De gebrekkige beheersing van duurzaamheidsrisico’s door Europese banken |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het meest recente ECB onderzoek, «The state of climate and environmental risk management in the banking sector»1, waaruit blijkt dat het overgrote deel van Europese systeemrelevante banken haar klimaat- en milieurisico’s niet adequaat beheerst?
Ja.
Bent u het met GroenLinks eens dat de door de Europese Centrale Bank (ECB) gedane vaststellingen een zorgelijk beeld schetsen?
In november 2020 heeft de ECB 13 toezichtverwachtingen uiteengezet met het oog op het aanpakken van klimaat- en milieurisico’s door banken. De ECB heeft 112 significante instellingen verzocht een beoordeling uit te voeren van hun bedrijfsvoering, in het licht van deze 13 toezichtverwachtingen en om uitvoeringsplannen in te dienen, waarin wordt beschreven hoe en wanneer zij hun bedrijfsvoering hier verder op aan zullen passen. De ECB heeft dit beoordeeld om de geboekte vooruitgang te monitoren en om per instelling eventuele tekortkomingen vast te stellen. Het geaggregeerde resultaat van deze beoordeling is het onderzoek «The state of climate and environmental riskmanagement in the banking sector».
De conclusies van de ECB laten zien dat er in de bancaire sector inderdaad nog stappen gezet dienen te worden waar het de beheersing van klimaat- en milieurisico’s betreft. Al met al zijn banken begonnen, maar blijft het tempo van de vooruitgang in de meeste gevallen traag, aldus de ECB.
Hoewel de kwaliteit van de plannen varieert, hebben vrijwel alle instellingen implementatieplannen ontwikkeld om hun praktijk op het gebied van klimaat- en milieurisicobeheersing verder te verbeteren. De conclusies laten bovendien zien dat het thema de serieuze aandacht van de sector en de Europese bankentoezichthouder heeft. Dat vind ik van groot belang. Zo hebben een aantal significante instellingen aanzienlijke stappen gezet om hun bedrijfsvoering aan te passen om klimaat- en duurzaamheidsrisico’s adequaat te adresseren. De ECB heeft bovendien een aantal goede praktijken geïdentificeerd. Deze »best practices» zijn afkomstig van bancaire instellingen met verschillende bedrijfsmodellen en -groottes, en kunnen behulpzaam zijn voor andere banken bij de verdere voortgang op dit gebied.
Bent u het ook met GroenLinks eens dat uit dit onderzoek blijkt dat de voortgang van de financiële sector om te verduurzamen, hetgeen mede het vergroten van de financiële weerbaarheid tegen klimaat- en milieurisico’s omvat, op dit moment niet snel genoeg gaat?
Een van de conclusies die de ECB in het onderzoek trekt is inderdaad dat, hoewel banken al met al zijn begonnen, het tempo van de vooruitgang in de meeste gevallen traag blijft. De verwachte voltooiingstijdlijnen die zijn ingediend bij de ECB tonen dat veel instellingen in de nabije toekomst niet aan de toezichtverwachtingen van de ECB zullen voldoen, aldus de ECB.2 Ik verwacht van alle banken dat zij het ECB-onderzoek aan zullen grijpen om hier op ambitieuze wijze mee aan te slag te gaan.
Heeft u zicht op de materiële klimaat- en milieurisico’s die Nederlandse systeemrelevante banken lopen?
De Nederlandse systeemrelevante banken staan onder toezicht van de ECB, die daarbij nauw samenwerkt met de Nederlandsche Bank. De informatie over de materiële klimaat- en milieurisico’s voor individuele Nederlandse systeemrelevante banken ligt zodoende in eerste instantie bij de toezichthouder. Zij houden ook toezicht op de in gang gezette acties van Nederlandse systeemrelevante banken ter beheersing van die risico’s.
Alle Nederlandse significante banken (rechtstreeks onder ECB-toezicht) hebben een «materiality assessment» van hun klimaat- en milieurisico’s uitgevoerd. De uitkomsten van dit assessment komen terug in het ECB-onderzoek en geven een eerste inzicht in de materiële klimaat- en milieurisico’s. Hieruit blijkt dat Europese significante banken acties in gang hebben gezet om deze risico’s mee te nemen in hun strategie, bestuur en risicomanagement raamwerk.3 De resultaten van het ECB-onderzoek geven echter aan dat de in gang gezette acties door Europese instellingen nog niet volstaan. De ECB heeft daarom de oproep aan Europese banken gedaan om sneller over te gaan tot actie.
Daarnaast werkt DNB al vanaf 2016 aan het in kaart brengen van de omvang van klimaatrisico’s voor de Nederlandse financiële sector. Zo heeft DNB inzichten op het gebied van klimaat- en milieurisico’s verkregen door scenario-analyses en stresstesten rondom klimaatverandering.4 Hoewel dit type analyse nog volop in ontwikkeling is, suggereren de uitkomsten hiervan tot dusver dat zowel transitierisico’s, als fysieke risico’s, significante impact kunnen hebben op het Nederlandse financiële stelsel.5
In welke mate bent u van mening dat de in gang gezette acties van Nederlandse instellingen op dit moment volstaan – langs de lijnen van de businessmodellen van banken, hun governance en risicobereidheid, hun risicomanagement en hun transparantie over risico’s?
Zie antwoord vraag 4.
Spreekt u met uw Europese collega-Mnisters van Financiën over klimaat- en milieurisico’s, van onze eigen maar ook hun financiële sector?
Nederland zet zich internationaal, waaronder in Europa, in verschillende gremia in voor de versterking van de transparantie over en adequate beheersing van klimaat- en milieurisico’s binnen de financiële sector. Concreet valt daarbij te denken aan de lopende onderhandelingen over de voorstellen van de Europese Commissie over de herziening van de prudentiële eisen voor verzekeraars (herziening Solvency II) en banken (wijzigingen van CRR/CRD). Deze voorstellen bevatten een reeks aan maatregelen om duurzaamheidsrisico’s beter te integreren in de prudentiële raamwerken voor financiële instellingen. Zie voor een nadere toelichting op de voorstellen tot wijziging van CRR/CRD ook de beantwoording van vraag 11 en voor wat betreft de herziening van Solvency II het BNC-fiche dat mijn ambtsgenoot van Buitenlandse Zaken op 29 oktober aan uw Kamer heeft gezonden (2021Z19027). Zoals in dat fiche is aangegeven, is het kabinet een voorstander van de aanscherping van de risicobeheervereisten voor klimaatrisico’s in Solvency II. Daarnaast spreek ik collegaministers van Financiën wereldwijd over klimaat- en milieurisico’s in de financiële sector en over aanverwante onderwerpen binnen de G20, de FSB en de Coalition of Finance Ministers for Climate Action. Mijn indruk is overigens dat het onderwerp klimaatrisico’s, net als in 2021, ook in 2022 hoog op de agenda van de FSB zal staan.
Laten collega-Ministers van Financiën, met name uit landen (zoals Zuid-Europese) waarvan de financiële sector nadrukkelijk kwetsbaar uit risicoanalyses komt, naar uw mening voldoende blijken dat zij zich hierover zorgen maken?
De ECB baseert zijn onderzoek op zelfbeoordelingen van 112 significante instellingen die onder het Single Supervisory Mechanism vallen. Het rapport veralgemeniseert de uitkomsten van deze zelfbeoordelingen en bevat zodoende geen stellingen op instellings- of lidstaatniveau. Het rapport is op 22 november jl. verschenen en is (nog) niet besproken in Europese gremia.
Op welke manier is adequate beheersing van klimaat- en milieurisico’s onderdeel van de gesprekken die u met de financiële sector voert in het kader van het klimaatakkoordcommitment?
De financiële sector heeft in juli 2019 het initiatief genomen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders hebben zich gecommitteerd om vanaf boekjaar 2020 te rapporteren over het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen en om uiterlijk in 2022 actieplannen, inclusief reductiedoelstellingen voor 2030, bekend te maken.6 In het klimaatcommitment hebben de betrokken partijen toegezegd deel te nemen aan de financiering van de energietransitie, binnen de kaders van de wet- en regelgeving, en de risico-rendementsdoelstellingen.7 De risicoraamwerken zijn daarmee expliciet kaderstellend voor de uitvoering van dit onderdeel van het klimaatcommitment, maar de beheersing van deze risico’s is geen expliciet onderdeel van het commitment zelf. Ten aanzien hiervan heeft de toezichthouder een belangrijke rol: zij ziet toe op de beheersing van risico’s door financiële instellingen, ook de instellingen die onderdeel zijn van het klimaatcommitment. Het meten van en het rapporteren over het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen houdt in zoverre verband met klimaat- en milieurisico’s, dat het als een indicator gebruikt kan worden bij het inschatten van klimaat-gerelateerde financiële risico’s, aldus de eerste voortgangsrapportage.8 Daarbij gaat het met name om transitierisico’s.
Klopt het dat dit commitment zich vooral richt op duurzaamheidsimpact en niet primair op risico’s?
Zoals in antwoord op vraag 8 toegelicht, ziet het commitment primair op de bijdrage aan de doelen van het Klimaatakkoord, het meten van CO2-gehalte en het opstellen van actieplannen om die te verkleinen. Ik verwacht dat met name door dat laatste de duurzaamheidsrisico’s – en in het bijzonder de transitierisico’s – waaraan de deelnemers aan het commitment zijn blootgesteld, verlaagd dan wel beter beheerst zullen worden (zie ook antwoord op vraag 10). De risicoraamwerken blijven daarbij kaderstellend. De toezichthouder ziet voorts toe op de beheersing van deze risico’s door financiële instellingen.
Bent u het met GroenLinks eens dat er binnen dit commitment ook meer aandacht zou moeten zijn voor het in kaart brengen van voortgang van klimaat- en milieurisicobeheersing? Hoe gaat u zich daarvoor inzetten?
Naast het meten van CO2-impact door financiële instellingen in het kader van het klimaatcommitment, is het van belang deze naar beneden te brengen. Het klimaatcommitment bevat de afspraak dat financiële instellingen uiterlijk in 2022 actieplannen met CO2-reductiedoelstellingen voor 2030 bekend maken. Zoals in mijn bief bij de voortgangsrapportage schreef, vind ik het van belang dat deze actieplannen ambitieus ingevuld worden en bijdragen aan de doelstellingen van het Parijsakkoord.9 Omdat het CO2-gehalte van de portefeuille als een indicator gebruikt kan worden bij het inschatten van klimaat-gerelateerde financiële risico’s, kan uit een verlaagde CO2-blootstelling tevens een vermindering van klimaat- en milieurisico’s worden afgeleid. Daarnaast is het onderwerp klimaatrisico’s onderwerp van gesprek binnen de sector, waaronder in de werkgroep klimaatrisico’s van het door DNB opgerichte Platform voor Duurzame Financieringen (het Platform). Ook de ministeries van EZK en Financiën zijn vertegenwoordigd binnen dit platform. De werkgroep klimaatrisico’s bestaat uit sectorvertegenwoordigers, maar de uitkomsten worden waar relevant breder binnen het platform besproken. Voor zowel het klimaatcommitment als het platform geldt dat deze discussies binnen de kaders van de risicoraamwerken en de bijbehorende rol van de toezichthouders gevoerd worden.
Kunt u uiteenzetten op welke manier de nieuwe CRR/CRD-voorstellen van de Europese Commissie de ECB beter in staat zouden stellen toezicht te houden op klimaat- en milieurisico’s en deze uiteindelijk te kapitaliseren binnen de Supervisory Review and Evaluation Process?
De nieuwe CRR/CRD-voorstellen van de Europese Commissie bevatten een reeks aan maatregelen om duurzaamheidsrisico’s beter te integreren in het prudentiële raamwerk voor banken. In deze maatregelen zet de Commissie ESG-risico’s centraal.10 Waar het gaat om de procedure voor prudentiële toetsing en evaluatie (Supervisory Review and Evaluation Process, SREP), stelt de Commissie in de eerste plaats voor om in de SREP altijd ESG-risico’s te beoordelen. Dit gaat dan om de daadwerkelijke blootstellingen van een bank, maar ook de strategie om deze risico’s te beheersen. Voor dit laatste voorstel zijn de andere voorstellen op het gebied van ESG-risico’s van belang. De Commissie stelt namelijk voor dat banken worden verplicht om ESG-risico’s beter in kaart te brengen en te beheersen, bijvoorbeeld door vooruitkijkende risicoanalyses. Uitkomsten van het SREP kunnen ertoe leiden dat de toezichthouder aanvullende beheersmaatregelen verlangt. Daarnaast stelt de Commissie voor om de wijze waarop ESG-risico’s in de SREP worden meegenomen te harmoniseren. De EBA zal hier een voorstel voor doen. Daarnaast krijgt de EBA, samen met de andere Europese toezichthouders, het mandaat om vooruitkijkende ESG-scenario-analyses te ontwikkelen. Deze analyses kunnen gebruikt worden voor stresstesten. Deze scenario’s zullen in de eerste plaats voor milieurisico’s worden ontwikkeld, maar daarna ook voor andere onderdelen van ESG-risico’s. Het kabinet moedigt in algemeenheid de betere integratie van duurzaamheidsrisico’s in de prudentiële raamwerken van financiële instellingen aan. In het BNC-fiche voor dit voorstel dat binnenkort aan uw Kamer zal worden verzonden zal het kabinet ook ingaan op dit onderdeel van het voorstel.
Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen voorafgaand aan het geplande commissiedebat over financiële markten op 8 december aanstaande retour sturen?
Ja.
Het bericht 'Ook 200 belastingadviseurs bestempeld als fraudeur: onterecht volgens Achmed, die nu dak- en werkloos is' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het EenVandaag-bericht van 29 oktober 2021 «Ook 200 belastingadviseurs bestempeld als fraudeur: onterecht volgens Achmed, die nu dak- en werkloos is»?1
Ja
Hoeveel belastingadviseurs zijn er middels de onderzoeken van het CAF in beeld gebracht?
Bij de start van het Combiteam Aanpak Facilitators (hierna: CAF) in september 2013 waren er diverse casussen in beeld waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. Deze casussen zijn door het CAF beoordeeld en waar nodig verder onderzocht. In de periode van 2014 tot 3 juli 2020 heeft het CAF in totaal 218 casussen opgevoerd waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. Het onderhanden werk van het CAF is per 3 juli 2020 opgeschort.
Welke rol speelden belastingadviseurs in de onderzoeken die gedaan zijn door het CAF?
Het CAF is in september 2013 ingericht met als doel het detecteren, analyseren en stoppen van fraude door «facilitators». In de hiervoor genoemde 218 casussen stonden belastingadviseurs als «facilitator» van mogelijke fraude centraal in de onderzoeken van het CAF.
Op basis van welke specifieke criteria kwamen de belastingadviseurs in beeld bij het CAF?
Het CAF richtte zich op facilitators waarvan het vermoeden bestond dat zij massaal onjuiste aanvragen en/of verzoeken indienden ten behoeve van hun cliënten van een bepaalde financiële omvang. Het CAF ontving signalen over facilitators en ging die signalen vervolgens onderzoeken.
Wat was de werkwijze van het CAF op het moment dat de belastingadviseurs in beeld kwamen bij het CAF? Op welke wijze zijn de dossiers rondom de belastingadviseurs intern overgedragen nadat het CAF is opgeheven?
Zoals ik in mijn brief van 25 januari 2022 aan uw Kamer heb aangegeven, acht ik het wenselijk dat er volledige duidelijkheid komt over de onderzoeken en werkwijze van CAF. Eerder heeft mijn ambtsvoorganger aan het lid Omtzigt een onderzoek toegezegd. Ik heb besloten dit onderzoek door een externe partij te laten uitvoeren. De eerdere toezegging om uw Kamer in januari te informeren, is niet gelukt omdat de uitvoering van het onderzoek eerst moet worden aanbesteed. Via de kwartaalrapportage HVB zal ik uw Kamer informeren over de opzet en planning van het externe onderzoek.
Klopt het – zoals in het artikel wordt beweerd – dat aftrekposten die hoger dan gemiddeld waren ervoor hebben gezorgd dat de belastingadviseurs als fraudeurs werden bestempeld? Zo ja, acht u hoger dan gemiddelde aftrekposten als een voldoende criterium voor het stempel fraudeur? Zo nee, op basis van welke specifieke criteria worden belastingadviseurs tot fraudeurs bestempeld?
Indien bij een belastingadviseur werd geconstateerd, dat in de aangiften van zijn/haar cliënten, de opgevoerde aftrekposten in zeer ruime mate uitstegen boven het landelijk gemiddelde, kon dit in combinatie met andere signalen aanleiding zijn om een onderzoek in te stellen. Er werd dan onderzocht of deze belastingadviseur de aangiften die hij/zij voor de cliënten indiende (on)juist of (on)volledig heeft ingevuld. Als uit onderzoek bleek dat sprake was van onjuiste en/of onvolledige ingevulde aangiften van een bepaalde financiële omvang dan werd door het CAF contact gezocht met de contactambtenaar. Deze trad vervolgens in overleg met de FIOD en het Openbaar Ministerie (OM) om te bezien of de belastingadviseur die de aangiften heeft ingediend, strafrechtelijk vervolgd moest worden door het OM. Een besluit tot vervolging vraagt een serieuze weging en is enkel aan de orde als er volgens het strafrecht sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Of een belastingadviseur de wet opzettelijk heeft overtreden werd door middel van een gerechtelijke procedure door de rechter vastgesteld. Deze werkwijze volgt uit de afspraken die zijn vastgelegd in het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van Douane en Toeslagen (AAFD).
Klopt het – zoals in het artikel wordt beweerd – dat de bewijsstukken en bonnen van de verdachte belastingadviseurs in meerdere gevallen niet te vinden of afgekeurd werden? Zo ja, op basis van welke overwegingen is ervoor gekozen om strafzaken en navorderingen voort te zetten?
Conform artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingaan op individuele gevallen. De Belastingdienst gaat zorgvuldig om met bewijstukken en bonnen die de Belastingdienst ontvangt van belastingplichtigen en/of hun belastingadviseurs op grond waarvan zij aannemelijk willen maken dat de ingediende aangifte juist is. Deze bonnen en bewijsstukken zijn van belang voor onderzoek en oordeelsvorming over mogelijk misbruik. In het geval er geen bewijsstukken (bij voorbeeld bonnen) worden aangeleverd ontbreekt een onderbouwing van de aftrekpost en dat kan ertoe leiden dat de aftrekpost niet wordt geaccepteerd. In het geval sprake is van veelvuldige en omvangrijke onrechtmatige opvoering van aftrekposten kan worden overgegaan tot navordering of een strafrechtelijke vervolging.
Zoals gezegd zal ik een extern onderzoek laten uitvoeren. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik uw Kamer nader informeren.
Vindt u de beslaglegging op het geld van de belastingadviseur, en daarmee diepgaande impact op zijn leven, op basis van de verdenking tot fraude proportioneel? Zo ja, volgens welke wet was de beslaglegging mogelijk?
Conform artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat indien een belastingaanslag niet binnen de wettelijke termijn wordt betaald deze invorderbaar is. De Belastingdienst kan dan dwanginvordering toepassen, waaronder het leggen van beslag op een bankrekening of contant geld. Hiervoor moet wel een dwangbevel zijn betekend voor de betreffende aanslag.
Als de Belastingdienst aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van een belastingschuldige zullen worden verduisterd, dan is een belastingaanslag terstond invorderbaar. In dat geval kan dwanginvordering worden toegepast terstond na het opleggen van die belastingaanslag. De Belastingdienst zal zorgvuldig moeten afwegen of dit in dat geval het juiste middel is.
De mogelijkheid om dwanginvordering, al dan niet versneld, toe te passen ontleent de Belastingdienst aan de Invorderingswet 1990. Beslag leggen op een bankrekening of contant geld kan de Belastingdienst doen op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Zijn er door het CAF als fraudeur bestempelde belastingadviseurs en diens klanten die zich gemeld hebben bij de hersteloperatie? Zo nee, is er op dit moment een beeld van hoeveel belastingadviseurs en cliënten van hen door het CAF als fraudeurs zijn bestempeld? Zo nee, zou u dit in kaart willen brengen?
In mijn brief van 25 januari 2022 en in de beantwoording van bovenstaande vragen heb ik aangegeven, dat ik het wenselijk acht dat er volledige duidelijkheid komt over de onderzoeken en werkwijze van CAF. Ik laat het door mijn voorganger aan het lid Omtzigt toegezegde onderzoek naar het CAF extern uitvoeren.
Ik heb geen beeld van het aantal belastingadviseurs en hun klanten die zich gemeld hebben bij de hersteloperatie. Wel is bekend dat inmiddels bijna 52.000 ouders zich gemeld hebben als gedupeerden voor de kinderopvangtoeslag. Een deel hiervan kan klant van een belastingadviseur zijn geweest en niet uit te sluiten is dat ook belastingadviseurs zich als gedupeerden gemeld hebben. Ouders waarvan is vastgesteld dat ze gedupeerd zijn, zullen compensatie ontvangen, een excuusbrief krijgen en een verklaring geen fraudeur. Er is geen aparte herstelregeling voor belastingadviseurs.
Biedt de huidige opzet van de hersteloperatie ruimte voor het compenseren van belastingadviseurs en hun cliënten die mogelijk onterecht tot fraudeurs zijn bestempeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis van welke afwegingen worden de belastingadviseurs en hun cliënten mogelijk wel of niet gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 9.
Het strafproces tegen een Nederlander voor zijn hulp aan vluchtelingen op Lesbos |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht1 dat een 73-jarige Nederlander aanstaande donderdag voor de Griekse strafrechter terecht staat omdat hij vijf jaar geleden mensen heeft gered van de verdrinkingsdood en vanwege zijn humanitaire hulpverlening aan vluchtelingen op Lesbos? Zo ja, wat vindt u van dit bericht en wat vindt u van deze aanklacht? Deelt u de mening dat hier eerder sprake is van lovenswaardige menslievendheid dan van strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Het bericht is mij bekend. Hoewel ik met het kabinet de plicht om mensenlevens in nood op zee te redden onderschrijf, kan ik geen verder oordeel geven over deze zaak omdat mij niet alle details bekend zijn. Bovendien past het mij niet om een individuele zaak die onder een rechter is te becommentariëren. In algemene zin kan ik wel aangeven het spanningsveld te herkennen tussen humanitair handelen en het mogelijk begaan van strafbare feiten. Ook in Nederland kan daar sprake van zijn, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, deze controversiële strafprocedure namens Nederland onder de aandacht van de Griekse autoriteiten is gebracht?
Deze strafprocedure is niet door Nederland onder de aandacht van de Griekse autoriteiten gebracht. Nederland kan en wil zich niet in de rechtsgang van een ander land mengen, net zoals Nederland verwacht dat andere landen dat niet doen in onze rechtsgang.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, de verdachte consulaire bijstand heeft ontvangen? Wat heeft u bijvoorbeeld ondernomen om in dit geval het recht op een eerlijk strafproces te operationaliseren?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in het kader van consulaire bijstand in contact met betrokkene, maar er is op dit moment geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat het strafproces in deze EU-lidstaat voor de onafhankelijke rechter niet correct zal verlopen. Aan betrokkene is een lijst gegeven van advocaten die hem juridisch kunnen vertegenwoordigen. Nederland kan en wil zich niet in de rechtsgang van een ander land mengen en verleent geen juridische bijstand.2
Klopt het dat wat de verdachte ten laste wordt gelegd naar Europees recht helemaal niet strafbaar mag worden gesteld, aangezien richtlijn 2002/90 alleen de strafbaarstelling regelt van hulp aan mensen zonder verblijfsdocumenten wanneer sprake is van financieel gewin? Klopt het bovendien dat de Europese Commissie in haar richtsnoeren van september 2020 heeft bepaald dat het faciliteren van illegale binnenkomst niet strafbaar mag worden gesteld als er sprake is van internationale verplichtingen of humanitaire hulp? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de Griekse autoriteiten via Europese kanalen aan te spreken op deze gang van zaken om, voor zover dat mogelijk is, deze strafzaak en in elk geval daadwerkelijke strafoplegging te voorkomen?
Richtlijn 2002/90/EG verplicht de lidstaten passende sancties te nemen tegen het verlenen van hulp bij illegale immigratie.3 Deze verplichting geldt niet enkel ten aanzien van personen die uit winstbejag derdelanders opzettelijk behulpzaam zijn, maar ook ten aanzien van eenieder die een derdelander opzettelijk helpt om de EU in strijd met het recht binnen te komen of er door te reizen (zie artikel 1, lid 1, onder a, en b).
Op 23 september 2020 heeft de Commissie richtsnoeren uitgebracht over o.a. de uitleg van artikel 1 van Richtlijn 2020/90/EG.4 In deze richtsnoeren stelt de Commissie dat wettelijk voorgeschreven humanitaire bijstand niet strafbaar mag worden gesteld en dat per geval moet worden beoordeeld of een handeling valt onder het begrip humanitaire bijstand. Dit onderschrijft het kabinet, zoals zij ook uiteen heeft gezet in het BNC-fiche over deze richtsnoeren.5
Het kabinet is het echter niet eens met de uitleg van de Commissie dat met name de strafbaarstelling van met inachtneming van het toepasselijke rechtskader door ngo’s of andere niet-overheidsactoren uitgevoerde opsporings- en reddingsoperaties op zee (SAR acties) een inbreuk op het internationaal recht vormt en derhalve niet is toegestaan op grond van het EU-recht. Behulpzaamheid bij illegale immigratie kan bestaan uit het verschaffen van een middel, zoals het organiseren en realiseren van transport.
Het kabinet onderstreept dat het tegengaan van het verlies van levens op de Middellandse Zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven. Daarbij is het echter wel zaak dat de activiteiten van schepen met ideële doelstellingen, die al dan niet op basis van humanitaire gronden in de SAR zones van derde landen stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet bijdragen aan het in stand houden van de criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten.6
In dit kader acht het kabinet voorts van belang dat deze aanbeveling juridisch niet bindend is en lidstaten dus niet gebonden zijn aan deze uitleg van de Commissie (zie artikel 288 VWEU).
Bent u bereid om deze vragen zo snel mogelijk, liefst vóór aanvang van de bedoelde strafzitting, te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen zijn op 16 november ingezonden. Op 18 november stond een eerste zitting van het proces gepland van de rechtbank van Mytilini. De rechtbank heeft de zaak naar het Strafhof van Beroep van Mytilini verwezen omdat het van mening was dat het niet bevoegd was om over de zaak te oordelen. Het is nog niet bekend wanneer het Strafhof de zaak zal behandelen.
Ontwikkelingen rond de exportkredietverzekering voor een gasproject in Mozambique. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
de Th. Bruijn , Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland negeerde bij gasproject waarschuwingen over ontvoeringen en onthoofdingen in Mozambique» van de NRC d.d. 1 november 2021?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er voor de exportkredietverzekering in Mozambique steun is verleend op basis van een klimaatanalyse van het project die uitgaat van 2 graden Celsius, in plaats van 1,5 graad Celsius zoals afgesproken in het Akkoord van Parijs?2
Nederlandse exportkredietverzekeringen (ekv’s) worden niet verleend op basis van specifieke 1,5°C (of 2°C) scenario’s. Wel wordt beoordeeld of een project voldoet aan de internationale IFC Performance Standards op het gebied van emissies. Dit is in lijn met het geldende mvo-beleid rond ekv’s. Voor het beleid rond ekv’s geldt dat deze aan groene verandering onderhevig is. Denk daarbij aan de getekende verklaring op de COP26 om steun aan de fossiele energiesector te beëindigen en de groene E3F-coalitie waarbij Nederland zich inspant voor vergroening van de exportfinanciering. Verduurzaming van de ekv-keten is daarmee een belangrijk speerpunt voor de toekomst.
Op verzoek van de bij het project betrokken financiers en verzekeraars is een extern onderzoek uitgevoerd, het onderzoek waar u naar verwijst. Hierbij is gekeken naar de mogelijke reductie van emissies als gevolg van het feit dat de door het project geproduceerde LNG (vloeibaar aardgas) eventueel zou kunnen worden gebruikt om kolencentrales te vervangen. Het rapport concludeert dat het vanwege allerlei onzekerheden, waaronder de afnemers van de LNG contracten, niet mogelijk is om daar harde uitspraken over te doen.
Deelt u de mening dat vanuit een klimaatoogpunt Nederland het Mozambique LNG project nooit in overweging had moeten nemen omdat het niet binnen de scenario’s om de opwarming van de aarde te beperken tot 1.5 graad Celsius past? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid steken heeft laten vallen in het due dilligence proces rond het project? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom niet?
Nee, het due diligence proces is op een zorgvuldige manier uitgevoerd, conform het geldende nationale beleid voor de ekv en de internationale regelgeving en standaarden. Ondanks het zorgvuldige due diligence proces heeft de situatie zich zoals bekend helaas anders ontwikkeld dan destijds was ingeschat. Hierdoor heeft een aantal risico’s zich ook daadwerkelijk voorgedaan en gemanifesteerd. Een due diligence proces voor een verzekering blijft immers een risicoanalyse, absolute zekerheden voor de toekomst zijn nooit te geven.
Tijdens het due diligence proces is gebruik gemaakt van een zo breed mogelijke verzameling aan bronnen, waaronder analyses en onderzoeken van Atradius DSB, het projectconsortium, (onafhankelijke) consultants, de Nederlandse ambassade in Maputo, buitenlandse exportkredietverzekeraars en financiers en maatschappelijke organisaties. Zodra er signalen ontstonden die duidden op significante risico’s, zoals op het gebied van de veiligheid, zijn deze opgevolgd en nader onderzocht. Daar de conclusie van het due diligence proces was, dat het project voldeed aan het beleid en de internationale regelgeving en de risico’s voldoende gemitigeerd danwel gecompenseerd waren, is besloten de transactie in verzekering te nemen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over de situatie in Noord-Mozambique, waarin u ook ingaat op de veiligheidsrisico’s?3
Ja.
Kunt u helderheid scheppen of het mogelijk is om een clausule in de exportkredietverzekering toe te voegen die het moeilijk maakt om in gevallen van ernstige mensenrechtenschendingen de dekkingstoezegging ongedaan te maken voordat deze automatisch in een polis wordt omgezet? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke clausule/artikel is aanwezig in alle door Atradius DSB verstrekte dekkingstoezeggingen. Dit artikel beoogt te voorkomen dat een polis moet worden uitgereikt indien na afgifte van de dekkingstoezegging duidelijk wordt dat er onaanvaardbare milieu en sociale effecten, waaronder ernstige mensenrechtenschendingen verbonden zijn aan de uitvoering van het project. Effecten die optreden buiten de verantwoordelijkheid en invloedssfeer van het project vallen niet onder de reikwijdte van deze clausule.
Bent u bereid per direct te stoppen met alle exportsteun voor nieuwe olie- en aardgas gerelateerde projecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft op 8 november de COP26 verklaring over internationale publieke steun voor de groene energietransitie ondertekend4. Dit betekent dat het kabinet in 2022 zal werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energie sector, in het bijzonder voor wat betreft de exportkredietverzekering (ekv). De inzet is dit beleid voor eind 2022 te implementeren. In het komende jaar zal met stakeholders in de betrokken sectoren gekeken worden wat haalbaar en nodig is voor een groene transitie met behoud van banen en kennis in Nederland en een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening in ontwikkelingslanden. Het komend jaar zal dus benut worden om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen.
Het bericht 'Vrede in Bosnië onder druk: leider Serviërs morrelt aan voortbestaan staat' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrede in Bosnië onder druk: leider Serviërs morrelt aan voortbestaan staat»1?
Ja.
Deelt u de mening dat de provocaties van het Servisch lid van het roterende presidentschap van Bosnië-Herzegovina, Milorad Dodik, en zijn partij SNSD, het Dayton verdrag, de Europese toekomst van het land en vrede in de gehele regio ernstig ondermijnen?2
Het kabinet deelt dit standpunt, maar heeft tot nu toe geen aanwijzingen dat de Bosnisch-Servische leiders, of andere partijen in het land, aansturen op een gewapend conflict. Desalniettemin dragen de uitspraken en acties van de heer Dodik bij aan toenemende spanningen, ondermijnen ze de politieke eenheid van Bosnië-Herzegovina en verhogen ze de risico’s op incidenten. Het kabinet hecht, zeker in deze tijd, aan de positie van de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië-Herzegovina en de EUFOR missie die toezien op de stabiliteit in het land.
Bent u van mening dat de Hoge Vertegenwoordiger voor Bosnië en Herzegovina (OHR) de inzet van zijn zogeheten «Bonn Powers» moet overwegen om deze schendingen van het Dayton verdrag een halt toe te roepen mochten deze continueren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op wat voor manier stelt Nederland dit ter discussie binnen de Peace Implementation Council?
De inzet van de Bonn-powers is een eigenstandige bevoegdheid van de Hoge Vertegenwoordiger. Het is aan hem om te bepalen of en hoe hij deze bevoegdheden inzet. De Peace Implementation Council (PIC) steering board heeft de Bosnisch-Servische blokkade van staatsinstellingen scherp veroordeeld en steun aan de Hoge Vertegenwoordiger Schmidt herbevestigd. Het kabinet steunt deze verklaringen. Rusland heeft zich aan de verklaring van de PIC steering board onttrokken. Dat is een gemiste kans.
Bent u van mening dat er, in navolging van de VS, (financiële) sancties door de EU zouden moeten worden ingesteld tegen de verantwoordelijken voor deze ernstige ondermijning van het Dayton verdrag en bedreiging voor de vrede in Bosnië-Herzegovina en de Westelijke Balkanregio? Zo nee, waarom niet en wat voor optie(s) beschouwt u als alternatieve effectieve oplossing van de huidige escalaties? Zo ja, wat doet u eraan om dit bij uw collega-ministers in Brussel aan te kaarten?
Het kabinet is in gesprek met EU-partners over de-escalatie van de situatie. Op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 november 2021 riep België namens de Benelux op tot een duidelijke stellingname van de EU tegen revisionistische en polariserende retoriek en dreigende aantasting van de eenheid en territoriale integriteit van het land. Daarnaast blijft het kabinet zich zowel bilateraal als multilateraal uitspreken tegen maatregelen die diepere etnisering van Bosnië en Herzegovina als gevolg hebben. Het kabinet is er voorstander van dat we gezamenlijk optreden met de VS in Bosnië-Herzegovina, gezien historische betrokkenheid bij de regio. De EU en de VS dienen zeer zorgvuldig te bezien welke instrumenten het beste kunnen worden ingezet om de situatie te de-escaleren. Hierin dienen ook overwegingen rondom precedentwerking meegenomen te worden.
Deelt u de mening dat het belonen van deze provocaties een gevaarlijk precedent zou scheppen voor toekomstige escalaties en de huidige situatie dus in geen enkel geval mag leiden tot het sluiten van een deal waarbij er door de EU en VS concessies worden gedaan aan Milorad Dodik?
De EU dringt erop aan dat een grondwetsherziening ter uitvoering van het arrest Sejdić-Finci in elk geval deel uitmaakt van de herziening van het kiesstelsel, naast een kieswetsherziening. Het kabinet steunt deze lijn en blijft zich zowel bilateraal als multilateraal uitspreken tegen maatregelen die diepere etnisering van Bosnië en Herzegovina als gevolg hebben. Op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 november 2021 waarschuwde België namens de Benelux voor stappen die het politieke bestel van het land langs diepere etnische lijnen verdelen en die onvoldoende rekening houden met de relevante uitspraken van het EHRM.
Heeft u kennis genomen van een gelekte notitie van VS-onderhandelaar Matthew Palmer waaruit blijkt dat een groot deel van zijn inzet tijdens zijn huidige bezoek aan Bosnië-Herzegovina is om aanpassingen aan de kieswet door te voeren, die mogelijk tot verdere segregatie en de creatie van een de facto derde entiteit zouden leiden en daarmee in zou gaan tegen eerder vastgestelde EU-principes en prioriteiten voor het land?3 Bent u het ermee eens dat deze veranderingen onder geen geding losgekoppeld kunnen worden van grondwetswijzigingen die de gerelateerde arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), en met name de zaak Sejdic-Finci, implementeren in het Bosnische kiessysteem om kiezersdiscriminatie te elimineren? Zo ja, hoe gaat u zich hiervoor inzetten?
Ik heb kennis genomen van het nieuwsartikel over Eurocommissaris Varhelyi in Politico. Het kabinet streeft naar een uitbreidingsproces gebaseerd op merites, waarbij voortgang afhankelijk is van de implementatie van de hervormingen.
Dit is ook de inzet van het gehele college van de Europese Commissie, inclusief de Commissaris voor uitbreiding en nabuurschap Várhelyi. Objectieve monitoring en rapportage spelen vanzelfsprekend een belangrijke rol bij deze inzet en Nederland draagt het belang hiervan ook consistent in EU-verband uit. Conform de motie van de leden Kamminga en Amhaouch4, speelt Nederland daarnaast zelf een actieve rol in de monitoring van voortgang in de landen, met ambassades in vijf van de Westelijke Balkan landen, door Nederlandse deelname aan monitoringsmissies en door input te leveren op de voortgangsrapporten op basis van eigen bevindingen.
Het kabinet is van mening dat het door de Commissie op 19 oktober gepubliceerde voortgangsrapport over Servië gedetailleerd en objectief is (zie ook het antwoord op vraag 7). De Commissie constateert in het voortgangsrapport dat er sprake is van een nieuw momentum in het hervormingsproces. Daarnaast concludeert de Commissie dat Servië de hervormingen zal moeten voortzetten, versnellen en verdiepen. Het kabinet onderschrijft deze conclusie. Tegelijkertijd is het advies van de Commissie over het openen van twee clusters wat het kabinet betreft te optimistisch. Dit zou geen recht doen aan de belangrijke zorgen die er in de praktijk nog steeds zijn op het terrein van de rechtsstaat en fundamentele vrijheden.
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving in Politico4, waar op basis van een analyse van interne documenten van de Europese Commissie en hoge ambtenaren binnen de Commissie wordt geconcludeerd dat Eurocommissaris voor Nabuurschap en Uitbreiding Olivér Várhelyi en zijn kabinet geprobeerd hebben om zorgen over de rechtsstaat de bagatelliseren, teksten over de rechten van LHBTI-personen uit Commissiedocumenten te schrappen en het toetredingsproces van Servië te bevorderen? Wat is uw appreciatie van deze inzet van Eurocommissaris Várhelyi? Deelt u de zorgen over het bagatelliseren van de rechtstaat en LHBTI-rechten? Bent u bereid deze zorgen in EU-verband over te brengen?
In de kabinetsappreciatie van het jaarlijkse uitbreidingspakket die uw Kamer op 12 november is toegekomen6, stelt het kabinet dat er sprake is van een beginnend nieuw momentum in het hervormingsproces in Servië. Het kabinet beschouwt deze ontwikkelingen als voorzichtig positief, en is van mening dat er met name op het gebied van corruptiebestrijding en mediavrijheid veel meer moet gebeuren. Het kabinet verwelkomt de grotere betrokkenheid van de Servische regering bij de hervormingen, maar implementatie op kernpunten blijft selectief. Zo is van een overtuigend trackrecord van vervolgingen op het gebied van high-level corruptie en georganiseerde misdaad nog geen sprake. Hier zal het kabinet op blijven toezien.
Tegelijkertijd deelt het kabinet de analyse van de Commissie dat er op het gebied van grondwetsherziening, o.a. bedoeld om de onafhankelijkheid van de rechtspraak te versterken, voortgang kan worden geconstateerd, zeker in vergelijking met voorgaande jaren. De hernieuwde Servische betrokkenheid bij de rechtsstaatshervormingen kan in het kader van de herziene uitbreidingsmethodologie beloond worden met het instemmen met een bescheiden stap in de toetredingsonderhandelingen met Servië. Dit past bij de Nederlandse strikt en fair benadering ten aanzien van het uitbreidingsproces en helpt om druk op Servië te houden om te hervormen.
Het openen van twee clusters, zoals door de Commissie voorgesteld, is wat het kabinet betreft te optimistisch. Voortgang in het toetredingsproces is immers afhankelijk van voortgang op het terrein van de rechtsstaat. Het openen van twee clusters zou geen recht doen aan de belangrijke zorgen die er in de praktijk nog steeds zijn op het terrein van de rechtsstaat en fundamentele vrijheden. Gezien het toenemende belang van samenwerking met Servië op energieterrein, ook vanuit geopolitiek oogpunt, ligt het in de rede om ten aanzien van Cluster 4, Green Agenda and Sustainable Connectivity, waar het hoofdstuk energie onderdeel van is, bescheiden stappen te zetten.
Deelt u de mening dat er het afgelopen jaar door Servië te weinig of geen toetredingsprogressie is geboekt op cruciale onderdelen zoals rechtsstaat om over te kunnen gaan tot het openen van nieuwe onderhandelingsclusters? Kunt u garanderen dat dit de Nederlandse inzet zal zijn in EU-verband totdat er significante verbetering is opgetreden?
Het bericht ‘Juntaleider Myanmar reageert na uitsluiting voor deelname aan regionale top’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Juntaleider Myanmar reageert na uitsluiting voor deelname aan regionale top»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie ten aanzien van de inschatting van de mensenrechtenorganisatie Assistance Association for Political Prisoners (AAPP) dat er nog altijd duizenden mensen die waren opgepakt tijdens de protesten, opgesloten zitten?2 Kloppen de berichten dat de gevangenen zijn mishandeld en gemarteld?
De berichten van organisaties zoals de Assistance Association for Political Prisoners (AAPP) dat er nog altijd duizenden mensen die waren opgepakt tijdens de protesten tegen de staatsgreep gevangen zitten, zijn uiterst zorgwekkend. Veel politici, journalisten, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en andere mensen die rondom de staatsgreep of in verband met de navolgende burgerprotesten zijn gearresteerd, hebben geen eerlijk proces gehad en zitten nog altijd vast. Het kabinet blijft oproepen tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van al deze gevangenen, het meest recent via de op 8 november jl. gepubliceerde verklaring van alle EU-lidstaten.3 De omstandigheden waaronder de gevangenen vastzitten zijn over het algemeen slecht, zoals ook bevestigd door de United Nations Office of the High Commissioner for Human Rights. Het kabinet blijft oproepen om de toegang tot gevangenissen voor internationale organisaties, zoals het Internationale Rode Kruiscomité, te verbeteren.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de Speciale Rapporteur van de VN voor de mensenrechten in Myanmar, Tom Andrews, waarin hij stelt dat het militaire regime deze politieke gevangenen niet heeft vrijgelaten omdat ze van standpunt zijn veranderd, maar vanwege de diplomatieke druk door de landen van de Association of Southeast Asian Nationa (ASEAN)?3
De Tatmadaw, het Myanmarese leger, kondigde op 18 oktober jl. en op 30 juni jl. aan dat het een aantal gevangenen zou vrijlaten. Dit laat onverlet dat er nog enkele duizenden mensen vastzitten en dat de Tatmadaw sinds de recente vrijlatingen honderden nieuwe arrestaties heeft verricht. Bovendien geven de berichten over wreedheden van het Myanmarese leger tegen de eigen burgerbevolking aan dat mensenrechtenschendingen onverminderd aanhouden in Myanmar. Er lijkt dan ook geen sprake te zijn van een verandering van standpunt of een koerswijziging bij het militaire regime, zoals ook de VN Speciale Rapporteur voor de mensenrechten in Myanmar Tom Andrews heeft benadrukt.
Kunt u toelichten of u bereid bent de diplomatieke druk op te voeren door middel van aanvullende gerichte sancties op strategische sectoren zoals olie en gas, conform een aangenomen motie van het Europees Parlement op 7 oktober over de mensenrechtensituatie in Myanmar?4
Het kabinet deelt uw zorgen over de mensenrechtensituatie in Myanmar en zet zich al sinds de staatsgreep consequent in om het geweld van het leger tegen vreedzame demonstranten te stoppen. Het kabinet heeft onder meer in EU-verband gepleit voor persoonsgerichte sancties en voor uitbreiding van het EU-sanctieregime, om betrokkenen bij de staatsgreep en economische entiteiten die in handen zijn van het Myanmarese leger op de sanctielijst te kunnen plaatsen en zo de druk op de Tatmadaw te vergroten. Sinds de staatsgreep zijn 29 individuen en zes entiteiten op de EU-sanctielijst geplaatst. Het kabinet verkent binnen de EU en in overleg met gelijkgezinde landen de mogelijkheden om nieuwe sancties aan te nemen, waaronder tegen de olie- en gassector en andere voor de junta lucratieve entiteiten. Binnen de EU bestaat nog geen consensus over aanvullende sancties tegen het Myanmarese leger.
De EU zet ook andere middelen in om de diplomatieke druk op de Tatmadaw te vergroten. Zo heeft de EU op 13 oktober jl. in een verklaring haar steun voor het werk van de ASEAN Special Envoy benadrukt en het leger opgeroepen om ASEAN toegang te verschaffen tot Myanmar.6 De EU Hoge Vertegenwoordiger heeft zich bij een verklaring van gelijkgezinde landen met een vergelijkbare boodschap aangesloten.7 Op 8 november jl., een jaar na de laatste democratische verkiezingen in Myanmar, heeft de EU het aanhoudende geweld door het leger nogmaals veroordeeld in een verklaring.8
Ter ondersteuning van het besluit van ASEAN om de Myanmarese juntaleider Min Aung Hlaing niet uit te nodigen voor de recente ASEAN-top pleit Nederland er in EU-verband voor om de junta evenmin uit te nodigen voor de tweejaarlijkse top van de Asia Europe Meeting (ASEM) op 25 en 26 november 2021.
Tot slot blijft de EU de druk opvoeren door de mensenrechtensituatie in Myanmar en de situatie van de Rohingya hoog op de internationale agenda te houden. Zo co-sponsorde de EU een goed bezocht high level side event over de situatie van de Rohingya tijdens de High-Level Week van de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) in september en leidt de EU de resolutie over de mensenrechtensituatie in Myanmar in de Derde Commissie, welke momenteel gaande is in New York.
Kunt u toelichten wat er sinds de Raad Buitenlandse Zaken van 12 juli is gedaan op EU-niveau om de diplomatieke druk op het militaire regime in Myanmar op te voeren? Bent u erin geslaagd om het draagvlak binnen de EU voor gerichte sancties te vergroten? Zo nee, welke landen liggen nog dwars?
Zie antwoord vraag 4.
Trekt u ook met landen buiten de EU op om de diplomatieke druk op het militaire regime in Myanmar te verhogen, waaronder het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten? Is er sinds de militaire coup in februari van dit jaar een «emergency summit» georganiseerd, zoals is voorgesteld door de Speciale Rapporteur van de VN? Zo ja, wat is daar uit gekomen? Zo nee, zou u daar het initiatief toe kunnen nemen?5
Nederland trekt zowel bilateraal als in EU-verband gezamenlijk op met het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en andere regionale en internationale partners in het beleid ten aanzien van Myanmar. Er is regelmatig diplomatiek contact met gelijkgezinde landen en landen in de regio over de situatie in Myanmar. Ook onderhoudt Nederland onder meer via ambassades in de regio regelmatig contact met ASEAN-landen over de situatie. Er is sinds de staatsgreep geen noodcoalitie opgericht in de vorm die VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechten in Myanmar Tom Andrews voorstelt, maar Nederland zet zich internationaal in voor het verhogen van druk op de junta via sancties en andere diplomatieke middelen, waarbij de Nederlandse en EU-inzet is om geen legitimiteit aan het militaire regime te verschaffen. Reeds voor de staatsgreep zette het kabinet zich in voor de strijd tegen straffeloosheid in Myanmar, bijvoorbeeld met steun aan het Independent Investigative Mechanism for Myanmar (IIMM). Dit gaat onverminderd door. Tot slot ondersteunt Nederland de humanitaire respons in Myanmar, zie daarvoor ook het antwoord op vraag 7. Deze inspanningen zijn allemaal in lijn met de voorstellen van VN Speciaal Rapporteur Andrews.
Klopt het bericht dat zowel het geweld in Myanmar escaleert als de humanitaire situatie steeds verder verslechtert? Ziet u mogelijkheden om de bevolking van Myanmar verder te ondersteunen?6
De humanitaire situatie in Myanmar is zorgwekkend, en is sinds de staatsgreep ernstig verslechterd. Nederland ondersteunt de humanitaire respons in Myanmar in 2021: via een bijdrage van EUR 200.000 aan het noodappeal van de Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen (IFRC) via het Nederlandse Rode Kruis (NRK), alsook via onze ongeoormerkte bijdragen aan humanitaire organisaties die actief zijn in Myanmar, zoals de humanitaire VN-organisaties en het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC). Naast financiële uitdagingen hebben humanitaire partnerorganisaties in Myanmar eveneens te kampen met veiligheidsrisico’s en met toegangsrestricties, waarbij het uiterst moeilijk is om delen van het land te bereiken. Ook bestaat het risico van politisering van humanitaire hulpmiddelen, waardoor de kans bestaat dat humanitaire hulp niet alle mensen in nood bereikt. Uitblijven van medewerking van de junta belemmert hulp voor de bevolking van Myanmar aanzienlijk. Nederland blijft in internationaal verband pleiten voor het verbeteren en veiligstellen van humanitaire ruimte en blijft het belang van de humanitaire principes benadrukken, zodat organisaties op veilige en verantwoorde wijze hulp kunnen leveren aan hulpbehoevenden in heel Myanmar.
Kunt u reageren op het bericht dat Rohingya-vluchtelingen door de overheid van Bangladesh worden overgeplaatst naar een eiland voor de kust, ondanks de grote zorgen van hulp- en mensenrechtenorganisaties over de veiligheid op het eiland en de zorgen dat vluchtelingen tegen hun wil hierheen worden verplaatst en ook niet meer mogen vertrekken?7
Het klopt dat er Rohingya-vluchtelingen door de overheid van Bangladesh zijn overgeplaatst naar het eiland Bhasan Char. Vanwege de overvolle vluchtelingenkampen in Cox’s Bazaar, waar ruim een miljoen vluchtelingen worden opgevangen, ziet de overheid van Bangladesh zich genoodzaakt om elders onderdak te bieden aan Rohingya-vluchtelingen totdat zij kunnen terugkeren naar Myanmar. Het kabinet onderschrijft het belang van vrijwilligheid van verplaatsing naar een verblijf op Bhasan Char en spreekt dit regelmatig uit in de dialoog met de overheid van Bangladesh, evenals in gesprekken met de VN.
Het uitgangspunt voor alle partijen blijft dat terugkeer van de Rohingya naar Myanmar waardig, veilig, duurzaam en vrijwillig moet kunnen plaatsvinden. Deze voorwaarden zijn momenteel niet aanwezig in Myanmar en de huidige ontwikkelingen wijzen er niet op dat dit op korte termijn zal veranderen.
Het is daarom belangrijk dat de omstandigheden voor opvang in vluchtelingenkampen worden verbeterd en om te blijven werken aan een structurele oplossing voor de Rohingya-vluchtelingen. Het kabinet heeft hier op 22 september jl. nog voor gepleit tijdens een high level side event over de situatie van de Rohingya tijdens de AVVN.
Israël die zes verschillende Palestijnse ngo’s heeft bestempeld als terroristisch. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten dat Israël Palestijnse ngo's als terroristisch bestempeld?1
Ja.
Bent u bereid bij uw Israëlische ambtsgenoot na te vragen waarom zij zijn overgegaan deze zes ngo’s specifiek te bestempelen als terroristisch? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u het feit dat de Verenigde Staten van tevoren niet zijn ingelicht door Israël? Kunt u toelichten of uw ambtsgenoten van de Verenigde Staten inmiddels meer informatie hebben ontvangen over dit besluit van Israël?
Nederland heeft zowel bilateraal als in EU-verband Israël verzocht om inzage te geven in de onderliggende informatie die ten grondslag ligt aan het besluit tot listing. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via Kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588. Het kabinet is niet op de hoogte van de beweegredenen waarom de VS niet van tevoren is ingelicht door de Israëlische regering en heeft daar geen oordeel over. Inmiddels heeft de VS bekend gemaakt meer informatie te hebben ontvangen van Israël, die door hen momenteel nader bestudeerd wordt. Hierover zullen we het contact zoeken met de VS.
Deelt u de zorgen, die ook worden geuit door verschillende mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International en Human Rights Watch, dat deze ontwikkelingen de internationale mensenrechtenbeweging ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst is een zeer ingrijpend besluit, dat enkel op basis van zwaarwegende gronden genomen zou moeten worden. De informatie die ten grondslag ligt aan de zes listings is niet openbaar. Nederland heeft in bilaterale contacten en via de EU opgeroepen deze informatie met donoren te delen, als ook met de betrokken zes organisaties. Deze organisaties vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse maatschappelijk middenveld, en het Israëlische besluit heeft hiervoor aanzienlijke gevolgen.
Bent u het ermee eens dat het vrij opereren van niet-gouvernementele organisaties van essentieel belang is voor het bewaken van mensenrechten en het functioneren van het maatschappelijk middenveld? Bent u bereid uw grote zorgen uit te spreken over dit besluit van Israël en uw Israëlische ambtsgenoten kenbaar te maken dat dit voor Nederland een onacceptabele zet is? Zo nee, waarom niet?
De regering acht een gezond en actief maatschappelijk middenveld als een voorwaarde voor een goed functionerende democratie. Tegelijkertijd zijn dit zware beschuldigingen, waar zorgvuldig naar gekeken moet worden. Nederland neemt het Israëlische besluit daarom serieus en heeft contact gezocht met Israël om nadere uitleg te krijgen, en een verzoek te doen tot het delen van informatie die ten grondslag ligt aan dit besluit. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geeïgende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk 2021D29418.
Bent u tevens bereid om in EU-verband een zo breed mogelijke coalitie te vormen om het bestempelen van deze Palestijnse ngo’s als terroristisch te veroordelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Nederland stelt deze kwestie bilateraal en in EU-verband aan de orde, en heeft Israël – bilateraal en in EU-verband – verzocht de informatie die ten grondslag ligt aan het besluit inzichtelijk te maken voor donoren en betrokken NGO’s. Nederland zal in dit kader zoveel mogelijk in EU-verband blijven optrekken.
Kunt u een overzicht geven van de subsidies en middelen die de Nederlandse regering ter beschikking stelt aan Palestijnse ngo’s? Kunt u bevestigen of deze ngo’s geen toegang meer hebben tot financiering doordat zij nu als terroristisch zijn bestempeld? Bent u bereid om te onderzoeken of er vanuit nationaal of Europees verband een mogelijkheid is om deze organisaties van financiering te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Het totale bedrag aan Nederlandse geraamde centrale uitgaven in de Palestijnse Gebieden in 2021 bedraagt EUR 23.500.00. Het decentrale financiële programma van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah in 2021 is gericht op de prioriteitsgebieden rechtsstaat/justitie/veiligheid (EUR 6.300.000), toegang tot land, water, energie en sanitatie (EUR 12.500.000), voedselzekerheid (EUR 1.680.000), private sector ontwikkeling (EUR 2.000.000), en versterken van mensenrechten (EUR 2.200.000). Voor een overzicht van de Nederlandse steun (centraal en decentraal) aan de Palestijnse gebieden per project verwijst het kabinet naar www.nlontwikkelingssamenwerking.nl.
Het is op dit moment te vroeg om alle gevolgen te overzien van deze listings. Op basis van het Israëlische besluit kunnen zowel bestuurlijke maatregelen (bevriezen van tegoeden) als strafrechtelijke maatregelen (arrestaties) worden genomen. De situatie wordt nauwgezet in de gaten gehouden. De inzet van het kabinet om bij te dragen aan een gezond en actief maatschappelijk middenveld – zowel in de bezette Palestijnse gebieden als elders – blijft overeind. Dat laat onverlet dat Nederland het Israëlische besluit serieus neemt, en daar zorgvuldig naar zal kijken.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat Nederland en de EU Palestijnse maatschappelijke initiatieven kunnen blijven ondersteunen teneinde het Palestijnse maatschappelijke middenveld te verstevigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Zie antwoord vraag 6.
Het rapport van Reclaim Finance ‘Banks fuelling expansion of oil-and-gas Arctic extraction’ |
|
Tom van der Lee (GL), Bart Snels (GL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Reclaim Finance «Banks fuelling expansion of oil-and-gas Arctic extraction»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de forse toename van investeringen van financiële instellingen in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied, een zeer onwenselijke ontwikkeling is?2 Deelt u de mening dat het blijven investeren in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied, af doet aan de geloofwaardigheid van het klimaatakkoordcommitment, waarin financiële instellingen hebben aangegeven hun bijdrage te leveren aan de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs?
De bescherming van het Arctisch gebied is een belangrijk doel voor Nederland, zoals vastgelegd in de Nederlandse Polaire Strategie 2021–2025. Nederland staat, gezien de grote milieu en veiligheidsrisico’s, met name in kwetsbare zeeën, terughoudend ten aanzien van exploitatie van olie en gas in het Arctisch gebied. Daarom zet Nederland zich binnen de VN, de Arctische Raad en bilateraal in voor het uitsluitend laten plaatsvinden van olie- en gaswinning onder zeer strenge milieu en veiligheidsnormen om zo het voortbestaan van kwetsbare ecosystemen, ecosysteemfuncties en Arctische soorten te waarborgen. In overeenstemming hiermee faseert de Nederlandse overheid financiële steun aan exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland (per 2020) uit en roept het Nederlandse financiële instellingen op hetzelfde te doen.3
Het kabinet verwacht bovendien van bedrijven en financiële instellingen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Dit betekent dat bedrijven en financiële instellingen de risico’s voor mens en milieu, waaronder risico’s voor biodiversiteit, in hun waardeketen in kaart moeten brengen, en deze voorkomen of aanpakken en hierover transparant zijn.
Bent u bekend met het feit dat diverse Nederlandse financiële instellingen ook anno 2021 nog altijd investeren in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied? Heeft u een kwantitatief overzicht van de totaalomvang van directe en indirecte investeringen in de olie- en mijnbouwbedrijven actief in het Noordpoolgebied van Nederlandse banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer (geaggregeerde cijfers) verstrekken?
De financiële sector heeft in juli 2019 het initiatief genomen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders hebben zich gecommitteerd om vanaf boekjaar 2020 te rapporteren over het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen en om uiterlijk in 2022 actieplannen, inclusief reductiedoelstellingen voor 2030, bekend te maken.
Het kabinet verwacht van financiële instellingen dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Om deze naleving te bevorderen heeft het kabinet IMVO-convenanten afgesloten met de pensioen- en verzekeringssector. Het IMVO-convenant van de bancaire sector is eind 2019 afgelopen, uw Kamer is hierover geïnformeerd met de Kamerbrief van 21 februari 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 323). Daarnaast verwacht het kabinet dat de bij het klimaatcommitment betrokken financiële instellingen ambitieus invulling geven aan het klimaatcommitment.4 De hiervoor genoemde actieplannen van financiële instellingen kunnen bestaan uit verschillende instrumenten: stemgedrag als aandeelhouder, betrokkenheid bij het duurzaamheidsbeleid van de klant (zgn. engagement), duurzaam financieren en niet duurzame financieringen uitsluiten. De financiële instellingen bepalen hierin uiteraard zelf op welke wijze dit instrumentarium wordt ingezet, op een manier die past bij hun (duurzaamheids-) strategie. Mede gelet op de OESO-richtlijnen en de UNGP’s ligt het evenwel in de rede dat financiële instellingen daarbij ook investeringen in olie- en mijnbouwbedrijven betrekken die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Arctisch gebied. Het klimaatcommitment biedt een platform voor financiële instellingen om daar ook onderling over in gesprek te gaan. Het kabinet verwacht een ambitieuze invulling van de actieplannen. Dit is ook van belang voor het draagvlak voor het bredere klimaatcommitment.
Kunt u een overzicht geven van het officiële beleid van Nederlandse financiële instellingen ten aanzien van investeringen in de fossiele industrie actief in het Noordpoolgebied? Hoeveel instellingen hebben wel beleid en hoeveel instellingen hebben geen beleid? In welke mate is dit beleid principle-based of outcome-based? Zijn er instellingen die officieel beleid op dit punt hebben maar wel blijven investeren in de fossiele industrie die activiteiten in het Noordpoolgebied hebben? En zo ja, wat zegt dit over de effectiviteit van hun beleid?
Het kabinet beschikt niet over een dergelijk overzicht. Wel wordt van financiële instellingen verwacht dat zij rapporteren over – onder meer – de wijze waarop zij omgaan met risico’s voor het milieu (zie ook het antwoord op vraag 6). Daarnaast heeft het kabinet met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer en Greenpeace d.d. 6 februari 2020, waarmee is gepoogd deze investeringen in kaart te brengen.5
Op welke manier zijn en worden financiële instellingen verplicht te rapporteren over hun investeringen in olie- en mijnbouwbedrijven in het Noordpoolgebied, gegeven dat hier duurzaamheidsrisico’s en reputatierisico’s aan verbonden zijn, onder de Non-Financial Reporting Directive, de Pensioenwet, IORP II en de aankomende Corporate Sustainability Reporting Directive zoals de Europese Commissie deze voorgesteld heeft? Deelt u de mening dat de huidig geldende rapportagestandaarden op dit moment op dit punt onvoldoende dwingend zijn?
Een integraal overzicht hiervan is niet beschikbaar. Van de financiële instellingen wordt evenwel verwacht dat zij in hun beleid, actieplannen en verslaggeving risico’s voor mens en milieu meenemen, deze voorkomen of aanpakken en hierover transparant zijn. Zie verder de antwoorden op vragen 3 en 6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Nederlandse financiële instellingen die investeren in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied en hen te wijzen op de onwenselijkheid hiervan, mede in het licht van de nieuwe politieke strategie van de EU voor de Arctische regio die oproept tot een moratorium van het boren naar olie, gas en kolen in het Noordpoolgebied3? Zo nee, waarom niet?
De Non-Financial Reporting Directive (NFRD) verplicht sinds boekjaar 2017 – kort gezegd – kredietinstellingen, verzekeraars en beursondernemingen met meer dan 500 werknemers om te rapporteren over niet-financiële informatie. Hierin dient te worden aangegeven hoe deze organisaties omgaan met, in ieder geval, milieu, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en bestrijding van corruptie en omkoping. De NFRD schrijft niet voor over welke specifieke informatie ondernemingen moeten rapporteren en op welke wijze.
De Europese Commissie heeft op 21 april 2021 een voorstel gepubliceerd voor de herziening van de NFRD, genaamd de Corporate Sustainability Reporting Directive(CSRD). De Commissie stelt hierin voor de reikwijdte van de NFRD uit te breiden naar alle grote kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen, alle grote rechtspersonen7 en alle beursvennootschappen (met uitzondering van micro-beursvennootschappen8). Daarnaast introduceert het voorstel een verplichting om te rapporteren volgens rapportagestandaarden voor duurzaamheidsinformatie. Dit betekent dat er zal worden voorgeschreven over welke informatie ondernemingen moeten rapporteren en op welke wijze.
De rapportagestandaarden worden momenteel ontwikkeld en zullen zich op hoofdlijnen richten op zowel milieu, sociale als governance-factoren. Ondernemingen zullen onder meer moeten rapporteren over duurzaamheidsrisico’s. Daarnaast zullen ondernemingen die uit hoofde van de sector waarin zij actief zijn in hogere mate worden blootgesteld aan duurzaamheidsrisico’s (mogelijk ook olie- en mijnbouwbedrijven in het Arctisch gebied) meer moeten rapporteren dan ondernemingen die actief zijn in een sector waar minder duurzaamheidsrisico’s zijn. In het richtlijnvoorstel staat dat de Commissie een tweede reeks rapportagestandaarden zal vaststellen. Hierin wordt aanvullende informatie gespecificeerd die ondernemingen, indien nodig, moeten bekendmaken over duurzaamheidsaspecten die specifiek zijn voor de sector waarin zij actief zijn. Het kabinet staat positief tegenover dit richtlijnvoorstel.
Bent u bereid om zowel in EU-verband als in de Arctische Raad aandacht te vragen voor de onwenselijkheid van de toegenomen investeringen van financiële instellingen in olie- en mijnbouwbedrijven die verantwoordelijk zijn voor risicovolle activiteiten in het Noordpoolgebied? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft, in lijn met de motie-Van der Lee c.s. en bij monde van de Nederlandse Arctisch ambassadeur, deze oproep onder andere gedaan tijdens stuurgroepvergaderingen van de IMVO-convenanten voor de verzekerings- en pensioensector in september jl. De brancheverenigingen in beide stuurgroepen werd verzocht deze boodschap door te geleiden aan de financiële instellingen die zij vertegenwoordigen. Met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is een afspraak gemaakt om deze oproep ook over te brengen aan de bancaire sector. In de gesprekken wordt ook aandacht gegeven aan de nieuwe positie van de Europese Commissie en de Europese Diplomatieke Dienst (EDEO) in dezen. Uw Kamer zal via een BNC-fiche nader worden geïnformeerd over de Nederlandse positie betreffende de nieuwe EU Arctische Mededeling.
Bent u bekend met de jarenlange financiering van respectievelijk investeringen in de Russische mijnbouwer Norilsk Nickel door ING en ABP, die herhaaldelijk, onder andere in 2016, in mei 2020 en juli 2020 verantwoordelijk was voor milieurampen in Russisch arctisch gebied?4 Wat is er uit de toegezegde geïntensiveerde dialoog van ING en ABP met Norilsk Nickel gekomen? Waren de doelstellingen voor die dialoog SMART geformuleerd? Bent u op de hoogte of Norilsk Nickel inmiddels afdoende maatregelen heeft genomen om schade aan het milieu volledig te herstellen en voldoende preventiemaatregelen te nemen om nieuwe schade te voorkomen?
Ja, het kabinet zal hier bilateraal, in de context van de Arctische Raad en in de relevante EU-vergaderingen en -werkgroepen aandacht voor vragen.
Kunt u toelichten op welke wijze u de motie-Van der Lee c.s.5 onder de aandacht heeft gebracht van Nederlandse banken, verzekeraars en pensioenfondsen, en hen expliciet hebt gevraagd om zich hier aan te houden? Zo ja, hebben zij dit toegezegd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met het onderzoek van de Eerlijke Geldwijzer van 17 juni 2020 waarin wordt aangegeven dat ING en ABP investeren in het mijnbouwbedrijf Norilsk Nickel. De opvolging die uit de toegezegde geïntensiveerde dialoog is gekomen, is op dit moment niet bekend.
Heeft u in uw gesprekken met De Nederlandsche Bank (DNB), zowel op politiek als ambtelijk niveau, gesproken over investeringen in fossiele activiteiten in het Noordpoolgebied, en welke duurzaamheidsrisico’s hiermee gepaard gaan? Wat zijn van deze gesprekken de concrete uitkomsten?
Zie de beantwoording op vraag 7.
Deelt u de mening dat de transitierisico’s van het financieren van fossiele bedrijven die actief zijn in het Noordpoolgebied, fors zijn toegenomen nu de Europese Commissie heeft voorgesteld een moratorium in te stellen op het boren van olie, gas en kolen in het Noordpoolgebied? Waarom wel of waarom niet? En bent u bereid met DNB het gesprek aan te gaan over deze toegenomen transitierisico’s?
Het Ministerie van Financiën en De Nederlandse Bank hechten veel waarde aan de transparantie over en adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s door de financiële sector, waaronder de risico’s die gepaard gaan met financiering van olie- en gasactiviteiten in het kwetsbare Arctische gebied. Zij voeren hier regelmatig met elkaar gesprek over. Dit resulteert concreet in, bijvoorbeeld, de ambitieuze Nederlandse inzet ten aanzien van de beheersing van duurzaamheidsrisico’s, zowel in Europa, binnen de G20 als in de Financial Sustainability Board.
Het bericht ‘Nederland deed mee in herfinanciering van omstreden gasproject Australië’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland deed mee in herfinanciering van omstreden gasproject Australië»?1
Ja.
Hoe kan het zo zijn dat er exportkredieten worden verstrekt waarmee het mogelijk wordt gemaakt dat er op grote schaal gas wordt afgefakkeld, een praktijk die indruist tegen het klimaatbeleid van Nederland? Waarom is dit niet voorkomen?
In 2012 heeft de uitvoerder van de kredietverzekering Atradius DSB namens de Nederlandse Staat een polis uitgereikt ten behoeve van de financiering van het Ichthys project, waarbij gas bij de westkust van Australië wordt gewonnen en tot LNG wordt verwerkt. Verschillende Nederlandse exporteurs waren destijds betrokken bij de ontwikkeling van dit gasveld. Bij de afgifte van de polis in 2012 was er nog geen beleid omtrent uitsluiting van projecten waar routinematig affakkelen plaats vond. Per 1 januari 2021 is het beleid aangescherpt.
In 2020 heeft in de financiering een re-pricing (renteverlaging) plaatsgevonden en zijn enkele banken in het project vervangen. De aanpassing van de polis aan de nieuwe financieringssituatie in juni 2020 door ADSB waar het bericht in het Financiële Dagblad naar verwijst, betrof dus een technische aanpassing.
Hoe bent u van plan dit soort praktijken in de toekomst te voorkomen?
Naar aanleiding van het dit jaar aangescherpte beleid zal bij een aanvraag voor een exportkredietverzekering (ekv) voortaan gekeken worden of er routinematig ontgast of afgefakkeld wordt. Als dat het geval is en er geen onderzoek naar alternatieven is gedaan, zal de transactie bij voorbaat worden uitgesloten.
Het kabinet heeft verder op 8 november als bekend de COP26-verklaring over internationale publieke steun voor de groene energietransitie ondertekend (Kamerbrief 31 793, nr. 202, 8 november 2021). Dit betekent dat het kabinet werkt aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energie sector, in het bijzonder voor wat betreft de ekv. De inzet is dit voor eind 2022 te implementeren.
Deelt u de mening dat dit soort exportkredieten ook een financiële prikkel is die de fossiele industrie ondersteunt en daardoor thuishoort op de lijst van Financiële prikkels voor fossiele brandstoffen die u vorig jaar naar de Kamer heeft gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 566)?
In de brief die vorig jaar naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 566), wordt uitgegaan van prikkels die in de G20 analyse worden geoormerkt als subsidies. De ekv is geen financiële prikkel in de vorm van een subsidie. Met de ekv wordt export van Nederlandse exporteurs ondersteund door betalingsrisico’s te verzekeren, daar waar de markt dit niet oppakt. Dit gebeurt kostendekkend: de ontvangen premies zijn op langere termijn toereikend om de netto schades op te vangen
Kunt u een uitgebreid overzicht geven van exportkredieten die de winning van fossiele brandstoffen (mede) mogelijk maken?
Bijgevoegd2 treft u een lijst aan van alle afgegeven polissen in de ekv portefeuille (per ultimo 2020 en voorlopig 2021) die conform de ADSB meetmethodiek zijn geclassificeerd als fossiel. De transacties zijn ingedeeld naar hun plek in de fossiele waardeketen (upstream, midstream en downstream3). Conform de ADSB meetmethodiek fossiel is het Ichthys project geclassificeerd onder midstream. Alle afgegeven polissen worden ook gepubliceerd op de website van ADSB.
Dat een transactie als fossiel wordt geclassificeerd via de ADSB meetmethodiek, betekent niet dat een dergelijke transactie in de toekomst in geen geval gebruik meer kan maken van de ekv door de implementatie van de bovengenoemde COP26-verklaring. De komende tijd zal het nieuwe beleid ten aanzien van de ekv en de fossiele energiesector nader uitgewerkt worden, waarbij onder meer gekeken zal worden naar reikwijdte, uitzonderingen en hoe andere landen de verklaring interpreteren (zie Kamerbrief 31 793, nr. 202, 8 november 2021).
Bent u bereid af te zien van het verlenen van exportkredieten voor louter fossiele projecten, die de noodzakelijke energietransitie hier of elders op de wereld vertragen of zelfs frustreren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het artikel ‘Nederlandse overheid moet doen wat ze belooft’ |
|
Tom van der Lee (GL), Laura Bromet (GL) |
|
de Th. Bruijn , Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse overheid moet doen wat ze belooft»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse overheid op het congres van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) niet voor de motie over ontbossing in de Amazone heeft gestemd?
Op het congres van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) werden verschillende moties in stemming gebracht met betrekking tot het voorkomen van ontbossing, waaronder in de Amazone. De Nederlandse overheid heeft zijn steun uitgesproken voor een aantal moties die oproepen tot het stoppen van ontbossing en de bescherming van inheemse volkeren, lokale gemeenschappen en mensenrechtenverdedigers. Het klopt dat Nederland niet voor de motie specifiek over ontbossing in de Amazone heeft gestemd waaraan in het genoemde artikel wordt gerefereerd. Ik verwijs u daarvoor verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Onderschrijft u de constatering dat de motie een mooie aanleiding was om uitvoering te geven aan het beleid zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 2020 hierover en recentelijk bevestigd in de gepubliceerde begroting van het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2022?2, 3
Ja.
Onderschrijft u de constatering dat, om de doelstelling in 2030 alle mondiale ontbossing te stoppen te halen, de doelstelling om 80% van de Amazone in 2025 te beschermen noodzakelijk is?
Nederland heeft zich gecommitteerd aan de doelstelling om uiterlijk in 2030 alle mondiale ontbossing te stoppen en zich in Europees verband in te zetten om volledig duurzame en ontbossingsvrije waardeketens te realiseren (Kamerstuk 30 196, nr. 708). De doelstelling om 80% van de Amazone in 2025 te beschermen is één van de mogelijke tussenstappen die noodzakelijk zijn om de doelstelling, uiterlijk in 2030 alle mondiale ontbossing te stoppen, te behalen.
Bent u het met de motie eens dat de inheemse bevolking essentieel is voor een succesvolle bescherming van de Amazone?
Ja, inheemse volkeren vervullen een cruciale rol in de bescherming van de Amazone en andere bosgebieden. De ondersteuning van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen is daarom een belangrijke pijler van het internationale bossenbeleid. Tijdens de klimaattop ondersteunde Nederland in dat kader de Glasgow Leaders Declaration on Forest and Land Use en de Global Forest Finance Pledge, evenals twee sub-pledges over de bescherming van het Congobekken en de ondersteuning van inheemse groepen en lokale gemeenschappen.
Kunt u toelichten waarom dan niet voor de motie gestemd is?
Nederland heeft als stemgerechtigde, evenals verscheidene andere landen, een terughoudend beleid ten aanzien van het stemmen op resoluties vanwege de samenstelling van IUCN waarbij zowel natuurorganisaties als landen vertegenwoordigd zijn. In dat kader is voor aanvang van het IUCN congres bepaald welke moties zouden worden gesteund waaronder een aantal moties die oproepen tot het stoppen van ontbossing. De motie waaraan in het genoemde artikel wordt gerefereerd, was destijds nog niet bekend. Dit heeft er mede toe geleid dat de Nederlandse delegatie niet heeft gestemd voor deze motie. Was deze wel bekend geweest, dan had Nederland voorgestemd, omdat de motie inhoudelijk in lijn is met de Nederlandse doelstelling om uiterlijk in 2030 alle mondiale ontbossing te stoppen. Daarnaast was de inzet van de Nederlandse delegatie en klimaat- en watergezanten in het bijzonder gericht op een inhoudelijke bijdrage aan het programma van het IUCN congres vanwege de lopende onderhandelingen over het Global Biodiversity Framework in de context van de Convention on Biological Diversity.
Het bericht 'Energiebedrijf loost klanten vanwege hoge gasprijs' |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met artikel «Energiebedrijf loost klanten vanwege hoge gasprijs»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat een energiebedrijf het contract eenzijdig opzegt bij klanten vanwege de hoge prijzen voor gas en stroom?
Ja.
Is het überhaupt juridisch toegestaan dat een energiebedrijf een energiecontract vanwege stijgende of dalende prijzen eenzijdig opzegt?
Nee, dat is niet toegestaan. Het uitgangspunt in het contractenrecht is dat een rechtsgeldige aangegane overeenkomst de betrokken partijen over en weer verbindt. Dit betekent dat gemaakte afspraken door beide partijen moeten worden nagekomen (pacta sunt servanda). Het eenzijdig wijzigen van de gemaakte afspraken is niet toegestaan, tenzij partijen dit expliciet zijn overeengekomen, bijvoorbeeld in het contract of in de algemene voorwaarden bij het contract, dan wel hiervoor een wettelijke grondslag is. Dit geldt ook voor energiecontracten. Het is daarom voor een energieleverancier niet toegestaan om, bijvoorbeeld bij een stijging in de energieprijzen – het energiecontract eenzijdig te beëindigen. De ACM heeft zich hier eerder over uitgesproken en heeft te kennen gegeven dat de ACM optreedt tegen energieleveranciers die dit wel doen.2
Wanneer een consument een energiecontract heeft gesloten met een vast leveringstarief, mag de energieleverancier de tarieven niet aanpassen gedurende de looptijd van het contract. Als een consument een energiecontract heeft gesloten met een variabel leveringstarief, mag de energieleverancier de tarieven tussentijds aanpassen conform de algemene voorwaarden. De leverancier kan de tarieven aanpassen op 1 januari en 1 juli van elk jaar. Bij onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden kunnen de leveringstarieven ook op andere momenten worden aangepast, mits partijen dit schriftelijk zijn overeengekomen. De energieleverancier moet de consument hiervan tijdig op de hoogte brengen, zodat de consument eventueel kan overstappen naar een andere energieleverancier.
Zijn deze consumenten en bedrijven, na opzegging van het energiecontract, nog zeker van stroom en gas?
Laat ik het volgende voorop stellen: ik vind het zorgelijk en onwenselijk als energiebedrijven ten onrechte eenzijdig energiecontracten met consumenten opzeggen en daarmee de energielevering willen beëindigen.
Wanneer een energieleverancier een energiecontract onrechtmatig opzegt, kan de consument een viertal stappen ondernemen. Ten eerste is het verstandig als de consument de energieleverancier schriftelijk laat weten dat de energieleverancier het energiecontract niet eenzijdig mag opzeggen. Dit is ook het advies van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Op de website van de ACM kunnen burgers een voorbeeldbrief vinden die zij kunnen gebruiken.3 Ten tweede adviseert de ACM de consument met klem om een melding te doen bij de ACM via www.ConsuWijzer.nl. De ACM is de onafhankelijke toezichthouder en ziet toe op de naleving van de regels door (energie)bedrijven. De ACM kan bij niet-naleving van de regels juridische instrumenten inzetten, zoals het opleggen van een last onder bestuursdwang of het intrekken van de leveringsvergunning wanneer de energieleverancier zich (bijvoorbeeld) niet houdt aan de vergunningsvoorwaarden. Ten derde kan de consument een klacht indienen bij de (buitengerechtelijke) Geschillencommissie Energie.4 Deze commissie behandelt klachten van consumenten tegen een energieleverancier over afsluiten, levering of tarieven van gas, elektriciteit en warmte. De consument kan tot slot ook naar de rechter stappen en via de rechter naleving van het energiecontract door de leverancier afdwingen.
Een consument heeft tijd om deze stappen te zetten, de consument komt niet meteen zonder elektriciteit of gas, nadat hij een brief heeft ontvangen van de energieleverancier waarin staat dat de energieleverancier het energiecontract opzegt. De daadwerkelijke afsluiting wordt uitgevoerd door de netbeheerder. Het ministerie heeft contact gehad met Netbeheer Nederland. Uit dit contact is gebleken dat netbeheerders terughoudend zijn met het afsluiten van energie bij consumenten na een verzoek tot einde-levering van een leverancier en hier dus ook niet zomaar toe overgaan. Deze procedure neemt, afhankelijk van de netbeheerder en de omstandigheden, tussen de drie en ongeveer zes weken in beslag. De netbeheerder zal – alvorens de beëindiging wordt gerealiseerd – de consument altijd meerdere zogenoemde afsluitbrieven sturen met deze aankondiging en daarbij het advies om zo snel mogelijk een andere energieleverancier te zoeken.
Zoals gezegd is het aan de ACM om in te grijpen en energiebedrijven aan te spreken indien uit onderzoek blijkt dat het bedrijf zich niet aan de wet houdt. De ACM treedt onafhankelijk op en heeft de ruimte om, binnen de kaders van de wet, te beoordelen welk (handhavings)instrument er wordt ingezet. Het ministerie heeft geen enkele bemoeienis in de besluiten die de ACM hier in neemt. De wet biedt de ACM hiertoe vergaande instrumenten. De ACM kan bestuursrechtelijk handhaven door bijvoorbeeld een last onder dwangsom op te leggen. Dat zij dit in de praktijk ook doet, blijkt uit haar besluit tot het opleggen van een dwangsom aan een energieleverancier op 22 oktober jl. wegens het ongeoorloofd eenzijdig beëindigen van energiecontracten (zie ook het antwoord op vraag 10).5
Met een last onder dwangsom wordt getracht een overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen. Indien de betreffende energieleverancier binnen de door de ACM gestelde termijn de situatie herstelt, door bijvoorbeeld zijn klanten weer terug te nemen en het contract na te leven, voorkomt de leverancier dat de dwangsom moet worden betaald. Hierdoor kunnen de consumenten, zoals is afgesproken in het contract, weer energie afnemen tegen de tarieven zoals is overeengekomen in het energiecontract. Indien de energieleverancier desondanks toch de wet blijft overtreden, dan is het aan de ACM om vervolgstappen te ondernemen, zoals, eerder aangehaald, het intrekken van de leveringsvergunning. Als een energieleverancier zijn verplichtingen niet langer kan nakomen en de ACM om die reden de leveringsvergunning intrekt, is wettelijk gegarandeerd dat de klanten van de wegvallende leverancier voorzien zijn van energie. Hierbij kan het wel zo zijn dat zij uiteindelijk een hoger (mogelijk flexibel) tarief gaan betalen. Dit geldt ook voor de situatie als een consument – wanneer uit de brief van de netbeheerder aan de consument blijkt dat er een energieleverancier ontbreekt – zelf kiest voor een nieuwe energieleverancier. De verlaging van de energierekening die het kabinet heeft toegezegd (kenmerk 2021Z18173, zie ook het antwoord op vraag 7 en 8) in de vorm van belastingverlaging komt de genoemde groep consumenten ook ten goede.
Op deze wijze worden consumenten beschermd tegen het zomaar afgesloten worden van gas en elektriciteit als een energieleverancier het leveringscontract eenzijdig opzegt.
Vreest u ook niet dat door het opzeggen van het contract consumenten hierdoor geen stroom of gas meer krijgen of enorm hoge, flexibele, tarieven moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u zelf contact gezocht met DGB Energie om aan te geven dat het onwenselijk dat zij eenzijdig contracten, vanwege stijgende prijzen, opzeggen?
Nee. Het is aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder onderzoek te doen naar het functioneren van de energiemarkt en de gedragingen van energieleveranciers in dat verband. Over lopende onderzoeken naar DGB Energie of andere onderzoeken kan de ACM geen uitspraken doen. Uit eerder signalen aan de ACM is gebleken dat DGB Energie aan een groep klanten het voornemen heeft laten weten om energielevering eenzijdig te beëindigen per 1 november 2021. DGB Energie heeft hier tijdig van afgezien, met als gevolg dat de levering wordt voortgezet. Dit betekent dat de leveringszekerheid van gas en elektriciteit aan klanten van DGB Energie is gewaarborgd.
Welke steun kunt u bieden aan de getroffen consumenten en bedrijven van wie het contract is opgezegd?
Het kabinet deelt de zorgen rondom de huidige hogere energieprijzen. Als tegemoetkoming voor de stijgende energierekening op de korte termijn als gevolg van de hoge gasprijzen doet het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Het kabinet verhoogt ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met ongeveer 265 euro (inclusief btw). Ten tweede wordt in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste (en de tweede en derde) schijf elektriciteit verlaagd. Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van ruim 400 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022.6 Ook stelt het kabinet 150 miljoen euro extra beschikbaar om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning via de gemeenten te helpen met de verduurzaming van hun (huur)woning. Voor meer toelichting over dit besluit verwijs ik u naar de Kamerbrief.7
Het kabinet zal de komende periode de ontwikkeling van de leveringstarieven blijven monitoren. Daarnaast werkt het kabinet aan het blijven borgen van een betaalbare energievoorziening voor de lange termijn. Om deze reden heb ik periodiek overleg met de energieleveranciers over de ontwikkelingen op de markt en de mogelijke effecten voor consumenten.
Bent bereid om in samenspraak met andere energiebedrijven deze consumenten en bedrijven te helpen met het vinden van een gelijkwaardig alternatief of in ieder geval te zorgen dat consumenten gecompenseerd worden vanwege de hogere flexibelere tarieven die zij nu mogelijk moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er bij u meer energieleveranciers bekend die op dit moment energiecontracten opzeggen vanwege de hoge gasprijs?
Er zijn signalen bekend bij de ACM dat meerdere energieleveranciers energiecontracten eenzijdig opzeggen.8 De ACM onderzoekt deze signalen. De ACM is de onafhankelijke toezichthouder en kan in het belang van een goed functionerende energiemarkt handhavend optreden om ervoor te zorgen dat energieleveranciers de wet naleven. De ACM kan bijvoorbeeld ingrijpen als energieleveranciers eenzijdig energiecontracten opzeggen of als zij consumenten binden aan algemene voorwaarden die conform de wet onredelijk kunnen zijn, maar ook ingeval een energieleverancier onrechtmatig handelt, kan de ACM handhavend optreden.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat consumenten beschermd worden en niet nog meer energiebedrijven eenzijdig hun contracten op gaan zeggen?
Eerder heeft de ACM het signaal afgegeven dat hoge energietarieven geen geldige reden zijn om energiecontracten eenzijdig op te zeggen en daarmee levering van energie te (laten) beëindiging. Dit is en blijft de lijn. De ACM adviseert consumenten contact op te nemen met hun energieleverancier en deze te houden aan het contract en dit ook te melden bij de ACM. De ACM ziet hier op toe en kan handhavend optreden bij niet naleving hiervan.9
Uit onderzoek van de ACM blijkt nu dat één energieleverancier de levering aan consumenten, die niet akkoord zijn met een prijsverhoging van het vaste leveringstarief, daadwerkelijk laat beëindigen in de winterperiode. Dit heeft de ACM op 22 oktober 2021 laten weten.10 De ACM heeft deze energieleverancier een last onder dwangsom opgelegd teneinde de levering van gas en elektriciteit aan consumenten voort te zetten volgens het afgesproken tarief. Doet deze energieleverancier dit niet, dan moet het bedrijf een dwangsom van 15.000 euro per week betalen, met een maximum van 45.000 euro. Vervolgens is gebleken dat de betreffende energieleverancier, ondanks ingrijpen door de ACM, door is gegaan met het beëindigen van de levering bij klanten die niet akkoord zijn gegaan met het aanpassen van hun vaste energiecontract.11 Het gevolg hiervan is dat deze leverancier de opgelegde boete dient te betalen. De ACM heeft, op verzoek van de energieleverancier, de leveringsvergunning inmiddels ingetrokken.12
Naast het toezicht van de ACM zal ik, zoals toegezegd in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29023–275) de komende tijd periodiek met de energieleveranciers in overleg gaan over de ontwikkelingen op de markt en de mogelijke effecten voor consumenten.
De stijgende energierekening |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opnieuw sterke stijging gasprijs, nu al acht keer zo hoog als een jaar geleden»?1
Ja.
Hoeveel hoger zal de gemiddelde jaarlijkse energierekening uitvallen ten opzichte van eerdere schattingen van 500 tot 600 euro?
Op dit moment is er sprake van een sterke stijging van de wereldwijde energieprijzen door onder andere een aantrekkende wereldeconomie en uitgelopen onderhoudswerkzaamheden. De exacte invloed die hogere gas- en elektriciteitsprijzen hebben op de energierekening van een huishouden hangt af van het type contract met de energieleverancier. Om tegemoet te komen voor de stijgende energierekening op de korte termijn doet het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Op deze manier is het mogelijk om op korte termijn een lastenverlichting te realiseren. De stijgende gasprijs verhoogt de energierekening, daarom verhoogt het kabinet ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met 230 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het belastingdeel van de energierekening en geldt voor iedereen. De stijgende gasprijs vertaalt zich eveneens in een stijgende elektriciteitsprijs.
Daarom wordt ten tweede in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste schijf elektriciteit verlaagd. Dit staat voor een huishouden met een gemiddeld verbruik ongeveer gelijk aan een verlaging van 200 euro (inclusief btw). Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van 430 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan.
Aanvullend stelt het kabinet 150 miljoen euro extra beschikbaar om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en een slecht geïsoleerde woning via de gemeenten te helpen met de verduurzaming van hun (huur)woning. Voor verdere toelichting verwijs ik naar brief die ik uw Kamer heb gestuurd op vrijdag 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 272). De middelen voor isolatie komen bovenop de door het kabinet bij de Miljoenennota beschikbaar gestelde middelen van cumulatief 514 miljoen euro voor de start van een Nationaal Isolatieprogramma voor huur- en koopwoningen.
De ontwikkeling van de prijzen is onzeker en het kabinet monitort de energierekening nauwgezet. Het CBS en het PBL komen in het voorjaar van 2022 met een nieuw actueel beeld van de ontwikkeling van de hele energierekening op basis van de prijzen in januari 2022.
Kunt u een indicatie geven van de stijging van de energierekening voor een slecht geïsoleerd huis zonder zonnepanelen?
Het CBS publiceert samen met het PBL jaarlijks een actueel beeld van de energierekening. Het CBS brengt daarbij ook de spreiding in kaart door middel van een tiental huishoudprofielen met elk een bijbehorend gas- en elektriciteitsverbruik. Deze huishoudprofielen houden rekening met verschillende typen woningen, zowel oud als nieuw, en gezinsgroottes. Daarbij is geen specifiek verbruik van een goed geïsoleerd huis met zonnepanelen en een slecht geïsoleerd huis zonder zonnepanelen beschikbaar.
In onderstaande tabel is de energierekening op jaarbasis voor de verschillende profielen geschetst op basis van de prijzen van CBS cijfers voor januari 2020, januari 2021 en september 2021 en het gemiddelde jaarlijkse energieverbruik per profiel. Hier wordt uitgegaan van het gemiddelde variabele leveringstarief dat de consument per eenheid betaalt voor de levering van gas en elektriciteit. Energiecontracten worden per type geaggregeerd tot een gemiddelde prijs en gewogen op basis van het aantal aansluitingen aan het begin van het jaar. Bij een huishouden met gemiddeld energieverbruik in 2022 leidt de stijging in de leveringstarieven van januari tot september van dit jaar al tot een stijging van de energierekening van circa 250 euro op jaarbasis. Het is de verwachting dat dit bedrag de komende maanden verder op zal lopen omdat steeds meer huishoudens te maken krijgen met hogere tarieven. De tabel maakt onder andere inzichtelijk dat er een significant verschil is in de energierekening van oude woningen ten opzichte van nieuwere woningen.
Prijzen jan ’20
Prijzen jan ’21
Prijzen sep ’21
Gemiddeld verbruik
1.573
1.513
1.774
Een bewoner in nieuw, klein appartement
855
820
969
Een bewoner in oud, klein appartement
990
950
1.124
Een bewoner in oude, kleine rijwoning
1.220
1.170
1.396
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning
1.440
1.385
1.599
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement
1.285
1.235
1.488
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning
1.575
1.515
1.792
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning
1.555
1.495
1.769
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning
1.790
1.720
2.035
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning
2.360
2.270
2.686
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning
2.835
2.730
3.232
* Bij de prijzen van januari 2020 en januari 2021 is de PBL raming voor het gemiddelde energieverbruik in 2021 gehanteerd, bij de september 2021 prijzen de PBL raming voor het gemiddelde energieverbruik in 2022.
** Voor de huishoudprofielen is de meest recente CBS raming voor het gemiddelde verbruik gebaseerd op 2019.
Kunt u een indicatie geven van de stijging van de energierekening voor een goed geïsoleerd huis met zonnepanelen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook onacceptabel dat de 550.000 huishoudens die in energie-armoede leven zo’n enorm extra bedrag moeten betalen voor energie? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
TNO heeft recent in samenwerking met het CBS een onderzoeksrapport uitgebracht waarin energiearmoede in Nederland in kaart is gebracht. Hierin wordt niet alleen naar de betaalbaarheid van de energierekening gekeken maar ook naar de kwaliteit van de woningen en in welke mate bewoners (financieel) in staat zijn deze te verduurzamen. Het onderzoek van TNO bevestigt het beeld dat het verduurzamen van woningen zowel kan leiden tot een lagere energierekening, meer comfort en minder gezondheidsklachten voor huishoudens als dat het resulteert in klimaatwinst. Het kabinet vindt het daarom van belang hier stappen in te blijven zetten.
Om op de korte termijn tegemoet te komen voor de stijgende energierekening als gevolg van de hoge gasprijzen heeft het kabinet besloten tot incidentele aanpassingen in de energiebelasting voor 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Op deze manier is het mogelijk om op korte termijn een lastenverlichting te realiseren. De stijgende gasprijs verhoogt de energierekening, daarom verhoogt het kabinet ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met 230 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het belastingdeel van de energierekening en geldt voor iedereen. De stijgende gasprijs vertaalt zich eveneens in een stijgende elektriciteitsprijs.
Daarom wordt ten tweede in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste schijf elektriciteit met 8,389 cent (inclusief btw) verlaagd. Dit staat voor een huishouden met een gemiddeld verbruik ongeveer gelijk aan een verlaging van 200 euro (inclusief btw). Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van ongeveer 430 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022. Voor verdere toelichting verwijs ik naar brief die ik uw Kamer heb gestuurd op vrijdag 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 272).
Om huishoudens te helpen bij het verduurzamen van hun woning heeft het kabinet bijvoorbeeld het Nationaal Warmtefonds opgericht en worden subsidies voor eigenaar-bewoners (ISDE) en VvE’s (SEEH) beschikbaar gesteld waarmee huishoudens ondersteund worden bij het isoleren van hun woning. Ook heeft het kabinet bij de Miljoenennota cumulatief 514 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de start van een Nationaal Isolatieprogramma voor huur- en koopwoningen. Daarnaast stelt het kabinet 150 miljoen euro beschikbaar om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning te ondersteunen met isolatiemaatregelen via hun gemeente. Dat kan bijvoorbeeld met het aanbieden van energiebesparende maatregelen of een uitgebreid energiebespaaradvies. De maatregelen verzachten de gevolgen van de stijgende energieprijzen met extra aandacht voor huishoudens met een laag inkomen en uitkering.
Het kabinet deelt de zorgen rondom de hogere energieprijzen en blijft de ontwikkelingen rond de energieprijzen en de gevolgen voor de energierekening nauwlettend in de gaten houden. Het CBS en het PBL publiceren vanaf 2020 jaarlijks een update van de energierekening van huishoudens. Daarnaast komt PBL eind oktober bij de publicatie van de Klimaat- en Energieverkenning met een raming van de ontwikkeling van de energierekening op de lange termijn.
Bent u het ermee eens dat de tientjes korting op de energierekening naar aanleiding van de motie Hermans veel te weinig zijn om serieus tegemoet te komen in de extra honderden euro’s op de energierekening?
Zoals ik hierboven al aangeef heeft het kabinet besloten om een tweetal aanpassingen in de energiebelasting voor 2022 door te voeren (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Deze aanpassingen zorgen voor dat een tegemoetkoming van in totaal ongeveer 430 euro (inclusief btw) huishouden met een gemiddeld verbruik ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022.
Hoeveel extra huishoudens zullen er naar uw verwachting in energie-armoede moeten leven bij de huidige energieprijzen?
Er bestaat geen eenduidige definitie van energiearmoede en daarom geen eenduidig antwoord op deze vraag. Het aantal huishoudens in energiearmoede hangt af van de definitie die gehanteerd wordt. Het PBL heeft in het rapport «Meten met Twee Maten» de kosten van de energierekening voor huishoudens in verschillende inkomensgroepen in kaart gebracht. Dit doet het PBL op basis van betaalrisico en een hoge energiequote, het aandeel van het besteedbaar inkomen dat uitgegeven wordt aan energie. Het onderzoek geeft aan dat Nederland ongeveer 528.000 huishoudens met een betaalrisico telde in 2014–2015. Ongeveer de helft van deze huishoudens (269.000) heeft ook een hoge energiequote.
TNO stelt in het recente rapport «de feiten over energiearmoede in Nederland» voor een breed begrip van energiearmoede te hanteren, waarin niet alleen naar de betaalbaarheid van de energierekening wordt gekeken maar ook de kwaliteit van de woningen en in welke mate bewoners (financieel) in staat zijn deze te verduurzamen. TNO benoemt een getal van ongeveer 550.000 huishoudens, zo’n zeven procent van het totaal, dat volgens hen in energiearmoede leeft.2
Daarnaast is de impact van de huidige energieprijzen per huishouden afhankelijk van onder andere het type contract met de energieleverancier en het specifieke verbruik van een huishouden.
Welke maatregelen kunnen er genomen worden om de mensen te helpen die financieel het meest in het nauw komen? Hoe kijkt u aan tegen maatregelen in onder andere Frankrijk en België om energiecheques te verstrekken aan de allerlaagste inkomens?
Zoals ook in de Kamerbrief (Kamerstuk 29 023, nr. 272) aangegeven heeft het kabinet heeft ervoor gekozen om op korte termijn compensatie te bieden. De aanpassingen in de energiebelastingen zijn maatregelen die direct aangrijpen op de hoogte van de energierekening van huishoudens en mkb.
In aanvulling op de aanpassingen in de energiebelasting, en meer vergelijkbaar met de bovengenoemde vouchers, heeft het kabinet 150 miljoen euro beschikbaar gesteld om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning te ondersteunen met isolatiemaatregelen via hun gemeente. Dat kan bijvoorbeeld met het aanbieden van energiebesparende maatregelen of een uitgebreid energiebespaaradvies. Deze exacte invulling van deze maatregel wordt de komende tijd verder uitgewerkt. De maatregelen verzachten de gevolgen van de stijgende energieprijzen met extra aandacht voor huishoudens met een laag inkomen en uitkering.
Welke rol ziet u voor isolatie van woningen in het verkleinen van de effecten van fluctuerende gasprijzen en het tegengaan van energie-armoede?
Een belangrijk element in de energietransitie in de gebouwde omgeving is het isoleren van woningen en gebouwen. De huidige situatie met de hoge energieprijzen toont het belang van het besparen op het gebruik van energie. Energiebesparende maatregelen zoals isolatie van woningen kunnen hieraan bijdragen. Dit stimuleert het kabinet door onder andere het Nationaal Isolatieprogramma voor huur- en koopwoningen, waarvoor het kabinet bij de Miljoenennota cumulatief 514 miljoen euro beschikbaar gesteld. Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro beschikbaar gesteld om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning te ondersteunen met isolatiemaatregelen via hun gemeente.
Waarom bevat de subsidieregeling Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) de voorwaarde om minimaal twee energiebesparende maatregelen te nemen? Deelt u de zorg dat huishoudens met een laag inkomen hierdoor minder in staat zijn om te isoleren?
De 2-maatregelen eis voor isolatiemaatregelen in de ISDE is overgenomen uit de vroegere SEEH-regeling van BZK. Met een brief van 15 oktober 2021 heeft mijn collega van BZK u geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van de SEEH. Eén van de in deze evaluatie opgenomen aanbevelingen betrof de aanbeveling om de 2-maatregelen eis te handhaven teneinde het aantal free-riders te beperken en het additionele effect van de subsidie zo groot mogelijk te maken. Zoals ook aangegeven in de reactie van mijn collega op deze aanbeveling zorgt de 2-maatregelen eis er voor dat de regeling een groter stimulerend effect heeft.
Ieder jaar nemen veel mensen, ook zonder subsidie, al één maatregel. Bijvoorbeeld om te besparen op de energierekening, bij regulier onderhoud (nieuwe kozijnen met dubbel glas) of voor het milieu. De ISDE is erop gericht om woningeigenaren te stimuleren een stap extra te zetten en twee of meer maatregelen tegelijk te nemen. Daarbij zorgt de 2-maatregelen eis ook voor een focus op woningen met een slechter energielabel, omdat in dergelijke woningen meer maatregelen genomen kunnen worden.
Ik teken hierbij aan dat het in de ISDE ook mogelijk is om een isolatiemaatregel te combineren met een investering in een warmtepomp, zonneboiler of warmtenetaansluiting als tweede maatregel. Deze maatregelen dragen ook bij aan de verduurzaming van de gebouwde omgeving.
Voor wat betreft beleid specifiek gericht op lage inkomens merk ik allereerst dat veel huishoudens met een laag inkomen niet in een koopwoning wonen. De ISDE richt zich op eigenaar-bewoners van koopwoningen. Daarnaast geldt dat het in een generieke subsidieregeling als de ISDE niet goed mogelijk is om onderscheid te maken tussen lage en hogere inkomens. Mijn collega van BZK zal u binnenkort informeren over de invulling van een nationaal isolatie programma en de aandacht daarin voor lagere inkomens.
Welke maatregelen gaat u nemen om prijsstijgingen van gas in de toekomst te beperken?
De gasmarkt is een wereldmarkt en gasprijzen komen tot stand door mondiale ontwikkelingen in vraag en aanbod. Het kabinet heeft dan ook geen invloed op die prijsontwikkelingen. Het kabinetsbeleid voor leveringszekerheid is onder meer gericht op diversificatie van bronnen en routes. Daarmee neemt de kwetsbaarheid van de economie en de huishoudens voor de ontwikkelingen op de gasmarkt af. Het intensiveren van het klimaatbeleid met nadruk op groei hernieuwbare bronnen en energie-efficiëntie is ook onderdeel van dit beleid.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om langetermijncontracten voor gasimport af te sluiten, ondanks adviezen van GasUnie hierover en ondanks dat een deel van de Kamer hier in 2018 al op aandrong?
De Europese gasmarkt is een open markt, waar private bedrijven gas inkopen en verkopen. Overheden sluiten geen gascontracten met andere overheden. In (Noordwest-)Europa zijn bedrijven actief die in meerdere landen gas leveren. In steeds mindere mate zijn er specifiek Nederlandse en op Nederland gerichte importeurs actief.
Verder geldt dat langetermijncontracten geen garantie bieden voor lage of stabiele prijzen. Dit omdat prijzen die moeten worden betaald onder langetermijncontracten veelal zijn gekoppeld aan de vigerende prijzen die op handelsplaatsen, met name de TTF, tot stand komen.
In algemene zin hebben bedrijven naast spotinkopen (inkopen tegen de dag-, dag vooruit- en maand vooruitprijs) en kortlopende contracten, ook langetermijncontracten. Dit voor hun gehele portfolio, waar ook hun Nederlandse activiteiten onder vallen. Dergelijke bedrijven verplichten langetermijncontracten voor alleen Nederland te sluiten kan als gevolg hebben dat zij hun Nederlandse activiteiten afbouwen. Daarnaast staat dit op gespannen voet met EU-regelgeving voor de interne markt voor gas.
Wat is de actuele stand van zaken rondom het afschakelplan gas die in 2018 per motie is afgedwongen?2 Hoe staat het specifiek met het regelen van de juiste juridisch afgedekte mandaten om gericht in te grijpen op het niveau van individuele gebruikers, bedrijven en/of sectoren?
Hoewel er bij grootschalige gastekorten die leiden tot een gascrisis voor het uitvoeren van het bescherm en herstelplan gas een beroep kan worden gedaan op noodwetten, zoals bijvoorbeeld de Distributiewet, is voor een deel van de daarin genoemde maatregelen een wijziging van regelgeving vereist, oa ten behoeve van de juiste mandaten. Ik bereid daarom een wijziging van de Gaswet voor om hierin te voorzien en verwacht dit voorstel volgend jaar aan de kamer te kunnen aanbieden.
Deelt u de analyse van de Europese Commissie en het Internationaal Energieagentschap dat de verhoogde gasprijzen geen gevolg zijn van de verduurzaming van het energiesysteem?
De huidige hoge gasprijzen zijn een gevolg van een aanbodkrapte op een mondiale markt. Deze krapte kent een aantal verschillende oorzaken, zoals de snelle economische herstel na de eerdere lockdownfase waarin veel economieën ten tijde van de Coronapandemie zich bevonden. Veel grondstofmarkten zijn daardoor nog niet in balans met hogere prijzen als gevolg. In de begeleidende Kamerbrief ga ik nader in op een aantal factoren die de hoge prijzen verklaren.
Kunt u deze vragen, gezien de urgentie, voor de begrotingsbehandeling van Economische Zaken en Klimaat beantwoorden?
Ik deel de urgentie en heb gestreefd naar zo spoedig mogelijke beantwoording van de vragen.
De voortgang van evacuaties uit Afghanistan |
|
Tom van der Lee (GL), Corinne Ellemeet (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Ank Bijleveld (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Welke mogelijkheid hebben mensen die onder de motie-Belhaj c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 788) vallen om contact op te nemen met de Nederlandse overheid, nu u heeft besloten om per 17 september het hiervoor ingerichte mailadres te sluiten?
Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Daarbij gaat het in eerste instantie om Nederlanders, personen die als tolk of in een andere functie hoog profiel werkzaamheden voor Nederland in een internationale militaire of politiemissie hebben uitgevoerd, en personen die al opgeroepen waren voor vertrek, maar niet meer tijdig konden uitreizen voordat het vliegveld van Kaboel sloot. Met personen uit deze groepen wordt frequent contact onderhouden indien hun contactgegevens bekend zijn.
Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Voor Defensie en JenV gaat het daarnaast om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. De criteria en werkwijze voor deze groepen vindt u in de brief die de Kamer op 11 oktober toegekomen is.
Nu de acute evacuatiefase voorbij is, is het e-mailadres kabul@minbuza.nl gesloten. Alle personen die een bericht hebben gestuurd naar kabul@minbuza.nl zullen hierover per e-mail worden geïnformeerd. De gestuurde berichten zijn opgenomen in een database. Conform de motie-Belhaj c.s. worden de doelgroepen als beschreven in de motie aangemerkt als risicogroep binnen het Nederlands asielbeleid. Momenteel wordt de Vreemdelingencirculaire hierop aangepast. Bij een eventuele asielaanvraag in Nederland kan de IND op verzoek en met toestemming van de aanvrager toegang krijgen tot relevante informatie in die database.
Welke inspanningen verricht u de komende dagen en weken om alsnog mensen uit Afghanistan te evacueren?
Het kabinet blijft zich – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 – actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Het kabinet onderzoekt alle mogelijke opties om veilige uitreis van deze mensen onder de huidige complexe omstandigheden mogelijk te maken. Anders dan tijdens de evacuatiefase gaat dat in kleine groepjes en wanneer de gelegenheid zich voordoet, zoals via Doha met Nederlandse paspoorthouders uit Kaboel en vanuit andere plekken zoals Islamabad als mensen daar de ambassade benaderen voor hulp. Nederland staat hiervoor in nauw contact met landen in de regio. Ook wordt nauw samengewerkt met Europese en andere landen die zich eveneens sterk maken voor safe passage van hun burgers en ingezetenen en van Afghanen die voor hen hebben gewerkt en voor dezelfde uitdagingen staan als Nederland.
Wat verwacht u dat de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) met aan deze organisaties doorgestuurde mails van Afghanen in nood precies kunnen doen?
Er zijn geen mails doorgestuurd naar deze organisaties. Wel heeft het kabinet, zoals in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 uiteengezet de afgelopen weken meerdere gesprekken gevoerd met UNHCR en IOM om te bezien op welke wijze zij Nederland kunnen bijstaan bij het in veiligheid brengen van de mensen voor wie is vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor overkomst naar Nederland. Voor nadere informatie hierover verwijst het kabinet u naar de brief die de Kamer op 11 oktober toegekomen is.
Is er aanleiding om te denken dat de Taliban in de nabije toekomst Afghanen zonder buitenlands paspoort uit zullen laten reizen?
Het belang van een veilige doorgang voor kwetsbare Afghanen blijft hoog op de agenda staan in internationale overleggen. Nederland staat hierover in nauw contact met gelijkgezinde landen om informatie en ervaringen te delen alsook te kijken of er onder de huidige complexe omstandigheden nog mogelijkheden zijn om veilige doorgang te bevorderen. Daar hoort ook bij dat het kabinet bereid is operationele contacten met de Taliban aan te gaan over veilige doorgang. Dergelijk contact betekent niet dat Nederland het Taliban bewind erkent als legitieme vertegenwoordiger van de bevolking van Afghanistan
Het beeld van de situatie in Afghanistan is diffuus. Van partnerlanden en -organisaties ontvangt het kabinet berichten dat Afghanen met een Afghaans reisdocument op dit moment in sommige gevallen wordt toegestaan het land te verlaten. Tegelijkertijd zijn er berichten dat er obstakels worden opgeworpen door de Taliban en dat het vertrek van mensen verhinderd wordt. Het is moeilijk te zeggen welke groepen wel hinder ondervinden en welke groepen niet.
Heeft u een beeld van de acties van de Taliban tegen de in de motie-Belhaj c.s. aangewezen groepen? Welke trends zijn waar te nemen?
Het is moeilijk een eenduidig beeld te krijgen van de situatie in Afghanistan en het handelen van de Taliban. Zoals in de Kamerbrief van 14 september jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 808) gesteld, is vanwege de sluiting van de Nederlandse ambassade in Kaboel en het droogvallen van informatienetwerken verminderd zicht op de situatie ter plaatse. De veiligheidssituatie in Afghanistan is in het algemeen onzeker. Daarbij baart de mensenrechtensituatie en vooral de positie van vrouwen en meisjes in Afghanistan ons zorgen. Nederland staat in nauw contact met gelijkgezinde landen en met landen in de regio die presentie in Kaboel hebben om zicht te krijgen op de situatie. Daarnaast onderzoekt het kabinet, samen met andere landen, de mogelijkheden voor presentie ter plekke. Voor eventuele toekomstige aanwezigheid in Kaboel geldt dat die afhankelijk is van de veiligheidssituatie en niet mag worden gezien als een erkenning van de Taliban als legitieme vertegenwoordiger van het Afghaanse volk.
Zijn de UNHCR, de IOM, of andere organisaties in staat om vervolgde Afghanen in relatieve veiligheid naar een buurland te begeleiden?
UNHCR en IOM kunnen alleen in Afghanistan opereren met toestemming van de Taliban. Zoals ook eerder aan de Kamer gemeld, staat de Taliban op dit moment slechts mondjesmaat toe dat personen met louter de Afghaanse nationaliteit Afghanistan verlaten. Daar komt bij dat UNHCR is gehouden aan het mandaat dat in principe alleen ziet op vluchtelingen, die zich dan per definitie buiten hun herkomstland bevinden.
Zijn er zover u weet inmiddels mensen die onder de motie-Belhaj c.s. vallen die een buurland van Afghanistan hebben bereikt? Zo ja, welke stappen onderneemt u om deze mensen naar Nederland te halen?
Er zijn circa 120 mensen die onder de motie-Belhaj vallen, die allen al opgeroepen waren voor vertrek, maar niet meer tijdig konden uitreizen voordat het vliegveld van Kaboel sloot. Van deze groep zijn enkele tientallen mensen al naar Nederland overgebracht. 42 mensen bevinden zich op dit moment reeds buiten Afghanistan, het merendeel (33) in Pakistan. Zij zijn in transit naar opvang in Nederland. Circa vijftig personen uit deze groep zijn nog in Afghanistan. Met deze personen wordt voor zover mogelijk frequent contact onderhouden. De ambassade in Islamabad en het Ministerie van Buitenlandse Zaken begeleiden deze mensen bij hun overkomst naar Nederland met zo nodig de afgifte van een noodreisdocument en een machtiging voor voorlopig verblijf (MVV).
Heeft u inmiddels, in lijn met de opdracht van de Kamer zoals vastgelegd in de motie-Bromet c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 792), samen met andere NAVO-landen afspraken gemaakt over de hervestiging van lokaal ingehuurd personeel en andere vluchtelingen uit de buurlanden van Afghanistan? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer gemeld in de brief van 14 september jl. kunnen Afghaanse oud-werknemers en lokale dienstverleners van de NAVO en hun gezinsleden op vrijwillige basis hervestiging krijgen in NAVO-landen. Het lokale personeel dat geëvacueerd is en waar nog geen hervestiging voor geregeld is wordt opgevangen in tijdelijke opvanglocaties in Kosovo en Polen. Het kabinet is van mening dat ook Nederland zijn aandeel moet nemen en zal 42 lokale NAVO-medewerkers opnemen die momenteel worden opgevangen in Polen en Kosovo.
Voorts is het kabinet in nauw overleg met gelijkgezinde landen, zo ook de NAVO-landen, over de internationale inspanningen die nodig zijn om de landen in de regio te ondersteunen in de huidige situatie. Zo heeft Nederland 3,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het Regional Refugee Preparedness Plan and Response Plan van UNHCR. Ten slotte heeft het kabinet – op verzoek van UNHCR – toegezegd zich flexibel op te willen stellen wat betreft urgente hervestigingsverzoeken voor individuele Afghanen die vanwege hun werk of achtergrond niet veilig zijn in buurlanden. Het gaat dan zowel om mensen die nieuw aankomen uit Afghanistan als om vluchtelingen die al in buurlanden verblijven.
Heeft u inmiddels scherp hoeveel van de tienduizenden mails die naar uw zeggen zijn binnengekomen op het mailadres kabul@minbuza.nl unieke gevallen betrof die vallen onder de motie-Belhaj c.s.? Zo ja, hoeveel unieke gevallen betrof dit? Zo nee, op welke termijn acht u uzelf in staat hier duidelijkheid over te scheppen?
Ongeveer 35.000 van de e-mails die zijn ontvangen op het e-mailadres kabul@minbuza.nl bleken na eerste lezing betrekking te hebben op de motie-Belhaj c.s. Teruggebracht naar unieke e-mailadressen gaat het om circa 20.000 adressen. Veel e-mails hebben betrekking op meerdere personen, vaak gaat het om gezinnen. De informatie in de e-mails is in veel gevallen dermate onvolledig dat het onmogelijk is het hulpverzoek op zijn merites te beoordelen of zelfs maar de identiteit van de afzender vast te stellen.
Waarom was het niet mogelijk om in samenspraak met in Afghanistan actieve Nederlandse NGO’s tot een limitatieve lijst te komen van aan hen verbonden Afghaanse mensenrechtenactivisten, journalisten en fixers?
In de evacuatiefase is nauw contact onderhouden met Nederlandse NGO’s die lijsten overlegden van medewerkers en contacten die met prioriteit geëvacueerd dienden te worden. Als gevolg daarvan zijn onder hoge tijdsdruk onder anderen circa veertig mensenrechtenverdedigers (onder wie enkele vrouwenrechtenverdedigers), circa 125 NGO-medewerkers en circa negentig personen die met Nederlandse media hadden gewerkt, geëvacueerd, zoals bericht in de Kamerbrief van 14 september (Kamerstuk 27 925, nr. 808). Voor de verdere samenwerking met hulporganisaties voor wat betreft de speciale regeling om overkomst naar Nederland te faciliteren voor een aantal bijzondere groepen verwijzen wij u naar de Kamerbrief die 11 oktober de Kamer toegegaan is.
Kunt u deze vragen, gelet op de acute nood van door de Taliban vervolgde Afghanen, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja
Vaccindonaties aan de WHO voor lage-inkomenslanden |
|
Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), de Th. Bruijn |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederland geeft nog geen vaccins aan WHO», uit hetNederlands Dagblad van 16 september 2021?1
Ja.
Klopt het dat Nederland nog geen harde toezeggingen heeft gedaan aan COVAX op het gebied van vaccindonaties voor lage-inkomenslanden? Zo ja, waarom niet? Wat heeft Nederland precies toegezegd rond het «voornemen» om 20 miljoen vaccins te doneren? Is daar een datum aan verbonden?
Nee, die toezeggingen zijn wel hard. Middels donatiemandaten heeft Nederland opdracht gegeven een groot deel van die vaccins waar Nederland dit jaar nog recht op heeft, maar nog niet geleverd zijn, aan Covax te doneren. In totaal gaat dit om 22 miljoen doses AstraZeneca, BioNTech/Pfizer, Janssen en Moderna. Daarnaast worden al geleverde vaccins bilateraal gedoneerd. Tot nog toe zijn zo’n 2,5 miljoen vaccins bilateraal gedoneerd; naar verwachting komen daar de komende weken nog eens 4,5 miljoen doses bij. Daarmee wordt tevens ruim voldaan aan de doelstelling dit jaar minstens zoveel vaccins te doneren als we zelf gebruiken («Get one – Give one»).
Erkent u dat het eerlijk delen van schaarse vaccins in de wereld iets anders inhoudt dan alles voor jezelf houden en aan het eind kijken wat je toch niet kunt gebruiken, en daarom makkelijk weg kunt geven? Waarom kiest u tot nu toe, ondanks alle mooie woorden over het belang van internationale solidariteit, voor die laatste optie? En bent u bereid om nu alsnog een harde toezegging te doen en zo snel als mogelijk ook daadwerkelijk vaccins te leveren aan COVAX?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 is een harde toezegging al gedaan. Een eerlijke wereldwijde verdeling van coronavaccins is van groot belang, zowel vanuit een moreel als een gezondheids- en economisch perspectief. De sociaaleconomische kosten van het achterblijven van de vaccinatiegraad in lage- en middeninkomenslanden zijn groot. Daarom heeft Nederland financieel bijgedragen aan ACT-A en COVAX, en doneert Nederland minstens zo veel vaccins als het zelf gebruikt («Get one – Give one»).
Hoe reflecteert u op het feit dat andere rijke landen al wel harde toezeggingen hebben gedaan voor vaccindonaties aan COVAX? Wat is de reden dat deze landen een andere afweging maken dan Nederland?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 heeft Nederland harde toezeggingen gedaan aan COVAX en worden ook aanzienlijke bilaterale donaties gedaan. Daarmee haalt Nederland ruim de beloofde «Get one – Give one». Verhoudingsgewijs doneert Nederland daarmee ongeveer evenveel als landen als Duitsland en de VS. Ik hecht eraan hier te benadrukken dat Nederland er op dit moment voor kiest om al ons surplus te doneren. Reden dat we hiervoor kiezen is dat Nederland het als verantwoordelijkheid voelt bij te dragen aan het bestrijden van de wereldwijde crisis. Dat doen we omdat we ons betrokken bij de rest van de wereld en kwetsbaren in het bijzonder, maar ook omdat het vanuit
volksgezondheidsoverwegingen van belang is om de pandemie ook elders in de wereld te bestrijden. Bovendien is het ook een Nederlands belang dat de mondiale economie zo snel als mogelijk kan herstellen.
Hoe groot is de Nederlandse vaccinvoorraad momenteel? En hoeveel vaccins worden er dagelijks weggeprikt? Is de verhouding tussen beschikbare voorraad en huidige benodigdheden anders in rijke landen die wel vaccins toezeggen of leveren aan COVAX?
Het RIVM heeft momenteel ongeveer 7,5 miljoen vaccins op voorraad liggen in de centrale opslag. Hiervan worden circa 3,5 miljoen doses aangehouden om de huidige vaccinatiecampagne en de geplande boostercampagne af te kunnen ronden, en voor een noodzakelijke reservevoorraad. Er worden op dit moment in Nederland ongeveer 125.000 prikken per week gezet. Reeds aan Nederland geleverde vaccins kunnen niet aan COVAX worden gedoneerd. De komende weken zullen we nog circa 4 miljoen vaccins bilateraal doneren uit de nationale voorraad. De voorraad die andere landen aanhouden is van vele factoren afhankelijk; ik heb daar geen zicht op.
Heeft Nederland daarnaast nog bestellingen voor vaccins uitstaan? Zo ja, voor hoeveel doses en op welke termijn? Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van COVAX om de plek van Nederland vooraan in de rij te ruilen met lage-inkomenslanden die veel verder naar achteren staan in de rij en tegelijkertijd een zeer lage vaccinatiegraad hebben? Zo nee, waarom niet?
Niet alle doses waar Nederland nog recht op heeft, zullen in 2021 nog geleverd worden. Naar verwachting zullen we dit jaar nog circa 22 miljoen doses tegemoet kunnen zien. Deze moeten zoveel mogelijk direct vanuit de fabriek aan COVAX geleverd gaan worden. Er zijn ook vaccins ingekocht voor de periode 2022/2023 (met name BionTech/Pfizer en Moderna). Bij deze inkoop zijn we uitgegaan van een voorzorgsprincipe. We willen over voldoende vaccins beschikken om in deze periode de hele Nederlandse bevolking boven de 12 volledig te kunnen vaccineren, mocht de Gezondheidsraad dit adviseren. Van deze volumes staat nog niet vast of en in welke mate deze in de komende jaren in Nederland ingezet zullen gaan worden. Over de mogelijkheden om ook deze vaccins te kunnen doneren, zal ik uw Kamer later nog separaat informeren. De plek van Nederland in de rij ruilen met andere landen levert in mijn ogen niets op: de vaccins die Nederland nu zou doneren, zouden in dat geval door COVAX (opnieuw) worden aangekocht, en de vaccins die dan op een later moment alsnog aan Nederland worden geleverd, zouden wij dan weer ter donatie afstaan.
Wat is de reden dat COVAX niet in de buurt komt van het doel van 1,8 miljard vaccins voor lage-inkomenslanden tegen het eind van 2021? Welke rol speelt de houding van rijke landen zoals Nederland, die weigeren om vaccins te delen, hierbij?
COVAX verwacht het gestelde doel in maart 2022 te behalen: drie maanden later dan gepland. De CEO van Gavi geeft twee oorzaken voor deze vertraging: de beschikbaarheid van vaccins omdat deze zijn gereserveerd en het exportverbod van India op vaccins, waardoor één van de grootste leveranciers van COVAX niet kon leveren. Dit exportverbod is per oktober opgeheven en COVAX hervat momenteel onderhandelingen met producenten aldaar. Om de beschikbaarheid van vaccins voor ontwikkelingslanden te vergroten, is het belangrijk dat landen met grote voorraden hun surplus delen. Daarom zijn donaties in natura nu essentieel. Als gezegd zal Nederland hierbij nadrukkelijk zijn rol spelen. Daarnaast is het belangrijk de productiecapaciteit van vaccins op te schroeven.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat vaccinleveringen aan arme landen ernstig achterblijven? Kunt u daarbij ingaan op de sociaaleconomische gevolgen in lage-inkomenslanden, maar ook op de gevolgen voor de wereldeconomie, en voor het risico op het ontstaan van nieuwe besmettelijke varianten?
Alleen als COVID-19 wereldwijd wordt aangepakt kan deze pandemie effectief worden bestreden. Daarom moet nu vooral worden ingezet op de beschikbaarheid van vaccins en andere COVID-19-producten in landen die achterblijven. Een virus kent immers geen grenzen en ongecontroleerde verspreiding van infectie kan ervoor zorgen dat er steeds nieuwe mogelijke resistentere virusvarianten ontstaan.
Vooral lage-inkomenslanden met een lage vaccinatiegraad ondervinden de schadelijke gevolgen van het voortduren van de pandemie. Daarbij zijn vooral ook de secundaire effecten van de pandemie ingrijpend en schadelijk. Zo konden 1.5 miljard kinderen gedurende lockdowns geen lessen meer volgen, 77 miljoen kinderen zijn nog steeds niet zijn teruggekeerd naar school. We weten dat meisjes onevenredig hard getroffen worden en zien ook dat kinderarbeid, huiselijk geweld, gedwongen huwelijken en ongewenste zwangerschappen toenemen.
Het IMF verwacht dat de economische groei in lage inkomens landen dit jaar voor het éérst in 20 jaar minder sterk zal zijn dan in hoge inkomens landen. Daardoor neemt de wereldwijde ongelijkheid toe. Dit is het gevolg van een toenemend verschil in herstelperspectieven die voor een belangrijk deel voortkomen uit verschillen in vaccintoegang.
Deelt u de mening dat de Europese Unie niet alleen arme landen in de steek laat, maar ook de gezondheid van haar eigen burgers in gevaar brengt, en haar ambities om een grotere geopolitieke rol te spelen verloochent, gezien het feit dat WHO-cijfers aantonen dat rijke landen tot nu toe 96 miljoen vaccindoses hebben gedoneerd aan COVAX, waarvan er 76 miljoen kwamen van de Verenigde Staten, 10 miljoen van Japan en slechts 5 miljoen van EU-lidstaten (vooral Frankrijk)?2
Met een totale bijdrage aan ACT-A van 4.821 miljard euro is de EU één van de grootste donoren wereldwijd. Het traject om donaties vanuit de EU juridisch mogelijk te maken was complex; zo moesten afspraken rondom aansprakelijkheid goed worden geborgd. Von der Leyen benoemde in de Staat van de Unie in september jl. dat Team Europe streeft naar een donatie van 500 miljoen vaccins voor zomer 2022. Hiervan zullen 300 miljoen vaccins gedoneerd worden door de lidstaten en de Commissie zal verder nog 200 miljoen vaccins aankopen voor de donatie aan partnerlanden. Inmiddels hebben de LS gezamenlijk 279 miljoen vaccins aan Covax gecommitteerd. De levering van deze vaccins aan partnerlanden is nu grotendeels afhankelijk van de producenten.
Wat is uw reactie op berekeningen van de WHO (de Access to COVID-19 Tools Accelerator, waar COVAX onderdeel vanuit maakt, bevat naast vaccindonaties ook een financiële component) die aantonen dat Nederland voor slechts 25% aan haar fair share heeft voldaan, terwijl Duitsland bijvoorbeeld al 130% van haar fair share heeft bijgedragen?3 Is Nederland van plan om op korte termijn aan haar fair sharete voldoen?
Met de recent aangekondigde extra bijdrage van 95 miljoen euro voor 2021 en 2022 draagt Nederland inmiddels 242 miljoen euro bij aan ACT-A. Daarnaast heeft Nederland een donatie in natura van 27 miljoen vaccins aangekondigd. Als zowel de waarde van de financiële bijdrage aan ACT-A en de donatie in natura in ogenschouw wordt genomen komt Nederland dicht in de buurt van de door ACT-A gehanteerde verdeelsleutel. De extra financiële inzet op de respons op COVID-19 moet niet ten koste gaan van onze reguliere inzet op gezondheid, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). In veel lageinkomenslanden staat vooral basisgezondheidszorg als gevolg van COVID-19 onder druk. Daarom blijft Nederland vanuit de BHOS-begroting onveranderd investeren in basisgezondheidszorg en SRGR in ontwikkelingslanden. Bij gelijkblijvend BHOS budget zou nog eens extra bijdragen aan ACT-A uit de BHOS begroting betekenen dat minder middelen beschikbaar zijn voor reguliere OS.
Hoe staat het met Europese inspanningen om lokale vaccinproductie, bijvoorbeeld in Afrikaanse landen, te ondersteunen? Deelt u de mening dat patenten een obstakel vormen voor de uitbreiding van de lokale productie? Hoe staat het met de gesprekken binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) om patenten voor coronavaccins vrij te geven?
Een duurzame oplossing voor Afrika kan zijn om te investeren in het opbouwen van een eigen farmaceutische industrie. Daardoor ontstaat er minder afhankelijkheid. Dit is een belangrijke prioriteit van de EU, waar ook Nederland zich hard voor maakt. Tijdens de G20 in Rome werd een initiatief van Team Europa gepresenteerd van 1 miljard euro om de productie van en de toegang tot vaccins, geneesmiddelen en gezondheidstechnologieën in Afrika te vergroten. De EU heeft specifiek opgeroepen om te investeren in de opbouw van lokale productiecapaciteit in zuidelijke landen en verschillende initiatieven daartoe worden momenteel ontwikkeld, onder meer in Senegal, Zuid-Afrika en Rwanda. Om uitwisseling van kennis en technologie tussen farmaceuten en producenten te stimuleren, organiseert Nederland de komende World Local Production Summit.
Vaccinfabrikanten werken momenteel, binnen het bestaande stelsel van intellectueel eigendom, op grote schaal samen om de productiecapaciteit wereldwijd te vergroten. Dit werpt vruchten af zoals ook blijkt uit de meest recente productiecijfers. AstraZeneca werkt bijvoorbeeld samen met het Serum Institute of India voor de productie van 1 miljard vaccins voor lage- en middeninkomenslanden. Ook werkt AstraZeneca samen met bijvoorbeeld Emergent, Catalent, Halix, Thermo Fisher en IDT Biologika. Het farmaceutische bedrijf Pfizer werkt samen met onder meer BioNtech, Sanofi en Novartis. Moderna werkt samen met Lonza, Catalent, Rovi en Recipharm. Als laatste kan worden aangegeven dat Janssen bijvoorbeeld samenwerkt met Emergent, Catalent, Reig Jofre, Merck, Biological E in India en Aspen in Zuid-Afrika. De wereldwijde productie van vaccins neemt snel toe. Met een wereldwijde productie van bijna 1,5 miljard doses per maand is de verwachting van de WHO inmiddels dat er vanuit het oogpunt van de voorziening voldoende doses zullen zijn om de wereldwijde vaccinatiedoelen te bereiken, mits er een billijke verdeling is.4
Tijdens het tweeminutendebat Informele EU-Gezondheidsraad van 12 oktober 20215 en tijdens het debat over de Europese top van 21 en 22 oktober 20216 is toegezegd uw Kamer nader te informeren over de door het kabinet getoonde inzet en de stand van zaken in de discussies omtrent voorstellen voor tijdelijke opschorting van octrooirechten (een zogenaamde TRIPS-waiver). Ter uitvoering van deze toezeggingen ga ik hieronder nader in op de stand van zaken en de inzet van het kabinet in de onderhandelingen over de TRIPS-waiver.
Zowel de inspanningen van Nederland als die van de Europese Commissie zijn er op gericht dat het stelsel van intellectueel eigendom geen blokkerende (maar juist een faciliterende) rol speelt bij het inzetten van de bestaande capaciteit of het creëren van nieuwe capaciteit voor de productie van COVID-19 vaccins.
Het kabinet heeft er, in lijn met de motie-Piri c.s. (Kamerstuk 35 663, nr. 21), binnen de Europese Unie in aanloop naar bijeenkomsten van de TRIPS-raad herhaaldelijk op aangedrongen dat de EU zich constructief opstelt wat betreft een beperkt waiver-voorstel gericht op coronavaccins. Gezien het uitstel van de 12eMinisteriële Conferentie van de WTO wordt de discussie over intellectueel eigendom omtrent Covid-19-vaccins de TRIPS-raad vervolgd, op basis van de voorstellen van India en Zuid-Afrika enerzijds, en de Europese Unie anderzijds.
Het kabinet zal binnen de EU blijven aandringen op proactieve en constructieve onderhandelingen aan de hand van concrete teksten over zowel het EU-voorstel als een beperkt waiver-voorstel om zo een uitweg te vinden in deze discussie over de rol van intellectuele eigendom bij het verbeteren van de toegang tot betaalbare COVID-19-vaccins. Doel blijft concrete en pragmatische oplossingen op korte en middellange termijn te vinden om de universele toegang tot COVID-19-vaccins tegen betaalbare prijzen te verbeteren.
Kunt u, gezien de achterblijvende vaccinatiegraad in lage-inkomenslanden, helder uiteenzetten welke extra inspanningen Nederland gaat verrichten, op de korte en lange termijn, om dit wereldwijde probleem aan te pakken?
Zie ook het antwoord op vraag 2 en 10. Zoals aangegeven draagt Nederland 95 mln. euro extra bij aan ACT-A en is Nederland voornemens om in 2021 in totaal ruim 29 miljoen vaccins te doneren. Nederland heeft daarmee gedaan wat het voor dit jaar heeft beloofd en zal zich hiervoor blijven inspannen. Naast beschikbaarheid van vaccins zijn vooral ook extra investeringen nodig in de gereedheid van landen om vaccins effectief te kunnen prikken. Daarom draagt Nederland vooral ook bij aan het gereedmaken van landen voor effectieve vaccinatiecampagnes, maar ook aan het versterken van gezondheidssystemen. Dit is belangrijk om de pandemie te bestrijden, maar ook om de reguliere zorg in stand te houden en beter voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën. Zoals ook in mijn antwoord op vraag 10 is aangegeven moeten de extra investeringen in de respons op COVID-19 niet ten koste gaan van reguliere zorg inclusief SRGR. Daarom blijft Nederland vanuit de BHOS-begroting onveranderd investeren in basisgezondheidszorg in ontwikkelingslanden.
Een opmerkelijke ommekeer van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «ACM keert terug op schreden: toch geen eigen elektrolyser voor netwerkbedrijven»?1
Ja.
Kunt u deze opmerkelijke ommekeer in de positie van de ACM nog volgen en verklaren?
Zoals aangegeven in de Rijksvisie marktontwikkeling voor de energietransitiedie op 22 juni 2020 aan uw Kamer is toegezonden2 is het aan de ACM als toezichthouder om de bestaande wettelijke ruimte3 voor netwerkbedrijven in relatie tot alternatieve energiedragers, waaronder waterstof, uit te leggen en op de naleving van deze wetgeving toe te zien.4 Mede op basis van de «Leidraad netwerkbedrijven en alternatieve energiedragers» van de ACM constateer ik dat de huidige wettelijke bepalingen rondom de ruimte van netwerkbedrijven in relatie tot elektrolyse niet voldoende helder zijn en openstaan voor interpretatie.5 Dit blijkt ook uit de verschillende consultatiereacties van stakeholders op de concept-Leidraad.6 Het is daarom begrijpelijk dat de ACM mede op basis van de consultatiereacties van stakeholders tot nieuwe inzichten is gekomen. Dit onderschrijft juist het nut van dergelijke consultaties.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken, waarbij de leidraad voor netwerkbedrijven sterk gewijzigd is ten opzichte van de conceptversie (na een forse vertraging), funest is voor de energietransitie omdat netwerkbedrijven op los zand moeten opereren?
Nee, deze mening deel ik niet. In de eerste plaats bevestigt de ACM dat netwerkbedrijven infrastructuur mogen aanleggen en beheren voor alternatieve energiedragers zoals waterstof en warmte. Dit is een belangrijke constatering in de context van de uitrol van een transportnet voor waterstof en warmtenetten. Ten tweede sluit, zoals ook toegelicht in de brief over marktordening en marktontwikkeling waterstof van 10 december 20217, de uitleg door de ACM aan bij de afbakeningsprincipes rondom toegestane activiteiten door netwerkbedrijven onder de wet Voortgang Energietransitie (Wet VET).8 Een leidend principe bij de afbakening van activiteiten door netwerkbedrijven is dat activiteiten die door de private sector kunnen worden uitgevoerd aan de markt moeten worden overgelaten. Hierdoor wordt voorkomen dat activiteiten door netwerkbedrijven leiden tot mogelijke marktverstoringen. Daarnaast moet de afbakening borgen dat het netwerkbedrijf zich in hoofdzaak bezighoudt met haar kerntaak, het beheer van het gas- of elektriciteitsnet, en dat blootstelling aan commerciële risico’s wordt beperkt. Daarbij is productie, handel en levering van alternatieve energiedragers zoals waterstof wettelijk niet toegestaan.9 De ACM blijft dus dicht bij de door de wetgever geformuleerde uitgangspunten rondom toegestane activiteiten voor netwerkbedrijven. Wel ziet de ACM onder voorwaarden ruimte voor netwerkbedrijven om in minderheids- of gezamenlijke deelnemingen actief te zijn op het gebied van productie, handel en levering van alternatieve energiedragers. In de Kamerbrief van 10 december 2021 heeft het kabinet al aangegeven dat deze bevinding ongewenst is, omdat het onbeperkt kunnen aangaan van deelnemingen door netwerkbedrijven niet strookt met de door de wetgever geformuleerde afbakeningsprincipes met betrekking tot toegestane activiteiten voor netwerkbedrijven.10
Verder constateer ik dat de door de ACM geïdentificeerde onduidelijkheden binnen het bestaande wettelijke kader met betrekking tot nevenactiviteiten die netwerkbedrijven mogen verrichten niet bijdragen aan een heldere marktordening voor de energietransitie. Daarom wil het kabinet hier duidelijkheid in scheppen. Zoals toegelicht in de kamerbrief van 10 december 2021 is het wenselijk dat de marktordening rondom elektrolyse bijdraagt aan voldoende concurrentiedruk en innovatie door private partijen zodat de kosten, en hiermee benodigde subsidies, in de tijd dalen.11 Een eventuele rol voor netwerkbedrijven is daarbij geen oplossing voor het huidige situatie van de markt, namelijk het bestaan van een onrendabele top voor groene waterstof. Pas als private marktpartijen ondanks het beschikbaar zijn van voldoende subsidie-instrumentarium niet de gewenste opschaling van elektrolyse realiseren, zie ik vanwege de mogelijke systeemrol van elektrolyse ruimte voor netwerkbedrijven om op dit terrein actief te zijn. Over de voorwaarden waaronder dit wenselijk is wil ik de markt consulteren. Door hier duidelijkheid over te verschaffen kunnen netwerkbedrijven zich richten op hun kentaken en toegestane nevenactiviteiten onder de Gaswet en Elektriciteitswet.
Bent u van mening dat het opslaan van energie, waaronder het omzetten van elektriciteit in moleculen door middel van elektrolyse, geen opwekking is van nieuwe energie?
Bij waterstofproductie middels elektrolyse is er inderdaad geen sprake van de opwekking van energie middels de inzet van een primaire energiebron zoals wind of zon. De energie in elektronen wordt zogezegd overgedragen op waterstofmoleculen. Hierdoor is het mogelijk om duurzaam opgewekte energie grootschalig op te slaan. Vanuit het elektriciteitssysteem bezien is de omzetting van elektriciteit naar waterstof en vervolgens de opslag hiervan een vorm van energieopslag. Dit volgt ook uit de definitie van «energieopslag» onder de Europese Elektriciteitsrichtlijn ((EU) 2019/944).12 Vanuit het gas- of waterstofsysteem bezien is de overdacht van energie van elektronen naar moleculen echter wel een vorm van «produceren». Er komen immers middels een vervaardigingsproces «nieuwe» moleculen in het systeem en op de markt die vervolgens kunnen worden ingezet als grondstof voor industrie of brandstof voor mobiliteit. Daarom wordt elektrolyse ook wel gezien als een alternatieve vorm van waterstofproductie naast bijvoorbeeld waterstofproductie uit aardgas middels methane steam reforming. Het opslaan van deze waterstofmoleculen kan vervolgens, net als bij aardgas, worden gezien als een separate activiteit.
Deelt u het inzicht dat alternatieve energiedragers, die belangrijk zijn vanwege hun opslagfunctie of voor buffering, essentieel zijn voor een stabiel energiesysteem en dat het daarom wenselijk is dat netwerkbedrijven elektrolyzers en vormen van energieopslag (zoals waterstofopslag in een zoutcaverne) moeten kunnen beheren/in bezit mogen hebben?
Zoals ik in de appreciatie van de studie «Ondergrondse energieopslag in Nederland 2030–2050» heb aangegeven, onderschrijf ik de conclusie dat waterstofopslag een belangrijk en noodzakelijk middel zal zijn voor het behouden van de vraag-aanbodbalans in het toekomstige energiesysteem.13 De locaties waar deze ondergrondse opslag in zoutcavernes plaats kan vinden zijn echter schaars, waardoor het van belang is dat alle marktpartijen hiertoe op basis van non-discriminatoire voorwaarden toegang tot kunnen krijgen. Bij (aard)gas geeft de wet zowel ruimte aan private marktpartijen als netwerkbedrijven om opslaginstallaties te ontwikkelen en te beheren. In welke mate eenzelfde systematiek gewenst is voor waterstof ben ik nog aan het verkennen en zal ik in de aankomende consultatie over de ordening van de waterstofmarkt ook aan de markt voorleggen.
De vraag of het wenselijk is dat netwerkbedrijven ook actief zijn op het gebied van elektrolyse moet mede worden bezien in het antwoord op vraag 4. Zoals gezegd wordt elektrolyse vanuit het elektriciteitssysteem bezien gezien als energieopslag. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet VET volgt dat deze activiteit expliciet is voorbehouden aan private partijen.14 Vanuit het gas- en waterstofsysteem is elektrolyse in de eerste plaats een productieactiviteit. Meerdere marktpartijen en consortia zijn al bezig met het ontwikkelen van plannen voor (grootschalige) elektrolyse. Elektrolyse is dus, zoals gezegd, een activiteit die is voorbehouden aan private partijen. Wel constateer ik dat het noodzakelijk is om de ontwikkeling van elektrolyse-installaties door marktpartijen te ondersteunen. Hiertoe hoop ik rond de zomer een subsidie-instrument open te stellen. Ook zijn in het Coalitieakkoord aanvullende middelen toegezegd voor hoogwaardige hernieuwbare energiedragers, waaronder waterstof. Daarnaast beraad ik mij, zoals toegelicht in de Kamerbrief over marktordening en marktontwikkeling waterstof, mede in het licht van het antwoord op vraag 3, op de ruimte die ik netwerkbedrijven in de nieuwe Energiewet wil bieden voor betrokkenheid bij de ontwikkeling van elektrolyse-installaties in het geval de markt zich niet voldoende (snel) ontwikkeld.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de lopende pilot van Gasunie voor groene waterstofopslag in een zoutcaverne, waarbij nu ook een elektrolyser actief is en op hun locatie staat?
Voor wat betreft de pilot rondom de ondergrondse opslag van waterstof voorzie ik geen gevolgen. De Gaswet biedt momenteel ruimte aan Gasunie om dit te doen onder de voorwaarde dat vergunningstraject is doorgelopen en het is bewezen dat de opslag veilig kan worden gedaan voor mens en natuur.15 Zoals aangegeven in de kamerbrief over marktordening en marktontwikkeling waterstof ben ik de structurele marktordening rondom ondergrondse opslag van energie, waaronder waterstof, nog aan het verkennen. Hierin zal ik ook de rol van Gasunie betrekken.
Op dezelfde locatie als waar Gasunie een pilot uitvoert rondom de opslag van waterstof staat nu ook een elektrolyse-installatie van 1 MW als demonstratieproject. Hoewel ik zoals gezegd in principe geen rol zie voor netwerkbedrijven zoals Gasunie op het gebied van elektrolyse, ben ik voornemens om middels een overgangsregime tijdelijk ruimte te bieden om dergelijke lopende en kleinschalige pilots voort te kunnen zetten.
Bent u bereid de aanstaande Energiewet dusdanig in te richten dat het voor netwerkbedrijven mogelijk wordt om zowel elektrolysers als (duurzame)energieopslagfaciliteiten te beheren, dan wel in bezit te hebben?
Zie beantwoording vraag 5 en 6.
Deelt u de mening dat de ACM de energietransitie in de weg loopt door bestaande wet- en regelgeving van eigen interpretaties te voorzien, waarbij het te eenzijdig probeert de rol van semi-publieke partijen in te perken en de rol van marktwerking of van (soms nog niet eens bestaande) marktpartijen te vergroten?
Nee, ik deel die mening niet. Het is de taak van de ACM als toezichthouder om de regelgeving voor de energiesector te interpreteren en toe te zien op de naleving hiervan. Het handelen van de ACM wordt daarbij gecontroleerd door de rechter op het moment dat belanghebbenden beroep aantekenen tegen een besluit van de ACM. Indien de wetgever het niet eens is met de interpretatie van de ACM of de rechter of vanwege veranderende (markt)omstandigheden van mening is dat de huidige regelgeving niet meer passend of voldoende duidelijk is, dan is het aan de wetgever om de wetgeving te wijzigen en te verduidelijken.
Bent u bereid hierover met de ACM in gesprek te gaan?
Zie beantwoording vraag 8.
Bent u tot slot bereid om ons bestaande mededingingsbeleid, inclusief handhavingsstructuur, eens goed tegen het licht te houden en waar nodig aan te passen aan de grote transities die wij zowel nationaal als Europees in gaan zetten om klimaatverandering een halt toe te roepen?
Het mededingingsbeleid is gericht op het beschermen van het concurrentieproces en de consument binnen de volle breedte van de economie. Niettemin wordt op zowel nationaal als Europees niveau gekeken op welke wijze klimaatdoelstellingen kunnen worden meegewogen bij het mededingingsbeleid. Zo heeft de ACM een Leidraad duurzaamheidsafspraken gepubliceerd die aangeeft in welke gevallen concurrenten kunnen samenwerken om bij te dragen aan het bestrijden van de klimaatcrisis en andere duurzaamheidsdoelen.16 Eurocommissaris voor de mededinging Vestager heeft recent haar visie uiteengezet op de wijze dat mededingingsbeleid kan bijdragen aan het realiseren van de Green Deal.17 Deze ontwikkelingen volgt het kabinet op de voet en draagt hier actief aan bij.
Het bericht ‘Wij waren hun enige hoop’ |
|
Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
de Th. Bruijn , Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wij waren hun enige hoop»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel?
Het is een breed en informatief artikel dat aan verschillende aspecten en dilemma’s van stabilisatiesteun in een oorlogsgebied raakt.
Welke andere donoren hadden voor of op 7 september 2018 besloten de financiële steun aan de stichting Mayday Rescue en de Witte Helmen te gaan stoppen?
Er zijn geen andere donoren die voor of op 7 september 2018 besloten om hun financiële steun aan de Witte Helmen via stichting Mayday Rescue niet voort te zetten. Deze donoren hebben evenmin hun steun gestopt naar aanleiding van het aflopen van de Nederlandse steun.
Welke donoren hebben na het besluit van Nederland om de steun aan de stichting Mayday Rescue en de Witte Helmen eveneens besloten de steun te stoppen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het stopzetten van de steun aan de stichting Mayday Rescue en de Witte Helmen genomen in overleg met de betrokken Nederlandse ambtenaren van het Syrië-team in Istanbul en/of in Den Haag? Zo nee, op basis van welk advies is het besluit destijds genomen?
Er is geen sprake geweest van een besluit tot stopzetting van de Nederlandse steun aan de stichting Mayday Rescue: het contract van de betreffende activiteit liep af per 30 november 2018. Het algehele Nederlandse Syrië-beleid wordt in nauwe samenwerking met posten in de regio en het Syrië-team in Den Haag opgesteld. Zie verder het antwoord op de vragen 8 en 9.
Is het juist dat de onderzoekers van de Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) slechts een bezoek van enkele uren aan het kantoor in Istanbul brachten voor hun rapport? Zo ja, waarom was dat? Zo nee, hoe vaak en wanneer hebben de onderzoekers van de IOB een bezoek gebracht aan het kantoor in Istanbul?
Dit onderzoek representeert een gebruikelijke inspanning van een IOB onderzoek. Het IOB team heeft in Istanbul uitvoerig met vertegenwoordigers van de Witte Helmen en stichting Mayday Rescue gesproken. De Witte Helmen en Stichting Mayday Rescue werkten nauw samen, maar het betrof twee aparte organisaties. Stichting Mayday Rescue was de organisatie die de subsidie ontving en via welke de financiële steun van een aantal donoren, waaronder Nederland, aan de Witte Helmen verliep. Het IOB onderzoeksteam sprak van 9:00 uur tot 15:00 uur met werknemers van zowel de Witte Helmen als Mayday Rescue. Om 15:00 uur zijn twee teamleden naar een andere afspraak gegaan; één teamlid is langer gebleven. Het reisschema is naar aanleiding van een WOB-verzoek in 2019 openbaar gemaakt. Naast de gesprekken met vertegenwoordigers van de Witte Helmen en Mayday Rescue zelf, heeft het IOB-team uitvoerig gesproken met andere donoren van beide organisaties. Ook heeft IOB uitgebreid onderzoek gedaan naar alle beschikbare projectdocumenten van de Witte Helmen en Mayday Rescue, en heeft er nog een vervolggesprek via video plaatsgevonden. De bevindingen uit dit onderzoek vormden de basis voor het IOB rapport, zoals met uw Kamer gedeeld op 7 september 2018.
Waarom is ervoor gekozen het rapport van de IOB pas ruim een maand na voltooiing d.d. 1 augustus 2018 aan de Kamer te zenden?
Het rapport is op 28 augustus 2018 vastgesteld door de directeur van IOB en verzonden aan de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Vervolgens heeft de regering een beleidsreactie geformuleerd en deze is samen met het rapport op 7 september 2018 naar de Kamer gestuurd.
Bent u (met terugwerkende kracht) van mening dat de onderbouwing van het stopzetten van de steun aan de stichting Mayday en de Witte Helmen onvoldoende is voor een dergelijk -voor de stichting Mayday en de Witte Helmen- ingrijpend besluit tot stopzetten van steun? Zo nee, waarom niet?
Het contract met de Witte Helmen via stichting Mayday Rescue liep per 30 november 2018 af.
Zoals eerder aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 32 623, nr. 224), was de situatie in Syrië sinds de start van de stabilisatiesteun ernstig veranderd in het voordeel van het regime. Wegens de veranderende veiligheidssituatie is door het kabinet reeds lopende het IOB-onderzoek besloten bepaalde componenten van de stabilisatie-steun te stoppen (dit betreft de Non Lethal Assistance-steunprogramma’s en het Access to Justice and Community Security-programma). De Nederlandse bijdrage aan de Witte Helmen liep nog tot december 2018 maar mede naar aanleiding van de verdere bevindingen in het IOB-rapport (o.a. beperkte monitoringsmogelijkheden en risico’s op beïnvloeding door regime-actoren) is tijdens een bezoek van de stichting Mayday Rescue aan het ministerie op 6 en 7 november 2018 aangegeven dat vervolgfinanciering op dat moment niet in de rede lag.
Is het juist dat al in februari 2018 is besloten tot het stopzetten van steun aan de stichting Mayday Rescue en Witte Helmen? Zo ja, op basis waarvan is dat besluit destijds genomen?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de samenvatting van het financieel forensisch onderzoek van het accountancybureau Grant Thornton d.d. 29 mei 2020, waaruit blijkt dat er geen sprake was van financieel misbruik, u bereikt? Zo nee, wanneer heeft u kennisgenomen van het resultaat van onderzoek van accountancybureau Grant Thornton?
Wij hebben de volledige versie van het rapport van Grant Thornton op 3 juni 2020 ontvangen.
Wat heeft u met de bevindingen uit het rapport van accountancybureau Grant Thornton gedaan?
Het Grant Thornton (GT)-rapport werd uitgevoerd naar aanleiding van vragen voortkomend uit een eerdere accountantscontrole. Naar aanleiding van de uit het GT-rapport gebleken financieel-administratieve gebreken en onvolkomenheden en het ontbreken van een accountantsverklaring (waartoe Mayday contractueel verplicht was), heeft de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking besloten om de nog openstaande slotbetaling van EUR 57.435 niet te voldoen. Mayday Rescue was immers niet al haar contractuele verplichtingen nagekomen. Zie ook de beantwoording op de Kamervragen van het lid Eppink (JA21) van 10 mei 2021, kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3610.
Wie heeft op 30 juni 2020 het besluit genomen het bedrag van 57.435 euro, waar Mayday afhankelijk van de uitkomst van het Grant Thornton-onderzoek recht op heeft, niet aan de organisatie te voldoen? En op welke gronden?
Zie antwoord vraag 11.
Overweegt u de steun aan de Witte Helmen te hervatten? Zo ja, bent u hierover in gesprek met andere (voormalige) donoren? Zo nee, waarom niet?
De steun aan de Witte Helmen, via Stichting Mayday Rescue, onderdeel van het Nederlandse stabilisatieprogramma in Syrië, liep af per 30 november 2018.Wegens de veranderde veiligheidssituatie in het voordeel van het regime lag voortzetting van eenzelfde soort programma niet in de rede (zie de beantwoording op de vragen 8 en 9). Wij moeten constateren dat de beperkte monitoringsmogelijkheden en risico’s op beïnvloeding van regime-actoren nog steeds van kracht zijn. Hervatting van stabilisatiesteun aan de Witte Helmen ligt derhalve niet in de rede.
De Witte Helmen hebben in het najaar van 2020 wel financiële steun voor humanitaire doeleinden ontvangen via het fonds Grand Challenges Canada (GCC), waar Nederland samen met het VK, VS, en Canada aan bijdraagt. Deze financiële bijdrage aan de Witte Helmen is tot stand gekomen via een zogenaamde call for proposals van het GCC fonds voor humanitaire innovatieprojecten in het kader van de COVID-19 respons in (moeilijk bereikbare) crisisgebieden. In dit geval heeft de Nederlandse bijdrage de Witte Helmen in staat gesteld om in Syrië lokaal PPE beschermingsmiddelen te produceren in de strijd tegen COVID-19. De bij het fonds ingediende voorstellen worden zonder actieve betrokkenheid van de donoren beoordeeld op advies van een extern comité van experts.
Het Grand Challenges Canada fonds ziet na selectie van de voorstellen toe op gepaste zorgvuldigheid («due diligence») en monitort de implementatie van het programma. Gepaste zorgvuldigheid en monitoring van projecten zijn regelmatig onderwerp van gesprek tussen GCC en Nederland, zowel in de donor overleggen als bilateraal.
De alliantie die Costa Rica en Denemarken vormen om de winning van fossiele brandstoffen te stoppen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het initiatief van Costa Rica en Denemarken om een alliantie1 te vormen, de Beyond Oil and Gas Alliance (BOGA), van landen die voornemens zijn de productie van olie en gas uitfaseren en geen nieuwe exploratievergunningen meer uitgeven?
Ja.
Hoe staat u tegenover dit initiatief? Deelt u de mening dat dit een krachtig signaal is en een goede stap kan zijn richting het behalen van de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs?
Om de klimaatdoelen te halen is het belangrijk dat het energiesysteem in Nederland en in andere landen richting 2050 wordt verduurzaamd. Ik waardeer het initiatief van de Beyond Oil and Gas Alliance waarmee landen laten zien dat ze hun olie- en gasgebruik terugbrengen, onder andere door het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen. Het sluit aan bij recente internationale rapporten, zoals bijvoorbeeld de routekaart van het Internationaal Energy Agentschap van dit voorjaar voor een energievoorziening met netto nul uitstoot in 2050. Dergelijke initiatieven dragen ook bij aan de doelen van de Overeenkomst van Parijs.
Bent u in gesprek met deze landen geweest over deze alliantie? Hoe gingen deze gesprekken?
Er zijn gesprekken geweest met organisaties betrokken bij deze alliantie en er zijn ook regelmatig contacten met onder meer Denemarken en Costa Rica. Deze gesprekken waren constructief, waarbij ervaring is uitgewisseld over het beleid dat landen hebben en hoe zich dat verhoudt tot de beoogde doelen van deze alliantie. Nederland heeft daarbij de nadruk gelegd op onze eigen ervaringen met de productie van olie en gas en de vergroening van het financieringsinstrumentarium voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Bent u bereid om Nederland te laten aansluiten bij dit initiatief en daarbij een leidende rol te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Beyond Oil and Gas Alliance legt de nadruk onder andere op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen voor olie- en gaswinning. In Nederland zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag is echter niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens. Zolang er nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden op land en op zee, omdat dit beter is voor het klimaat dan import. En omdat productie in eigen land de toenemende importafhankelijkheid van andere landen remt. Het direct afbouwen van gasproductie uit kleine velden in Nederland vind ik daarom niet verstandig.
Wat betreft internationale financiering heeft Nederland de steun voor olie en gas in het financieringsinstrumentarium voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) beperkt. We verlenen geen steun meer voor de exploratie en ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvoorraden via het bilaterale BHOS-financieringsinstrumentarium en spannen ons in voor eenzelfde beleid bij de multilaterale ontwikkelingsbanken.
Omdat de Beyond Oil and Gas Alliance onvoldoende aansluit op het nationale beleid, ben ik nu niet voornemens om bij dit initiatief aan te sluiten.
Hoe staat het met de uitvoering van het tweede deel van de aangenomen motie-Van der Lee c.s. (Kamerstuk 30 175, nr. 271) om – naast het reeds ontvangen overzicht van fossiele prikkels die het gebruik van fossiele energie bevorderen – een plan te presenteren voor een stapsgewijze afbouw van financiële prikkels die de Nederlandse klimaatdoelen tegenwerken?
In het Integrale Nationale Energie- en Klimaatplan (INEK) 2021–2030 en het Klimaatplan (Kamerstuk 32 813, nr. 406)2 is beschreven op welke wijze en op basis van welke maatregelen en beleidslijnen het kabinet de klimaatdoelen wil halen en op welke wijze er voor wordt gezorgd dat gaswinning en het gasgebruik in Nederland in lijn blijven met het Klimaatakkoord. Binnen de kaders van het INEK en het klimaatplan kiest het kabinet ervoor om in de ontwikkeling van gasvelden in Nederland te investeren. Deze lijn past ook binnen het kleine velden-beleid3 op basis waarvan het kabinet gas wil winnen in eigen land wanneer dit veilig kan en zolang en voor zover dit nodig is voor de Nederlandse gasvraag.
Vorig jaar is een overzicht opgesteld van de fiscale en niet-fiscale maatregelen die gezamenlijk de fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland omvatten4. Daarbij heeft het kabinet aangegeven dat dergelijke regelingen niet passen in de energietransitie en de gebruiker zoveel mogelijk zelf zal moeten betalen voor het eigen verbruik. De regelingen zien echter in veel gevallen op sectoren die gevoelig zijn voor internationale concurrentie. Bij het afschaffen of inperken van de vrijstellingen bestaat het risico op weglek van CO2-uitstoot en werkgelegenheid over de grens. Omdat deze vrijstellingen volgen uit de Europese Richtlijn Energiebelastingen of internationale, Europese en bilaterale verdragen heeft het afschaffen of inperken hiervan vooral zin als dit door alle EU-lidstaten wordt toegepast.
Recentelijk is het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de Richtlijn Energiebelastingen gepubliceerd5, waarin onder andere voorgesteld wordt om vrijstellingen te beperken of af te schaffen. Dit zou het momentum kunnen geven om de uitfasering van deze regelingen op Europees niveau te overwegen zonder dat dit mogelijk ten koste gaat van de internationale concurrentiepositie. Het BNC-fiche over dit voorstel is met uw Kamer gedeeld.
Ten slotte zijn in het voorjaar de evaluatie van en de toekomstverkenning over de Opslag Duurzame Energie (ODE)6 naar de Eerste en Tweede Kamer verstuurd. Daarnaast zijn ook de Evaluatie Energiebelasting7 en het IBO Financiering Energietransitie8 aangeboden. Gezamenlijk bieden deze rapporten een brede basis ter ondersteuning van toekomstige beleidsopties door een volgend kabinet met betrekking tot het fiscale stelsel en de verhouding met de energietransitie, zo ook met betrekking tot de fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen. De besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Zou deelname aan de BOGA niet goed aansluiten bij de door de Kamer aangenomen wens om een concreet afbouwplan te maken?
Nee. De huidige opzet van de Beyond Oil and Gas Alliance legt de nadruk op het beëindigen van nieuwe vergunningen voor nieuwe olie- en gasvelden en het stellen van een einddatum voor fossiele productie. Landen die bijvoorbeeld fossiele subsidies hervormen of fiscale prikkels afbouwen, zonder dat dit gepaard gaat met een einddatum of het stoppen van licenties, kunnen daarmee nog geen volwaardig lid worden.
Bent u ook bereid om samen met Costa Rica en Denemarken op korte termijn nog meer landen voor deelname aan deze alliantie uit te nodigen en dit initiatief met deze landen nadrukkelijk te presenteren op de komende COP26 in Glasgow?
Gegeven dat ik momenteel geen ruimte zie voor deelname vanuit Nederland aan deze alliantie, denk ik dat deelnemende landen zoals Costa Rica en Denemarken beter in staat zijn landen uit te nodigen om zich bij de alliantie aan te sluiten. Daarnaast zal Nederland zich samen met gelijkgezinde landen, waaronder ook deze landen, blijven inspannen voor aanscherping van de mondiale klimaatambities in aanloop naar COP26 in Glasgow. Dat doen we onder andere door onze deelname aan verschillende klimaatallianties, door intensief contact tussen klimaatgezanten en door bij inkomende en uitgaande internationale bezoeken van het kabinet de klimaatambities hoog op de agenda te zetten9. Het kabinet zal de Tweede Kamer nader informeren over het mondiale klimaatbeleid in de COP26 inzetbrief.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het eerstvolgende commissiedebat Klimaat en energie?
Helaas is dit niet gelukt.
Het bericht dat de Palestijnse Autoriteit ongeveer dertig Palestijnen heeft gearresteerd in Ramallah |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Palestijnse Autoriteit in het weekend van 21 en 22 augustus ongeveer dertig Palestijnen heeft gearresteerd in Ramallah, die vreedzaam demonstreerden tegen de dood van mensenrechtenactivist Nizar Banat?1
Ja.
Klopt het dat in ieder geval acht van hen nog steeds in detentie verblijven, waaronder prominente mensenrechtenactivisten? Heeft u inmiddels contact gehad met de Palestijnse Autoriteit over deze arbitraire detentie, die tevens strijdig is met internationaal recht? Bent u bereid om bovenop het gezamenlijke EU-statement dit namens Nederland nadrukkelijk en krachtig te veroordelen en op te roepen tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van de gedetineerden? Bent u bereid om separaat contact op te nemen met de Palestijnse Autoriteit over deze kwestie om deze boodschap over te brengen? Zo nee, waarom niet?
De gearresteerde demonstranten zijn inmiddels vrijgelaten. Op 29 augustus jl. heeft Nederland, samen met 11 gelijkgezinde landen en de EU, gedemarcheerd bij de Palestijnse Autoriteit, onder meer om de arbitraire detentie van de groep demonstraten aan te kaarten. De Nederlandse vertegenwoordiging in de Palestijnse gebieden volgt de mensenrechtensituatie op de voet en stelt schendingen van mensenrechten wanneer nodig aan de orde bij de Palestijnse autoriteiten, zowel bilateraal als met gelijkgezinde landen.
Deelt u onze zorgen omtrent de gezondheid van enkele van de gedetineerden, die in hongerstaking zijn gegaan? Op welke wijze zijn Nederland en de EU betrokken bij de monitoring van hun gezondheid? Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in het monitoren van de gedetineerden?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 is de groep gedetineerden inmiddels op vrije voeten gesteld.
Kunt u een overzicht geven van de samenwerking tussen Nederland en de Palestijnse veiligheidsdiensten? Welke beoordelingscriteria worden hieraan toegekend?
Er is geen directe samenwerking tussen Nederlandse en Palestijnse veiligheidsdiensten. Nederland levert wel een bijdrage aan twee missies in de Palestijnse gebieden, namelijkUnited States Security Coördinator For Israël and Palestinian Authority (USSC) en de European Union Police and Rule of Law Mission for the Palestinian Territories (EUPOL COPPS). Beide missies beogen de professionalisering van de Palestijnse veiligheidssector ter bevordering van een levensvatbare Palestijnse staat. USSC heeft tevens een liaisonfunctie bij het verbeteren van de samenwerking tussen de Palestijnse en de Israëlische veiligheidssector. De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van deze missies en de Nederlandse bijdrage via de jaarlijkse voortgangsrapportage kleine missiebijdragen. De meest recente rapportage is 19 mei jl. met uw Kamer gedeeld, zie Kamerstuk 29 521, nr. 419.
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar de dood van Nizar Banat, een criticus van de Palestijnse Autoriteit? Zo ja, welke stappen gaat u hierin zetten? Zo nee, waarom niet?
Op 24 juni jl. heb ik de Palestijnse Autoriteit opgeroepen onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te laten verrichten naar de dood van Nizar Banat. Op 24 augustus jl. heeft Nederland tevens in EU-verband een verklaring afgelegd waarin het gewelddadige optreden van de Palestijnse veiligheidsdiensten wordt veroordeeld, wordt opgeroepen tot naleving van internationale standaarden van mensenrechtenverdragen, en wordt gepleit voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar de dood van Nizar Banat. Op 29 augustus jl. heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in de Palestijnse gebieden deze boodschap herhaald in een demarche bij de Palestijnse Autoriteit.
Noodsteun voor Haïti |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
de Th. Bruijn |
|
Kunt u, in het licht van de verwoestende aardbeving van 14 augustus, een omschrijving geven van de huidige humanitaire, sociaaleconomische en politieke situatie in Haïti?
Haïti is het armste, dichtstbevolkte en dunstbeboste land van het westelijk halfrond. Armoede, werkloosheid en honger (40% bevolking voedselonzeker) nemen nog altijd toe. Bovendien is Haïti bijzonder kwetsbaar voor natuurrampen, zoals de aardbeving van zaterdag en de daaropvolgende tropische storm Grace laten zien. De gevolgen van klimaatverandering vormen voor het eiland Hispaniola (Dominicaanse Republiek en Haïti) een aanzienlijk risico met additioneel destabiliserend effect.
Daarbij kent Haïti een zeer fragiele en instabiele politieke situatie. Na de moord op president Moïse, nu zes weken geleden, loopt het onderzoek naar de toedracht stroef. Rechters en anderen betrokken bij het onderzoek worden bedreigd. Het Haïtiaanse parlement staat sinds begin 2020 buitenspel, na een conflict met de vermoorde president.
Op 24 maart jl. bracht VN Veiligheidsraad een Presidentiële Verklaring uit, waarin een oproep wordt gedaan aan de Haïtiaanse autoriteiten om parlementaire en presidentiële verkiezingen te organiseren. Verder wordt het belang van onafhankelijke rechtspraak en de rechtsstaat onderstreept en bezorgdheid geuit over de mensenrechten- en humanitaire situatie. Ook wordt een oproep gedaan aan de internationale gemeenschap Haïti te steunen om de urgente uitdagingen het hoofd te bieden en de voorwaarden te creëren om vrije en democratische verkiezingen te organiseren. Dat is niet evident in een land waar maar een derde van de bevolking geregistreerd is en buurten geïnfiltreerd en gedomineerd worden door gewapende groeperingen.
Wat is de inschatting van de Verenigde Naties, of van andere instanties, met betrekking tot de benodigdheden voor humanitaire steun voor de slachtoffers? Hoeveel humanitaire steun is tot op heden toegezegd door de internationale gemeenschap?
Naar schatting zullen 500.000 mensen humanitaire hulp nodig hebben. Bijna 80.000 huizen en gebouwen zijn beschadigd en een deel zelfs verwoest. Hierdoor zijn mensen dakloos en is behoefte aan noodopvang. Ook is er vraag naar medische zorg.
Het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN heeft USD 8 miljoen beschikbaar gesteld om levensreddende hulp te bieden op het gebied van gezondheidszorg, schoon water, noodopvang en sanitaire voorzieningen. Nederland is een van de grootste donoren van het CERF. De Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen (IFRC) heeft een oproep gedaan voor USD 10,9 miljoen ter ondersteuning van het Haïtiaanse Rode Kruis om noodhulp te verlenen. De EU maakt ongeveer EUR 3,5 miljoen vrij voor het verstrekken van medische hulp aan overbelaste ziekenhuizen, het voorzien in schoon drinkwater en onderdak. USAID heeft een Urban Search and Rescue-team ingezet op verzoek van Haïti.
Klopt het dat Nederland tot nu toe via het Rode Kruis bijdraagt aan ondersteuning van de slachtoffers?1 Gaat het daarbij om eerder toegezegde, ongeoormerkte bijdragen? Of ook om additionele steun?
Nederland draagt via de jaarlijkse blokallocatie aan het Nederlandse Rode Kruis (NRK) EUR 400.000 bij aan het emergency appeal van de International Federation of the Red Cross (IFRC). De blokallocatie is een ongeoormerkte bijdrage waaruit het NRK kan putten voor snelle en efficiënte respons.
Hoeveel middelen waren voor 2021 gereserveerd voor acute crises, en voor blokallocaties via de Dutch Relief Alliance voor acute crises? Hoeveel van deze middelen zijn tot op heden ingezet voor acute crises?
Jaarlijks wordt een reservering gemaakt voor ondersteuning van acute respons van EUR 15 mln. Van deze reservering resteert nog EUR 2,2 mln.
De Dutch Relief Alliance (DRA) ontvangt, net als het NRK, een acute blokallocatie van EUR 15 mln. Blokallocaties worden op initiatief van de organisaties, tijdig en op basis van noden ingezet. De DRA heeft inmiddels EUR 11,5 mln van de bijdrage ingezet voor acute respons.
Bent u bereid om additionele middelen vrij te maken voor steun aan Haïti uit de middelen voor acute crises? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De inzet van een patrouilleschip van Defensie op verzoek via het EU Civil Protection Mechanism (UCPM) op 17 augustus, zal vanuit de acute middelen betaald worden. De geraamde kosten bedragen ongeveer EUR 1,7 mln; het UCPM zal een deel van de kosten op zich nemen.
Op welke manier ziet de internationale gemeenschap er op toe dat de lessen die zijn geleerd bij de verlening van noodsteun en steun voor wederopbouw in de nasleep van de aardbeving in 2010 worden toegepast?
Op basis van de lessen die zijn getrokken uit de aardbeving van 2010, doet de Haïtiaanse overheid de oproep om gebruik te maken van de nationale expertise en capaciteiten in Haïti. Ter ondersteuning van de regionale respons-inspanningen heeft de Caribbean Disaster Emergency Management Agency (CDEMA) haar Regional Response Mechanism geactiveerd en zal op verzoek van de Haïtiaanse regering een CARICOM Operational Support Team (COST) inzetten om coördinatie en operationele ondersteuning te bieden. Beide organisaties zijn aangesloten bij het internationale netwerk voor alertering van en respons op crises en rampen. Van dat netwerk is Nederland ook onderdeel, via het UCPM van de Europese Unie. Via deze systemen wordt de inzet van de internationale gemeenschap gecoördineerd en hulpvraag en -aanbod op elkaar afgestemd.
Follow the Money over Nordstream 2 en Werkgroep Energie |
|
Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Follow the Money over de werkzaamheden van de zogeheten Werkgroep Energie, waarin vertegenwoordigers van de Nederlandse en Russische staat en bedrijven als Shell en Gazprom vergaderden over o.a. de energietransitie, importsubstitutie en tal van aardgasgerelateerde zaken?1
Ja.
Is het juist dat deze werkgroep, drie jaar nadat MH17 en de Russische annexatie van de Krim aanleiding waren geweest voor het opschorten ervan, weer actief werd op verzoek van de Russische viceminister van Energie, Kirill Molodstov? Waarom beweerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken in maart 2021 dan dat het initiatief van Nederlandse zijde kwam?
Zowel Nederland als Rusland waren voorstander van het hervatten van de technische energiewerkgroep op ambtelijk niveau. Hierover is verschillende keren contact geweest, inclusief via een brief van de voormalige Russische viceminister van Energie, de heer Molodtsov (in Rusland zitten viceministers niet in het kabinet en daarmee zijn zij een logische gesprekspartner op hoogambtelijk niveau). Nederland heeft uiteindelijk het initiatief genomen om de werkgroep in 2018 te organiseren in Den Haag.
Deze energiewerkgroep is één van de technische werkgroepen onder de Nederlands-Russische Gemengde Economische Commissie (GEC), waarin op ambtelijk niveau met Rusland een dialoog wordt gevoerd. Andere werkgroepen onder deze GEC zijn gericht op innovatie, landbouw, gezondheidszorg en transport. De GEC zelf vindt plaats op ministerieel niveau. Nederland is één van de weinige EU-lidstaten, die ook soortgelijke fora kennen, die dit sinds 2013 niet heeft hervat op politiek niveau.
Waarom is er in een brief gedateerd op 8 februari 2018 bij monde van de Directeur-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen op aangedrongen dat «De besprekingen [in de Werkgroep Energie] ... zo concreet mogelijk moeten zijn» en stelde hij voor: «de gemaakte afspraken vast te leggen in een protocol»?
Zoals uiteengezet in de Ruslandbrief2 van het kabinet, staat het kabinet een beleid voor waarin druk en dialoog worden gecombineerd. Daarbij wordt tevens ingezet op het openhouden van de communicatiekanalen met Rusland en het zoeken naar mogelijkheden voor functionele samenwerking op basis van gemeenschappelijke belangen, zoals ten aanzien van de bilaterale economische betrekkingen en de energierelatie. Met de energiewerkgroep wil de Nederlandse overheid de bilaterale energierelatie met Rusland ook op overheidsniveau onderhouden en daarbij vooral inzetten op meer kennisuitwisseling en samenwerking op het gebied van de energietransitie. De door u geciteerde passage uit genoemde brief dient in dit licht te worden bezien. Dit blijkt ook uit het voor uw Kamer bijgevoegde protocol van de energiewerkgroep van 2018, waarin staat dat beide zijden de mogelijkheden willen onderzoeken voor kennisuitwisseling op het gebied van de energietransitie, namelijk energieopslag, energie efficiëntie en waste-to-energy. Er was (en is) geen sprake van afspraken over specifieke energieprojecten, zoals Nord Stream 2.
Hoe kan het dat de Minister-President in een debat met de Kamer afgelopen maart, nadat hij dit tijdens een pauze «nog even expliciet had gecheckt», toch verklaard heeft dat er in de Werkgroep Energie «gewoon gepraat wordt over diverse energieprojecten», maar dat daar «geen afspraken over gemaakt worden»?2
Zoals de Minister-President uw Kamer informeerde in een debat op 24 maart jl.4 en ook staat in het overzicht van de besprekingen in de energiewerkgroep in 2018 en 20205, dat uw Kamer toeging op 6 april jl. in reactie op de motie van Van Ojik c.s.6, zijn er geen afspraken gemaakt over specifieke energieprojecten, zoals Nord Stream 2. Een aantal deelnemers aan de energiewerkgroep gaf informatie over hun betrokkenheid bij specifieke energieprojecten, zoals Nord Stream 2. Vanuit de Nederlandse overheid is niet ingegaan op specifieke energieprojecten, zoals ook blijkt uit de in het kader van de WOB-verzoeken van Follow the Money gedeelde spreekpunten voor de Nederlandse ambtenaren die deelnamen aan de energiewerkgroep7.
Welke afspraken zijn er sinds de herstart allemaal gemaakt in de Werkgroep Energie? Welke formele status hebben deze afspraken?
Beide zijden hebben tijdens de energiewerkgroepen in 2018 en 2020 afgesproken om mogelijkheden voor kennisuitwisseling op het gebied van de energietransitie te onderzoeken, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3. Deze intentie van beide zijden kan worden gezien als een afspraak. Overigens is hieraan vooralsnog geen nadere invulling gegeven; de inhoud van het voor uw Kamer bijgevoegde protocol heeft ook geen formele status. Verder is er geen sprake van afspraken.
Hebben of hadden sommige van de gemaakte afspraken direct of indirect betrekking op de aanleg, gewenste status of het toekomstig gebruik van de Nord Stream 2 aardgaspijplijn?
Nee. Er zijn door de Nederlandse overheid geen afspraken gemaakt die direct of indirect betrekking hebben op Nord Stream 2. Dit blijkt ook uit de weergave van de besprekingen die uw Kamer is toegegaan en uit het bijgevoegde protocol van de energiewerkgroep.
In hoeverre staan één of meerdere van de gemaakte afspraken op gespannen voet met de formele sanctiepakketten die Nederland en de EU in de afgelopen jaren jegens Rusland hebben ingesteld?
Er is geen sprake van afspraken die op enigerlei wijze op gespannen voet staan met de formele sanctiepakketten jegens Rusland die de afgelopen jaren in EU-verband zijn ingesteld. Daarnaast is over deze sanctiepakketten door de Nederlandse overheid niet gesproken met de Russische overheid.
Is er – en zo ja door wie – een protocol voor (afspraken uit) de Werkgroep Energie opgesteld, en is daaraan ook ministeriële goedkeuring verleend?
Het protocol over de energiewerkgroep in 2018, opgesteld door ambtenaren van beide zijden, is als bijlage8 toegevoegd. Er is geen ministeriële goedkeuring aan dit protocol verleend. Van de energiewerkgroep in 2020 is geen protocol opgesteld. Aangezien deze werkgroep plaatsvond in Moskou, was het aan de Russische zijde om hiervan een conceptversie op te stellen, maar dat is vooralsnog niet gebeurd.
Bent u bereid om het volledige protocol, dat kennelijk wordt aangeduid als «PROTOCOL NL-RF ENERGY WORKING GROUP 2018», alsnog openbaar te maken en in ieder geval zo spoedig mogelijk met de Tweede Kamer te delen?
Ja, dit treft u als bijlage9 aan.
Zijn er nog meer protocollen opgesteld, ook over het besloten overleg waarbij alleen vertegenwoordigers van beide overheden bij waren en zo ja, bent u bereid deze ook met de Tweede Kamer te delen?
Er hebben sinds 2018 twee energiewerkgroepen plaatsgevonden. Daarbij hebben er geen besloten overleggen plaatsgevonden; alle sessies stonden open voor alle deelnemers vanuit overheden, bedrijven en kenniscentra (beide keren betrof het in totaal circa 40 deelnemers). Zoals blijkt uit een document dat is gedeeld in het kader van de WOB-verzoeken van Follow the Money, is aanvankelijk gesuggereerd om ook een besloten sessie voor overheidsfunctionarissen te organiseren, maar hiervan is uiteindelijk afgezien. Alleen van de energiewerkgroep van 2018 is een protocol opgesteld. Van andere protocollen over beide energiewerkgroepen, of anderszins documenten of mondelinge afspraken met de Russische overheid, is geen sprake.
Deelt u de mening dat de bevindingen uit de door Follow the Money gestartte WOB-procedure op zijn minst de schijn wekken dat u het dictum van de motie van Ojik c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1649) – «verzoekt de regering inzicht te geven in de uitkomsten van de bilaterale besprekingen met Rusland in de Werkgroep Energie» – niet juist en/of volledig heeft uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Van het onjuist informeren van de Kamer is geen sprake; het overzicht van de besprekingen, dat uw Kamer eerder ontving10, geeft een goede weergave van de besprekingen.
Wordt het niet eens tijd dat u erkent dat de Nord Stream 2 pijplijn (a) veel meer is dan een «louter commercieel» project, (b) tevens een geo-politiek instrument behelst voor de Russische overheid, (c) raakt aan een direct financieel belang van mede-investeerder Shell in het project; én (d) raakt aan de ambitie van Nederland om de komende decennia de «gasrotonde» van Europa te blijven?
Zoals bekend, heeft het kabinet een neutrale positie over Nord Stream 2 en ziet het deze gaspijpleiding als een commercieel project, waarbij het zich rekenschap geeft van de geopolitieke aspecten.
Is het u bekend dat de Verenigde Staten en Duitsland vorige week een «overeenkomst» hebben bereikt over Noord Stream 2?3
Ja.
Wat is de exacte inhoud en status van deze «overeenkomst»? Hoe verhoudt dit zich eigenlijk tot de formele Europese besluitvorming over de vraag of de Nord Stream 2 onder de concurrentieregels van de geliberaliseerde Europese gasmarkt dient te vallen?
De Verenigde Staten en Duitsland hebben op 21 juli jl. een gezamenlijke verklaring12 doen uitgaan, waarin alle onderdelen van dit bilaterale akkoord over Nord Stream 2 worden benoemd. Voor de exacte inhoud van het akkoord verwijzen wij dan ook naar deze verklaring.
In het akkoord onderstreept de Duitse regering nog eens dat zij zich zal houden aan, zowel de letter als de geest van, het derde energiepakket met betrekking tot Nord Stream 2 onder Duitse jurisdictie om ontbundeling en toegang voor derden te waarborgen.
Zoals eerder toegelicht aan uw Kamer, wordt de EU-gasrichtlijn strikt toegepast op Nord Stream 2 en is er op het moment geen reden om te verwachten dat hier verandering in komt. Op 25 augustus jl. heeft het regionale Gerechtshof in Düsseldorf geoordeeld dat Nord Stream 2 AG (de eigenaar van de pijpleiding) niet in aanmerking komt voor een «afwijking» van bepalingen uit deze richtlijn en daarmee is het desbetreffende besluit van de Duitse energietoezichthouder in stand gebleven. Nord Stream 2 AG kan tegen dit oordeel nog in beroep gaan bij het Duitse Hooggerechtshof.
Hoe geloofwaardig is het volgens u dat de VS en Duitsland zeggen «vastberaden te zijn om Rusland ter verantwoording te roepen voor zijn agressie en kwaadwillende activiteiten door sancties op te leggen als Rusland de gaspijplijn «misbruikt» om politieke druk uit te oefenen»?
Het is positief dat de VS en Duitsland een akkoord hebben bereikt. Dit akkoord draagt onder meer bij aan trans-Atlantische samenwerking t.o.v. Rusland. Voor een effectief Ruslandbeleid is het van belang om Rusland gezamenlijk aan te spreken en gezamenlijk maatregelen te nemen, indien internationale normen met voeten worden getreden. Het akkoord bevat de Duitse toezegging om nationale maatregelen te nemen en ook aan te dringen op EU-maatregelen (inclusief sancties), gericht op onder meer de Russische energie-export, indien Rusland energie als wapen tegen Oekraïne zou inzetten, of anderszins nieuwe agressieve stappen zou zetten tegen Oekraïne.
Deelt u de mening dat «voorkomen beter is dan genezen» en dat het niet voltooien van de Nord Stream 2 een veel effectievere manier zou zijn geweest om dit geo-politieke instrument uit handen van de Russische staat en president Putin te houden?
Zoals in de brief aan uw Kamer over strategische afhankelijkheden in het energie-domein is aangegeven, maakt het voor de afhankelijkheid van Russisch gas in de EU geen groot verschil of Russisch gas via het Oekraïense pijpleidingnetwerk of een andere route naar de EU komt, maar wel voor de grote Oekraïense inkomsten uit de gastransit.13 Daarom is het zeer positief dat het tussen de VS en Duitsland gesloten akkoord het belang onderstreept om de huidige overeenkomst over de doorvoer van Russisch gas door Oekraïne, die eind 2024 afloopt, te verlengen tot eind 2034. Duitsland heeft hiervoor een speciaal gezant benoemd. Het kabinet heeft richting uw Kamer het belang van de continuering van die gasdoorvoer, ook na 2024, vaak benadrukt14, omdat op die manier de nadelige gevolgen van Nord Stream 2 voor Oekraïne voor zover mogelijk kunnen worden gemitigeerd. Daarbij is het goed te noemen dat het akkoord veel extra (project)steun aankondigt voor de Oekraïense energieveiligheid en energietransitie, inclusief een nieuw Groen Fonds met een omvang van minimaal USD 1 miljard.
Wat betreft de geopolitieke dimensie van het energiedossier is relevant dat de Europese gasimport-afhankelijkheid de komende jaren verder zal toenemen door afnemende gaswinning in Noordwest-Europa, met name in Nederland. Om de leveringszekerheid te waarborgen, zullen gasbedrijven meer aardgas moeten importeren, en daarbij lijkt Rusland de meest voor de hand liggende leverancier vanwege het ruime gasaanbod. Het is eveneens van belang dat de gasleveringszekerheid in vooral de Oost-Europese EU-lidstaten is toegenomen in de afgelopen jaren dankzij (nieuwe) LNG-terminals, die inmiddels kunnen voorzien in ruim 40% van de Europese gasimport, en een beter functionerende interne gasmarkt, inclusief meer mogelijkheden voor reverse flows (het binnen de EU transporteren van gas van west naar oost, en ook naar Oekraïne, dat de afgelopen jaren dan ook geen gas direct uit Rusland heeft geïmporteerd voor eigen gebruik). Ten slotte is het goed om te benadrukken dat de energietransitie, een essentieel onderdeel van ons energiebeleid, er aan bijdraagt dat de EU op termijn minder afhankelijk wordt van niet-Europese energieleveranciers.
Deelt u de mening dat ook deze nieuwe Amerikaanse-Duitse overeenkomst aantoont dat de Nord Stream 2 geen louter commerciële activiteit is?
Het kabinet ziet gaspijpleidingen zoals Nord Stream 2 als commerciële projecten, waarbij het kabinet zich in het geval van Nord Stream 2 daarbij rekenschap geeft van de geopolitieke aspecten.
Bent u bereid iedere vraag afzonderlijk en allemaal vóór uiterlijk maandag 6 september te beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord, maar beantwoording voor 6 september bleek helaas niet mogelijk.