Dat er 9 jaar na de aardbeving bij Huizinge een chronische ramp gaande is in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u het eens met de stelling dat er meer stress en verdeeldheid ontstaat in het aardbevingsgebied wanneer er weer extra ongelijkheid ontstaat en de beloftes uit het bestuursakkoord niet worden waargemaakt?
Op 6 november 2020 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincie Groningen en de vijf aardbevingsgemeenten1. De uitvoering van deze afspraken wordt wel degelijk waargemaakt. Met de uitvoering van deze afspraken worden concrete stappen gezet voor de bewoners en de veiligheid van hun woningen in het aardbevingsgebied in Groningen. Daarbij is er niet alleen aandacht voor de fysieke veiligheid, maar zijn er ook afspraken gemaakt en middelen beschikbaar gesteld voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning. De bestuurlijke afspraken hebben ook tot doel nieuwe moeilijk uitlegbare verschillen in het gebied als gevolg van wisselende beoordelingsmethoden zo veel mogelijk te voorkomen en indien nodig maatwerk toe te passen. Daartoe is een set aan maatregelen afgesproken van in totaal ruim € 1,5 miljard bovenop wat noodzakelijk is voor de veiligheid.
Staat u nog steeds achter uw belofte van 21 april 2021 toen u stelde dat «de versterking nu echt op stoom komt»? Staat u voorts achter uw uitspraak van 3 juni 2021 toen u zei: «de verwachtingen voor een hoger tempo in de uitvoering in 2021 zijn positief»?1
Ja, ik sta achter deze uitspraken. Zoals in de brief over de voortgang van de versterking van 25 juni jl. al is aangegeven zijn circa 1.500 adressen daadwerkelijk in uitvoering3. Het streven van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is om in 2021 in totaal voor 1.500 adressen het versterkingsproces af te ronden, een verdubbeling t.o.v. 2020. Dit is volgens de NCG nog steeds haalbaar. Daarnaast verwacht de NCG de in de eerste helft van dit jaar opgelopen vertraging bij het aantal opnames en beoordelingen in de tweede helft van dit jaar grotendeels in te halen en uit te komen op in ieder geval 2650 opnames en 4.000 beoordelingen. Bij het bereiken van deze aantallen speelt de invoering van de typologieaanpak een belangrijke rol. Met deze aanpak kan de NCG bepaalde typen woningen eenvoudiger en sneller opnemen en beoordelen. Tevens pakt de NCG naast de complexere projecten meer panden op waarbij lichtere versterkingsmaatregelen nodig zijn. Dit betekent dat meer panden sneller veilig zullen zijn.
Herkent u dat in het tweede kwartaal van 2021 er slechts 54 woningen zijn versterkt? Met een tempo van gemiddeld 18 versterkte woningen per maand kan toch niet gesproken worden van «op stoom komen» en «een hoger tempo»?2
Ik herken het cijfer van 54 woningen niet. In het tweede kwartaal is voor 17 adressen het versterkingstraject afgerond en is bij 61 adressen de bouw afgerond. Dat wil zeggen dat bij 61 gebouwen het versterkingstraject nog formeel c.q. administratief afgesloten moet worden met de bewoner. Dit is te vinden in het online dashboard dat de NCG maandelijks op zijn website publiceert5. Daarin is te zien dat dit jaar tot en met juli voor 287 adressen het versterkingstraject is afgerond. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 zal in de tweede helft van het jaar een inhaalslag gemaakt worden.
Weet u dat er mensen zijn die al in 2017 een inspectie gehad hebben voor hun woning nog steeds geen versterkingsadvies hebben ontvangen? Bent u ervan op de hoogte dat deze mensen in het kader van het bestuursakkoord een brief hebben gehad met de belofte dat ze voor 1 juli 2021 zouden horen waar ze aan toe zouden zijn? Is u bekend dat ze nog steeds geen duidelijkheid hebben?
Het is mij bekend dat in 2017 inspecties zijn uitgevoerd, waarvan een groep eigenaren nog steeds geen versterkingsadvies heeft ontvangen. De eerder gecommuniceerde datum van 1 juli 2021 voor het versterkingsadvies aan deze bewoners is helaas niet gehaald. Er is enige tijd onduidelijkheid geweest over de rekenmethodiek voor het versterkingsadvies, waardoor de opdrachtverstrekking van de NCG aan ingenieursbureaus later heeft plaatsgevonden dan gepland. Eigenaren van woningen die in aanmerkingen komen voor een herbeoordeling hebben in juli een brief ontvangen waarin staat dat ze het versterkingsadvies voor januari 2022 ontvangen. In deze brief aan bewoners staat tevens aangegeven dat bewoners bij hun bewonersbegeleider of het bewonerscontactcenter van de NCG terecht kunnen voor nadere (tussentijdse) informatie.
De andere eigenaren die nog wachten op een versterkingsadvies hebben dit voorjaar een brief gehad naar aanleiding van de bestuurlijke afspraken waarin is aangegeven dat het de ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden.
Wanneer is het meerjaren versterkingsprogramma gereed? Wordt dit programma openbaar en voor alle bewoners inzichtelijk? Van welke einddatum van de versterking wordt hierin uitgegaan?
Het Meerjaren Versterkingsplan (MJVP) wordt vastgesteld op basis van de lokale programma’s van aanpak van de vijf aardbevingsgemeenten, waarmee de gemeenten sturing geven aan de planning en de uitvoering van de versterkingsopgaven. Daarnaast worden de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 betrokken in het MJVP. Gemeenten zijn momenteel druk bezig met het opstellen van deze programma’s. Doordat de validatie van de typologie-aanpak langer op zich liet wachten, heeft het proces vertraging opgelopen.
De lokale programma’s van aanpak worden dit najaar door de gemeenteraden vastgesteld. Hierna wordt het MJVP met de planning van alle projecten van de versterking vastgesteld tussen Rijk en regio. Ik zal uw Kamer hier aansluitend over informeren, inclusief een overzicht van de gemeentelijke doelstellingen en de projecten die in 2022 starten.
De NCG streeft ernaar de versterkingsopgave in 2028 te kunnen afronden. Dit is ook in lijn met het belang dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aan deze termijn hecht. Een belangrijke factor voor het behalen van deze ambitie is de beschikbare capaciteit in de bouwsector. Door de grote landelijke bouwopgaven kan de beschikbare capaciteit onder druk komen te staan. Daarom is het belangrijk dat het MJVP voor de bouwsector voorspelbare werkstromen in beeld brengt. Op basis hiervan voert de NCG overleg met bouwers en ook Bouwend Nederland. Het MJVP wordt frequent bijgewerkt op basis van actuele voortgang en inzichten, onder andere over de bouwcapaciteit, de werking van de typologieaanpak en aantallen woningen die daadwerkelijk versterkt moeten worden of juist niet. Ik zal uw Kamer hier jaarlijks over informeren.
Kent u het bericht «Boer Henk na aardbeving al zeven jaar van kastje naar muur, niemand wil voor kosten opdraaien»? Bent u van mening dat het rechtvaardig is dat iemand die door de gaswinning in onveiligheid is gekomen zijn bedrijf kwijt dreigt te raken omdat hij na de versterking geen vergunning meer krijgt in het kader van de stikstofuitstoot? Wat gaat u doen voor deze agrariër? Kunt u de Tweede Kamer een overzicht doen toekomen van de stand van zaken van agrariërs die te maken hebben met schade en versterken?3
Ik ben bekend met het bericht. De Provincie Groningen heeft laten weten dat deze casus is opgepakt binnen het Agroprogramma. Vanuit dit programma onder regie van de Provincie worden samen met de gemeente en de NCG de verschillende oplossingsmogelijkheden verkend. Ik zal u op korte termijn per brief informeren over onder andere de stand van zaken met betrekking tot schadeafhandeling en de versterkingsopgave voor agrariërs.
Kent u het bericht «Onrust in Overschild: Midden-Groningen betaalt crisisbezweerder voor complexe versterkingsgevallen»? Snapt u dat bewoners die 150.000 euro te kort komen niet zitten te wachten op een mediator, maar op een oplossing en stellen: «Die medewerker kan er niets aan doen, maar ik denk alleen maar: die vreet ons geld op»? Snapt u dat bewoners die al 9,5 jaar in ellende zitten over de overheid zeggen: «het is gewoon een roversbende»?4 5
Geeft u reeds uitvoering aan het aangenomen amendement van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 39) waarmee wettelijk wordt vastgelegd dat alle eigenaren in Groningen recht hebben op een woning die na versterking ten minste een vergelijkbare gebruiksfunctie, gebruiksmogelijkheden en woonoppervlakte heeft? Hoe voorkomt u dat bewoners alsnog geld moeten bijleggen wanneer ze terug willen wat ze hadden? Wat gaat u doen om de ontwrichting in Overschild en andere dorpen die door de overheid is aangericht, door gedupeerden in te delen in verschillende groepen met andere regels, eindelijk te verhelpen?
Zoals ik in mijn brief van 3 maart 2021 heb aangegeven, is het staande praktijk woningen op een dusdanige manier te versterken dat deze naar aard, omvang en gebruik zoveel mogelijk vergelijkbaar blijven11. In de beantwoording van de Kamervragen van 3 mei 2021 heb ik verder aangegeven dat de intentie is dat de staande praktijk wordt voortgezet, maar ook dat het niet in alle gevallen mogelijk is om in absolute zin te garanderen dat een woning hetzelfde blijft12. Soms is er bijvoorbeeld geen alternatief voor een versterkingsmaatregel of veranderen wettelijke bouweisen, hetgeen ertoe kan leiden dat de gebruiksoppervlakte iets kleiner wordt. In die gevallen wordt in overleg met de eigenaar gekeken hoe deze maatregelen op een zo goed mogelijke manier kunnen worden ingepast of gecompenseerd worden waardoor het eindresultaat op de tevredenheid van de bewoner kan rekenen. Die werkwijze geldt voor de hele versterkingsoperatie. Op deze wijze wordt geen uitzondering gemaakt tussen verschillende batches. Voor een toelichting op de aanpak van de gemeente in Overschild verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die nog steeds niet voldoende geld krijgen om een vergelijkbare woning terug te bouwen? Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die een kleiner huis terug krijgen na de versterking? Kunt u de Tweede Kamer een gespecificeerd overzicht doen toekomen hoe de extra uitgetrokken € 85 miljen wordt uitgegeven? Is dit voldoende om alle gedupeerden recht te doen?
Voor een toelichting op de uitvoering van batch 1588 verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Met deze afspraken is € 85 mln. gemoeid. Daarmee is er voldoende geld om een woning terug te bouwen met vergelijkbare gebruiksmogelijkheden en die tevens voldoet aan de huidige bouwregelgeving. Dat geldt tevens voor meerkosten in verband met stijgende bouwkosten die worden geïndexeerd op basis van de BDB-index, evenals de meerkosten in verband met BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) en in verband met tijdelijke huisvesting via de NCG in plaats dat eigenaren het zelf regelen. Daarnaast kan voor een aantal te slopen panden de korting Verhuurderheffing niet worden geëffectueerd, omdat de hiervoor wettelijke termijnen worden overschreden. Deze korting op de verhuurderheffing is bij de totstandkoming van het financieel arrangement van batch 1588 ingezet als dekkingsmiddel. Deze niet te effectueren korting wordt gedekt uit deze € 85 mln.
Wanneer hebben bewoners die nu nog niets weten over de versterking van hun huis uiterlijk duidelijkheid? Klopt het dat deze mensen nu niet in aanmerking komen voor de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Hoeveel inwoners van het bevingsgebied kunnen nu al de genoemde subsidie aanvragen? Hoeveel inwoners niet en wanneer komen zij wel in aanmerking?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen van woningen en gebouwen in het versterkingsprogramma van NCG eind 2023 af te ronden. Daarmee krijgen bewoners duidelijkheid over de vraag of hun woning versterkt moet worden om aan de veiligheidsnorm te voldoen. Het klopt niet dat deze eigenaren hierop moeten wachten om de subsidieaanvraag te kunnen doen. Eigenaren kunnen de subsidie voor verduurzamen en verbeteren van de woning nu al aanvragen. Mochten zij dat nog niet hebben gedaan wanneer NCG het versterkingsadvies met de eigenaar bespreekt, dan zal de NCG bij de gesprekken over de planvorming voor de versterking de eigenaar ook informeren hoe de regelingen kunnen worden ingezet bij de versterking. Bijvoorbeeld door de maatregelen voor verduurzaming en woningverbetering tegelijk met de versterking door dezelfde aannemer te laten uitvoeren. Dit voorkomt dat de eigenaar meerdere keren overlast ervaart door werkzaamheden en zo de versterking zo gestructureerd en compleet mogelijk uitgevoerd kan worden.
Is de beloofde inventarisatie van de hoeveelheid mensen die in een schrijnende situatie zitten inmiddels uitgevoerd? Zo ja, kan deze gedeeld worden met de Tweede Kamer? Zo nee, wanneer wordt deze verwacht? Kunnen gedupeerden in en schrijnende situatie reeds geholpen worden en aanspraak maken op een deel van de gereserveerde € 50 miljoen?
In de bestuurlijke afspraken is voor het oplossen van deze situaties 50 mln. euro gereserveerd13. Op 8 juli jl. hebben de gemeenten een brief ontvangen van het interventieteam met de vraag om vastgelopen dossiers aan te dragen. Het interventieteam zal op basis van deze inventarisatie de aangedragen zaken bekijken en bestuderen hoe de ontstane problemen opgelost kunnen worden, zodat bewoners weer perspectief geboden kan worden. Hiermee verwacht het interventieteam in september te beginnen. Eind 2021 wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Wat is de stand van zaken van de zogenaamde «integrale programma’s voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning» uit het bestuursakkoord? Zijn de inhoudelijke programma’s inmiddels uitgewerkt? Hoe gaat de beschikbare € 50 miljoen worden verdeeld?
Op 16 maart jl. in het Versterkingsoverleg Groningen (VOG) met regionale bestuurders is afgesproken dat de € 50 mln. onder de «integrale programma’s» als volgt worden verdeeld:
Agro
Middelen agroprogramma t.b.v. algemene programmakosten en fondsvorming
19 miljoen
Erfgoed
Middelen erfgoedprogramma t.b.v. meerjarige regeling onderhoud karakteristieke panden
10 miljoen
Sociaal en gezondheid
Middelen sociale en emotionele ondersteuning t.b.v. continuering inzet aardbevingsgemeenten en GGD
10 miljoen
MKB
Middelen integraal programma MKB
11 miljoen
Vanuit de bestuurlijke afspraken wordt € 10 mln. voor sociaal-emotionele ondersteuning beschikbaar gesteld. Deze middelen worden de komende 5 jaar ingezet. Momenteel wordt de verdeling hiervan uitgewerkt door de bestuurlijke tafel sociaal en gezondheid. Deze tafel bestaat uit de directeur Publieke Gezondheid (GGD), de betrokken wethouders van de aardbevingsgemeenten en de Gedeputeerde Gezondheid van de Provincie Groningen.
Op 4 februari jl. is onder regie van de Provincie Groningen een programmatische aanpak vastgesteld voor agrariërs. De Minister van LNV heeft u hiervan per brief op de hoogte gesteld14. Er zijn na inventarisatie 175 complexe gevallen in beeld waar het programma hulp aan wil bieden. Inmiddels is er gestart met circa 25 gevallen om de aanpak uit te proberen. Dit aantal wordt gedurende het jaar uitgebreid. In totaal gaat er € 19 mln. naar dit programma.
Er is € 11 mln. vrijgemaakt voor de versterking van het MKB in het aardbevingsgebied. Het Rijk heeft de provincie gevraagd het voortouw te nemen om in samenwerking met maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en het Rijk te komen tot een overtuigend MKB-programma. Inmiddels is gestart met het uitwerken van een programma in samenwerking met de betrokken partijen. Hierbij wordt ook de synergie gezocht met het Nationaal Programma Groningen (NPG) en andere bestaande trajecten zoals Stut-en-Steun. Een eerste stap is het aanstellen van MKB-consulenten. Ook is er op 13 september een aftrap van de eerste MKB-tafel.
De € 10 mln. voor erfgoed wordt binnen het Erfgoedprogramma uitgewerkt en besteed. Daarvan gaat € 9 mln. naar de meerjarige financiële regeling voor onderhoud aan karakteristieke panden en gemeentelijke monumenten en € 1 mln. naar het Cultuurfonds voor Monumenten. Het Cultuurfonds voor Monumenten Groningen is een revolverend fonds. Vanuit dit fonds worden laagrentende leningen verstrekt aan eigenaren van gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden voor groot onderhoud.
Bereiken u ook signalen dat mensen die de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning aanvragen om onverklaarbare redenen een afwijzing krijgen en opnieuw een aanvraag moeten doen? Hoeveel aanvragen zijn er inmiddels gedaan? Hoeveel zijn er toegewezen? Is er voldoende budget om iedereen die in aanmerking komt ook subsidie toe te kennen?
De uitvoeringsorganisatie Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) voert de regeling uit. Op het moment dat een eigenaar niet aan de voorwaarden voldoet, stuurt de SNN altijd eerst een voornemen tot afwijzen met een mogelijkheid om daarop te reageren. Wanneer de aanvraag daadwerkelijk wordt afgewezen, kan de aanvrager in bezwaar en beroep. De NCG is bekend met enkele gevallen waarbij de aanvraag niet geheel correct is afgehandeld. De NCG heeft contact met SNN om dergelijke gevallen in de toekomst te voorkomen. In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Beckerman en Nijboer over de subsidie verduurzaming en verbetering (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3960) wordt uitgebreid ingegaan op wie in aanmerking komt voor de subsidie, het subsidieplafond en hoeveel aanvragen er inmiddels zijn gedaan.
Waarom zijn er gedupeerden met erkende bevingsschade die nu op basis van hun postcode niet in aanmerking komen voor de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Is dit rechtvaardig? Klopt het dat inwoners van de dorpen Ulrum, Zoutkamp, Lauwersoog, Niekerk, Kommerzijl, Nieuwklap niet in aanmerking komen voor de subsidie Waardevermeerdering en de subsidie Verduurzamen en Verbeteren voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? In welke (andere) dorpen en postcodes zijn er schades erkend maar kunnen bewoners geen aanspraak maken op de waardevermeerderingsregeling en de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren?
De regeling voor de verduurzaming en woningverbetering is bedoeld voor mensen die in de verwachting waren dat zij in de versterkingsoperatie zaten en daardoor onderhoud aan hun huis hebben uitgesteld. Dit gebied komt sterk overeen met de Waardedalingsregeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Daarom hebben Rijk en de aardbevingsgemeenten en de provincie Groningen besloten dat bewoners uit dit herkenbare gebied een subsidie aanvraag kunnen indienen. Er zijn drie postcodes (9679, 9681 en 9682) in de gemeente Oldambt aan toegevoegd, omdat hier ook veel huizen worden versterkt.
Voor de waardevermeerderingsregeling geldt dat hiervan gebruik kan worden gemaakt door woningeigenaren met erkende bevingsschade van minimaal 1.000 euro voor schade door bodembeweging van het Groningenveld of Norg. Op de website van SNN staan de gedetailleerde voorwaarden.15
Komen gedupeerden die kiezen voor de vaste vergoeding van schade door Instituut Mijnbouwschade Groningen in aanmerking voor de subsidieregelingen van Samenwerkingsverband Noord-Nederland?
De uitvoeringsorganisatie SNN voert meerdere regelingen uit die samenhangen met de schadeafhandeling of versterkingsoperatie. Bewoners die kiezen voor een vaste vergoeding van fysieke schade door IMG komen in aanmerking voor de Waardevermeerderingsregeling van SNN. Voor de overige regelingen van SNN, zoals de subsidieregeling voor Verduurzaming, Onderhoud en Verbetering Gebouwen, geldt dat de vaste vergoeding van het IMG niets verandert aan de vraag of en wanneer mensen in aanmerkingen komen voor de subsidie.
Klopt het dat u op 3 juni 2021 uitsprak dat «de ambitie is om de regeling voor woningcorporaties en huurders ook op 1 juli aanstaande in werking te laten treden»? Klopt het dat deze regeling nog niet in werking is getreden? Per wanneer kunnen huurders de € 750 vergoeding ontvangen? Per wanneer krijgen huurders de vergoeding zelfaangebrachte voorziening?
De subsidieregeling woningcorporaties aardbevingsgebied Groningen (https://wetten.overheid.nl/BWBR0045384/2021-07-10) is op 10 juli 2021 in werking getreden. Met de woningcorporaties is afgesproken dat zij de tegemoetkoming van 750 euro aan hun huurders uitbetalen. Hiervoor vragen zij subsidie aan. Inmiddels hebben alle twaalf woningcorporaties een subsidieaanvraag ingediend. De subsidiebeschikkingen worden in september afgegeven waarna de woningcorporaties de 750 euro aan hun huurders kunnen overmaken.
Over de wijze waarop wordt omgegaan met zelf aangebrachte voorzieningen wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Kent u het bericht «Kredietbanken willen niet dat aardbevingsslachtoffers Groningen hun schadevergoeding meteen kwijt zijn aan schuldeisers»? Deelt u de mening van deze vier kredietbanken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?6
Ja, dat bericht ken ik. Voor de afhandeling van fysieke schade geldt dat het IMG de mogelijkheid biedt om de schade te laten repareren in plaats van een schadevergoeding te ontvangen.
Wanneer schade in het aardbevingsgebied wordt vergoed, wordt feitelijk «de schade in het vermogen» van de gedupeerde gerepareerd. Bijvoorbeeld het verschil tussen wat bewoners voor hun huis zouden krijgen als er geen aardbevingen zijn geweest en wat ze nu krijgen. Als deze vergoeding moet worden gebruikt voor het afbetalen van schulden is «deze schade in het vermogen» nog steeds gerepareerd.
De algemene regels voor de behandeling van vermogen en schuld zijn ook op de vergoedingen van het IMG van toepassing. Dit betekent dat het ontvangen van een vergoeding effect heeft op de verplichting om schulden af te lossen.
Bent u bekend met signalen dat sommige gedupeerden problemen ondervinden en/of lang moeten wachten op aanvraag voor de waardedalingsregeling? Hoe vaak stelt Instituut Mijnbouwschade Groningen gemiddeld een besluit op een aanvraag uit? Hoe lang is de gemiddelde doorlooptijd? Zijn er specifieke groepen die een langere doorlooptijd hebben? Waarom moeten alle erfgenamen van een overleden eigenaar een aparte aanvraag doen als de langstlevende ouder de woning waarover de waardedalingsregeling wordt aangevraagd nog steeds bezit?
Sinds 1 september 2020 heeft het IMG de waardedalingsregeling voor woningen. Sindsdien heeft het IMG ruim 96.000 aanvragen ontvangen. Daarvan zijn er ruim 93.000 afgehandeld en is in totaal 431 miljoen euro schadevergoeding toegekend. In het overgrote deel (87%) behaalt het IMG de nagestreefde termijn van acht weken voor de behandeling van een melding van schade door waardedaling. Er zijn verschillende oorzaken waardoor het IMG in de overige gevallen deze termijn niet behaalt. Zo ligt de doorlooptijd bij de panden met zogenaamde dubbelfuncties (panden waar wonen en werken gecombineerd worden) doorgaans hoger. Bij die gevallen wordt namelijk een taxateur ingezet hetgeen tot gevolg heeft dat automatische afhandeling niet mogelijk is. Als er sprake is van het overlijden van een eigenaar, laat het IMG weten dat er een vergoeding voor waardedaling kan worden aangevraagd door de erfgenaam. Als er meerdere personen rechthebbende zijn, dient inderdaad ieder een aanvraag te doen voor zijn/haar eigen deel. Bij de behandeling van de aanvraag om vergoeding van schade door waardedaling wordt namelijk onderzocht wie rechthebbenden van de woning zijn. Hiervoor worden de eigendomsgegevens uit het Kadaster gebruikt. Zo weet het IMG zeker dat de vergoeding aan diegenen wordt uitgekeerd die daar formeel recht op hebben.
Waarom zijn bewoners van woningen gebouwd na 1 januari 2016 uitgezonderd voor het aanvragen van de verschillende subsidieregelingen? Ook bewoners in een nieuwe woning kunnen toch te maken hebben met materiële en immateriële schade?
Deze uitsluitingsgrond geldt alleen voor de subsidieregeling verduurzaming, onderhoud en verbetering gebouwen aardbevingsgebied Groningen. Eigenaren van wie hun gebouw nieuw is gebouwd en opgeleverd na 1 januari 2016 hebben de eerste 5–10 jaar nagenoeg geen grootschalig onderhoud en als zodanig ook minder (achterstallig) onderhoud. Daarnaast kunnen eigenaren sinds april 2014 een bijdrage ontvangen voor de meerkosten van aardbevingsbestendige nieuwbouw via de nieuwbouwregeling. Voor deze eigenaren is er geen noodzaak om eventueel onderhoud uit te stellen aangezien hun gebouw op norm is.
Het voorgaande staat los van vergoeding van mijnbouwschade door het IMG. Daar geldt deze uitsluitingsgrond niet. Ook bijvoorbeeld een nieuwbouwwoning kan namelijk aardbevingsschade hebben die voor vergoeding in aanmerking komt. Immateriële schade ziet op de persoon en niet op de woning, dus ook daar geldt die uitsluitingsgrond niet.
Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven voor de versterking en het verbeteren en verduurzamen van woningen? Hoe wordt gezorgd voor voldoende capaciteit? Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven om offertes te maken voor gedupeerden die subsidies willen anvragen? Kent u de signalen dat aanvragen voor de waardevermeerderingsregeling lang kunnen duren? Herkent u dat de eisen streng zijn en gedupeerden niet altijd aan dubbel getekende offertes kunnen komen? Hoe wordt gezorgd dat gedupeerden geen problemen ondervinden door stijgende materiaal- en bouwkosten?
De bouwcapaciteit staat momenteel onder druk door grote landelijke bouwopgaven. De beschikbare capaciteit in de bouwsector is daarmee ook bepalend voor de voortgang bij het versterken een heeft dan ook volop aandacht in de aanpak van de versterkingsoperatie. Op 2 september 2020 heeft het Ministerie van BZK met Bouwend Nederland en NCG het Bouwakkoord ondertekend. Een van de kernafspraken is een pool van bouwbedrijven inrichten. Hieruit kan de eigenaar nu als opdrachtgever van de te versterken woning een aannemer/bouwbedrijf kiezen. De komende tijd zal NCG met het MJVP de bouwstromen in beeld brengen. Dit biedt aannemers de mogelijkheid voor langere termijn werk te plannen. Voor de subsidie voor verduurzaming en verbetering geldt dat de regeling voor eigenaren in de versterkingsoperatie 5 jaar openstaat en eigenaren vervolgens 3 jaar de tijd hebben de activiteiten uit te (laten) voeren. Voor de aanvraag van deze subsidie hebben aanvragers geen offerte nodig, enkel een prijsopgave wat ze met de subsidie van plan zijn.
Om in aanmerking te komen voor de waardevermeerderingsregeling geldt inderdaad dat bewoners als de werkzaamheden nog moeten worden uitgevoerd een getekende offerte of opdrachtbrief moeten leveren. Als de energiebesparende maatregelen al zijn uitgevoerd dan kan de eindfactuur met betalingsbewijs worden aangeleverd. Ook kan ervoor worden gekozen om de werkzaamheden zelf uit te voeren; dit is op basis van de facturen en betaalbewijzen van de aangeschafte materialen.
Ondanks de stijgende materiaal- en bouwkosten blijft deze subsidie toereikend om energiebesparende maatregelen in zijn geheel of deels uit te voeren afhankelijk van de keuze van de bewoners.
Kunt u de uitkomsten van de recent door Instituut Mijnbouwschade Groningen uitgevoerde pilot voor de vergoeding van immateriële schade met de Tweede Kamer delen? Hoe beoordeelt u de resultaten? Herkent u dat er nu gedupeerden zijn uit de pilot waarbij wordt erkend dat er sprake is van «Bijzonder ernstige persoonsaantasting» die toch maar € 1.500 (kinderen) of € 3.000 (volwassenen) vergoeding krijgen? Is dit geen zeer schraal bedrag voor jarenlang leed (mede) veroorzaakt door de overheid? Wanneer kunnen gedupeerden de vergoeding voor immateriële schade gaan aanvragen? Hoe wordt gezorgd dat de doorlooptijd kort zal zijn? Hoe wordt gezorgd dat er ook daadwerkelijk erkenning komt voor het aangedane leed?
Immateriële schade is een van de schadevormen die het IMG aan de hand van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) afhandelt. Het IMG bepaalt binnen de wettelijke kaders zelf de werkwijze en bepaalt dus ook zelf op basis van jurisprudentie, ingewonnen advies en inzichten uit de praktijk de hoogte van de vergoedingen voor immateriële schade. Het IMG geeft aan dat zij in de uitwerking van de regeling voor immateriële schade een balans moet zien te vinden tussen een eenvoudige regeling die bewoners niet te veel belast, een regeling waarin ruimte en aandacht is voor persoonlijke omstandigheden en een regeling die voldoet aan het geldende aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. De bedoeling is dat bewoners met de uiteindelijke regeling erkenning van het leed ervaren. Het IMG is 1 juni jl. gestart met een pilotgroep van honderd huishoudens. Het IMG start de uitvoering gefaseerd om zo de grote uitrol zo goed mogelijk voor te bereiden. De eerste evaluatie wijst uit dat de regeling, de organisatie en IT op hoofdlijnen naar behoren werken. Verbeterpunten zijn er ten aanzien van de vooraf verzamelde data en de inhoud van de vragenlijst waarmee het IMG de gevolgen van het persoonlijk leed inventariseert. Het IMG geeft aan dat dit najaar de regeling verder opengesteld wordt.
Hoe gaat u uw belofte uit het bestuursakkoord waarmaken en gedupeerden «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief bieden»? Per wanneer zal iedereen veiligheid, duidelijkheid en perspectief hebben? Bent u van mening dat er sinds het bestuursakkoord meer «rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid» is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden. De streefdatum om de uitvoering van de versterking te voltooien is 2028. De realisatie van de ambitie met betrekking tot versterking is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden, met name rondom de werking van de typologieaanpak, het aantal herbeoordelingen waarvoor bewoners kiezen en de beschikbare bouwcapaciteit. Voor een toelichting op de inzet gericht op het waarmaken van de bestuurlijke afspraken, verwijs ik naar antwoord 2, 3, 5, 6 en 20.
Erkent u dat door de verschillende situaties waarbij gedupeerden weer moeten wachten en/of niet in aanmerking komen voor regelingen er weer stress en ongelijkheid ontstaat? Erkent u dat door het uitblijven van «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief» er weer nieuwe immateriële schade ontstaat?
De psychische en sociale gevolgen van de aardbevingen door gaswinning voor de inwoners van Groningen zijn groot. Dit is deels een gevolg van het feit dat mensen vaak lang moeten wachten op duidelijkheid over de veiligheid van hun woning en wat er eventueel moet gebeuren om die te verbeteren. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 en 22 worden met de uitvoering van de bestuurlijke afspraken concrete stappen gezet om deze duidelijkheid zo snel mogelijk te bieden en wordt perspectief geboden dat verder gaat dan alleen de fysieke veiligheid.
Beleggers op de woningmarkt |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Met dank aan Blackstone ging de huur in deze straat van 500 naar 2.500 euro, Zelf de expat vindt het duur»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van het Kadaster dat in de vier grote steden particuliere investeerders in de afgelopen tien jaar een kwart van de aangeboden woningen hebben gekocht en onderschrijft u voorts de conclusie van het Kadaster dat dit percentage, gemeten over heel Nederland, 15% is?2 3
Ik onderschrijf beide conclusies. Het gaat hier om het aandeel aankopen van particuliere investeerders4 in alle woningtransacties. Hier zitten naast woningen die gekocht zijn van eigenaar-bewoners ook woningen bij die zijn gekocht van andere eigenaren zoals beleggers en woningcorporaties. Als enkel gekeken wordt naar de aankopen van eigenaar-bewoners gaat het om circa 13 procent in de vier grote steden en circa 7 procent in heel Nederland.
Kunt u zich herinneren dat ik in 2017 vroeg om ingrijpen tegen de toename van het aantal beleggers op de woningmarkt en kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorganger toen over verdringing van potentiële koopstarters stelde dat «alleen in Amsterdam deze situatie zich lijkt voor te doen»?4
Ja.
Bent u ook van mening dat door deze opstelling van het kabinet er veel te lang gewacht is met het aanpakken van dit probleem en erkent u dat hierdoor de wooncrisis is vergroot?
Het is belangrijk dat er voldoende passende woonruimte is. Zo moeten er voor bijvoorbeeld starters en mensen met een middeninkomen voldoende betaalbare woningen beschikbaar zijn. Gezien het feit dat de vraag naar woningen groter is dan het aanbod, moeten er de komende jaren een groot aantal woningen worden bijgebouwd. Beleggers zijn hard nodig voor deze opgave. Zij zorgen voor kapitaal om nieuwe woningen te bouwen en hebben de afgelopen jaren gezorgd voor een belangrijke ontwikkeling van het middenhuursegment. Naast dat er voldoende woningen beschikbaar moeten zijn, moeten deze woningen ook betaalbaar zijn. Maatregelen die ten goede komen aan de betaalbaarheid beïnvloeden meestal de investeringsbereidheid van beleggers en daarmee de beschikbaarheid van woningen. Bij de keuze voor maatregelen heeft het kabinet een balans gezocht tussen het vergroten van het aanbod aan (middenhuur)woningen, het aanpakken van excessen en het verbeteren van kansen voor starters en middeninkomens. De betaalbaarheid voor onder meer starters en middeninkomens is de afgelopen tijd door stijgende koop- en huurprijzen meer onder druk gaan staan. Het kabinet heeft daarom gedurende haar regeerperiode meer maatregelen genomen die gericht zijn op het verbeteren van de betaalbaarheid. Zo heeft het kabinet onder meer de overdrachtsbelasting gedifferentieerd voor starters en beleggers, is de jaarlijkse huurprijsstijging in de sociale sector bevroren, is de jaarlijkse huurprijsstijging in de vrije sector voor drie jaar gemaximeerd op inflatie + 1 procent, kunnen gemeenten binnenkort een opkoopbescherming invoeren en heb ik een verhuurdervergunning in consultatie gebracht. Ik deel niet dat het kabinet te lang gewacht heeft met het nemen van deze maatregelen. Ik ben van mening dat het kabinet bij het nemen van maatregelen oog heeft gehad voor de combinatie van het verbeteren van de betaalbaarheid en het vergroten van het aanbod aan woningen.
Bent u ook van mening dat het massaal opkopen van woningen door beleggers om eraan te verdienen, een probleem is en geen oplossing en bent u het ermee eens dat huren die stijgen van 500 naar 2.500 euro zeer problematisch zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 4 heb benadrukt zijn beleggers nodig om het aanbod aan nieuwbouwwoningen te vergroten. Tegelijkertijd kan het aanbod aan huurwoningen ook vergroot worden doordat bestaande woningen worden omgezet naar huurwoningen. Dit hoeft niet altijd een probleem te zijn. Als de aangekochte woning bijvoorbeeld als middenhuurwoning wordt verhuurd, biedt dit kansen voor mensen met een middeninkomen. Tegelijkertijd kan de opkoop van koopwoningen door beleggers ook zorgen voor schaarste aan goedkope en middel-dure koopwoningen en kan het de leefbaarheid van de wijk aantasten, bijvoorbeeld wanneer zittende huurders snel muteren en geen binding hebben met de buurt. In deze gevallen kunnen gemeenten binnenkort gebiedsgericht een opkoopbescherming invoeren. Wanneer de opkoopbescherming is ingevoerd mogen nieuw aangekochte goedkope- en middel-dure koopwoningen niet zomaar meer verhuurd worden.
De Volkskrant schetst in haar artikel dat de door Blackstone overgekochte huurwoningen na mutatie zijn gestegen van 500 euro naar circa 1.700 tot 2.500 euro. Ik begrijp dat een dergelijke stijging fors is. Het kan zijn dat de woning bij het aangaan van het contract met de vorige huurder op basis van WWS-punten in het gereguleerde huursegment viel en daarom een lage huurprijs had. Over de tijd heen kan de woning door renovatie of een stijgende WOZ-waarde op basis van WWS-punten te liberaliseren zijn. Het is ook mogelijk dat de woning eerder al een hoger puntenaantal had en geliberaliseerd had kunnen worden verhuurd, maar dat de verhuurder de woning toch in het gereguleerde segment verhuurde. In beide gevallen kan de verhuurder na mutatie zelf de huurprijs bepalen, wat kan resulteren in een hogere huurprijs. Als de woning voor een lange tijd bewoond was door de vorige bewoner, kan het daardoor voorkomen dat het verschil in huurprijs groot is. Een (sterke) verhoging van de huurprijs bij mutatie is niet op voorhand in strijd met de wet.
In uw Kamer leeft momenteel de vraag of aanvangshuurprijzen in (het middensegment van) de vrije huursector niet ook gereguleerd moet worden. In het kader van de motie Van Eijs6 onderzoek ik wat de effecten zijn van verschillende reguleringsmogelijkheden voor de vrije sector. Hierbij kijk ik met het oog op motie Grinwis/Heerma7 naar varianten die met name middeninkomens op de huurmarkt meer bescherming én een grotere kans op betaalbare huurwoningen bieden. Ik heb reeds toegezegd uw Kamer voor Prinsjesdag hierover te willen informeren.
Hoeveel woningen zijn de afgelopen jaren specifiek door Blackstone gekocht en in welke gemeenten hebben zij bezit? Welke andere grote investeerders hebben de afgelopen jaren veel woningen opgekocht? Hoeveel investeerders/verhuurders hebben meer dan 100 woningen in bezit? Welk deel van de woningen die de afgelopen jaren zijn gekocht door beleggers zijn naar kleine beleggers gegaan?
In de periode tussen 1 april 2019 en nu heeft Blackstone een woningportefeuille van 1.778 woningen opgebouwd in de steden Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. De verdeling is als volgt:
Ik heb geen overkoepelend en volledig overzicht van welke grote investeerders de afgelopen jaren veel woningen hebben opgekocht.
De Volkskrant heeft in 2019 in kaart gebracht wie de grote verhuurders op de Nederlandse woningmarkt zijn8. Uit hun artikel blijkt dat 138 particulieren en 28 beleggers meer dan 100 woningen in bezit hebben. Ook bijna alle corporaties hebben meer dan 100 woningen in bezit. In 2019 ging het om 290 van de 294 corporaties.9
In 2020 hebben beleggers10 65.799 woningen aangekocht. Het gaat hier om zowel woningen die gekocht zijn van eigenaar-bewoners als woningen die zijn gekocht van andere eigenaren zoals beleggers en woningcorporaties. In de onderstaande tabel worden deze transacties uitgesplitst op basis van de omvang van de portefeuille van de belegger.
tot met 5 woningen
25.995
40%
6 tot 100 woningen
26.178
40%
meer dan 100 woningen
13.626
21%
Bron: eigen bewerking op basis van data Kadaster
door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal
Bent u alsnog bereid (wettelijk) te regelen dat ook zittende huurders in de vrije sector recht hebben op huurverlaging, zoals dat onder voorwaarden ook mogelijk is voor sociale huurders?
Uit WoON2018 blijkt dat huurders in de vrije sector, een groter deel van hun inkomen kwijt zijn aan woonlasten ten opzichte van 2012. Op basis van EIB-onderzoek blijkt dat 40% procent van de huurders met een middeninkomen in de vrije huursector een zeer hoge woonquote heeft. In de andere sectoren liggen deze aandelen veel lager. In de koopsector gaat het om 20% van de middeninkomens, terwijl er in de gereguleerde huursector bijna geen middeninkomens zijn die een zeer hoge woonquote hebben11.
Er zijn diverse redenen wat maakt dat ik het toepassen van een eenmalige huurverlaging in de vrije sector niet passend acht. Bij het uitbreiden van de wet Eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen staat niet langer de kwaliteit van de woning centraal bij het bepalen van de huurprijs, maar het inkomen van de zittende huurder. Eenzelfde wijze van huurverlaging in de vrije sector zou een grote stelselwijziging behelzen. Daarbij komt dat het grootste deel van de vrijesectorwoningen verhuurd wordt door de particuliere verhuurders en beleggers, die anders dan woningcorporaties geen maatschappelijke taak hebben om huishoudens met een laag inkomen betaalbaar te huisvesten.
Hiernaast spelen ook andere uitvoeringsaspecten een rol. Circa 540.000 huurders huren een woning in de vrije sector. Naast woningcorporaties zijn er naar schatting 300.000 andere verhuurders actief in de gehele huursector12. Indien een huurder een afdwingbaar recht krijgt om de huur te verlagen is er sprake van een regulering van het eigendomsrecht van de verhuurder. Mogelijk zullen, om deze regulering gerechtvaardigd te laten zijn vanuit het oogpunt van proportionaliteit (fair balance), voor verhuurders aanvullende maatregelen nodig zijn. Woningcorporaties hebben een tegemoetkoming gekregen voor de eenmalige huurverlaging via een verlaging van de verhuurderheffing. Op dit moment zijn er geen instrumenten of bestaande processen waarop kan worden aangesloten om verhuurders, die niet belastingplichtig zijn voor de verhuurderheffing, gericht tegemoet te komen voor inkomensdervingen die zouden ontstaan door een huurverlaging. Er zullen daarom aanvullende middelen aangewend moeten worden om de uitvoering en handhaving in te regelen. Het grote aantal verhuurders in de particuliere sector toont aan dat het moeilijk is om een dergelijke maatregel in te voeren.
Bent u alsnog bereid het puntenstelsel ook van kracht te laten zijn voor de vrije sector zodat de huren gereguleerd worden en excessieve huren worden teruggedrongen en bent u voorts bereid de wettelijke huurstijging voor de sociale en vrije sector de komende jaren te bevriezen? Zo nee, bent u bereid de huurstijging te beperken tot een laag percentage? Zo ja, welk percentage?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 5 onderzoek ik momenteel wat de effecten zijn van verschillende reguleringsmogelijkheden voor de vrije sector. Ik schets in antwoord op vraag 4 ook de uitdaging waar we voor staan om meer woningen te creëren. Ik wil de resultaten van dit onderzoek afwachten.
De huren in de sociale sector zijn dit jaar bevroren naar aanleiding van de motie Beckerman13. Ik vind deze huurbevriezing voor dit jaar gerechtvaardigd gezien de onzekerheid die de coronacrisis, die langer voortduurde, met zich mee bracht. Ik zie geen aanleiding om de huren voor een langere te bevriezen, temeer omdat het effect van een eenmalige bevriezing jarenlang doorwerkt. Na de huurbevriezing van dit jaar, geldt volgend jaar, zoals aangekondigd, dat de maximale huurverhoging in de sociale sector wordt beperkt tot inflatie + 1 procentpunt14. Tevens heb ik, naar aanleiding van de initiatiefwet van de heer Nijboer, de jaarlijkse huurprijsstijging in de vrije sector al voor drie jaar gemaximeerd op inflatie + 1 procentpunt.
Kunt u voor de woningen die de afgelopen jaren zijn gekocht door beleggers aangeven welke huren hiervoor zijn gevraagd en kunt u hierbij aangeven wat de (gemiddelde) totale huurprijs is, de huur per m2 en wat de huur was voor de verkoop? Kunt u deze gegevens uitsplitsen per gemeente en woningmarktregio? Zou u, indien u niet beschikt over deze gegevens, hier onderzoek naar willen laten doen?
Ik zie geen mogelijkheden betrouwbaar in de door u gevraagde informatie te voorzien. De door u gevraagde informatie is niet beschikbaar. Voor de door u gevraagde uitsplitsing is niet voldoende data bekend over de gevraagde huurprijzen. Voor de gevraagde uitsplitsing is een gedetailleerd beeld nodig van de gevraagde huurprijzen en deze is niet beschikbaar. De mogelijkheid van bijvoorbeeld de jaarlijks door het CBS uitgevoerde jaarlijkse huurenquête is voor wat betreft deze beleggers gebaseerd op een steekproef en daarmee op een te kleinschalig bestand om op het gevraagde detailniveau antwoorden te geven.
Kunt u voor de woningen die de afgelopen jaren zijn gekocht door beleggers, aangeven hoe vaak ze met welk type huurcontract zijn verhuurd en kunt u aangeven hoe vaak er is gekozen voor een tijdelijk huurcontract? Kunt u aangeven hoe vaak er na afloop opzegging van een huurcontract bij een nieuw contract wordt gekozen voor een huurstijging? Hoe hoog zijn deze stijgingen? Zou u, indien u niet beschikt over deze gegevens, hier onderzoek naar willen laten doen?
Evenals voor de gevraagde informatie in vraag 9 zie ik geen mogelijkheden om betrouwbaar in de hier gevraagde informatie met betrekking tot het type huurcontract te voorzien. Van de woningen aangekocht door beleggers wordt niet bijgehouden wat het type huurcontract is dat wordt afgesloten. In het evaluatierapport van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 is bij benadering in de vorm van een grofmazige bandbreedte informatie gegeven over de omvang van het huidige gebruik van tijdelijke huurcontracten. Het is op basis van de beschikbare data volgens onderzoeksbureau Companen niet aan te tonen dat het vaker verhogen van de huren in de particuliere huursector direct verband houdt met de invoering van tijdelijke huurcontracten.
In algemene zin is wel bekend in welke mate er bij afsluiten van nieuwe contracten door verhuurders wordt gekozen voor een huurstijging. Zonder onderscheid naar soort contract of soort verhuurder was tussen juli 2020 en juli 2021 bij bewonerswisseling sprake van een huurstijging van 7,2%.
Bent u van mening dat het door u gekozen instrumentarium afdoende is om de problemen die nu door het opkopen van woningen door beleggers worden veroorzaakt te verhelpen? Zo ja, welke effecten verwacht u? Zo nee, welke extra maatregelen gaat u nemen?
Ik heb zowel maatregelen genomen die het voor beleggers minder aantrekkelijk maken om (koop)woningen op te kopen, waarmee ik de positie van starters ten opzichte van beleggers verbeter, als maatregelen die borgen dat huurders geen excessieve huurprijs(stijging) betalen.
Zo krijgen gemeenten met de opkoopbescherming de mogelijkheid om ervoor te kunnen zorgen dat in aangewezen gebieden goedkope en middeldure koopwoningen niet zomaar kunnen worden opgekocht voor de verhuur. Is per 1 januari de overdrachtsbelasting gedifferentieerd waardoor starters geen overdrachtsbelasting betalen en voor beleggers het tarief is verhoogd tot 8%. Ook heb ik een cap op de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel aangekondigd waardoor wordt voorkomen dat gereguleerde woningen door snel stijgende huizenprijzen sneller in het vrije huursegment terecht komen, terwijl ze daar langs andere maatstaven niet thuishoren. En is de jaarlijkse huurprijsstijging in de vrije sector voor drie jaar gemaximeerd op inflatie + 1 procent.
Een deel van de hierboven genoemde maatregelen moet nog in werking treden waardoor starters, middeninkomens en huurders de voordelen van een deel van de maatregelen nog moeten gaan ervaren. Vooralsnog ben ik niet voornemens om aanvullende maatregelen te nemen.
Deelt u de angst dat de opkoopbescherming die vanaf 1 januari van kracht wordt kan zorgen voor een «waterbedeffect», waarbij beleggers zich gaan verplaatsen naar wijken en gebieden waar de opkoopbescherming niet geldt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Binnen een gemeente kunnen er gebieden zijn waar er door de opkoop van goedkope en middeldure koopwoningen door beleggers problemen ontstaan, terwijl er in andere gebieden geen problemen hoeven te ontstaan en/of er juist behoefte is aan een groter huursegment. Gezien het feit dat de opkoopbescherming een ingrijpend instrument is, is het de bedoeling dat gemeenten de opkoopbescherming alleen daar invoeren waar dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van schaarste aan goedkope en middeldure koopwoningen of vanwege de leefbaarheid. Met deze gebiedsgerichte aanpak wordt voorkomen dat de opkoopbescherming ingevoerd wordt in delen van de gemeente waar dit niet noodzakelijk is. Het zou kunnen voorkomen dat beleggers zich verplaatsen van gebieden waar een opkoopbescherming is ingevoerd naar naastgelegen gebieden waar de opkoopbescherming niet is ingevoerd. Dit hoeft niet direct te leiden tot schaarste- of leefbaarheidsproblemen in die gebieden. Als dat onverhoopt wel het geval is kan de gemeente ook in die gebieden een opkoopbescherming invoeren.
Deelt u de analyse dat huurders die reeds in een door een belegger opgekochte woning wonen, niet of nauwelijks profijt hebben van de maatregelen die u nu neemt? Zo ja, wat gaat u voor hen doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 11 heb beschreven heb ik ook maatregelen genomen ten gunste van zittende huurders. Zo is de jaarlijkse huurprijsstijging in de vrije sector voor drie jaar gemaximeerd op inflatie + 1 procent. Daarnaast heb ik wettelijke belemmeringen weggehaald zodat huurders en verhuurders een tijdelijke huurkorting af kunnen spreken wanneer er sprake is van een tijdelijke inkomensdaling. Tevens heb ik de huren in de sociale sector voor één jaar bevroren. Ik houd de effecten van deze maatregelen in het oog. Vooralsnog ben ik niet voornemens om aanvullende maatregelen te nemen.
Bent u van mening dat huurders in de vrije sector nu voldoende rechten en bescherming hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zoals toegelicht in antwoord op vraag 11 en vraag 13 heb ik verschillende maatregelen genomen of aangekondigd ten gunste van huurders. Voor huurders in de vrije sector met een huurcontract voor onbepaalde tijd gelden daarnaast dezelfde opzeggingsgronden als voor huurders in de gereguleerde sector. Verder is het voor huurders in de vrije sector mogelijk om hun aanvangshuurprijs te laten toetsen door de Huurcommissie binnen zes maanden. Met de maximering van de huurverhogingen genieten huurders in de vrije sector de komende drie jaar bovendien een vorm van huurprijsbescherming, en is het ook mogelijk geworden om die huurverhoging te laten toetsen door de Huurcommissie. Verder kunnen huurders en verhuurders bij geschillen in de vrije sector advies vragen van de Huurcommissie, indien zij dit overeenkomen. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 15 waarin ik mijn voornemens schets op het gebied van gemeentelijk instrumentaria. Ik bied hiermee een breed palet aan instrumenten om huurders in de vrije sector te beschermen en ik zie vooralsnog geen aanleiding om dit verder uit te breiden.
Bent u van mening dat er nu voldoende mogelijkheden zijn, voor bijvoorbeeld gemeenten, om in te grijpen wanneer verhuurders zich niet aan wet- en regelgeving houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben vanuit verschillende wetten, zoals bijvoorbeeld de Woningwet en de Huisvestingswet, instrumentarium tot hun beschikking om op te treden tegen verhuurders die zich niet aan wet- en regelgeving houden. Over het algemeen is dit instrumentarium toereikend om een overtreding van wet- en regelgeving te adresseren en de overtreder ertoe te bewegen de overtreding ongedaan te maken. Evenwel zie ik in de praktijk dat gemeenten in aanvulling op het reeds bestaande instrumentarium behoefte hebben aan extra instrumenten om op te treden tegen verhuurders die blijvend malafide gedrag vertonen. Om deze reden heb ik momenteel het wetsvoorstel «goed verhuurderschap» in voorbereiding, dat ik bij brief aan uw Kamer heb aangekondigd en dat momenteel voorligt voor consultatie. Met dit voorstel krijgen gemeenten onder meer de bevoegdheid om een gebiedsgerichte verhuurdervergunning te introduceren. Hierdoor ontstaan meer mogelijkheden om op te treden tegen malafide verhuurders en kan in een uiterst geval een dergelijke verhuurder uit de sector geweerd worden door het intrekken van de vergunning.
Onvoldoende schadevergoeding Almelo - De Haandrik kanaal |
|
Sandra Beckerman |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de schadevergoeding die gedupeerden ontvangen voor schade aan hun huis na werkzaamheden aan het kanaal in Almelo, die onvoldoende blijkt? Wat is daarop uw reactie?1
Ja, dit bericht is mij bekend. Maar omdat het Rijk geen zeggenschap heeft over dit kanaal, kan ik geen inhoudelijk oordeel geven over de situatie.
Erkent u dat de schadevergoedingen te laag zijn? Erkent u dat hiermee duurzaam herstel niet mogelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vragen 1, 3 en 4.
Erkent u dat gedupeerden wel in bezwaar kunnen tegen te lage schadevergoedingen maar dat dat gedupeerden veelal zelf geld kost?
De provincie heeft de schaderegeling vastgesteld en de voorwaarden waaronder schade kan worden vergoed. Het is aan betrokken partijen samen om te bepalen welke schade is geleden, en welke schadevergoeding redelijk is. Ik ben inhoudelijk niet betrokken bij de situatie omtrent het kanaal Almelo-De Haandrik en kan daarom geen oordeel geven over de hoogte van de toegekende schadevergoedingen.
Wat is uw oordeel over het indelen van gedupeerden in verschillende groepen waarvoor verschillende voorwaarden voor de schadeloosstelling gelden? Bent u van mening dat er een gelijkwaardige schadeafhandeling voor iedereen moet zijn, zodat er geen onuitlegbare verschillen ontstaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat gedupeerden langs het kanaal Almelo-de Haandrik al erg lang wachten? Herkent u dat lang moeten wachten op een (falende) overheid voor stress en gezondheidsschade kan zorgen?
Ik betreur het te lezen dat de bewoners de situatie als stressvol ervaren en hoop dat er snel een oplossing gevonden wordt tussen de betrokken partijen.
Kent u het bericht uit Tubantia over de zorgen van gemeente Twenterand over de mentale gezondheid van de inwoners?2 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Zie antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat in de zaak «Almelo-de Haandrik» sterke parallellen ontstaan met ander door de overheid aangericht onrecht zoals de toeslagenaffaire en de ramp in Groningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit antwoord toelichten?
De situatie aan het kanaal Almelo-De Haandrik is een regionale aangelegenheid. De bestuurlijke verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het provinciebestuur. Omdat er zoals gezegd nog bezwaar en beroep mogelijk is in deze zaak, is hier het beeld nog niet definitief. De Toeslagenaffaire en de gevolgen van de aardgaswinning zijn nationale aangelegenheden. Parallellen tussen genoemde zaken zijn tot het beeld definitief is (nog) niet te trekken.
Herkent u dat er patronen zijn in het handelen van de overheid wanneer er door diezelfde overheid schade ontstaat? Herkent u dat in Almelo-de Haandrik, net als bij de eerdere affaires, bewoners eerst gewantrouwd worden en hun klachten niet serieus genomen worden? Herkent u dat gedupeerden vaak lang moeten wachten op (series) onderzoeken die de overheid laat doen? Herkent u dat, ook nadat de overheid schuld heeft erkend, de strijd voor gedupeerden niet voorbij is? Erkent u dat in de verschillende affaires, gedupeerden steeds in verschillende groepen worden ingedeeld waardoor verschillen ontstaan? Erkent u dat in de verschillende affaires schaderegelingen vaak in eerste instantie onvoldoende zijn? Bent u tevens van mening dat we steeds opnieuw zien dat het gedupeerden moeilijk wordt gemaakt in bezwaar en beroep te gaan tegen te lage schadeloosstellingen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Staat u nog achter de reactie die u gaf op het rapport over de toeslagenaffaire: «om herhaling te voorkomen en het vertrouwen in de overheid te herstellen moet er veel veranderen»?
Ja.
Bent u met ons van mening dat ook wanneer de overheid op kleinere schaal inwoners schade toebrengt en ook wanneer dit door een andere overheid gebeurt, de beloftes gedaan door het kabinet na de toeslagenaffaire moeten gelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid met gedupeerden en het provinciebestuur in gesprek te gaan? Wat wilt u doen om te komen tot een rechtvaardige schadeloosstelling voor alle gedupeerden rondom het kanaal Almelo-de Haandrik? Welke bijdrage wilt u leveren voor het oplossen van de genoemde problemen en het herstel van vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de provincie en de betrokken partijen om de desbetreffende bestuursrechtelijke procedures te volgen conform de AWB. Pas daarna zal duidelijk zijn of de schades naar tevredenheid zijn afgehandeld en of er nog aanvullende actie gewenst is. Ik zie daarin derhalve vooralsnog geen rol voor mijzelf weggelegd.
Het opkopen van vakantieparken |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herkent u het beeld dat in Nederland een trend gaande is van «verroompotisering» van vakantieparken en campings waarbij (sta-)caravans, huisjes en chalets moeten wijken voor (duurdere) huisjes/resorts? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet bevestigen of er sprake is van bovengenoemde trend, omdat deze data niet voorhanden zijn. Wel is mij bekend dat ondernemers meebewegen met de vraag van consumenten, die aan verandering onderhevig is.
Krijgt u ook uit het hele land signalen van eigenaren van (sta-)caravans, huisjes en chalets die te horen hebben gekregen dat hun huurcontract niet zal worden verlengd?
Het is ons bekend dat er eigenaren van (sta-)caravans, huisjes en chalets zijn waarvan de huurovereenkomst niet wordt verlengd.
Krijgt u ook uit het hele land signalen dat mensen, die recent hebben geïnvesteerd, vooraf niet geïnformeerd zijn over de op handen zijnde verkoop van het park, waardoor hun investering in rook opgaat?
Het is mij bekend dat er eigenaren zijn van (sta-)caravans, huisjes en chalets waarvan het park tegen hun wil verkocht wordt. Verkoop van het park dient altijd te geschieden volgens de vigerende wet- en regelgeving.
Herkent u het beeld dat buitenlandse investeerders campings en vakantieparken kopen? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen en hoeveel campings en vakantieparken zijn de afgelopen jaren verkocht en hoeveel aan buitenlandse partijen? Bij hoeveel parken is sprake van transformatie?
Het is mij en mijn collega van EZK bekend dat buitenlandse partijen op de markt verschijnen. In een open economie staat het buitenlandse investeerders vrij om campings en vakantieparken te kopen. Het is bij branchevereniging HISWA-RCERON onbekend om hoeveel campings en vakantieparken dit gaat en bij hoeveel parken er precies sprake is van revitalisering.
Ziet u er een gevaar in dat wanneer buitenlandse investeerders geen interesse meer hebben in een Nederlandse camping of vakantiepark ze de markt weer verlaten en ziet u er een gevaar in dat transformatie juist kan zorgen voor meer leegstand?
Gezien de grote vraag naar recreatiewoningen, zoals door NVM omschreven in «De Nederlandse Markt voor Recreatiewoningen – 2020»1 zie ik weinig reden tot zorg over leegstand van recreatiewoningen.
Ziet u er een gevaar in dat er «eenheidsworst» ontstaat waarbij langs de kust en in andere gebieden overal dezelfde soorten parken staan en bent u van mening dat diversiteit en lokale verankering van campings en vakantieparken meerwaarde heeft?
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de diversiteit in het aanbod van vakantieverblijven. De eigenaar van een vakantiepark is in beginsel vrij om het park te moderniseren of andere aanpassingen te doen, zolang dit in overeenstemming is met lokale regelgeving als het bestemmingsplan en mits de betrokken decentrale overheden de voor de aanpassingen vereiste toestemmingen, zoals bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of het kappen van bomen, hebben verleend.
Deelt u de angst dat het opkopen en transformeren zal leiden tot hogere prijzen en ziet u de zorgen van Nederlandse vakantiegangers die straks hun vakantie niet meer kunnen betalen?
Een eigenaar van een vakantiepark kan besluiten om, binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan daartoe biedt, het vakantiepark op te knappen en bepaalde prijzen te verhogen, voor zover de bestaande contracten met recreanten daaraan niet in de weg staan. Ik heb onvoldoende gegevens om te kunnen beoordelen in hoeverre dat ertoe leidt dat het voor Nederlandse vakantiegangers niet langer mogelijk is om hun vakantie op een dergelijk vakantiepark te betalen.
Bent u bekend met het rapport «De gevolgen van verkoop en modernisering van vakantieparken en campings» gemaakt door recreanten zelf en herkent u het in dit rapport geschetste beeld?1
Ik kan niet beoordelen of het in het rapport geschetste beeld correct is. Wel kan ik opmerken dat partijen zich bij overname, revitalisering en transformatie te houden hebben aan de geldende wet- en regelgeving.
Herkent u dat voor de verkoop en transformatie van parken soms beloftes worden gedaan aan recreanten, zoals «niemand hoeft weg», die achteraf niet worden nagekomen en herkent u dat ook aan gemeenten soms beloften worden gedaan door (nieuwe) eigenaren van parken die niet altijd worden nagekomen waarna soms een lange juridische strijd volgt? Herkent u dat parken na verkoop en herstructurering soms veel leegstand kennen of worden verhuurd aan arbeidsmigranten?
Ik ben mij ervan bewust dat verkoop en revitalisering van parken voor eigenaren en bewoners grote gevolgen kan hebben. Partijen hebben zich bij overname, revitalisering en transformatie te houden aan de geldende wet- en regelgeving.
Hebben gemeenten voldoende mogelijkheden om ongewenste ontwikkelingen tegen te houden en zijn zij voldoende op de hoogte van de problemen die in andere gemeenten ontstaan door verkoop en modernisering? Hebben gemeenten voldoende mogelijkheden om recreanten te beschermen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen? Zo ja, welke instrumenten kunnen gemeenten inzetten?
De Actie-agenda Vakantieparken 2018–2020 heeft een stevig netwerk tot stand gebracht tussen gemeenten, provincies en andere partners, waarbinnen kennis wordt uitgewisseld over de uiteenlopende vormen van problematiek die zich kunnen voordoen met betrekking tot vakantieparken. Daarnaast werk ik samen met mijn collega´s in het kabinet om de problematiek gerelateerd aan economische vitaliteit, veiligheid en kwetsbare mensen op vakantieparken het hoofd te bieden.
Ook onder de Actie-agenda Vakantieparken 2020–2021 blijft kennisdeling een belangrijke doelstelling en worden handvatten geboden om uitdagingen onderling te bespreken en aan te pakken. Daarnaast vindt ook buiten de Actie-agenda overleg en kennisuitwisseling plaats tussen decentrale overheden.
Via het omgevingsbeleid en ruimtelijk instrumentarium bepalen gemeenten welke ontwikkelingen zij toelaten en welke niet, vanuit het perspectief van de goede ruimtelijke ordening. Hierop kunnen zij bijvoorbeeld sturen via het bestemmingsplan of door al dan niet een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan te verlenen. Is een gemeente zelf eigenaar van het vakantiepark, dan brengt dit aanvullende verantwoordelijkheden en bevoegdheden met zich. In dat geval heeft de gemeente namelijk ook privaatrechtelijke instrumenten tot haar beschikking. Besluit zij bijvoorbeeld om over te gaan tot verkoop aan of exploitatie door een private partij, dan kan zij ervoor kiezen om voorwaarden omtrent de belangen van recreanten te stellen in de aanbestedingsprocedure of de erfpacht- of exploitatieovereenkomst.
Herkent u het beeld dat een deel van de Nederlandse campings en vakantieparken -zoals Recreatieoord Hoek van Holland- erfgoedwaarde hebben en bent u van mening dat deze beschermd dient te worden? Zo ja, hoe?
Campings en vakantieparken zijn deel van onze materiële en immateriële cultuur en kunnen dus ook erfgoedwaarde hebben. In het geval van het Recreatieoord Hoek van Holland heeft de gemeente Rotterdam inmiddels door een extern bureau een cultuurhistorische verkenning laten opstellen. Dit rapport bevat ook een waardering van de ter plaatse aanwezige immateriële en materiële waarden (de laatste op de aspecten cultuurhistorie, architectuur historie, stedenbouw en landschap).
In het algemeen geldt dat gemeenten als eerste aan zet zijn bij het beschermen van cultureel erfgoed dat deel uitmaakt van de fysieke leefomgeving. Zij doen dit door bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden. De meeste gemeenten kennen bovendien de mogelijkheid om gemeentelijke monumenten aan te wijzen.
Op nationaal niveau heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de mogelijkheid om (gebouwde of aangelegde) monumenten aan te wijzen als rijksmonument. Het Rijk is echter zeer terughoudend bij de aanwijzing van rijksmonumenten, zoals vastgelegd in de Beleidsregel aanwijzing rijksmonumenten en wijziging rijksmonumentenregister Erfgoedwet. De aanwijzing van monumenten of archeologische monumenten als rijksmonument geschiedt bij voorkeur niet op incidentele basis, maar op grond van een aanwijzingsprogramma of verbeterprogramma.
Herkent u dat de huurbescherming van huurders op vakantieparken ontzettend zwak is? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet? Kunt u de rechten en bescherming die huurders op campings en vakantieparken hebben uiteen zetten?
De precieze rechten van huurders op vakantieparken zijn afhankelijk van het huurcontract dat zij zijn aangegaan. Wanneer zij een stuk grond op een vakantiepark huren, waarop zij een eigen chalet of caravan plaatsen om in te recreëren, is geen sprake van de huur(prijs)bescherming die de wet toekent ingeval van de huur van woonruimte. Dat is ook niet wenselijk, alleen al omdat het hier recreatieve huur betreft, en geen bewoning. Ik ben daarom niet van voornemens om de huur(prijs)bescherming in dergelijke gevallen van toepassing te laten zijn. Huurders op vakantieparken worden in hun rechten beschermd op grond van het algemene contractenrecht. Dit volgt uit wetgeving en uit het specifieke contract dat de huurders zijn aangegaan.
Welke mogelijkheden hebben huurders om in verzet te komen tegen de verkoop van een camping of vakantiepark?
Op grond van het eigendomsrecht staat het de eigenaar van een camping of vakantiepark in principe vrij om deze te verkopen. Wanneer het huurcontract van huurders hierdoor wordt geraakt, bijvoorbeeld omdat de eigenaar de huur wil verhogen of het contract wil opzeggen, kunnen huurders de rechten uitoefenen die zij op grond van de wet of het huurcontract hebben. Indien een huurder van mening is dat de verhuurder in strijd met de wet of het huurcontract het contract opzegt, kan dat door de rechter worden beoordeeld.
Bent u van mening dat het eigendomsrecht van recreanten die de grond huren nu voldoende geborgd is en krijgt u ook signalen dat recreanten soms vele duizenden euro’s schade lijden?
Het eigendomsrecht van recreanten die de grond huren heeft betrekking op het chalet of de caravan die daarop staat. Dit recht wordt te allen tijde geborgd door de wet.
Bent u bereid de wet- en regelgeving te herzien zodat huurders bij verkoop meer rechten hebben en bent u bereid te bezien of huurders die langer op een park huren een langere opzegtermijn krijgen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 12, zie ik geen aanleiding om het huur(prijzen)recht voor woonruimte op recreatiewoningen van toepassing te maken. Ook zie ik momenteel geen aanleiding om na te streven dat het algemene contractenrecht op dit punt wordt aangepast.
De fatale brand in Arnhem en lessen voor brandveiligheid |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u geschrokken van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) «Fatale flatbrand in Arnhem – Lessen voor brandveiligheid»?1
Een fatale brand zoals in Arnhem is zeer verdrietig en herhaling van een dergelijke situatie dient uiteraard zo goed als mogelijk in de toekomst voorkomen te worden. Ik vind de brandveiligheid van woongebouwen een belangrijk onderwerp en heb daarom in de afgelopen jaren al verschillende maatregelen ter verbetering genomen. Ik heb daarom ook met grote belangstelling en waardering kennisgenomen van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV). Verder loopt er momenteel in opdracht van mij een onderzoek van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) naar de brand- en vluchtveiligheid van bestaande woongebouwen, waarbij gemeenten en brandweer zijn betrokken. Ik heb uw Kamer eerder over dit onderzoek geïnformeerd in mijn brief van 26 oktober 2020 (TK 28 325, nr. 215). Dit onderzoek zal in oktober klaar zijn. Ik zal de aanbevelingen van de OvV goed bestuderen in samenhang met dit IFV-onderzoek.
Ingevolge artikel 73 Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid, zal ik binnen zes maanden een reactie geven aan de Onderzoeksraad op de aan mij gerichte aanbevelingen. Dit geldt ook voor de Minister voor Medische Zorg en Sport waaraan een aanbeveling is gedaan ten aanzien van de brandveiligheid van zitmeubels en matrassen. Ik zal uw Kamer eveneens deze reactie doen toekomen. Een eerste reactie op het rapport is hieronder gegeven in de beantwoording van uw overige vragen.
Deelt u de mening dat het toezicht op de brandveiligheid van gebouwen in Nederland verbeterd moet worden? Bent u ook van mening dat we al te lang wachten en de aandacht telkens verslapt?
Ik onderstreep het belang van een goede naleving van de brandveiligheidsvoorschriften. De brandveiligheid van gebouwen is primair de verantwoordelijkheid van gebouweigenaren en de bewoners/gebruikers. Het publiekrechtelijke toezicht hierop is belegd bij de gemeenten die beleidsvrijheid hebben hoe dit uit te voeren. De Onderzoeksraad spreekt van verbetering van het toezicht op de brandveiligheid van woongebouwen in de gebruiksfase door zowel gebouweigenaren (intern toezicht) als gemeenten. Ik ga in gesprek met gemeenten en gebouweigenaren over dit toezicht. In de kabinetsreactie zal ik vervolgens ingaan op de betreffende aanbeveling van de Onderzoeksraad en mogelijke acties ter verbetering.
Deelt u de conclusie dat de situatie in deze flat in Arnhem géén uitzondering is? Erkent u dat Nederland veel galerijflats kent met maar één vluchtroute en dat daar veel beter toezicht op moet worden gehouden?
Bij het hiervoor genoemde IFV-onderzoek wordt de vlucht- en brandveiligheid beoordeeld van zo’n 30 bestaande woongebouwen/flats, deels met een enkele vluchtroute. Dit IFV-onderzoek zal een breder beeld opleveren van de vlucht- en brandveiligheid van deze gebouwen. In de kabinetsreactie zal ik de resultaten van dit IFV-onderzoek betrekken en ook nader in gaan op woongebouwen met een enkele vluchtroute.
Deelt u de conclusie dat bij veel woningcorporaties – en andere gebouweigenaren – het brandveiligheidsbewustzijn verder kan verbeteren?
Over dit onderwerp ga ik in gesprek met gebouweigenaren. Ik bezie daarbij dan ook de resultaten van het hiervoor genoemde IFV-onderzoek. In de kabinetsreactie zal ik vervolgens een nadere reactie geven.
Bent u het eens met de constatering dat gemeenten in het algemeen ook geen actief toezicht houden op de naleving van de brandveiligheidseisen in de gebruiksfase, waardoor minder brandveilige situaties – zoals op de vluchtroute van de flat in Arnhem – lang onopgemerkt blijven?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2. Ik ga in gesprek met gemeenten en gebouweigenaren over dit toezicht. In de kabinetsreactie zal ik vervolgens ingaan op de mogelijke acties ter verbetering van het toezicht en daarbij ook de wet- en regelgeving beschouwen.
Bent u bereid te zorgen voor verbetering van het toezicht op de brandveiligheid in de gebruiksfase van woongebouwen? Wat wilt u doen om het intern toezicht door gebouweigenaren te verbeteren? Wat wilt u doen om extern toezicht door gemeenten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Is aanpassing van de geldende wet- en regelgeving nodig voor het verbeteren van het toezicht in de gebruiksfase van gebouwen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om specifiek de brandveiligheid in gebouwen met slechts één vluchtroute te verbeteren? Welke strengere eisen kunnen worden gesteld? Kan bijvoorbeeld een brandalarm verplicht worden gesteld? Bent u bereid wet- en regelgeving op het gebied van brandveiligheid op dit punt te herzien?
Gebouwen met een enkele vluchtroute zijn in Nederland toegestaan als voldaan wordt aan bepaalde eisen die beogen dat deze enkele vluchtroute gedurende een bepaalde tijd is gevrijwaard van brand en rook. Recent heb ik mede daartoe de eisen voor brand- en rookwerendheid in het Bouwbesluit aangescherpt2.
De Onderzoeksraad doet in zijn rapport de aanbeveling om de uitgangspunten bij deze enkele vluchtroute te herijken. Ik ga over deze aanbeveling nog in gesprek met het Instituut Fysieke Veiligheid. In de kabinetsreactie zal ik vervolgens een nadere reactie geven.
Herkent u dat meubels en matrassen vaak zijn gevuld met kunststofschuim (PUR) dat gemakkelijk vlam vat en veel giftige rook veroorzaakt? Herkent u dat in Nederland jaarlijks circa tien doden vallen en honderd mensen gewond raken bij woningbranden als gevolg van brandgevaarlijk meubilair?
Zitmeubelen en matrassen zijn veelvuldig gevuld met poly-urethaanschuim (PUR). Dit polymeer wordt gebruikt omdat het makkelijk te verwerken, zacht, licht en goedkoop is. Het schuim is inderdaad brandbaar en kan bij brand giftige gassen vrijgeven. De aantallen doden en gewonden zijn bekend.
Waarom zijn er in Nederland in tegenstelling tot de Scandinavische landen en het Verenigd Koninkrijk geen wettelijke eisen aan de brandveiligheid van zitmeubels en matrassen?
Hier zijn verschillende redenen voor. Genoemde landen stellen in veel gevallen wel eisen aan de brandveiligheid, maar specificeren verder niet hoe deze brandvertraging bereikt moet worden. Dit leidt ertoe dat fabrikanten in veel gevallen kiezen voor de goedkoopste optie en de meubels behandelen met brandvertragende chemicaliën. De langetermijngevolgen voor de volksgezondheid van deze praktijk zijn niet of beperkt onderzocht. Zorgelijk gevolg is dat de volledige bevolking wordt blootgesteld aan deze chemicaliën. Alternatief is dat er andere methoden van brandvertraging gebruikt worden die duurder zijn, terwijl vaak nog niet bekend is hoe effectief zij zijn.
De afgelopen jaren zijn er door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verschillende initiatieven gestart om tot branche-brede afspraken of aanvullende regelgeving te komen, maar deze acties verliepen onbevredigend, vooral omdat onvoldoende duidelijk is hoe effectief de verschillende maatregelen zijn en hoe dit zich eventueel verhoudt tot andere negatieve effecten op de volksgezondheid. Omdat de fabricage en handel in meubelen grensoverschrijdend is zou het de voorkeur van Nederland genieten om deze problematiek Europees aan te pakken. Tot nu toe is hier echter Europees geen draagvlak voor.
Hoe kijkt u aan tegen de aanbeveling van de OVV wet- en regelgeving in te voeren om zitmeubels en matrassen brandveiliger te maken?
Dit is een belangrijke aanbeveling. Er zal dan ook wederom onderzocht worden of aanvullende regelgeving mogelijk en effectief is. Hierbij blijft echter een vereiste dat de gekozen oplossingsrichting geen bron is van andere risico’s, ook op langere termijn. In de kabinetsreactie zal hier nader op worden ingegaan.
Wat gaat u doen voor bewoners van gebouwen met slechts één vluchtroute? Hoe gaat u zorgen dat mensen weten wat ze moeten doen als er brand is uitgebroken? Wat gaat u doen specifiek voor mindervaliden en ouderen? Hoe kunt u zorgen dat de eigenaar de voorlichting/communicatie afstemt op de sociaal-maatschappelijke kenmerken van de bewoners?
Ik wacht de resultaten van het hiervoor genoemde IFV-onderzoek af en bezie dan, in samenhang met de bevindingen van de Onderzoeksraad, de mogelijke acties om bewoners beter te informeren over het vluchten bij brand. Hierover ga ik ook in gesprek met gebouweigenaren. In de kabinetsreactie zal hier nader op worden ingegaan.
Brandveiligheid en overbewoning |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Negen mensen woonden in brandpand Allard Piersonlaan, dwangsom én boete voor eigenaar»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat de gemeente voor de brand al zes maanden wist dat er sprake was van overbewoning van het pand? Heeft de gemeente adequaat gehandeld?
De gemeente heeft verschillende mogelijkheden en instrumenten om op te treden tegen ongewenste woonsituaties. Het is aan de gemeente om te bepalen op welke wijze wordt ingegrepen om aan een onwenselijke woonsituatie een einde te maken. Het is niet aan mij om te oordelen of een gemeente in een geval adequaat handelt. In dit geval heeft de gemeente Den Haag middels een dwangsom en een bestuurlijke boete geprobeerd de eigenaar van de woning te bewegen om in te grijpen. Daartoe is de eigenaar een rechtszaak gestart. Dat heeft er echter niet (tijdig) toe geleid dat de overbewoning ongedaan is gemaakt.
Kent u het bericht «Slachtoffers brand woonden onder schrikbarende omstandigheden: «Matrassen zelfs in het tuinhuisje»»?2
Ja.
Bent u geschrokken van het feit dat er in de maand mei 2 ernstige branden hebben plaatsgevonden in Den Haag waarbij sprake bleek te zijn van overbewoning?
Hoewel ik op de hoogte ben van de problematiek die speelt op het gebied van de huisvesting van arbeidsmigranten, ben ik uiteraard wel geschrokken van de ernst van de branden en het aantal mensen dat daarbij gewond had kunnen raken. Mede om dit soort overtredingen en overtreders aan te pakken is in 2015 het handhavingsinstrumentarium van gemeenten op dit gebied versterkt.
Heeft u zicht op hoe vaak overbewoning voorkomt? Heeft u scherp in beeld of de problematiek veroorzaakt door malafide pandeigenaren in de afgelopen jaren is af- of toegenomen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Omdat de gemeente bevoegd gezag is op het gebied van overbewoning heb ik niet direct zicht op hoe vaak dit voorkomt, dan wel of problematiek veroorzaakt door malafide pandeigenaren is af- of toegenomen. Dit kabinet heeft wel een aantal maatregelen genomen om deze problematiek aan te pakken. Zo heb ik onlangs een wetsvoorstel goed verhuurderschap in consultatie gebracht die de aanpak van malafide verhuurders verder moet verbeteren. Daarin wordt onder meer voorgesteld dat gemeenten voor de huisvesting van arbeidsmigranten een mogelijkheid krijgen een vergunningstelsel in te richten. Overtreding van de bouwregelgeving wordt dan onderdeel van het toetsingskader voor het wel of niet verkrijgen van zo’n vergunning (alsook de intrekking daarvan). Ook zal de herhaaldelijkseis bij overtreding van de artikelen 1a en 1b van de Woningwet naar verwachting per 1 januari 2022 komen te vervallen3. Vanaf dan zal een gemeente eenieder die de bouwregels overtreedt kunnen bestraffen en is het instrument niet langer enkel van toepassing voor de herhaaldelijke overtreder/malafide pandeigenaar. Ook zijn de boetes op basis van de Huisvestingswet onlangs, per 1 januari 2021, verhoogd (zie antwoord 9 en 13). Ik wacht de effecten van deze maatregelen af alvorens nader onderzoek te doen.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om in te grijpen bij brandgevaarlijke situaties in woningen? Welke mogelijkheden hebben gemeenten om in te grijpen bij overbewoning? Hoe vaak wordt van elk van de instrumenten gebruik gemaakt?
Brandveiligheid en overbewoning zijn op dit moment geregeld in de Woningwet juncto het Bouwbesluit. Gemeenten kunnen handhavend optreden met het bestuursrechtelijke instrumentarium dat hen in dit kader is toegedeeld. Het instrumentarium bevat de last onder bestuursdwang of dwangsom, bestuurlijke boete, sluiting en beheerovername en de mogelijkheid tot het laten staken van het gebruik van een bouwwerk. Daarnaast is overtreding van de bouwregelgeving ook strafrechtelijk vervolgbaar via de Wet op de economische delicten.
Biedt de Wet Victoria (artikel 174a Gemeentewet) en/of de Woningwet (artikel3 de burgemeester/het college voldoende mogelijkheden een pand te sluiten wanneer overbewoning plaatsvindt en/of wanneer er brandgevaar ontstaat? Zo ja, hoe snel na constatering van overbewoning en/of brandgevaar kan tot sluiting worden overgegaan?
Artikel 174a Gemeentewet biedt de burgemeester alleen de mogelijkheid om een pand of woning te sluiten indien er sprake is van ordeverstoring, niet in het geval van overbewoning of brandgevaar. Wel biedt artikel 17 Woningwet het college van B&W de mogelijkheid om over te gaan tot sluiting van een woning in het geval van overbewoning of brandgevaar. Voor 2015 kon de gemeente het pand sluiten als er een klaarblijkelijke kans op herhaling was. Sinds 2015 moet sprake zijn van herhaaldelijke overtreding van artikelen 1a of 1b van de Woningwet, die gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid. Bij constatering van een herhaaldelijke overtreding kan in principe meteen tot sluiting worden overgegaan. Uit jurisprudentie na 2015 blijkt wel dat er aantoonbaar sprake moet zijn van herhaaldelijke overtreding van de eerdergenoemde artikelen. De herhaaldelijkheidseis zal naar verwachting per 1 januari 2022 komen te vervallen. Overigens kan ook op grond van artikel 5.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het gebruik worden gestaakt bij toepassing van bestuursdwang. Wanneer wegens spoedeisendheid een pand wordt gesloten of het gebruik moet worden gestaakt, dan dient dit besluit nadien zo spoedig mogelijk alsnog bekendgemaakt te worden ingevolge 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht.
In de Woningwet zijn instrumenten voor de aanpak van malafide pandeigenaren opgenomen; werkt dit instrumentarium voldoende? Biedt het opleggen van een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang voldoende (afschrikkende) werking?
Ja, over het algemeen is dit instrumentarium toereikend om een overtreding van de bouwparagraaf in de Woningwet te adresseren en de overtreder ertoe te bewegen de overtreding ongedaan te maken. Dat is ook gebleken uit het onderzoek van de RUG5, waarin naar voren komt dat dit veruit het meest gebruikte instrumentarium is. Het is uiteraard afhankelijk van de hoogte van een last en de reële dreiging die ervan uitgaat of er ook afschrikkende werking vanuit zal/kan gaan. Dat geldt ook voor de last onder bestuursdwang, die de mogelijkheid biedt om de kosten daarvan te verhalen op de overtreder. Dit zijn reparatoire sancties en die hebben dus primair herstel als doel. Daarnaast is er zoals gezegd ook de mogelijkheid om bij herhaling over te gaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete en sluiting. Tevens is er de mogelijkheid om het beheer over te nemen na sluiting of bij het niet opvolgen van een last onder dwangsom. Uit het onderzoek van de RUG blijkt ook dat «dreiging» met bijvoorbeeld de beheerovername afschrikwekkend kan werken en kan zorgen voor beëindiging van de geconstateerde overtreding.
In de praktijk zie ik dat gemeenten in aanvulling op het instrumentarium uit bijvoorbeeld de Woningwet behoefte hebben aan extra instrumenten om op te treden tegen verhuurders die blijvend malafide gedrag vertonen. Om deze reden heb ik momenteel het wetsvoorstel «goed verhuurderschap» in voorbereiding, dat ik bij brief6 aan uw Kamer heb aangekondigd en dat momenteel voorligt voor consultatie7. Met dit voorstel krijgen gemeenten onder meer de bevoegdheid om een gebiedsgerichte verhuurdervergunning te introduceren. Hierdoor ontstaan meer mogelijkheden om op te treden tegen malafide verhuurders (bijvoorbeeld bij overtreding van de Woningwet) en kan in een ultiem geval een dergelijke verhuurder uit de sector geweerd worden door het intrekken van de vergunning.
In de Huisvestingswet zijn de mogelijkheden voor het opleggen van bestuurlijke boetes voor overtredingen, waaronder overbewoning, opgenomen; zijn deze boetes hoog genoeg om af te schrikken?
In de Huisvestingswet zijn geen regels opgenomen over overbewoning. In de Huisvestingswet staan regels over woonruimteverdeling en woonruimtevoorraadbeheer. Die regels gelden pas als de gemeenteraad daartoe een huisvestingverordening opstelt. Dit kan de gemeenteraad doen in geval van schaarste of bijvoorbeeld bij toeristische verhuur voor het behoud van de leefbaarheid. De boetes op basis van de Huisvestingswet zijn onlangs, per 1 januari 2021, nog verhoogd. De regels voor overbewoning (vanuit het oogpunt van gezondheid), zijn opgenomen in de Woningwet en het Bouwbesluit. In het geval van overbewoning kan o.a. worden opgetreden met een last onder bestuursdwang of dwangsom en bij herhaaldelijkheid met een bestuurlijke boete. Die herhaaldelijkheidseis zal naar verwachting per 1 januari 2022 komen te vervallen.
Is de capaciteit voor toezicht en handhaving bij alle gemeenten op orde?
Ik heb daar geen zicht op, omdat gemeenten zelf mogen beslissen over de besteding van middelen en de inzet op toezicht en handhaving.
Kent u het bericht «Den Haag na brand: optreden tegen overbewoning»? Deed de gemeente Den Haag eerder te weinig tegen overbewoning? Doen andere gemeenten voldoende tegen overbewoning en malafide pandeigenaren? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Voor zover ik weet treden gemeenten al jaren op tegen malafide pandeigenaren, zo ook gemeente Den Haag. Overbewoning van woningen die bijvoorbeeld als doorloophuizen worden gebruikt is echter een hardnekkig probleem. Het is niet aan mij om te oordelen of een gemeente voldoende heeft gedaan. Het is aan gemeenten zelf om over hun handhavingsbeleid en inzet te beslissen. Daarnaast is het de provincie die, in het geval van taakverwaarlozing door een gemeente, het interbestuurlijk toezicht uitoefent.
Klopt de conclusie van het in 2017 uitgevoerde onderzoek door Boom in opdracht van het ministerie dat «malafide pandeigenaren vaak een calculerende houding ten opzichte van toezicht en handhaving door het gemeentebestuur hebben», nog steeds? Klopt de eveneens getrokken conclusie dat malafide pandeigenaren «door het gebrek aan kennis en/of capaciteit aan gemeentekant sanctionering van hun normoverschrijdend gedrag kunnen voorkomen» nog? Klopt het nog steeds dat malafide pandeigenaren gebruik maken van «schimmige beheers- en hypotheekconstructies» om gemeentelijke handhaving af te wenden? Zo ja, waarom is er niet ingegrepen en wat gaat u nu doen?4
Deze uitspraken hadden betrekking op de bredere problematiek die gemeenten ervaren met malafide pandeigenaren, en gingen dus niet uitsluitend over overtredingen van de Woningwet. In het onderzoek is aangegeven dat het optreden tegen dit soort praktijken beleid en actie van gemeenten vraagt met meerdere grondslagen; in o.a. de Huisvestingswet, Opiumwet, lokale verordeningen en in gevallen ook de Woningwet. Gemeenten kunnen dus optreden tegen malafide pandeigenaren en de genoemde problemen, maar dit vraagt om een integrale aanpak en stevig beleid.
Malafide pandeigenaren die willens en wetens de grenzen van het recht opzoeken of daarover heen gaan zijn er helaas nog steeds. Ik ga dit tegen door gemeenten op de juiste manier te instrumenteren om tegen deze praktijken op te kunnen treden. Zie ook mijn antwoord op vraag 5 waarin ik aangeef welke aanvullende maatregelen in dit verband zijn genomen.
Klopt de conclusie van Boom uit 2017 dat «de herstelsanctie geen echte prikkel aan de malafide pandeigenaren geeft om een nieuwe overtreding te voorkomen», nog steeds? Zo nee, waarom niet?
Dat ligt aan de formulering van de last. Over het algemeen zal dit bij de bouwtechnische regels een goed instrument zijn. Dat dit niet altijd een prikkel is om overtreding van de niet-technische voorschriften achterwege te laten, is ook een van de redenen dat het instrumentarium in 2015 is aangepast. Specifiek ook om herhaaldelijke overtreders aan te pakken. Daarbij is ook de bestuurlijke boete geïntroduceerd bij herhaalde overtreding. De herhaaldelijkheidseis voor de bestuurlijke boete zal zoals gezegd naar verwachting komen te vervallen per 1 januari 2022. Vanaf dan zal een gemeente eenieder die de bouwregels overtreedt kunnen bestraffen en is het instrument niet langer enkel van toepassing voor de herhaaldelijke overtreder/malafide pandeigenaar. Daarnaast is overtreding van de bouwparagraaf van de Woningwet nog altijd stafrechtelijk vervolgbaar.
Wat heeft u gedaan met de suggesties die gemeenten in 2017 deden om effectiever op te kunnen treden tegen malafide pandeigenaren? Is de gewenste grotere betrokkenheid van het Openbaar Ministerie bij de aanpak van ernstige en veelvuldige overtredingen begaan door malafide pandeigenaren er inmiddels?5
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de samenwerking met het OM en de politie ten aanzien van de handhaving van de Woningwet. Wanneer zij de bestuurlijke boete willen inzetten, moeten ze ingevolge artikel 5:44 van de Awb dit voorleggen aan de officier van justitie, tenzij met het OM is overeengekomen dat daarvan kan worden afgezien. Om die samenwerking te stimuleren is hier ook geen wettelijke uitzondering voor gemaakt.
Is het nodig het instrumentarium van gemeenten verder uit te breiden om in te kunnen grijpen bij overbewoning en/of brandonveilige situaties? Welke ondersteuning kunt u bieden aan gemeenten?
Nee, gemeenten hebben alle instrumenten die zij nodig hebben om op te treden tegen overbewoning en brandonveilige situaties op grond van de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ik heb na de inwerkingtreding in 2015 een uitgebreid leertraject (2015–2017) gedaan met verschillende gemeenten. Het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen maakte daar onderdeel vanuit. Destijds heb ik bij brief van 26 september 2017 aangegeven dat ik zou bezien hoe de kennis opgedaan in dat traject breder verspreid zou kunnen worden.10 In 2018 hebben daartoe een aantal regionale bijeenkomsten plaatsgehad. Dit traject is opgevolgd door kennisuitwisseling op het gebied van de leefomgeving via het platform Handhaving leefomgeving van de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland.11 Veel ook kleinere gemeenten zijn lid van deze vereniging en kunnen via die weg worden bereikt.
Onder de aanpak goed verhuurderschap, waar ook het eerdergenoemde in consultatie gebrachte voorstel goed verhuurderschap uit voort vloeit, is in 2018–2020 een pilot ondersteund voor het beter inzetten van het bestaande handhavingsinstrumentarium in de gemeente Amsterdam.
Hoe kan gezorgd worden dat huurders niet de dupe worden van de handelwijze van malafide pandeigenaren? Hoe kan te allen tijde gezorgd worden dat bewoners vervangende woonruimte krijgen als buiten hun schuld om hun verhuurder wordt aangepakt?
Gemeenten zijn bevoegd gezag voor de naleving van de meeste wet- en regelgeving op het gebied van het bouwen en huisvesten. Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden en instrumentarium om hiertegen op te treden. Wanneer handhavend wordt opgetreden is het in beginsel de verantwoordelijkheid van de eigenaar/verhuurder om vervangende woonruimte te regelen voor de zittende huurder(s) en zo te voldoen aan zijn plichten op grond van de huurovereenkomst, of moeten de huurder en verhuurder het eens worden over een schadevergoeding. De eigenaar is dus verantwoordelijk voor het herhuisvesten van bewoners. Indien mensen echter dakloos dreigen te raken kan de gemeente ook hulp bieden bij het vinden van vervangende woonruimte of opvang. Tevens is het mogelijk om in voorkomende gevallen het beheer van een pand over te nemen. Voor de bestrijding van overbewoning biedt dat instrument uiteraard geen uitkomst voor de zittende bewoners, gezien de overtreding juist is dat er teveel personen in het pand verblijven.
De subsidie Verduurzaming en Verbetering voor gedupeerden in Groningen, die binnen 5 dagen op is. |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u er van op de hoogte dat het budget van dit jaar voor de subsidie Verduurzaming en Verbetering Groningen binnen vijf dagen op is?1 Wat is hier op uw reactie?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Het is een goed teken dat veel eigenaren gebruik maken van de subsidieregeling die wordt uitgevoerd door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN). De regeling heeft voor particuliere eigenaren die binnen het aardbevingsgebied wonen, maar wiens gebouw niet in het versterkingsprogramma is opgenomen (Blok E1), vijf dagen opengestaan voor het subsidieplafond voor dit jaar is bereikt. Dit jaar was € 75 mln. beschikbaar, waar door meer dan 8.100 eigenaren een aanvraag hebben ingediend. Eigenaren die dit jaar nog geen aanvraag hebben ingediend, kunnen in de volgende ronde hun aanvraag indienen. Dit jaar was er € 75 mln. beschikbaar, volgend jaar is € 150 mln. beschikbaar en in 2023 nogmaals € 75 mln. Er is in overleg met maatschappelijke organisaties voor gekozen om de subsidie over drie jaar verspreid open te stellen om eigenaren, die nu nog niet weten welke maatregelen zij aan hun huis willen treffen, ook in de volgende jaren de mogelijkheid te bieden de subsidie aan te vragen. Daarnaast heeft de gefaseerde openstelling ook tot doel om de uitvoeringscapaciteit van aannemers, installateurs en andere uitvoerders over de jaren te verspreiden. Hiermee wordt ook voorkomen dat er mogelijk een prijsopdrijvend effect ontstaat door de sterke vraag in een bepaald jaar.
Deelt u de mening dat iedereen recht heeft op hetzelfde bedrag en het een domme keus is onvoldoende budget beschikbaar te stellen? Bent u bereid het budget te verhogen uit de algemene middelen zodat alle rechthebbenden aanspraak kunnen maken op de regeling?
De subsidie voor woningverbetering is onderdeel van de bestuurlijke afspraken die door Rijk en Regio zijn gemaakt op 6 november 2020. Naast de subsidie voor eigenaren die in het versterkingsprogramma zitten, is afgesproken dat het Rijk € 300 mln. beschikbaar stelt voor particuliere eigenaren wiens gebouw niet in het versterkingsprogramma is opgenomen maar die wel in het aardbevingsgebied wonen. Dit om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied. Voor deze particuliere eigenaren was het niet altijd duidelijk of hun huis nog in het versterkingsprogramma van NCG opgenomen zou worden. Eigenaren hebben daardoor mogelijk onderhoud en verbeteringen uitgesteld. Deze subsidie- vormgegeven in overleg met de Regio- is bedoeld om eigenaren in staat te stellen achterstallig onderhoud te verrichten en hun woning te verbeteren. Deze tegemoetkoming is niet, zoals u stelt, iets waar alle eigenaren «recht op hebben» zoals bij vergoeden voor schade door waardedaling of fysieke schade het geval is. Het komt eigenaren tegemoet en stimuleert hen om verbeteringen aan hun gebouw te plegen om het wooncomfort te verhogen. De subsidie is dan ook niet vrijblijvend, de eigenaar moet een prijsopgave indienen bij de aanvraag en vervolgend deze investeringen plegen. Daarnaast kan, met nog twee rondes te gaan, nog geen inschatting gemaakt worden over de uitputting van het budget.
Hoeveel woningen in het aangewezen gebied komen in aanmerking voor de Subsidie Verduurzaming Groningen – € 7.000? Hoeveel woningen in het aangewezen gebied komen in aanmerking voor de Subsidie Verduurzaming Groningen – € 10.000? Hoeveel woningen in het aangewezen gebied komen in aanmerking voor de Subsidie Verduurzaming Groningen – € 17.000?
Alle eigenaren die in het versterkingsprogramma zijn opgenomen, kunnen een subsidie aanvragen (Kamerstuk 33 529, nr. 830). Eigenaren in Blok A komen in aanmerking voor een subsidie tot € 7.000 om hun gebouw te verduurzamen. In totaal zitten in Blok A circa 13.500 adressen, waarvan 11.700 in aanmerking komen voor subsidie2. In de bestuurlijke afspraken is opgenomen dat eigenaren van wie het gebouw op oude inzichten is beoordeeld en waarvan de uitvoering van de versterkingswerkzaamheden nog niet is gestart, een nieuwe beoordeling op nieuwe inzichten kunnen aanvragen. Daarvoor kunnen zij naast een tegemoetkoming van € 13.000 die vrij te besteden is, in plaats van de € 7.00 subsidie voor verduurzaming, € 17.000 aanvragen voor de woningverbeteringssubsidie. Aangezien dit een keuze van eigenaren is, is nog niet op voorhand te zeggen hoeveel eigenaren hiervoor zullen kiezen. Daarnaast kunnen eigenaren van wie het gebouw op norm is op basis van oude inzichten, in plaats van € 7.000 verduurzamingssubsidie, een aanvraag doen voor € 17.000 woningverbeteringssubsidie. Aangezien nog niet alle beoordelingen beschikbaar zijn, is dit aantal nog niet in te schatten.
Eigenaren in Blok C kunnen een subsidie van € 17.000 aanvragen om hun gebouw te verbeteren. Dit geldt voor circa 9.000 adressen. Daarnaast zijn er circa 4.000 adressen door de aardbevingsgemeenten geselecteerd, die een soortgelijke subsidie ontvangen (Blok B). Hiervoor stellen de gemeenten momenteel een subsidieregeling op.
Zoals benoemd, is voor Blok E1 in totaal € 300 mln. beschikbaar. Daarbij kan per adres een maximale subsidie van € 10.000 worden aangevraagd. Indien elke aanvrager het maximale bedrag aanvraagt, kunnen hier 30.000 eigenaren van gebruik maken. De eerste ronde leert echter dat niet iedereen het volledige bedrag aanvraagt. Voor de eerste € 75 miljoen zijn door meer dan 8.100 eigenaren een aanvraag ingediend. Ingeschat wordt dat er circa 53.000 gebouwen met woonbestemming onder de voorwaarden voor de subsidie voor Blok E1 vallen.
Hoeveel woningen staan er totaal in het aangewezen gebied? Hoeveel woningen, binnen het gebied, komen niet voor genoemde regelingen in aanmerking en waarom niet?
In de beantwoording van deze vraag richt ik me met name op de groep particuliere eigenaren in Blok E1. Dit omdat eigenaren van wie het gebouw in het versterkingsprogramma is opgenomen, de genoemde subsidie kunnen aanvragen. Eigenaren in Blok E komen in aanmerking voor de betreffende subsidie, mits hier voldoende budget voor beschikbaar is. In gezamenlijkheid met de regionale bestuurders zijn na de bestuurlijke afspraken de randvoorwaarden verder uitgewerkt die aangeven welke eigenaren de subsidie kunnen aanvragen. Dat zijn particuliere eigenaren met een gebouw in de postcodes waar de waardedalingsregeling van IMG geldt, aangevuld met de postcodes 9679, 9681 en 9682 in de gemeente Oldambt, omdat in deze postcodes ook andere adressen in het versterkingsprogramma zijn opgenomen. Daarnaast is bepaald dat alleen particuliere eigenaren een aanvraag kunnen doen en dat gebouwen die vanaf 2016 zijn gebouwd, uitgezonderd zijn van de regeling. Voor deze laatste voorwaarde is om twee redenen gekozen. De eerste reden is dat nieuwe gebouwen de eerste 5–10 jaar nagenoeg geen grootschalig onderhoud nodig hebben, en zodoende ook minder (achterstallig) onderhoud kennen. De tweede reden is dat sinds april 2014 eigenaren een bijdrage kunnen ontvangen voor de meerkosten van aardbevingsbestendige nieuwbouw via de nieuwbouwregeling. Omdat eigenaren de regeling pas echt hebben kunnen toepassen in het ontwerpen van hun huis, wordt zodoende als begindatum 1 januari 2016 opgenomen in de regeling. Voor deze eigenaren is er geen noodzaak om eventueel onderhoud uit te stellen aangezien zij via de nieuwbouwregeling al aanspraak hebben kunnen maken op aardbevingsbestendige maatregelen aan hun nieuwgebouwde woning. Dit geldt voor ongeveer 8.500 eigenaren.
Tevens is woningcorporatiebezit (circa 22.000 adressen) uitgesloten van deze regeling omdat met de woningcorporaties separate afspraken zijn gemaakt over een tegemoetkoming voor onderhoud en verduurzaming van hun bezit. Zoals beantwoord in vraag 3, wordt ingeschat dat circa 53.000 gebouwen onder deze voorwaarden vallen.
Kan overzichtelijk worden weergegeven: Hoeveel regelingen zijn er in totaal voor Groninger gedupeerden ter compensatie of als subsidie inmiddels in het leven geroepen? Welke zijn dat precies? In welke gemeente en/of postcodegebied gelden ze? Hoeveel mensen komen er in aanmerking voor iedere regeling? Hoeveel Groningers hebben van al die regelingen gebruik gemaakt? Hoeveel dus niet? Hoeveel geld is er voor elke regeling gereserveerd? Is dat voldoende gebleken?
Bij de beantwoording van deze vragen is een overzicht opgenomen (bijlage 1)3 van de regelingen, subsidies en schadevergoedingen die zich primair richten op bewoners en gerelateerd zijn aan de gaswinningsproblematiek. Daarnaast zijn (in bijlage 2)4 alle regelingen en subsidies opgenomen die ter compensatie volledig vanuit het Rijk zijn opgesteld. Hierbij wordt ingegaan op de financiële aspecten, het doelbereik en de beschikbare budgetten. Verschillende regelingen voor schadevergoeding door het IMG en subsidies voor de uitvoering van de versterkingsoperatie zijn hierin zodoende niet opgenomen. Deze worden achteraf verhaald op de NAM.
Wanneer de uitgaveplafonds van alle vergoedings- en subsidieregelingen zijn bereikt, wat is dan het vervolg? Worden tekorten vanuit andere regelingen binnen het bestuursakkoord gehaald? Of wordt er dan geld buiten het akkoord beschikbaar gesteld?
Voor de eigenaren waarvan hun gebouw onderdeel uitmaakt van het versterkingsprogramma (Blok A en C), geldt dat per adres het gehele subsidiebedrag kan worden aangevraagd. Op basis van inschattingen van het aantal eigenaren dat een aanvraag zou kunnen indienen, is een subsidieplafond opgenomen van € 266 miljoen. Mocht dit budget niet toereikend zijn, bijvoorbeeld als meer eigenaren een herbeoordeling aanvragen dan in eerste instantie ingeschat was, dan zal wijziging van het subsidieplafond geschieden door middel van publicatie van een wijziging van deze regeling in de Staatscourant. Zoals eerder geschetst, geldt dit niet voor Blok E1, daarvoor is in totaal maximaal € 300 mln. beschikbaar. In het overzicht zijn de andere regelingen opgenomen, waarbij is aangegeven in hoeverre hiervoor een uitgaveplafond geldt.
Wanneer er gekeken wordt naar groep E1, uit het bericht, is dan de beschikbare € 300 miljoen genoeg voor iedereen uit die groep? Zo nee, wat gebeurt er met degenen die te laat zijn? Waarom is er voor gekozen om jaarlijks een bepaald bedrag beschikbaar te stellen?
Zoals beantwoord bij vraag 3 en 4 zal – indien elke aanvrager het maximale bedrag aanvraagt – niet iedereen binnen de doelgroep gebruik kunnen maken van de subsidie. Mocht een eigenaar nu nog geen aanvraag hebben ingediend, kan hij of zij daar volgend jaar een aanvraag voor doen. In het antwoord op vraag 1 is benoemd waarom ervoor is gekozen, om de subsidie over drie jaar verspreid open te stellen.
Begrijpt u Groningers die het aanvragen van deze subsidie als «wedstrijdje» ervaren? Denkt u dat dat bijdraagt aan herstel van vertrouwen? En aan het verbeteren van de gezondheid? Wilt u uw antwoord toelichten?
De duiding van deze subsidie als zijnde een «wedstrijdje» herken ik niet. Het karakter en de beoogde doelstelling van de subsidieregeling heb ik in de beantwoording van de tweede vraag geschetst. Met de subsidieregeling kunnen eigenaren hun gebouw verduurzamen, achterstallig onderhoud aanpakken of bijvoorbeeld een nieuwe keuken plaatsten. Ik begrijp dat dit voor eigenaren aantrekkelijk is, waardoor veel eigenaren gebruik willen maken van de subsidie. De regeling is voor iedereen gelijk. De volgende ronde wordt wederom voor alle eigenaren die nog niet de gehele € 10.000 subsidie hebben ontvangen, geopend. Iedereen heeft evenveel kans om een aanvraag voor de subsidie in te dienen. Het aanvraagproces is zo makkelijk mogelijk gemaakt waarbij minimale vereisten zijn opgesteld. Zo hoeven aanvragers alleen een prijsopgave te doen voor wat zij met de subsidie voornemens zijn te doen. Voor de volgende rondes hebben eigenaren voldoende tijd om hun aanvraag voor te bereiden. Daarnaast zijn bewoners via verschillende kanalen geïnformeerd over het bestaan en de toepassing van de regeling. Ook kunnen eigenaren advies krijgen over de mogelijke besteding van de subsidie van het Energieloket Groningen.
Deelt u de mening dat ook deze regeling weer leidt tot nog meer verdeeldheid in de samenleving? En tot meer stress? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie de beantwoording op vraag 8.
Zijn mensen die al jaren in de ellende zitten, allen in staat om op tijd deze subsidie aan te vragen? Zijn mensen zonder computer, in staat om dit op tijd aan te vragen? Zijn ouderen in staat om dit op tijd aan te vragen? Hoe gaat u om met mensen die achter het net vissen?
Het SNN is de uitvoeringsorganisatie die de regeling uitvoert. SNN is een regionale organisatie, zij kent de problematiek en voert verschillende subsidieregelingen rondom het versterkingsprogramma uit. SNN heeft een contactcentrum waar aanvragers hun vragen kunnen stellen en de medewerkers van SNN kunnen aanvragers ondersteuning bieden met de aanvraag. Eigenaren hebben de mogelijkheid om schriftelijk de subsidieaanvraag in te dienen. In aanloop naar de openstelling van de subsidieregeling konden eigenaren het SNN al goed vinden en hebben zij telefonisch veel vragen gehad waardoor mensen hun aanvraag al goed konden voorbereiden. Daarnaast kunnen eigenaren iemand machtigen om de aanvraag in te dienen. Zo worden eigenaren maximaal in staat gesteld om een aanvraag in te dienen.
Hoe draagt deze « chaotische brei aan vergoedings- en subsidieregelingen»2 bij aan duidelijkheid voor de inwoners van Groningen? Hoe helpen deze regelingen bij een adequate oplossing van de echte problemen?
De NCG en de IMG zetten zich volop in om de versterkingsoperatie en de schadeafhandeling zo snel en soepel mogelijk te laten verlopen voor bewoners. De negatieve gevolgen van de aardbevingen zijn echter voor iedereen anders: voor woningeigenaren die te maken hebben met waardedaling van hun huis, voor huurders die tijdelijk uit hun huis moeten omdat hun huurwoning wordt versterkt tot moeilijk uitlegbare verschillen tussen buren. Daarom beoogt het Rijk met verschillende regelingen Groningers tegemoet te komen. Zodoende zijn de verschillende regelingen en tegemoetkomingen (zoals weergeven in het overzicht) in het leven geroepen om een adequate maatwerkoplossing te kunnen bieden. Deze zijn dan ook niet in één regeling te vatten. Het is van belang dat Groningers weten waar zij aanspraak op maken en hoe zij dit kunnen aanvragen. Daarover worden Groningers door alle betrokken partijen goed geïnformeerd. Bij vragen kunnen zij zich wenden bij de partij die de regeling uitvoert zoals in het overzicht op is genomen en bij de NCG.
In uw beantwoording op de vragen van het lid Beckerman (SP), geeft u aan eigenaren die vallen onder blok A, B, C en E1, zoals in het Bestuursakkoord wordt gesproken, worden of zijn geïnformeerd over onder welk blok zij vallen (Aanhangsel handelingen 3065). Welke groepen mensen zijn nog niet geïnformeerd? Hoe krijgen zij informatie over deze regelingen?
Alle eigenaren in het versterkingsprogramma zijn door hun gemeente geïnformeerd dat hun gebouw in het versterkingsprogramma is opgenomen. Zoals in de eerdere beantwoording op de vragen over het Bestuursakkoord van lid Beckerman geschetst, zijn de bewoners op wie de bestuurlijke afspraken van invloed zijn, geïnformeerd over wat het voor hen betekent. Zo heeft de NCG aan eigenaren die in aanmerking komen voor een herbeoordeling op basis van de nieuwe inzichten (Blok A) voor 1 januari jl. een brief gestuurd. Ook worden eigenaren tijdens hun contact met de bewonersbegeleiders van de NCG gedurende het versterkingstraject geïnformeerd over de regelingen. Verder worden eigenaren tijdens hun contact met de bewonersbegeleiders van de NCG gedurende het versterkingstraject geïnformeerd over de regelingen uit de bestuurlijke afspraken. Dit gebeurt bijvoorbeeld tijdens het bespreken van het versterkingsadvies. In de gesprekken over de planvorming voor de versterking bespreekt de NCG ook met de eigenaar hoe de regelingen kunnen worden ingezet bij de versterking en hoe deze regelingen op dat moment goed kunnen werken voor de eigenaar. Bijvoorbeeld door de maatregelen voor verduurzaming en woningverbetering tegelijk met de versterking door dezelfde aannemer te laten uitvoeren. Dit voorkomt dat de eigenaar meerdere keren overlast ervaart door werkzaamheden en zo de versterking zo gestructureerd en compleet mogelijk uitgevoerd kan worden. De eigenaren van Blok B zijn door hun gemeente en de NCG geïnformeerd over wat de bestuurlijke afspraken voor hen betekenen en wat voor aanvullend maatwerk wordt aangeboden. Dit wordt momenteel verder door de gemeenten uitgewerkt.
Specifiek voor eigenaren in Blok E1 is een campagne opgezet om mensen te attenderen op de subsidieregeling. Naast informatie op de websites van het SNN, de NCG en gemeenten, zijn er radiospots geweest op RTV Noord, advertenties op social media (Facebook en Instagram) en in huis-aan-huistitels van NDC en NoordPers. Op het moment dat het subsidieplafond bereikt was, is de campagne aangepast waarbij wordt verwezen naar de volgende ronde in 2022. In aanloop naar de tweede ronde start er een vervolgcampagne in het najaar van 2021. Daar maakt ook een persoonlijke brief onderdeel van uit.
Hoeveel subsidieaanvragen zijn er inmiddels bij de andere blokken gedaan? Hoeveel zijn daarvan gehonoreerd? En hoeveel afgewezen? Hoe staat het met het budget dat daarbij gereserveerd is?
Tot 27 augustus jl. zijn door eigenaren in Blok A 192 aanvragen ingediend voor de € 7.000 subsidie voor verduurzaming. In totaal is voor € 1.043.215,82 aangevraagd. Er is nog geen subsidie toegekend. Het SNN beoordeelt momenteel deze aanvragen. SNN streeft ernaar binnen 8 weken na aanvraag tot een besluit te komen. Dit betekent dat op dit moment nog alle 192 aanvragen in behandeling zijn. Voor de eerdere Regeling energiebesparing woningen bouwkundig versterkingsprogramma Groningenveld zijn 484 aanvragen ingediend en is voor € 2.039.204,46 aan subsidie gehonoreerd. Eigenaren in Blok C kunnen € 17.000 aanvragen. Hier zijn 2.199 aanvragen voor ingediend voor een aangevraagd bedrag van € 30.832.225,76. Daarvan zijn 542 aanvragen gehonoreerd. En zijn 1.657 aanvragen nog in behandeling. De subsidieregeling is sinds 1 juni 2021 inwerking getreden. Daarnaast is het belangrijk om op te merken dat de regeling vijf jaar openstaat, zodat eigenaren de subsidie kunnen aanvragen wanneer zij in hun woning willen investeren en wanneer zij bijvoorbeeld hun beoordeling hebben ontvangen en duidelijkheid hebben of hun gebouw moet worden versterkt.
De sloop van de Tweebosbuurt en de VN brief aan Rotterdam |
|
Sandra Beckerman , Stephan van Baarle (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wanneer komt u met uw reactie op de officiële mededeling van de Verenigde Naties over mogelijke mensenrechtenschendingen door het Rotterdamse woonbeleid met specifieke aandacht voor de sloop van de Rotterdamse Tweebosbuurt, die u heeft toegezegd in het commissiedebat Woningbouwopgave?1
Er is op 18 juni jl. een reactie verstuurd aan de VN op de brief met de vragen. Deze is terug te vinden op de website van de VN2. In het commissiedebat heb ik aangegeven uw Kamer te zullen informeren over eventueel contact met de VN over dit onderwerp. De Rapporteurs zijn door de gemeente Rotterdam uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek vindt mogelijk plaats in het derde kwartaal. Naar aanleiding daarvan zal ik u informeren.
Welke gesprekken heeft u inmiddels gevoerd met de betrokkenen, waaronder bewoners, de gemeente, Vestia en de VN-Rapporteurs? Welke conclusies kunnen daaruit worden getrokken? Welke gespreken gaat u nog voeren?
De beantwoording van de vragen van de VN is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Buitenlandse Zaken, Volksgezondheid, Welzijn en Sport (i.v.m. dakloosheid), de gemeente Rotterdam, het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, en Vestia.
Het is met name aan Vestia om in gesprek te blijven met haar huurders. Ik zal de ontwikkelingen in de Tweebosbuurt blijven volgen en ik zal me hierover ook regelmatig laten informeren door de lokale partijen.
Welk belang hecht u aan de officiële mededeling van de Verenigde Naties over mogelijke mensenrechtenschendingen in Rotterdam? Bent u van mening dat wanneer Nederland wordt aangesproken op mensenrechtenschendingen deze serieus moeten worden genomen? Voelt u zich verantwoordelijk voor de aanklachten tegen schending van het mensenrecht op huisvesting en non-discriminatie gezien de rol van het Ministerie van BZK als partner in het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid? Zo nee, waarom niet?
VN-rapporteurs zijn deskundigen, aangesteld om onderzoek te doen naar een bepaald onderwerp of land en daarvan verslag uit te brengen. Nederland is een betrokken VN-lidstaat met een sterke inzet voor de bevordering van mensenrechten wereldwijd. Nederland heeft ook een open uitnodiging aan de VN-mensenrechtenexperts. Het kabinet treedt dan ook waar mogelijk in dialoog met de VN over het Nederlandse woonbeleid, omdat de VN-experts waardevolle observaties en aanbevelingen kunnen doen. Daarbij gaat het om observaties en mogelijke schending van mensenrechten en is er geen sprake van een aanklacht. Het Communiqué van VN-rapporteurs en de Nederlandse reactie daarop geven een beter beeld van de daadwerkelijke Rotterdamse situatie.
Is er overleg geweest met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Verenigde Naties over het opstellen van de officiële reactie van Nederland op het Communiqué van de VN-rapporteurs?2
Ja.
Heeft u kennis genomen van de reactie van de Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb in de Raadsvergadering van 24 juni op het VN-Communiqué en de suggestie van mensenrechtenschendingen in Rotterdam? Deelt u de mening dat Nederland, en in casu de gemeente Rotterdam, zich niet zou moeten vergelijken met dakloosheid in Zuid-Afrika en Mumbai, zoals Aboutaleb deed, maar moet streven naar verbetering van mensenrechten ten opzichte van zichzelf?
Nederland is een betrokken VN-lidstaat met een sterke inzet voor de bevordering van mensenrechten wereldwijd. Het kabinet zoekt altijd naar mogelijkheden om in dialoog te treden met partijen zoals de VN over het Nederlandse woonbeleid, omdat de VN-experts waardevolle observaties en aanbevelingen kunnen doen.
Bent u net als de VN-rapporteurs van mening dat het proces rondom de sloop van de Tweebosbuurt niet zorgvuldig is verlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om het leed voor de gedupeerde bewoners te verzachten?
Ik vind het belangrijk dat de gemeente en de woningcorporatie de plannen zorgvuldig, rechtmatig en met oog voor de bewoners uitvoeren. Daar hebben de gemeente en de corporaties prestatieafspraken over gemaakt. Tevens is in de Overlegwet bepaald dat de verhuurder de huurder, de betrokken bewonerscommissie en de betrokken huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de betrokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan. De Overlegwet bepaalt bovendien dat het recht op informatie van huurdersorganisaties en bewonerscommissies (en huurders) in ieder geval een aantal onderwerpen omvat, waaronder voorgenomen renovatie en voorgenomen sloop. Op dit moment is in deze casus een hoger beroep ingesteld, het is daarom aan de rechter om te beoordelen of de bewoners voldoende zijn betrokken.
Hoe rijmt u een zorgvuldig proces met het feit dat bewoners gedwongen zijn en worden om te verhuizen uit de buurt?
Bij zo’n ingrijpende operatie, waarin woningen worden gesloopt en nieuwe woningen worden teruggebouwd, moeten vanzelfsprekend de belangen van de bestaande bewoners goed worden meegewogen. Bijvoorbeeld omdat zij al dan niet tijdelijk moeten verhuizen of permanent naar een andere buurt verhuizen. Dat is voor bewoners, die soms al tientallen jaren in een bepaalde buurt wonen, een zeer ingrijpende gebeurtenis. Daarom zijn er wettelijke regels voor een verhuurder hoe deze in zo’n situatie moet handelen; bijvoorbeeld het aanbieden van vervangende woningen en een verhuiskostenvergoeding. In het huurrecht is bepaald dat de verhuurder moet aantonen dat er vervangende passende woonruimte voor de huurder beschikbaar is. Passend betekent niet per se dat de woning in ieder opzicht hetzelfde is. Het is en blijft de verantwoordelijkheid van Vestia om hier zorg voor te dragen, waarbij uiteraard discussie kan ontstaan over wat passend is. Om deze reden bevat Overlegwet ook de mogelijkheid om geschillen voor te leggen aan de huurcommissie en/of de rechter.
Deelt u de mening dat «Tweebossen» geen werkwoord mag worden en het VN-Communiqué consequenties moet hebben voor het woonbeleid? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid tot wijk- en stadsvernieuwing is een onmisbaar onderdeel van het woonbeleid dat op lokaal niveau gevoerd kan worden. Met wet- en regelgeving worden hier op nationaal niveau kaders voor opgesteld, zoals de Overlegwet. Deze kaderstellende wet- en regelgeving moet voldoen aan de eisen die de Grondwet en mensenrechtenverdragen daaraan stellen. Het woonbeleid moet op lokaal niveau worden ingevuld, via het lokale democratisch proces. Daarbij bestaat de mogelijkheid om geschillen aan de rechter voor te leggen. De situatie in de Tweebosbuurt geeft mij geen aanleiding deze inrichting van het woonbeleid aan te passen.
Bent u bereid om vanuit uw positie als partner in het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ) de woonpijler van het NPRZ te herzien? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan lokale partijen zoals de gemeente Rotterdam en corporaties als Vestia om concrete invulling aan de volkshuisvestelijke opgave te geven. Lokaal kan de beste afweging in de lokale context worden gemaakt.
Bent u het met de VN-Rapporteurs eens dat hun Communiqué niet louter een oproep is tot een dialoog, maar ook beoogt mogelijke mensenrechtenschendingen te stoppen? Bent u het met de VN-Rapporteurs eens dat een dialoog niet mogelijk is, wanneer mogelijke mensenrechtenschendingen ongehinderd voortgezet worden?
De VN-rapporteurs hebben meerdere zaken benoemd in hun brief. De gemeente Rotterdam heeft aan de VN-rapporteurs een uitnodiging verstrekt om hierover in dialoog te treden.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven, moet de kaderstellende wet- en regelgeving onder meer voldoen aan de eisen die de Grondwet en mensenrechtenverdragen daaraan stellen. Daarbij is het aan de rechter om te toetsen of er voldaan is aan de wettelijke bepalingen. Gelet op deze waarborgen is er geen reden waarom de dialoog niet zou kunnen plaatsvinden.
Bent u van mening dat de sloop van de Tweebosbuurt stopgezet zou moeten worden, nu het VN-Communiqué afsluit met de oproep om maatregelen waaruit mensenrechtenschendingen voort kunnen vloeien, stop te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen richting de gemeente Rotterdam om de sloop stop te zetten?
Ik vind het van groot belang dat de juiste dialoog wordt gevoerd. Dat is in dit geval tussen de huurders, Vestia en de gemeente. Dit gesprek vindt plaats maar kent ook haar beperkingen in de tijd dat de zaak onder de rechter is. Juist omdat het onder de rechter is wil ik hier niet in treden.
Bent u bereid onderzoek te doen naar mogelijke schending van het recht op huisvesting en non-discriminatie en andere mensenrechten door het huidige Rotterdamse woonbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit onderzoek op zo kort mogelijke termijn uit te voeren, gezien de voortgaande uitvoering van het Rotterdamse woonbeleid?
Rotterdam heeft binnen de kaders van de wet de ruimte om haar lokale woonbeleid verder in te vullen. Het is aan de rechter om uitspraken te doen over in hoeverre bepaalde activiteiten passen binnen de wettelijke kaders.
Bent u bereid onderzoek te doen naar mogelijke (indirecte) discriminatie op basis van sociaaleconomische positie en/of migratieachtergrond door het woonbeleid dat volgens het VN-Communiqué gemeenschappen met een migratieachtergrond onevenredig treft? Wilt u zich hierbij specifiek richten op de (indirect) discriminerende aspecten van de «Rotterdamwet» en op potentiële (indirect) discriminerende gevolgen van herstructurering gericht op kwetsbare wijken, specifiek vanwege het NPRZ? Zo nee, waarom niet? Wilt u het woonbeleid laten toetsen op (indirect) discriminerende aspecten of effecten door het College voor de rechten van de mens? Zo nee, waarom niet?
Het woonbeleid van de gemeente Rotterdam is op democratische wijze vastgesteld. De gemeente Rotterdam streeft naar een inclusieve stad waar iedereen een plek heeft om zijn/haar thuis van te maken. Daarbij hoort ook het bieden van een kwalitatief goede en veilige omgeving, die perspectief biedt op een positieve sociaaleconomische ontwikkeling voor de bewoners. Deze inzet ligt ook ten grondslag aan het NPRZ, het project in de Tweebosbuurt is onderdeel van deze aanpak.
Voor dat deel van de bewoners dat direct met sloop en herhuisvesting te maken krijgt, kan dit een ingrijpende gebeurtenis zijn. Daarom biedt de wet- en regelgeving waarborgen voor de betrokkenheid van de bewoners en voor het aangeboden krijgen van passende nieuwe huisvesting. Uiteindelijk moet de herstructurering – en de aanpak van het NPRZ in zijn geheel – leiden tot betere en veerkrachtigere wijken op Rotterdam Zuid. In Rotterdam Zuid wonen veel mensen met een migratieachtergrond. Zij krijgen daardoor te maken met zowel de ingrijpende gevolgen van de herstructurering als met de beoogde positieve effecten van deze ingrepen. Dit staat los van hun migratieachtergrond.
Ook de «Rotterdamwet» is democratisch vastgesteld, waarbij bij het opstellen daarvan en tijdens de parlementaire behandeling veel aandacht is geweest voor mogelijke discriminerende aspecten. Daarbij zijn de opmerkingen van onder meer de Afdeling advisering van de Raad van State en van het College voor de Rechten van de Mens meegewogen. Verder merk ik in dit verband op dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens eerder heeft geoordeeld dat toepassing van selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp geen schending is van het EVRM en dat de beperking van de vrijheid van vestiging gerechtvaardigd is4.
Om deze redenen ben ik niet bereid om de in de vraag genoemde onderzoeken te laten doen.
Bent u bereid er bij de gemeente Rotterdam op aan te dringen om alle herstructureringsprojecten on hold te zetten, zolang het onderzoek naar mensenrechtenschendingen loopt? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan lokale partijen zoals de gemeente Rotterdam en corporaties als Vestia om concrete invulling aan de volkshuisvestelijke opgave te geven. Lokaal kan de beste afweging in de lokale context worden gemaakt.
Bent u bereid om na het verschijnen van de Leefbaarometer 3.0 de onderbouwing van de vele herstructureringsplannen in Rotterdam-Zuid opnieuw te bekijken, op grond van een analyse met de nieuwe Leefbaarometer en de projecten tot die tijd on hold te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente Rotterdam om wel of geen gebruik te maken van de Leefbaarometer voor de onderbouwing van het lokale (woon)beleid. Dat geldt ook voor het eventueel herzien van plannen of projecten na het verschijnen van de Leefbaarometer 3.0. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te hebben.
Bent u bereid om grondig te laten onderzoeken, ook over een langere termijn, in het geval van de uitverhuisde Tweebosbuurtbewoners, wat de effecten zijn geweest van de herstructurering op het gebied van hun sociaaleconomische positie en welzijn op andere vlakken? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Rotterdam heeft reeds een onderzoek aangekondigd over de effecten van de ingreep in de Tweebosbuurt en andere herstructureringsprojecten waar herhuisvesting een onderdeel is. Vestia en de andere corporaties ondersteunen dit voornemen en zullen dit onderzoek in samenwerking met de gemeente uitvoeren. De lokale partijen hebben het meeste inzicht in de gevoerde aanpak en zijn daarmee de aangewezen partij om hiermee aan de slag te gaan.
Wat moet er gebeuren voor de bewoners van de Tweebosbuurt en andere Rotterdammers die te maken kregen met het Rotterdamse woonbeleid, als er schendingen van hun mensenrechten worden vastgesteld?
Indien er op welke wijze dan ook bewijs zou zijn voor schendingen van mensenrechten moeten de verantwoordelijke organisaties op basis daarvan hun beleid aanpassen en de getroffenen bijstaan. Indien er vervolgens aanleiding zou zijn om aan te nemen dat dit niet zou gebeuren zou ik hierop toe zien. Ik merk wel op dat hier op dit moment geen sprake van is.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten instellen naar de totstandkoming van het sloopbesluit van Vestia en de gemeente Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Nee, op dit moment is in deze casus een hoger beroep ingesteld, het is daarom in deze casus aan de rechter om te oordelen over het sloopbesluit. Overigens heeft de rechter op 13 april 2021 al bepaald dat de sloop kon starten.
Deelt u de mening dat zeggenschap van bewoners cruciaal is? Erkent u dat bewoners in de Tweebosbuurt onvoldoende zeggenschap hebben gehad? Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat zeggenschap voor bewoners in (toekomstige) herstructureringswijken wel goed geregeld wordt?
Op dit moment is in deze casus een hoger beroep ingesteld, het is daarom in deze casus aan de rechter om te beoordelen of de belangen van de bewoners geschaad zijn op en op gespannen voet staat met de wet. Zoals reeds aangegeven worden huurders beschermd door de wet en schrijft deze eveneens voor op welke wijze zij betrokken moeten worden.
Hoe kan het dat u die partner is binnen het NPRZ, heeft toegestaan dat de belofte van samenwerking met bewoners uit Rotterdam-Zuid niet of onvoldoende wordt nagekomen en vooral niet op het gebied van de pijler wonen?
Bewoners(organisaties) kunnen de rechter om een oordeel vragen of hun belangen zijn geschaad, zie hiervoor het antwoord op vraag 19.
Kunt u aangeven op welke manieren zeggenschap van bewoners volgens u verankerd is in het NPRZ, met name op de pijler wonen? Hoe verklaart u dat er telkenmale bewonersprotesten ontstaan, als er een (herstructurerings)project binnen de pijler wonen wordt aangekondigd?
De herstructurering van een buurt heeft een grote impact op alle betrokkenen, met name op de bewoners. Het is heel begrijpelijk dat er conflicterende belangen kunnen zijn en die tot een geschil kunnen leiden, daarom is er ook de mogelijkheid om geschillen voor te leggen aan de huurcommissie en/of de rechter.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van bewoners uit Rotterdam-Zuid dat zij niet centraal worden gesteld als zij gedwongen moeten verhuizen, terwijl het centraal stellen van bewoners juist wel het uitgangspunt is van het NPRZ?
Zie het antwoord op vraag 20.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Rotterdamse huurders dat zij ondanks de «Wet op het overleg huurders verhuurder» heel makkelijk buiten spel gezet kunnen worden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Erkent u dat bewoners van de Tweebosbuurt na het besluit tot de sloop van de Tweebosbuurt het recht op zeggenschap en recht op terugkeer naar de Tweebosbuurt of naar de nieuw te bouwen woningen in het zogenaamde Blok S zelf hebben moeten afdwingen? Zo nee, waarom niet?
In het huurrecht is bepaald dat de verhuurder moet aantonen dat er vervangende passende woonruimte voor de huurder beschikbaar is. Passend betekent niet per se dat de woning in ieder opzicht hetzelfde is. Recht op terugkeer volgt niet uit de wet en ook niet uit het Sociaal plan van de Tweebosbuurt. In dat Sociaal plan, dat dateert van juli 2018 en dus van voor het sloopbesluit van de gemeente, was wel al een terugkeerregeling opgenomen, gericht op de nieuw te bouwen sociale huurwoningen. Als uitkomst van procesbegeleiding in 2020 is aan de terugkeerregeling een terugkeergarantie toegevoegd voor bewoners die eind oktober 2020 nog in de Tweebosbuurt woonden.
Ten aanzien van zeggenschap geldt dat op dit moment in deze casus een hoger beroep is ingesteld, het is daarom in deze casus aan de rechter om te beoordelen of de belangen van de bewoners geschaad zijn op en op gespannen voet staat met de wet. Zoals reeds aangegeven worden huurders beschermd door de wet en schrijft deze eveneens voor op welke wijze zij betrokken moeten worden.
Bent u op de hoogte van het feit dat bewonerscommissies niet worden uitgenodigd bij het maken van de prestatieafspraken in Rotterdam? Zo ja, wat heeft u gedaan om dat te voorkomen en wat gaat u daar nog tegen doen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat woningcorporaties en gemeenten dit nu wel zullen uitvoeren?
In de Woningwet is bepaald dat de prestatieafspraken worden vastgelegd in de lokale driehoek van gemeente, corporatie(s) en huurdersorganisatie(s). De definitie van een huurdersorganisatie is dezelfde als die in de Wet op het overleg huurders verhuurder. Indien er geen overkoepelende huurdersorganisatie is, hebben bewonerscommissies deze positie. Naar ik heb begrepen is er in Rotterdam bij alle corporaties sprake van een overkoepelende huurdersorganisatie en nemen deze organisaties deel aan het lokale overleg. Er is daarmee geen formele aanleiding om ook een bewonerscommissie uit te nodigen.
Vindt u dat de bewoners uit de Tweebosbuurt door het gemeentebestuur van Rotterdam uitgenodigd dienen te worden voor een gesprek waar de VN toe hebben opgeroepen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het gemeentebestuur om deze afweging te maken. Lokaal kan de beste afweging in de lokale context worden gemaakt. Daarbij acht ik het van groot belang dat de dialoog tussen alle partijen voortgezet wordt.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Vestia-directeur Straver die in het BNN/VARA-programma Opstandelingen stelt dat door «een flinke zak geld» vanuit het rijk met «uitvoeringstermijnen» ze haast moesten maken met de sloop? Erkent u dat de rijksmiddelen hiermee doorslaggevend zijn geweest? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid onderzoek te doen wat de effecten zijn voor bewoners van de speciaal voor Rotterdam-Zuid bedongen kortingen op de verhuurderheffing? Zo nee, waarom niet?3
Er is een regeling geweest waarmee een korting op de verhuurderheffing kon worden gevraagd voor sloop/nieuwbouw. Vestia heeft daar, naast andere corporaties, een aanvraag voor ingediend. De afweging om een aanvraag al dan niet in te dienen is aan de corporatie zelf. Ik zal met Vestia het gesprek aan gaan om verder te onderzoeken of de termijnen voor realisatie op negatieve wijze bij hebben gedragen aan het proces. Het is aan de lokale partijen zelf om onderzoek te doen naar de effecten van de ingreep op zichzelf.
Hoeveel Rijkssubsidie en kortingen op de verhuurderheffing (RVV) zijn er exact aangevraagd voor de sloop van de Tweebosbuurt? Heeft Vestia hiervoor reeds bedragen ontvangen? Kunt u alsnog besluiten de subsidie niet toe te kennen wanneer blijkt dat mensenrechten van bewoners zijn geschonden?
De door Vestia aangevraagde korting op de verhuurderheffing voor sloop is € 13,4 mln. Na afronding vindt de definitieve toekenning plaats. De definitieve toekenning vindt plaats op basis van de vooraf bepaalde kaders voor de activiteit.
Bent u op de hoogte van het feit dat Vestia gebruikmakend van de RVV op de plek van de te slopen woningen niet-DAEB woningen terugbouwt? Zo ja, voldoet dit aan de voorwaarden die de RVV stelt aan deze nieuwbouw? Zo nee, wat zijn de consequenties van dit nieuwe feit?
De heffingsvermindering voor sloop in de verhuurderheffing stelt geen voorwaarden aan wat er voor de gesloopte woningen in de plaats komt. Herstructurering valt ook als activiteit onder het gebied van de volkshuisvesting, net als het streven naar een qua inkomenssamenstelling meer gemengde wijk in een herstructureringsgebied. Corporaties kunnen binnen de grenzen van de Woningwet dus ook bijdragen aan wijkherstructurering, inclusief het vergroten van de diversiteit aan woningtypen in een wijk.
Naast de heffingsvermindering voor sloop kende de verhuurderheffing ook een heffingsvermindering voor nieuwbouw. Om voor deze heffingsvermindering in aanmerking te komen moet het gaan om woningen met een huur niet hoger dan de liberalisatiegrens. Indien het gaat om woningen waarvoor een dergelijke vermindering is aangevraagd zal, als de huur bij eerste toewijzing hoger dan de liberalisatiegrens ligt, de definitieve heffingsvermindering niet worden toegekend.
Bent u bereid om de eisen voor de RVV aan te scherpen? Kunt u hiermee voorkomen dat geen overhaaste besluiten tot sloop worden genomen, waarbij bewoners geen zeggenschap in de plannen hebben gehad?
De RVV is gesloten voor nieuwe aanvragen. Voor de huidige werkzaamheden zijn de aanmeldingen al op grond van de gestelde kaders beoordeeld. Bij afronding van de activiteit binnen de gestelde voorwaarden vindt definitieve toekenning plaats. Het is niet mogelijk om op al gedane toekenningen een aanscherping van de regels toe te passen. Partijen zijn immers begonnen met het investeren op basis van de bekende regels. Het overleg dat plaats moet vinden met de bewoners is reeds geregeld bij wet.
Deelt u de mening dat de eisen zo moeten worden ingericht dat als er DAEB woningen gesloopt worden er voldoende DAEB woningen worden teruggebouwd zodat een recht op terugkeer voor bewoners gegarandeerd kan worden?
Zie mijn antwoord op vraag 29.
Bent u bereid om te voorkomen dat met rijksgeld technisch goede betaalbare woningen worden gesloopt nu er zo’n groot tekort is aan deze woningen?
Landelijk is er een tekort aan woningen, niet alleen aan sociale huurwoningen. Dat betekent dat het voor veel groepen op de woningmarkt nu lastig is om een passende woning te vinden. Ik vind het belangrijk dat zowel de doelgroep voor sociale huurwoning alsook starters en mensen met een middeninkomen betere kansen krijgen op een woning. Naast de bouwopgave (de kwantiteit) die hierbij hoort, moet ook gekeken worden naar kwalitatieve aspecten. Daarom ligt mijn focus bij de woondeals en bij de inzet van de Woningbouwimpuls op het realiseren van meer betaalbare woningen en op woningen die aansluiten bij doelgroepen waar de behoefte het grootst is. Ook in Rotterdam is sprake van een tekort aan woningen. Voor deze lokale situatie is het in eerste instantie aan de gemeente Rotterdam om over de benodigde woningvoorraad in samenspraak met de provincie Zuid-Holland een goede afweging te maken.
Neemt u deze ontwikkelingen in Rotterdam en het VN-Communiqué mee in uw inzet voor een landelijke aanpak van kwetsbare wijken, waarbij ook de woonpijler van het NPRZ door het Ministerie van BZK wordt opgevoerd als lichtend voorbeeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u mensenrechten en inspraak vanaf nu garanderen bij de aanpak van de woningvoorraad in kwetsbare buurten en wijken in Nederland?
Ik vind het van groot belang om alle signalen, zeker ook een signaal van de VN, mee te nemen in de invulling van beleid.
Hoe voert u de aangenomen moties Beckerman 35 517, nrs. 60 en 61 uit? Heeft u reeds in kaart gebracht of en op welke wijze het kabinet zelf financieel bij kan dragen om deze langlopende ellende voor Vestia en tienduizenden huurders voorgoed op te lossen? Zo ja, hoe? Zo nee wanneer wordt dit uitgevoerd en de Kamer geïnformeerd?
Hierover heb ik op 8 juli jongstleden geïnformeerd (Vergaderjaar 2020–2020, met kenmerk 29 453, nr. 539)6.
Klopt het dat de Rotterdamse woningcorporaties al jaren geleden waarschuwden voor een aankomend tekort van 9.000 sociale huurwoningen in 2030 terwijl de Woonvisie beoogt 13.500 betaalbare woningen te onttrekken aan het goedkoopste segment? Bent u het eens met de VN-Rapporteurs dat dit het vinden van onderdak door grote groepen Rotterdammers nog moeilijker zal maken?
Ik heb begrepen dat er in de aanloop naar het Regioakkoord uit 2019 bij de bespreking van het regionale woningbehoefteonderzoek een verschil van mening heeft bestaan tussen de corporaties in Rotterdam en de gemeente Rotterdam over de aannames omtrent de ontwikkeling van de sociale huurvoorraad tot aan de 2e aftoppingsgrens in handen van particuliere verhuurders. De corporaties waren van mening dat deze sneller zou afnemen dan de gemeente en kwamen tot de conclusie dat de corporaties in 2030 nog 105.600 woningen zouden moeten bezitten om aan de totale woningbehoefte in het segment tot de 2e aftoppingsgrens te kunnen voldoen, terwijl de gemeente volgens haar aannames op 96.400 woningen van corporaties uitkwam.
Bovenstaande verschil van inzicht doet niets af aan de conclusie zoals voor Rotterdam in het Regioakkoord 2019 geland (en die is ondertekend door de corporaties, regiogemeenten en Provincie Zuid-Holland), namelijk dat gezien het feit dat de omvang van de sociale doelgroep in Rotterdam kleiner is dan de voorraad en met het oog op het uitgangspunt van een evenwichtige verdeling van de sociale voorraad over de regio Rotterdam, in Rotterdam ingezet wordt op een afname van de sociale voorraad tot 2030.
De zoutwinning en lekkages bij Nedmag |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel van Follow the Money, RTV Drenthe en RTV Noord over Nedmag waaruit blijkt dat zij van de lekkage in 2018 hadden kunnen weten?1 Deelt u de mening van de mijnbouwdeskundig ingenieur dat Nedmag het had kunnen voorzien?
Ja, ik ken het artikel. Ik deel de mening dat het bedrijf de lekkage had kunnen voorzien niet. Zowel toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) als Nedmag hebben aangegeven dat de lekkage in 2018 niet was te voorzien tijdens de fase van actieve zoutwinning.
Welke conclusies trekt u uit de uitspraak van de mijnbouwdeskundig ingenieur dat het samenvloeien van cavernes tot een bepaald volume, onverantwoord is? Welke voorwaarden worden er aan cavernes gesteld om de veiligheid te garanderen?
In het winningsplan2 en in mijn instemmingsbesluit3 is reeds aangegeven dat het niet langer beoogd is om cavernes te laten samengroeien tot een cluster met groot ondergronds volume. In het instemmingsbesluit heb ik voorwaarden opgenomen waarin het maximale volume van de cavernes is begrensd. Ook is de toegestane druk in deze cavernes begrensd voor het behoud van de integriteit van het cavernedak.
Hoe staat uw uitspraak in beantwoording van mijn Kamervragen van 30 april 2018 (Aanhangsel Handelingen 2714): «Bij het afgeven van vergunningen moet het risico op verontreiniging van het grondwater ten allen tijde verwaarloosbaar te zijn. Indien dit niet zo is wordt een vergunning niet afgegeven» in verhouding tot uw recente instemmingsbesluit tot 2045? Waaruit blijkt dat het risico op verontreiniging van grondwater verwaarloosbaar is?
De uitspraak uit 2018 verhoudt zich tot het recente instemmingsbesluit waarin beoordeeld is dat de risico’s voor verontreiniging van het grondwater verwaarloosbaar zijn.
In de beoordeling van het risico op verontreiniging van het grondwater is gekeken naar de kans dat verontreinigende stoffen uit de caverne de ondergrond in kunnen stromen, het grondwater kunnen bereiken en de eventuele effecten van die gebeurtenis.
In het instemmingsbesluit is de cavernegrootte en de cavernedruk beperkt om lekkage te voorkomen en de integriteit van het cavernedak te borgen. Tevens is vastgesteld dat zich tussen de bovenliggende zoutlaag en de ondiepe ondergrond meerdere afsluitende lagen bevinden. Daarnaast wordt de pekel uit de cavernes afgelaten aan het einde van de periode van actieve winning. Tot slot is meegewogen dat er een relatief kleine hoeveelheid van een alternatieve dakolie gebruikt zal gaan worden. Dit alternatief bevat minder toxische stoffen dan diesel en is daardoor minder schadelijk.
De kans dat dakolie de bovenste lagen van de ondergrond waar het grondwater zich bevindt, bereikt of in de toekomst zal bereiken en het grondwater verontreinigt heb ik daarmee beoordeeld als verwaarloosbaar.
Hoe staat de risicobeoordeling die Nedmag heeft laten uitvoeren in verhouding tot het negatieve advies van Staatstoezicht op de Mijnen, gemeente Midden Groningen, provincie Groningen en Waterschap Hunze en Aa’s voor het winningsplan?
In de risicobeoordeling in het winningsplan wordt ingegaan op het risico op bodemtrillingen, het risico op verontreiniging van het grondwater en het risico op schade aan gebouwen en infrastructuur als gevolg van bodemdaling. In het instemmingsbesluit heb ik beschreven hoe ik de genoemde adviezen heb gewogen. Ik geef u hier een beknopte weergave.
Over het beperkte risico op bodemtrilling zijn de door Nedmag gemaakte risicobeoordeling en alle uitgebrachte adviezen in overeenstemming.
Er zijn negatieve adviezen die zien op het gebruik van diesel als dakolie om milieuhygiënische redenen. Hieraan heb ik gevolg gegeven door in te stemmen met het gebruik van een alternatieve dakolie en een alternatieve wijze van ontwikkelen van de caverne waardoor het gebruikte volume sterk verminderd zal zijn ten opzichte van de eerder aangelegde cavernes (zie ook het antwoord op vraag 3).
De bodemdaling is een omvangrijk onderdeel van het instemmingsbesluit. Het overgrote deel van de bodemdaling is een gevolg van de winning uit het verleden. De adviezen zien op het beperken van de bodemdaling als gevolg van nieuwe en voortgezette winning. Hieraan heb ik gevolg geven door niet in te stemmen met de voortzetting van de winning uit caverne Veendam-3.
SodM heeft negatief geadviseerd op voortzetting van actieve winning uit de bestaande cavernes om samengroei aan het cavernecluster te voorkomen en daarmee herhaling van het incident uit 2018 te voorkomen. Om deze samengroei te voorkomen heb ik niet ingestemd met voortzetting van de winning uit caverne Veendam-3 en heb ik de voortzetting van de winning uit caverne Tripscompagnie-9 in tijd en omvang beperkt.
Klopt de conclusie dat het voortbestaan van Nedmag prioriteit had bij het verstrekken van de vergunning zodat zij de schades in de toekomst kunnen blijven betalen? Wat gebeurt er als Nedmag failliet gaat met het sluiten van de putten, de waterbeheersmaatregelen die nodig zijn bij bodemdaling en de afhandeling van de schades? Wie is dan verantwoordelijk? Hoe heeft u dit risico ingedekt?
Nee, dat klopt niet. Het wettelijke toetsingskader van het winningsplan ziet op de beoordeling van veiligheid en de gevolgen van de winning. Het voortbestaan van een bedrijf is daar geen onderdeel van.
Vanaf 1 november 2021 kunnen mensen met schade zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade die de schade zal beoordelen. Indien de Commissie Mijnbouwschade tot conclusie komt dat schade is veroorzaakt door de zoutwinning dan zal Nedmag deze moeten vergoeden.
Indien Nedmag failliet zou gaan, kunnen burgers zich melden bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat voor uitbetaling uit het waarborgfonds.
Herkent u overeenkomsten met de gaswinning in Groningen, zoals het ontkennen van het mijnbouwbedrijf dat schade door hun activiteiten komt? Of de jarenlange strijd die omwonenden moeten voeren om hun schade vergoed te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken de onrust die in de omgeving leeft en het vermoeden dat mensen hebben dat hun woningen als gevolg van de zoutwinning door Nedmag zijn of kunnen worden beschadigd. Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 8 waarin ik aangeef hoe ik de geleerde lessen in Groningen ga toepassen op de situatie rond de afhandeling van schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten in Nederland.
Waarom ontkent u in uw reactie op het artikel uit vraag 1, dat bij Nedmag en de staat, economische belangen zwaarder wegen dan de veiligheid van omwonenden van een mijnbouwgebied?
Het is onjuist dat economische belangen zwaarder wegen dan de veiligheid van omwonenden. De veiligheid van de zoutwinning is beoordeeld in het instemmingsbesluit. De economische belangen zijn geen onderdeel van het wettelijke toetsingskader en ook geen onderdeel geweest van de afweging.
Heeft u lessen geleerd uit de problemen rondom het Groningenveld die u gaat toepassen op de situatie rondom de gaswinning in Groningen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb lessen geleerd uit de problemen rondom het Groningenveld welke ik ga toepassen op de situatie rond de afhandeling van schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten in Nederland. Daarom heb ik, naast het Instituut Mijnbouwschade Groningen, een onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade ingesteld die woningeigenaren en kleine bedrijven ondersteunt in het proces van schadeafhandeling. De Commissie doet onderzoek en adviseert over de oorzaak en de omvang van de schade, waarmee de Commissie Mijnbouwschade in de praktijk de bewijslast van de schademelder overneemt. Het advies van de Commissie Mijnbouwschade is bindend voor het mijnbouwbedrijf. Op dit moment adviseert de Commissie Mijnbouwschade alleen nog over schademeldingen door bodembeweging als gevolg van de winning of opslag van gas in of uit kleine velden. Vanaf 1 november a.s. wordt daar mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning aan toegevoegd. De Commissie Mijnbouwschade neemt ook meldingen in behandeling van mogelijke schade door gestapelde mijnbouw.
In het geval er meerdere oorzaken aan de schade ten grondslag liggen, zal de Commissie Mijnbouwschade in haar advies aangeven welk deel veroorzaakt is door welke mijnbouwactiviteit en welke vergoeding zij daarbij adviseert. Daar waar er een samenloop is met schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld, zal er afstemming plaatsvinden tussen Commissie Mijnbouwschade en het Instituut Mijnbouwschade Groningen.
Welk deel van de winsten van Nedmag wordt in een schadefonds gestort om (toekomstig) gedupeerden te compenseren? Doet de staat ook een bijdrage vanuit de opbrengsten in dat fonds?
In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat mijnbouwbedrijven of rechtsopvolgers aansprakelijk zijn voor mijnbouwschades. Mocht er geen mijnbouwbedrijf of rechtsopvolger meer zijn, dan kunnen bewoners een beroep doen op het publieke Waarborgfonds Mijnbouwschade. Dit Waarborgfonds is gevuld door mijnbouwbedrijven uit de olie-, gas- en zoutsector. Daarnaast kan ik op basis van de Mijnbouwwet, indien ik daar aanleiding toe zie, financiële zekerheid eisen om eventuele schade die in toekomst ontstaat te vergoeden. Ik zie op dit moment daarom geen aanleiding om een aanvullend schadefonds op te richten.
Bent u bereid de omkering van bewijslast, of het bewijsvermoeden, toe te passen in gebieden van zoutwinning? En bij gebieden met gestapelde mijnbouw? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een wettelijke bewijsvermoeden is een vergaande afwijking van het uitgangspunt in het bewijsrecht dat degene die iets stelt, dat ook moet bewijzen. Zo'n afwijking vergt een voldoende rechtvaardiging. Voor het Groningenveld is hier sprake van, omdat hier tienduizenden schademeldingen waren in korte tijd die grotendeels toe te wijzen waren aan bodembeweging door de opslag of winning van gas in of uit deze velden. Bij zoutwinning of in gebieden met gestapelde mijnbouw buiten het effectgebied van het Groningenveld gaat het om veel minder schadegevallen, waardoor een voldoende rechtvaardiging voor het wettelijk bewijsvermoeden ontbreekt.
Wilt u zelf deze vragen beantwoorden?2
Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik verantwoordelijk voor de beantwoording van Kamervragen. Ik hecht eraan dat de beantwoording correct, begrijpelijk en gecontroleerd is. Daarom worden mijn antwoorden op Kamervragen vrijwel altijd voorgelegd aan de partijen waarover de Kamervragen gaan. Op deze manier worden feitelijke onjuistheden voorkomen. In sommige gevallen worden partijen verzocht om een suggestie voor de beantwoording van de vragen, dit heeft te maken met de detail en complexiteit van de onderwerpen. Ondanks deze afstemming blijf ik verantwoordelijk voor de juistheid van de beantwoording op het moment dat ik mijn brief aan de Tweede Kamer stuur. Het is vervolgens aan uw Kamer om een vervolg te geven aan mijn brief.
In het geval van de voorliggende Kamervragen is SodM en Nedmag om input gevraagd op de vragen die voor hun organisatie relevant zijn voor de feitelijke onderbouwing zodat uw Kamer juist wordt geïnformeerd.
Brandveiligheid van gebouwen in Nederland |
|
Sandra Beckerman , Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Koerhuis (VVD) en Beckerman (SP) over de brandveiligheid?1
Ja.
Deelt u de mening dat het – bijna vier jaar na de Grenfell brand – uitermate problematisch is dat we in Nederland nog steeds niet volledig in kaart hebben gebracht welke panden risicovol zijn?
Ik ben van mening dat snelle afronding van de eerder door mij in gang gezette inventarisatie nodig is en heb hiervoor diverse acties ondernomen. In mijn antwoorden van 18 juni jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en toegezegd uw Kamer eind van het jaar nadere informatie te sturen.
Hoe beoordeelt u het resultaat van het interbestuurlijk toezicht door provincies, dat u in oktober 2020 aankondigde nodig te vinden, nu nog altijd niet alle gemeenten in kaart hebben gebracht welke gebouwen niet voldoen aan de brandveiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in mijn antwoorden van 18 juni gemeld, hebben provincies beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Alle provincies hebben actie ondernomen naar aanleiding van mijn verzoek, ieder op een eigen wijze. Mijn inschatting is dat gemeenten stappen hebben gezet met de inventarisaties en dat de diverse acties van provincies daaraan bijdragen. Het herhaalonderzoek onder 80 gemeenten (steekproef) dat ik dit jaar nog zal uitvoeren zal, samen met de nadere informatie van de provincies, uitwijzen wat het landelijke beeld is.
Hoe beoordeelt u het beleid van sommige gemeenten om nog altijd geen inventarisatie te doen van de brandveiligheid van gebouwen wetende dat het ATGB heeft geoordeeld dat er in Nederland een soortgelijke gevelbrand als in Grenfell niet uit te sluiten valt? Beoordeelt u dit als verstandig beleid?
Dit oordeel van de ATGB benadrukt de noodzaak voor een snelle afronding van de inventarisatie door gemeenten. Zoals in mijn antwoorden van 18 juni gemeld, hebben gemeenten beleidsvrijheid ten aanzien van het uitvoeren van de inventarisatie, maar mijn beeld is dat gemeenten de inventarisatie in het algemeen uitvoeren. Wel moeten zij de werkzaamheden daarvoor inpassen in hun jaarlijkse toezichtactiviteiten en de daarvoor beschikbare personele capaciteit. Als een gemeente de inventarisatie uiteindelijk niet zou uitvoeren vind ik dat onverstandig. Met het herhaalonderzoek onder 80 gemeenten (steekproef) dat ik dit jaar uitvoer en de nadere informatie van de provincies houd ik een vinger aan de pols. Aan het eind van het jaar zal ik uw Kamer informeren.
Wat verwacht u van het herhaalde onderzoek onder 80 gemeenten dat u gaat uitvoeren? Welke vervolgstappen liggen er klaar indien gemeenten opnieuw negatief scoren?
Uit het vorige onderzoek dat ik voorjaar 2020 heb laten uitvoeren onder 80 gemeenten, bleek dat ten minste 91% van de gemeenten al invulling had gegeven aan de inventarisatie en dat ten minste 60% van alle gemeenten volledig klaar was met de inventarisatie. Ten minste 31% van de gemeenten was nog bezig met de inventarisatie en hierbij ging het vooral om de grotere gemeenten.
Mijn verwachting is dat vooral deze grote gemeenten sinds het vorige onderzoek een flinke stap verder hebben gezet. Hoe de stand van zaken is zal uit het herhaalonderzoek blijken. Op de uitkomsten daarvan loop ik niet vooruit.
Hoe beoordeelt u het beleid van de Groningse gemeente die geen informatie heeft aangedragen aan de provincie over de inventarisatie? Wanneer is deze informatie wel beschikbaar? Om welke gemeente gaat dit?
Het gaat hier om een tussenstand van de provincie Groningen. Ik ga ervan uit dat deze gemeente nog nadere informatie geeft aan de provincie. Ik wacht deze verdere informatie af en informeer uw Kamer hierover eind van het jaar.
Hoe beoordeelt u het beleid van twee Friese gemeenten die geen informatie hebben aangedragen aan de provincie over de inventarisatie? Wanneer is deze informatie wel beschikbaar? Om welke gemeenten gaat dit?
Het gaat hier om een tussenstand van de provincie Friesland. Ik ga ervan uit dat deze gemeenten nog nadere informatie geven aan de provincie. Ik wacht deze verdere informatie af en informeer uw Kamer hierover eind van het jaar.
Hoe beoordeelt u het beleid van twee Drentse gemeenten die geen informatie hebben aangedragen aan de provincie over de inventarisatie? Wanneer is deze informatie wel beschikbaar? Om welke gemeenten gaat dit?
Het gaat hier om een tussenstand van de provincie Drenthe. Ik ga ervan uit dat deze gemeenten nog nadere informatie geven aan de provincie. Ik wacht deze verdere informatie af en informeer uw Kamer hierover eind van het jaar.
Hoe beoordeelt u het beleid van de Utrechtse gemeente die nog geen informatie heeft aangedragen aan de provincie over de inventarisatie? Wanneer is deze informatie wel beschikbaar? Om welke gemeente gaat dit?
Het gaat hier om een tussenstand van de provincie Utrecht. Ik ga ervan uit dat deze gemeente nog nadere informatie geeft aan de provincie. Ik wacht deze verdere informatie af en informeer uw Kamer hierover eind van het jaar.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Gelderland die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Gelderland in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het is niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door het sturen van een brief aan iedere gemeente met het verzoek de inventarisatie uit te voeren en te betrekken in het jaarprogramma VTH en de uitkomsten op te nemen in het jaarverslag VTH.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Limburg die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Limburg in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het is niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Limburg heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door de gemeenten te verzoeken haar te informeren over de voortgang van de inventarisatie. De provincie heeft hierop beperkt respons gekregen en beziet thans eventuele verdere actie richting de gemeenten.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Noord-Holland die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Noord-Holland in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door het sturen van een brief aan iedere gemeente ter ondersteuning van mijn eerdere verzoek aan gemeenten om de inventarisatie uit te voeren.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Zuid-Holland die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Zuid-Holland in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door het sturen van een brief aan iedere gemeente om het belang van brandveiligheid te benadrukken en aandacht te vragen voor de inventarisatie. Van deze brief heeft de provincie een afschrift aan de gemeenteraden verstuurd, zodat ook zij hierover zijn geïnformeerd in het kader van horizontale verantwoording en controle.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Zeeland die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Zeeland in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door het voeren van een IBT-gesprek met iedere gemeente waarbij de inventarisatie aan de orde is gesteld en verzocht is gehoor te geven aan mijn verzoek tot het uitvoeren hiervan.
Het Meldpunt huurtoeslag van de Woonbond |
|
Sandra Beckerman , Mahir Alkaya |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat in twee dagen tijd al 180 mensen zich hebben gemeld bij het Meldpunt huurtoeslag van de Woonbond?
Ik vind het vervelend dat mensen zich genoodzaakt voelen zich te wenden tot dit meldpunt, maar ik vind het goed dat zij dit wel doen. Dat er ook bij de huurtoeslag mogelijk sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of een onterechte kwalificatie van Opzet/Grove Schuld (O/GS) was al bekend. Het afgelopen jaar heeft het kabinet de Kamer mede via de 6e1 en 7e voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag2 geïnformeerd over de stand van zaken omtrent verbreding van de compensatieregeling en de Opzet/Grove Schuld (O/GS) tegemoetkoming naar de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget.
Hoeveel mensen hebben zich reeds bij de Belastingdienst gemeld met problemen omtrent de huurtoeslag? En hoeveel mensen hebben zich gemeld met problemen omtrent de zorgtoeslag en het kindgebonden budget?
Er is een voorlopige inventarisatie van burgers die mogelijk zijn getroffen door deze fouten van Toeslagen. De Adviescommissie uitvoering toeslagen heeft geconcludeerd dat vijf van de vijfentwintig CAF-zaken die ook betrekking hebben op andere toeslagen dan kinderopvangtoeslag (de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget, ook wel niet-KOT genoemd), vergelijkbaar zijn aan CAF-11. Dat wil zeggen, Toeslagen heeft daar institutioneel vooringenomen gehandeld. Circa 2.600 burgers zijn betrokken bij 25 CAF-onderzoeken die ook betrekking hebben op niet-KOT, waarvan ca. 500 burgers bij de 5 CAF-11 vergelijkbare onderzoeken. Naast de 500 burgers die op dit moment in zicht zijn, acht ik het mogelijk dat Toeslagen ook in andere, nog onbekende, situaties institutioneel vooringenomen heeft gehandeld.
Daarnaast was het invorderingsbeleid voor alle toeslagen hetzelfde, waarbij mogelijk O/GS kwalificaties zijn gegeven bij de aanvraag van een persoonlijke betalingsregeling. Hoewel de initiële terugvordering in beginsel terecht kan zijn, is de kans aanzienlijk dat de O/GS kwalificaties onterecht zijn. Deze kwalificaties konden vergaande gevolgen hebben, zoals het afwijzen van een persoonlijke betalingsregeling en het weigeren van een minnelijke schuldsanering. Er zijn 12.000 burgers met alleen een niet-KOT terugvordering met O/GS-label, alsmede ca. 10.000 burgers met zowel niet-KOT als KOT terugvordering met O/GS-label. Het onderscheid tussen de verschillende toeslagen is daarbij nog niet gemaakt. Er hebben zich tot nu toe ongeveer 5.000 personen gemeld bij UHT. Dit kan zijn omdat er bij hen ook problemen zijn geweest met de kinderopvangtoeslag. In totaal is bij circa 200 mensen geregistreerd dat zij zich specifiek hebben gemeld met problemen bij andere toeslagen dan de kinderopvangtoeslag. Een onderscheid tussen de verschillende toeslagen is nog niet gemaakt.
Is u bekend hoeveel gedupeerden er zijn bij de huurtoeslag?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de bewering van tientallen van de 180 huishoudens dat de Belastingdienst onterecht uitgaat van opzet/grove schuld?
Deze meldingen bevestigen de noodzaak van een herstelregeling. Zoals hierboven al is benoemd, was al bekend dat ook bij de huurtoeslag mogelijk sprake is geweest van onterechte O/GS kwalificaties, en wordt momenteel gewerkt aan tegemoetkoming voor personen waar dit inderdaad het geval was.
Bent u met de Woonbond eens dat ontvangers van huurtoeslag vaak zeer afhankelijk zijn van deze toeslag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, de huurtoeslag is een bijdrage in de huurkosten wanneer de huurprijs relatief hoog is in relatie tot het inkomen. Hiermee is de huurtoeslag voor een groot deel van de huurtoeslagontvangers een belangrijk onderdeel van het huishoudbudget.
Kunt u, gezien het antwoord op de vorige vraag, uitleggen waarom mensen zich pas «later in 2021» kunnen aanmelden voor herstel? Waarom opent u niet terstond een meldpunt voor hen?
Ik wil deze mensen zo goed mogelijk helpen. Mensen die zich melden worden geregistreerd. We kunnen ze echter pas helpen wanneer de compensatieregeling gereed is. In het vormgeven van een compensatieregeling wil ik recht doen aan de schade die zij hebben geleden. In de 7e voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag heb ik hiervoor een richting met uw Kamer gedeeld. Het opstellen van een regeling die recht doet aan deze schade, het opstellen van de benodigde wetgeving en het uitvoeren hiervan kosten echter noodzakelijkerwijs tijd. Zoals in het antwoord op vraag 8 wordt beschreven is er voor mensen met acute financiële nood de mogelijkheid zich al eerder te melden.
Vindt u dat eventuele gedupeerden tot volgend jaar kunnen wachten op de behandeling van hun zaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat acute gevallen zich al kunnen melden? Zo ja, kunt u toelichten wat acuut is? Door wie wordt dit bepaald?
Mensen in acute financiële nood kunnen zich inderdaad bij de Servicelijn melden. Er is sprake van acute financiële nood als een persoon geen financiële middelen heeft om noodzakelijke uitgaven te doen, zoals het betalen van boodschappen, schoolgeld, of bijvoorbeeld kleding voor de kinderen. Ook kan hier sprake van zijn wanneer er geen geld is voor medische hulp of medicatie, of wanneer er sprake is van een uithuiszetting. Net zoals bij de KOT, beoordeelt het Brede Hulpteam van UHT samen met de burger of hier sprake van is. Het Brede Hulpteam heeft hier ervaring mee en heeft inmiddels enkele tientallen Noodvoorzieningen voor andere toeslagen dan de KOT uitbetaald.
Is er bij de huurtoeslag sprake van dat huishoudens enorme sommen geld in korte tijd moeten terugbetalen? Bent u bereid deze stop te zetten wanneer niet zeker is dat deze terugbetalingen terecht zijn? Zo nee, waarom niet?
De gemiddelde terugvordering per burger betrof € 3.800 bij de huurtoeslag. Wanneer sprake was van de kwalificatie O/GS, kon wel de standaard betalingsregeling van 24 maanden worden afgesloten, maar geen persoonlijke betalingsregeling naar betaalcapaciteit. Bij mensen die zich hebben gemeld met OG/S-kwalificatie wordt de invordering gepauzeerd tot een beslissing is genomen.
Bent u bereid u zich er zo snel mogelijk te van vergewissen of bij de huurtoeslag sprake is van schrijnende gevallen die echt niet kunnen wachten op hulp – en hen die hulp snel te bieden? Hoe gaat u dat aanpakken?
Burgers die gedupeerd zijn in het kader van andere toeslagen (niet-KOT) die te maken hebben met acute financiële nood kunnen via het Serviceteam een beroep doen op de Noodvoorziening. Met een korte intake wordt beoordeeld of de burger in aanmerking komt voor een betaling uit de Noodvoorziening. Burgers kunnen daarnaast terecht bij hun gemeente voor normale hulp op het gebied van schulden. Met de Woonbond is contact over hoe signalen over schrijnende situaties die bij het meldpunt van de Woonbond zijn binnengekomen kunnen worden opgepakt.
Het ontbreken van wetgeving tegen hittestress bij diertransporten |
|
Sandra Beckerman |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat dierenorganisaties wetgeving nodig achten om hittestress bij dieren te voorkomen en het toezicht daarop te kunnen verbeteren?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik ben hiervan op de hoogte. In de recente Kamerbrief2 over de stand van zaken met betrekking tot dierenwelzijnsonderwerpen gerelateerd aan hitte heb ik aangegeven dat ik bezig ben met het maken van een plan van aanpak over hittestress bij landbouwhuisdieren. Bij de totstandkoming van dit plan worden verschillende partijen betrokken, waaronder ook dierenwelzijnsorganisaties. Hun insteek voor specifieke wetgeving gericht op het voorkomen van hittestress en de verbetering van de handhaving daarop wordt hierin meegenomen. Verder werkt mijn ministerie op basis van de recent aangenomen moties van lid Vestering uit hoe er uitvoering kan worden gegeven aan het wettelijk vastleggen van een maximale wachttijd van vijftien minuten bij het slachthuis (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 11) en aan het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).
Bent u bereid de vrijblijvendheid voor de sector aan te pakken en de wet hierop aan te passen zodat adequate handhaving mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert op basis van wet- en regelgeving en handhaaft als er sprake is van onnodig lijden door transport en hoge temperaturen. Het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen3 is door de jaren heen steeds verder doorontwikkeld. De onderliggende sectorprotocollen en afspraken met de NVWA over mogelijk aangepaste keuringstijden bij exporten en slachterijen werpen vruchten af. Daarnaast kan de NVWA ondanks dat het Nationaal Plan geen wettelijke basis kent in rapporten van bevindingen wel, ter ondersteuning van handhaving in geval van een wettelijke overtreding, refereren aan maatregelen die zijn opgenomen in het Nationaal Plan.
In Europees verband zet ik me in voor concretisering van dierenwelzijnswetgeving, zoals mijn inzet voor duidelijkere risico-mitigerende maatregelen voor diervervoer bij extreem warme omstandigheden en duidelijkere temperatuurgrenzen voor vervoer van specifieke diersoorten/-categorieën. De Europese Commissie heeft in de Farm2Fork-strategie aangekondigd de EU-regelgeving op het gebied van dierenwelzijn te gaan evalueren en herzien. Daartoe heeft de Europese Commissie de Europese Food Safety Authority (EFSA) gevraagd om onderzoeken uit te voeren en worden stakeholders, inclusief de EU-lidstaten, geconsulteerd. De uitkomst van dit onderzoek wordt eind 2022 verwacht. Waarschijnlijk zal de Europese Commissie in het laatste kwartaal van 2023 een voorstel doen voor de herziening van de EU-regelgeving op het gebied van dierenwelzijn, waaronder ook de transportverordening4. Mijn ministerie volgt dit proces nauw en levert in de aanloop naar de voorstellen, die eind 2023 verwacht worden, actief inbreng om de EU-dierenwelzijnsregelgeving te verbeteren. Waarbij ook expliciet aandacht wordt besteed aan extreme temperaturen.
Kunt u een volledig overzicht geven van de wettelijke en niet-wettelijke maatregelen die voor het jaar 2021 gelden voor diertransporten in de veesector bij temperaturen boven de 25 graden?
De belangrijkste wettelijke bepaling met betrekking tot diertransport bij hoge temperaturen is artikel 3 van de Transportverordening. Op grond daarvan is het verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent. Vervoer van dieren onder warme weersomstandigheden kan leiden tot hittestress en lijden en daarmee tot overtreding van dit verbod. Ter nadere invulling van deze bepaling heb ik 2 juli 2020 de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen vastgesteld, die bepaalt dat in ieder geval sprake is van een overtreding van voornoemd artikel 3 indien dieren worden vervoerd bij een buitentemperatuur van 35 graden of meer. Omdat het uiteindelijk om de omstandigheden voor de dieren in het transportmiddel gaat, geldt die beleidsregel alleen voor wagens die niet zijn voorzien van een actief koelsysteem. Het voorgaande neemt niet weg dat ook bij buitentemperaturen onder de 35 graden onnodig lijden als gevolg van hittestress kan optreden bij dieren die worden vervoerd. Daarnaast wordt er, zoals bij vraag 1 ook is aangegeven, gewerkt aan hoe er uitvoering kan worden gegeven aan de recent aangenomen motie van lid Vestering over het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten naar 30 graden (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).
De NVWA voert, zoals beschreven in het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen, vanaf 27 graden in De Bilt extra controles uit en treedt handhavend op als er sprake is van hittestress en lijden van dieren door het vervoer onder warme omstandigheden, en daarmee van overtreding van artikel 3 van de Transportverordening. Niet-wettelijke maatregelen zijn voor diertransport vastgelegd in het Nationaal Plan voor veetransport bij extreme temperaturen. De NVWA staat daarnaast sinds 2 juli 2020 geen export toe voor transporten met een transporttijd langer dan 8 uur als de voorspelde temperatuur onderweg boven de 30 graden uitkomt (met uitzondering van actief gekoelde wagens).
Hoe worden deze regels vanuit u en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gecommuniceerd met de veehouderij en veevervoer sectoren?
Jaarlijks wordt er vóór en ná de zomer een bijeenkomst georganiseerd waarbij brancheorganisaties aanwezig zijn. Daar worden de wetgeving, de maatregelen en afspraken uit het Nationaal Plan veevervoer bij extreme temperaturen (en de daaraan verbonden sectorale protocollen) besproken. Het Nationaal Plan, met links naar alle werkvoorschriften en sectorale protocollen, staat ook op de NVWA-website. Voorafgaand aan dagen waarop volgens de temperatuur-voorspelling van het KNMI het Nationaal Plan in werking treedt stuurt de NVWA alle betrokkenen een attentiemail. Nieuwe en bestaande wetgeving worden eveneens besproken in een periodiek overleg dat de NVWA heeft met vertegenwoordigers van de transportsector. Daarnaast wordt, in operationele handhavingsoverleggen met de verschillende sectorpartijen (runderen, paarden, schapen en geiten) de handhavingslijn voor dieren in de wei tijdens hitte toegelicht.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de pluimveesector ook een transportverbod (inclusief vangen en laden) op gaat nemen in haar sectorprotocol, waarvan u in beantwoording op eerdere Kamervragen aangaf dat dat een kwalijke tekortkoming was?2
Het protocol pluimveetransport bij hoge/lage omgevingstemperaturen van de pluimveesector, wat is vastgesteld door stichting Avined, is geen onderdeel van het Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen en is daarom ook niet afgestemd met de NVWA. Tegelijk betekent dit niet dat de pluimveesector hiermee onder de vingerende wet en regelgeving uitkomt. Integendeel, uit de Transportverordening volgt dat het vangen en laden onderdeel is van vervoer, en dat dit dus onder het toepassingsgebied van de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen valt. Ook voor de pluimveesector geldt dat er geen transport mag plaatsvinden bij temperaturen boven de 35 graden, als het vervoermiddel geen actieve koeling heeft.Het is de verantwoordelijkheid van ketenpartijen om dierenwelzijn te borgen en om aan de geldende wetgeving en regels te voldoen. De NVWA biedt de mogelijkheid om, waar mogelijk, de slachttijden aan te passen op dagen van hoge temperaturen, maar de oplossing is niet aan de toezichthouder. De sector moet zich bezinnen om structurele oplossingen te realiseren om welzijnsproblemen in de zomer te voorkomen.
Welke oplossingen zijn er volgens u te bedenken om te voorkomen dat het stilleggen van transporten van pluimvee bij hoge temperaturen niet tot gevolg heeft dat er welzijnsproblemen in de stallen ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NVWA biedt de mogelijkheid om slachttijden aan te passen (vervroegen en/of op zaterdag slachten met 1 shift). Met Nederlandse slachterijen is afgesproken dat vanaf een verwachte buitentemperatuur van 33 graden de mogelijkheid door de NVWA wordt geboden om eerder te slachten (voor pluimveeslachthuizen 2 uur eerder ten opzichte van hun oorspronkelijke tijd met als vroegste tijdstip 2:00 uur) met diensten van maximaal 7 uur en indien nodig op zaterdag. Daarnaast wordt bezien of er «vooruit gewerkt» kan worden; oftewel, bij verwachte hoge temperaturen de dagen ervoor langere slachtdagen toestaan. De NVWA zet zich maximaal in binnen de huidige Cao-afspraken. Door op koelere momenten van de dag te slachten wordt er geprobeerd hittestress zoveel mogelijk te voorkomen en de doorgang van het cyclische proces zo min mogelijk vertraging te laten oplopen.
De oplossing kan echter niet uitsluitend bij aanpassingen van de toezichthouder worden gelegd. De sector moet zich aan de wet- en regelgeving houden en hierop wordt gehandhaafd door de NVWA. Daarnaast is het aan de sector om zich te bezinnen om structurele oplossingen te realiseren om welzijnsproblemen in de zomer te voorkomen. Dat is ook onderdeel van het plan van aanpak hittestress bij landbouwhuisdieren6, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd en waarin ik dit specifieke punt ook heb geadresseerd.
Onderschrijft u de constatering van de universitair docent van de Universiteit Utrecht, dat nog veel onderzoek nodig is naar hittestress bij dieren? Zo ja, bent u bereid dit te doen en op welke termijn?
Ik onderschrijf het belang van wetenschappelijk onderzoek naar hittestress bij dieren. In relatie tot diertransport zijn hierop een aantal ontwikkelingen. Ten aanzien van hittestress van landbouwhuisdieren heeft mijn ministerie het European Reference Centre for Animal Welfare (EURCAW) gevraagd om kennis (wetenschappelijk en best practice) over klimaatsveranderingen in relatie tot dierenwelzijn en de handhaving daarvan toegankelijk te maken voor de lidstaten.
Daarnaast vindt onderzoek plaats met als doel hittestress bij dieren tijdens transport te voorkomen. Momenteel wordt er een privaat publiek samenwerkingsonderzoek «toekomstbestendig diertransport» uitgevoerd naar toepassingen van technologische dierenwelzijnsindicatoren tijdens transporten. Metingen van temperatuur en luchtvochtigheid wordt ook meegenomen in dit onderzoek, dat tot 2023 loopt. Ik heb vorige zomer in aanvulling hierop ook onderzoek laten uitvoeren naar de relatie tussen de buitentemperatuur en de interne temperatuur in de veewagens, bij de dieren, voor verschillende type veewagens, en voor verschillende diersoorten. Dit was een kleinschalig onderzoek en het is nu nog te vroeg om conclusies te trekken, maar de opgedane informatie is erg nuttig voor toekomstige ontwerpen van veewagens. Met grote waarschijnlijkheid kan dit onderzoek worden verlengd, zodat er ook deze zomer metingen tijdens diertransporten verricht kunnen worden. Er is veel internationale interesse voor de uitkomsten, ook in het kader van de aanstaande herziening van de Europese transportverordening.
Kunt u de Kamer op korte termijn informeren over de bevindingen van de NVWA die extra controles heeft aangekondigd tijdens de huidige hitteperiode?3
In de periode van maandag 14 juni tot en met vrijdag 18 juni 2021 zijn 10 inspecties uitgevoerd bij veehouders naar aanleiding van een melding over dieren in de wei in het kader van de weersomstandigheden (hitte). Bij 3 inspecties zijn overtredingen aangetroffen, de dieren waren onvoldoende beschermd tegen de slechte weeromstandigheden (hitte). De NVWA heeft in deze gevallen waarschuwend opgetreden. Daarnaast zijn er tijdens de hierboven genoemde hitteperiode 112 inspecties uitgevoerd op het vervoer van dieren. Eén vervoerder heeft een schriftelijke waarschuwing gekregen. Deze waarschuwing had betrekking op technisch voorschrift van een vervoermiddel.
Hoeveel FTE is er bij de NVWA beschikbaar om deze controles uit voeren? Welke invloed heeft dat op toezicht en handhaving elders?
Het toezicht op hittestress bij dieren in stallen en weiden, tijdens vervoer en bij slachterijen is onderdeel van het reguliere takenpakket van de NVWA. In de zomer wordt tijdens een hitteperiode de nadruk van de inspectiewerkzaamheden binnen het domein dierenwelzijn bij primaire bedrijven gelegd op inspecties naar aanleiding van meldingen in het kader van hittestress. Deze specifieke inzet wordt niet vastgelegd in fte’s. Voor het uitvoeren van inspecties op diervervoer zijn in de hitteperiode van 14 juni tot en met vrijdag 18 juni 2021 gemiddeld 10 inspecteurs en 4 dierenartsen per dag ingezet. Tijdens een hitteperiode krijgen deze inspecties voor een aantal inspecteurs prioriteit, wat betekent dat er door hen op deze dagen geen andere werkzaamheden worden uitgevoerd. De NVWA kijkt ook naar mogelijke symptomen van hittestress bij de aanvoer van dieren op de slachterijen en houdt bij de beoordeling van exportaanvragen rekening met de temperatuurvoorspellingen tijdens de route. Ook biedt de NVWA de mogelijkheid om certificerings- en keuringstijden te verschuiven in hitteperiodes, om de aanvoer op de warme uren van de dag zoveel mogelijk te vermijden (zie vraag 6). Deze inzet wordt niet specifiek gemeten in FTE.
Welke middelen zijn er nodig voor de NVWA om bij dierenwelzijn goed te kunnen toezien en handhaven?
Op 16 oktober 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de balans tussen taken en middelen van de NVWA8. Hieruit volgde dat met de momenteel beschikbare middelen de maatschappelijke opdracht van de NVWA de meeste taken niet naar verwachting of conform eis kan worden uitgevoerd. Dierenwelzijn viel ook hieronder. Het toezicht van de NVWA op dierenwelzijn richt zich op diverse schakels in de keten, de primaire bedrijven, het transport en het doden van dieren. Uit het onderzoek blijkt dat de grootste ontoereikende toezichtcapaciteit zich voordoet bij toezicht op doden, onderbrengen, opdrijven en bedwelmen van dieren, toezicht op transport, toezicht op paarden en pluimvee-, fokvee-, melkveemarkten en op het afhandelen van meldingen, vragen en incidenten.
In lijn met mijn eerdere reacties over de capaciteit van de NVWA9 wil ik nogmaals benadrukken dat extra capaciteit, nog los van de schaarse in het aanbod van gespecialiseerd personeel (specifiek het tekort aan dierenartsen), niet in alle gevallen een oplossing biedt. Het capaciteitsprobleem kan ook ondervangen worden door te kijken naar de manier waarop bepaalde zaken georganiseerd zijn. Mochten verder extra middelen nodig zijn, naast de middelen die vorig jaar beschikbaar zijn gekomen voor de Versterking Vleesketen, om de risico’s te mitigeren dan zal een nieuw kabinet daar besluiten over moeten nemen.
Het lozen van verontreinigd water boven Schiermonnikoog |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op uw toezichthouders, die zeggen zich zorgen te maken over de forse dumping van verontreinigd water 20 kilometer boven Schiermonnikoog?1
Het gaat hier om de voorgenomen gaswinning door ONE Dyas in de Noordzee op 20 km boven Schiermonnikoog en Borkum. ONE Dyas heeft hiervoor een milieueffectrapportage (MER) opgesteld en de benodigde vergunningen aangevraagd. Het MER en de aanvragen zijn voor advies voorgelegd aan de wettelijk adviseurs. Ik heb deze adviezen betrokken bij de beoordeling van de aanvragen. In de adviezen met betrekking op het winningsplan hebben het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Mijnraad gewezen op het forse volume productiewater dat zal worden geloosd in zee. Daarbij heeft SodM opgemerkt dat deze lozing niet ongebruikelijk is en voldoet aan de regelgeving, maar dat dit niet de meest wenselijke route is. Omdat momenteel geen andere optie voorhanden is, zoals een put die voor waterinjectie kan worden gebruikt, heeft SodM mij geadviseerd om drie jaar na aanvang van de winning door ONE Dyas een evaluatie te verlangen van de daadwerkelijke hoeveelheid geloosd productiewater, de karakteristieken daarvan en van de mogelijkheden om op een natuurvriendelijker manier met dit water om te gaan. Het kan dan gaan om verdere zuivering van het water, de verplichting om het water alsnog te injecteren in een put of een andere manier om het productiewater te verwerken. Het advies van SodM heb ik overgenomen door deze voorwaarden op te nemen als voorschrift bij de omgevingsvergunning voor het platform.
De Mijnraad heeft in zijn advies opgemerkt dat lozingen op de Noordzee zullen plaatsvinden in zowel de boorfase als de productiefase. De Mijnraad wijst er op dat de effecten van de sedimentatie van het geloosde boorgruis dienen te worden geadresseerd in het MER. De effecten van zowel de lozing van boorgruis als productiewater zijn uitgebreid onderzocht in het MER. De Mijnraad stelt dat ten aanzien van de lozing van het productiewater in Duitsland strengere eisen gelden en dat vanwege het feit dat de gasvelden grensoverschrijdend zijn er voor aanvang van de productie een unitisatie-overeenkomst tussen beide landen moet worden gesloten. De Mijnraad adviseert om de gelegenheid aan te grijpen om de milieueisen meer op elkaar te laten aansluiten, bij voorkeur in de richting van de strengere regelgeving in Duitsland.
Met de Mijnraad deel ik de mening dat rekening moet worden gehouden met geldende normen in Duitsland. Voor het gehele project is in samenwerking met de Duitse autoriteiten een grensoverschrijdend milieueffectrapport opgesteld, waarin de potentieel nadelige effecten op natuur en milieu zijn onderzocht en beschreven. Daarbij zijn de potentieel nadelige effecten beoordeeld aan de geldende regelgeving in beide landen. Ik acht het daarom niet noodzakelijk om de milieueisen meer op elkaar te laten aansluiten. De hier ingediende aanvragen dienen beoordeeld te worden aan de in Nederland geldende regelgeving. Voor de boringen en winning in Duitsland worden overigens vergelijkbare maar separate procedures doorlopen waarbij de Duitse autoriteiten hun eigen afweging maken.
Welke gevolgen zijn er volgens u voor de natuur in de Noordzee en Waddenzee wanneer stoffen als benzeen, kwik, zink en methanol in tientallen duizenden liters water dagelijks worden gedumpt in zee? Welke gevolgen zijn er voor het oesterbankhersteltraject? Wat zijn volgens u de gevolgen van het in zee terecht komen van 16.000 ton boorgruis? Op welke feiten heeft u deze mening gebaseerd?
ONE-Dyas heeft de gevolgen voor de natuur van de lozing van productiewater laten onderzoeken in het MER dat opgesteld is ter voorbereiding van de aanvraag voor omgevingsvergunning voor de oprichting van het productieplatform. In het MER2 en de bijbehorende Natuurtoets worden de effecten beoordeeld van het worstcasescenario, dit betreft 210 m3 water per dag, bestaande uit condensatiewater3 en formatiewater4. Dit scenario doet zich voor aan het einde van het leven van een put. Het is niet zeker of de putten bij N05-A überhaupt formatiewater zullen produceren en het is zeker niet waarschijnlijk dat dit zich voordoet in de eerste 3 jaar van productie. De verwachting is dat gedurende de overgrote periode alleen condensatiewater wordt geproduceerd met een verwachte hoeveelheid van 30 tot 60 m3 per dag.
Voor de concentraties verontreinigende stoffen in het te lozen water is voor de beoordeling van de effecten uitgegaan van de maximaal wettelijk toegestane concentraties en bij de beoordeling van de hoeveelheid toe te passen methanol is uitgegaan van een worstcasescenario.
De effecten van de lozing van deze stoffen is beoordeeld in de Natuurtoets5 in het MER. Uitgangspunt zijn de toegepaste Best Available Technology (BAT, best beschikbare technieken)6, die een aantal technieken adviseert om toe te passen. De voorkeurstechniek is het herinjecteren van water. Dit is echter pas mogelijk als een lege gasput voorhanden is. Daar is in dit geval geen sprake van. Daarom heb ik, conform het advies van het SodM, de voorwaarde opgenomen dit na 3 jaar productie te evalueren. ONE-Dyas past bij N05-A wel andere best beschikbare technieken toe, zoals bijvoorbeeld de plaatsing van een olieafscheider om de lozing van schadelijke stoffen te reduceren.
Voor de lozing van boorgruis is specifiek voor het N05-A project een pluimmodel gemaakt om inzichtelijk te maken hoe en waar de geloosde boorgruis en boorspoeling terecht komt.7 In de Natuurtoets8 is op basis van de gegevens uit het pluimmodel en wetenschappelijke literatuur beoordeeld dat door de lozing van boorgruis weliswaar een gebied van 3,5 ha voor langere tijd verstoord wordt, maar binnen dit verstoringsgebied geen bijzondere hardsubstraat soorten aanwezig zijn en dat dit in verhouding tot het geheel van de Borkumse Stenen (60 000 ha) niet tot significante effecten leidt.
Waarom moet er methanol aangevoerd worden bij de gaswinning door ONE-Dyas? Welke minder belastende alternatieven zijn er?
Methanol is nodig bij het opstarten van putten omdat door het drukverschil tussen het reservoir en de procesinstallatie hydraatvorming9 kan optreden. Op basis van de Mijnbouwregeling is ONE-Dyas gehouden de meest milieuvriendelijke stof toe te passen. Methanol is op basis van het OSPAR-verdrag gekwalificeerd als PLONOR: Pose Little or No Risk to the environment. Een alternatief is MEG (monoethyleenglycol) dat ook gekwalificeerd is als PLONOR. Hiervan is echter een grotere hoeveelheid nodig.
Klopt de uitspraak van de oliebedrijven dat de boorplek niet geschikt is om de verontreinigende stoffen die mee omhoog komen, niet teruggepompt kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Om het geproduceerde water terug te pompen in de ondergrond is een reservoir nodig dat geen gas meer produceert, waarvan het gesteente voldoende doorlatend is en waar de druk voldoende laag is om water in te pompen. Deze situatie kan zich alleen voordoen als al aanzienlijke tijd gas is geproduceerd uit het reservoir. In dat geval zal onderzocht worden of het geproduceerde water daar geïnjecteerd kan worden. Het bewust boren van een put speciaal voor het injecteren van water voordat gas is geproduceerd heeft geen zin, omdat bij aanvang van de gasproductie de waterproductie laag is en de milieueffecten van het boren van een put speciaal voor dit doeleinde niet opwegen tegen de effecten van het lozen van het geproduceerde water.
Op welk onderzoek baseren de oliebedrijven zich wanneer zij zeggen dat het afvoeren van boorgruis belastender is voor de onderwaternatuur dan het dumpen ervan in zee?
In het MER10 zijn de nadelige milieueffecten van het afvoeren van het boorgruis vergeleken met het lozen in zee. Hierbij zijn de emissies naar lucht en effecten voor klimaat en de hoeveelheid afval die op land verwerkt moet worden vergeleken met de effecten van de vertroebeling, sedimentatie en verontreiniging door de lozing van boorgruis. Nu de nadelige effecten van lozing beperkt zijn, is in het MER geconcludeerd dat afvoer naar land meer belastend voor het milieu.
Wat vindt u van de optie die de bedrijven zelf noemen, namelijk dat het plaatsen van een koolstoffilter die de meeste schadelijke stoffen uit het water filtert? Bent u bereid er voor te zorgen dat de bedrijven deze filters gaan plaatsen? Zo nee, waarom niet?
ONE-Dyas heeft gekozen voor een olie-waterscheider in plaats van een zgn. actief koolstoffilter. Bij gebruik van een actief koolstoffilter ontstaat afval, dat afgevoerd moet worden. Bij een olie-waterscheider is dat niet het geval. De milieuaspecten van beide opties zijn tegen elkaar afgewogen in het MER (paragraaf 5.4.3.3.). Uit het onderzoek blijkt dat positieve effecten van het toepassen van de actief koolstoffilter niet opwegen tegen de nadelige effecten. ONE-Dyas geeft echter aan dat zij zal blijven kijken naar mogelijkheden om met de best beschikbare technieken de impact nog verder te minimaliseren en dat zij daarover graag in gesprek blijft met stakeholders.
Vindt u een onderzoek, naar een plek waar de verontreinigende stoffen teruggepompt kunnen worden, na drie jaar niet veel te laat? Bent u bereid deze termijn in te korten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie daarvoor ook het antwoord op vraag 2. In het begin van de productiecyclus wordt niet de grote hoeveelheid productiewater verwacht die is aangenomen bij de beoordeling in het MER. In het MER is nadrukkelijk uitgegaan van een worstcasescenario. De voorgestelde boringen worden in de eerste jaren van de productie uitgevoerd, zodat dan kan worden onderzocht of een van de geboorde putten geschikt is voor waterinjectie.
Kan overzichtelijk gemaakt worden welke verschillen er zijn tussen de regelgeving in Duitsland en Nederland?
In het MER is bij ieder thema aan het begin van het betreffende hoofdstuk de Nederlandse en Duitse wetgeving toegelicht aan de hand waarvan de effecten beoordeeld zijn.
Bent u bereid het advies van de Mijnraad op te volgen en deze gelegenheid aan te grijpen om de milieueisen meer op elkaar te laten aansluiten, bij voorkeur in de richting van de strengere regelgeving in Duitsland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de milieueisen die in Nederland worden gehanteerd gelden voor alle bedrijfssectoren in Nederland. Het aanpassen daarvan naar aanleiding van een specifieke casus is onwenselijk. De wetgever in elke afzonderlijke lidstaat van de Europese Unie heeft het mandaat om voor haar territoir op basis van Europese wetgeving de eisen vast te stellen die zij noodzakelijk acht. In deze kwestie moeten de milieueffecten van de activiteit in Duitsland tevens voldoen aan de Duitse normen, zie mijn antwoord op vraag 1. Daarom is het niet nodig dat ik deze overneem.
Welke mogelijkheden zijn er nog om deze gaswinning, zo dicht bij het Unesco Werelderfgoed gebied De Wadden, te stoppen?
Ik heb de aanvragen beoordeeld aan de hand van de geldende wet en regelgeving. Ik heb vooralsnog geen aanleiding de gevraagde vergunningen te weigeren. Het vergunningsproces wordt met grote transparantie en zorgvuldigheid gevoerd in afstemming met de Duitse autoriteiten. Voordat corona deze mogelijkheden beperkte, zijn er voorlichtingsbijeenkomsten geweest in Het Hogeland, Borkum en Schiermonnikoog. Daarbij zijn bewoners en stakeholders in de gelegenheid gesteld om inspraak te leveren op de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER. In het MER en de onderliggende onderzoeken is bijzondere aandacht besteed aan de ligging van het project ten opzichte van de nabijgelegen waardevolle gebieden en natuurwaarden van de omgeving. De Wadden liggen op ruime afstand van de productielocatie. Het MER en de ontwerpbesluiten hebben gedurende 6 weken in Nederland en Duitsland (digitaal) opengestaan voor zienswijzen en vragen. Eind juni zal de commissie MER nog een onafhankelijk advies geven op het MER. Het advies van de commissie MER en de ingekomen zienswijzen zal ik betrekken bij de definitieve besluitvorming. Dit zal naar verwachting aan het eind van de zomer zijn.
Brandveiligheid |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u de uitzending Brandende belangen van tv-programma Zembla gezien?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de Hoofdofficier van de Brandweer Rotterdam dat een brand zoals heeft plaatsgevonden in de Grenfell toren ook in Nederland kan plaatsvinden?
Deze uitspraak past binnen hetgeen ik uw Kamer eerder heb gemeld in mijn brief van 16 juni 2020 (TK 28 325 nr. 213) over het rapport van de Adviescommissie Toepassing en Gelijkwaardigheid Bouwvoorschriften (ATGB) over het onderzoeksrapport van de Grenfell Tower Inquiry. Ook volgens de ATGB is de kans dat er in Nederland een soortgelijke gevelbrand optreedt niet uit te sluiten. De kans dat zo’n brand net zo rampzalig uitpakt als bij de Grenfell Tower is volgens de ATGB echter kleiner omdat in Nederland, in tegenstelling tot in Engeland, het gebruikelijk is om bij brand het gebouw onmiddellijk te ontruimen. Dit laat onverlet dat ook in Nederland maatregelen nodig zijn om de brandveiligheid van gevels te verbeteren. De ATGB heeft daarvoor diverse aanbevelingen gedaan, die ik, zoals gemeld in mijn brief van 16 juni 2020, alle heb overgenomen.
Deelt u de mening dat het – bijna vier jaar na de Grenfell brand – uitermate problematisch is dat we in Nederland nog steeds geen inzicht hebben in welke panden risicovol zijn?
Ik ben van mening dat snelle afronding van de eerder door mij in gang gezette inventarisatie nodig is en heb hiervoor diverse acties ondernomen. Ik ga ervan uit dat gemeenten hierin hun verantwoordelijkheid nemen en inzicht hebben in mogelijke risicovolle panden. Voor de wijze waarop uw Kamer hierover wordt geïnformeerd, zie het antwoord op vraag 4.
Hoe voert u de op 20 april jl. door de Kamer aangenomen motie over de inventarisatie van brandgevaarlijke gevels uit?2 Wanneer stuurt u het overzicht van gemeenten die de inventarisatie nog niet hebben afgerond naar de Kamer? Heeft u gemeenten en provincies als toezichthouders reeds gerappelleerd om de inventarisatie voor het einde van het jaar naar de Kamer te sturen?
In mijn appreciatie van deze motie tijdens het plenaire debat van 16 april 2020 (VSO Overzicht ontwikkelingen op het gebied van de brand- en vluchtveiligheid van gebouwen, Kamerstuk 28 325, nr. 215) heb ik aangegeven dat ik mijn eerdere onderzoek onder 80 gemeenten zal herhalen en de resultaten daarvan voor het einde van het jaar naar de Kamer zal sturen. Ter voorbereiding daarvan heb ik recent nogmaals overleg gehad met de provincies. Ik verwijs daarbij naar het antwoord op vraag 7.
Heeft het interbestuurlijk toezicht door provincies, dat u in oktober 2020 aankondigde nodig te vinden, reeds voor een doorbraak gezorgd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 7 informeer ik u over de acties van de provincies.
Is inmiddels bekend of de twaalfde provincie ook actie heeft ondernomen, aangezien u vorige maand aangaf dat elf provincies actie hebben ondernomen en u zou nagaan of de twaalfde provincie dat ook heeft gedaan?
Ja, het is mij inmiddels bekend dat deze twaalfde provincie ook actie heeft ondernomen. In mijn antwoord op vraag 7 informeer ik u over de acties van de provincies.
Heeft u de provincies reeds verzocht om de tussenstand te geven, zoals u de Kamer beloofd heeft te zullen doen? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel? Zo ja, wat was de reactie? Op welke termijn kan een tussenstand worden gepresenteerd?
Ja, ik heb de provincies verzocht om aan te geven welke acties zij hebben ondernomen naar aanleiding van mijn verzoek. Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht (IBT) vorm wordt gegeven. Alle provincies hebben actie ondernomen, ieder op een eigen wijze. Op hoofdlijnen zien deze acties er als volgt uit.
De provincie heeft de gemeenten verzocht de inventarisatie op korte termijn af te ronden en haar te informeren over de stand van zaken. In de provincie zijn alle twaalf gemeenten klaar met de inventarisatie. Bij negen daarvan zijn geen risicovolle gebouwen gevonden. Van twee gemeenten heeft de provincie hierover geen informatie ontvangen. Bij één gemeente wordt een aantal gebouwen nader onderzocht.
De provincie heeft met iedere gemeente een IBT-gesprek gevoerd en daarbij de inventarisatie aan de orde gesteld Alle gemeenten hebben aangegeven de inventarisatie te hebben uitgevoerd. Bij één gemeente worden nog twee gebouwen nader onderzocht. Bij de overige gemeenten zijn geen risicovolle gebouwen gevonden.
De provincie heeft de gemeenten verzocht haar te informeren over de voortgang van de inventarisatie. Twee gemeenten hebben dit nog niet gedaan, met deze gemeenten gaat de provincie nog verder in gesprek. De overige dertien gemeenten in de provincie zijn wel klaar en bij twaalf gemeenten daarvan zijn geen risicovolle gebouwen gevonden. Bij de andere gemeente is één risicovol gebouw gevonden en is verbetering daarvan in uitvoering.
De provincie heeft de gemeenten een brief gestuurd met het verzoek de inventarisatie uit te voeren en te betrekken in het jaarprogramma VTH en de uitkomsten op te nemen in het jaarverslag VTH. De provincie geeft aan dat het de verantwoordelijkheid is van de gemeenten om hier verder actie op te ondernemen.
De provincie heeft gemeenten verzocht haar te informeren over de voortgang van de inventarisatie. In de provincie is één gemeente nog niet klaar met de inventarisatie. De overige negen gemeenten zijn wel klaar en bij zes gemeenten daarvan zijn geen risicovolle gebouwen gevonden. Bij de andere drie gemeenten zijn in totaal 24 gebouwen gevonden die nader worden onderzocht.
De provincie heeft de gemeenten verzocht haar te informeren over de voortgang van de inventarisatie. De provincie heeft hierop beperkt respons gekregen en beziet thans eventuele verdere actie richting de gemeenten.
De provincie heeft de gemeenten verzocht haar middels het gemeentelijke jaarverslag VTH 2020 of separaat te informeren over de stand van zaken van de inventarisatie. De provincies verzamelt thans deze informatie en verwacht daar voor de zomervakantie mee klaar te zijn.
De provincie heeft de gemeenten een brief gestuurd ter ondersteuning van mijn eerdere verzoek aan gemeenten om de inventarisatie uit te voeren. De provincie geeft aan dat het de verantwoordelijkheid is van de gemeenten om hier verder actie op te ondernemen.
De provincie heeft de gemeenten verzocht haar te informeren over de stand van zaken van de inventarisatie. In de provincie hebben alle gemeenten de inventarisatie afgerond. Bij twee gemeenten zijn daarbij in totaal vier risicovolle gebouwen gevonden. De betreffende gemeenten hebben in samenspraak met de brandweer nadere acties genomen bij deze gebouwen. In de overige gemeenten zijn geen risicovolle gebouwen gevonden.
De provincie heeft gecontroleerd of gemeenten in het jaarverslag VTH hebben vermeld of inventarisatie heeft plaatsgevonden en wat in voorkomend geval de conclusie is. De gemeenten waar geen informatie hierover werd aangetroffen, zijn alle aangespoord alsnog de inventarisatie uit te voeren en daarover aan de provincie te koppelen. Van de 26 gemeenten hebben er 25 de inventarisatie uitgevoerd. Bij 23 gemeenten zijn daarbij geen risicovolle gebouwen gevonden. Bij twee gemeenten worden in totaal 20 gebouwen nader onderzocht. De provincie volgt de ontwikkelingen. De gemeente die nog geen inventarisatie heeft uitgevoerd is door de provincie gemaand dat alsnog zo snel mogelijk te doen.
De provincie heeft met iedere gemeente een IBT-gesprek gevoerd en daarbij de inventarisatie aan de orde gesteld. De provincie heeft de gemeenten verzocht gehoor te geven aan het verzoek van het Ministerie. De provincie geeft aan dat het de verantwoordelijkheid is van de gemeenten om hier verder actie op te ondernemen.
De provincie heeft de Colleges van B&W van de gemeenten een brief gestuurd om het belang van brandveiligheid te benadrukken en aandacht te vragen voor de inventarisatie. Van deze brief heeft de provincie een afschrift aan de gemeenteraden verstuurd, zodat ook zij hierover zijn geïnformeerd in het kader van horizontale verantwoording en controle. De provincie geeft aan dat het de verantwoordelijkheid is van de gemeenten om hier verder actie op te ondernemen
Bovenstaande informatie is de actuele tussenstand. De komende maanden zal meer informatie beschikbaar komen, die samen met de informatie uit het door mij te herhalen onderzoek eind 2021 zal leiden tot een actueel beeld dat ik conform mijn toezegging aan Uw Kamer zal doen toekomen
Aangezien u vorige maand tevens aangaf dat provincies zeggen het lastig te vinden omdat gemeenten op dit punt beleidsvrijheid hebben, wat betekent dit concreet? Valt onder de vrijheid van gemeenten ook de mogelijkheid de inventarisatie niet uit te voeren?
Gemeenten hebben beleidsvrijheid (of -ruimte) om te bepalen hoe zij invulling geven aan het toezicht en de handhaving op bestaande gebouwen. Het College van B&W legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Dit gebeurt aan de hand van jaarprogramma’s Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) en jaarverslagen Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH).
Deze beleidsvrijheid geldt ook voor de inventarisatie waar ik de gemeenten om heb verzocht. Er is daarmee geen expliciete wettelijke verplichting voor gemeenten waarop een provincie een gemeente kan aanspreken. Sommige provincies geven aan dat het daarom voor hen lastig is om het wettelijke instrumentarium inzake interbestuurlijk toezicht uit te voeren. De provincie kan een gemeente wel verzoeken en aansporen om de inventarisatie uit te voeren.
Door deze beleidsvrijheid is er in principe de mogelijkheid dat een gemeente de inventarisatie helemaal niet uitvoert. Ik ga er echter van uit dat dit niet of zeer zelden het geval zal zijn. Uit het onderzoek dat ik eerder heb laten uitvoeren onder 80 gemeenten in 2020, bleek namelijk dat ten minste 91% van de gemeenten al invulling had gegeven aan de inventarisatie en dat ten minste 60% van alle gemeenten volledig klaar was met de inventarisatie. Ten minste 31% van de gemeenten was nog bezig met de inventarisatie en hierbij ging het vooral om de grotere gemeenten. Mijn beeld is dat gemeenten de inventarisatie in het algemeen wel willen uitvoeren, maar dat zij de werkzaamheden daarvoor moeten inpassen in hun jaarlijkse toezichtactiviteiten en de daarvoor beschikbare personele capaciteit. Eind van dit jaar informeer ik uw Kamer over de actuele stand van zaken.
Is het een optie in dit dossier als de provincie een taak overneemt van een gemeente die zijn taak verwaarloost? Zo ja, op welke termijn vindt u dat deze indeplaatsstelling noodzakelijk is voor gemeenten die hun inventarisatie niet gereed hebben?
Een provincie kan een taak van de gemeente overnemen als een gemeente een bij of krachtens de Wet gevorderd besluit, handeling of resultaat niet neemt, verricht of bereikt. Daarbij geldt het beleidskader indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. In dit beleidskader is een interventieladder3 opgenomen. Het is aan een afzonderlijke provincie om hiervan gebruik te maken. Gelet op de beleidsvrijheid die gemeenten (zie antwoord op vraag 8) hebben om mijn verzoek uit te voeren, is het lastig om aan te tonen dat een gemeente in dit geval zijn wettelijke taak als bevoegd gezag verwaarloost. Vooralsnog ga ik ervan uit dat mede door de aansporing vanuit de provincies de gemeenten de inventarisatie zelf uitvoeren en dat er geen noodzaak is voor deze indeplaatsstelling.
Wordt de steekproef bij 180 gemeenten die U de Tweede Kamer beloofde nog eens te herhalen, inmiddels uitgevoerd? Op welke termijn kunnen we de resultaten hiervan verwachten?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 4. In het betreffende debat heb ik abusievelijk gesproken van 180 gemeenten terwijl dit 80 gemeenten moeten zijn overeenkomstig het eerdere onderzoek.
Wanneer verwacht u dat de inventarisatie, waarvan u vorige maand aangaf dat deze niet voor de zomer gereed is en dit jaar nog loopt, wel helemaal af is? Krijgt de Tweede Kamer eind dit jaar de gegevens van alle gemeenten?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 4. De Tweede Kamer krijgt aan het eind van dit jaar de resultaten van het onderzoek onder 80 gemeenten en de informatie die de provincies mij zullen sturen.
Is het u bekend dat gemeenten die hun inventarisatie gereed hebben problemen ervaren met het in beweging krijgen van eigenaren van mogelijk risicovolle panden? Kent u het voorbeeld van de gemeente Rotterdam die zich met deze problematiek geconfronteerd ziet?3
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Rotterdam. Het Rotterdamse raadstuk waaraan u refereert is van 5 februari 2020. Het is de gemeente Rotterdam na verschillende aansporingen uiteindelijk steeds gelukt om gebouweigenaren zover te krijgen dat zij onderzoek laten uitvoeren naar de brandveiligheid van de gevels. Dit geldt ook voor het vervolgens nemen van maatregelen als blijkt dat de gevels daadwerkelijk niet veilig zijn. Ik heb daarnaast navraag gedaan bij de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland. Ook landelijk is het beeld dat gebouweigenaren in het algemeen bereid zijn om onderzoek uit te laten voeren en vervolgens waar nodig maatregelen te nemen.
Heeft u inzicht in hoeveel gemeenten moeite hebben eigenaren van potentieel brandgevaarlijke gebouwen tot daden over te doen gaan? Zo nee, bent u bereidt zo’n overzicht te maken?
Zoals in voorgaande antwoord staat is landelijk het beeld van de Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland dat gebouweigenaren in het algemeen bereid zijn om onderzoek uit te laten voeren en vervolgens waar nodig maatregelen te nemen.
Worden alle bewoners van gebouwen die uit een inventarisatie komen als potentieel risicovol hierover geïnformeerd? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Het is primair aan de eigenaar van gebouw om de bewoners te informeren over een mogelijk risicovolle situatie. De gemeente kan daarnaast als bevoegd gezag besluiten om bewoners te informeren. Het is aan de gemeente om dit per gebouw te bepalen afhankelijk van de specifieke risico’s bij een gebouw.
Winsten die worden gemaakt met publiek geld voor verduurzaming |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Bas van 't Wout (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Van subsidie windturbines tot 50% overwinst ondernemer»?1
Ja ik ben op de hoogte van het bericht in De Telegraaf, alsook van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen waarnaar verwezen wordt in het bericht.
Klopt de conclusie dat de overwinsten voor windturbines vele miljarden euro’s behelzen en dat 30 tot 50 procent als overwinst naar de initiatiefnemers gaat?
Ik herken dit beeld niet. Het kabinet streeft naar een kosteneffectieve uitrol van CO2-reducerende technieken, waaronder wind op land. Daartoe is de SDE+(+) erop gericht om de onrendabele top van wind op land projecten af te dekken en overstimulering zoveel mogelijk te beperken. Zoals het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen benoemt, is er daarbij een afruil tussen het realiseren van kosteneffectiviteit en doeltreffendheid (hoeveel projecten worden er ondersteund). Een hogere mate van kosteneffectiviteit vertaalt zich in een lager doelbereik en vice versa.
Voor de SDE+(+) wordt daarom voor hernieuwbare energietechnieken het uitgangspunt gehanteerd dat het merendeel van de projecten gerealiseerd moet kunnen worden met de betreffende subsidiebedragen zoals deze door het Planbureau voor de Leefomgeving (hierna: PBL) berekend worden. Dit betekent dat een deel van de projecten in potentie aanspraak kan maken op een subsidiebedrag dat hoger ligt dan het benodigde subsidiebedrag en voor een (kleiner) deel van de projecten het berekende subsidiebedrag in potentie te laag is. Het benodigde subsidiebedrag wordt voorafgaand aan elke openstellingsronde van de SDE+(+) opnieuw berekend door het PBL.
Het PBL doet hiertoe uitvoerig onderzoek naar de projectkarakteristieken en kosten van wind op land, waarbij de meest actuele informatie wordt meegenomen. Om overstimulering verder te beperken werkt de SDE+(+) als een tender, waardoor aanvragen voor een lager subsidiebedrag meer kans maken op subsidie dan aanvragen voor een hoger subsidiebedrag. Op deze manier worden projecten gestimuleerd om tegen een lager subsidiebedrag in te dienen dan door het PBL geadviseerd.
Met deze systematiek scoort de SDE+(+) goed op het beperken van overstimulering in vergelijking met andere subsidieregelingen. Dit blijkt ook uit de evaluatie van de regeling door CE Delft. Daarom wekt de regeling ook in de landen om ons heen veel belangstelling. Desalniettemin blijf ik het van belang vinden om de kosteneffectiviteit van de regeling te blijven monitoren en waar mogelijk te verbeteren. Mede vanwege het belang van een betaalbare transitie voor maatschappelijk draagvlak en acceptatie. Daarbij zullen ook de resultaten van dit onderzoek worden meegenomen. Daarnaast zal de regeling dit jaar opnieuw worden geëvalueerd, waarbij de mate waarin overwinsten optreden en verder kunnen worden beperkt ook zal worden onderzocht.
Kunt u een berekening maken hoeveel private winst is gemaakt met de publieke subsidies uit de Stimulering Duurzame Energieproductie en klimaattransitie (SDE+) pot?
De subsidiebedragen in de SDE regeling komen jaarlijks via een zorgvuldig proces tot stand. Het PBL brengt hiertoe jaarlijks een advies uit, waarbij wordt uitgegaan van de meest recente informatie ten aanzien van de kostprijsontwikkeling. Ook vindt er een uitgebreide marktconsultatie en een externe review plaats. Dit proces maakt, naast het veilingmechanisme in de SDE, dat we het beleid zo kosteneffectief mogelijk vorm geven en overwinsten beperken. Ik heb geen direct inzicht in de hoeveelheid private winst die is gemaakt met SDE+-subsidies. Wel heeft CE Delft in de evaluatie van de regeling op basis van de verwachte kosten en opbrengsten naar het verwachte rendement van deze projecten in vergelijking tot het door PBL gehanteerde rendement. Daaruit bleek toen voor een beperkt aantal projecten de rentabiliteit boven de eis ligt die door de ontwikkelaar en de financiële sector gesteld worden. De regeling zal dit jaar opnieuw geëvalueerd worden.
Onderschrijft u de conclusie van Dr. Daan Hulshof dat hoewel de gemiddelde overwinst per kilowattuur (KWh) tussen 2003 en 2018 is gedaald, deze in relatieve termen gelijk zijn gebleven en als percentage van het subsidiebedrag met 32 procent in 2018 niet lager is dan de 31 procent in 2003?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, herken ik de in het proefschrift aangehaalde cijfers niet. Wel klopt het dat tussen 2003 en 2018 een aantal aanpassingen in de regeling zijn gedaan om te komen tot het SDE+(+)-instrument zoals beschreven in het antwoord op vraag 1. Hierdoor is het risico op overstimulering significant afgenomen. Of de gemiddelde overwinst in relatieve termen gelijk is gebleven, is moeilijk te duiden. De onderzoeker heeft namelijk de benodigde subsidiebedragen berekend voor potentiële investeringen in plaats van daadwerkelijke investeringen. Bovendien is de gebruikte data (vollasturen, economische levensduur, en aandeel en rendement op eigen vermogen) grotendeels een benadering van de werkelijkheid, omdat geen gebruik is gemaakt van projectspecifieke gegevens.
Bent u het voorts eens met de conclusie van Dr. Daan Hulshof dat veel investeerders in hernieuwbare energie een stuk minder subsidie nodig hebben dan ze ontvangen?2
Nee. Zie voor een nadere toelichting mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het slecht is voor het draagvlak van de energietransitie, dat er grote (private) winsten worden gemaakt met publiek geld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat lusten en lasten van maatregelen eerlijk verdeeld moeten worden; dit is van groot belang voor het draagvlak en acceptatie ervan. Oversubsidiëring kan leiden tot een oneerlijke verdeling van lusten en lasten en mede om die reden wordt dit, zoals hierboven beschreven, zo veel mogelijk beperkt. Er wordt ook op andere manieren gewerkt aan een eerlijke verdeling van lusten en lasten voor hernieuwbare energieprojecten, zoals met het streven naar 50% lokaal eigendom. Ook voor het realiseren van deze afspraak is het echter van belang dat projecten een reëel rendement maken, zodat het voor omwonenden aantrekkelijk is om mee te investeren.
Bent u ook van mening dat er meer tempo gemaakt kan worden met de energietransitie en dat dit kan met minder private winsten door publieke investeringen?
Het kabinet streeft op verschillende manieren naar versnelling van de energietransitie. Daarbij ondersteunt het burgers en bedrijven bij het doen van de benodigde investeringen. Het Rijk neemt ook de verantwoordelijkheid voor het verduurzamen van het eigen vastgoed en gronden. Op deze manier kunnen zoveel mogelijk partijen een bijdrage leveren aan de energietransitie.
Kent u het onderzoek van peil.nl in opdracht van de SP waaruit blijkt dat 26 procent van de Nederlanders een veel hoger energieverbruik heeft dan voor de coronacrisis?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit deze peiling blijkt dat 18 procent van de Nederlanders zich zorgen of veel zorgen maakt over de hoogte van de energierekening? Wat vindt u er voorts van dat een derde van de mensen met een lager inkomen zich zorgen of grote zorgen maakt over de hoogte van de energierekening?
Er is terecht veel aandacht voor de betaalbaarheid van de energietransitie. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Het kabinet stuurt niet op de ontwikkeling van de energierekening, maar monitort de ontwikkeling hiervan wel nauwgezet. Wel is de lastenverdeling in de ODE aangepast om tot een evenwichtigere verdeling van de lasten tussen burgers en bedrijven te komen. Hierdoor zijn de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik vorig jaar met € 100 euro gedaald en stijgen ze dit jaar niet.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Bent u ook mening dat het niet is uit te leggen dat terwijl steeds meer mensen hun energierekening niet of nauwelijks kunnen betalen, ze tegelijkertijd moeten meebetalen aan de private winsten voor eigenaren van windmolens?
Ik ben van mening dat overwinsten zoveel mogelijk beperkt moeten worden. Dit is van belang zowel geldt op het belang van een rechtvaardige verdeling van lusten en lasten als een betaalbare transitie.
Bent u bereid de energierekening voor huishoudens te laten dalen door bijvoorbeeld de energiebelasting en/of Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) voor kleinverbruikers te verlagen en/of de heffingsvermindering te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft reeds bij het Klimaatakkoord aanpassingen gedaan in de energiebelastingen ten gunste van huishoudens, hierdoor zijn huishoudens een derde van de ODE-lasten gaan bijdragen in plaats van de helft. Deze aangepaste lastenverdeling wordt dit jaar voortgezet. Hierdoor zijn de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik vorig jaar met € 100 euro gedaald en stijgen ze dit jaar niet.
Zoals ik eerder heb toegelicht hangt de mate waarin een huishouden de energierekening kan betalen niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Daarom bekijkt het kabinet alle inkomsten en uitgaven, inclusief de energierekening, integraal in de koopkrachtbesluitvorming.
Bent u met ons van mening dat er nu teveel (ODE) belasting wordt geheven bij huishoudens? Wat heeft het kabinet gedaan met het uiterst kritische rapport van de Algemene Rekenkamer waaruit bleek dat veel SDE+ geld op de plank bleef liggen?4
Zoals ik hierboven heb toegelicht is als onderdeel van het Klimaatakkoord is de lastenverdeling in de Opslag Duurzame Energie aangepast ten gunste van huishoudens. Deze aangepaste lastenverdeling wordt dit jaar voortgezet.
Met de begrotingsreserve Duurzame Energie worden de SDE++-middelen beschikbaar gehouden voor de energietransitie, ook wanneer in een bepaald jaar minder aan de SDE+ wordt uitgegeven dan geraamd. Lagere uitgaven dan geraamd kunnen worden voorkomen door onvoorziene omstandigheden, zoals vertraagde projecten, non-realisatie en onderproductie, maar ook door hogere energieprijzen. Door middel van de begrotingsreserve blijft dit geld behouden om tegenvallers in latere jaren op te vangen. Daarmee is voorzien dat de begrotingsreserve in de jaren 2021–2030 geheel nodig zal zijn om de verwachte kasuitgaven voor de SDE++ te dekken (inclusief toekomstige openstellingsrondes t/m 2025). Dit komt ook naar voren in het verantwoordingsonderzoek dat de Algemene Rekenkamer heeft uitgevoerd naar aanleiding van het jaarverslag van 2020.
Zijn er dit jaar opnieuw overschotten ontstaan bij de SDE+? Kunt u garanderen dat dit geld (in tegenstelling tot vorig jaar) niet naar andere posten gaat?
Het is op dit moment nog niet bekend of er een mee- of tegenvaller gaat ontstaan voor de SDE++-middelen. Hoewel ik geen garanties kan geven over de besteding van de middelen door een volgend kabinet, geldt wel dat alle middelen, inclusief de middelen in de begrotingsreserve, nodig zijn voor het realiseren van de klimaat-en energiedoelstellingen.
Bent u bereid de winsten die initiatiefnemers van windparken met publiek geld maken terug te dringen door de subsidieregeling aan te passen?
Ik ben het ermee eens dat overwinsten zoveel mogelijk beperkt moeten worden. De aanscherping van de SDE+(+) subsidieregeling draagt hieraan bij. Dit is een doorlopend proces. Daarbij bezie ik hoe we de regeling kunnen verbeteren en het risico op overstimulering kunnen beperken. Voor elke openstellingsronde doet het PBL uitvoerig onderzoek naar de project karakteristieken en kosten van wind op land projecten. Daarbij neemt het PBL alle beschikbare nieuwe informatie mee om de berekeningen van de benodigde subsidiebedragen te verbeteren. Daarnaast laten we de regeling regelmatig evalueren door externe partijen. In 2016 heeft CE Delft de regeling geëvalueerd en dit zullen we binnenkort opnieuw laten doen. Als uit deze evaluatie blijkt dat aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om het risico op overstimulering verder te beperken, dan zal ik deze meenemen bij de verdere vormgeving van de regeling.
Is u bekend dat verschillende landen waaronder Zwitserland en Denemarken ervoor hebben gekozen om niet voor generieke subsidies te kiezen, maar te differentiëren? Bent u bereid om ook in Nederland voor lagere en (nog) meer gedifferentieerde subsidies te kiezen zodat er niet langer grote private winsten kunnen worden gemaakt met publiek geld?
Ja. Ook in Nederland wordt er gedifferentieerd in de subsidies voor windenergie op land, onder andere door onderscheid te maken in de locatie van de projecten. Tegelijkertijd moet de uitvoerbaarheid van de regeling ook gewaarborgd blijven. Dit betekent dat er ook een grens zit aan de mate van differentiatie die kan worden toegepast.
Hoe staat u tegenover de aanbeveling van Dr. Daan Hulshof om subsidies afhankelijk te maken van de specifieke windsnelheid op de locatie van de turbines? Hoe staat u voorts tegenover zijn aanbeveling om de subsidie afhankelijk te maken van de specifieke hoogte van de turbine?
De onderzoeker concludeert dat overwinsten verder beperkt kunnen worden door de daadwerkelijke windsnelheid op locatie mee te wegen in de berekening van het subsidiebedrag. Ik deel de veronderstelling dat dit het risico op overstimulering verder kan beperken. Om die reden heb ik in een brief op 17 februari 2020 (Kamerstuk 31 239, nr. 312) aangekondigd om met ingang van de openstellingsronde in het najaar van 2020 de windviewer te gebruiken voor het bepalen van de windsnelheid van projecten. Daarmee zou de gemeentelijke indeling voor winsnelheden vervallen en de windsnelheid worden bepaald aan de hand van KNMI-data per coördinaten. In de uitwerking van de onderliggende regelgeving bleek echter dat dit zou leiden tot grote risico’s op fouten in de regelgeving, omdat alle betreffende windcoördinaten opgenomen moesten worden in de regeling. Er is geen goede manier gevonden om dit risico te mitigeren, waarna ik heb besloten van de eerdere systematiek uit te blijven gaan (Kamerstuk 31 239, nr. 326). Bovendien speelde op de achtergrond mee dat een dergelijke aanpassing zou hebben geleid tot een grote verzwaring van de uitvoeringslast. Deze was disproportioneel, gelet op het feit dat dit slechts één van de relevante parameters is voor het bepalen van het subsidiebedrag.
Daarnaast stelt de onderzoeker voor om de hoogte van de windturbine mee te nemen in de berekening. Dit heb ik overwogen, maar niet meegenomen vanwege het volgende dilemma. De SDE+(+) is erop gericht om de meest kosteneffectieve projecten op locatie te realiseren, ongeacht de ashoogte van een windturbine. Als de ashoogte meegenomen zou worden, geeft het de aanvrager een extra parameter om mee te optimaliseren. Oftewel, de aanvrager kan een ashoogte kiezen die optimaal is voor het rendement van het project, maar mogelijk niet voor de windopbrengst. Het differentiëren naar ashoogte zou daarom juist kunnen leiden tot overstimulering en minder kosteneffectiviteit van de SDE+(+)-regeling.
Klopt het dat het opwekken van windenergie op zee goedkoper is dan het opwekken van windenergie op land en dat het mogelijk is alle benodigde windenergie op zee op te wekken? Kunt u een gedetailleerde berekening geven waarin de totale kosten van het plaatsen van alle benodigde molens op land vergeleken wordt met alle benodigde molens op zee? Wanneer deze berekeningen er niet zijn, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Nee. De kosten van zowel wind op zee als wind op land zijn de afgelopen jaren gedaald. Bij wind op zee is dit heel zichtbaar geweest omdat sinds een aantal jaren de tenders voor de aanleg van windparken zonder subsidie worden gedaan. Dat klopt voor de windparken, maar voor het net op zee wordt wel nog subsidie betaald. Bij wind op land is het minder zichtbaar geweest maar de subsidiebedragen die het PBL elk jaar vaststelt voor de SDE++ (en voorheen SDE+) zijn ieder jaar lager door de dalende kostprijs.
Voor wind op zee heeft PBL in 2019 de kostprijs van de huidige windparken op zee geschat op ~45 euro/MWh (zonder subsidie) en kosten voor het net op zee ~15–20 euro/MWh (subsidie). Onderzoek van Afry (2020, in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat) gaf aan dat de kostprijsdaling voor wind op zee verder gaat en dat de kosten dus inmiddels lager liggen, maar onzeker is hoe hard dit gaat. Omdat de tenders subsidievrij zijn, zien we niet wat de exacte kostprijs is van concrete projecten. Voor wind op land liggen de door PBL vastgestelde basisbedragen voor de SDE++ in 2021 tussen de 39–54 euro/MWh. Hoeveel subsidie hiervoor betaald zal worden is afhankelijk van toekomstige elektriciteitsprijzen. Als de kosten nu vergeleken worden is wind op land nog goedkoper dan wind op zee. Richting 2030 kan dit vanwege verdere kostendalingen anders zijn.
Kent u het onderzoek Zon op dak uitgevoerd door CE Delft in opdracht van de SP? Deelt u hun conclusie dat ten minste 92 procent van wat huishoudens nu gebruiken met zonnepanelen op daken kan worden opgewekt, maar waarschijnlijker is dat meer of zelfs veel meer stroom opgewekt kan worden dan huishoudens nu gebruiken?5
Ja, ik ken het onderzoek van CE Delft en zon op dak wordt steeds belangrijker in de energiemix, maar ik onderschrijf deze conclusie niet. Het cijfer van 92 procent is gebaseerd op het technisch potentieel voor de opwek van zonnestroom op koopwoningen. Dit betekent dat er geen rekening is gehouden met schaduwwerking, andere gebruiksvormen zoals bijvoorbeeld dakramen of schoorstenen, en de financiële haalbaarheid voor woningeigenaren. Daarnaast gaat het hier om jaartotalen: de energievraag kan niet op elk moment van de dag door zonnepanelen worden voorzien omdat de zon niet altijd schijnt.
Dit betekent dat zon op dak bijvoorbeeld ’s avonds geen bijdrage levert aan het elektriciteitsverbruik terwijl er op een zonnige zomerdag grote hoeveelheden zonnestroom op het net worden terug geleverd, wat vrijwel overal voor capaciteitsproblemen en overbelasting van het elektriciteitsnet zal zorgen. Kortom, het klopt dat er theoretisch gezien meer of zelfs veel meer stroom kan worden opgewekt op daken dan huishoudens nu gebruiken, maar dit leidt niet direct tot minder gebruik van grijze stroom op de momenten dat de zon niet schijnt.
Bent u bereid extra te investeren in zonnepanelen op daken van huizen, bijvoorbeeld op huurwoningen en te zorgen dat de energierekening van huishoudens daalt en we meer duurzame energie opwekken?
Er zijn op dit moment al diverse regelingen die het plaatsen van zonnepanelen op daken stimuleren, zoals de salderingsregeling, de SDE++ en de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking.
Uit gegevens van het Aedes datacentrum blijkt dat het aantal zonnepanelen op daken van woningcorporaties de afgelopen jaren flink is gestegen. In 2015 had 2% van de corporatiewoningen zonnepanelen en in 2020 was dat al gestegen tot 10,4%. Uit de cijfers van het CBS6 blijkt dat in 2019 de elektriciteitsproductie uit zon-PV op woningen met 39% is toegenomen ten opzichte van 2018. In de Klimaat en energieverkenning (KEV) van het PBL wordt voor de komende jaren een sterke groei verwacht van het aantal zonnepanelen bij huishoudens.
Bent u met ons van mening dat met meer zonnepanelen op daken (van woningen) en met meer windenergie op zee, er minder wind- en zonneparken op land nodig zijn? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ja. Het merendeel van de opgave voor hernieuwbare elektriciteit in 2030 wordt volgens de afspraken in het Klimaatakkoord met wind op zee gerealiseerd: 49 TWh oftewel 60% van de afgesproken 84 TWh. Daarnaast is de prognose dat er in 2023 al ruim drie keer meer zon op dak is in Nederland dan zon op veld. Na 2030 voorzien we, in lijn met de afspraken uit het Klimaatakkoord en Nationale Omgevingsvisie, verdere groei van wind op zee en zon op dak.
Momenteel werkt het kabinet aan een aanvullend ontwerp voor het Programma Noordzee om extra windparken aan te wijzen. Dit is nodig om de verwachte extra vraag naar duurzame elektriciteit in 2030 te accommoderen als de klimaatopgave wordt verhoogd. Op 18 mei is hierover ook de motie Boucke c.s. aangenomen die de regering verzoekt om de aanwijzing van windparken op zee, met inachtneming van de afspraken in het Noordzeeakkoord, te versnellen en dit jaar te borgen dat minimaal 10 gigawatt wordt aangewezen, en de Kamer over de voortgang te informeren in oktober 2021 (Kamerstuk 35 668, nr. 21).
Windenergie op land is, net als windenergie op zee, op dit moment volgens het Planbureau van de Leefomgeving een van de goedkoopste en meest efficiënte bronnen van duurzame elektriciteit. Windparken op land hebben daarbij als voordeel dat ze dichter in de buurt van het energiegebruik kunnen worden gebouwd, waardoor er minder investeringen in elektriciteitskabels nodig zijn dan op zee. Kortom, windenergie op land is onmisbaar in de energietransitie.
Dit sluit aan bij de afspraken die gemeenten en provincies hebben gemaakt in het Klimaatkkoord om in 2030 in totaal tenminste 35 Wh aan hernieuwbare energieproductie (waaronder wind- en zonne-energie op land) te realiseren. Samen hebben zij 30 energieregio’s gevormd om deze te vertalen naar concrete plannen in de Regionale Energiestrategieën oftewel RES’en. Zon op grootschalige daken is een mogelijkheid voor regio’s om invulling te geven aan hun RES’en. De verhouding zon op dak versus wind- en zonneparken is een afweging die per regio gemaakt wordt, waarbij draagvlak, acceptatie en inpassing belangrijke componenten zijn die worden meegewogen.
Bent u met de SP van mening dat wanneer duurzame energie publiek wordt gemaakt er geen winsten in private handen verdwijnen en we zowel het draagvlak als de democratische controle kunnen vergroten?
Nee. Het publiek maken van duurzame energie zou zorgen voor het verlies van een gezonde economische sector in Nederland. Bovendien is het succes van de enorme kostprijsreductie van duurzame energie over de afgelopen jaren mede te danken aan deze sector, welke met socialisering deels teniet gedaan zou worden. Daarmee zou de productie van duurzame energie naar verwachting niet goedkoper maar juist duurder worden, wat doorwerkt in de energierekening van burgers. Er is mij geen reden bekend waarom het publiek maken van duurzame energie het draagvlak zou vergroten. Ik herken wel dat financiële participatie – en met name lokaal eigendom – meer zeggenschap kan geven aan burgers in de keuzes die gemaakt worden over hernieuwbare opwek en de gevolgen die daarbij horen.
De motie Dik-Faber/Sienot van 13 oktober 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 592), die verzoekt om te bevorderen dat in de uitwerking van de concept-RES’en het streven naar 50 procent lokaal eigendom van hernieuwbare energie concreet wordt ingevuld. In lijn daarmee bleek in februari jl. dat 90% van de RES- regio’s de ambities rondom 50 procent lokaal eigendom hebben opgenomen in de RES 1.0. Samen met het Nationaal Programma RES ondersteun ik hen in de uitvoering van dit streven. Tot slot zou de socialisering van duurzame energie de democratische controle hierop niet vergroten. Ook nu al wordt in de RES’en door gemeenten en provincies in samenspraak met bewoners en bedrijven, keuzes voorbereid over de opwekking van zonne- en/of windenergie en de locaties van deze projecten. De gemeenten en provincies zijn in veel gevallen het bevoegde gezag voor de ruimtelijke inpassing.
Ziet u dat op vele plekken in het land omwonenden in actie komen tegen de komst van wind- en zonneparken? Herkent u de klacht van veel omwonenden dat zij weinig zeggenschap hebben over deze ontwikkelingen? Wat gaat u hieraan doen? Bent u voorts bereid tot strengere afstands- of geluidsnormen? Bent u bereid om te garanderen dat naar bewoners geluisterd moet worden om overlast te beperken, bijvoorbeeld door het ‘s avonds en ‘s nachts stilzetten van molens en de molens enkel te verlichten wanneer er vliegtuigen in de buurt zijn? Hoe zorgt u dat alle omwonenden altijd mee kunnen delen in de opbrengsten?
Ja, ik zie deze acties en ken de klachten van omwonenden. Het organiseren van participatie en inspraak gebeurt op regionaal niveau door de RES’en en gemeenten. Zij richten hiervoor zorgvuldige processen in om alle bewoners zo goed mogelijk bij de besluitvorming te betrekken. Eventuele oplossingen voor overlast worden op projectbasis door de ontwikkelaar vastgesteld in overleg met omwonenden en de gemeente.
De afstands- en geluidsnormen voor windmolenparken op land worden vastgesteld door het RIVM. Om hinder en slaapverstoring te beperken moeten alle windmolens die in Nederland worden gebouwd voldoen aan normen voor geluid. Deze normen voor windturbinegeluid zijn in Nederland al relatief streng ten opzichte van die voor andere geluidbronnen, zoals wegverkeersgeluid. Volgens het RIVM zijn er vooralsnog geen aanwijzingen voor een direct verband tussen windturbinegeluid en andere gezondheidseffecten. Er zal aanvullend onderzoek gedaan worden door het RIVM in samenwerking met de GGD’s binnen het nieuwe Expertisepunt Windenergie en Gezondheid.
Tot slot is in het Klimaatakkoord afgesproken om gezamenlijk te streven naar 50% lokaal eigendom. In het licht van deze afspraak worden overheden, ontwikkelaars en de coöperatieve sector reeds op verschillende manieren gestimuleerd en ondersteund in het realiseren van de afspraken over (financiële) participatie. Dit gebeurt onder meer met (juridische) kennis en expertise, het ontwikkelfonds voor energiecoöperaties en het werk van de Participatiecoalitie in de RES’en. Aanvullend werkt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan invulling van de motie Van Gerven (Kamerstuk 34 682, nr. 60), waarin wordt verzocht te onderzoeken op welke wijze publieke en collectieve lokale initiatieven rond de energietransitie een grotere kans kunnen krijgen. Het beeld is dat lokaal eigendom steeds vaker wordt toegepast.
Dit komt onder andere naar voren in de Lokale Energie Monitor 2020 van Stichting HIER, die laat zien dat Nederland inmiddels 623 energiecoöperaties telt. Om de voortgang van participatie te kunnen volgen, heeft mijn voorganger, naar aanleiding van de motie Heerma c.s. van 3 juli 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 361), opdracht gegeven tot de ontwikkeling van een Monitor Participatie Hernieuwbare energie op land. De nulmeting van deze monitor is 30 oktober 2020 naar uw Kamer gestuurd (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 613) en de eerste meting wordt dit jaar uitgevoerd. Als in de loop van de uitvoering van het Klimaatakkoord blijkt dat de ontwikkeling van participatie, en specifiek lokaal eigendom, achterblijft, kan dit aanleiding zijn tot aanvullende afspraken of maatregelen.
Studentenwoningen niet meetellen als sociale huurwoningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Horen studentenwoningen bij sociale huur? Nee zegt Aedes»?1
Ja.
Bent u het met Aedes eens dat studentenwoningen niet zouden moeten meetellen als sociale huurwoningen?
Een sociale huurwoning is een huurwoning waarbij de kale huur bij aanvang van de huurovereenkomst niet hoger is dan de liberalisatiegrens (2021: € 752,33 per maand). De kwaliteit van de woning bepaalt de maximale huurprijs. Door middel van een puntensysteem (het woningwaarderingsstelsel) wordt de maximale huur voor een woning vastgesteld. Ik ben ermee bekend dat het college van B&W van Rotterdam nieuwbouw van zelfstandige studentenwoningen meetelt als sociale huurwoningen. Woningen die voldoen aan bovenstaande kenmerken en randvoorwaarden zijn volgens de definitie sociale huurwoningen, ook als ze worden verhuurd aan studenten. Daarom kunnen gemeenten studentenwoningen in hun monitoring meetellen als sociale huurwoningen, ook de gemeente Rotterdam. Desondanks acht ik het wenselijk en ligt het voor de hand om studentenwoningen als aparte categorie mee te tellen in de monitoring van de bouw van sociale huurwoningen en het los te bezien van de behoefte aan reguliere sociale huurwoningen.
Kent u het bericht «Sociale huurwoning? In zeker een kwart van de gemeenten wacht je meer dan 7 jaar»? Deelt u de mening dat de wachtlijsten van sociale huurwoningen niet afnemen wanneer gemeenten studentenwoningen optellen bij sociale huurwoningen?2
De gemiddelde inschrijfduur bij toewijzing van studentenwoningen is in de regel een stuk korter dan die van (andere) sociale huurwoningen. Sociale studentenhuisvesters wijzen hun woningen vaak via een eigen, specifiek op studenten gericht, systeem toe en bovendien niet altijd op basis van inschrijfduur. De in het artikel aangehaalde wachttijd refereert aan verhuring van sociale huurwoningen, zonder studentenwoningen mee te tellen. Wanneer de woningtoewijzingen van studentenwoningen wel zouden worden meegeteld, daalt in veel gevallen de berekende inschrijfduur bij toewijzing.
Kent u het bericht «De oplossing voor het woningtekort is simpel: laat corporaties meer bouwen in het sociale segment»? Herkent u het door Richard Sitton, voorzitter van de raad van bestuur van Woonbron geschetste beeld dat Rotterdammers met een modaal of lager inkomen zoals leraren, zorgverleners, agenten, schoonmakers, bouwvakkers of taxichauffeurs bijna niet meer aan een huis komt?3
De afgelopen periode heeft dit kabinet erop ingezet om de investeringscapaciteit van corporaties voor maatschappelijke opgaven op peil te houden. Het tarief van de verhuurderheffing is verlaagd en bovendien is er een korting op de verhuurderheffing voor nieuwbouw geïntroduceerd. Ik heb eind vorig jaar bestuurlijke afspraken met Aedes en de VNG gemaakt om tot 2025 de bouw van 150.000 betaalbare sociale huurwoningen te versnellen. Hiervoor heeft het kabinet ruim € 1,8 miljard aan heffingsverminderingen beschikbaar gesteld. Op lokaal niveau maken huurdersorganisaties, gemeenten en corporaties prestatieafspraken met elkaar om te bepalen waar corporaties zich de komende jaren voor inzetten.
Dit neemt niet weg dat ik het van groot belang vind om te bouwen naar behoefte, en er dus meer gebouwd moet worden in het sociale huursegment zolang de vraag veel groter is dan het aanbod. Corporaties moeten en kunnen in veel gevallen ook meer bouwen, mits gemeenten ze daartoe in staat stellen. Het is belangrijk dat er naast studentenwoningen ook sociale huurwoningen voor andere doelgroepen gebouwd worden, zodat iedereen prettig, zorgeloos en betaalbaar kan wonen.
Bent u ermee bekend dat het college van B&W van Rotterdam nieuwbouw van studentenwoningen meetelt als sociale huurwoningen?4
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de Rotterdamse projecten Our Domain en Lee Towers beide gericht op studenten en werkende jongeren? Bent u ervan op de hoogte dat de kale huur van de 630 woonkamereenheden in Our Domain varieert van 590 euro (18 m2) tot 960 euro (50 m2) en dat huurders circa 250 euro aan servicekosten moeten gaan betalen? Bent u ervan op de hoogte dat de kale huur van de 880 wooneenheden in de Lee Towers ver boven de liberalisatiegrens ligt?5, 6
Ik sta in goed contact met de gemeente Rotterdam en ken de Rotterdamse nieuwbouwprojecten Our Domain en Lee Towers op hoofdlijnen. Wat er precies wordt gebouwd en tegen welke huurprijs is een uitkomst van lokale mogelijkheden en keuzes, waar de gemeente Rotterdam in samenspraak met de betreffende ontwikkelaars over gaat. Als de woningen voldoen aan de kenmerken van sociale huurwoningen, zoals uiteengezet bij het antwoord op vraag 2 en 5, kunnen ze ook als zodanig worden meegeteld. Als dit niet het geval is, dan kunnen de woningen niet worden meegeteld als sociale huurwoningen.
Vindt u het terecht dat de Our Domain en Lee Towers woningen door de gemeente Rotterdam worden meegeteld als sociale huurwoningen?7
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ermee bekend dat het Rotterdamse college zich ten doel stelt 900 sociale huurwoningen per jaar te bouwen? Bent u er voorts van op de hoogte dat de vier grote Rotterdamse woningcorporaties sinds 2018 slechts 305 sociale huurwoningen hebben gebouwd en opgeleverd? Vindt u dat er de afgelopen twee jaar in de sociale bouwsector in Rotterdam sprake is geweest van een wanverhouding tussen het aandeel van projectontwikkelaars en dat van de woningcorporaties?
Om corporaties in staat te stellen om voldoende sociale woningen te realiseren heb ik vorig jaar € 1,8 miljard uitgetrokken voor de heffingsvermindering nieuwbouw, waarvoor ook Rotterdamse corporaties aanvragen hebben gedaan. Bovendien heb ik in bestuurlijke afspraken met Aedes en de VNG vastgelegd dat corporaties de komende vijf jaar 150.000 nieuwe sociale huurwoningen zullen bouwen. De Taskforce nieuwbouw sociale huurwoningen helpt gemeenten en corporaties bij het realiseren van zoveel mogelijk van deze woningen.
Ik ben bekend met de voornemens en realisatie van sociale woningbouw in Rotterdam. De lokale partijen huurdersorganisaties, woningcorporaties en gemeenten kunnen prestatieafspraken maken over de ontwikkeling van de sociale woningvoorraad, mede op basis van het gemeentelijk woonbeleid. In Rotterdam is dat vastgelegd in een Woonvisie 2030 en het Addendum Woonvisie 2030. Daarmee kan een gemeente sturen op een passende woningvoorraad en afspraken maken over de betaalbaarheid van de woningvoorraad en de door hen als doel gestelde aantallen te behalen.
Deelt u de mening dat op deze manier de wooncrisis alleen maar groter wordt? Bent u bereid met de gemeente Rotterdam in gesprek te gaan om wél te komen tot voldoende betaalbare/ sociale huurwoningen voor alle leeftijden?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er meer gemeenten die net als Rotterdam dit type studenten- en jongerenwoningen meetellen als sociale huurwoningen? Schaart u zich achter de oproep van Rotterdamse corporaties en Aedes om op bestuurlijk niveau een onderscheid te maken tussen studentenwoningen en reguliere sociale huurwoningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten?
Sommige gemeenten monitoren nieuwbouw van onzelfstandige sociale huurwoningen (zoals verzorgings- en studentenhuizen; kamers met gedeelde voorzieningen) en zelfstandige sociale huurwoningen (waaronder ook «gewone» studentenwoningen) als aparte categorieën. Daardoor hebben zij een nauwkeuriger beeld dan wanneer ze het bij elkaar zouden optellen.
Het is belangrijk dat lokaal wordt gebouwd naar behoefte en dat de woningvoorraad aansluit bij de vraag naar verschillende type woningen. Daarom moedig ik gemeenten aan om dit onderscheid te maken zodat zij meer sturingsinformatie hebben. De beslissing over de wijze van monitoring door gemeenten wordt op lokaal gemaakt.
De belofte van het kabinet dat de versterking nu echt op stoom komt en de uitvoering van het bestuursakkoord |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Klopt het dat u recent in Groningen heeft beloofd dat «de versterking nu echt op stoom komt»? Hoe gaat u zorgen dat dit niet de zoveelste gebroken Haagse belofte wordt?1
Ja. De afgelopen periode zijn belangrijke stappen gezet om de versterkingsopgave uitvoerbaar en beheersbaar te maken en waar mogelijke te versnellen. Mede gelet op de verschillende versnellingsmaatregelen (Kamerstuk 33 529, nr. 718) en de bestuurlijke afspraken (Kamerstuk 33 529, nr. 830) zijn de verwachtingen voor een hoger tempo in de uitvoering in 2021 positief. Ook wordt met het wetsvoorstel Versterken beoogd de versterkingsopgave verder te versnellen. Het wetsvoorstel wordt binnenkort in de Eerste Kamer behandeld.
Kent u het bericht «Te weinig geld voor versterking huizen. Gemeenten in Groningen moeten onderling vechten over de verdeling van de centen»?2
Klopt het dat het beschikbare bedrag van 420 miljoen euro niet is genoeg om in het hele bevingsgebied de beloften aan de mensen in «batch 1588» waar te maken?
Wat betekent dit voor gedupeerden uit batch 1588 die al jaren wachten? Kent u de verhalen van gedupeerden die niet het aantal vierkante meter terug kunnen krijgen wat ze hadden? De verhalen van gedupeerden die veel eigen geld bij moeten leggen om terug te krijgen wat ze hadden? De gedupeerden die zelf hun huis natuurvrij maken om kosten te besparen maar alsnog een rekening hiervoor krijgen? De gedupeerden die hun plannen af hebben maar doordat de prijslijst niet geïndexeerd wordt niet voldoende geld hebben om te kunnen starten? De gedupeerden die geen bouwbedrijf kunnen vinden die voor het vastgestelde budget aan de slag willen?3
Hoe staan voorgaande vragen in verhouding tot het aangenomen amendement-Beckerman (Kamerstuk 35 603 nr. 39), dat regelt dat mensen die in een huis wonen dat versterkt moet worden, of dat gesloopt en opnieuw gebouwd moet worden, minimaal de ruimte en gebruiksmogelijkheden terug krijgen die ze hadden voordat hun huis kapot/onveilig werd gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel geld uit het gebiedsfonds uit het bestuursakkoord gaat naar het dekken van het tekort in de uitvoering van Batch 1588? Kunt u garanderen dat alle in vraag 4 genoemde problemen van gedupeerden met dit budget worden opgelost? Komen met het oplossen van de problemen in batch 1588 de andere doelen waarvoor het gebiedsfonds is ingericht in de knel? Kunt u uw antwoord toelichten? Is de afspraak dat «over de governance van de onderdelen in het gebiedsfonds en het kasritme worden nadere afspraken gemaakt» inmiddels gestalte gegeven?4
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3 tot en met 5 heb aangegeven, ben ik momenteel in gesprek met gemeenten, de NCG en woningcorporaties over de knelpunten binnen batch 1588. Op de uitkomsten van dit overleg loop ik niet vooruit.
Voor de stand van zaken van de uitvoering van het gebiedsfonds verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 8.
Volgende week is het een half jaar geleden dat het bestuursakkoord tussen rijk en regio werd gesloten, kunt u aangeven wat de voortgang is van de gemaakte afspraken?5
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 8 tot en met 25, waarin ik per onderdeel van de bestuurlijke afspraken de voortgang weergeef.
Is voor alle inwoners inmiddels duidelijk of ze vallen onder blok A (bestaande operatie), B (clustering), C (Eigenaren van woningen binnen de scope die nog geen beoordeling hebben en niet in een cluster- of resultaatgebied vallen), D (gebiedsfonds), de zogenaamde «algemene woningverbetering voor inwoners» de «integrale programma’s voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning» of de «schrijnende situaties»?
De NCG heeft eigenaren die in aanmerking komen voor een herbeoordeling op basis van de nieuwe inzichten («categorie A») voor 1 januari jl. een brief gestuurd waarin dit is gecommuniceerd. De NCG voert inmiddels gesprekken met de eigenaren die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in een herbeoordeling. Eigenaren die in aanmerking komen voor clustering of maatwerk door hun gemeente («categorie B»), hebben hierover voor 1 maart jl. een brief ontvangen van de NCG en hun gemeente. Eigenaren die nog geen beoordeling hebben en niet in aanmerking komen voor clustering en maatwerk door hun gemeente («categorie C»), hebben hierover voor 1 mei jl. een brief ontvangen van de NCG. Particuliere eigenaren van woningen die geen onderdeel zijn van de versterkingsopgave, en wel in het aardbevingsgebied wonen («categorie E1»), worden voor 1 juli a.s. geïnformeerd over de regeling voor woningverbetering waarvoor zij in aanmerking komen. Ook de woningcorporaties zijn – als eigenaren van woningen – over de verschillende categorieën geïnformeerd. Het is vervolgens aan de woningcorporaties om af te wegen of en wanneer zij hun huurders daarover willen informeren. In sommige gevallen hebben woningcorporaties hun huurders al geïnformeerd.
Het gebiedsfonds wordt onder meer ingezet voor inpassingskosten bij sloop-nieuwbouw, versterken en de uitvoering van projecten en voor noodzakelijke verbeteringen in de openbare ruimte die samenhangen met de versterking. Over de besteding van de middelen uit het gebiedsfonds voeren Rijk en regio periodiek overleg.
Voor de besteding van de € 50 mln. voor de integrale programma’s agro, MKB, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 14.
Voor de besteding van de € 50 mln. voor schrijnende situaties verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 17.
Hoe staat het met de voortgang van de 13.000 woningen die in het bestuursakkoord zijn ingedeeld in blok A (bestaande operatie)? Hoeveel bewoners is reeds de keuze voor een herbeoordeling en compensatie voorgelegd? Hoe hebben bewoners daarop gereageerd? Deelt u onze angst dat bewoners met minder genoegen nemen omdat ze moegestreden zijn? Hebben bewoners de beloofde «mogelijkheid tot het inschakelen van onafhankelijke ondersteuning» gekregen? Welke knelpunten zijn er – naast de genoemde voor batch 1588 – voor andere bewoners in dit blok? Is er een begroting voor de kosten van blok A? Hoeveel geld is reeds uitgegeven, aan hoeveel woningen?
De NCG heeft eigenaren die vallen onder categorie A voor 1 januari een brief gestuurd waarin dit is gecommuniceerd. Van de in totaal ca. 13.000 adressen in categorie A, komen ca. 7.000 adressen in aanmerking voor de herbeoordeling. Een deel van die adressen is in bezit van woningcorporaties. De NCG voert gesprekken met de eigenaren om de keuze voor een herbeoordeling toe te lichten. Met de woningcorporaties vindt dat gesprek op een ander niveau plaats en ook niet afzonderlijk voor ieder adres. Nadat de woningcorporaties zijn geïnformeerd, zullen zij veelal complexgewijs voor hun bezit een keuze maken.
De NCG is inmiddels gestart met de gesprekken met eigenaren die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in een herbeoordeling. Inmiddels zijn 455 gesprekken gevoerd en staan 111 gesprekken gepland. Uit de reeds gevoerde gesprekken blijkt ca. 33% van de bewoners heeft aangegeven voor een herbeoordeling te kiezen. Het proces van keuze voor herbeoordeling wordt zorgvuldig ingericht, waarbij eigenaren onafhankelijke ondersteuning krijgen als zij meer advies willen bij de keuze voor een herbeoordeling. Ca. 5% van de eigenaren heeft aangegeven hier gebruik van te willen maken. In de consultatieversie van de subsidieregeling voor woningverbetering is voor de categorieën A en C in totaal € 245 mln. uit de bestuurlijke afspraken en € 21 mln. uit de verduurzamingsregeling dier hierin overloopt begroot. De onderdelen van de subsidieregeling voor woningverbetering voor de categorieën A en C zijn op 1 juni jl. in werking getreden. Er is daardoor tot op heden geen geld uitgegeven aan de tegemoetkoming voor de bewoners in categorie A.
Hoe staat het met de voortgang van de 4.000 woningen die in het bestuursakkoord zijn ingedeeld in blok B (Clustering)? Is er een begroting of indeling gemaakt voor het beschikbaar getelde budget van 300 miljoen euro? Dit blok is in het bestuursakkoord verder opgedeeld in categorieën, is inmiddels precies duidelijk wie in welke categorie valt? Wordt het doel «voorkomen van sociale ontwrichting» daadwerkelijk gehaald? Welke stappen zijn hiervoor gezet? Wie bepaalt wat sociale ontwrichting is? De bewoners zelf? Kunt u uw antwoord toelichten? Is het ook voor bewoners in dit blok mogelijk om de bij blok A genoemde «onafhankelijke ondersteuning» in te schakelen?
De aardbevingsgemeenten hebben geïnventariseerd waar mogelijk moeilijk uitlegbare verschillen ontstaan door het toepassen van de nieuwe inzichten. Eigenaren die als gevolg hiervan in aanmerking komen voor clustering of maatwerk door hun gemeente («categorie B»), hebben hierover voor 1 maart jl. een brief ontvangen van de NCG en hun gemeente. De gemeenten werken de systematiek voor de verdeling van de middelen op dit moment verder uit. De eigenaren in deze categorie voor wie op 1 maart jl. nog niet duidelijk was of zij de keuze krijgen uit de tegemoetkoming en aanvullende versterkingsmaatregelen, krijgen voor 1 juli a.s. een vervolgbrief met uitleg over het vervolgproces. De gemeenten hebben aangegeven voldoende tijd te willen nemen om de behoefte aan maatwerk in deze gebieden goed vorm te geven. Op verzoek van de gemeenten gaat het loket voor de bewoners uit categorie B, die in aanmerking komen voor de tegemoetkoming, om die reden naar verwachting later open dan eerder verwacht.
De onafhankelijke ondersteuning voor eigenaren in categorie A is gericht op ondersteuning bij het maken van de keuze voor een eventuele herbeoordeling. Deze ondersteuning is niet aan de orde voor eigenaren in categorie B. Wel wordt momenteel onafhankelijke ondersteuning ingericht voor bewoners om advies te krijgen over de besteding van subsidie voor woningverbetering, waar de bewoners in categorie B die in aanmerking komen voor de tegemoetkoming, aanspraak op kunnen maken. Daarin zal advisering over verduurzaming een belangrijke rol krijgen. De regio werkt dit momenteel uit, waarbij het streven is deze ondersteuning deze zomer beschikbaar te stellen.
Hoe staat het met de voortgang van de 10.000 woningen die in het bestuursakkoord zijn ingedeeld in blok C (eigenaren van woningen binnen de scope die nog geen beoordeling hebben en niet in een cluster- of resultaatgebied vallen)? Hoeveel opnames hebben plaatsgevonden? Hoeveel beoordelingen? Wat waren de uitkomsten? Is de subsidie van 17.000 euro voor woningverbetering en verduurzaming inmiddels beschikbaar? Zo nee, wanneer wel? Zo ja, hoeveel eigenaren hebben hier reeds gebruik van gemaakt? Is het ook voor bewoners in dit blok mogelijk om de bij blok A genoemde «onafhankelijke ondersteuning» in te schakelen?
Eigenaren die vallen onder categorie C hebben nog geen beoordeling gehad en komen niet in aanmerking komen voor clustering en maatwerk. Deze eigenaren hebben hierover voor 1 mei een brief ontvangen van de NCG. Inmiddels is van de adressen in categorie C bij 789 adressen een opname uitgevoerd en zijn er 88 beoordelingen uitgevoerd.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 9, zijn de onderdelen van de subsidieregeling voor woningverbetering voor de categorieën A en C op 1 juni jl. in werking getreden.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 wordt de onafhankelijke ondersteuning voor bewoners over de besteding van de subsidie voor woningverbetering, waar ook eigenaren in categorie C aanspraak op kunnen maken, op dit moment uitgewerkt, waarbij het streven is deze ondersteuning deze zomer beschikbaar te stellen.
Hoe staat het met de voortgang van blok E (investeren in toekomstperspectief)? Welke invulling is hier door Rijk en Regio aan gegeven? Worden inwoners hierbij betrokken?
Categorie E1 ziet op de subsidie voor woningverbetering voor bewoners van het aardbevingsgebied wiens woning niet in de versterkingsopgave is opgenomen. Zie mijn antwoord op vraag 13 voor wat betreft de voortgang van categorie E1.
Categorie E2 ziet op de bestuurlijke afspraak dat er, naast het Nationaal Programma Groningen, een Toekomstagenda Groningen wordt opgesteld, waarbij Rijk en regio een langjarig partnerschap aangaan. Op 3 februari jl. is deze toekomstagenda op bestuurlijk niveau vastgesteld (Kamerstukken II 2020/2021, 33 529, nr. 843). In de toekomstagenda is afgesproken te investeren in de economische en duurzame ontwikkeling van de regio, waarmee het perspectief voor bewoners verder wordt verbeterd. Met deze Toekomstagenda geven Rijk en regio niet alleen verdere invulling aan de bestuurlijke afspraken, maar wordt Groningen ook een solide basis geboden voor een langjarige samenwerking tussen Rijk en regio en voor een duurzame toekomst. De komende periode zullen Rijk en regio gebruiken om deze regionale uitdagingen integraal op te pakken en daarmee de Toekomstagenda, met een passende governance, verder vorm te geven.
Hoe staat het met de voortgang van de in het bestuursakkoord genoemde «algemene woningverbetering voor inwoners»? Is de afspraak «deze regeling wordt de komende maanden uitgewerkt» nagekomen? Hoe staat het met de uitwerking van de genoemde «specifieke regeling ten behoeve van corporaties en hun huurders»? Hoe staat het met de uitwerking van de genoemde regeling voor woningeigenaren? Wordt de genoemde «ambitie dat zowel de regelingen voor woningeigenaren als corporaties en huurders uiterlijk per 1 juli 2021 in werking treden» gehaald? Wanneer zal de genoemde «onafhankelijke ondersteuning» voor bewoners beschikbaar zijn? Zijn bewoners betrokken bij de uitwerking van deze regelingen? Is het begrote bedrag van 435 miljoen euro toereikend?
Voor de subsidieregeling voor woningverbetering voor particuliere eigenaren van woningen in het aardbevingsgebied die geen onderdeel zijn van de versterkingsopgave (categorie E1), is in totaal € 300 mln. beschikbaar. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 aangaf, wordt de subsidieregeling voor woningverbetering op dit moment uitgewerkt. De regeling wordt in nauw overleg met de regio voorbereid en conform de bestuurlijke afspraken zijn de specifieke voorwaarden voor deze groep eigenaren uitgewerkt en opgenomen in de subsidieregeling. De regeling is inmiddels in consultatie geweest om bewoners de gelegenheid te geven te reageren. Daarnaast is de regeling meermaals met maatschappelijke organisaties besproken. Het onderdeel van de subsidieregeling voor categorie E1 treedt op 1 juli a.s. in werking. Voor de onafhankelijke ondersteuning voor deze groep verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 10.
Voor wat betreft de regeling voor woningcorporaties en huurders is de ambitie ook deze regeling op 1 juli a.s. in werking te laten treden. De tegemoetkomingen voor de huurders zullen via de woningcorporaties lopen. Op dit moment zijn we in overleg met de woningcorporaties om dit verder in te richten.
Hoe staat het met de voortgang van de in het bestuursakkoord genoemde «integrale programma’s voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning»? In het akkoord werd aangekondigd dat «in het vierde kwartaal van 2020 Regio en Rijk gesprekken voeren met betrokken partijen», is dit daadwerkelijk gedaan? Is het begrote bedrag van 50 miljoen euro toereikend?
Over de besteding van de € 50 mln. voor de integrale programma’s voor agro, MKB, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning hebben op verschillende terreinen gesprekken plaatsgevonden die hebben geresulteerd in het vaststellen of vormen van een concrete aanpak. Zo heeft, op 16 februari jl., de Minister van LNV uw Kamer al geïnformeerd over de start van het Agroprogramma (Kamerstukken II 2020/2021, 33 529, nr. 846). Onder regie van de provincie is gestart met de uitvoering van dit programma. Op basis van de gevoerde gesprekken zijn de regionale overheden op 16 maart jl. gekomen tot het volgende voorstel voor de verdeling van de middelen voor integrale programma’s: agro € 19 mln., MKB € 11 mln., erfgoed € 10 mln. en sociaal-emotionele ondersteuning € 10 mln. Het Rijk heeft ingestemd met de voorgestelde verdeling.
In het bestuursakkoord werd voorts afgesproken dat «dit jaar nadere bestuurlijke afspraken worden gemaakt op kabinetsniveau, waarin Rijk en Regio samenwerken aan een toekomstagenda Groningen» Is dit ingevuld? Welke afspraken zijn er gemaakt?
Voor de voortgang van de toekomstagenda Groningen verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 12.
Is reeds gebruik gemaakt van de 100 miljoen euro die in het bestuursakkoord is toegekend aan de NCG om knelpunten binnen de operatie snel op te kunnen lossen teneinde de operatie beter te laten verlopen? Kunt u aangeven waarvoor deze middelen zijn gebruikt? Kunt u aangeven welke knelpunten er zijn en welke verwacht worden en in welke batches, blokken en categorieën deze zich voordoen?
Ja. Er zijn ca. 40 projecten geselecteerd om gebruik te maken van de knelpuntenpot. Het gaat om zowel grote als kleine projecten, en zowel om individuele als collectieve projecten.
Is reeds gebruik gemaakt van de 100 miljoen euro die in het bestuursakkoord is toegekend voor schrijnende situaties? Wat is er gedaan met de afspraak «de uitvoering van deze regeling wordt gemonitord»? Kunnen deze monitoringsgegevens ook met de kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
In de bestuurlijke afspraken is afgesproken € 50 mln. beschikbaar te stellen voor schrijnende situaties. De aanpak voor schrijnende situaties wordt momenteel door Rijk en regio gezamenlijk uitgewerkt. Hierbij is maatwerk het uitgangspunt. Nadat de aanpak is vastgesteld, wordt de aanpak gemonitord. Hierover zal ik uw Kamer periodiek informeren.
Is de in het bestuursakkoord gemaakte afspraak dat er «een uitvoeringsoverleg komt waarin NCG, Rijk en Regio op directeurenniveau zijn vertegenwoordigd» reeds ingevuld? Staat de afspraak dat «in dit overleg wordt op de voortgang van de versterkingsopgave en een tijdige en zorgvuldige implementatie van de afspraken gestuurd en waar nodig knelpunten oplost»? Worden de afspraken die gemaakt worden in deze overleggen openbaar? Zo nee. Waarom niet?
Ja. Het uitvoeringsoverleg met directeuren van Rijk, de NCG, de provincie en de gemeenten is medio november gestart en vindt eenmaal per twee weken plaats. De deelnemers uit het overleg geven namens de Ministers en de regionale bestuurders uitvoering aan de bestuurlijke afspraken. Ook besluiten over de dagelijks uitvoering worden op dit niveau genomen. Gemaakte besluiten worden niet actief openbaar gemaakt. Wanneer hier aanleiding toe is, zullen deze besluiten uiteraard worden verstrekt.
In het bestuursakkoord werd afgesproken dat het maken van een «meerjarenversterkingsplan en het duidelijkheid geven aan bewoners is een belangrijke prioriteit» zou zijn, hoe staat het bijna een half jaar later met deze afspraak? Wanneer komt het meerjarenversterkingsplan gereed? Wanneer krijgen de bewoners welke duidelijkheid?
Het meerjarig versterkingsplan (MJVP) is een planningsdocument dat op projectniveau inzicht zal geven in de meerjarige planning in kwartalen van de versterkingsopgave. Het MJVP zal dus per project inzichtelijk maken wanneer een project aan de beurt is en in welke fase een project zit. Het streven is uw Kamer voor de zomer van dit jaar op hoofdlijnen te informeren over het MJVP. Na vaststelling door de gemeenteraden zal het definitieve MJVP aan uw Kamer worden aangeboden.
Is de in het bestuursakkoord gemaakte afspraak dat «er voor de financiële governance nadere afspraken worden gemaakt zodat duidelijk is wie welke verantwoordelijkheid draagt en hoe de besluitvorming plaatsvindt» reeds ingevuld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zien deze nadere afspraken eruit?
Met de regio ben ik in structureel in overleg over de inrichting van deze governance en over de financiële geldstromen die hierbij horen. Momenteel vinden gesprekken plaats met de regio over het verantwoordelijkheidsvraagstuk. Naast het overleg over de financiële governance vindt overleg plaats over de (meerjarige) toedeling van financiële middelen uit de bestuurlijke afspraken, en de daarbij behorende verantwoording. Deze gesprekken dienen als basis voor de inrichting van de totale governance.
Kunt u voor de totale middelen voor alle afspraken uit het bestuursakkoord aangeven welk deel daadwerkelijk bij bewoners terecht zal komen? Welk deel van de kosten zijn uitvoeringskosten?
De totale middelen van de bestuurlijke afspraken komen voor het overgrote deel daadwerkelijk bij de bewoners terecht, ofwel via tegemoetkomingen, ofwel via versterking, maatwerk of woningverbetering van de betreffende woningen. Ook de middelen uit bijvoorbeeld de knelpuntenpot van de NCG, voor schrijnende situaties en voor de integrale programma’s voor agro, MKB, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning komen bij de bewoners terecht.
De onderdelen van de bestuurlijke afspraken waarvan de middelen niet direct bij bewoners terechtkomen, zijn de middelen voor het verbeteren van de openbare ruimte in het aardbevingsgebied, en de middelen voor de extra apparaatsuitgaven die lokale overheden als gevolg van de bestuurlijke afspraken moeten maken voor hun inzet in de uitvoering van de versterkingsopgave.
Hoe staat het met de voortgang van de in het bestuursakkoord genoemde «integrale benadering van schade en versterken»? Hoe is uitwerking gegeven aan de afspraak «dit wordt gewaarborgd door het verbeteren van de afstemming tussen deze onderdelen»? Is dit zoals beloofd «samen met de maatschappelijke organisaties uitgewerkt»?
De NCG en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) werken reeds samen op basis van een samenwerkingsconvenant dat zij in 2019 hebben afgesloten. Aanvullend hierop is in het wetsvoorstel Versterken een verplichting opgenomen voor IMG en NCG om nauw samen te werken en de uitvoering van hun operaties op elkaar af te stemmen. Ook wordt, als een eigenaar dit wenst, de schade-afhandeling en de versterking in samenhang behandeld. De AMvB waarin nadere regels worden gesteld over deze samenwerking, wordt uitgewerkt met maatschappelijke organisaties en wordt aan beide Kamers der Staten-Generaal voorgehangen. Verder wordt de informatievoorziening op de websites op elkaar afgestemd, en zijn door het combinatieteam van de NCG en het IMG inmiddels enkele tientallen bewoners benaderd voor een gezamenlijke behandeling van hun dossier.
Staat u achter de conclusie in het bestuursakkoord dat «deze bestuurlijke afspraken zijn primair gemaakt voor de bewoners en de veiligheid van de woningen in het aardbevingsgebied in Groningen» en «in de communicatie erover staan de bewoners dan ook centraal»? Hoe staat het met de aangekondigde verbeterde communicatie die zou worden uitgewerkt door een kernteam communicatie? Bent u van mening dat de communicatie met gedupeerden nu goed verloopt en gedupeerden weten waar ze aan toe zijn?
Ja. De basis voor heldere, consistente en persoonlijke communicatie over de bestuurlijke afspraken ligt bij de lokale stuurgroepen waarin gemeenten, de NCG en woningcorporaties samenwerken. De bewonersbegeleiders van de NCG zijn daarbij de spil in de persoonlijke communicatie. Een Kernteam Communicatie bewaakt dat de communicatie tijdig de juiste opvolging krijgt, consistent is en het perspectief voor eigenaren met elke stap duidelijker wordt. Daarnaast ontwerpt het kernteam een communicatiecampagne over het onderdeel van de subsidieregeling voor woningverbetering voor de eigenaren in categorie E1. Deze campagne zal in de tweede helft van juni a.s. starten, met het oog op het openstellen dit onderdeel van de subsidieregeling per 1 juli a.s. Ook ontwikkel ik samen met de NCG een monitor om tweemaal per jaar de tevredenheid van de bewoners in de versterkingsopgave te kunnen volgen, aan de hand waarvan onder meer kan worden beoordeeld of de verbeteringen in de communicatie het gewenste effect hebben en op welke onderdelen moet worden bijgestuurd. Ik ben voornemens de eerste rapportage na deze zomer aan te bieden.
Hoe staat het met de belofte uit het bestuursakkoord dat «met deze bestuurlijke afspraken wordt beoogd de versterkingsopgave te versnellen»? Hoe staat het met de belofte uit het bestuursakkoord dat met deze afspraken de versterkingsopgave «beheersbaar en uitvoerbaar» gemaakt? Heeft de indeling in weer nieuwe blokken, clusters en categorieën voor bewoners bijgedragen aan meer zekerheid en duidelijkheid?
De uitvoering en uitwerking van de bestuurlijke afspraken is op dit moment in volle gang. Zo krijgen bewoners die de keuze voorgelegd hebben gekregen hun woning te laten herbeoordelen naar nieuwe inzichten, hiermee meer regie op het versterkingsproces van hun woning. Ook is de verwachting dat met het implementeren van de nieuwe inzichten en de typologie-aanpak bewoners sneller duidelijkheid krijgen over het versterkingsproces van hun woning. De komende maanden treden verschillende aspecten van de bestuurlijke afspraken daadwerkelijk in werking. Vanaf dat moment zullen bewoners de effecten hiervan daadwerkelijk gaan merken. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 23 al aangaf, ben ik daarnaast voornemens om tweemaal per jaar de tevredenheid van bewoners te monitoren. Daarin zullen de verschillende bestuurlijke afspraken een nadrukkelijke rol krijgen.
In de persconferentie bij de presentatie van het bestuursakkoord beloofde het kabinet dat inwoners hiermee «echte keuzes» «duidelijkheid» «regie» en «perspectief» zou worden gegeven, bent u van mening dat hier al voldoende voor is gezorgd? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar hoe bewoners dit zelf zien?
Zie antwoord vraag 24.
Ziek worden door luchtvervuiling |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de oproep van het longfonds en (kinder)artsen die de oproep doen aan het nieuwe kabinet «Geef kinderen gezonde lucht»?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, het bericht is mij bekend. Schone lucht is inderdaad van levensbelang, en zeker voor kinderen. Het is belangrijk om te blijven werken aan een gezonde luchtkwaliteit in Nederland door bronnen van luchtvervuiling steeds verder terug te dringen. Gezondheidswinst door schonere lucht is ook het doel van het Schone Lucht Akkoord, ondertekend door het Rijk, alle provincies en een groot aantal gemeenten. Inzet is het realiseren van 50% gezondheidswinst voor het aandeel uit binnenlandse bronnen in 2030 ten opzichte van 2016.
Deelt u de zorgen over Noëlle, die inmiddels drie keer op de intensive care (ic) belandde, maar ook over het ontwikkelen van gezondheidsproblemen bij andere kinderen in vervuilde gebieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw zorgen. Het is uiterst verdrietig als een kind als Noёlle zulke ernstige gezondheidsklachten moet ondervinden. In algemene zin is bekend dat luchtvervuiling, naast tot vroegtijdige sterfte, ook tot een breed scala aan negatieve gezondheidseffecten kan leiden, waaronder een hogere kans op het ontstaan en het verergeren van longklachten. De luchtkwaliteit is de afgelopen jaren sterk verbeterd. Inmiddels voldoen we in Nederland vrijwel overal aan de Europese grenswaarden voor NO2 en fijnstof. Echter, ook onder de Europese grenswaarden en zelfs onder de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), leidt luchtvervuiling tot negatieve gezondheidseffecten.
Daarom zet ik mij in het Schone Lucht Akkoord, samen met decentrale overheden, in voor een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor alle Nederlanders te realiseren. Op 17 april is een brief naar uw Kamer gestuurd waarin actielijnen zijn geschetst om te werken aan een Gezonde, Groene Leefomgeving2. Ook via deze actielijnen zullen in de komende jaren provincies en gemeenten ondersteund worden om aan een gezonde leefomgeving te werken. Dit gebeurt onder andere door de inrichting van een adequate regionale kennisinfrastructuur.
Hoe gaat u zorgen dat de EU-normen voor schone lucht minimaal gehaald gaan worden?
Via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) werk ik samen met decentrale overheden om overal in Nederland te voldoen aan de Europese grenswaarden. Uit de meest recente NSL-rapportage blijkt dat in 2019 nagenoeg overal voldaan is aan de grenswaarden voor NO2. De verwachting is dat in 2020 ook op de vijf resterende punten waarop dit nog niet het geval was, hieraan is voldaan. Voor PM10 geldt dat er nog sprake is van een beperkt aantal overschrijdingen in gebieden met intensieve veehouderijen. Ik ondersteun de decentrale overheden zowel inhoudelijk als financieel bij het maken van afspraken met vergunninghouders om deze resterende overschrijdingen op de kortst mogelijke termijn op te lossen. Voor PM2,5 geldt dat overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Voor meer informatie verwijs ik u naar de NSL-rapportage en de bijbehorende Kamerbrief3.
Draagt het Schone Lucht Akkoord daaraan bij? En per wanneer? Bent u niet bang dat het met het huidige tempo – het vaststellen van de routekaart binnen het Schone Lucht Akkoord duurt al een jaar – nog decennia duurt voordat de luchtkwaliteit verbetert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe meer de concentraties van luchtvervuilende stoffen waaraan mensen worden blootgesteld omlaag gebracht kunnen worden, hoe groter de gezondheidswinst. Daarom is ook vóór het Schone Lucht Akkoord met onder andere het NSL al succesvol ingezet op het verbeteren van de luchtkwaliteit. Bij het opstellen van het Schone Lucht Akkoord is als doel afgesproken om nog eens 50% gezondheidswinst te realiseren voor het aandeel uit binnenlandse bronnen in 2030, ten opzichte van 2016. Voor dit doel is gekozen omdat het ambitieus is, en naar verwachting haalbaar. Tegelijk is te verwachten dat door het klimaatbeleid, de elektrificatie van het wegverkeer en steeds betere technieken in de industrie de luchtkwaliteit in de komende decennia verder zal verbeteren.
Dit najaar voert het RIVM een nulmeting van het akkoord uit, waaruit moet blijken of de maatregelen voldoende zijn om de doelen te halen. Mocht dat niet het geval zijn, dan voegen de deelnemers maatregelen toe aan de gezamenlijke Uitvoeringsagenda. Mocht blijken dat het mogelijk is om meer gezondheidswinst te realiseren door luchtvervuiling sneller of meer terug te dringen, dan zal ik mij daar zeker voor inzetten.
Hoe krijgen omwonenden informatie over de luchtkwaliteit waarin ze wonen? Waar kunnen mensen die zich zorgen maken zich melden?
Ik begrijp dat omwonenden zorgen hebben en op zoek zijn naar betrouwbare informatie. Burgers die zich zorgen maken over de luchtkwaliteit in hun specifieke gebied kunnen zich melden bij de desbetreffende omgevingsdienst voor milieuklachten en bij de GGD als zij zich zorgen maken over hun gezondheid. De Provincie Noord-Holland, het bevoegd gezag voor Tata Steel, en de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied hebben specifiek voor het IJmondgebied speciale voorzieningen getroffen, zoals een loket in Wijk aan Zee, een website en regelmatige bewonersbijeenkomsten.
Er zijn daarnaast verschillende informatiekanalen waarop informatie over luchtkwaliteit te vinden is. Zo kan men op de website van het luchtmeetnet4 actuele gegevens inzien van de concentraties van verschillende stoffen. Daarnaast kunnen gebruikers via een alarmering gewezen worden op actuele informatie over de luchtkwaliteit in Nederland, bijvoorbeeld als er sprake is van een smog- of stookalarm. Daarnaast geeft de jaarlijkse NSL-rapportage inzicht in de ontwikkeling van luchtkwaliteit in Nederland.
Wat is uw reactie op het onderzoek van RIVM waaruit blijkt dat bewoners rondom Tata Steel vaker ziek zijn dan mensen in de rest van Nederland?2
Het rapport dat nu uitgekomen is, is een eerste tussenrapportage van een breder onderzoek dat het RIVM op dit moment uitvoert in opdracht van de Provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten. Komende zomer en najaar komen er nieuwe rapportages van het RIVM uit over respectievelijk «depositie» (neerslag van stof in de leefomgeving) en «luchtkwaliteit en inhaleerbare fractie op ervaren (on)gezonde dagen». Hoewel in dit rapport benadrukt wordt dat een hoger voorkomen van bepaalde chronische ziekten niet direct betekent dat dit veroorzaakt wordt door de uitstoot van Tata Steel, zijn de uitkomsten wel degelijk reden tot zorg.
Ook in eerdere onderzoeksrapporten is gewezen op de impact van Tata Steel op de directe omgeving en op het hogere voorkomen van bepaalde chronische aandoeningen in het IJmondgebied. Dat is ook de reden dat er een aantal trajecten lopen om tot merkbare positieve effecten voor de leefomgeving rond Tata Steel komen. Zowel Rijk, als de Provincie Noord-Holland, de betrokken gemeenten in het IJmondgebied, de omgevingsdiensten en de GGD Kennemerland werken intensief samen. In eerste instantie zijn Tata Steel zelf en de provincie Noord-Holland als bevoegd gezag aan zet, met hulp van de betrokken omgevingsdiensten. Het Rijk adviseert en ondersteunt waar mogelijk, bijvoorbeeld via de inzet van de ILT, en via inspanningen om in Europa te pleiten voor strengere bronmaatregelen.
Hoe worden de omwonenden die zich grote zorgen maken over de grafietregens en stofwolken afkomstig van Tata Steel geïnformeerd? Kunnen zij ergens terecht met hun zorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer heeft de provincie Noord-Holland voor het laatst toegezien en gehandhaafd bij Tata Steel op het gebruik van de best beschikbare technieken die leiden tot een hoog niveau van bescherming van het milieu? Weet u of het bedrijf inderdaad de verantwoordelijkheid neemt een veilige en gezonde leefomgeving te waarborgen, zoals u aangeeft in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Lacin?3
De provincie Noord-Holland ziet continu toe op het gebruik van de best beschikbare technieken (BBT) door Tata Steel. De inspanningen van de provincie zijn weergegeven in het «Programma Gezonde Leefomgeving» en het «Programma Tata Steel 2020–2050: Samenwerken aan een gezondere en veilige IJmond»7. Daar hoort ook een Uitvoeringsprogramma VTH Tata Steel 2020–2022 van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied bij8. Daarnaast monitort de ILT de voortgang van de opvolging van de aanbevelingen van de Randstedelijke Rekenkamer9 door de provincie en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
De provincie is ook in gesprek met Tata Steel over de investering van € 300 miljoen die het bedrijf heeft aangekondigd in de zogenaamde «Roadmap+». Tata Steel heeft recent bekend gemaakt welke concrete maatregelen het bedrijf wil nemen in het kader van deze roadmap. De provincie Noord-Holland is positief over de voorgestelde stappen en de sterke reductie van geurbelasting en stofneerslag die dat per 2023 zal opleveren. Zij vindt het een forse stap in de goede richting. Tegelijk erkent zij dat twee jaar nog een lange periode is voor mensen die op concreet resultaat wachten. Ik sluit me bij dit oordeel van de provincie aan. De provincie zal erop toezien dat deze stappen zo snel mogelijk gezet worden. Desalniettemin kost dit soort stappen tijd.
Bent u bereid, naar voorbeeld van de maatregelen die de regering de afgelopen jaren heeft getroffen om de gevolgen voor de volksgezondheid met betrekking tot roken te verkleinen, ook maatregelen voor de industrie te treffen om de gevolgen voor de volksgezondheid met betrekking tot de luchtvervuiling te verkleinen? Zou u bijvoorbeeld bedrijven die te langzaam minder schadelijke stoffen gaan uitstoten boetes willen opleggen?
Het kabinet is van mening dat beide maatregelen nodig zijn. Daarom hebben we als Kabinet naast het Nationaal Preventieakkoord, met daarin maatregelen om de gevolgen van het roken drastisch terug te dringen, ook het Schone Lucht Akkoord gesloten met een groot aantal decentrale overheden. Daarin hebben we als doel gesteld in Nederland de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen verder te verlagen om 50% gezondheidswinst te realiseren voor het aandeel uit binnenlandse bronnen in 2030 ten opzichte van 2016. Het is aan de bevoegde gezagen en omgevingsdiensten om in hun vergunningverlening er op toe te zien dat uitstoot binnen de normen blijft en bijvoorbeeld in het geval van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) sowieso geminimaliseerd wordt. Zij hebben de mogelijkheden om hierop toe te zien en zo nodig te handhaven. Daar horen ook lasten onder dwangsom bij. Daarnaast pleit Nederland bij onderhandelingen in Brussel over de herziening van Europese wetgeving voor het verder omlaag brengen van uitstoot en voor lagere maximum concentraties van vervuilende stoffen in de lucht. Op deze manier komen de Europese en nationale normen steeds dichter bij de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel de aangekondigde plannen, die leiden tot het terugdringen van milieuoverlast, gaat uitvoeren? Welk tijdpad heeft u daarbij in gedachten?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 9 is de provincie Noord-Holland met Tata Steel in gesprek over deze plannen. Daarnaast is het Rijk (de Ministeries van IenW en EZK) samen met de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten in gesprek om de mogelijkheden te verkennen voor Tata Steel om structureel te verduurzamen en tegelijkertijd de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. De inzet is om zo snel mogelijk tot tastbare resultaten te komen. Tata Steel heeft zelf bij de presentatie van de plannen voor de «Roadmap+» een termijn van twee jaar genoemd.
Is bekend of onder het personeel ook een verhoogd percentage is van mensen met misselijkheid, hoofdpijn, oogirritatie, jeuk en benauwdheid? En hoe zit dat met hartaandoeningen, longkanker, COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease) en diabetes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend. Primair is de werkgever, in dit geval Tata Steel, verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden voor het personeel. Noch het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, noch het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben inzicht in werkgerelateerde klachten en aandoeningen.
Kan duidelijk uiteen gezet worden hoe het toezicht en de handhaving ingevuld wordt, of zou moeten worden, door de provincie, de omgevingsdiensten en het Rijk in de provincie Noord-Holland en waar de verantwoordelijkheden liggen?
Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) ligt het bevoegd gezag voor de meeste inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer (bedrijven) bij gemeenten en provincies: zij zijn vergunningverlener, toezichthouder en handhaver. Bedrijven zijn zelf primair verantwoordelijk voor de veiligheid en voor naleving van de relevante wet- en regelgeving.
De uitvoering van de milieutaken is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht door het bevoegd gezag neergelegd bij de omgevingsdiensten. Deze omgevingsdiensten verlenen vergunningen, houden toezicht en handhaven in opdracht van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag is naast opdrachtgever ook eigenaar van een omgevingsdienst. De uitvoering van de VTH-taken door het bevoegd gezag wordt gecontroleerd door de gemeenteraden en provinciale staten.
In de provincie Noord-Holland geldt dat de provincie Noord-Holland bevoegd gezag is voor Tata Steel en voor Harsco Metals. De provincie Noord-Holland heeft de milieutaken voor deze bedrijven belegd bij de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Deze omgevingsdienst voert de VTH-taken in mandaat voor de provincie Noord-Holland uit: ze houdt toezicht op Tata Steel en treedt namens de provincie Noord-Holland handhavend op.
Op basis van de wet ben ik verantwoordelijk voor het VTH-stelsel als geheel. Dit houdt in dat ik ervoor zorg dat de actoren binnen het VTH-stelsel in staat moeten zijn hun wettelijke taken naar behoren uit kunnen voeren. Hierbij kan ik het bevoegd gezag ondersteunen bij het versterken van de uitvoering van de VTH-taken. Ook heb ik via de ILT een adviserende rol bij de verlening van omgevingsvergunningen aan grote bedrijven. Als laatste houd ik toezicht op de uitvoering van de VTH-taken op het terrein van milieu die aan de provincies zijn opgedragen in medebewind. In antwoord 13 ga ik in op het in maart verschenen rapport van de adviescommissie VTH en de daarin voorgestelde verbeteringen ten behoeve van dit stelsel.
Zijn er verbeterpunten nodig bij het toezicht en de handhaving? Zo ja, is of komt daar een plan voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 4 maart 2021 zond ik u het rapport van de adviescommissie VTH onder voorzitterschap van Jozias van Aartsen10. De adviescommissie VTH geeft in haar rapport aan dat het VTH-stelsel niet goed functioneert: het VTH-stelsel wordt nog steeds gekenmerkt door fragmentatie en vrijblijvendheid. Hierdoor ontstaat vermijdbare schade. Zij adviseert om binnen de fundamenten van het bestaande stelsel tot een serie essentiële verbeteringen te komen. Volgens de adviescommissie zijn hiervoor een tiental ingrijpende maatregelen nodig.
Deze conclusies zijn helder onderbouwd en herkenbaar vanuit mijn ervaring van de afgelopen jaren, onder andere op het dossier Tata Steel. De voorgestelde maatregelen voor het versterken van de positie van de omgevingsdiensten en het toezicht op de omgevingsdiensten zijn essentieel om het toezicht en de handhaving op bedrijven als Tata Steel te verbeteren. Het plan voor de opvolging van de door de adviescommissie VTH voorgestelde maatregelen wordt u door een volgend kabinet toegezonden. Gezien de urgentie van het onderwerp heb ik de ambtelijke voorbereiding met de verschillende partijen daarvoor reeds opgestart.
De enorme ambities van Vermillion |
|
Sandra Beckerman |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Vermillion een winningsplan heeft ingediend bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat waarmee het 11,5 miljard kuub extra gas uit de grond wil halen onder Burgum? Wat is uw reactie op dit enorme volume?1
Ja, het klopt dat Vermilion een winningsplan heeft ingediend voor het winnen van gas uit de ondergrond onder het gebied waar Burgum ligt. In het winningsplan beschrijft Vermilion alle mogelijkheden die zij nog zien ten aanzien van gaswinning in het gebied. Dit is conform de wens van decentrale overheden die graag een overall beeld hebben van de mogelijke ontwikkelingen in hun gebied. Het winningsplan zit nog in de eerste fase van de procedure waarin ik advies vraag aan de wettelijk adviseurs. Pas daarna maak ik mijn afweging over deze aanvraag. Het ontwerpinstemmingsbesluit zal mijn reactie op het volume bevatten.
Bent u het met mij eens dat een dergelijk winningsplan niet past in een transitie naar duurzame energie? Welk gevolg zou dit hebben voor het behalen van het Klimaatakkoord? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat ben ik niet met u eens. In de transitie naar duurzame energie moet Nederland overstappen op duurzame energievormen. In de Nederlandse Klimaatwet is vastgelegd dat we in 2030 49% minder broeikasgassen moeten uitstoten ten opzichte van 1990 en in 2050 95% minder. Zolang er nog fossiele energie nodig is, geeft in Nederland geproduceerd gas van alle fossiele energiebronnen de minste CO2-uitstoot. In 2020 heeft Nederland nog ruim 39 miljard kubieke meter aardgas verbruikt. Dat komt overeen met meer dan 40% van het primaire energieverbruik. Aardgas is nu en in de komende decennia nog nodig voor de productie van elektriciteit, de levering van warmte aan de industrie, de gebouwde omgeving en de glastuinbouw en blijft noodzakelijk als grondstof. In de brief van mijn voorganger aan de Tweede Kamer van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over gaswinning uit de kleine velden en de energietransitie, legt het kabinet de prioriteit bij een zo snel mogelijke overgang naar duurzame energie maar benadrukt tevens het belang van de winning van aardgas. Mijn voorganger heeft dit laatstelijk herbevestigd in de brief aan de Tweede Kamer van 30 maart 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 486).
Wanneer neemt u het besluit over dit winningsplan? Op basis waarvan neemt u dit besluit? Welke afwegingen neemt u daarin mee?
Conform het zorgvuldigheidsbeginsel vergaar ik eerst alle relevante feiten en belangen om die vervolgens af te kunnen wegen in mijn besluit. Om die reden neem ik pas een besluit over dit winningsplan nadat ik alle wettelijke adviseurs in de gelegenheid heb gesteld om advies uit te brengen. Het ontwerpbesluit zal daarom nog minimaal twee maanden op zich laten wachten.
Een instemmingsbesluit op een winningsplan wordt genomen op grond van het toetsingskader zoals dat is opgenomen in artikel 36 van de Mijnbouwwet. De door mij te maken afwegingen zijn kortweg; veiligheid voor omwonenden, schade aan gebouwen of infrastructuur of de functionaliteit daarvan, planmatig gebruik van de ondergrond, en nadelige effecten voor natuur en milieu.
Bent u het met de gemeentes eens, dat deze plannen leiden tot verdere bodemdaling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komt er een fonds waaruit eventuele schade vergoed gaat worden?
Gaswinning leidt tot bodemdaling. De mate waarin en de effecten die dat heeft op het gebied zijn onderdeel van de afweging in het besluit tot instemming. Ik heb die afweging nog niet gemaakt.
In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat mijnbouwbedrijven risicoaansprakelijk zijn voor schade die ontstaat door bodemdaling als gevolg van mijnbouwactiviteiten. In het geval dat de schade pas aan het licht komt na sluiting van het mijnbouwwerk, is de laatste exploitant aansprakelijk. Bij een bedrijfsovername gaat de aansprakelijkheid over naar de rechtsopvolger. Voor de mogelijkheid om vorderingen in te stellen voor vergoeding van schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten is in het Burgerlijk Wetboek een verjaringstermijn opgenomen van 30 jaar na beëindiging van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Voor het geval dat de exploitant van het mijnbouwwerk of de rechtsopvolger betalingsproblemen heeft, failliet is verklaard of niet meer bestaat, heeft de rijksoverheid een Waarborgfonds Mijnbouwschade opgericht. Dit fonds is bedoeld als vangnet voor woningeigenaren die schade hebben door mijnbouw, maar dit niet meer op de exploitant van het mijnbouwwerk of de rechtsopvolger meer kunnen verhalen. Bij een verzoek tot schadevergoeding neemt de Minister van Economische Zaken en Klimaat een besluit op basis van een onafhankelijk advies van de Technische Commissie Bodembeweging.
Is er een plan hoe omwonenden met schade door de bodemdaling gecompenseerd gaan worden? Zo ja, wilt u dat delen met de Kamer? Zo nee, wanneer komt dat plan?
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 4 zijn mijnbouwondernemingen risicoaansprakelijk voor schade door bodemdaling als gevolg van gaswinning. Sinds 1 juli 2020 kunnen woningeigenaren en kleine bedrijven die mogelijk schade hebben door bodemdaling als gevolg van gaswinning dit melden bij de Commissie Mijnbouwschade. De Commissie Mijnbouwschade ontzorgt schademelders door onafhankelijk onderzoek te doen naar de omvang van de schade en of de schade veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg de mijnbouwactiviteit. De Commissie Mijnbouwschade neemt daarmee in feite de bewijslast over. Het advies van de Commissie Mijnbouwschade is bindend voor mijnbouwondernemingen, maar niet voor schademelders. Dit betekent dat het schademelders vrij staat om zich na een advies van de Commissie Mijnbouwschade met een vordering tot schadevergoeding tot de burgerlijk rechter te wenden.
Deelt u de mening dat wanneer deze plannen doorgaan, het bewijsvermoeden op zijn minst ook hier moet gaan gelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat mijnbouwschade op eenvoudige en laagdrempelige wijze kan worden verhaald en dat de afhandeling van schade als rechtvaardig en bevredigend wordt ervaren. Daarom heb ik een onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade ingesteld, die woningeigenaren en kleine bedrijven met mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning ontzorgt. Ik ben geen voorstander van het invoeren van een wettelijk bewijsvermoeden voor gaswinning uit kleine velden zoals de winning onder Burgum, omdat dit een vergaande maatregel is die diep ingrijpt op de gewone regels van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Voor het invoeren van een dergelijke vergaande maatregel is voldoende rechtvaardiging nodig. Voor Groningen is er sprake van voldoende rechtvaardiging vanwege het grote aantal soortgelijke meldingen van fysieke schade aan gebouwen en werken in korte tijd. Voor de rest van Nederland ontbreekt deze rechtvaardiging. Daarvoor verschilt het schadebeeld te veel van dat in Groningen.
Waarom zijn deze plannen tot nu toe niet openbaar geweest?
Conform de Mijnbouwwet en de destijds uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer, volg ik bij de voorbereiding van een besluit over instemming met een winningsplan de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Op grond van die wet leg ik de aanvraag met alle daarop betrekking hebbende stukken, zoals de ontvangen adviezen, ter inzage gelijktijdig met het ontwerpbesluit. Deze werkwijze draagt eraan bij dat ik als bevoegd gezag voor mijnbouwvergunningen, kan komen tot een zorgvuldige voorbereiding en besluitvorming waarin de feiten en belangen objectief gewogen kunnen worden.
Staat er in de plannen ook iets over fracking? Is u bekend of dit gaat plaatsvinden?
In het winningsplan beschrijft Vermilion alle mogelijkheden die zij nog zien ten aanzien van gaswinning in het gebied. Fracking is een van de beschreven mogelijk toe te passen technieken. Zoals in het voorgaande antwoorden beschreven, is hetgeen er wel of niet kan plaatsvinden onderdeel van de afweging in het besluit tot instemming. Ik heb die afweging nog niet gemaakt. Het is dan ook nog niet bekend of fracking zal gaan plaatsvinden.
Overigens hecht ik eraan te benadrukken dat het incidentele fracken als stimuleringstechniek al sinds de jaren ’50 wordt toegepast in Nederland. Er zijn sindsdien bijna 350 fracks gezet en uit onderzoek van Staatstoezicht op de Mijnen (2016) en TNO (2018) blijkt dat de techniek veilig wordt uitgevoerd en er geen gevolgen voor natuur en milieu bekend zijn.
Belemmerende factoren voor een rechtvaardig herstel van kapotte en onveilige huizen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen over de mensen achter de ruim 32.000 openstaande schademeldingen in Groningen die het gevolg zijn van de aardbevingen die zijn ontstaan door mijnbouwactiviteiten? En dan vooral de mensen met complexe schades die al jaren strijden voor een rechtvaardige afhandeling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat er een grote hoeveelheid openstaande meldingen is. Er komen wekelijks op dit moment ook 1000 meldingen bij, voornamelijk uit de randen van het effectgebied. Het is voor bewoners niet zozeer van belang hoeveel openstaande schademeldingen er zijn, maar veeleer of er sprake is van een laagdrempelige, rechtvaardige én voortvarende schadeafhandeling: bewoners willen weten wanneer hun melding behandeld is. Op dit onderdeel is het IMG voortvarend te werk gegaan. Het IMG streeft er naar reguliere fysieke schademeldingen binnen een half jaar af te handelen. In de jaarrapportage van het IMG valt te lezen dat in 2020 dat 71% van de schademeldingen binnen een half jaar een beslissing kreeg. Het IMG geeft aan voor een nieuwe melding nu minder dan een half jaar, 161 dagen, nodig te hebben om deze af te handelen. Voor speciale gebouwen, zoals voor monumenten, bedrijven en agrariërs geldt dat deze speciale aandacht nodig hebben. De doorlooptijd voor de zogenaamde specials is hiermee mogelijk langer dan bij de reguliere schademeldingen voor woonhuizen zonder bijzondere omstandigheden. Op dit moment zijn er 5604 specials afgehandeld en 3816 specials die nog in behandeling zijn.
Deelt u de mening dat recente berichten over het bewijsvermoeden, de causaliteit, de afwijzingen en de meetfouten van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) niet bijdragen aan het herstel van vertrouwen in Groningen? Wat is daarop uw reactie?
De schadeafhandeling in Groningen is er een van ongekend grote schaal en impact. Dat de voorgeschiedenis het vertrouwen van bewoners in Groningen heeft geschaad, is een gegeven. Het kabinet probeert het vertrouwen te herstellen onder andere door middel van adequate schadeafhandeling, goede wetgeving en meer duidelijkheid over de rechtspositie van alle betrokken partijen. Het IMG is op grond van de Tijdelijke Wet Groningen als onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) verantwoordelijk voor een zorgvuldige schadeafhandeling. Het IMG past het wettelijke bewijsvermoeden toe en gebruikt hierbij het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2019 heeft uitgevraagd. Voor een goede uitoefening van de wettelijke taken past het dat het IMG binnen de wettelijke kaders zijn bestaande werkwijze tegen het licht houdt en deze zo nodig aanpast, bijvoorbeeld aan de hand van de nieuwste (wetenschappelijke) inzichten en de ervaringen uit de praktijk. Een toename van het aantal afwijzingen, gebaseerd op adviesrapporten van deskundigen in specifieke gebieden gaf bijvoorbeeld aanleiding voor het IMG om onderzoek te laten doen naar zettingsschade en diepe bodemdaling. Het IMG zal naar verwachting in mei communiceren over de aanpassingen in de werkwijze. Het bewijsvermoeden is onderdeel van het wettelijk kader waarbinnen het IMG zijn taak uitvoert. Dat betekent dat het IMG in de toekomst het wettelijk bewijsvermoeden zal blijven toepassen en zorgdragen voor een rechtvaardige en voortvarende schadeafhandeling.
De afwijkende metingen van het KNMI zijn begin 2019 gerapporteerd. Om te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals kan voorkomen is het gehele monitoringsnetwerk doorgelicht, zijn datasets hersteld, rollen en verantwoordelijkheden verduidelijkt, werkwijzen geëvalueerd en is de kwaliteitscontrole aangescherpt. Dit heb ik in mijn brief van 11 maart 2021 nader toegelicht (Kamerstuk 33 529, nr. 848). In het eindrapport is geconcludeerd dat de afwijkende metingen geen invloed hebben gehad op het verloop van de versterkingsoperatie of de schadeafhandeling.
Klopt het dat in januari 2019 werd besloten tot het toepassen van het wettelijk bewijsvermoeden nadat er jaren schades werden afgewezen omdat werd ontkend dat deze door mijnbouwactiviteiten konden ontstaan? Wordt er nu opnieuw door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) aan het bewijsvermoeden getornd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het kabinet heeft het bewijsvermoeden wettelijke verankerd in de Tijdelijke Wet Groningen. Het wettelijke bewijsvermoeden is geïntroduceerd om de Groningers te ontlasten bij hun bewijsvoering. Hoe het wettelijke bewijsvermoeden in de praktijk moet worden toegepast moet mede op basis van de praktijk en wetenschappelijke inzichten door het IMG worden bepaald. Het IMG maakt bijvoorbeeld gebruik van het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2018 heeft uitgevraagd. Wetenschappelijke inzichten over schade en gaswinning zijn en blijven in ontwikkeling. Voor een goede en zorgvuldige uitoefening van de wettelijke taak blijft het IMG daarom zijn werkwijze toetsen aan nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Nu er bijna 100.000 schademeldingen zijn afgehandeld, blijkt dat het hierboven genoemde paneladvies soms onvoldoende concrete handvatten biedt om het wettelijke bewijsvermoeden op een eenduidige manier toe te passen.
Betekent dit dat er nu weer een groep gedupeerden van de gaswinningsactiviteiten hun recht niet kan halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat de conclusie uit het recente onderzoek van Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en de Techtnische Universiteit Delft, waar onderzocht werd of bodemdaling de oorzaak was van schade in verhouding tot het genoemde advies uit 2019? Is dit geen stap terug in de tijd? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het IMG zag in een specifiek gebied het aantal afwijzingen toenemen. Het IMG constateerde dat er verschillende adviezen van onafhankelijke deskundigen gegeven werden betreffende eventuele schade door bodemdaling. Het leidde tot onrust bij schademelders en het IMG wilde duidelijkheid. Het IMG heeft de TU Delft en TNO daarom in december 2020 gevraagd om nader advies over de kans op schade door diepe bodemdaling en -stijging, veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg. Het rapport is gepubliceerd op 2 maart 2021. Uit een vergelijking tussen de grenswaarden op basis van de literatuur en de berekende effecten van diepe bodemdaling blijkt volgens de onderzoekers dat zowel voor de gasopslag Norg als het Groningenveld de effecten van diepe bodemdaling binnen de gestelde grenswaarden blijven en daarmee niet leiden of hebben geleid tot schade aan gebouwen.
Het IMG bekijkt momenteel hoe dit advies zich verhoudt met het advies van het panel van deskundigen van januari 2019. Het IMG is voornemens hier op korte termijn uitsluitsel over te geven.
Met welke reden en welk doel is dit onderzoek gestart, terwijl bovengenoemd advies uit 2019 ook de rand van het Groningenveld en de gasopslag bij Norg betrof? Wordt daarmee de expertise van het panel van onafhankelijke, specialistische deskundigen, in twijfel getrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor een goede en zorgvuldige uitoefening van de wettelijke taak blijft het IMG zijn werkwijze toetsen aan nieuwe ontwikkelingen en inzichten.
Zoals in de beantwoording van vraag 3, 4 en 5 is gemeld, heeft het IMG geconstateerd dat het paneladvies uit 2019 in de praktijk onvoldoende concrete handvatten biedt om het wettelijke bewijsvermoeden op een eenduidige manier toe te passen. Dit is aanleiding geweest voor het IMG om extra onderzoek te doen.
Wat gaat er nu gebeuren met de 1250 meldingen aan de rand van het Groningenveld en de gasopslag bij Norg? Hoe gaat u het deze mensen uitleggen dat mogelijk hún schade niet door de gaswinning komt, maar die van een 700 andere omwonenden wel?
Het IMG is onafhankelijk bevoegd als ZBO om zijn werkwijze vast te stellen en de meldingen af te handelen. Het is ook aan het IMG om hierover te communiceren. Zoals het IMG heeft aangegeven in zijn bericht hierover van 31 maart jl.2 op de website van het IMG, zal de afhandeling van de aanvragen van deze groep bewoners meer tijd in beslag nemen. Bewoners zijn per brief door het IMG geïnformeerd over de vertraging in de behandeling van hun aanvraag tot vergoeding van schade. Het IMG zal in mei communiceren over de verdere schadeafhandeling en over de aanpassingen in de werkwijze.
Welke gevolgen gaat dit recente rapport betekenen voor de rest van de schadeafhandeling in Groninger aardbevingsgebied?
Het is uiteindelijk aan het IMG om een besluit te nemen over de schadeafhandeling. Zoals het IMG heeft aangegeven in zijn nieuwsbericht van 31 maart jl., is er nog geen antwoord op de vraag wat het recente onderzoek naar bodemdaling en -stijging gaat betekenen voor de afhandeling van fysieke schade. Het IMG zal naar verwachting op korte termijn communiceren over de verdere afhandeling en aanpassingen in de werkwijze. Het IMG betrekt hierbij ook de aanvullende technische adviezen over zettingsschade en mestkelders.
Wanneer is het aangekondigde vervolgonderzoek (naar wat de directe effecten zijn van de bodemdaling die schade aan gebouwen kunnen veroorzaken, zoals de effecten op de waterhuishouding) afgerond?
Het IMG heeft laten weten hierover naar verwachting op korte termijn, tezamen met de in antwoord op vraag 8 toegelichte onderwerpen, te communiceren.
Deelt u de mening van uw voorganger dat mede door het toepassen van het advies uit januari 2019 het vertrouwen in de schadeafhandeling in Groningen is gegroeid? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit vertrouwen niet opnieuw beschaamd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Is u bekend dat schades worden afgewezen op basis van «trilling snelheden per seconde»? Hoe kunnen gedupeerden dit weerleggen? Hoe staat dit in verhouding tot het bewijsvermoeden?
Het IMG geeft aan dat het wettelijke bewijsvermoeden volgens het advies van het panel van deskundigen alleen wordt weerlegd als de deskundige het «voldoende aannemelijk» maakt dat de schade niet door bodembeweging door mijnbouw is veroorzaakt. Hiervoor wordt van de deskundige, gelet op de eisen die aan de totstandkoming van zijn advies en een besluit van het Instituut mogen worden gesteld, een hoge mate van zekerheid verlangd. Daarvoor is volgens de Hoge Raad geen onomstotelijk bewijs vereist (voor zover dergelijk bewijs al bestaat). Het bewijsvermoeden is bijvoorbeeld weerlegd indien een andere oorzaak van de schade is gebleken. Het wettelijke bewijsvermoeden is volgens het panel van deskundigen van toepassing bij schade aan gebouwen of werken gesitueerd boven het Groningenveld of de gasopslag Norg en tot zes kilometer daarbuiten. Het wettelijke bewijsvermoeden is volgens het panel ook van toepassing als een aardbeving in het Groningenveld of de gasopslag Norg bij het gebouw tot een trillingssnelheid van de bodem ter plaatse leidde die hoger is dan wat normaal is in Nederland (minimaal 2 mm/s, met een marge van 1 procent). Zoals hiervoor aangegeven, wordt het wettelijke bewijsvermoeden weerlegd als sprake is van een andere oorzaak van de schade. Als onderbouwing daarvan kan de deskundige opvoeren dat de hiervoor genoemde trillingssnelheid zich niet heeft voorgedaan.
Bent u bekend met het jaarrapport 2020 van het IMG? Wat is uw reactie op de conclusie dat er veel goed gaat, maar dat het nog beter kan?2
Ik ben bekend met het jaarrapport 2020 van het IMG en heb dit op 13 april jl. aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 529, nr. 865). Het IMG (en daarvoor de TCMG) bestaat nu minder dan drie jaar en heeft een indrukwekkende prestatie neergezet. Deze relatief jonge organisatie is begonnen in een tijd dat er slechts circa 40 meldingen van fysieke schade per week binnenkwamen. Inmiddels zijn dit er 1000 per week. In totaal heeft het IMG bijna 100.000 schademeldingen ontvangen. Het is het IMG door capaciteitsuitbreiding en slim werken gelukt om de afhandeling van deze meldingen gestaag door te laten gaan. Zelfs met deze grote stijging van het aantal meldingen is het gelukt om in 2021 71% van de meldingen binnen een half jaar af te handelen. Naast de afhandeling van deze fysieke schade heeft het IMG ook voortgang geboekt met de afwikkeling van andere vormen van schade die het sinds de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Groningen op 1 juli 2020 af mag handelen: schade door waardedaling en immateriële schade.
Het IMG heeft al meer dan 82.000 vergoedingen uitgekeerd voor schade door waardedaling en de werkwijze voor immateriële schade is in voorbereiding. De start heeft vertraging opgelopen gezien de complexiteit van de materie. Ook zal er meer aandacht zijn voor schrijnende situaties. Hierover is het Rijk met de regio, het IMG en de NCG in gesprek. Het IMG benoemt in zijn jaarverslag ook dat de schadeafhandeling nog beter kan. Het IMG geeft aan een fundamentele keuze te zullen moeten maken over de praktische uitvoering van de beoordeling van fysieke schade en de afhandeling ervan in het licht van een reeks uitgevraagde onderzoeken. Ik vind het positief om te zien dat de inspanningen van het IMG ook door de bewoners in Groningen worden gewaardeerd: gemiddeld geven zij het IMG een 7.9. Dit cijfer is gebaseerd op ruim 21.000 reacties van aanvragers die een besluit hebben ontvangen. Ik heb er vertrouwen in dat de schadeafhandeling in Groningen in handen van het IMG een verder soepel verloop zal kennen.
Waar bevinden zich precies de randen van de effectgebieden? Welke oorzaken hebben de schades daar, als mijnbouwactiviteiten niet de oorzaak zijn?
Op de site van het IMG is een kaart te vinden waarop het effectgebied afgebeeld staat (https://www.schadedoormijnbouw.nl/schade-gebouwen-objecten/schade-beoordelen/schade-en-geografische-afstand). Deze kaart toont het Groningenveld en de gasopslag Norg. Er omheen is een oranje gebied aangegeven van zes kilometer. Dit is de weergave van het eerste beoordelingscriterium. Daarbinnen is het wettelijk bewijsvermoeden van toepassing. Het tweede beoordelingscriterium kan niet met één gebied op de kaart worden weergegeven aangezien er gerekend kan worden met de invloed van meerdere bevingen. In elk individueel geval dient te worden vastgesteld of een gebouw of werk gelegen is op een plek waar de trillingssterkte voldoet aan de grenswaarde van 2 mm/s met 1 procent overschrijdingskans van één of meerdere bevingen. Daarbinnen is het wettelijk bewijsvermoeden ook van toepassing. Indien de schade niet door gaswinning wordt veroorzaakt, zijn verschillende oorzaken mogelijk. Het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2018 heeft uitgevraagd, geeft aan dat het bijvoorbeeld denkbaar is dat bij de bouw van het gebouw of werk fouten zijn gemaakt (bijvoorbeeld gebreken in de constructie of in de gebruikte materialen), aan het gebouw of werk onvoldoende onderhoud is gepleegd of de ouderdom van het gebouw of werk ertoe kan hebben geleid dat het in slechte staat is komen te verkeren.
Wie doet het onderzoek van het IMG naar de samenhang van de schades in deze gebieden en de kleinere schadekans (jaarrapportage, p. 3)? Wat is de onderzoeksopdracht? Wordt in dit onderzoek ook meegenomen hoe het komt dat er in de randen van effectgebieden steeds meer meldingen komen, terwijl er juist vanuit de plekken waar de kans veel groter is, minder meldingen komen, zoals Dhr. Kortmann in zijn interview in december 2020 stelt?3
In de loop van 2020 zijn door het IMG meer aanvragen voor fysieke schade afgewezen op basis van de rapporten van onafhankelijke experts en is er tegelijkertijd een stijging waarneembaar geweest van het aantal schademeldingen in de randen van de effectgebieden van bevingen, waar de schadekans veel kleiner is. Het IMG onderzoekt hoe dit met elkaar samenhangt en betrekt hierbij nieuwe technische inzichten, zoals het advies van TU Delft en TNO naar bodemdaling en -stijging. Het IMG heeft TU Delft en TNO gevraagd nader advies uit te brengen over de vraag of diepe bodemdaling en -stijging schade aan gebouwen en objecten kan veroorzaken en onder welke omstandigheden. Er zijn namelijk specifieke gebieden in Groningen en Drenthe die buiten het effectgebied van de beving bij Huizinge liggen, terwijl die gebieden dan nog wel binnen het effectgebied liggen van de bodemdaling en -stijging. Juist uit deze gebieden registreerde het IMG steeds meer schademeldingen. Deskundigen adviseerden desbetreffende aanvragen af te wijzen omdat er geen schade door trillingen kan zijn veroorzaakt, maar volgens hen ook bodemdaling en -stijging niet relevant was voor het ontstaan van de schade.
In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat diepe bodemdaling in de gasopslag Norg en het Groningenveld niet leidt of heeft geleid tot schade aan gebouwen. Het IMG heeft naar aanleiding van het rapport opdracht gegeven voor een vervolgonderzoek naar de indirecte kans op schade aan gebouwen en objecten door diepe bodemdaling en -stijging door gasopslag Norg en het Groningenveld. Er is niet onderzocht hoe het komt dat er in de randen van effectgebieden steeds meer meldingen komen, terwijl er juist vanuit de plekken waar de kans veel groter is, minder meldingen komen Het IMG heeft laten weten hierover naar verwachting op korte termijn, tezamen met de in antwoord op vraag 8 genoemde onderzoeken, te communiceren.
Hoe draagt dit onderzoek bij aan meer eenduidigheid die Dhr. Kortmann wil nastreven, zoals hij dat noemt in het bericht in Trouw? Wat heeft het IMG nodig om de eenduidigheid te versterken?4
Zoals door het IMG op 31 maart jl. is gecommuniceerd constateerde het IMG de laatste maanden dat bij circa 10 tot 15 procent van de adviesrapporten er een sterk afwijkende beoordeling is, vergeleken met eerdere advisering over gebouwen in de directe omgeving. De afwijkingen worden steeds zichtbaarder, juist vanwege de reeds grote aantallen afgehandelde schademeldingen. Het IMG voert daar momenteel een analyse op uit. Tegelijkertijd heeft het IMG de afgelopen maanden al diverse aanvullende technische adviezen ontvangen voor de beoordeling van fysieke schade. Het gaat om advies over het omgaan met schade door zettingen (verzakkingen) door trillingen van bevingen, mestkelders en – meest recent – de directe kans op schade door diepe bodemdaling. Met dit alles in ogenschouw genomen, heeft het IMG besloten in mei van dit jaar al deze onderwerpen in samenhang te wegen om zo de eenduidigheid te vergroten.
Hoe gaat het IMG actiever op zoek naar Groningers die nog geen schadevergoeding hebben aangevraagd, terwijl ze daar wel recht op hebben? Hoe gaat het IMG er tegelijkertijd voor zorgen dat de afhandeling van schade sneller gaat?
Het is niet duidelijk hoeveel bewoners hun schade niet melden. Door een laagdrempelige en rechtvaardige afhandeling van schade probeert IMG zo veel mogelijk bewoners te bereiken. Het IMG heeft ook steunpunten in verschillende aardbevingsgemeenten geopend. Deze zijn een aantal dagdelen per week open voor inwoners met algemene vragen over mijnbouwschade en schaderegelingen. Bij deze steunpunten worden bijvoorbeeld ook bewoners die laaggeletterd zijn, geholpen met hun schadeaanvraag. Met de steunpunten wordt bijgedragen aan zichtbaarheid in de regio. Door middel van gerichte communicatie bekijkt het IMG in lijn met de motie Kops (Kamerstuk 33 529, nr. 861) hoe Groningers bereikt kunnen worden. Zo is voorafgaand aan de start van de waardedalingsregeling een huis-aan-huis brochure verspreid. Ook voor de afhandeling van immateriële schade wordt bezien hoe de doelstelling om zoveel mogelijk Groningers te bereiken behaald kan worden.
Tegelijkertijd blijft het IMG zich inspannen om het aantal meldingen dat binnen een half jaar afgehandeld wordt te verhogen. Het IMG neemt daartoe maatregelen zoals o.a. het verhogen van het aantal schade-experts in dienst bij het IMG, het mogelijk maken van digitale schade-opnames en extra inzet op het oplossen van oude en complexe schademeldingen.
Hoe gaan de ruim 30.000 openstaande schademeldingen, wat een record is, opgelost worden? Is daar een plan voor gemaakt? Zo ja, kunt u dat met de Kamer delen? Zo nee, wanneer wordt dat plan gemaakt?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 en vraag 16, is het aantal openstaande schademeldingen niet zozeer van belang, maar veeleer een zorgvuldige en snelle afhandeling van de meldingen. Het IMG heeft de afgelopen jaren een aanzienlijke versnelling aangebracht in de schadeafhandeling en zich continue ingezet om de schadeafhandeling te versnellen en doet dat nog steeds. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de doorlooptijden en de maatregelen die het IMG treft om het aantal meldingen dat binnen een halfjaar wordt afgehandeld, te verhogen.
Hoeveel schades kunnen er dit jaar afgehandeld worden? Hoeveel daarvan zijn complexe schades?
Het IMG heeft in het voorwoord bij het jaarverslag 2020 aangegeven in 2021 in totaal 900 miljoen euro aan schadevergoeding toe te kennen. Het ligt dus in de lijn der verwachting dat het IMG in 2021 evenveel schademeldingen voor fysieke schade afhandelt als in 2020. Het IMG streeft daarbij naar een afhandelingstermijn van zes maanden voor reguliere dossiers. In 2020 kreeg 71% van de schademeldingen binnen een half jaar een beslissing. De afhandelingsduur voor speciale dossiers is moeilijk te voorspellen, onder andere vanwege de specifieke expertise die ingezet wordt om deze af te handelen en de complexiteit van deze dossiers. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 1 heeft het IMG over de volle breedte een belangrijke versnelling aangebracht in de schadeafhandeling, zowel bij de reguliere dossiers als bij de speciale dossiers
Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel schades er zijn gemeld, per jaar vanaf 2012, en afgehandeld in de verschillende gemeentes? Kunt u in dit overzicht ook aangeven hoeveel van deze schades nu nog steeds niet zijn opgelost?
Op de website van het IMG is uitgebreide informatie te vinden over onder andere het aantal schademeldingen en het aantal afgehandelde schademeldingen per gemeente. Bij het IMG (en zijn rechtsvoorganger de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen) zijn sinds april 2018 circa 110.000 schademeldingen gedaan. Hiervan zijn er circa 77.000 afgehandeld en nog circa 32.000 openstaand. De ruim 80.000 schademeldingen die bij NAM sinds 2012 zijn gedaan, zijn op een klein aantal zaken na afgerond. De afgelopen periode heeft het IMG sterk ingezet op het afhandelen van langlopende schades. Momenteel zijn er nog 300 van dit type langlopende, complexe schades niet opgelost.
Wat is de te verwachten duur van de afhandeling van die complexe schades nu nog? Wat gaat u doen om deze langdurige, complexe schades sneller afgehandeld te kunnen laten zijn?
Het IMG communiceert op zijn website over de verwachte afhandelingsduur van reguliere dossiers. De verwachte afhandelingsduur daarvan bedraagt 161 dagen. Hiermee wordt de nagestreefde doorlooptijd van 6 maanden (182 dagen) behaald. De afhandelingsduur voor specials is volgens het IMG minder goed te bepalen, onder andere vanwege de specifieke expertise die ingezet wordt om deze af te handelen en de complexiteit van deze dossiers. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 1 en 16 heeft het IMG over de volle breedte belangrijke versnelling aangebracht in de schadeafhandeling, zowel bij de reguliere dossiers als de specials.
Hoe staat de onafhankelijkheid van het IMG, zoals ook in het jaarverslag wordt beschreven, in verhouding tot het wachten van mensen, die aangesloten zijn bij stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG), op toestemming van de NAM of ze terecht kunnen bij het IMG? Werkt de NAM mee, door die toestemming te geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het IMG is op grond van de Tijdelijke wet Groningen niet bevoegd om een aanvraag voor vergoeding van schade in behandeling te nemen als er een procedure bij de civiele rechter loopt. Indien in de praktijk een bewoner de lopende procedure tegen NAM over de omvang van de waardedaling tijdig beëindigt, kan het IMG de aanvraag alsnog in behandeling nemen. Als de bewoner zijn deelname aan stichting WAG procedure heeft beëindigd, zal stichting WAG dat aan de NAM moeten melden en de procedure moeten intrekken. De NAM verwerkt dat vervolgens in de gegevens die zij het IMG beschikbaar stelt over woningeigenaren die al een claim hebben lopen. Het IMG laat weten dat de NAM hieraan mee werkt en deze toestemming geeft.
Is het onderzoek, dat u aankondigde in uw brief aan dhr. Klaassen in februari, over eventuele verschillen tussen de waardedaling die is toegekend door NAM en door IMG, dat in maart afgerond zou zijn, inmiddels in uw bezit? Zo ja, wanneer brengt u de gedupeerden die hiermee te maken hebben op de hoogte? En wanneer deelt u het met de Kamer?
In mijn brief van 13 april j. (Kamerstuk 33 529, nr. 865) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de planning van het onderzoek waardedaling. Naar verwachting levert Finance Ideas het onderzoek in juli 2021 op. Het onderzoek bestaat uit dossieronderzoek, gesprekken met bewoners die zich gemeld hebben, met andere betrokken partijen, waaronder NAM en taxateurs, en een juridische analyse van de schadeafhandeling. Het dossieronderzoek vergt tijd omdat de juiste gegevens van het taxatieproces dienen te worden verzameld en vervolgens grondig geanalyseerd. Voorts bekijkt Finance Ideas in samenwerking met een externe partij of de vergoedingen voor waardedaling destijds in lijn met de wet- en regelgeving zijn afgehandeld. Het onderzoek gaat niet in op de verschillen tussen de Waarderegeling van NAM en de afhandeling van schade door waardedaling door het IMG. Naast het feit dat deze grondige aanpak tijd vergt, bevat dit proces ook de nodige doorlooptijd gezien het aantal betrokken partijen en het opvragen van de gegevens voor het dossieronderzoek. Het onderzoeksbureau heeft aangegeven eind mei een tussenrapportage te kunnen opstellen.
Ondanks dat ik net als uw Kamer hecht aan snelle duidelijkheid, is het van belang dat het onderzoek zorgvuldig wordt uitgevoerd en dat op basis van de onderzoeksresultaten eventuele vervolgstappen worden genomen. Ik zal hiermee later, naar verwachting in juli 2021, voldoen aan de motie van het lid Sienot over het uiterlijk 15 april aanbieden van het onderzoek met appreciatie (Kamerstuk 35 462, nr. 11). Dan bepaal ik ook eventuele vervolgstappen waarna ik gedupeerden hierover kan informeren. Ondertussen werk ik conform de motie Mulder/Boucke (Kamerstuk 33 529, nr. 855) stappen uit om aan de motie Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 48), over een plan van aanpak voor een rechtvaardige compensatie, te voldoen. Naar aanleiding van mijn toezegging op 14 april jl., zal ik uw Kamer meer feitelijke informatie over dit onderwerp verschaffen en werk ik in lijn met de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 48) aan een plan van aanpak.
Waarop baseert het IMG de conclusie dat funderingen niet zijn aangetast door aardbeving of bodemdaling als gevolg van gaswinning? Welke oorzaak is er dan wel voor matige of zwakke funderingen, volgens het IMG?
Problemen met funderingen komen veel voor in heel Nederland. Op basis van het advies van deskundigen wordt bepaald of schade aan de fundering veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg. Als dit het geval is, wordt deze schade door het IMG vergoed. Als herstel van de fundering nodig is om te voldoen aan de veiligheidsnorm, wordt dit meegenomen in de versterkingsoperatie. Indien de problemen niet door gaswinning zijn veroorzaakt, zijn verschillende oorzaken denkbaar volgens het IMG, bijvoorbeeld uitvoeringsfouten bij de aanleg van de fundering of te zware belasting van de fundering. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Versterken is het amendement Mulder (Kamerstuk 35 603, nr. 43) aangenomen, dat oproept in bijzondere gevallen het IMG de mogelijkheid te bieden om kosten voor maatregelen te vergoeden voor het aanpakken van onderliggende schadeveroorzakende problemen die niet binnen het aansprakelijkheidsrecht vallen, maar die wel nodig zijn voor het duurzaam herstel van woningen. In bijzondere gevallen kan het namelijk wenselijk zijn dat ook voor kosten van maatregelen die nodig zijn voor het duurzaam herstel van de opgetreden schade een tegemoetkoming in geld of in natura wordt toegekend, naast de reeds bestaande mogelijkheid om een «redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade» te nemen die binnen het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht valt. In bepaalde gevallen zal dit uitkomst kunnen bieden wanneer er sprake is van funderingsproblematiek.
Hoeveel schades aan funderingen zijn er gemeld in de afgelopen jaren? Hoeveel daarvan zijn er toegekend? Hoeveel daarvan zijn er afgewezen? Met welke reden?
Het IMG geeft aan dat het deze cijfers niet bijhoudt.
Hoe wordt er nu en in de toekomst omgegaan met schade aan funderingen? Wie gaat de kosten daar van betalen?
Het IMG heeft op grond van de Tijdelijke wet Groningen als taak om schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg (hierna: schade door bodembeweging) te vergoeden met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Het IMG is hierin onafhankelijk. De kosten voor het herstel van funderingsschade die is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of gasopslag Norg, worden bij de NAM in rekening gebracht op grond van artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen. Deze kosten kunnen ook worden verhaald op de NAM. Het recht op vergoeding van schade omvat op grond van artikel 184 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in situaties waarin er sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging ook de «kosten van iedere redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade». Daarmee heeft het IMG op grond van de reeds in de Tijdelijke wet Groningen vastgelegde taak al de mogelijkheid te kiezen voor duurzaam herstel door een redelijke maatregel ter voorkoming van schade, in plaats van die schade slechts te herstellen of daar een vergoeding voor te geven. Dergelijke maatregelen vallen daarmee binnen de taak van het IMG en zijn dus ook middels een door mij op te leggen heffing te verhalen op de NAM.
Daarnaast is bij de stemming over het wetsvoorstel Versterken een amendement aangenomen waarmee het IMG de mogelijkheid krijgt om maatregelen te nemen die een duurzaam herstel van schade mogelijk maken die verder gaan dan wat redelijk is ter voorkoming of beperking van schade door bodembeweging (artikel 6:184 BW). Herstel van de fundering, kan hier onderdeel van zijn. Ik heb het IMG gevraagd in kaart te brengen welke gevallen dit betreft en hoe vaak dit voorkomt. Zodra duidelijk is hoe het IMG hier uitvoering aan zal geven, zal ik met de NAM het gesprek aangaan over de kosten.
Waar bevinden zich de 109 gegrond verklaarde Acuut Onveilige Situaties? In welke fase van versterking of sloop/nieuwbouw bevinden deze situaties zich? Hoe gaat het met de bewoners van deze panden? Waar stonden deze panden op de prioriteringslijst?
Er is sprake van een acuut veiligheidsrisico wanneer de constructie zo is aangetast dat er een direct risico voor mens, dier en milieu bestaat. Er is geen tijd om dit volgens de normale procedure te herstellen, de zaak moet onmiddellijk worden veiliggesteld. Na een melding van een Acuut Onveilige Situatie (AOS) vindt binnen 48 uur een inspectie plaats. Bij deze inspectie wordt de situatie ter plaatse beoordeeld. Indien sprake is van een gegronde AOS vindt direct veiligstelling plaats. In onderstaande tabel staat waar de desbetreffende panden zich bevinden. Deze cijfers zijn gebaseerd op de jaarrapportage 2020 van het IMG.
Appingedam
4
Delfzijl
9
Loppersum
4
Groningen
25
Het Hogeland
8
Midden-Groningen
22
Noordenveld
1
Oldambt
21
Pekela
4
Veendam
8
Westerkwartier
3
Het IMG maakt samen met de NCG samenwerkingsafspraken zodat, als sprake is van een gegronde AOS die nog niet in de werkvoorraad van de NCG is opgenomen, deze aan de werkvoorraad van de NCG wordt toegevoegd.
Bent u bekend met de resultaten van het onderzoek van uw toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen naar het meetnetwerk van het KNMI, waaruit blijkt dat Groningers onveiliger waren dan werd aangenomen? Wat is hierop uw reactie?5
Ja, ik ben bekend met de resultaten van het onderzoek van Staatstoezicht op de Mijnen naar het meetnetwerk van het KNMI. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben de rapportage van SodM op 11 maart 2021 (Kamerstuk 33 259, nr. 849) naar uw Kamer gestuurd, samen met onze reactie en enkele gerelateerde stukken. Volledigheidshalve verwijs ik u naar deze brief. Graag onderstreep ik dat de afwijkingen in de metingen geen invloed hebben gehad op het verloop van de versterkingsoperatie of de schadeafhandeling.
Welke gevolgen hebben deze meetfouten, achteraf gezien, voor de schadeafhandeling, de versterkingsoperatie en de waardedalingsregeling?
Een ambtelijke werkgroep heeft de gevolgen van de afwijkende metingen onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat er geen effect is geweest op de schadeafhandeling, de versterkingsoperatie of diverse regelingen. Deze conclusies zijn onafhankelijk gevalideerd door een expertgroep (Kamerstuk 33 529, nr. 641, nr. 707 en nr. 849). Deze partij ondersteunde de conclusie.
Klopt het dat zeker 30 adressen in Drieborg/Kostverloren, in de gemeente Oldambt, schade hebben, maar net buiten de effectgrenzen vallen? Wat is daarop uw reactie?
In totaal zijn in Drieborg/Kostverloren, die inderdaad buiten het in antwoord op vraag 13 toegelichte effectgebied liggen, 97 schademeldingen gedaan. Het grootste deel daarvan is reeds afgehandeld. Van deze 97 schademeldingen heeft het IMG er 11 nog in behandeling.
Zijn er uitzonderingsregels, betreffende het bewijsvermoeden, voor monumentale panden buiten de voormalige «contouren»? Gelden deze uitzonderingsregels ook voor anderen buiten de contouren?
In het rapport van het panel van deskundigen dat het IMG in 2018 heeft uitgevraagd, wordt opgemerkt dat in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk een uitzondering moet worden gemaakt op de toepassing van het wettelijke bewijsvermoeden zoals omschreven in antwoord op vraag 13. Het gaat dan om gevoelige gebouwen of werken zoals gebouwen of werken in wierdendorpen, op taluds en langs slootkanten, of bepaalde grote boerderijen of molens. Het rapport van het panel van deskundigen is op de website7 van het IMG te vinden en de uitzonderingen worden op de webpagina waar het IMG toelicht hoe het wettelijke bewijsvermoeden wordt toegepast, benoemd.8
Zijn er panden waarvoor bijzondere voorwaarden gelden, zoals bijvoorbeeld dijkwoningen? Zo ja, Welk soort panden zijn er en hoeveel? Kennen eigenaren van deze panden de normen en speciale voorwaarden?
Zie antwoord vraag 30.