Criminele netwerken en hennepteelt in Zuid Nederland |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hoeveel gemeenten zijn sinds 1 januari 2012 gestopt met het bestuurlijk ruimen van hennepplantages en het verhalen van de gemaakte kosten op de dader? Welke gemeenten betreft dit? Kunt u per gemeente die de bestuurlijke ruimingen hanteert of heeft gehanteerd aangeven wat het verhalingspercentage is of was? Wat vindt u ervan dat deze verhaling nu niet meer plaatsvindt?
Het lokale bestuur bepaalt welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van de bestuurlijke aanpak van illegale hennepteelt en de lokale veiligheid, en welke afspraken daarover gemaakt worden binnen de driehoek. Het lokaal bestuur heeft de afgelopen jaren krachtige inspanningen geleverd ten aanzien van de (integrale) aanpak van georganiseerde hennepteelt. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief aan uw Kamer van 16 juli 2014 over de resultaten van de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en het jaarverslag RIEC-LIEC 2013.1 Het is mij niet bekend of, en zo ja hoeveel gemeenten om welke reden sinds 2012 zouden zijn gestopt met het bestuurlijk ruimen van hennepplantages en het verhalen van gemaakte kosten op de dader. Ook is mij niet bekend in hoeverre gemeenten, die de kosten van het toepassen van bestuursdwang doorberekenen aan de overtreder, deze feitelijk verhalen.
Is het waar dat dit verband houdt met het gegeven dat ruimingen landelijk zijn aanbesteed door de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) waardoor er geen financiële prikkel is voor gemeenten omdat de hennepruimingen toch al worden betaald door de nationale politie en het Openbaar Ministerie (OM)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de jaarlijkse kosten van het ontruimen en vernietigen van hennepkwekerijen door DRZ? Op welke manier worden deze hennepruimingen bekostigd door de nationale politie en het OM?
De totale kosten voor strafrechtelijke ruimingen van hennepkwekerijen door DRZ zijn geschat op € 6,2 miljoen in 2011 oplopend naar € 7,1 miljoen in 2014. Deze stijging wordt veroorzaakt door een jaarlijkse indexatie van de kostprijs per ruiming. De politie en het Openbaar Ministerie (OM) betalen ieder een deel (50%) van de kosten.
Doet DRZ pogingen om de gemaakte kosten te verhalen op de dader? Zo ja, op welke wijze en wat is het verhaalpercentage? Zo nee, waarom niet?
Nee. DRZ voert in opdracht van het OM en de politie de landelijke logistieke coördinatie uit van de ontmanteling van hennepkwekerijen. Als opdrachtnemer heeft DRZ geen verhaalsrecht op een dader. In het kader van de hiervoor genoemde integrale aanpak wordt een breed scala aan sancties en maatregelen opgelegd, waarvan het verhalen van de kosten op de dader door de daartoe bevoegde instanties deel uitmaakt.
Bent u bereid te kijken hoe het voor zowel de nationale politie, het OM en de gemeenten weer financieel aantrekkelijk kan worden gemaakt om zelf bestuurlijk te ruimen en de gemaakte kosten te verhalen zodat gemeenten die dit middel succesvol toepasten deze aanpak kunnen voortzetten? Bent u bereid om te onderzoeken of er een verrekening kan plaatsvinden bij succesvol verhalen en een afdekking van de niet-verhaalbare of oninbare kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan het lokaal bestuur om te bepalen in hoeverre het bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium, waar de inzet van spoedeisende bestuursdwang deel van uitmaakt, wordt ingezet in de strijd tegen hennepteelt en hoe het lokale bestuur dat financiert. Dat een gemeente bij inzet van het bestuurlijk instrumentarium niet alle gemaakte kosten kan verhalen op de overtreder, maakt dat niet anders. Ik zie dan ook geen aanleiding voor onderzoek naar het afdekken of verrekenen van kosten die gemeenten maken door het inzetten van het bestuurlijk instrumentarium.
Deelt u de mening dat een hennepplantage in een woonhuis in de meeste gevallen een gevaar voor de omwonenden oplevert en een bedreiging is voor de leefbaarheid? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u voorts de mening dat dit de mogelijkheid rechtvaardigt om bij de eerste overtreding een bestuurlijke boete in het kader van de Woningwet op te leggen in plaats van bij een herhaalde overtreding? Zo ja, op welke termijn past u dit aan? Zo nee, waarom niet?
Hennepplantages in woonhuizen kunnen een gevaar opleveren voor de bewoners en omwonenden, bijvoorbeeld door elektrische installaties die niet voldoen aan de regels.
De Woningwet, zoals gewijzigd per 1 januari 2015, biedt, in combinatie met reeds bestaand instrumentarium zoals bestuursdwang, of in de ernstigste gevallen economisch strafrecht, voldoende mogelijkheden om op te treden. Het opleggen van een bestuurlijke boete bij een eerste overtreding is niet opportuun omdat het handhavingsinstrumentarium van de Woningwet in eerste instantie gericht is op herstel van de bouwkundige staat van bouwwerken en een veilig gebruik van bouwwerken. Gezien het doel van de Woningwet en de mogelijkheden die andere wetten bieden, zie ik geen aanleiding om de Woningwet, die dus recent is aangepast, nogmaals aan te passen.
Kunt u aangeven waarom u blijft inzetten op het in stand houden van de illegale hennepteelt en waarom u niet kiest voor het reguleren van deze teelt waarbij er ook toezicht gehouden kan worden op de veiligheid?
Zoals reeds eerder aangegeven erken ik het probleem van de georganiseerde hennepcriminaliteit. Regulering lost het probleem van de criminaliteit en de overlast echter niet op, onder meer omdat een zeer groot deel van de teelt voor de export is bedoeld. Regulering zal leiden tot hogere handhavingskosten en het zal een aanzuigende werking op criminelen hebben als Nederland het enige land in Europa is dat reguleert. Bovendien is regulering van hennepteelt voor dit doel naar internationaal recht niet toegestaan.
Kunt u aangeven welke werkzaamheden de in totaal 75 medewerkers van de drie politie-eenheden in Zuid-Nederland verrichtten voordat zij werden ingezet voor de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit?1
Deze medewerkers die thans worden ingezet op de aanpak van de ondermijnende criminaliteit zijn geworven uit uiteenlopende disciplines, zoals tactische recherche, financiële recherche, analyse etc. Een deel van deze medewerkers hield zich al bezig met onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit, zij het soms op andere aandachtsgebieden.
Kunt u aangeven welke werkzaamheden de in totaal 50 medewerkers van de Landelijke Eenheid van de nationale politie verrichtten voordat zij werden ingezet voor de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u zich voorstellen dat de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit door deze zogenaamde ondermijningsteams bij de politie in Zuid-Nederland wordt ervaren als een sigaar uit eigen doos aangezien deze mensen enkel een nieuwe taak krijgen, maar ander werk blijft liggen?
Het bevoegd gezag in Zuid-Nederland heeft aanleiding gezien om, na overleg met de voorzitter van het College van procureurs-generaal en de Korpschef van de Nationale Politie, binnen de bestaande sterkte meer politiecapaciteit in te gaan zetten op de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. Het is altijd helder geweest dat deze intensivering van de aanpak van ondermijning in Zuid-Nederland binnen de huidige sterkte van de Nationale Politie plaatsvindt.
Waarom heeft u ervoor gekozen de ondermijningsteams hoofdzakelijk in te zetten op «korte klappen»? Komt daarmee het doorrechercheren op de achterliggende criminele netwerken niet in het geding?
De weloverwogen herverdeling van capaciteit heeft geen gevolgen voor het doorrechercheren op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen. De zogenaamde «korte klap»-interventies vanuit de ondermijningsteams zijn een aanvulling op de bestaande interventies zoals lang lopende onderzoeken. Het effect van alle interventies zal hiermee worden vergroot. De kortdurende strafrechtelijke interventies vanuit de intensivering zullen worden gericht op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen.
Herkent u het beeld dat doorrechercheren na de ontmanteling van een hennepkwekerij in Zuid-Nederland veelal achterwege blijft of lang op zich laat wachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per situatie wordt de strategie bij de aanpak van hennepkwekerijen bepaald. Afhankelijk van de omstandigheden wordt soms alleen ingezet op ontmanteling en ruiming van een hennepkwekerij en in andere gevallen wordt een onderzoek ingesteld naar de achterliggende criminele organisatie. Het uitgangspunt is dat de samenwerkende organisaties bij de aanpak van o.a. hennep vooraf die strategie in gezamenlijkheid bepalen. Op die manier wordt de meest effectieve interventie(s) ingezet. Die interventies kunnen bestaan uit bestuurlijke maatregelen (zoals het bestuurlijk ruimen van de kwekerij of het sluiten van het pand op basis van artikel 13b van de Opiumwet), fiscale maatregelen (zoals het opleggen van een aanslag en/of boete) en strafrechtelijke maatregelen (zoals ontmanteling en instellen strafrechtelijk onderzoek).
Kunt u per eenheid in Zuid-Nederland aangeven hoe vaak doorrechercheren achterwege blijft? Hoeveel dossiers die zijn opgemaakt na het ontruimen van hennepkwekerijen liggen bij de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg te wachten op verder onderzoek? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland?
De politie heeft mij meegedeeld op landelijk niveau niet over deze informatie te beschikken.
Kunt u voor de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg per eenheid aangeven hoe lang het na een ontmanteling van een hennepkwekerij duurt voordat er wordt doorgerechercheerd op de achterliggende criminele netwerken? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Herkent u het beeld dat het ook in Noord-Nederland schort aan voldoende recherchecapaciteit waardoor de organisatie achter de hennepteelt ongemoeid wordt gelaten?2
De politie heeft mij meegedeeld zich niet in deze beelden te herkennen. Ook in Noord-Nederland is de aanpak van de hennepteelt geprioriteerd en in 2014 geïntensiveerd. Per casus wordt afhankelijk van de omstandigheden bepaald of er verder onderzoek wordt ingesteld naar het achterliggende criminele netwerk. Sinds mei 2014 is een maatwerkteam hennep operationeel. Dit team verricht onderzoeken met de focus op het ontmantelen van de criminele organisatie achter de hennepteelt en het afpakken van crimineel vermogen. In 2014 heeft dit team 1,8 miljoen Euro aan crimineel vermogen in beslag genomen. Onderzoeken die vanuit de eenheid Noord-Nederland worden doorgestuurd naar de landelijke unit worden niet teruggestuurd uit capaciteitsoverwegingen.
Hoe reageert u op de uitspraak van een rechercheur van de eenheid Noord-Nederland dat we gewoon onvoldoende weten wat er echt speelt aan criminaliteit?3
Kenmerk van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit is dat zij veelal ondergronds opereert. Desondanks hebben de opsporingsdiensten, het OM en de partners in de geïntegreerde aanpak van ondermijning wel degelijk een beeld van wat zich afspeelt. Dit blijkt uit verschillende rapportages zoals het Nationaal Dreigingsbeeld en de bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses. Door informatiedeling wordt dit zicht steeds beter en breder: meer partners leveren puzzelstukjes om het informatiebeeld compleet te maken. Hierdoor komt de georganiseerde criminaliteit steeds beter in het vizier, zowel voor wat betreft de aard als de omvang.
Hoe reageert u op uitspraak van een rechercheur van de eenheid Noord-Nederland dat de moed hem in de schoenen zakt omdat onderzoek naar criminele netwerken achterwege blijft?4 Is het waar dat onderzoeken die worden doorgestuurd naar de landelijke unit worden teruggestuurd met de mededeling dat er geen capaciteit voor beschikbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Herkent u het beeld dat er weinig zicht is op de achterliggende structuur van besloten vennootschappen en geldstromen? Is het waar dat dit een gevolg is van een tekort aan financieel rechercheurs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb uw Kamer eerder bericht (Kamerstuk 32 608, nr. 4) over het belang van toezichthoudende en handhavende instanties om sneller te kunnen achterhalen wie zich schuilhoudt achter een besloten vennootschap of een constructie met meer rechtspersonen. Dit kost namelijk met de op dit moment beschikbare bronnen en ontsluitingsmogelijkheden daarvan veel tijd en legt een aanzienlijk beslag op schaarse capaciteit. Om deze redenen heeft het kabinet besloten tot de instelling van een centraal aandeelhoudersregister dat betrekking heeft op aandelen op naam in besloten of niet-beursgenoteerde naamloze vennootschappen. Dit register biedt de mogelijkheid eenvoudig vast te stellen wie de aandeelhouders van een BV zijn en welke aandelen (in welke rechtspersonen) bepaalde personen hebben. Het aandeelhoudersregister is ook van belang voor het beter kunnen rechercheren op geldstromen. Immers, zonder inzicht in de vennootschapsconstructies en de betrokken natuurlijke personen is het lastig om te rechercheren op de mogelijk verdachte geldstromen.
Herkent u het beeld dat criminele netwerken zich hierdoor vrijelijk kunnen begeven in de vastgoedhandel, horeca en andere bovengrondse activiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het beeld dat criminelen vrij spel zouden hebben in bovengrondse activiteiten niet. OM, politie en partners liggen goed op koers bij het verdubbelen van het aantal criminele samenwerkingsverbanden dat moet worden aangepakt. In de Veiligheidsagenda 2015–2018 heb ik met OM, regioburgemeesters en politie afgesproken dat in 2015 verder wordt geïnvesteerd in de (geïntegreerde) aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Er wordt gericht ingezet op effectievere interventies door sleutelfiguren en facilitators aan te pakken. Criminele bedrijfsprocessen worden verstoord en er worden meer barrières opgeworpen ter voorkoming van ondermijning. Het afpakken van crimineel vermogen blijft uiteraard een belangrijk onderdeel van deze aanpak. Wel is het zo dat er de komende jaren nog werk verzet moet worden. Het gaat hier om een hardnekkig probleem waarvoor geen gemakkelijke oplossingen voorhanden zijn. Het gaat om doorzetten en om vasthoudend optreden als één overheid.
Kunt u voor de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg per eenheid aangeven hoeveel fte aan financieel rechercheurs beschikbaar is? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland?
Voor de eenheid Zeeland-West-Brabant gaat het om 49 fte, voor Oost-Brabant om 28 fte, voor Limburg om 20 fte en voor Noord-Nederland om 49 fte.
Is het waar dat de dossiers zich na de ontmanteling van hennepkwekerijen opstapelen en dat het soms bijna twee jaar duurt voordat deze besproken worden in het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC)? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het verleden is er initieel sprake geweest van langere doorlooptijden dan gewenst. Inmiddels zijn de werkprocessen zodanig verbeterd dat juist snel wordt gehandeld bij signalen van georganiseerde hennepteelt. Een van onderdelen van die verbetering is de oprichting van het Interventieplein Ondermijning (IPO).
Deelt u de vrees dat boven- en onderwereld zich mengen wanneer alleen «het laaghangend fruit» wordt aangepakt maar de achterliggende criminele netwerken in stand blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik bestrijd dat bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit alleen het laaghangend fruit wordt aangepakt. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 19.
Het bericht dat de aanpak van zware misdaad in Noord-Nederland hapert |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Aanpak zware misdaad in Noord-Nederland hapert»1 en «Wie pakt de grote boeven?»?2 Deelt u de mening dat dit zeer zorgelijke berichten zijn?
Ik heb kennisgenomen van de berichten. Voor mijn reactie hierop verwijs ik naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Deelt u de conclusie dat in de praktijk maar weinig terechtkomt van de doelstelling om bij de rechtbanken meer ruimte vrij te maken voor zwaardere onderzoeken? Kunt u uw reactie onderbouwen en ingaan op de oorzaak hiervan?
Er is geen expliciete doelstelling om bij de rechtbanken meer ruimte vrij te maken voor zwaardere onderzoeken. Wel nemen het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak maatregelen om flexibel te kunnen inspelen op onverwachte fluctuaties in vraag en aanbod van ter zitting te behandelen zaken. Daarbij wordt onder meer gedacht aan het in voorkomende gevallen kunnen behandelen van strafzaken in een ander dan het eigen arrondissement en aan het opnemen van een flexibele capaciteit in het zittingsrooster. Door middel van voortgangsrapportages over het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen houd ik uw Kamer op de hoogte van de voortgang hierbij.
Kunt u aangeven of het klopt dat er in Noord-Nederland een achterstand in rechercheonderzoeken is en dat het noorden hiermee achterblijft ten opzichte van de rest van Nederland? Kunt u vergelijkende cijfers geven over het aantal lopende, afgeronde en niet opgepakte rechercheonderzoeken voor Noord-Nederland en de rest van Nederland?
In Noord-Nederland is geen sprake van een achterstand in het aantal recherche-onderzoeken. Het gezag in Noord-Nederland heeft wel geconstateerd dat er de laatste tijd een daling zichtbaar is in de aanlevering van het aantal zaken aan de meervoudige kamer (waar de zware en ingewikkelde zaken worden behandeld). Naar het zich nu laat aanzien komt dit door de focus op de sturing in doorlooptijden van zaken en niet op het doorrechercheren. Dat levert veelal enkelvoudige (één verdachte en één strafbaar feit) en dus eenvoudige zaken op die door de politierechter worden afgedaan. In 2014 heeft er dan ook een recordaantal afdoeningen via de politierechter plaatsgevonden.
Overigens is ook in Noord-Nederland de doelstelling voor 2014 over het aantal onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden gerealiseerd. Het bevoegd gezag vindt het van belang om ook het aantal onderzoeken waarin wel wordt doorgerechercheerd verder te verhogen. Daarom is er op dit moment verscherpt aandacht voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit en worden maatregelen genomen om te komen tot verhoging van het aantal voorgeleidingen en zaken voor de meervoudige kamer. Daarbij wordt bezien of de opsporingsonderdelen die gericht zijn op de aanpak van georganiseerde criminaliteit versneld op de beoogde sterkte kunnen worden gebracht.
Als het inrichtingsplan gerealiseerd is zal de districtsrecherche in Noord-Nederland 295 fte bevatten en de Dienst Regionale Recherche 584 fte.
Wilt u toelichten welke oorzaken tot de achterstand in rechercheonderzoeken hebben geleid? In hoeverre is de achterstand te wijten aan ondercapaciteit bij de politie? Wat is uw reactie op de mededeling van betrokken politiemensen dat de achterstand ook veroorzaakt wordt door de komst van de nationale politie, de reorganisatie en het daarmee samenhangende feit dat de noordelijke eenheid sindsdien meer dan ooit druk is met zichzelf?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen wilt u nemen om de achterstand in rechercheonderzoeken weg te werken? Klopt het dat het aantal rechercheurs uitgebreid zal worden tot 74 en kunt u aangeven binnen welk termijn deze uitbreiding tot stand zal komen? In hoeverre worden er elders in Nederland vergelijkbare klachten geuit met betrekking de reorganisatie en de druk die dat legt op de politie-organisatie?
Zie antwoord vraag 3.
De reconstructie van gebeurtenissen na de aanslag op de MH17 in het politievakblad Blauw |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Repatriëring uit oorlogsgebied,» waarin een zeer indrukwekkende reconstructie is gemaakt van de Nederlandse experts van het Landelijke Team Forensisch Onderzoek (LTFO) in Oost-Oekraïne?1
Ja.
Hoe vallen de onderhandelingen van Peter van Vliet, het hoofd van het Nederlandse LTFO, met de rebellenleider Alexander Borodai te rijmen met het kabinetsstandpunt dat Nederland nooit rechtstreeks met de rebellen zou hebben onderhandeld?
Er was op 21 juli geen sprake van rechtstreekse onderhandelingen met de separatisten. Het gesprek dat plaatsvond onder leiding van de OVSE met Borodai staat daarom niet op gespannen voet met de lijn van het kabinet.
Klopt het tevens dat vanuit Den Haag aan de heer Van Vliet het verzoek is gedaan om na te denken over hoe in contact te treden met de separatisten? Zo ja, door wie is dit verzoek gedaan?
Er is, zoals het artikel vermeldt, een verzoek gedaan door de Staf Grootschalig Bijzonder Optreden (SGBO) aan de heer van Vliet om via de OVSE afspraken te maken met de separatisten over toegang tot het rampgebied.
Hoe valt de duidelijke sturende rol die Peter van Vliet op zich nam te verenigen met eerdere uitspraken van het kabinet dat juist via de OVSE afspraken zouden worden gemaakt over de toegang tot het rampgebied en de repatriëring?
De leider van de LTFO-missie had een sturende rol voor de Nederlandse inspanningen op dat moment. De contacten met separatisten over toegang tot het rampgebied verliepen echter via de OVSE.
Hoe komt het dat de heer Van Vliet werd verrast door de aanwezigheid van veertien Maleisische onderzoekers in de wagon met de stoffelijke overschotten, terwijl Nederland de leiding had over de repatriëring?
Er was op 22 juli 2014 nog geen sprake van een gezamenlijke missie. Vanwege het feit dat het een vliegtuig betrof van Maleysian Airlines met Maleisische bemanning aan boord, was Maleisië op eigen initiatief in Oekraïne. De opbouw van de onderlinge samenwerking vond reeds plaats, maar er was nog geen sprake van concrete samenwerkingsafspraken.
Het bericht dat het supersnelrecht rond oud en nieuw faalt |
|
Michiel van Nispen , Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het supersnelrecht rond oud en nieuw faalt?1
De stelling dat de inzet van supersnelrecht rond oud en nieuw faalt deel ik niet.
Doel van het supersnelrecht is daders van delicten als geweld en vernieling in de publieke ruimte snel lik-op stuk te geven. Daarmee gaat een stevig signaal uit naar daders en samenleving dat dergelijk grensoverschrijdend gedrag niet wordt getolereerd. Dat de rechter bij de strafoplegging niet automatisch de strafeis van het Openbaar Ministerie (OM) volgt en in sommige gevallen een lagere straf oplegt doet daar niet aan af.
Wat is de reden dat deze discussie ieder jaar opnieuw opduikt?
De hoeveelheid en aard van de incidenten die jaarlijks rondom de jaarwisseling plaatsvinden leiden ieder jaar weer tot terechte verontwaardiging en de wens om de daders van geweld en vernieling snel en effectief te straffen. De organisatie van supersnelrechtzittingen, waarbij verdachten van geweld en vernieling binnen drie dagen na de jaarwisseling voor de rechter verschijnen, is daarbij een voor de maatschappij zichtbaar een aansprekend instrument om daders lik-op-stuk- te geven. Er gaat een belangrijk signaal vanuit richting daders en samenleving dat criminaliteit en overlast ook tijdens Oud en Nieuw niet worden getolereerd.
Wat is er sinds de invoering van het supersnelrecht rond oud en nieuw veranderd of verbeterd? Indien er niets is veranderd, waarom niet?
De toepassing van supersnelrecht tijdens de jaarwisseling wordt sinds 2008–2009 landelijk gecoördineerd op basis van de zgn. «menukaart (super)snelrecht» van het College van procureurs-generaal. De menukaart biedt een duidelijk overzicht van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het OM – in afstemming met de politie en de gerechten – de voorziening voor (super)snelrecht wil vormgeven.
In het bijzonder geeft de menukaart aan welke situaties en doelgroepen in aanmerking komen voor de toepassing van (super)snelrecht en aan welke voorwaarden uit oogpunt van zorgvuldigheid moet zijn voldaan. De menukaart is uw Kamer door mijn ambtsvoorganger toegestuurd bij brief van 4 december 20082. In de afgelopen jaren is de menukaart op basis van de ervaringen op een aantal punten aangepast c.q. uitgebreid. Jaarlijks maken alle parketten en rechtbanken voorafgaand aan de jaarwisseling lokaal afspraken met betrekking tot de toepassing van snelrecht en supersnelrecht.
Wat is de reden dat de rechter lager straft dan wat het Openbaar Ministerie (OM) eist? Komt dat bijvoorbeeld doordat de eis te hoog is, omdat er onvoldoende tijd is bewijs te verzamelen of zijn er andere redenen?
De berechting van strafbare feiten is in onze democratische rechtsstaat opgedragen aan de onafhankelijke rechter. De strafrechter heeft tot taak om recht te doen in het individuele geval en (in geval het feit kan worden bewezen en aan de dader kan worden toegerekend) een straf op te leggen die passend en geboden is. De strafrechter houdt bij de straftoemeting rekening met het wettelijk strafmaximum, de ernst van het feit en omstandigheden waaronder het feit is begaan, de gevolgen voor het slachtoffer en de samenleving als geheel, de persoon van de dader, de eis van de officier van Justitie en met wat andere rechters in vergelijkbare gevallen plegen op te leggen. De strafrechter maakt daarbij zijn eigen afweging.
Overigens blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Tilburg, dat in 2012 in opdracht van de Raad voor de rechtspraak is uitgevoerd en dat bij brief van 20 november 2012 aan uw Kamer is verzonden 3, dat bij zaken waarin sprake was van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak (zogeheten VPT-zaken) de rechter in grote mate de (verhoogde) strafeis van het OM volgt, zowel in modaliteit (zoals een geldboete, taakstraf of gevangenisstraf) als in de hoogte van de sanctie (het boetebedrag in euro’s, het aantal uren taakstraf of het aantal dagen gevangenisstraf). De hoogte van de opgelegde straf bedraagt in die zaken gemiddeld ruim 90% van de eis. Voor de volledigheid merk ik op dat het hier de afdoening van VPT-zaken in algemene zin betrof en dus niet enkel (super)snelrechtzaken.
Hoe komt het dat het OM volgens eigen zeggen zorgvuldig toetst of supersnelrecht geoorloofd is of niet, maar er toch veel onvrede lijkt te zijn bij rechters over de zorgvuldigheid en bij slachtoffers over de uitkomst van de procedures? 6. Hoeveel procent van de bij het OM aangebrachte zaken worden afgedaan middels supersnelrecht en hoeveel middels snelrecht?
Juist met het oog op een zorgvuldige voorbereiding komt jaarlijks maar een beperkt aantal zaken in aanmerking voor afdoening via supersnelrecht. De voorwaarden houden onder meer in dat het moet gaan om bewijstechnisch eenvoudige zaken, de verdachte in verzekering of in voorlopige hechtenis moet zijn genomen en OM, rechter en advocatuur tijdig voor de zitting de beschikking moeten hebben over een compleet strafdossier. Indien de zaak niet zo snel klaar is voor behandeling en aanvullend onderzoek nodig is, kan het zijn dat de verdachte zich op een later moment tegenover de rechter moet verantwoorden. Waar de vermeende bij rechters bestaande onvrede over de zorgvuldigheid op is gebaseerd, is niet bekend. Vorig jaar was sprake van 1 zaak waarin de rechter tijdens een supersnelrechtzitting oordeelde dat er geen specifiek verband was tussen Oud en Nieuw en het gedrag van de verdachte.
In hoeveel procent van de zaken die afgedaan zijn middels supersnelrecht wordt hoger beroep ingesteld? Wat is het percentage bij snelrecht?
Tijdens de jaarwisseling van 2013 – 2014 zijn 684 jaarwisselingsgerelateerde zaken bij het OM binnengekomen. Daarvan zijn er 17 voor de supersnelrechter gebracht (2,5%) en 9 (1,3%) voor de snelrechter. Tijdens de jaarwisseling van 2012–2013 waren er 732 jaarwisselingsgerelateerde zaken, waarvan er 16 voor de supersnelrechter (2,2%) en 16 voor de snelrechter (2,2%) zijn gebracht.
Supersnelrecht en snelrecht worden het hele jaar toegepast, dus niet alleen met Oud & Nieuw. Afgelopen jaar zijn er zo’n 1.500 supersnelrechtzaken4 geweest (ongeveer 0,7% van de instroom; ongeveer 1,5% van de door de rechter afgedane zaken) en 4.800 snelrechtzaken5 (ongeveer 2,4% van de instroom; ongeveer 5% van de door de rechter afgedane zaken).
Klopt het dat bij zestig procent van de zaken een lagere straf wordt uitgesproken dan in eerste instantie was geëist door het OM? Zo nee, wat is dan de juiste verhouding? Hoe zit dat bij bijvoorbeeld het snelrecht en de reguliere strafprocedure?
Er zijn geen noemenswaardige verschillen tussen de hoger beroepspercentages. Op basis van een inventarisatie van het OM is er gemiddeld in zo’n 15% van de zaken sprake van hoger beroep (dat niet wordt ingetrokken). Afgelopen jaar was dit bij supersnelrecht 14% en bij snelrecht 17%.
Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat zorgvuldigheid bij het OM altijd prevaleert boven snelheid?
Volgens het nieuwsbericht op rechtspraak.nl van 3 januari 2014 zijn na de vorige jaarwisseling 16 verdachten veroordeeld op supersnelrechtzittingen, en waren de daarbij opgelegde straffen veelal in lijn met de eis van het Openbaar Ministerie. RTL nieuws heeft naar eigen zeggen het verdere verloop van deze zaken gevolgd en komt daarbij tot andere conclusies. Het aantal zaken van de afgelopen jaarwisseling dat is afgehandeld via supersnelrecht is echter te beperkt en te divers om op basis daarvan algemene conclusies te trekken over alle supersnelrechtzaken.
Over de verhouding tussen de strafeis en de uiteindelijk opgelegde straf bij snelrecht en de reguliere strafprocedure zijn geen gegevens bekend.
Deelt u de mening dat een zorgvuldige behandeling ook het aantal hoger beroepszaken kan terugdringen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoorden op vraag 3 en 5 is sprake van een zorgvuldige voorbereiding conform de menukaart (super)snelrecht die het OM hanteert. Zoals ik in antwoord op vraag 7 heb aangegeven wijkt het hoger beroepspercentage in zaken die zijn afgedaan via supersnelrecht niet noemenswaardig af van de hoger beroepspercentages bij andere rechterlijke afdoeningen. Uit deze cijfers kan dus niet worden afgeleid dat de mate van zorgvuldigheid in geval van de toepassing van supersnelrecht afwijkt van de mate van zorgvuldigheid die ten aanzien van andere afdoeningen wordt gehanteerd. Dat laat onverlet dat uiteraard altijd moet worden gestreefd naar verbetering. Tegen elk rechterlijk vonnis staat hoger beroep open. En evenals in «gewone» strafzaken kunnen rechters tot een ander oordeel komen.
Speelt eenzelfde soort probleem met het verschil tussen strafeis en daadwerkelijke straf bij het snelrecht, waar het OM elf dagen langer heeft om de zaak rond te krijgen? Zo nee, is het dan geen beter idee om vaker snelrecht in plaats van supersnelrecht toe te passen rond oud en nieuw? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om in zaken tegen hulpverleners niet standaard het supersnelrecht toe te passen, maar vooraf te kiezen voor meer zorgvuldigheid en dus voor bijvoorbeeld het toepassen van snelrecht?
Zoals ook uit mijn beantwoording op de vorige vragen mag blijken ben ik niet de mening toegedaan dat bij het toepassen van supersnelrecht sprake is van een probleem. Verder zijn er zoals ik in antwoord op vraag 8 heb geantwoord geen gegevens bekend over de verhouding tussen de strafeis en de uiteindelijk opgelegde straf in snelrechtzaken. Als meer onderzoek nodig is in een zaak of als meer getuigen moeten worden gehoord om de zaak bewijstechnisch rond te krijgen, zal het OM – indien de rechter een vordering tot inbewaringstelling toewijst – ervoor kiezen om de verdachte voor de snelrechter te brengen. Dat is ook wat de menukaart voorschrijft en vergt derhalve geen aanpassing van het beleid.
Bent u bereid deze vragen nog voor het kerstreces, uiterlijk 18 december 2014, te beantwoorden?
Het is niet zo dat in zaken waarbij sprake is van geweld tegen hulpverleners standaard supersnelrecht wordt toegepast. Wel wordt geprobeerd deze zaken zo snel als mogelijk af te doen, waarbij supersnelrecht een van de mogelijke afdoeningsmodaliteiten is. Voorop staat echter dat per geval moet worden beoordeeld of een zaak zich leent voor afdoening via supersnelrecht. Overigens treedt per 1 januari 2015 de wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis in werking. Deze wijziging maakt het mogelijk dat verdachten van openlijke geweldpleging, brandstichting, bedreiging, mishandeling of vernieling, begaan in de publieke ruimte of tegen personen met een publieke taak langer in voorlopige hechtenis kunnen worden gehouden, met het oogmerk om hen binnen de termijn voor inbewaringstelling op een gewone snelrechtzitting te kunnen brengen.
Zo kan in zaken waarin de termijn voor het supersnelrecht nu tekort schiet meer tijd worden genomen om onderzoek te doen naar de precieze aard van het gepleegde strafbare feit, en daarvoor het bewijs rond te krijgen, door bijvoorbeeld het horen van getuigen. Ook is er meer tijd voor het slachtoffer om zijn schade te onderbouwen. Met de voorgestelde specifieke grond voor voorlopige hechtenis wordt dus in meer gevallen berechting met behulp van het gewone snelrecht mogelijk.
Het bericht ‘Sabotage Belgische kerncentrale Doel mogelijk terreurdaad’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Sabotage Belgische kerncentrale Doel mogelijk terreurdaad»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de veiligheidssituatie met betrekking tot de kerncentrale te Doel nabij de Nederlandse grens?
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de Minister van Economische Zaken, in eerdere antwoorden op schriftelijke kamervragen heeft gemeld, wordt er intensief samengewerkt tussen Nederlandse en Belgische (overheids-)partijen om incidenten te voorkomen en indien deze toch plaats vinden de effecten te beperken. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) houdt onafhankelijk toezicht op de veiligheid van de Belgische kerncentrales (antwoorden verzonden d.d. 24 september 2014,(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 92). Uw Kamer is verder op 2 juli 2014 nog geïnformeerd over de harmonisatie van de maatregelen rond kernongevallen bestrijding met België en Duitsland (Kamerstuk 32 645, nr. 60.
Daarnaast is in een recent onderzoek van het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) geconcludeerd dat nucleaire beveiliging in België robuust is, met een programma van voortdurende verbetering bij zowel de operators en nucleaire installaties als op overheidsniveau.
Heeft u contact gehad met uw respectieve Belgische collega’s over de sabotage van de Belgische kerncentrale in Doel en over de beveiliging van kerncentrales in het algemeen? Zo ja, kunt u duidelijkheid verschaffen over de veiligheidssituatie omtrent kerncentrales nabij de Nederlandse grens? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de Nederlandse veiligheidsdiensten signalen ontvangen over kerncentrales in of nabij Nederland als mogelijk terreurdoelwit?
Ik doe in het openbaar geen mededelingen over het kennisniveau van de Nederlandse veiligheidsdiensten. Er is op dit moment geen aanleiding om het dreigingsniveau voor de nucleaire sector in het kader van het alerteringssysteem terrorismebestrijding te veranderen.
Acht u het noodzakelijk om te bekijken of de beveiliging van Nederlandse kerncentrales voldoende is om de veiligheid te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet noodzakelijk om de beveiliging van de Nederlandse nucleaire installaties naar aanleiding van dit voorval nader te bekijken. De Nederlandse nucleaire installaties voldoen aan desbetreffende Nederlandse wet- en regelgeving, en daarmee aan de geldende internationale maatstaven.
Het bericht dat de brandweer bezorgd is om veiligheid bij uitrukken in duo’s |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de Vakvereniging Brandweervrijwilligers (VBV) en vakbonden variabel uitrukken levensgevaarlijk vinden?1
Hoe reageert u op de stelling van de VBV dat zij niet betrokken is geweest bij de ontwikkeling van het landelijk kader «Uitruk op maat»?2
Wat vindt u ervan dat de vakbonden negatief oordelen over het kader «Uitruk op maat»? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe zijn de vakbonden betrokken bij de ontwikkeling van het kader «Uitruk op maakt»? Is dat in uw ogen voldoende geweest?
Hoe reageert u op de stelling van de VBV dat met het vaststellen van het kader «Uitruk op maat» door het Veiligheidsberaad en besluiten van enkele veiligheidsregio’s, die bewust de wettelijke bepalingen negeren, de veiligheid van brandweerpersoneel op het spel wordt gezet?
Vindt u dat er gezien de reactie van de vakbonden en de VBV genoeg draagvlak op de werkvloer is voor het kader «Uitruk op maat»?
Kunt u aangeven hoe hard het kader «Uitruk op maat» is? Welke vrijheid hebben veiligheidsregio’s om hier een eigen interpretatie aan te geven?
Kunt u per veiligheidsregio aangeven hoe zij de «Uitruk op maat» op dit moment uitvoeren cq van plan zijn uit te voeren? Kunt u hierbij onderbouwd uw oordeel geven over de veiligheid van de gekozen wijze van uitrukken?
Deelt u de mening dat bij elke wijze van uitrukken de veiligheid van brandweerpersoneel, brandweervrijwilligers en de samenleving gegarandeerd moet zijn? Bent u van mening dat het kader «Uitruk op maat» die veiligheid biedt? Kunt u dat onderbouwen?
Zijn de reactie van de VBV en de vakbonden voor u reden het kader «Uitruk op maat» zoals het er nu ligt af te wijzen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vraagt u het veiligheidsberaad haar werk over te doen maar nu met voldoende betrokkenheid van vakbonden en brandweervrijwilligers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat gaat u doen teneinde ervoor te zorgen dat er een kader «Uitruk op maat» komt dat door de werkvloer is opgesteld en door hen wordt ondersteund?
De affaire Demmink |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u de aangifte van de zes gevangenisdirecteuren tegen de Minister van Veiligheid en Justitie gezien?
Ja, ik ben overeenkomstig artikel 8 van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid door de voorzitter van de Tweede Kamer van het verzoek aan de Kamer om gebruik te maken van de bevoegdheid op grond van artikel 5 van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid op de hoogte gesteld.
Klopt het dat de Minister van Veiligheid en Justitie sinds 14 juni 2013 beschikt over een document van een Turkse officier van Justitie (gedateerd 22 april 2013) waarin wordt vermeld dat onderzoek in Turkije heeft uitgewezen dat de heer Demmink op 20 juli 1996 Turkije was binnengereisd? Zo ja, kunt u dit document aan de Kamer doen toekomen, desnoods vertrouwelijk, inclusief een officiële vertaling (door een beëdigde tolk)?
Zoals ik uw Kamer reeds op 8 november 2013 heb laten weten, ontving het Ministerie van Veiligheid en Justitie op 14 juni 2013 een kopie van een document betreffende een Turkse sepotbeslissing in een zaak waarbij in Turkije aangifte was gedaan tegen o.a. tegen o.a. een oud-ambtenaar van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. In het document was een verwijzing opgenomen naar gegevens in een (aangifte)dossier die betrekking zouden hebben op in- en uitreisregistratie van de van de oud-ambtenaar in Turkije.
Het document is na ontvangst door het Ministerie van Veiligheid en Justitie onmiddellijk ter beschikking gesteld van het Openbaar Ministerie zodat de relevantie van het document voor de op dat moment nog lopende artikel 12 Strafvordering-procedure kon worden beoordeeld. De advocaat-generaal bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft vervolgens een rechtshulpverzoek geformuleerd waarin de Turkse autoriteiten om nadere informatie wordt gevraagd over de inhoud, achtergrond en betekenis van het document. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft het rechtshulpverzoek, zoals gebruikelijk is bij rechtshulpverzoeken, doorgezonden aan de Turkse autoriteiten.
De artikel 12 Strafvordering-procedure waarnaar hierboven wordt verwezen, heeft geleid tot de beschikking van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 januari 2014 waarin de officier van justitie bij het Landelijk Parket is bevolen een strafrechtelijke vervolging in te stellen. Ik doe geen mededeling over de inhoud van documenten die onderdeel zijn van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Aan wie is dit document (reeds) ter beschikking gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze vragen over de affaire Demmink beantwoord worden en hoeveel ambtenaren zich daar de afgelopen jaren mee bezig gehouden hebben?
Er is niet geregistreerd hoeveel ambtenaren in de afgelopen jaren betrokken zijn geweest bij de behandeling van Kamervragen, Wob-verzoeken en burgerbrieven die betrekking hebben op juridische procedures waarbij de voormalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie betrokken was en daarmee verband houdende aangelegenheden. Ik kan u wel mededelen dat er door het Ministerie van Veiligheid en Justitie sinds 2012, meer dan tien burgerbrieven zijn beantwoord, er meer dan twintig besluiten zijn genomen in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en er meer dan tien brieven aan de Tweede Kamer zijn gestuurd die betrekking hebben op deze juridische procedures en daarmee verband houdende aangelegenheden.
Wat zijn de totale kosten die de afgelopen vijf jaar gemaakt zijn voor de heer Demmink in deze zaak, zoals advocaatkosten? Kunt u die kosten uitsplitsen naar zaak en naar tijdstip?
Zoals ik uw Kamer reeds heb medegedeeld op 22 januari 2014 liepen in de afgelopen jaren een drietal juridische procedures waarbij de voormalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie betrokken was. Het betreft de hiervoor genoemde artikel 12 Strafvordering-procedure die heeft geleid tot het thans lopende strafrechtelijke onderzoek. Daarnaast was er een voorlopig getuigenverhoor, geïnitieerd door De Stichting de Roestige Spijker en de civielrechtelijke procedure tegen het Algemeen Dagblad.
Over de afspraken met betrekking tot de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze procedures heb ik uw Kamer op 8 november 2013 en op 22 januari 2014 bericht. Alle declaraties van kosten van rechtsbijstand van de voormalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie die door het ministerie zijn vergoed, zijn in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur reeds openbaar gemaakt en zijn gepubliceerd op rijksoverheid.nl. De totale kosten van rechtsbijstand die in de afgelopen vijf jaar zijn vergoed, zijn in onderstaande tabellen weergegeven.
Factuurdatum
bedrag
7 oktober 2013
13.388,05
6 november 2013
21.072,10
10 december 2013
8.944,08
9 januari 2014
15.373,78
11 februari 2014
2.738,35
18 februari 2014
2.541,00
Totaal
64.057,36
Factuurdatum
bedrag
19 februari 2013
9.268,30
12 september 2013
16.166,86
18 februari 2014
10.866,56
18 februari 2014
12.597,85
Totaal
48.899,57
Bevinden de rapporten, die over de heer Demmink geschreven zijn door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, bij zijn sollicitaties als Directeur-Generaal en Secretaris-Generaal op de ministeries van Justitie en van Defensie, zich op een veilige plek? Voor wie waren en zijn deze rapporten toegankelijk?
Kunt u er zorg voor dragen dat zij niet verloren gaan, kwijt raken of beschermd worden?
Wie hebben de afgelopen vier jaar de bedoelde rapporten ingezien?
Zijn er Ministers die deze rapporten ingezien hebben of deze rapporten hebben laten inzien en/of zich over de inhoud hebben laten informeren? Zo ja, welke, door wie en wanneer?
Kunt u deze rapporten op korte termijn voor de Kamer ter beschikking stellen (eventueel vertrouwelijk)?
Heeft een Minister, Minister-President of een hoge ambtenaar in de afgelopen vier jaar enig Kamerlid benaderd om een vertrouwelijk gesprek te voeren met ambtenaren over de zaak Demmink? Zo ja, wie deed/deden dat en met wie zijn die gesprekken gevoerd?
Het is niet ongebruikelijk dat, bijvoorbeeld naar aanleiding van Kamervragen of in het kader van een aanhangig wetsvoorstel, bewindspersonen en/of ambtenaren contact hebben met Kamerleden. Van de frequentie of het doel van dergelijke contacten wordt geen overzicht bijgehouden. Indien bedoelde contacten met ambtenaren plaatsvinden, geschiedt dat vanzelfsprekend overeenkomstig de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren. In dit kader heb ik ermee ingestemd dat in 2013 een aantal Kamerleden een mondelinge toelichting heeft gekregen op de antwoorden die waren gegeven op de gestelde Kamervragen.
Heeft een Minister, Minister-President of hoge ambtenaar in de afgelopen vier jaar enige fractievoorzitter, partijvoorzitter of partijleider benaderd over de zaak-Demmink naar aanleiding van uitspraken, Kamervragen1 en vragen vanuit het Europees parlement?2 Zo ja, kunt u dan per gesprek een toelichting geven wat het doel ervan was?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat de recherche zo goed als stilligt door een stuwmeer aan overuren |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen tot mogelijk honderd zaken worden doorgeschoven naar volgend jaar omdat rechercheurs verlofuren moeten opnemen?1
Het zal altijd zo zijn dat er prioriteiten gesteld moeten worden bij de inzet van politiepersoneel. Het stellen van deze prioriteiten is een verantwoordelijkheid van het gezag i.c. het OM. Dit proces vindt gedurende het hele jaar plaats, Het is dus geen kwestie van doorschuiven naar volgend jaar. Daarbij is het een gegeven dat in de maand december, net als in veel andere organisaties, ook meer politiemensen verlof willen opnemen. Het opnemen van verlof vindt plaats onder het voorbehoud dat de dienst het toelaat. Zo is gewaarborgd dat als er aanleiding is om een verdachte aan te houden, dit zonder uitstel kan gebeuren.
Overuren zijn niet bedoeld om structureel extra capaciteit voor de organisatie te realiseren. Binnen de daarvoor geldende rechtspositionele regels worden overuren naar keuze van het bevoegd gezag gecompenseerd in tijd dan wel in geld, waarbij het principe tijd-voor-tijd leidend is. Bij deze keuze wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de medewerker.
Kunt u per eenheid aangeven hoeveel zaken worden doorgeschoven naar volgend jaar vanwege de opname van verlofuren? Kunt u aangeven welke categorie misdaad dit betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Bij welke eenheden is er geen budget meer beschikbaar voor het uitbetalen van overuren?
Per eenheid is er een budget beschikbaar voor overuren. Uit de geregistreerde kosten tot en met november 2014 blijkt dat dit budget nog bij geen enkele eenheid was uitgeput.
Is het waar dat er in sommige gevallen besloten is om een verdachte pas in 2015 op te pakken? Zo ja, hoe vaak komt dit voor en welke eenheden kiezen hiervoor? Hoe legt u dit uit aan slachtoffers die verwachten dat verdachten worden gearresteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Blijft u erbij dat u de zorg niet deelt dat in eenheden waar geen geld meer beschikbaar is voor overuren de werkdruk oploopt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Blijft u van mening dat het verstandig is de operationele capaciteit van de politie af te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met uw Kamer en het gezag is een operationele sterkte van 49.500 fte afgesproken. Deze omvang blijft gehandhaafd.
Bent u bereid op korte termijn extra geld beschikbaar te stellen zodat overuren uitbetaald kunnen worden en de recherche weer haar werk kan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, gelet op mijn antwoord op bovenstaande vragen is dat niet nodig.
De financiële en sociale gevolgen van de wet hervorming kindregelingen voor de kinderalimentatie |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat er diverse onvoorziene neveneffecten kleven aan de Wet hervorming kindregelingen, bijvoorbeeld het gevolg dat de ontvanger van kinderalimentatie er fors op achteruit gaat?1 2 3
In bovenstaande analyse is weergegeven hoe de Wet hervorming kindregelingen (WHK) kan doorwerken in het bedrag aan kinderalimentatie. Bij het in kaart brengen van de gevolgen voor kinderalimentatie is onverkort uitgegaan van de versie 2015 van het Rapport Alimentatienormen. De mogelijkheid voor de rechtspraktijk om in specifieke gevallen hiervan af te wijken en aanvullend maatwerk te leveren is hierin dus niet betrokken. Uit de in de analyse opgenomen rekenvoorbeelden blijkt dat de ontvanger van kinderalimentatie er in de meeste gevallen op vooruit gaat. In gevallen waar er sprake is van een achteruitgang is deze veelal beperkt en kan deze mogelijk worden gemitigeerd door een verhoging van partneralimentatie. De exacte gevolgen voor kinderalimentatie zijn sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval.
Bent u bekend met de uitleg die de Expertgroep Alimentatienormen (bestaande uit familierechters) recent aan de nieuwe wet heeft gegeven, namelijk dat het vervallen van de alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie enerzijds, en de verhoging van het kindgebonden budget en de invoering van de «alleenstaande ouderkop» anderzijds, leiden tot een verlaging van de resterende behoefte van het kind en dus van de kinderalimentatie?4
De publicatie van de Expertgroep Alimentatienormen betreffende «de Wet hervorming kindregelingen en Rapport Alimentatienormen» op www.rechtspraak.nl is bekend. In de analyse is reeds op dit rapport ingegaan.
Is het in uw ogen de juiste uitleg van deze werkgroep van familierechters, die zich beroepen op de wetsverdediging in de Eerste Kamer, met als gevolg dat voortaan geldt dat een verhoging van het kindgebonden budget met een alleenstaande ouderkop een verlaging van de resterende behoefte van het kind betekent? Zo nee, wat is naar uw mening wel een juiste uitleg?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat alleenstaande ouders met de alleenstaande ouderkop (deels) werden gecompenseerd zodat zij geen nadeel zouden ondervinden van het wegvallen van de aanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen en het wegvallen van het fiscale voordeel voor werkende alleenstaande ouders op het minimum? Wordt dit doel wel bereikt nu de gevolgen voor de kinderalimentatie bekend zijn?
De WHK heeft de specifieke financiële ondersteuning die alleenstaande ouders ontvangen geharmoniseerd zodat alle alleenstaande ouders met een laag inkomen, ongeacht of ze werken of een uitkering ontvangen, gelijk worden behandeld. Om dit te bereiken zijn de initiële aanvullingen voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen en de fiscale regeling die gericht was op alleenstaande ouders, komen te vervallen en is de alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget ingevoerd. Aan het doel van harmonisering en gelijke behandeling doen de gevolgen voor kinderalimentatie niet af.
Realiseert u zich dat door de wijziging van de regelgeving kinderalimentatie vaak niet meer verschuldigd zal zijn omdat de overheid hierin al voorziet middels het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop? Hoe beoordeelt u dit?
In de hiervoor opgenomen analyse geef ik weer hoe de WHK kan doorwerken in het bedrag aan kinderalimentatie uitgaande van de alimentatienormen 2015. In deze analyse ben ik tevens ingegaan op de keuze van de expertgroep ten aanzien van de toerekening van de alleenstaande-ouderkop aan de behoefte van het kind. De exacte gevolgen voor kinderalimentatie zijn sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval. Hoewel de alleenstaande-ouderkop in mindering wordt gebracht op de behoefte van het kind, houdt dat niet per definitie in dat er geen kinderalimentatie verschuldigd zal zijn. De behoefte van het kind kan immers groter zijn dan hetgeen daar aan ondersteuning uit kindregelingen op in mindering wordt gebracht. Het uitgangspunt bij de vaststelling van de behoefte van het kind is immers de levensstandaard van het kind vóór de scheiding zoveel mogelijk op peil te houden. Vooral bij hogere inkomens zal er doorgaans dan ook nog behoefte resteren waarin door middel van kinderalimentatie moet worden voorzien. Als gevolg van de systematiek in combinatie met de WHK wordt inderdaad een groter deel van de behoefte van kinderen gedekt door overheidsondersteuning en minder door de ouders.
Indien de niet-verzorgende ouder minder van zijn draagkracht hoeft in te zetten voor kinderalimentatie, resteert er meer ruimte voor eventuele partneralimentatie.
Is het waar dat in feite voor lage inkomens het betalen van de kinderalimentatie feitelijk is afgeschaft, omdat het kindgebonden budget en/of de alleenstaande ouderkop (betaald door de overheid) voortaan voorziet in de kosten van de kinderen? Zo nee, hoe moet deze wijziging dan worden geïnterpreteerd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Denkt u dat veel mensen zich bewust zullen zijn van deze uitleg en de verstrekkende gevolgen die dit kan hebben, onder andere voor de hoogte van de kinderalimentatie? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo nee, wat gaat u eraan doen om deze uitleg breed bekend te maken onder ouders die kinderalimentatie betalen?
De gevolgen van de WHK op de hoogte van kinderalimentatie is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval. In de publieksvoorlichting over de WHK (via de tool Veranderingen kindregelingen) zijn ouders nadrukkelijk gewezen op de mogelijke consequenties van deze wet voor kinderalimentatie en worden ook andere informatiebronnen genoemd. Ouders kunnen advies inwinnen over de gevolgen van de WHK in hun specifieke geval bij een advocaat, mediator of het Juridisch loket.
Kunt u reageren op het voorbeeld van «Esmee», waaruit blijkt dat haar maandelijks inkomen van 1.400 euro weliswaar gelijk blijft maar de alimentatie dreigt te vervallen, omdat de alleenstaande ouderkop niet langer wordt opgeteld bij de draagkracht maar direct af gaat van het bedrag dat geldt voor de behoefte van het kind, met als gevolg dat zij 250 euro minder in de maand overhoudt?5
In de hiervoor opgenomen analyse geef ik weer hoe de WHK kan doorwerken in het bedrag aan kinderalimentatie uitgaande van de alimentatienormen 2015. De exacte doorwerking op het bedrag aan kinderalimentatie blijft afhankelijk van de persoonlijke situatie en hoe in geval van wijziging het alimentatiebedrag initieel is vastgesteld. Er is te weinig informatie over dit specifieke voorbeeld beschikbaar om een nauwkeurige berekening te maken van de gevolgen van de WHK op de hoogte van de kinderalimentatie.
Zijn dergelijke proefberekeningen ook al gemaakt door de betrokken ministeries? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen en de Kamer over alle mogelijke scenario’s te informeren?
In de hiervoor opgenomen analyse is een aantal voorbeelden uitgewerkt uitgaande van de alimentatienormen 2015. De gekozen voorbeelden sluiten aan bij de gestelde Kamervragen en zijn uitgebreid om het spectrum van gevolgen goed in beeld te brengen.
Deelt u de mening van de echtscheidingsadvocate Schram dat het krom is dat het verschuldigde alimentatiebedrag lager wordt als gevolg van deze wetswijziging, terwijl de draagkracht van de alimentatieplichtige niet is gewijzigd? Zo nee, waarom niet?6
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van advocate Moons dat het stelsel aanzienlijk ingewikkelder en oneerlijk wordt en kunt u uw antwoord toelichten?7 Kunt u voorts ingaan op de stelling van Moons dat in feite aan de niet-hoofdverzorger de boodschap wordt gegeven: «U hoeft uw kinderen niet meer te onderhouden, dat doet de overheid wel voor u. De overheid geeft uw ex een alleenstaande-ouderkop op het kindgebonden budget, dan bent u ervan af.»?
Zie antwoord vraag 5.
Denkt u eveneens dat het bijstandsverhaal door gemeenten als gevolg van dit alles voortaan niet meer mogelijk zal zijn? Wat zijn hiervan volgens u de financiële gevolgen voor de gemeentes? Is dit effect beoogd, of eveneens een ongewenst neveneffect van deze regels te noemen?
In de bovenstaande analyse ben ik ingegaan op de doorwerking op het bijstandsverhaal en de financiële gevolgen voor gemeenten.
Kunt u de mogelijke gevolgen schetsen voor een alleenstaande co-ouder met een bijstandsuitkering waarvan het minderjarige kind staat ingeschreven bij de andere ouder, die daardoor geen recht hebben op het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop? Zijn deze gevolgen beoogd?
Een alleenstaande co-ouder, van wie het kind bij de andere ouder staat ingeschreven wordt voor de bijstand en voor het kindgebonden budget feitelijk behandeld als een alleenstaande. Dit betekent dat er geen recht is op kindgebonden budget, dus geen recht ontstaat op de alleenstaande-ouderkop, maar ook geen recht was op de alleenstaande-ouderkorting of een alleenstaande-oudertoeslag in de bijstand. Indien deze ouder een bijstandsuitkering heeft, is de draagkracht minimaal en daardoor is ook de bijdrage aan kinderalimentatie aan de ontvangende ouder nul. Dit verandert niet met een wijziging. Het blijft bovendien ter beoordeling aan de gemeenten om, bijvoorbeeld in voorkomende gevallen van co-ouderschap, de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Bent u bekend met de gevolgen voor alimentatieplichtigen, die onder andere vanwege het vervallen van de fiscale aftrek levensonderhoud het verschuldigde bedrag kunnen laten wijzigen bij de rechter, maar (net) niet in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand? Kunt u ook deze gevolgen schetsen?
Het wegvallen van de fiscale aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen kan de draagkracht van de alimentatieplichtige verminderen, zodat er aanleiding kan bestaan de hoogte van de kinderalimentatie te wijzigen. Daarbij is het uitgangspunt dat de ex-partners zelf afspraken over wijziging maken. Alimentatieplichtigen die er niet in slagen overeenstemming met de alimentatiegerechtigde te bereiken, kunnen de rechter om wijziging van de kinderalimentatie verzoeken. Dat geldt zowel voor alimentatieplichtigen die gebruik kunnen maken van gesubsidieerde rechtsbijstand als voor alimentatieplichtigen die daarvoor op grond van hun inkomen en vermogen niet in aanmerking komen. Ook gebruikers van gesubsidieerde rechtsbijstand zijn griffierecht verschuldigd. Zij betalen daarnaast een eigen bijdrage voor de gesubsidieerde rechtsbijstand.
Overigens zullen te allen tijde alimentatieplichtigen voorafgaand aan een wijzigingsprocedure de kosten van een dergelijke procedure wegen tegen de financiële gevolgen van wijziging. Dit ongeacht de aanleiding voor een wijzigingsverzoek.
Zijn de koopkrachtcijfers, welke u bij de behandeling van het wetsvoorstel aan de Kamer hebt verstrekt, ook met de kennis van nu nog correct? Zo nee, bent u bereid opnieuw de koopkrachteffecten van de Wet hervorming kindregelingen door te rekenen en de uitkomsten daarvan aan de Kamer te zenden?8
Bij de presentatie van inkomenseffecten van wetsvoorstellen wordt alleen rekening gehouden met generieke maatregelen (maatregelen die op iedereen van toepassing zijn). Bij het inkomensbeeld, zoals gepresenteerd bij de WHK, is daarom geen rekening gehouden met de gevolgen voor kinderalimentatie. In de voorbeelden in de analyse zijn de inkomenseffecten als gevolg van de WHK aangevuld met de mogelijke gevolgen voor kinderalimentatie.
Verwacht u ook een stortvloed aan alimentatiezaken? Vreest u ook dat dit zal leiden tot nieuwe conflicten tussen ex-partners, nog los van de belasting van de rechterlijke macht?9
De Raad voor de rechtspraak heeft in zijn advies van 3 juni 2013 inzake het wetsvoorstel hervorming kindregelingen aangegeven dat het wetsvoorstel in de overgangsfase mogelijk zal leiden tot een extra instroom van wijzigingsverzoeken ter zake van kinderalimentatie. De Raad merkt op dat het niet goed mogelijk is om hiervan een concrete inschatting te maken. Bovendien is het volgens de Raad niet uitgesloten dat in individuele gevallen de effecten van een lagere kinderbijslag, het vervallen van de alleenstaande-ouderkorting en een hoger kindgebonden budget (elkaar) gedeeltelijk zullen opheffen.
De eventuele gevolgen van de maatregelen in het kader van de WHK voor lopende kinderalimentatieverplichtingen hoeven als zodanig niet te leiden tot nieuwe conflicten tussen ex-partners. Het gaat immers om wijziging van regelgeving die objectief bepaalbaar van invloed kan zijn op de wettelijke maatstaven draagkracht en behoefte voor de berekening van kinderalimentatie. Het gaat niet om factoren zoals wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden van de alimentatieplichtige of -gerechtigde. De verwachting is dan ook dat ex-partners in overleg en eventueel met behulp van rechtshulpverleners, zoals mediators en advocaten, tot wijziging van lopende kinderalimentatieverplichtingen kunnen komen. Hierbij is het belangrijk op te merken dat bij wijziging alle dan bestaande relevante omstandigheden worden meegenomen, dus ook omstandigheden die los staan van de WHK.
Welke gevolgen heeft dit alles voor kinderen? Deelt u de mening dat als gevolg van het mogelijk massaal wijzigen, of in ieder geval onzeker worden van verplichtingen in verband met kinderalimentatie, het gevolg kan zijn strijd uitbreekt tussen ouders en kinderen daardoor gedupeerd zullen raken en klem komen te zitten tussen (over alimentatie) ruziënde ouders? Wat vindt u hiervan? Vindt u dit onwenselijk?10
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat zo mogelijk voorkomen moet worden dat per 1 januari 2015 conflicten uitbreken tussen gescheiden partners over alimentatie, omdat vooral de kinderen daar de dupe van zullen zijn? Welke ideeën heeft u hierover en welke maatregelen gaat u nemen?
In de publieksvoorlichting over de WHK (via de tool Veranderingen kindregelingen) zijn ouders gewezen op de mogelijke consequenties van deze wet voor kinderalimentatie en worden ook andere informatiebronnen genoemd. De inschakeling van de hulp van het Juridisch loket, mediators of advocaten, waarnaar ook in de reguliere overheidsvoorlichting wordt verwezen, kan bewerkstelligen dat ouders in overleg nagaan of de in de WHK opgenomen maatregelen nopen tot aanpassing van de lopende alimentatieverplichting.
Deelt u de mening dat, vanwege de verstrekkende gevolgen van de gewijzigde wet en de uitleg die daaraan wordt gegeven, u zich niet meer op het standpunt zou moeten stellen dat het maken en wijzigen van afspraken over kinderalimentatie de eigen verantwoordelijkheid van de ouders is en dat ze maar naar de rechter moeten gaan als ze er niet uitkomen, zeker niet omdat kinderen de dupe zullen zijn van (financiële) onzekerheid en conflicten tussen beide ouders?11
Uit de bovenstaande analyse blijkt dat de gevolgen van de WHK op de hoogte van de kinderalimentatie sterk afhankelijk zijn van het specifieke geval en daarmee erg genuanceerd liggen. De inkomenseffecten van de WHK in samenhang met eventuele alimentatiewijzigingen zijn overwegend positief. Slechts in specifieke gevallen treden er negatieve inkomenseffecten op.
Zoals hiervoor in antwoord op de vragen 16–17 is opgemerkt, behoeven de eventuele gevolgen van de in de WHK opgenomen maatregelen voor door de rechter vastgestelde of tussen partijen overeengekomen kinderalimentatiebedragen niet tot conflicten tussen de ouders te leiden, aangezien het hier gaat om objectieve omstandigheden, die buiten de persoonlijke sfeer van betrokkenen liggen en dus op zichzelf geen stof voor discussie hoeven op te leveren.
Ziet u mogelijkheden om de potentiële schade voor alleenstaande ouders, die optreedt als gevolg van deze wetswijziging en de uitleg die hieraan wordt gegeven, te compenseren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De bovenstaande analyse geeft aan dat veel van de ouders geen negatieve gevolgen ondervinden van het totaal van de WHK en de doorwerking van de WHK op de hoogte van de kinderalimentatie. Ik zie daarom geen aanleiding voor compensatie, hoewel de gevolgen in specifieke gevallen anders kunnen zijn.
Bent u bereid deze vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden, omdat er in ieder geval ruim voor de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2015 duidelijkheid moet zijn?
In mijn brief van 12 januari 2015 heb ik u te kennen gegeven dat uw Kamervragen voor mij aanleiding waren om in samenspraak met de overige betrokken bewindspersonen de gevolgen van de WHK nader in kaart te brengen, rekening houdend met het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen en het in de motie Heerma gevraagde advies van de Raad voor de rechtspraak. Daarbij heb ik aangegeven hiervoor enige tijd nodig te hebben. De bedoelde analyse treft u hierbij aan alsmede de beantwoording van de vragen.
De uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in twee zaken die Somalische piraten hadden aangespannen tegen Frankrijk |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in twee zaken die Somalische piraten hadden aangespannen tegen Frankrijk (Ali Samatar and Others v. France en d Hassan and Others v. France, uitspraak op 4 december 2014)?
Ja.
Klopt het dat zij tientallen mensen gegijzeld hebben en dat er bij één van de twee bevrijdingsacties ook één van de gijzelaars is omgekomen?
De uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) zagen op een tweetal zaken. In de eerste zaak (Ali Samatar and Others v. France), die zich afspeelde in april 2008, was sprake van een cruiseschip onder Franse vlag met circa dertig opvarenden, dat door kapers werd gedwongen naar de Somalische kust te varen. De toenmalige overgangsregering van Somalië gaf Frankrijk daarop toestemming om op te treden. De tweede zaak (Hassan and Others v. France) betrof een jacht van een Frans echtpaar, dat in september 2008 werd gekaapt en gedwongen naar de Somalische kust te varen. In de zaak Hassan and Othersis tijdens de bevrijdingsactie één kaper om het leven gekomen.1 Voor zover bekend zijn bij geen van deze acties gijzelaars omgekomen. Het optreden in de territoriale wateren van Somalië berust op VN-Veiligheidsraadresoluties. De meest recente Veiligheidsraadsresolutie op het gebied van piraterijbestrijding is resolutie nr. 2184 (2014). Deze resolutie herbevestigt de eerdere VN-resoluties 1816, 1838, 1846, 1851 (2008), 1897 (2009), 1950 (2010), 2020 (2011), 2077 (2012) en 2125 (2013).2 Resolutie 1816 werd aangenomen door de VN-Veiligheidsraad op 2 juni 2008. Het optreden van Frankrijk in de zaak Hassan and Others was gebaseerd op deze resolutie. In de zaak Ali Samatar and Others was sprake van toestemming van de Somalische autoriteiten.
Welke gevolgen hebben deze uitspraken voor de Nederlandse anti-piraterij missies?
Nederland heeft deze procedure tot dusver op andere wijze vormgegeven. Daardoor worden geen gevolgen voor de handelwijze van Nederlandse marineschepen die worden ingezet in het kader van NAVO-missie Ocean Shield of EU-operatie Atalanta voorzien. Nederland kent wel in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering een procedure voor het toekennen van een schadevergoeding indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel.
Klopt het dat in beide gevallen het optreden van de Franse autoriteiten onder het VN mandaat viel (resolutie 1816 van de veiligheidsraad) en dat het Hof dat ook erkend heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in beide gevallen de piraten, die mensen gegijzeld hadden, een compensatie van € 2.000 tot € 9.000 per persoon kregen omdat zij na aankomst in Frankrijk ongeveer 2 etmalen moesten wachten voordat zij werden voorgeleid?
Door het EHRM is schadevergoeding toegekend van € 5.000 per persoon in de zaak Hassan and Others. Deze schadevergoeding wordt toegekend aangezien het EHRM in die zaak een schending heeft geconstateerd van artikel 5, eerste lid en derde lid van het EVRM. In de zaak Ali Samatar andOthers is een schadevergoeding van € 2.000 per persoon toegekend na constatering van een schending van artikel 5, derde lid van het EVRM. Artikel 5, eerste lid EVRM heeft betrekking op de rechtmatigheid van vrijheidsbeneming; artikel 5, derde lid EVRM vereist dat aangehouden personen onverwijld voor een rechter moeten worden gebracht. Naast schadevergoeding is een vergoeding toegekend van proceskosten aan alle betrokkenen. De geconstateerde schending zag niet alleen op het enkele feit dat betrokkenen in Frankrijk circa 48 uur in voorlopige hechtenis zijn gehouden, voordat zij werden voorgeleid aan de rechter-commissaris, maar temeer op de combinatie van dat gegeven met het feit dat zij al enige tijd op zee werden vastgehouden en de Franse autoriteiten dus voorbereid hadden kunnen zijn op een onverwijlde voorgeleiding.
Hoeveel krijgt iemand die in Nederland ten onrechte twee etmalen in een cel wordt vastgehouden standaard als compensatie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bedraagt het gemiddelde inkomen in Somalië en hoe vindt u de verhouding van dat inkomen tot de compensatie die hier betaald wordt?
Er zijn geen betrouwbare gegevens beschikbaar met betrekking tot de hoogte van het gemiddelde inkomen in Somalië. Sinds het uitbreken van de burgeroorlog in 1991 zijn daaromtrent geen gegevens bijgehouden en momenteel is het door de veiligheidssituatie in delen van Somalië nog steeds niet mogelijk daar gegevens te verzamelen.
Klopt het dat Griekenland als land wel geïntervenieerd heeft in deze zaak (onder artikel 36 van het Europees Verdrag voor de Rechten vande Mens) en Nederland niet?
Ja.
Bent u bereid om Nederland aan de kant van Frankrijk te laten interveniëren als Frankrijk ervoor kiest deze zaak binnen drie maanden aan de grote Kamer voor te leggen?
Frankrijk heeft niet een automatisch recht de zaken aan de Grote Kamer voor te leggen. Het kan een verzoek om voorlegging aan de Grote Kamer indienen bij een speciaal panel van vijf rechters, dat in een minderheid van de gevallen een dergelijk verzoek honoreert. Indien dat laatste het geval is, kan Nederland verzoeken om toegelaten te worden als derde partij, in het belang van een goede rechtsbedeling. Dat laatste duidt erop dat zo’n interventie een juridische meerwaarde moet bieden. Of daarvan sprake is zal worden bezien indien het inderdaad komt tot voorlegging aan de Grote Kamer.
Bent u bereid deze vragen te beantwoordden voor het Algemeen overleg Piraterij voorzien op 17 december?
Ja.
De zin en onzin van aangifte doen |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de problemen rondom het doen van aangiften zoals aangegeven door De Monitor?1
Met de betreffende uitzending van De Monitor ben ik bekend.
Hoe komt het dat de politie onvoldoende maatregelen neemt tegen fraude en misbruik van persoonsgegevens die via de eigen website zijn ingevuld? Komt dit door gebrek aan capaciteit, kennis of financiële middelen, door fouten in de organisatie, door teveel prioriteiten en taken, of om een andere reden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De site van de politie is goed beveiligd met een zogeheten certificaat-beveiliging (https). Dit betekent dat als er gegevens worden ingevoerd via de site, deze via het certificaat worden versleuteld en dan via een beveiligde verbinding worden verstuurd. Hierdoor is het voor derden onmogelijk te weten welke gegevens verstuurd worden. De politie zet deze gegevens weer om via het certificaat waarna de gegevens achter de firewall en in de beschermde omgeving van de politie terechtkomen.
Er is dus geen sprake van problemen met de veiligheid van de site. Wel zijn er verbeteringen mogelijk om de gebruikersvriendelijkheid van de online aangiftefaciliteit te verhogen. Onderdeel hiervan is de invoering van DigiD, waarmee de identificatie van de aangevers wordt verbeterd. Dit past in de doorontwikkeling van de elektronische aangifte in het kader van het Wetsvoorstel Digitale processtukken, dat ik op 25 november jl. aan uw Kamer heb gezonden. Deze verbeterslag is in het tweede kwartaal van 2015 gereed.
Verder verwijs ik u naar mijn brief van 28 maart 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 447), waarin ik een overzicht heb gegeven van de maatregelen die ik samen met de politie neem om het aangifteproces nog verder te verbeteren. In februari 2015 zal ik uw Kamer nader informeren over de voortgang bij de uitvoering van deze maatregelen.
Op welke manier en op welke termijn worden de problemen opgelost? Wanneer en op welke wijze gaat u de Kamer rapporteren over de verbeteringen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is sinds de eerste uitzending van De Monitor in maart 2014 tot de tweede uitzending over dit onderwerp in december 2014 verbeterd voor wat betreft het doen van aangifte? Welke problemen zijn nog niet aangepakt in deze negen maanden en waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aangiften worden er per maand en/of jaar gedaan? Hoeveel van deze aangiften worden gedaan via internet? In hoeveel gevallen moeten aangiften die via internet zijn gedaan opnieuw moeten worden opgenomen of aangevuld door politieagenten? Klopt het dat veel relevante informatie verloren gaat bij een aangifte gedaan via internet?
De politie neemt jaarlijks ruim 1 miljoen aangiften op, waarvan rond de 400.000 via internet. Als een internetaangifte onvolledig is of als deze bij de politie tot vragen leidt, wordt er telefonisch of per email contact gezocht om de aangifte aan te vullen en deze alsnog zo compleet mogelijk te krijgen. Het beeld dat er hierbij relevante informatie verloren zou gaan herken ik niet.
Ongeveer 7% van de ontvangen internetaangiftes kan niet in behandeling worden genomen omdat niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden, bijvoorbeeld omdat voor de betreffende delictsoort (nog) geen digitale aangifte mogelijk is. In die gevallen wordt de aangever verzocht om langs een andere weg aangifte te doen.
Klopt het dat het politieapparaat het aantal aangiften niet helemaal aankan? Zo ja, wat is de reden hiervoor? Klopt het voorts dat er niet altijd voldoende capaciteit is om telefonisch aangifte op te nemen?
Er is voldoende capaciteit voor het opnemen van aangiftes.
Er is een 24/7 telefonische bereikbaarheid van de politie en de politie neemt elke aangifte van een strafbaar feit op. De telefonische aangifte is overigens maar één van de verschillende manieren waarop aangifte kan worden gedaan. Wie belt krijgt een passend advies over de wijze waarop het beste aangifte kan worden gedaan. Het kan voorkomen dat er tijdelijk sprake is van een piekbelasting. Als de aard van het feit dit toelaat kan dat betekenen dat er een afspraak wordt gemaakt om op een later moment op het politiebureau, op een andere locatie, of telefonisch aangifte te doen.
In hoeverre worden aangiften die via andere wegen zijn gedaan sneller afgehandeld dan aangiften gedaan via internet? Hoeveel opsporingsonderzoeken zijn gestart op basis van digitale aangiften en hoeveel op basis van aangiften die op een andere manier zijn opgenomen? Hoe verklaart u de verschillen in snelheid bij het afhandelen van aangiften en de verschillen in de bruikbaarheid van aangiften die op verschillende manier zijn gedaan? Hoe lost u dit op?
Het grote voordeel van een internetaangifte is dat deze niet hoeft te worden ingepland en direct 24/7 gedaan kan worden. De afhandeltijd is bij een internetaangifte kort. Als een internetaangifte volledig is ingevuld, kan deze binnen 15 minuten worden beoordeeld en afgehandeld. Als er nog openstaande vragen zijn, wordt de totale afhandeltijd langer, maar deze ligt normaal gesproken binnen 5 werkdagen.
Internetaangifte is op dit moment mogelijk voor een beperkt aantal delicten waarbij de dader niet bekend is, zoals (poging tot) diefstal (m.u.v. inbraken en diefstal met geweld), beschadiging en vernieling. Inherent aan deze categorie is dat de aangifte in veel gevallen geen aanknopingspunten biedt voor verdere opsporing. Alle aangiften (dus ook internetaangiften) worden door een politiemedewerker bekeken. Mocht na deze «check» blijken dat de internetaangifte wel aanknopingspunten biedt voor verdere behandeling, dan wordt deze uiteraard opgepakt.
Het aantal opsporingsonderzoeken dat wordt gestart na een digitale aangifte is om de hiervoor genoemde reden naar verhouding beperkt. Dat wil niet zeggen dat internetaangifte geen zin heeft. Ook indien geen vervolgonderzoek wordt ingesteld, zijn aangiften een bron van informatie voor de politie waarmee zij criminaliteit nog beter kan aanpakken. Zo kan de politie gerichter acties ondernemen, zoals extra surveillances of het inzetten van opsporingsmiddelen. Daar gaat een preventieve werking van uit. Ook kunnen maatregelen op basis van de hierop gebaseerde analyses ertoe leiden dat de politie alsnog een gericht vervolgonderzoek kan starten.
Worden aangiften overal in Nederland op dezelfde manier opgepakt? Klopt het dat het vaak langer duurt om een aangifte te behandelen als deze in een andere eenheid wordt gedaan dan die waar het delict heeft plaatsgevonden? Zijn de systemen van de verschillende eenheden aan elkaar gekoppeld? Zo nee, op welke termijn gaat dit gebeuren?
Met de komst van de nationale politie worden werkprocessen steeds meer geüniformeerd. Sinds 1 januari 2014 is er een vernieuwde aanwijzing voor de opsporing van kracht. De aanwijzing geeft duidelijke inhoudelijke kaders voor de afweging of naar aanleiding van een aangifte al dan niet wordt overgegaan tot opsporing en bepaalt waar de verantwoordelijkheid ligt voor het maken van die afwegingen en het nemen van beslissingen. Er is hierbij ruimte voor lokale prioriteiten en maatwerk. Hierdoor kan het voorkomen dat er verschillen zijn in de manier waarop vervolg wordt gegeven aan een aangifte. Internetaangiftes worden op basis van de pleeglocatie automatisch gerouteerd naar de tien verwerkende eenheden. Omdat een internetaangifte in veel gevallen geen aanknopingspunten biedt voor verdere opsporing (zie het antwoord op vraag 7), zal er ten aanzien van deze aangiftes weinig verschil zijn in de opvolging bij de eenheden.
Burgers kunnen aangifte doen van een delict bij elke eenheid. Aangiften worden behandeld door de eenheid waar het delict heeft plaatsgevonden.
Sinds de invoering van de nationale politie is al veel vooruitgang geboekt met de verbetering van de belangrijkste IV-systemen. Met de komst van bijvoorbeeld SUMMIT is geborgd dat alle rechercheurs door heel Nederland toegang hebben tot voor hun relevante opsporingsinformatie. Dit zal successievelijk ook voor andere systemen bereikt gaan worden. Dat geldt dus ook voor de hier relevante basisvoorziening Handhaving. Tot die tijd vergt de interne overdracht van een elders gedane aangifte nog enig handwerk waar de burger overigens geen last van heeft.
Hebben de door het kabinet ingevoerde aanpassingen rondom aangiften geleid tot een verhoging van het ophelderingspercentage? Hebben deze aanpassingen voorts geleid tot een verhoging van de bureaucratische lasten? In hoeverre is er sprake van een toename van de administratieve handelingen naar aanleiding van het online doen van aangifte?
De politie werkt aan de verbetering van de kwaliteit van de intake en afhandeling van de aangifte. Deze inspanningen beogen samen met andere maatregelen (bijvoorbeeld maatregelen in het kader van het traject versterking prestaties van de strafrechtketen (VPS)) bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit in de opsporing. Dit zal mede ertoe moeten bijdragen dat het ophelderingspercentage verder wordt verhoogd.
Politie en OM werken in het kader van VPS samen aan de verbetering van de kwaliteit van het proces van opsporing en vervolging van misdrijven. De maatregelen hebben onder meer betrekking op de inzet van een kwaliteitscontrole op de gemaakte producten, het inrichten van bureaus Ketensamenwerking, opleidingen en sturing en monitoring op kwaliteit en tijdigheid van inzending van het proces-verbaal. In de rapportages VPS informeer ik uw Kamer twee keer per jaar over de voortgang van de getroffen en de te nemen maatregelen. Voorts werkt de politie aan de vermindering van administratieve lasten, opdat ruimte ontstaat voor verdere verbetering van de kwaliteit. Dit geldt voor het aangifteproces in het algemeen en meer in het bijzonder voor het proces rondom de internetaangifte. Met de afhandeling van internetaangiften zijn beslist minder administratieve lasten gemoeid dan wanneer deze aangiften op het politiebureau zouden zijn gedaan.
Is de kwaliteit van de aangiften de afgelopen jaren verbeterd of verslechterd? Op basis waarvan kunt u dit concluderen en kunt u dit toelichten?
De politie is volop bezig met het ten uitvoering brengen van de maatregelen voor het verbeteren van het aangifteproces met als doel het verhogen van de kwaliteit van de intake en het verhogen van de kwaliteit van de afhandeling van de aangifte. Dit moet de kwaliteit van de aangiften verbeteren. Aangezien de verbeterslag nog volop gaande is, acht ik het te vroeg om daar al een oordeel over te geven.
Is de aangiftebereidheid de afgelopen jaren omhoog of omlaag gegaan? Hoe verklaart u dit? Wat doet u om het vertrouwen van burgers en politieagenten rondom het doen van aangifte te verbeteren? Bent u bereid om de Kamer over de voortgang in de aangiftebereidheid regelmatig te rapporteren?
De meldings- en aangiftebereidheid is de afgelopen jaren stabiel gebleven. De verbetering van het aangifteproces heeft tot doel de aangifte- en meldingsbereidheid te vergroten. Belangrijk onderdeel daarvan is de verbetering van dienstverlening aan burgers t.a.v. bijvoorbeeld de sterk verruimde mogelijkheden om aangiften te kunnen doen (multichannel aanpak) of de terugmelding na gedane aangifte bij een aantal geselecteerde delictsoorten.
Daarnaast wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan gerichte maatregelen die nog verder moeten leiden tot een hogere aangifte- en meldingsbereidheid, bijvoorbeeld op het terrein discriminatie.
Jaarlijks publiceren het WODC, het CBS en de Raad voor de rechtspraak gezamenlijk de uitgave «Criminaliteit en Rechtshandhaving» waarin zij de ontwikkelingen in en samenhangen tussen criminaliteit en rechtshandhaving in kaart brengen. Hierin is ook de aangiftebereidheid, uitgesplitst naar ondervonden delicten opgenomen.
Hoe garandeert u het snelle, homogene en adequate afhandelen van aangiftes bij de implementatie van de zogenaamde multichannelaanpak, zonder afbreuk te doen aan de privacy of het vertrouwen van burgers en zonder extra lasten voor de politie te veroorzaken?
Zie mijn beantwoording van vragen 7, 8 en 9.
Het bericht '2600 rechtszaken om functies bij Nationale Politie' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «2.600 rechtszaken om functies bij Nationale Politie»?1
Ja.
Is het waar dat van de 65.000 medewerkers bij de nationale politie, 9.000 medewerkers een geschilprocedure zijn begonnen?
De situatie is dat 9.872 medewerkers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van december 2013, waarin staat naar welke functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) zij zijn overgegaan. Hiervan tekenden vervolgens 2.652 medewerkers beroep aan tegen hun beslissing op bezwaar. Van hen trokken 65 hun beroepszaak weer in.3
Is het waar dat van de 9.000 geschilprocedures, 2.600 procedures geleid hebben tot een rechtszaak?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geschillen zijn nog onder de rechter?
Van de 2.587 beroepszaken die daadwerkelijk aan de rechter zijn voorgelegd is inmiddels in 16 zaken een uitspraak gedaan. Deze eerste uitspraken bevestigen overigens een correcte handelwijze van de werkgever. In 5 van de 16 zaken is hoger beroep ingesteld.
Met hoeveel geschilprocedures respectievelijk rechtszaken is rekening gehouden bij de start van de reorganisatie?
De overgang naar de LFNP-functie vormt nadrukkelijk geen onderdeel van de personele reorganisatie. Wel doet zich de situatie voor dat de eindfase van de besluitvorming rondom het LFNP (bezwaar en beroep) vrijwel samenvalt met de start van de personele reorganisatie. Omdat de geschilprocedures los staan van de personele reorganisatie hebben zij geen effect op de voortgang daarvan. In het kader van de invoering van het LFNP ligt het huidige aantal beroepschriften in lijn met de verwachting.
Welke gevolgen heeft dit aantal geschilprocedures voor de voortgang van de reorganisatie? Kunnen de gestelde deadlines worden gehaald?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Niet méér, maar slímmer blauw op straat” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Niet méér, maar slimmer blauw op straat» en heeft u kennisgenomen van het in dit bericht genoemde proefschrift?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gegeven de beperkte capaciteit van de politie en het grote beslag daarop, politiecapaciteit zo goed mogelijk moet worden ingezet en dat «Informatie gestuurde Politie» een belangrijke rol moet spelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Het proces van informatie gestuurde politie is van groot belang, omdat dit de basis is van goede resultaten door slim politiewerk.
Deelt u de mening van de promovenda dat het informatie-gestuurd werken van de politie niet goed van de grond is gekomen? Zo ja, hoe komt dat en hoe gaat u ervoor zorgen dat het inzetten van de politie op basis van de beschikbare informatie wel van de grond gaat komen? Zo nee, waaruit blijkt dat dit wel van de grond is gekomen?
Het informatie gestuurd werken heeft in het verleden al goede resultaten opgeleverd en bijgedragen aan een veiliger samenleving. Hier zijn vele voorbeelden van te benoemen. Neem bijvoorbeeld alle gevallen waarin wijkagenten of wijkteams weten wanneer er problemen dreigen te ontstaan en op tijd interveniëren om escalatie te voorkomen. Zie de aanpak van hotspotgebieden, bij woninginbraken, jeugdgroepen of overvallen, en de inzet bij de voorbereiding van evenementen. Ook is het vanzelfsprekend dat het informatie gestuurd werken nog niet volledig is uitgekristalliseerd in de basisteams die in januari 2015 van start gaan.
De informatiediscipline van de politie zal de komende jaren versterkt worden. De politie richt 24/7 real time intelligence centra in, volgt en intervenieert op sociale media en legt de verbinding met de dagdagelijkse operatiën. Informatie-afdelingen worden in een operationele setting geplaatst, zodat er op allerlei vlakken sprake is van een continue interactie tussen «informatie» en «operatie», bijvoorbeeld bij operationele analyses of bij het voorbereiden van nieuwe onderzoeken. Het informatie gestuurd werken kan op die manier in de praktijk haar meerwaarde verder bewijzen. Het concept komt terug in de inrichtings- en realisatieplannen en de politie is volop bezig met het realiseren van de juiste mensen op de juiste plaats bij deze informatieknooppunten.
Op welke wijze wordt er in bij de realisatie van de nationale politie rekening gehouden met het concept van informatie-gestuurd politiewerk en wat is de stand van zaken met betrekking tot het informatie-gestuurd werken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de vrees van de promovenda dat te veel aandacht voor de cijfermatige controle tot gevolg kan hebben dat de zaken die op lokaal niveau (voor een College van burgemeester en wethouders) van belang zijn, zoals openbare orde en leefbaarheid, uit beeld verdwijnen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het behalen van cijfers is nooit een doel op zich. Cijfers dienen een uiting zijn van de ambities ten aanzien van een effectieve veiligheidszorg, maar zorgen tegelijk ook voor een heldere focus voor de betrokken organisaties. Naast de kwantitatieve (cijfermatige) ambities dient er ook aandacht te zijn voor de kwaliteit van de aanpak en voor een goede duiding van de wereld achter de cijfers.
In de veiligheidsagenda 2015–2018 (Kamerstuk 28 684, nr. 412), die ik samen met het bevoegd gezag en de politie heb opgesteld, is hier ook nadrukkelijk invulling aan gegeven. In de veiligheidsagenda zijn cijfermatige ambities opgenomen die een uiting zijn van de gewenste richting van de aanpak van criminaliteit. Hierbij is niet alleen aangegeven wat het doel is voor de politie, maar er is ook een gemeenschappelijke doelstelling vastgesteld die toeziet op het verbeteren van de aanpak door alle betrokken partijen. Daarnaast is de getalsmatige doelstelling ten aanzien van de high impact crimes, door het gezag van lokaal af opgebouwd, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de lokale behoeften.
Deelt u de mening dat de effectiviteit van de politie niet of in ieder geval niet alleen, verbeterd wordt door meer blauw op straat, maar ook door beter blauw op straat? Zo ja, hoe wordt hier vorm aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat effectiviteit altijd afhankelijk is van meerdere factoren. Daarom heeft de politie in haar inrichtingsplannen niet alleen gekeken naar aantallen in bezetting van mensen die ergens werken, maar ook naar ondersteunende diensten zoals informatieknooppunten die politiemensen helpen om hun werk beter en effectiever te laten plaatsvinden.
Vergroten van de effectiviteit van blauw heeft mijn voortdurende aandacht. MEOS: mobiel effectiever op straat, is bijvoorbeeld een maatregel uit de intensiveringsgelden Rutte II die bijdraagt aan zoals u het noemt «beter blauw op straat». Door MEOS zijn agenten meer op straat en minder op het bureau. Politieagenten worden uitgerust met een smartphone met diverse applicaties en randapparaten. Met de combinatie hiervan kan de agent onder andere diverse landelijke en regionale registers raadplegen zodat onder meer de identiteit van personen beter op straat kan worden gecontroleerd en signaleringen worden gemeld.
Er wordt stevig geïnvesteerd in de ontwikkeling van RTIC’s (Real Time Intelligence Centres), waarbij de operationele eenheden real-time informatie ontvangen en daarmee een beter beeld krijgen van specifieke meldingen. Daarnaast is het van belang dat elke agent goed toegerust en opgeleid zijn werk kan doen, verbinding zoekt met betrokken partijen en dat daarin blijvend wordt geïnvesteerd.
Het onderzoek naar de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke landen zijn om dit moment lid van het Joint InvestigationTeam (JIT) dat onderzoek doet naar de MH17?
Naast Nederland zijn Australië, België en Oekraïne lid van het JIT. Met Maleisië wordt samengewerkt in het JIT en inmiddels is overeengekomen dat Maleisië als lid toetreedt.
Kent u het bericht «Vetorecht Oekraïne in strafonderzoek MH17»?1
Ja.
Kunt u aangeven of en welk vetorecht Oekraïne heeft in het onderzoek en/of de vervolging?
De JIT-deelnemers hebben elkaar toegezegd terughoudend te zijn met het verstrekken van opsporingsinformatie naar anderen dan deelnemers aan het onderzoek, tenzij er consensus over bestaat dat informatie naar buiten kan worden gebracht zonder dat het onderzoek daardoor wordt geschaad. Consensus onder de JIT-partners is iets anders dan een vetorecht van een van hen.
Kent u de berichten «Malaysia joins Dutch-led probe of MH17»?2 en «MH17: Malaysia to join criminal investigation team»3, van begin november in de pers in Malaysia, waarin duidelijk staat dat dat land volwaardig lid van het JIT zal worden?
Ja.
Heeft Maleisië een formele relatie met het JIT, zoals lidmaatschap of een soort tweederangs-lidmaatschap? Zo ja, wanneer is die tot stand gekomen en welke vorm heeft die aangenomen?
Maleisië neemt reeds formeel deel aan het JIT en zal toetreden als lid.
Hoe is de samenwerking tussen de landen in het JIT en met Maleisië?
De samenwerking is goed. Zie overigens ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u zich herinneren dat op 15 oktober meerdere Kamerleden tijdens het Algemeen overleg expliciet gevraagd hebben of er non-disclosure agreements in het JIT zitten?
Ja.
Bent u bereid zeer precies te vertellen of er afspraken in het JIT gemaakt zijn om bepaalde informatie niet te publiceren of niet te gebruiken in het onderzoek of de vervolgingsfase, indien één van de deelnemende landen daarop staat? Bent u bereid om betreffende passages van het JIT openbaar te maken? Zo nee, kunt u dan heel precies de afspraken omschrijven?
De landen die het JIT hebben gevormd, spraken bij de oprichting daarvan af dat terughoudendheid wordt betracht bij het naar buiten brengen van informatie met betrekking tot het onderzoek. Dit is vastgelegd in de JIT-overeenkomst. Dit document richt zich alleen op het onderzoek en niet op de vervolgingsfase. Zoals wij al eerder aan uw Kamer hebben gemeld, leent de JIT-overeenkomst zich niet voor openbaarmaking omdat deze operationele afspraken bevat over een lopend strafrechtelijk onderzoek. Nederland hecht er vanzelfsprekend aan dat het onderzoek niet wordt geschaad en dit in alle vertrouwelijkheid kan plaatsvinden. De overeenkomst met betrekking tot het JIT kunnen wij daarom niet openbaar maken.
Indien er sprake is van enige non-disclosure afspraak, kunt u dan aangeven of
Zie antwoord vraag 8.
Welke rechtshandelingen van Oekraïne erkent Nederland automatisch onder het JIT en is zij gehouden 100% hieraan mee te werken en deze te accepteren?
Alle JIT-landen opereren op eigen grondgebied overeenkomstig hun eigen, nationale rechtsregels. Dat is voor Oekraïne niet anders. Aangezien Oekraïne net zoals Nederland partij is bij de internationale verdragen op basis waarvan in het strafrechtelijk onderzoek wordt samengewerkt, geldt tussen de verschillende samenwerkende landen het beginsel dat er vertrouwen dient te bestaan in elkaars rechtssysteem.
Is het onderzoek in het licht van het bovenstaande volledig en onafhankelijk, zoals gevraagd in VN-Veiligheidsraad resolutie 2166?
Ja.
Kunt u de toegezegde lijst met neergeschoten vliegtuigen en helikopters in Oost-Oekraïne zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen?
In de Stand van Zaken brief MH 17 van 18 december (Kamerstuk 33 997, nr. 26) aan uw Kamer gaan we in op de toezegging te rapporteren over het aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen boven Oost-Oekraïens grondgebied voorafgaand aan de ramp op 17 juli 2014.
Wie doet op dit moment onderzoek naar de vliegroutes, de keuze om over Oost-Oekraïne te vliegen (terwijl andere maatschappijen daar niet vlogen) en de besluiten die geleid hebben tot het laten vliegen over het conflictgebied?
Momenteel doet de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in het kader van de MH17 ramp onderzoek naar de besluitvorming over vliegroutes en de risico-afweging die is gemaakt bij de keuze voor de vliegroute over Oost-Oekraïne. De OVV blikt daarbij niet alleen terug maar bekijkt ook het systeem in den brede met het doel lessen voor de toekomst te trekken.
Kan uit het onderzoek naar de vliegroutes een aansprakelijkheid voortvloeien?
De OVV doet geen uitspraken over schuld of aansprakelijkheid.
De stand van zaken rondom de MH17-rampplek |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de mededeling deze week van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat de bergingsmissie van de wrakstukken van vlucht MH17 is afgerond? Heeft u kennisgenomen van het op Twitter gepubliceerde verslag van journalist Harald Doornbos waaruit valt op te maken dat er nog steeds brokstukken op de rampplek liggen? Kloppen zijn waarnemingen?
Zoals reeds gemeld in de Stand van Zaken brief MH17 van 18 december (Kamerstuk 33 997, nr. 16) is op zondag 16 november de interim-presentie van de Combined Joint Interagency Task Force (IP-CJIATF) in opdracht van de Onderzoeksraad voor Veiligheid gestart met de berging van de wrakstukken. Uiteindelijk heeft de interim-presentie door tussenkomst van de OVSE met behulp van de lokale overheden en de SES in zes dagen tijd een hoeveelheid wrakstukken gelijk aan de inhoud van twaalf treinwagons geborgen. Alle overige wrakstukken ter plaatse die alsnog wel geborgen konden worden, zijn op woensdag 17 december met behulp van de SES vervoerd naar en opgeslagen in Kharkiv.
In het rampgebied zijn nog wel wrakstukken achtergebleven, die waarschijnlijk niet relevant zijn voor het onderzoek van de Onderzoeksraad. In het bijzonder liggen er nog wrakstukken op de burnsites, waar ook mogelijk stoffelijke resten zijn die kunnen bijdragen aan eventuele identificatie. Bij onderzoek aan de wrakstukken in Gilze-Rijen zijn (minimale) stoffelijke resten aangetroffen. Deze stoffelijke resten worden met gepaste eerbied naar Hilversum vervoerd van waaruit verdere identificatie zal plaatsvinden.
In verband met de weersomstandigheden (met name vorst in de grond) kan het Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) de burnsites op dit moment niet meer forensisch onderzoeken. Voor nader forensisch onderzoek is het afgraven van de grond noodzakelijk. Dat kan niet als de grond bevroren is. Ruiming van de wrakstukken op de burnsites verstoort het forensisch onderzoek teveel, daarom is ervoor gekozen deze wrakstukken vooralsnog niet te ruimen. Dit gebied is derhalve gemarkeerd om na de winterperiode de werkzaamheden te kunnen voortzetten, zodra de veiligheidssituatie en weersomstandigheden dit toelaten. Ook in het gebied ten noorden van Petropavlivka liggen wrakstukken, maar deze konden in verband met de veiligheidssituatie nog niet worden geborgen. Na de winter, en indien de veiligheidssituatie dit toelaat, zal de repatriëringsmissie haar werkzaamheden op de rampplek hervatten. Met het lokale agentschap voor rampenbestrijding (SES) is afgesproken dat, mochten er nog stoffelijke resten en persoonlijke bezittingen worden gevonden, de SES deze zal verzamelen en de missie hierover zal informeren.
Liggen er nog wrakstukken op de rampplek? Liggen er nog persoonlijke bezittingen op de rampplek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de weersomstandigheden, in het bijzonder de sneeuwval, toegang tot de rampplek op dit moment bemoeilijken? Bent u voornemens de laatste wrakstukken en eventueel aanwezige persoonlijke bezittingen alsnog, al dan niet in het nieuwe seizoen, te bergen? Zo neen, wat is de afweging om dit niet te doen?
Zodra de missie haar werkzaamheden kan hervatten, zal het gebied opnieuw worden onderzocht. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
Wat zijn de laatste ontwikkelingen omtrent de veiligheid op en rondom de rampplek? Kunt u bevestigen dat de separatisten inmiddels verder zijn opgerukt, met als gevolg dat de frontlinie verder van de rampplek verwijderd is? Is de veiligheidssituatie ter plekke nog van belang voor het onderzoek?
Voor het actuele veiligheidsbeeld in Oekraïne verwijzen wij u ook naar de Stand van Zaken brief MH17 van 18 december 2014 (Kamerstuk 33 997, nr. 16). De afgelopen weken zijn er geen significante wijzigingen geweest in de veiligheidssituatie in Oost-Oekraïne. Het recent afgekondigde staakt-het-vuren tussen het Oekraïense leger en de separatisten wordt regelmatig geschonden. De frontlijn ligt thans op enkele kilometers ten noorden van de rampplek. Sinds medio november 2014 slagen beide partijen er niet in deze frontlijn in eigen voordeel te verplaatsen. De vijandelijkheden aan de frontlijn hebben vooral plaats in de vorm van artilleriebeschietingen. De veiligheidssituatie ter plekke is nog steeds van belang voor het onderzoek. Zo is toegang tot het gebied ten noorden van Petropavlivka niet mogelijk vanwege de veiligheidssituatie.
Het bericht 'Meisje gebeten door pitbull, baasje loopt door' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meisje gebeten door pitbull, baasje loopt door»?1
Ja.
Klopt het dat de politie in deze zaak heeft aangegeven niet op zoek te gaan naar de dader?
Het is niet zo dat de politie in deze zaak geen actie onderneemt. Er is aangifte opgenomen, er is een opsporingsonderzoek gestart, er zijn getuigen gehoord en er is gesproken met de ouders van het slachtoffer. Er wordt gezocht naar de betreffende hond en zijn eigenaar. Zodra deze gevonden zijn en is vastgesteld wat voor hond het betreft, zal het Openbaar Ministerie in overleg met de burgemeester van Tilburg bezien of strafrechtelijke en/of bestuurlijke maatregelen (zoals een muilkorfgebod) voor dit geval aan de orde zijn.
Hoe beoordeelt u deze beslissing, gelet ook de mogelijke toepassing van artikel 425, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in casu?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gelet op de uitkomst in het zogeheten Pitbullterriër-arrest, een pitbull zoals deze kan worden aangemerkt als een gevaarlijk dier?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat het voorkomt dat de politie bij aangifte van artikel 425 Sr stelt dat aangifte doen niet mogelijk is omdat het een civiele kwestie zou betreffen?
Daarvan zijn mij geen signalen bekend. Iedereen die kennis draagt van een strafbaar feit kan daarvan aangifte doen.
Bent u van mening dat de politie voldoende op de hoogte is van de strafrechtelijke mogelijkheden om tegen daders van agressieve honden op te treden? Welke verbeteringen zijn hierin volgens u wenselijk en/of noodzakelijk?
Politiemensen volgen na de meerjarige politieopleiding gedurende hun loopbaan regelmatig trainingen en worden voortdurend over de ontwikkelingen met betrekking tot wet- en regelgeving geïnformeerd. Ik heb geen signalen dat op dit specifieke onderdeel verbetering geboden is.
Kunt u aangeven welke prioriteit artikel 425 Sr heeft bij de politie en het Openbaar Ministerie ten aanzien van opsporing en vervolging op basis van dit artikel?
Voor strafrechtelijke vervolging in geval van een bijtincident is het allereerst nodig dat aangifte wordt gedaan door het slachtoffer. De politie maakt met regelmaat proces-verbaal op ter zake van overtreding van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht en het Openbaar Ministerie geeft hier ook opvolging aan. In de afgelopen 3 jaar gaat het om 100 à 200 gevallen per jaar. Daarnaast is het mogelijk dat een bijtincident bestuursrechtelijk wordt afgehandeld, wat er onder andere toe kan leiden dat de hond op last van de burgemeester in beslag wordt genomen.
Transactie met militairen, verdacht van verduistering |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Klopt de inhoud van het bericht «militairen schuldig aan verduistering in Kunduz»1 volledig? Zo nee, wat klopt er niet?
De inhoud van het artikel met betrekking tot de strafrechtelijke afdoening is juist, met dien verstande dat het transactievoorstel is gedaan op basis van de verdenking van verduistering in dienstbetrekking in vereniging gepleegd.
Kunt u uitleggen waarom geen transactie is aangeboden ter zake van verduistering in dienstbetrekking? Ontbreekt daarvoor alle bewijs of is het strafverzwarend bestanddeel «in dienstbetrekking» achterwege gelaten om opportuniteitsredenen? In het laatste geval: wat was/waren die reden(en)?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zijn/waren de verdachten lid van de Koninklijke Marechaussee? Zo ja, is strafontslag toegepast? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betrof geen leden van de Koninklijke Marechaussee.
Het bericht “Ouderen vaker slachtoffer van geweld” |
|
Bas van 't Wout (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Ouderen vaker slachtoffer van geweld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht van het Centraal Planbureau over de enorme toename van het aantal gevallen van geweld tegen ouderen? Hoe verklaart u deze toename? Hoe verklaart u de toename bij met name oudere mannen?
De resultaten van het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vinden wij zorgelijk en nemen we ook zeer serieus. Het is echter niet duidelijk waardoor deze stijging is veroorzaakt. De gegevens van het CBS geven hier geen informatie over. Ook het CBS zelf geeft aan hiervoor geen directe verklaring te hebben. Dat het geweld vaker dan gemiddeld door buurtgenoten wordt gepleegd, komt omdat het leven van ouderen zich meer om en rond het huis afspeelt, aldus het CBS. Overigens blijkt uit het onderzoek ook dat het aantal 65-plussers dat te maken heeft gehad met geweld of bedreiging weliswaar is verdubbeld, maar dat dit percentage nog steeds lager ligt dan het landelijk gemiddelde voor slachtofferschap van geweld. Daarnaast blijkt uit de cijfers dat de toename van geweld bij ouderen mannen en vrouwen naar verhouding vrijwel gelijk is. Specifiek voor overvallen op senioren geldt bovendien dat over de eerste negen maanden van 2014 het aantal overvallen op senioren is gedaald met 19% ten opzichte van dezelfde periode in 2013.
Bent u bereid naast het reeds bestaande actieplan «Ouderen in veilige handen»2 en de periodieke voortgangsrapportages geweld in afhankelijkheidsrelatie3 aanvullende maatregelen te treffen om geweld tegen ouderen tegen te gaan?
Al eerder is door de Staatssecretaris van VWS toegezegd dat er een vervolg zal komen op het actieplan «Ouderen in veilige handen», dat eind van dit jaar afloopt. Het actieplan richt zich op mishandeling in huiselijke kring of professionele setting, waarbij er sprake is van een terugkerende (zorg)afhankelijkheid van het slachtoffer (van 65 jaar of ouder) ten opzichte van de pleger.
De cijfers van het CBS zien echter vooral op mishandeling en bedreiging door onbekenden en buurtgenoten en, in beperkte mate om geweld door familieleden. In 40% van alle gevallen was de dader bekend, en daarbinnen bleek de dader in 10% een familielid te zijn. Of hierbij ook sprake was van een terugkerende zorgafhankelijkheid, is niet bekend.
De cijfers van het CBS gaan dus vooral over geweld waarbij geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie van het slachtoffer. De aanpak van deze criminaliteit valt onder de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ). Omdat het bij ouderen vaak gaat om kwetsbare mensen, is de Minister van VenJ voor wat betreft de High Impact Crimes een specifiek traject gestart om ouderen voor te lichten en weerbaarder te maken. Er zijn diverse acties uitgevoerd om ouderen in hun eigen omgeving voor te lichten over de gevaren van een babbeltruc, een overval of inbraak. Daarbij wordt samengewerkt met de Unie KBO (Katholieke Bond van Ouderen), een groot aantal gemeenten en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Specifiek voor het voorkomen van agressie en geweld tussen buurtgenoten wordt bovendien via het CCV de lokale toepassing van buurtbemiddeling gestimuleerd.
Welke rol is er weggelegd voor zorginstanties zoals verpleeg- en verzorgingstehuizen, thuiszorg, instellingen voor verstandelijk gehandicapten en de ggz zelf om geweld tegen ouderen tegen te gaan? Wat verwacht u in dit kader van het waarschuwingsregister dat met steun van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot stand wordt gebracht waarbij personeel in de zorg op een zwarte lijst kan worden gezet?
De cijfers van het CBS hebben geen betrekking op intramurale cliënten van (zorg)instellingen, omdat die niet bevraagd zijn voor de Veiligheidsmonitor waaruit de cijfers afkomstig zijn.
Zorginstellingen zijn verantwoordelijk voor een veilige woon- en leefomgeving voor hun cliënten. Dit betekent dat er bijvoorbeeld sprake moet zijn van een adequaat beleid rondom diefstal in de zorginstelling, waaronder goede diefstalpreventie en voorlichting.
Het Ministerie van VWS kan daarbij een ondersteunende rol spelen. Zo is, in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen», de leidraad veilige zorgrelatie ontwikkeld. De leidraad biedt handvatten hoe te handelen bij grensoverschrijdend gedrag of geweld door professionals die in de zorg werken of door vrijwilligers die door de zorgorganisatie worden ingeschakeld.
Daar waar het gaat om geweld gepleegd door personen uit de huiselijke kring, is (ook binnen een instelling) de wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van toepassing.
Daarnaast is specifiek voor het beter herkennen en signaleren van ouderenmishandeling voor professionals de e-learningmodule «Ouderen in veilige handen» ontwikkeld.
Werkgevers in de zorg- en welzijnssector hebben hun verantwoordelijkheid genomen door het waarschuwingsregister op te zetten. Het waarschuwingsregister, waarvan VWS de ontwikkeling financieel heeft ondersteund, kan – als het breed door de sector is overgenomen – een belangrijke rol spelen om veiligheidsbeleid bij instellingen op de kaart te zetten, en zo ongewenst gedrag te voorkómen. Doordat medewerkers, maar ook cliënten en hun omgeving weten dat instellingen zijn aangesloten bij het register en dus een actief beleid voeren op dit punt, zullen mensen hopelijk ook eerder actie ondernemen als er toch sprake is van ongewenst gedrag.
Hoe vaak wordt zwaarder gestraft bij geweld in afhankelijkheidsrelaties in geval van geweld tegen ouderen, sinds de regering in 2012 heeft aangegeven dat dit reeds mogelijk is?4
Politie en het openbaar ministerie registreren niet specifiek op ouderenmishandeling. Cijfers hierover kunnen dan ook niet worden gegeven.
De geheime malware die aangetroffen is binnen de systemen van de Europese Unie en bedrijven in Europese lidstaten |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Secret malware in European Union attack linked to U.S. and British intelligence»1 en «Researchers uncover government spy tool used to hack telecoms and Belgian Cryptographer»?2
Ja.
Was u, of een van uw diensten zoals de AIVD of het NCSC, op de hoogte van het bestaan en functioneren van de specifieke malware, ook wel «Regin» genoemd, die kennelijk wordt gebruikt voor infecties van ICT-systemen? Zo ja, wanneer was u hier van op de hoogte?
Zoals ik heb aangegeven richting uw Kamer op 14 oktober 2013, bij de beantwoording van Kamervragen van de leden Schouw en Verhoeven, naar aanleiding van berichtgeving van de Duitse krant Der Spiegel en de Belgische krant de Standaard, heeft de AIVD onderzoek verricht en destijds geen aanwijzingen aangetroffen dat Nederland een direct doelwit was van deze aanval (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 254).
Kunt u bevestigen of het in de gevallen van de Europese Unie en Belgacom, gaat om de specifieke malware «Regin», zoals beschreven in het artikel van The Intercept?
Daarover kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u garanderen dat ICT-systemen van de Nederlandse overheid niet geïnfecteerd zijn door schadelijke malware van buitenlandse inlichtingendiensten of veiligheidsdiensten? Zo nee, welke stappen onderneemt u ter beperking van het risico op aanvallen met malware?
In het algemeen zijn geen garanties te geven. Nederland heeft een nationale cyber security strategie, waarbij diverse organisaties samenwerken om dreigingen op het gebied van digitale veiligheid tegen te gaan. In dit kader is ook de pilot Nationaal Detectie Netwerk gestart, waar de AIVD aan deelneemt.
Kunt u verifiëren of «Regin» malware of vergelijkbare malware afkomstig is van Amerikaanse of Britse inlichtingen- of veiligheidsdiensten zoals wordt gesuggereerd in de genoemde artikelen? Zo nee, gaat u hierover contact zoeken met betrokken Amerikaanse en Britse overheidsinstanties?
In het algemeen zullen Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten buitenlandse diensten aanspreken indien sprake is van geconstateerde inbreuken op Nederlandse belangen. Over de inhoud van dergelijke contacten kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
Kunt u aangeven of Nederland werkt aan het aanpakken van dit soort malware en het achterhalen van de makers van de genoemde en vergelijkbare malware? Zo ja, wordt hierbij samengewerkt met andere landen of in Europees verband?
Heimelijk uitgevoerde inlichtingenactiviteiten in en tegen Nederland zijn niet toelaatbaar. Er zijn nationaal en internationaal initiatieven ontplooid om digitale dreigingen tegen te gaan.
Vanuit de EU is er de Working Group on data protection. Ook is er aansluiting gezocht bij het acht-punten-programma van de Duitse Bondskanselier Merkel.
Gaat u dit aankaarten in internationaal verband, bijvoorbeeld op een internationale top over cyber security, nu de mogelijkheid bestaat dat deze malware is gemaakt door inlichtingendiensten van westerse landen waar Nederland een goede verstandhouding mee heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een verdachte zou zijn vrijgelaten vanwege het niet tijdig onderzoeken van een DNA-spoor |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een verdachte van een overval op een winkel in Gouda door de rechtbank in Den Haag uit voorarrest zou zijn ontslagen omdat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) niet zou zijn toegekomen aan het onderzoek naar het DNA-spoor van de overval vanwege grote drukte?
Ja.
Deelt u de mening dat vertraging in het onderzoeken van DNA-sporen onwenselijk is?
Ja.
Klopt het dat het NFI op dit moment niet toekomt c.q.l is toegekomen althans niet tijdig of binnen de door haar gebruikelijk gehanteerde termijnen, aan het onderzoeken van DNA-sporen in strafzaken?
Nee.
Voor het jaar 2014 heeft u 2 miljoen euro gereserveerd teneinde forensisch onderzoek uit te besteden aan particuliere forensische onderzoeksinstituten; kunt u aangeven hoeveel van dit geld daaraan daadwerkelijk is uitgegeven?
Zoals eerder toegezegd is voor de periode 2014–2016 € 2 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Het staat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) vrij om hun opdrachtnemers te kiezen. Dit kunnen zowel particuliere instituten als het NFI zijn. Het is de verwachting dat het budget voor 2014 nagenoeg volledig zal worden besteed.
Herkent u de signalen van deze particuliere forensische onderzoeksinstituten dat zij nauwelijks opdrachten krijgen voor het doen van deze onderzoeken? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
Nee. Uit de gegevens die ik van het OM heb ontvangen, blijkt dat tot november het overgrote deel van het bij particuliere onderzoeksinstituten te besteden bedrag is besteed.
Kunt u aangeven waarom deze particuliere instituten niet zijn ingeschakeld bij het grootschalige identificatieproces na de ramp met de MH17? Bent u voornemens ervoor te zorgen dat eventuele knelpunten bij het inschakelen van deze particuliere onderzoeksinstituten worden weggenomen? Erkent u het belang van de aanwezigheid van deze instituten voor bijvoorbeeld contra-expertise en het scherp houden van het NFI zoals het NFI recent nog heeft aangegeven?
Zoals u weet heb ik aangegeven dat de onderzoeken ten behoeve van de ramp met vlucht MH17 met de allerhoogste prioriteit uitgevoerd moeten worden. Omdat het een nationale ramp betreft die een grote impact heeft op onze samenleving, heb ik besloten deze onderzoeken door het NFI en de politie zelf te laten uitvoeren.
Gezien de omvang en gewenste snelheid van deze onderzoeken, is het helaas onmogelijk al de aan deze vliegramp gerelateerde onderzoeken te verrichten naast de andere onderzoeken die het NFI uitvoert. Daarom heb ik u bij brief van 23 september 2014 laten weten besloten te hebben dat, waar nodig, de werkzaamheden die het NFI als gevolg van die ramp niet zelf kan uitvoeren dan wel de gevallen waar de vertraging te hoog oploopt, uitbesteed kunnen worden aan derden (particuliere forensische instituten). Van deze uitbesteding wordt momenteel nog gebruik gemaakt. Sporen die naar een particulier forensisch instituut dienen te worden overgebracht worden zo snel mogelijk, nadat de politie deze sporen naar het NFI heeft gestuurd en deze daar zijn geregistreerd, naar het betreffende particuliere instituut gestuurd.
Ik erken het belang van de aanwezigheid van andere forensische instituten ten behoeve van bijvoorbeeld inspringen op piekmomenten, het ontwikkelen van specifieke expertise en kennis en het uitvoeren van contra-expertises.
Kunt u ingaan op de rol van de Landelijke Toetsingscommissie (LTC) in de uitbesteding van werkzaamheden aan particuliere onderzoeksinstituten? Werkt deze commissie naar uw oordeel belemmerend in de uitbesteding van onderzoekstaken aan particuliere instituten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunnen die belemmeringen worden weggenomen?
Nee, ik ben het niet eens met de stelling dat de rol van de LTC belemmerend zou werken voor de besteding van de middelen. Ik heb u tijdens het AO van 19 februari 2014 toegezegd te bezien of de werkwijze van de LTC vereenvoudigd kan worden. Politie en OM werken momenteel aan een gedegen voorstel. Ik zal u over de uitkomst zo spoedig mogelijk informeren.
Herkent u zich in de signalen over een vermeende «bevriezing» van het aan de LTC toegekende budget? Berust dit op een misverstand? Hoe kunt u de zorgen van de particuliere instituten over deze «bevriezing» wegnemen?
Nee. Er is geen sprake van een bevriezing van het LTC budget. Hierover is ook reeds meerdere malen met de particuliere instituten gesproken.
Kunt u garanderen dat het bestaande stelsel waarbij forensisch onderzoek aan particuliere instituten wordt uitbesteed, zal blijven bestaan? Welk bedrag heeft u ingeboekt voor 2015 en voor volgende jaren?
Ik heb u bij brief van 12 november 2013 (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 28) laten weten dat ik voor de periode 2014 tot en met 2016 per jaar € 2 miljoen beschikbaar stel via de zogenaamde ontwikkelvariant. Dit bedrag is door de politie en het OM vrij besteedbaar bij de particuliere instituten en het NFI, uiteraard met inachtneming van de geldende regels voor inkoop van goederen en diensten. Deze ontwikkelvariant geeft de politie en het OM de ruimte om te komen tot een toekomstbestendige inrichting van de forensische opsporing, waarmee de verantwoordelijkheid voor een gedegen, kwalitatief hoogstaand forensisch onderzoek bij de partijen wordt gelegd die daar verantwoordelijk voor zijn. Het advies van de commissie Winsemius en de bijbehorende rapporten hebben hiervoor reeds de basis gelegd.