Het bericht ‘Veehouderij kan niet zonder begrenzing’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het interview «Veehouderij kan niet zonder begrenzing»?1
Ja.
Deelt de u de opvatting uit het interview dat een stelsel van fosfaatrechten moet worden ingevoerd om niet over de milieugrens heen te gaan? Hoe duidt u de praktijk dat het fosfaatplafond weliswaar overschreden wordt, maar dat een substantieel deel van de Nederlandse mest (en daarmee fosfaat) niet in het Nederlandse milieu belandt, maar door bijvoorbeeld mestverwerking, innovatieve toepassingen en export juist buiten het milieu wordt geplaatst en dat, wanneer dit deel gesaldeerd wordt met het fosfaatplafond, er geen sprake is van een overschrijding van het plafond?
Ik deel de opvatting uit het interview. Het fosfaatplafond maakt deel uit van de voorwaarden van onze derogatie van de Nitraatrichtlijn. Dat een deel van de mest buiten de Nederlandse landbouw belandt, speelt daarbij geen rol. Voor het behoud van de huidige derogatie en het verkrijgen van een volgende derogatie is het noodzakelijk dat wij ons aan de afgesproken voorwaarden houden.
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld (brieven 3 maart en 8 september 2016) zal ik voor een volgende derogatiebeschikking (2018–2021), wanneer via het stelsel van verplichte mestverwerking is zekergesteld dat het fosfaatoverschot geen extra milieurisico met zich meebrengt, bij de Europese Commissie bepleiten dat het niet nodig is om nog langer de fosfaatproductie in absolute zin te begrenzen. En indien de Europese Commissie vasthoudt aan een productieplafond, zal ik bespreken of mest die aantoonbaar buiten de Nederlandse landbouw wordt gebracht als het ware kan worden gesaldeerd in fosfaatproductieplafond. Hiervoor is een aanpassing van de Nitraatrichtlijn niet noodzakelijk.
Wat vindt u van de uitspraak: «Natuurlijk kun je ook overwegen om de Nitraatrichtlijn aan te passen, maar dan ben je zo drie tot vier jaar verder»? Is deze uitspraak in lijn met de inzet van dit kabinet om het vastgestelde fosfaatplafond binnen de Nitraatrichtlijn (derogatie op de Nitraatrichtlijn) los te laten, of als dat niet lukt de fosfaatproductie die door mestverwerking, export en innovaties niet in het milieu terecht komt te salderen? Zo ja, waaruit blijkt dit?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de suggestie die gedaan wordt in het interview dat het kabinetsbeleid om in te zetten op aanpassing van de Nitraatrichtlijn (schrappen fosfaatplafond of salderen van fosfaatproductie die buiten het milieu geplaatst wordt in de derogatie op de Nitraatrichtlijn) uitgedrukt kan worden in het minder nauw nemen van de milieumaatregelen? Zo ja, hoe staat deze uitspraak in verhouding tot het kabinetsbeleid om juist in te zetten op aanpassing van de derogatie op de Nitraatrichtlijn?
Die suggestie tref ik in het interview niet aan. Ik lees in het interview dat het verlagen van de normen voor waterkwaliteit in de Nitraatrichtlijn niet realistisch is. Ik onderschrijf die opvatting.
Deelt de u de opvatting dat deze uitspraken wel heel ongelukkig zijn in aanloop naar de introductie van de fosfaatrechten en de inzet die het kabinet toegezegd heeft uit te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
In uw brief van 3 maart jl.2 stelt u: «Ik ben bereid om, ervan uitgaande dat via het stelsel van verplichte mestverwerking zeker wordt gesteld dat het fosfaatoverschot geen extra milieurisico met zich meebrengt, bij de Europese Commissie te bepleiten dat het niet nodig is om nog langer via een plafond in de derogatiebeschikking de fosfaatproductie in absolute zin te begrenzen.»; als de toenmalige directeur-generaal binnen de directie Agro niet in deze weg geloofde, wat is dan de kracht van de Nederlandse inzet in Brussel geweest? Kunt u aangeven wat de waarde is van bovenstaande passage uit de brief van 3 maart jl.?
De heer Hoogeveen heeft zich als directeur-generaal Agro en Natuur van mijn ministerie altijd ten volle ingezet om het kabinetsbeleid in Brussel te realiseren.
Kunt u zich voorstellen dat een dergelijk interview het vertrouwen van de boeren kan schaden? Zo ja, wat kunt en gaat u eraan doen om dit vertrouwen te herstellen? Zo nee, waarom bent u van mening dat een dergelijk interview met dergelijke uitspraken niet schadelijk is voor het vertrouwen van boeren?
Zie de antwoorden op vragen 4 en 6.
Kunt u aangeven welke contacten u heeft gehad met de verschillende commissarissen in Brussel, wanneer en welke communicatie is gedeeld?
Er hebben zowel op politiek als op hoogambtelijk niveau gesprekken plaatsgevonden met de meest betrokken diensten van de Europese Commissie over de overschrijding van het fosfaatproductieplafond en over de door Nederland voorgestane aanpak om de fosfaatproductie weer in overeenstemming met het plafond te brengen. Daarnaast heeft Nederland in juni een presentatie gegeven in het Nitraatcomité.
Het is, mede in het belang van de te bereiken resultaten, niet wenselijk of gebruikelijk om gedetailleerde informatie over de gesprekken openbaar te maken.
Kunt u aangeven welke contacten er op hoog ambtelijk niveau zijn geweest met de hoge ambtenaren van de verschillende commissies, wanneer en welke communicatie is gedeeld?
Zie antwoord vraag 8.
Het op grote schaal illegaal couperen van paardenstaarten |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat het al sinds 2001 bestaande verbod op het couperen van paardenstaarten op grote schaal overtreden zo niet ontweken wordt?1
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vraag 5, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125)
Deelt u de opvatting dat het couperen van paarden dierenmishandeling is? Zo ja, waarom vindt er dan geen effectieve handhaving plaats? Zo nee, waarom niet?
Het couperen van dieren zonder diergeneeskundige noodzaak is in Nederland niet toegestaan en ik bestempel het als een vorm van verminking. Het verminken van dieren is dierenmishandeling. Verder verwijs ik naar mijn antwoorden op de door het lid Van Gerven gestelde vragen 2 t/m 6 van 29 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) inzake deelname gecoupeerde paarden aan hengstenkeuring.
Hoeveel gecoupeerde paarden zijn er in Nederland? Hoeveel zijn daarvan in Nederland verminkt en hoeveel in het buitenland?
Het is onbekend hoeveel gecoupeerde paarden in Nederland gehouden worden, noch hoeveel daarvan in Nederland of in het buitenland gecoupeerd zijn.
Kunt u precies aangeven hoeveel paardenmarkten de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) jaarlijks controleert, hoeveel paarden daarbij bezichtigd worden, welk deel daarvan gecoupeerd is, en welke bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties vervolgens worden opgelegd of in gang worden gezet tegen de eigenaren?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vragen 2 en 3 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125). Over de voortgang van het bestuursrechtelijke traject dat ik heb ingezet, zal ik uw Kamer voor het eind van dit jaar informeren.
Indien er ongebruikte bestuursrechtelijke mogelijkheden zijn, welke zijn dat en waarom worden die niet ingezet?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de eerder door het Lid Wassenberg gestelde vragen 2, 3 en 4 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125).
Hoe controleert u, in het kader van het bepalen of het tentoonstellingsverbod voor een specifiek paard geldt, of een staart legaal of illegaal in het buitenland gecoupeerd is?
Het tentoonstellingsverbod heeft betrekking op paarden waarbij een verboden ingreep is verricht. Het couperen van dieren is een verboden lichamelijke ingreep, tenzij de ingreep uit diergeneeskundige noodzaak wordt verricht. In geval van het aantreffen van een gecoupeerd paard op een tentoonstelling zal de organisator van de tentoonstelling c.q. de houder van het paard moeten kunnen aantonen niet in overtreding te zijn door middel van een diergeneeskundige verklaring waaruit blijkt dat het dier op grond van een diergeneeskundige verklaring is gecoupeerd.
Welke Unielanden kennen een coupeerverbod en/of een algeheel tentoonstellingsverbod van gecoupeerde paarden?
Voor zover mij op dit moment bekend is, geldt er een coupeerverbod in België, Bulgarije, Denemarken, Finland, Duitsland, Hongarije, Letland, Litouwen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk (m.u.v. Noord-Ierland). In Frankrijk geldt een tentoonstellingsverbod, maar geen coupeerverbod.
Op welke wijze wordt handhavend opgetreden tegen organisatoren van tentoonstellingen die gecoupeerde paarden mee laten doen en worden zij medeverantwoordelijk gemaakt voor de misstand die zij faciliteren?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vragen 2, 3 en 4 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125).
Wat doet u om samen met de sector er zorg voor te dragen dat de esthetiek van paarden zodanig wordt hervormd dat het verwijderen van de staart niet langer noodzakelijk geacht wordt voor het deelnemen aan tentoonstellingen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de eerder door het lid Van Gerven gestelde vraag 7 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 124).
De Clinton Foundation |
|
Martin Bosma (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland geeft miljoenen aan Clinton Foundation»?1
Ja.
In welke landen zijn projecten uitgevoerd met de ruim vier miljoen euro die aan de Clinton Foundation is overmaakt? Kunt u een lijst verstrekken met de projecten die met dit geld zijn bekostigd?
Het Clinton Development Initiative (CDI), deel uit makend van de Clinton Foundation, heeft de volgende projecten opgezet:
CDI SMALLHOLDER BEREIK 2015–2016
Malawi
Tanzania
Rwanda
Demonstratie velden
217
61
660
Aantal coöperaties/boerengroepen
2.545
140
588
Aantal boeren getraind seizoen 2015–2016
59.261
4.020
17.954
Wat is exact de rol van de Clinton Foundation geweest bij het uitvoeren van deze projecten?
In het kader van de Alliance for Climate Smart Agriculture, waarvan Nederland een van de oprichters is, wordt internationaal ingezet op publiek-private samenwerking om de doelstellingen op het gebied van voedselzekerheid en klimaatveranderingen te realiseren. In het kader van deze samenwerking wordt met verschillende bedrijven samengewerkt en met charitatieve organisaties, zoals de Clinton Foundation. Het Clinton Development Initiative (CDI)2 is de uitvoerder van de projecten en verschilt daarin van andere Amerikaanse charitatieve instellingen die geld doorsluizen aan andere partijen. In Malawi, Tanzania en Rwanda integreert CDI de exploitatie van commerciële boerderijen met samenwerking met kleine boeren om hun toegang tot de lokale markten te vergroten en een eerlijke prijs te laten verdienen voor hun producten. Het CDI model geeft prioriteit aan kleine boeren door hun toegang tot kennis, inputs en diensten te ondersteunen, om hun gewasopbrengsten te verbeteren en te verhogen en hun inkomen te diversifiëren. Met een focus op agrarische ontwikkeling van de markt, duurzaamheid en efficiency, werkt CDI samen met boerenorganisaties, NGO's, de particuliere sector, sociale investeerders en overheden.
Waarom is Nederland in zee gegaan met de Clinton Foundation en waarom heeft Nederland haar beleidsdoelstellingen door de Clinton Foundation willen laten verwezenlijken?
Nederland wil in het kader van het realiseren van internationale VN-doelstellingen op het gebied van voedselzekerheid en klimaatverandering alsmede in het kader van de Alliance for Climate Smart Agriculture aandacht genereren voor het belang van Klimaat-slimme landbouw in Rwanda en andere landen in Oost-Afrika, en wil de voedselzekerheid in die landen versterken. Nederland zoekt daarvoor effectieve en daadkrachtige partners. Het Clinton Development Initiative richt zich in het bijzonder op de positie van small holders door ze toegang te geven tot markten en te zorgen dat zij een eerlijke prijs ontvangen voor hun producten.
Wat is er uit de evaluaties gekomen die ongetwijfeld hebben plaatsgevonden nadat er ruim vier miljoen euro is overgemaakt naar Hillary Clinton?
Het geld is overgemaakt aan het Clinton Development Initiative. De impact-analyse3 van de donatie is als volgt:
Zie voorts ook het antwoord op vraag 2.
In welke mate is de «voedselzekerheid» verbeterd door deze donatie? Welke Nederlandse bedrijven hebben aantoonbaar voordeel gehad van deze donatie van ruim vier miljoen euro? Hoeveel hebben deze bedrijven daardoor extra aan de schatkist kunnen afdragen?
Zie het antwoord op vraag 2. Het Clinton Development Initiative heeft met verschillende Nederlandse bedrijven contact die in Oost-Afrika actief zijn in de tuinbouw en de aardappelsector, en in de productie van kindervoeding.
Kunt u garanderen dat er -door de schenking aan de Clinton Foundation- geen Nederlands belastinggeld is gebruikt voor de (permanente) campagne van Hillary Clinton?
Uit het door onafhankelijke accountants goedgekeurde financieel jaarverslag4 van de Clinton Foundation en uit de openbaar gemaakte belastingaangifte voor liefdadigheidsorganisaties blijkt dat geen gelden zijn gebruikt voor de Amerikaanse verkiezingscampagne of andere politieke doeleinden. Het laatste goedgekeurde jaarverslag gaat over 2014. Binnen enkele weken zal het jaarverslag over 2015 online staan. Zoals de website laat zien, telt de Clinton Foundation ruim 300.000 donateurs5 – overheden uit verschillende landen, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en particulieren.
Heeft Nederland het initiatief genomen om dit geld over te maken aan de Clinton Foundation of heeft de Clinton Foundation Nederland benaderd om een «bijdrage» te vragen? Kunt u de daarbij verstuurde brieven, berichten en de gemaakte verslagen naar de Tweede Kamer sturen?
Het initiatief is door Nederland genomen in het kader van de oprichting van de internationale Alliance for Climate Smart Agriculture waarin verschillende landen, internationale organisaties zoals Wereldbank en FAO, bedrijfsleven, ngo's en charitatieve instellingen samenwerken. De middelen zijn ten laste gebracht van artikel 16.5 van de HGIS-middelen en zijn daarmee geclassificeerd als non-ODA. Hierbij stuur ik u de correspondentie in de aanloop naar de ondertekening van MoU’s en de MoU’s zelf6. Deze worden gelijktijdig ook openbaar gemaakt in kader van een breder WOB-verzoek betreffende de Clinton Foundation.
Is al het geld gebruikt voor de activiteiten waarvoor het bestemd was? Zo ja, kunt u dan een specificatie sturen? Zo nee, kunt u de Clinton Foundation dan verzoeken het restant terug te storten?
De samenwerking met het Clinton Development Initiative heeft tot doel om in Oost-Afrika klimaat-slimme landbouwprojecten op te zetten en de voedselzekerheid te versterken, en daarvoor zijn alle middelen ook ingezet.
Zie ook het antwoord op vraag 2 en het antwoord op vraag 5.
Het opnieuw onterecht afschieten van beschermde dieren op Terschelling |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Wildbeheereenheid of eenheid voor afschot»?, waaruit blijkt dat op Terschelling jaarlijks reeën zonder noodzaak worden afgeschoten?1
Ja.
Is het waar dat de provincie Friesland toestemming geeft om op Terschelling wettelijk beschermde reeën af te schieten, zonder dat aan de wettelijke eis wordt voldaan dat dit in het belang dient te zijn van de volksgezondheid, openbare veiligheid of ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, flora of fauna (Flora- en faunawet, artikel 67)?
Ingevolge de Flora- en faunawet en straks de Wet natuurbescherming is het aan de provincies om beslissingen te nemen op verzoeken om afschot van beschermde dieren.
Gedeputeerde staten van Friesland hebben op 30 juni 2015 een ontheffing op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet verleend aan de Faunabeheereenheid Fryslân (hierna: FBE) voor het doden van reeën in het belang van de verkeersveiligheid, vanwege de schade aan gewassen en natuur en ter voorkoming van onnodig lijden van zieke en gebrekkige dieren. Deze ontheffing is verleend op basis van het door de FBE vastgestelde en gedeputeerde staten goedgekeurde Faunabeheerplan 2014 – 2019. De FBE heeft desgevraagd aangegeven dat het de betreffende wildbeheereenheid een machtiging heeft verstrekt voor het gebruik van deze ontheffing voor het reguleren van de populatieomvang van reeën op Terschelling.
Ik heb vastgesteld dat gedeputeerde staten van Friesland bij het besluiten over verzoeken om de ontheffing zijn uitgegaan van het wettelijke kader. Van een fact-free faunabeleid is naar mijn mening derhalve geen sprake.
Wat is uw reactie op de constatering van de auteur dat «de betrokken (wild-) organisaties informatie hebben gekregen van dit ondoordachte provinciale beleid, maar dat de wildbeheereenheid hen – met sjoemelwaarheid – weet te overtuigen dat het prima geregeld is»?
Deze woorden laat ik voor rekening van de auteur van het desbetreffende artikel.
Indien het waar is dat provincie Friesland toestemming voor afschot geeft zonder dat aan artikel 67 van de Flora- en faunawet wordt voldaan, deelt u de mening dat hiermee opnieuw sprake is van «fact-free faunabeleid» op Terschelling, nadat de Raad van State eerder dit jaar uitsprak dat afschot van konijnen onterecht is omdat schade door konijnen niet aantoonbaar is?2 Zo ja, kunt u aangeven hoe dit valt te rijmen met uw antwoord op vragen van lid Thieme, waarin u het belang van goede onderbouwing van afschot onderstreept en dit in de communicatie met grondgebruikers nader zou verduidelijken? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om spoedig een einde te maken aan de afschot van reeën op Terschelling? Zo nee, waarom niet?
De provincie Friesland heeft laten weten dat de afschot van reeën zoals dat op Terschelling door de Wildbeheereenheid is uitgevoerd, niet valt binnen het doel en de voorwaarden waarvoor de ontheffing is verstrekt. De provincie heeft aangegeven dat zij maatregelen zal nemen om herhaling te voorkomen.
Het nog steeds couperen van paardenstaarten ondanks het verbod sinds 2001 |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat praktisch alle trekpaarden bij de Nationale Tentoonstelling van 18, 19 en 20 augustus jl. een geamputeerde (gecoupeerde) staart hebben?1
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vraag 5 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125).
Welke controles hebben plaatsgevonden bij de Nationale Tentoonstelling? Welke instructie heeft het personeel van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) meegekregen betreffende paarden met gecoupeerde staarten? Vraagt de NVWA bezitters van een gecoupeerd paard naar een bewijs van medische noodzaak?
Kunt u de beantwoording op eerdere toelichten, waarin u aangaf: «Gelet hierop ben ik voornemens de komende periode bestuursrechtelijk te gaan handhaven op het tentoonstellingsverbod»?2
Hoeveel en welke controles hebben plaatsgevonden in het jaar 2016?
Zijn overtredingen geconstateerd en zo ja, welke, en welke vervolgactie is hierop genomen?
Is het inderdaad noodzakelijk dat een paard aan iemand in het buitenland verkocht moet zijn, vervolgens gecoupeerd en daarna weer teruggekocht, zoals tijdens de uitzending wordt beweerd, en wordt hierop gecontroleerd?
Het couperen van paarden is een verboden lichamelijke ingreep, tenzij de ingreep uit diergeneeskundige noodzaak wordt verricht. In geval van het aantreffen van een gecoupeerd paard op een tentoonstelling zal de organisator van de tentoonstelling c.q. de houder van het paard moeten kunnen aantonen niet in overtreding te zijn door middel van een diergeneeskundige verklaring waaruit blijkt dat het dier op grond van een diergeneeskundige verklaring is gecoupeerd.
Kunt u toelichten op welke recente ontwikkelingen werd gewezen toen de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken in het Algemeen overleg Paardenhouderij op 28 januari 2015 zei: «In de rechtspraak hebben zich heel recentelijk ontwikkelingen voorgedaan met betrekking tot hondententoonstellingen. Daarom zie ik nu ook mogelijkheden om het tentoonstellingsverbod van gecoupeerde dieren beter te handhaven, ook voor dieren die legaal in het buitenland gecoupeerd zijn»? Op welke uitspraak en op welke mogelijkheden wordt er gedoeld? Wilt u de betreffende uitspraak over de hondententoonstelling toevoegen?
Het ten tijde van het Algemeen Overleg Paardenhouderij gedane uitspraak berust op een misverstand. Er hebben zich geen ontwikkelingen in de rechtspraak voorgedaan inzake hondententoonstellingen op grond waarvan een verbod op deelname van gecoupeerde dieren beter handhaafbaar zou zijn. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op de door u gestelde vragen 2 t/m 6 van 29 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) inzake deelname gecoupeerde paarden aan hengstenkeuring.
Onderschrijft u dat het beleid voor handhaving – wat neerkomt op vriendelijk vragen aan de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger (KVTH) – niet effectief geweest is?
Zie antwoord vraag 7.
Onderkent u dat als de KVTH een verbod op deelname van veulens met gecoupeerde staarten opneemt in haar wedstrijdreglementen (of het hebben van een staart als positief beoordelingscriterium voor winnaars) en het afwijzen van couperen opneemt in haar statuten, het probleem is opgelost?
De KVTH kan het deelnemen aan tentoonstellingen met gecoupeerde paarden in haar wedstrijdreglementen uitsluiten. Hiermee zou mogelijk een deel van het probleem opgelost kunnen worden. Van belang hierbij is dat naast de KVTH ook andere organisatoren van tentoonstellingen deze uitsluiting in hun wedstrijdreglementen opnemen.
In de uitzending van Reporter Radio beweert een woordvoerder van de KVTH dat de KVTH geen bepaling over gecoupeerde staarten in haar wedstrijdreglement op kan nemen vanwege de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven uit 2002; de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) sluit echter wel paarden met gecoupeerde staarten uit van wedstrijden; onderschrijft u dat de uitspraak van de KVTH niet klopt en dat zij wel bepalingen omtrent gecoupeerde paardenstaarten op kunnen nemen in hun wedstrijdreglement en statuten?
Mijn opvatting is dat elke vereniging binnen de kaders van de wet dergelijke voorwaarden kan opnemen in haar statuten en reglementen. De uitspraak van het CBb doet daar niet aan af.
Bent u bereid de KVTH steviger aan te pakken en ervoor te zorgen dat zij dergelijke bepalingen opnemen in hun wedstrijdreglement en statuten?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de door u gestelde vraag 7 van 29 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) inzake deelname gecoupeerde paarden aan hengstenkeuring.
Bent u bereid de KVTH stamboekerkenning te onthouden als zij niet hun wedstrijdreglement en statuten aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Onderschrijft u dat het verbod tot deelname aan een tentoonstelling in de Memorie van Antwoord van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in 1987 niet werd gezien als een belemmering van verkeer van personen of goederen en onderschrijft u dat verleende ontheffingen in 2001 en 2002 dieren betroffen die «afkomstig zijn uit» landen waar couperen is toegestaan en dat dit iets anders is dan een dier waarbij de ingreep is «gedaan in» een land waar dat is toegelaten?
Voor mij doet een eventueel onderscheid tussen een dier dat afkomstig is uit het buitenland, dan wel een dier dat in het buitenland is gecoupeerd, er niet toe. Ik ben van mening dat in beide gevallen het dier niet mag deelnemen aan een in Nederland georganiseerde keuring of tentoonstelling indien het couperen niet heeft plaatsgevonden op grond van een diergeneeskundige noodzaak.
Kunt u aangeven wanneer u het couperen van Nederlandse paardenstaarten heeft beëindigd en de wet uit 2001 effectief handhaaft?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op de eerder door het lid Wassenberg gestelde vraag 4 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 125).
Het transport van dieren bij hoge temperaturen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Schuimbekkende varkens in snikhete varkenswagen, maar controle ontbreekt»?1
Ja.
Hoeveel controles heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij veetransporten uitgevoerd tijdens de warme dagen van de afgelopen weken? In hoeveel gevallen werden de regels overtreden en welke maatregelen heeft de NVWA naar aanleiding hiervan genomen?
Op 8 juli 2016 heb ik u het «Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen» gezonden (Bijlage bij Kamerstuk 28 286, nr. 884). In dit plan hebben NVWA en het bedrijfsleven afspraken gemaakt over het handelen bij het vervoer van varkens runderen, schapen en geiten bij extreme temperaturen, ieder binnen haar eigen rol en verantwoordelijkheid en met inachtneming van de wettelijke voorschriften.
Een onderdeel van het plan is om op zeer warme dagen met temperaturen boven 27 graden Celsius een hitteprotocol van kracht te laten gaan. Op 19 t/m 21 juli en op 24 t/m 27 augustus 2016 is dit protocol ingesteld. Op deze dagen konden onder meer transportkeuringen voor de export vervroegd plaatsvinden, namelijk tussen 04.00 uur en 06.00 uur. In totaal hebben op deze 7 dagen, 73 exportkeuringen vervroegd plaatsgevonden. Ook in week 37 is het hitteprotocol van kracht geweest. Hierover zijn de gegevens echter nog niet beschikbaar.
Tijdens de exportcertificering van levende dieren is extra gelet op beladingsgraad, watervoorziening en ventilatie in het vervoermiddel. Er zijn hierbij geen gevallen gerapporteerd waarbij de vastgestelde regels overtreden werden.
De vervoersteams van de NVWA hebben op warme dagen 78 controles uitgevoerd, waarbij er specifiek aandacht is geweest voor het hitteprotocol. 23 Gecontroleerde situaties waren niet akkoord, waarvan 16 gevallen gerelateerd waren aan de hoge temperaturen. Een beperkt aantal controles zijn ten tijde van de beantwoording van deze vragen nog niet administratief verwerkt. De afdoening van deze controles zijn hierin niet meegenomen. Er is conform het interventiebeleid opgetreden, wat inhoudt dat er afhankelijk van de situatie mondeling is gewaarschuwd of dat er rapport van bevinding is opgemaakt wat kan leiden tot een schriftelijke waarschuwing of bestuurlijke boete.
Specifiek voor pluimvee, dat geen onderdeel van het hitteplan is, geldt ten algemene dat er tijdens de dagen met extreme temperaturen een hoger percentage dieren overlijdt tijdens het transport. Bij 7 aangevoerde koppels, waarbij de interventiegrens van 1% van dieren die overlijden tijdens het transport is overschreden, is die overschrijding gerelateerd aan de hoge temperaturen. Voor alle overtredingen zijn rapporten van bevindingen opgemaakt die kunnen leiden tot een schriftelijke waarschuwing of bestuurlijke boete.
Klopt het dat Europese regels alleen een maximumtemperatuur voor in de vrachtwagen voorschrijven bij veetransport van tenminste acht uur en voor kortere transporten alleen een maximumtemperatuur voor de buitenlucht? Zo ja, waarom is dit besluit genomen?
De Europese transportverordening stelt dat dieren tijdens het vervoer beschermd moeten worden tegen extreme temperaturen. Dit is de algemene regel die geldt voor alle transporten.
Voor transporten van acht uur en langer geldt verder dat de ventilatiesystemen op wegvervoermiddelen zodanig moeten zijn ontworpen, geconstrueerd en onderhouden dat zij op elk moment tijdens het transport, ongeacht of het vervoermiddel stilstaat of in beweging is, volstaan om in het vervoermiddel voor alle dieren een temperatuur tussen 5 °C en 30 °C te handhaven met een tolerantie van plus of min 5 °C. afhankelijk van de buitentemperatuur.
Voor transporten korter dan 8 uur geldt geen norm voor de binnentemperatuur. Wel is in het «Nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen» afgesproken dat de sector bij buitentemperaturen van 35 graden en hoger geen vervoer zal laten plaatsvinden. Dat geldt zowel voor lang als kort transport.
Ten aanzien van de watervoorziening is in de Europese Transportverordening (Vo 1/2005) vastgelegd dat dieren minimaal eens per 12 uur gedrenkt moeten worden. Dit geldt voor zowel kort transport als voor lang (meer dan 8 uur) transport.
Klopt het dat er geen water voor de dieren aanwezig hoeft te zijn in de vrachtwagen bij korte transporten (minder dan acht uur), ongeacht de binnen- en buitentemperatuur? Zo ja, waarom is dit niet verplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Welke effecten hebben de hoge binnentemperatuur en het gebrek aan drinkwater op varkens en andere dieren? Bent u voornemens extra maatregelen te treffen om ook op korte transporten voor aanvaardbare omstandigheden te zorgen? Zo ja, welke maatregelen zullen dit zijn? Zo nee, waarom niet?
Extreme temperaturen vormen een extra belasting voor dieren. In de antwoorden op bovenstaande vragen is geschetst dat de Europese regelgeving veel ruimte laat aan de lidstaten. Ik vind het daarom een goed initiatief dat de sectoren en de overheid samen goede afspraken hebben gemaakt, ieder vanuit eigen verantwoordelijkheid, om het welzijn van de dieren tijdens transport te waarborgen. Deze afspraken gelden voor korte en lange transporten en worden elk halfjaar op basis van de ervaringen geëvalueerd en indiennodig worden verbeteringen doorgevoerd.
Ik concludeer dat door het vastleggen van een hitteprotocol en de halfjaarlijkse evaluatie er voortgang is geboekt.
Het bericht dat bij RVO geld zoek is geraakt |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de bedrijfstoeslag over het jaar 2015 nog niet volledig heeft uitbetaald?1
Ja.
Hoe waardeert u het feit dat de toegezegde deadline van 1 juli 20162 ruimschoots is gepasseerd en de betalingen nog steeds niet volledig zijn afgerond?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld (Kamerstuk 21 501-32, nr. 937), waren voor 15 juli jl. alle aanvragen 2015 afgehandeld. Alle betalingen waren op deze datum gedaan met uitzondering van acht landbouwers die ook na herhaald verzoek geen correct bankrekeningnummer hadden doorgegeven. Inmiddels betreft dit zes aanvragers.
Hoe is de onderschrijding van het beschikbare budget (€ 749 miljoen, begroting voor het jaar 2016) te rijmen met de vaststelling eind 2015 dat voor 2015 sprake is van «een lichte overschrijding van het beschikbare budget voor rechtstreekse betalingen» en dat derhalve een korting is toegepast?3
De korting is vastgesteld op basis van de stand van de beoordeling van de aanvragen in oktober 2015. Deze procedure is Europees voorgeschreven om overschrijding van het budget uit te sluiten. Bij de verdere afhandeling is gebleken dat niet alle aanvragen aan de voorwaarden voor steun voldeden. Daarom kon een deel van de aanvragen niet of niet volledig worden toegewezen en is er sprake van onderuitputting.
Hoe valt het bericht van RVO dat de bedrijfstoeslagen op 12 juli jl. volledig zijn uitbetaald en uw mededeling aan de Kamer hierover4 te rijmen met het genoemde bericht dat de bedrijfstoeslag over het jaar 2015 toch nog niet volledig is uitbetaald?
Ik vermoed dat hier sprake is van begripsverwarring. RVO.nl heeft de aanvragen voor de uitbetaling van de betalingsrechten 2015 voor 15 juli 2016 volledig afgehandeld. Dit betekent dat 50.215 relaties een beslissing op de aanvraag hebben ontvangen, een toewijzing en betaling, of een afwijzing. Daar staat tegenover dat het beschikbare budget niet volledig is uitbetaald. Zie ook de antwoorden op vragen 5 en 2.
Kunt u precies aangeven hoe het uitbetaalde budget van € 712,2 miljoen zich verhoudt tot het blijkens de begroting voor het jaar 2016 beschikbare budget van € 749 miljoen?
Het oorspronkelijk toegewezen budget is niet volledig uitbetaald vanwege een verplichte Europese korting op het budget (€ 8,7 miljoen), correctie van het aangevraagde bedrag doordat niet is voldaan aan de voorwaarden (€ 17,7 miljoen), verplichte kortingen die zijn opgelegd wegens het niet voldoen aan de voorwaarden (€ 5,4 miljoen) en een nationale plafondkorting (€ 5,3 miljoen). Onderstaande tabel geeft per regeling aan welk deel van het oorspronkelijke budget is uitbetaald.
GLB rechtstreekse betaling
EU-Budget
Uitbetaald
(15-07-2016)
%
Basisbetalingsregeling
506.019.000
490.188.000
96,9%
Vergroening
224.795.000
209.993.000
93,4%
Extra betaling Jonge landbouwers
14.986.000
10.776.000
71,9%
Premie Graasdieren
3.500.000
1.273.000
36,4%
Hoeveel geld zal alsnog uitbetaald worden en wanneer? Hoe gaat u voorkomen dat er geen geld voor landbouwbedrijven op de plank blijft liggen?
Het onderbenutte bedrag is niet uitbetaald. Betalingen als gevolg van gegrond verklaarde bezwaren en beroepen zullen uit het budget worden betaald. De zes bedrijven waarvan het rekeningnummer niet bij RVO.nl bekend is, zullen eveneens uit het budget worden betaald, wanneer zij alsnog de ontbrekende gegevens verstrekken.
Voor het budget voor 2016 zal ik binnen de kaders van de Europese voorschriften opnieuw streven naar een zo goed mogelijke benutting, zonder risico te lopen op budgetoverschrijding. Daartoe kijk ik of de waarde van alle betalingsrechten kan worden opgehoogd met een deel van het budget voor de basisbetalingsregeling dat nog niet kon worden vastgelegd in betalingsrechten. De verwachting is dat voor het budget voor 2016 een hoger bestedingspercentage gerealiseerd zal worden dan over 2015.
Het op grote schaal illegaal couperen van paardenstaarten |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Controles op staarten van trekpaarden» en «Nostalgie van het trekpaard», waaruit blijkt dat vrijwel alle paarden op de Nationale Tentoonstelling voor trekpaarden gecoupeerd waren ondanks het wettelijke verbod hierop?1 2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel processen-verbaal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens deze tentoonstelling heeft opgemaakt? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op vragen inzake het meedoen van gecoupeerde paarden aan hengstenkeuringen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) heb ik aan uw Kamer aangegeven voornemens te zijn bestuursrechtelijk te gaan handhaven op het tentoonstellingsverbod. De NVWA doet momenteel onderzoek naar aanleiding van tentoongestelde, gecoupeerde paarden. In het kader van dit onderzoek heeft de NVWA controles uitgevoerd op tentoonstellingen in Zeeland en Limburg. Het onderzoek is onderdeel van een bestuursrechtelijk handhavingstraject. Proces-verbaal wordt opgemaakt in het kader van strafrecht en is hier derhalve niet aan de orde. Wanneer op basis van het lopende onderzoek overtredingen worden vastgesteld, kan hiertegen bestuursrechtelijk worden opgetreden door bijvoorbeeld het opleggen van een last onder dwangsom.
Hoe is het op grote schaal tentoonstellen van gecoupeerde paarden te rijmen met uw antwoord op eerdere vragen, namelijk dat u bestuursrechtelijk zal handhaven op het tentoonstellingsverbod van paarden met geamputeerde staarten?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vordert uw onderzoek naar effectievere handhaving van dit tentoonstellingsverbod? Op welke termijn en op welke wijze verwacht u de resultaten hiervan te kunnen implementeren?
Het resultaat van het ingezette bestuurlijke handhavingstraject vormt de basis voor het onderzoek. Dit resultaat is bepalend voor het kunnen vaststellen van de effectiviteit ervan en de wijze waarop deze kan worden verbeterd om aan de ongewenste situatie een einde te maken. Ik zal uw Kamer hierover dit najaar informeren.
Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat ondanks diverse verzoeken de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger (KVTH) het couperen niet op vrijwillige basis wil uitbannen en dat het zorgwekkend is dat het dreigen met boetes en controles door de NVWA kennelijk geen effect sorteert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u voornemens zich in te spannen voor een cultuuromslag bij de KVTH?
Ik vind het altijd teleurstellend dat een sector, welke sector dan ook, niet in staat is zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen en daarop vervolgens aangesproken moet worden middels handhaving. Om deze reden ben ik ook begonnen met het bestuursrechtelijke handhaven.
Het bericht van Cumela om voor 24 augustus 2016 duidelijkheid te geven over het verzoek van Cumela voor uitstel van het uitrijverbod mest |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Elbert Dijkgraaf (SGP), Jaco Geurts (CDA), Dion Graus (PVV), Helma Lodders (VVD), Johan Houwers (Houwers), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de brief van brancheorganisatie Cumela over het uitrijverbod mest?1
Ja.
Bent u bereid voor 24 augustus 2016 duidelijkheid te geven over het verzoek van Cumela voor uitstel van het uitrijverbod mest en om serieus te overwegen uitstel van het uitrijverbod te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het Besluit gebruik meststoffen is het niet toegestaan na 31 augustus drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib aan te wenden. Op basis van artikel 64 van de Wet bodembescherming kan vrijstelling worden verleend, nadat de Technische commissie bodem (TCB) is gehoord en voor zover het belang van de bescherming van de bodem zich niet tegen de vrijstelling verzet.
Op 17 augustus 2016 heeft Cumela Nederland een verzoek ingediend «de uitrijdperiode van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib uit te stellen tot 16 september, maar liever 1 oktober». Op basis van het verzoek heb ik de TCB om advies gevraagd. Ik verwacht dit advies op korte termijn te ontvangen en zal daarna besluiten over een vrijstelling. Daarover zal ik, gezien het belang van duidelijkheid voor betrokkenen, zo snel mogelijk communiceren. Ik streef ernaar deze week een besluit te nemen en dit kenbaar te maken. Het feitelijk verlenen van de eventuele vrijstelling gebeurt door het plaatsen van een regeling in de Staatscourant.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen voor 24 augustus 2016 te beantwoorden?
Ja.
De landelijke uitbraak van een dodelijke konijnenziekte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Snuf krijgt prik, wild konijn is het haasje», over de landelijke uitbraak van de dodelijke konijnenziekte veroorzaakt door het RHD2-virus?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de dierenartsen in het artikel dat bijna alle wilde konijnen zullen sterven aan deze ziekte en dat herstel van de populatie op de getroffen plaatsen jaren kan duren? Zo nee, waarom niet?
Met enige regelmaat duiken nieuwe virusziekten, zoals Rabbit Haemorrhagic Disease Virus2 (RHDV2), op in de konijnenpopulatie. Eerdere virusziekten zijn myxomatose en RHD1. Deskundigen van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht verwachten dat tussen de 5 en 70% van de geïnfecteerde konijnen zullen sterven. Dit is lager dan de sterfte als gevolg van myxomatose en RDH1.
Bij nieuw optredende virussen is de impact in de beginfase het grootst. Dat komt doordat de dieren nog geen afweerstoffen tegen het virus hebben ontwikkeld en het virus in de beginfase meestal het meest agressief is. Naarmate de tijd vordert worden de dieren met weerstand geselecteerd (zij overleven) en worden er minder dieren ziek. Ook het virus selecteert zich meestal naar een mildere vorm.
Kortom, ik deel de zorgen over deze konijnenziekte, maar verwacht op basis van deskundigenoordeel dat de populatie wilde konijnen in staat zal zijn zich te herstellen.
Deelt u de mening dat de jacht op konijnen gestopt moet worden, in ieder geval zolang de populatie door deze ziekte bedreigd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de jacht op konijnen te stoppen, in ieder geval tijdelijk?
Artikel 32, derde lid, van de Flora- en faunawet bepaalt dat de jacht niet wordt geopend op een diersoort voor zover de soort staat vermeld op een nationale lijst van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten. Dit zijn de zogenoemde rode lijsten. Plaatsing van het konijn op deze lijst is op dit moment niet aan de orde, omdat op dit moment niet feitelijk onderbouwd kan worden dat de duurzame staat van instandhouding van het konijn in het geding is. Dit ligt ook niet in verwachting, omdat vergelijkbare, meer ernstige virussen in voorgaande situaties niet hebben geleid tot een aantasting van de instandhouding van het konijn. Ik verwijs u hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2.
Daar komt bij dat de jager, in wiens veld de konijnenstand ernstig is afgenomen, niet op konijnen zal kunnen jagen omdat hij wettelijk gehouden is een redelijke wildstand na te streven. Derhalve is er thans geen dringende reden over te gaan tot sluiting van de jacht op het konijn. Vanzelfsprekend zal mijn ministerie de ontwikkeling van de konijnenpopulatie blijven monitoren.
15.000 kippen die zijn gestorven door een stalbrand in het Drentse Orvelte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «15.000 kippen dood door brand in Drentse Orvelte»?1
Ja.
Bent u van mening dat er sprake was van toereikende brandpreventie in de stallen? Zo ja, waaruit bestond die? Zo nee, bent u bereid om voor brandpreventie voor veehouderijen strengere regels op te stellen en op welke termijn?
De betreffende stallen zijn gebouwd in de zeventiger jaren van de vorige eeuw. Er zijn door de gemeente verschillende malen controles uitgevoerd op het bedrijf, waarbij geen bijzonderheden zijn gevonden.
Naar de oorzaak van de brand wordt op dit moment onderzoek uitgevoerd door veiligheidsdiensten. Dit onderzoek wordt gecompliceerd doordat bij de brand asbest is vrijgekomen. Ik zal de uitkomsten van dit onderzoek meenemen in het actieplan stalbranden.
Zoals ik u in mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 850) heb aangegeven, zal eind 2016 het actieplan stalbranden worden geëvalueerd, waarbij gekeken wordt naar de effectiviteit van huidige maatregelen en naar de verwachte effectiviteit in relatie tot de kosten van uitbreiding van maatregelen. In deze brief heb ik ook gemeld deze evaluatie in het eerste kwartaal van 2017 aan uw Kamer te zullen sturen, waarbij ook ingegaan zal worden op de motie van de leden Koșer Kaya en Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 831). Ik wil de uitkomsten van deze inventarisatie afwachten voordat ik een oordeel geef.
Deelt u de mening dat het levend verbranden van duizenden dieren onacceptabel is en dat regelgeving op het gebied van brandpreventie in bestaande stallen niet mag uitblijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat asbestdaken op stallen onaanvaardbare risico's met zich meebrengen voor omwonenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid tot wettelijke maatregelen voor een versneld saneringsplan?
Het kabinetsbeleid is er op gericht om per 2024 alle asbestdaken verwijderd te hebben. In 2024 zijn asbestdaken tenminste 30 jaar oud, de meeste daken zijn veel ouder. Dit houdt in dat veel daken al aan het verweren zijn en aan vervanging toe zijn.
Een vroegtijdige sanering van de asbestdaken wordt gefaciliteerd met een subsidieregeling van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M). Tevens is het Ministerie van I&M gestart met het programma Versnellingsaanpak Asbestdaken. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 2 juni 2016 (Kamerstuk 25 834, nr. 112).
Kunt u aangeven hoeveel dieren er in totaal in het jaar 2015 zijn omgekomen bij stalbranden, onderverdeeld naar diersoort?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de rapportage over het actieplan stalbranden 2012–2016, die ik uw Kamer op 18 december 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 850) heb toegestuurd. In deze rapportage (pagina 1) is een tabel opgenomen, waarin een onderverdeling naar aantal branden en het aantal dierlijke slachtoffers, gesplitst naar diersoort.
De voorgenomen sancties door het CBS en het bericht 'Verplichte deelname aan CBS-telling Varkensstapel van de zotte' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat gewastelers per 1 juli 2016 verplicht zijn hun gegevens over de gewasbescherming op hun bedrijf aan te leveren bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het bericht dat het CBS varkenshouders, op straffe van een boete, gaat verplichten deel te nemen aan de Decembertelling Varkensstapel?1 2
Ja.
Tijdens de internetconsultatie over het Ontwerpbesluit wijziging van het Besluit gegevensverwerving CBS spreekt u over een «mogelijke verplichting voor agrariërs om specifieke landbouwgegevens aan te leveren»; waarom is in de Nota van toelichting het «mogelijke» al omgezet in een verplichting? Waarom is er geen actie ondernomen toen er geen reactie vanuit de agrarische sector kwam op de internetconsultatie?3
De CBS-wet maakt het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) gegevens aan te wijzen waarvoor de directeur-generaal van het CBS bevoegd is die op te vragen ten behoeve van statistische doeleinden bij door die maatregel aangewezen categorieën van ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren, instellingen en rechtspersonen, als de verwerving uit andere registraties niet de benodigde gegevens oplevert (Artikel 33, lid 3).
Het ontwerp van de AMvB is voorgelegd ter consultatie voor een ieder op overheid.nl in de periode van 26 maart tot en met 7 mei 2015. Daarbij is aangegeven dat er sprake is van een lichte administratieve lastenverzwaring voor agrariërs. In de Nota van toelichting van de AMvB staat dat het CBS de mogelijkheid krijgt om verplichtende uitvragen aan agrariërs op te leggen. Dit is in lijn met de communicatie in de internetconsultatie.
Bij de internetconsultatie zijn geen reacties ingediend betreffende de landbouwstatistieken. Het uitblijven van reacties gaf toentertijd geen aanleiding om hierover verder te communiceren.
Het CBS richt momenteel een communicatietraject in om agrariërs te informeren. Op de website van CBS4 is ook informatie opgenomen over de achtergrond van de nieuwe verplichtingen en het gebruik van de gegevens.
Waarom heeft u de Kamer en de agrarische sector niet geïnformeerd over de verplichting om specifieke landbouwgegevens aan te moeten gaan leveren met als sanctie een boete en dat met deze verplichting de administratieve lasten worden verhoogd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland, de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV), de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV), de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP) en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) in gesprek te gaan over de gegevensverwerving van het CBS? Bent u tevens bereid om het CBS te verzoeken tot die tijd het voornemen van een boete niet tot uitvoering te brengen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het Ministerie van Economische Zaken is er regelmatig contact met zowel het CBS als met de agrarische sector over de administratieve lasten die samenhangen met het verzamelen van gegevens. Op 19 september a.s. staat een overleg gepland tussen het CBS en vertegenwoordigers van LTO over de gegevensverwerving. De directeur-generaal van het CBS is als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk in zijn keuze om een boete wel of niet tot uitvoering te brengen.
Kunt u aangeven hoe hoog de administratieve lasten zijn die het CBS veroorzaakt voor het agrarische bedrijfsleven?
De administratieve lasten van de agrarische uitvraag telden voorheen niet mee met de officiële lastendruk, omdat het een vrijwillige uitvraag betrof. In totaal zal de officiële lastendruk voor de landbouwstatistieken als gevolg van de nieuwe verplichting stijgen met € 63.192 (zie de nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van het Besluit Gegevensverwerving onder punt 7). Bij een hoger responspercentage is reductie van de lasten voor de sector mogelijk, dan kunnen namelijk de steekproeven worden verkleind.
Landbouwbedrijven kunnen overigens, net als andere bedrijven, ook administratieve lasten ondervinden van enquêtes die niet specifiek op het agrarische bedrijfsleven betrekking hebben. Hierover bestaan echter geen aparte gegevens per sector.
Waarom vraagt het CBS aan bv’s, waarin geen medewerkers werkzaam zijn, elk kwartaal weer hoeveel medewerkers deze bv heeft?
Het CBS baseert de officiële kwartaalcijfers over werkgelegenheid op de polisadministratie. De polisadministratie bevat informatie over inkomsten en wordt bijgehouden door het UWV. Voor de kwartaalcijfers vindt geen enquêtering door het CBS plaats.
Op jaarbasis is wel enige aanvullende enquêtering noodzakelijk. In de jaarlijkse landbouwtelling en in CBS-jaarstatistieken voor andere bedrijfstakken worden enkele vragen gesteld rondom de totale werkgelegenheid van bedrijven (o.a. over het aantal werknemers, zelfstandigen en uitzend-/inleenkrachten). Deze vragen dienen deels als aanvullende informatie om de totale werkgelegenheid te kunnen bepalen en deels als controlevraag op de financiële gegevens.
Waarom vraagt het CBS aan een bedrijf dat bij de Kamer van Koophandel als melkveebedrijf staat geregistreerd hoeveel gewasbeschermingsmiddelen het gebruikt in de boomteelt?
Agrarische bedrijven die een enquête Gewasbeschermingsmiddelen ontvangen, zijn geselecteerd op basis van de gegevens van geteelde gewassen uit de Landbouwtelling van het jaar ervoor. Alleen bedrijven die zelf in de Landbouwtelling hebben aangegeven deze gewassen te telen, worden geselecteerd. Aangezien dat informatie is die rechtstreeks van de bedrijven afkomstig is, wordt geen gebruik gemaakt van informatie uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Waarom moet informatie van agrarische bedrijven soms op meerdere momenten in het jaar worden verkregen?
De EU-verordening met betrekking tot veestapels vereist gegevens per 1 mei en 1 december.
Welk percentage van de agrarische bedrijven voldeed in 2015 aan de wettelijke informatieverplichting?
Tot 1 juli 2016 was er geen verplichting voor de agrarische bedrijven om mee te werken aan de Landbouwenquêtes van het CBS. De respons van de enquêtes in 2015 was voor de oogstraming Akkerbouw 45 procent, oogstraming Appels en peren 43 procent, oogstraming Groenten open grond 45 procent, statistiek Varkensstapel 52 procent en de statistiek Gewasbescherming (2012), een statistiek die eens in de vier jaar wordt gehouden, 38 procent. Op basis van deze lage responspercentages is geen betrouwbare informatie over de landbouwsector te produceren. Dat was de concrete aanleiding om over te gaan tot verplichtstelling van de enquêtes.
Is er voldoende aandacht besteed aan alternatieven die mogelijk minder administratieve lasten voor het bedrijfsleven opleveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals tevens beschreven in het antwoord op vragen 5 en 6 van het lid Dijkgraaf (SGP, kenmerk 2016Z15304), maakt het CBS zoveel mogelijk gebruik van alternatieve databronnen en methoden in zijn streven om de administratieve lasten van bedrijven terug te dringen.
Welke reeds verzamelde agrarische gegevens worden door het CBS intern hergebruikt?
Het CBS gebruikt de gegevens van de Landbouwtelling, de oogstramingsstatistieken en de statistiek Varkensstapel voor het opstellen van de Landbouwrekeningen en de Nationale Rekeningen. Daarnaast wordt de populatie van landbouwbedrijven uit de Landbouwtelling gebruikt om de steekproef van de vijf statistieken uit te trekken. De resultaten van die steekproef worden vervolgens vertaald naar de totale populatie in de Landbouwtelling. De uitkomsten van de statistiek Gewasbescherming worden gebruikt voor de samenstelling van de Milieurekeningen.
Kunt u de verdeling geven van de door het CBS gevraagde agrarische gegevens die een direct uitvloeisel zijn van Europese wetgeving en hoeveel een direct uitvloeisel van Nederlandse wetgeving zijn?
De basis voor alle agrarische gegevens die het CBS uitvraagt, zijn EU-verordeningen op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn om informatie over deze onderwerpen aan Eurostat te leveren.
Kunt u aangeven welke van de door het CBS gevraagde agrarische gegevens hun oorsprong niet vinden in wetgeving?
Zie antwoord vraag 12.
Het afdwingen van vijf aanvullende landbouwenquêtes door het CBS |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bovenop de Landbouwtelling deelname aan vijf andere landbouwenquêtes wil afdwingen?1
Ja.
Op welke Europese bepalingen is de noodzaak om deze aanvullende landbouwenquêtes af te nemen precies gebaseerd?
De basis voor het samenstellen van deze statistieken zijn EU-verordeningen op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn om informatie over deze onderwerpen aan Eurostat te leveren. Het gaat om zes EU-verordeningen: (EG) Nr. 543/2009 betreffende gewasstatistieken, (EG) Nr. 1165/2008 betreffende vee- en vleesstatistieken, (EG) Nr. 1185/2009 betreffende statistieken over pesticiden, (EG) Nr. 837/2007 betreffende statistieken invoerprijzen bepaalde soorten groente en fruit, (EG) Nr.762/2008 betreffende statistieken over aquacultuur en (EG) Nr. 1337/2011 betreffende statistieken meerjarige teelten.
De responspercentages op de betreffende enquêtes zijn zover teruggelopen, dat het niet langer mogelijk was om betrouwbare informatie over de landbouwsector te produceren. Dat was de aanleiding voor het besluit om over te gaan tot verplichtstelling van de voorheen vrijwillige enquêtes.
De informatie die via deze enquêtes wordt verzameld, wordt dus gebruikt om te voldoen aan de verplichting om statistische gegevens aan Eurostat te leveren. Deze informatie wordt vervolgens voor verschillende doeleinden gebruikt. Ze vormen belangrijke informatie om het landbouwbeleid op te baseren, zowel Europees als nationaal. Ook het bedrijfsleven, zoals de landbouwcoöperaties en de mengvoeder- en zuivelindustrie, maakt gebruik van de informatie.
Is het (juridisch) mogelijk om meer gebruik te maken van gegevens uit de jaarlijkse Landbouwtelling, eventueel via extrapolatie?
Gegevens uit de Landbouwtelling worden al zoveel mogelijk gebruikt door het CBS. Voor de aanlevering van gegevens aan Eurostat over de veestapel per 1 mei, die de EU-verordening vraagt, worden gegevens uit de Landbouwtelling gebruikt. Er vindt daarvoor geen aanvullende enquête plaats.
Voor de aanlevering van gegevens over de veestapel per 1 december, die de EU-verordening tevens vraagt, zijn de gegevens van de Landbouwtelling te gedateerd en moeten aanvullende gegevens verzameld worden. Het CBS probeert deze aanvullende gegevens zoveel mogelijk uit bestaande registers te halen. Zo worden gegevens over het rundvee, schapen en geiten verzameld uit de registers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor identificatie en registratie van dieren (I&R). De I&R van de varkensstapel is niet volledig genoeg om te vertalen naar de omvang van de varkensstapel per 1 december, omdat die alleen de gegevens over de aantallen aan- en afgevoerde varkens per bedrijfslocatie bevat en geen inzicht geeft in de veranderingen door geboortes op een locatie zelf. Extrapolatie van de gegevens uit de Landbouwtelling is dus niet mogelijk om de omvang van de varkensstapel per 1 december te bepalen omdat de I&R varkens geen goede indicator is voor de ontwikkelingen van de varkensstapel tussen 1 mei en 1 december. Daarom stuurt het CBS enquêteformulieren uit aan een aantal varkenshouders die op basis van een steekproef worden bepaald.
Verder bevat de Landbouwtelling geen gegevens over oogstramingen of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Is het (juridisch) mogelijk om voor de oogstramingen van appels, peren en akkerbouw ook gebruik te maken van beschikbare sectorale oogstramingen?
Ja, voor een deel is dat mogelijk en gebeurt dit ook. Het is echter niet altijd mogelijk omdat de gegevens van de ramingen onvoldoende objectief, betrouwbaar en/of nauwkeurig zijn. In het geval van de oogstraming appels en peren van het GroentenFruit Huis is de oogstraming zelfs gebaseerd op eerdere cijfers van het CBS. Zonder de CBS-cijfers kan deze oogstraming dus niet worden gemaakt.
Bent u voornemens in overleg met het CBS in te zetten op het zoveel mogelijk voorkomen en inperken van de genoemde aanvullende enquêteverplichtingen?
Het CBS zet al decennialang sterk in op het verlagen van zowel de feitelijke als de ervaren lastendruk bij het bedrijfsleven. Hierdoor is de feitelijke administratieve lastendruk sterk gedaald, met 70% in de periode 1994–2014. Het CBS blijft daarnaast werken aan een verdere reductie.
Er is vanuit het Ministerie van Economische Zaken regulier contact met het CBS over de ontwikkeling van de administratieve lastendruk die het gevolg is van de uitvoering van EU-verordeningen. Het CBS gaat bij de uitvoering van deze verordeningen na of er reeds informatie beschikbaar is bij het CBS of in registraties van de overheid. Indien dat niet of onvoldoende het geval is, en er geen andere mogelijkheden zijn om de informatie met voldoende betrouwbaarheid en kwaliteit te verkrijgen, wordt de noodzakelijke informatie via een enquête verzameld. De landbouwenquêtes waar het hier om gaat, zijn in eerste instantie op vrijwillige basis uitgevoerd. Aangezien het responspercentage zodanig was teruggelopen, dat het niet langer mogelijk was om betrouwbare informatie over de landbouwsector te produceren, is overgegaan tot verplichtstelling van de enquêtes via de aanpassing van het Besluit gegevensverwerving CBS. In deze
Algemene maatregel van bestuur zijn de gegevens aangewezen en tevens de categorieën van ondernemingen, vrije beroepsoefenaren, instellingen en rechtspersonen waar die gegevens worden opgevraagd. Dit is gebaseerd op de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek (Artikel 33 lid 3).
In de antwoorden op vragen 3 en 4 zijn reeds voorbeelden genoemd van registerdata die het CBS gebruikt. Er zijn nog meer voorbeelden te noemen. Zo maakt het CBS voor de statistiek Gewasbescherming voor glastuinbouw waar mogelijk gebruik van MPS-data («More Profitable Sustainability»-Group, zorgt voor ontwikkeling, beheer en uitvoering van certificering op het gebied van duurzaamheid) en GreenlinQdata (glasgroenten 2016, opvolger van Groeinet 2012). Binnen de fruitteelt is er een samenwerking met Fruitconsult.
Daarnaast worden regelmatig nieuwe mogelijkheden onderzocht. Zo heeft een onderzoek naar het benutten van fiscale data geleid tot het samenstellen van de productiewaarde siergewassen zonder dat het CBS daarvoor nog aanvullende gegevens hoeft uit te vragen. Ook wordt verder onderzoek gedaan naar het beter benutten van beschikbare I&R-gegevens. Deze voorbeelden illustreren de inspanningen en het streven van het CBS om alternatieven te vinden voor het houden van enquêtes.
Bent u voornemens te voorkomen dat landbouwbedrijven opnieuw met extra lastendruk te maken krijgen? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 5.
De kritiek op de Wet dieraantallen |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van prof. dr. ir. Heederik van het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS), mede-auteur van het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO), op uw interpretatie van het VGO-rapport en de Wet dieraantallen?1
Ja.
Hoe waardeert u zijn conclusie dat sturen op dieraantallen niet het meest geëigende instrument is om effecten van veehouderij op de volksgezondheid weg te nemen?
Zoals ik in mijn brief van 7 juli jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 181) heb aangegeven vraagt de problematiek van de veehouderij en volksgezondheid om een gezamenlijke aanpak van ministeries, andere overheden, de sector en overige betrokkenen.
Het kabinet zal zich met de veehouderijsector, in het bijzonder met de pluimveesector, buigen over emissiereducerende maatregelen om de luchtkwaliteit rondom veehouderijen te verbeteren. Het kabinet onderzoekt samen met de betrokken partijen de mogelijkheden van een gezamenlijke aanpak.
Zoals eerder is geconstateerd biedt het huidige instrumentarium voor de decentrale overheden niet altijd voldoende basis om in specifieke situaties grenzen aan de omvang van veehouderijen te kunnen stellen. Daarom zal het kabinet aanvullend op deze aanpak het eerder aangekondigde wetsvoorstel dieraantallen verder in gang zetten. Vooral in overbelaste veedichte gebieden kan het vanwege de specifieke situatie wenselijk zijn te sturen op dieraantallen ter ondersteuning van emissiereducerende maatregelen. Uw Kamer wordt, zoals in de brief van 7 juli jl. toegezegd, dit najaar nader geïnformeerd over de te nemen maatregelen.
Is de veronderstelling juist dat het VGO-onderzoek zowel positieve als negatieve correlaties ziet en dus geen eenduidig beeld geeft en dat bij geconstateerde correlaties nog geen sprake hoeft te zijn van oorzakelijke verbanden?
Het is juist dat er zowel associaties zijn gevonden die positief zijn in het licht van de gezondheid als associaties die duiden op een negatief effect. Wel wijs ik u er op dat de positieve associaties niet van vergelijkbare aard en omvang zijn als de negatieve. Ook is het juist dat de gevonden associaties niet hoeven te betekenen dat er een oorzakelijk verband is.
Is de veronderstelling juist dat eventuele effecten van veehouderijbedrijven op de volksgezondheid veel meer afhankelijk zijn van stal- en managementsystemen dan van het aantal dieren?
Het effect van veehouderijen op volksgezondheid wordt primair bepaald door de totale emissie (van stoffen, geur en geluid) van veehouderijbedrijven in een gebied. De emissie vanuit de veehouderij wordt bepaald door de aantallen gehouden dieren in combinatie met de gebruikte stal- en managementsystemen inclusief het effect van emissiereducerende maatregelen.
Daarnaast spelen andere factoren een rol, zoals de verwevenheid van veehouderijbedrijven met burgerwoningen in het landelijk gebied en de cumulatie van verschillende emissies zoals geur- en fijnstof, maar ook geluids- en verkeersoverlast vanuit alle veehouderijen in een gebied.
Hoe waardeert u de opmerking van de IRAS-onderzoeker dat ook dierenwelzijnsmaatregelen negatieve effecten kunnen hebben op de volksgezondheid? Hoe gaat u hiermee om?
De fijnstofemissie in de pluimveehouderij is onder meer toegenomen door de maatschappelijk gewenste omschakeling van kooi- naar scharrelsystemen in de legpluimveehouderij. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zal het kabinet in overleg met de pluimveesector bezien welke aanvullende emissiereducerende maatregelen in de huidige houderijsystemen mogelijk zijn en welke innovaties in stalsystemen denkbaar zijn.
Hoe waardeert u de kritiek van de gedeputeerden van Gelderland en Limburg op de Wet dieraantallen?2
Het wetsvoorstel dieraantallen zal de provincies de bevoegdheid bieden grenzen te stellen aan dieraantallen in door hen aan te wijzen veedichte gebieden. Omdat sprake is van grote regionale verschillen in de effecten van de veehouderij is het aan de provincies om af te wegen of zij gebruik maken van deze nieuwe bevoegdheid of de problematiek via andere wegen aanpakken. De provincie Noord-Brabant heeft het wetsvoorstel juist verwelkomd.
Heeft u kennisgenomen van de analyse dat in Brabantse gemeenten longkankerincidentie negatief gecorreleerd is met de veedichtheid?3 Hoe waardeert u deze analyse?
Ik verwijs u naar de eerder genoemde brief van 7 juli jl.(Kamerstuk 28 973, nr. 181), waarin een samenvatting van de «GGD-verkenning naar een mogelijke relatie tussen veehouderij en longkanker» is opgenomen. In deze brief staat verder dat uw Kamer dit najaar nader geïnformeerd zal worden over vervolgonderzoek op het gebied van veehouderij en volksgezondheid.
Wat is, gelet op voorgaande punten en bestaande beleidsinstrumenten (emissie-eisen, productierechtensystemen, het provinciale veehouderijbeleid en de betere mogelijkheden voor gemeenten om via de Omgevingswet bedrijfsuitbreidingen met negatieve volksgezondheidseffecten tegen te houden), de onderbouwde toegevoegde waarde van de aangekondigde Wet dieraantallen?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 4.
Bent u voornemens de indiening van de Wet dieraantallen te heroverwegen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven blijkt dat het huidige instrumentarium voor de decentrale overheden niet altijd voldoende basis biedt om in specifieke situaties grenzen aan de omvang van veehouderijen te kunnen stellen. Daarom zal ik, zoals in mijn brief van 7 juli jl. aangegeven, het wetsvoorstel dieraantallen verder in gang zetten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het vervolgonderzoek, onder meer naar endotoxinen?
Voor de stand van zaken van het endotoxinen-onderzoek verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 7 juli 2016 (Kamerstuk 28 973, nr. 181). In aanvulling daarop kan ik u melden dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu reeds eind 2015 opdracht heeft gegeven voor de volgende fase (3b) van dit onderzoek. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 zullen wij u dit najaar informeren over het vervolgonderzoek.
Tunnels voor dassen en otters |
|
Henk Leenders (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Reporter Radio over de knelpunten bij dassen- en ottertunnels?1
Ja.
Welk gevolg heeft u gegeven aan de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag (2014) dat het onderhoud van de tunnels in 2015, 2016 en 2017 moest (of moet) worden gerealiseerd?
Volgens de uitspraak van 4 november 2014 van het Gerechtshof in Den Haag moet de Staat 21 urgente verkeersknelpunten voor otters oplossen. Het Hof stelde gefaseerde termijnen vast waarbinnen voorzieningen, zoals aanleg of herstel van looprichels, rasters of duikers, getroffen dienen te worden.
Mijn voorganger heeft in 2014 aan Rijkswaterstaat een bedrag van € 655.000 beschikbaar gesteld voor het oplossen van urgente otterknelpunten in rijkswegen. Deze maatregelen zijn inmiddels vrijwel geheel gerealiseerd. Voorts is er zowel in 2015 als in 2016 overleg gevoerd met de provincies Friesland en Overijssel met betrekking tot de voorgestelde maatregelen voor het oplossen van de in de uitspraak benoemde verkeersknelpunten voor de otter.
Wat is de reden dat, van de dertien tunnels waar problemen opgelost moesten worden die in 2015 en 2016 opgelost hadden moeten zijn, er bij twaalf tunnels nog steeds problemen zijn?
In vervolg op de antwoorden aan uw Kamer van juni 2015 (Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2014–2015, nr. 2654) heb ik begin 2016 opdracht gegeven aan onderzoeksinstituut Alterra om een inventarisatie te maken van de situatie met betrekking tot het oplossen van de 21 urgente otterknelpunten.
Aan de hand van veldbezoeken op 2 en 3 februari 2016 is door Alterra een beoordeling gemaakt van de stand van zaken. De onderzoekers hebben de resultaten met de betreffende wegbeheerders (Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten) besproken en informatie verkregen over de plannen en planning met betrekking tot het oplossen van de knelpunten die nog niet zijn opgelost.
De resultaten van deze inventarisatie wijzen uit dat het in een aantal gevallen gaat om een complexe problematiek, waar in de praktijk in samenwerking met meerdere partijen gezocht wordt naar praktisch uitvoerbare en technisch haalbare en betaalbare oplossingen. Bij een aantal urgente verkeersknelpunten blijkt een eerder gegeven advies van Alterra voor de aanleg van faunabuizen met geleidende rasters op praktische of maatschappelijke problemen (zoals waterveiligheid) te stuiten. Het rapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» van 10 mei 2016, inclusief een addendum van september 2016 met de nadere details per knelpunt, treft u hierbij als bijlage aan2.
Waar ligt de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de tunnels die onderhouden zouden moeten worden bij de N351, Lemsterweg, Heidenskipsterdyk, De Auken, N331, Meenteweg en N334?
De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van faunavoorzieningen ligt bij de betreffende wegbeheerders. In dit geval zijn dat de provincies Friesland en Overijssel voor provinciale wegen en de betrokken gemeenten voor de gemeentelijke wegen.
Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid bij het onderhoud van dassen- en ottertunnels in het algemeen, en bij de genoemde tunnels in het bijzonder? Heeft de rijksoverheid een coördinerende verantwoordelijkheid? Welke afspraken zijn er gemaakt met andere overheden of organisaties? Hoe is de financiering voor het onderhoud geregeld?
Het Rijk is alleen verantwoordelijk voor het onderhoud van de tunnels bij wegen waar het Rijk wegbeheerder is. In dit geval gaat het om de door Rijkswaterstaat gerealiseerde tunnels en andere voorzieningen zoals al genoemd in het antwoord op vraag 2. De financiering van het onderhoud aan deze voorzieningen is onderdeel van het onderhoudsbudget van Rijkswaterstaat zoals opgenomen in de begroting van het Infrastructuurfonds. Rijk en provincies hebben conform het Bestuursakkoord (2011) en het Natuurpact (2013) afgesproken dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland en soortenmaatregelen binnen en buiten het netwerk.
Gaat u alsnog, en met enige spoed, zorgdragen voor het oplossen van het knelpunt bij de N351, dat in 2015 opgelost had moeten zijn?
Uit het Alterra-rapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» blijkt dat het knelpunt N351 (Friesland) Kuinre-Wolvega ter hoogte van de Scheene is opgelost. Voor knelpunt N351 Kuinre-Wolvega ter hoogte van Spanga is groot onderhoud in voorbereiding. De provincie Friesland onderzoekt in het kader van werk met werk maken welke mogelijkheden er zijn om ook een oplossing voor het otterknelpunt hierin mee te nemen. De oplossing van dit knelpunt hangt bovendien nauw samen met de veenweideproblematiek ter plaatse. Het waterpeil gaat de komende jaren mogelijk omhoog en daarmee zouden thans aan te leggen faunabuizen onder water lopen en hun functie verliezen. Een voorverkenning is in gang gezet en volgens planning is dit knelpunt in 2018 opgelost. In de tussentijd wordt gekeken of tijdelijke alternatieven ingezet kunnen worden.
Gaat u alsnog, en met enige spoed, zorgdragen voor het oplossen van knelpunten bij de elf tunnels waar nog problemen zijn, die begin 2016 opgelost hadden moeten zijn?
De slotsom van het Alterrarapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» inclusief het addendum september 2016 is dat de wegbeheerder, overige betrokkenen en Alterra voor een aantal knelpunten verder overleg moeten voeren en dat een nadere analyse nodig is.
Met de betrokken provincies en Rijkswaterstaat is overleg gevoerd over de urgentie om deze knelpunten op te lossen waarbij, zoals uit de inventarisatie blijkt, elk knelpunt om maatwerk vraagt. Het knelpunt Heidenskipsterdyk is volgens de onderzoekers geen probleem meer, vanwege zijn ligging aan de rand van het verspreidingsgebied van de otter en omdat er al jaren geen otteractiviteiten zijn waargenomen.
Gaat u ervoor zorgen dat de knelpunten bij tunnels bij de A32 en N361, die in 2017 opgelost moeten zijn, ook daadwerkelijk opgelost worden?
De voorziening aan de N361 zal in het kader van de realisatie van de Centrale As voor 1 mei 2017 worden opgeleverd, waarmee de oplossing van dit knelpunt aansluit bij het arrest.
Voor het knelpunt A32 lijkt op basis van een eerste analyse geen adequate oplossing voorhanden. Als vervolgstap wordt nu gekeken of er alternatieve oplossingen zijn.
Hoe moet dit probleem worden gezien in relatie tot de Europese verplichting, voortkomend uit de Habitatrichtlijn, om de otter als beschermde diersoort te beschermen?
Nederland heeft de verantwoordelijkheid voor het treffen van passende maatregelen voor het in stand houden van natuurlijke habitats en de in het wild levende flora en fauna. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 5 en 7.
Het bericht 'Illegale inzet koper in biologische aardappel' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Illegale inzet koper in biologische aardappel»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat biologische aardappeltelers koperoxichloride ongeoorloofd toepassen als bestrijdingsmiddel tegen phytophthora?
Het gebruik van koperverbindingen als gewasbeschermingsmiddel in de verschillende biologische teelten is in principe mogelijk op grond van bijlage II van de Verordening (EG) nr. 889/20082. Dit kan echter alleen als deze gewasbeschermingsmiddelen in Nederland zijn toegelaten op grond van Verordening (EG) nr. 1107/20093. Gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof koperoxychloride zijn in Nederland sinds 1 maart 2000 niet meer toegelaten. Dit betekent dat aardappeltelers die middelen met koperoxychloride gebruiken ter bestrijding van Phytophthora de wet overtreden.
Wat vindt u van de reactie van Skal, dat zij niet kan handhaven omdat de overtreding juridisch niet aantoonbaar te maken is?
Het juridisch aantoonbaar maken van het gebruik van koperoxychloride als gewasbeschermingsmiddel tegen Phytophthora is lastig, omdat het gebruik van koperoxychloride in Nederland wel is toegestaan als bladmeststof op grond van de Verordening (EG) nr. 2003/20034, waarnaar ook wordt verwezen in de Verordening (EG) nr. 889/2008. Op uw vraag of ik Skal wil verzoeken controles te verscherpen, verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 6 tot en met 8.
Kunt u aangeven waar de onmogelijkheid van juridische aantoonbaarheid zit? Bent u voornemens Skal te verzoeken de controles in het veld te verscherpen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet vreemd dat er relatief meer/veel koperoxichloride wordt afgenomen terwijl het gewas waar dit voor bedoeld is, in veel gevallen de tarwe in geval van kopertekort, geen bladbemesting meer nodig heeft?
Het gebruik van sporenelementen, zoals koper, is bedoeld om de groei van een plant te bevorderen en beperkt zich niet tot de toepassing bij tarwe.
Welke rol heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in het toezien op naleving van de voorschriften van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)-besluit? Wordt er in dit geval ook actief toezicht gehouden? Zo nee, waarom niet?
Skal is niet aangewezen als toezichthouder in het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit betekent dat Skal de NVWA – die wel is aangewezen als toezichthouder – op de hoogte moet brengen van een vermoeden van het overtreden van deze wet; in dit geval het gebruik van koperoxychloride in de biologische teelt van aardappelen ter bestrijding van Phytophthora. De NVWA pakt zo’n signaal op en zal – ook in dit geval – toezien of gewasbeschermingsmiddelen volgens de regels worden toegepast. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen gangbare en biologische landbouw.
Is er onderscheid in het toezicht op gangbare landbouw en biologische landbouw? Kunt u de verschillen toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u voornemens de NVWA gerichte controles uit te laten voeren op naleving van de besluiten van het Ctgb zoals zij dat ook voor de gangbare landbouw doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het toelaatbaar dat koperoxichloride gebruikt wordt tegen phytophthora om de biologische oogst daarmee te beschermen?
Nee, ik acht dit niet toelaatbaar en vind dit strijdig met het streven naar verdere verduurzaming van de landbouw. Het biologische bedrijfsleven heeft zich vergelijkbaar hierover geuit en grijpt deze situatie nu aan om de aanpak gericht op de productie van robuuste biologische aardappels te intensiveren. Daarbij wil men tevens regie voeren op afstemming tussen marktpartijen in de keten om acceptatie bij de consument van deze aardappels te vergroten, een belangrijk aandachtspunt voor verdere marktintroductie.
Het Ministerie van Economische Zaken investeert samen met de sector in verschillende methoden om op verantwoorde wijze biologische aardappelen te telen. In het door het Ministerie van Economische Zaken gefinancierde programma «Groene Veredeling» wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Phytophthora-resistente aardappels.
Bent u bekend met het feit dat op percelen waar vorig jaar biologische aardappelen geteeld werden, dit jaar de spinazie niet wilde groeien vanwege de grote hoeveelheid koperoxichloride in de grond? Wat vindt u hiervan?
Nee, dit specifieke geval is mij niet bekend.
De hervatting van de injectie van productiewater in Twente |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) over de hervatting van de injectie van productiewater in Twente?1
Ja.
Is het waar dat de aanvoerbuizen met dit giftige afvalwater dwars door een Natura2000-gebied en door een waterwingebied lopen?
Op 29 april 2016 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd dat het injectiewater conform de Europese regelgeving geclassificeerd wordt als «niet gevaarlijk». Het injectiewater bestaat uit 99,97% zout water en 0,03% andere componenten (zoals anti-corrosiemiddelen, antibacteriële middelen en componenten afkomstig uit de aardolie waarmee het injectiewater in de diepe ondergrond in Schoonebeek in contact was). De exacte samenstelling van het productiewater wordt jaarlijks door NAM gerapporteerd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Deze rapportage is beschikbaar op de website van NAM.
Het leidingnetwerk en de injectielocaties zijn voor het grootste gedeelte gelegen op een afstand van 800 en 2.500 meter van Natura 2000-gebieden. Er zijn drie uitzonderingen:
Er zijn geen watertransportleidingen of locaties van NAM binnen de grenzen van de waterwingebieden en de grondwaterbeschermingsgebieden van Vitens. De desbetreffende gebieden van Vitens in Twente liggen meer dan 1 kilometer van de transportleiding en waterinjectielocaties.
Is het waar dat dit veel onrust veroorzaakt onder de bewoners van dit gebied?
Ja, ik heb begrepen dat er onrust bij bewoners in het gebied is.
Is het waar dat 30.000 bewoners een petitie hebben ondertekend, waarin gesteld wordt dat de injectie van productiewater in Twente niet moet worden hervat?
Ja.
Is het waar dat de NAM de productie wil hervatten, terwijl nog niet duidelijk is of de NAM de daarvoor benodigde vergunningen heeft?
Ik deel de mening dat NAM over de juiste vergunningen moet beschikken. NAM beschikt over de juiste vergunningen om olie te winnen in Schoonebeek en het productiewater te injecteren in Twente, ik heb u dit toegelicht in mijn brief van heden.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de benodigde vergunningen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de injectie van productiewater in Twente niet kan worden hervat zolang de benodigde vergunningen daarvoor niet zijn verstrekt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaan u en het Staatstoezicht op de Mijnen hierop toezien?
Toezicht op de juiste uitvoering van de vergunningen valt onder de verantwoordelijkheid van SodM. Net als veel andere inspecties in Nederland, werkt SodM op basis van systeemtoezicht en risicosturing. Bij systeemtoezicht wordt door middel van inspecties onderzocht in hoeverre een bedrijf aantoonbaar zijn processen beheerst, waarbij de focus ligt op grote risico’s. Indien NAM niet voldoet aan hetgeen in de vergunningen is voorgeschreven, dan kan SodM hier tegen optreden.
Het onterecht toestaan van het afschieten van damherten door de provincie Zeeland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant dat de provincie Zeeland opnieuw ten onrechte ontheffing heeft verleend voor het afschieten van damherten?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zij een ontheffing van de provincie Zeeland voor het afschieten van damherten heeft vernietigd, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat ingrijpen in de omvang van populaties damherten noodzakelijk is. Ingevolge de Flora- en faunawet zijn gedeputeerde staten verantwoordelijk voor het besluiten op verzoeken tot het afschieten van beschermde diersoorten. Het is aan de provincie Zeeland om gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de provincie om het aantal damherten drastisch in te perken, terwijl het aantal damherten dat nu aanwezig is geen negatief effect heeft op de plaatselijke natuurwaarden en het welzijn van de dieren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat vaker besloten wordt tot afschot van beschermde diersoorten, zonder dat aan de wettelijke eis wordt voldaan dat dit in het belang is van de volksgezondheid, openbare veiligheid of ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, flora of fauna (Flora- en faunawet, artikel 67)? Zo nee, waarom niet?
Onder de Flora- en faunawet en ook onder de Wet natuurbescherming die vanaf 1 januari 2017 inwerking treedt, zijn gedeputeerde staten bevoegd tot het nemen van besluiten over het afschot van beschermde dieren. Tegen genomen besluiten staan bezwaar en beroep bij de rechter open. Ik verwijs u ook naar de antwoorden op vraag 1 en 2.
Hoe gaat u voorkomen dat er niet langer onterecht afschotbesluiten worden genomen, waardoor jaarlijks tienduizenden reeën, herten, zwijnen, zwanen, ganzen en andere dieren ondanks hun wettelijke bescherming de facto vogelvrij zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door de decentralisatie van het faunabeleid van het Rijk naar de provincies, er een risico is op rechtsongelijkheid tussen de verschillende provincies? Zo ja, hoe bent u van plan dit risico weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
De decentralisatie van het faunabeleid naar provincies is sinds de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet in 2002 een feit en zal in de Wet Natuurbescherming worden gecontinueerd. Uw Kamer is in december 2014 geïnformeerd dat decentralisatie kan leiden tot onderlinge verschillen tussen de provincies (Kamerstuk 33 348, nr. 9). Het is immers de bedoeling dat door decentralisatie beter recht wordt gedaan aan regionale omstandigheden en beter wordt aangesloten bij de regionale en lokale opvattingen. Tegelijk moet worden bedacht dat de provincies gehouden zijn te handelen in overeenstemming met de relevante internationale en nationale kaders, zoals deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming. De provincies zijn zich bovendien bewust van het belang van samenwerking en onderlinge afstemming.
De berichtgeving inzake Amerikaanse rivierkreeftjes |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Ban op vangst is «vissertje pesten»?1
Ja.
Hoeveel subsidie is de afgelopen jaren door Europese, nationale en/of regionale overheden of organisaties verstrekt via of door het Ministerie van Economische Zaken, dan wel via de onder het ministerie vallende uitvoeringsorganisaties aan Nederlandse ondernemers om de commerciële vangst van Amerikaanse rivierkreeftjes (hierna: commerciële vangst) op te zetten?
De rijksoverheid heeft geen specifieke subsidieregeling voor visserij op rivierkreeften opengesteld. Wel is onder het Europese Visserijfonds in december 2010 ongeveer 74.000 euro subsidie verleend aan een project voor een krabbegoot voor rivierkreeft en 56.218 euro subsidie aan een onderzoek naar nieuwe vistuigen voor krabben en kreeften. Mogelijk worden door andere overheden of organisaties subsidies of bijdragen verstrekt. Deze zijn mij niet bekend omdat deze geldstromen niet door mijn ministerie worden geregistreerd.
Hoe beoordeelt u deze subsidie-uitgaven in relatie tot het aangekondigde Europese vangst- en visverbod (hierna: verbod) dat op 3 augustus 2016 ingaat? Deelt u de mening dat deze situatie erg vreemd te noemen is en er gesproken kan worden van kapitaalvernietiging, aangezien aan de ene kant subsidies worden verstrekt om de commerciële vangst mogelijk te maken terwijl aan de andere kant het verbod op 3 augustus 2016 ingaat? Zo ja, waarom is het Nederlandse beheerplan dan nog niet gereed? Zo nee, waarom niet?
Op de site van de NVWA kunt u mijn beleidslijn vinden. Deze lijn is onder de aandacht gebracht van de visserijsector. Mijn ministerie is samen met de visserijsector en de NVWA al vergevorderd met het opstellen van beheersplannen voor de rivierkreeft en de wolhandkrab. Deze zullen op niet al te lange termijn worden vastgesteld. Het vissen op deze soorten zal als beheersmaatregel worden opgenomen in deze beheersplannen. In de tussentijd zal de NVWA handelen in de geest van de aankomende beheersplannen. De huidige visserij op wolhandkrab en rivierkreeften kan doorgang vinden zoals dit tot nu toe gebruikelijk is. Er vindt derhalve geen kapitaalvernietiging plaats.
Was u bekend met het aanstaande verbod op 3 augustus 2016? Zo ja, waarom is het beheerplan dan nog niet gereed? Zo nee, hoe kan dat?
Ja. De Europese Exotenverordening geeft Nederland 18 maanden de tijd, nadat een invasieve uitheemse soort in de Unielijst is opgenomen, om te beschikken over beheersmaatregelen voor de voor de Europese Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten die wijdverspreid zijn op Nederlands grondgebied. De beheersmaatregelen worden uitgewerkt in beheersplannen. Vanwege het economische belang voor de visserij heeft de uitwerking van de beheersplannen van de rivierkreeft en wolhandkrab voorrang gekregen boven de beheersplannen van andere exoten op de lijst. De beheersplannen worden opgesteld in overleg met de sector en andere betrokkenen om te komen tot goede afgewogen beheersplannen.
Deelt u de mening dat ondernemers niet gedupeerd mogen worden omdat er sprake is van een vakantieperiode? Zo ja, waarom is er nog steeds geen duidelijkheid of Nederlandse ondernemers gewoon Amerikaanse rivierkreeftjes kunnen vangen en vissen? Zo nee, waarom niet?
De sector is vanaf het begin af aan betrokken geweest bij het opstellen van de beheersplannen. Welke lijn mijn ministerie vanaf 3 augustus zou hanteren was bij de sectorvertegenwoordigers bekend. Toen vorige week bleek dat de individuele vissers behoefte hadden aan meer duidelijkheid heeft de NVWA de beleidslijn voor vissen op rivierkreeft en wolhandkrab op de site geplaatst. Die beleidslijn is onder de aandacht gebracht van de visserijsector.
Wanneer verwacht u duidelijkheid te kunnen geven aan de gedupeerde Nederlandse ondernemers of ze Amerikaanse rivierkreeftjes mogen vangen en vissen? Wat is er afgesproken met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over een eventuele gedoogperiode? Gaat er actief worden gehandhaafd? Op welke wijze en wanneer gaat u de Nederlandse ondernemers hierover inlichten? Gebeurt dit nog voor 3 augustus 2016? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u zich in de uitspraken dat hier sprake is van «vissertje pesten»? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u dan de huidige gang van zaken en het feit dat er in het artikel door een woordvoerder van het ministerie wordt aangegeven dat bij meer vragen over wat, waar en wanneer inzake handhaving er alleen maar vagere antwoorden zullen komen?
Bij de totstandkoming van de lijst van invasieve exoten heb ik de belangen van de visserijsector meegenomen in de afwegingen. Op aandringen van Nederland is in Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 van de Commissie expliciet opgenomen dat bevissing een beheersmaatregel kan zijn om nieuwe introductie of verdere verspreiding van exoten op het grondgebied van de Europese Unie te voorkomen. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6 over de beleidslijn voor vissen op rivierkreeft en wolhandkrab.
De tuinwallen op Texel |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de tuinwallen op Texel?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat deze tuinwallen een belangrijke ecologische en cultuurlandschappelijke waarde hebben en al sinds 1650 bestaan, waardoor ze een stabiel element in het landschap vormen?
Ja.
Waarom zijn de tuinwallen geen onderdeel van de vergroeningsmogelijkheden binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, terwijl in andere EU-lidstaten vergelijkbare wallen wel kunnen worden opgegeven als ecologisch aandachtsgebied?
Tuinwallen zijn perceelafscheidingen met een breedte van 1 meter. Tuinwallen kunnen niet opgegeven worden als ecologisch aandachtsgebied omdat ze niet opgenomen zijn in de Europese lijst van landschapselementen die door lidstaten toegelaten kunnen worden als ecologisch aandachtsgebied. Dit betekent dat ook andere lidstaten met tuinwallen vergelijkbare wallen niet toe kunnen laten als ecologisch aandachtsgebied.
Is het waar dat EU-lidstaten jaarlijks wijzigingen in de vergroening van ecologische aandachtsgebieden kunnen melden bij de Europese Commissie? Is het waar dat de deadline hiervoor op 1 augustus 2016 is voor het jaar 2017? Waarom is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) niet bereid deze tuinwallen voor 1 augustus 2016 aan te melden als mogelijkheid tot een vergroeningselement in 2017?
Lidstaten kunnen elk jaar besluiten tot wijzigen in de invulling van de vergroening binnen de mogelijkheden van de Europese regelgeving. Deze wijzigingen moeten gemeld worden voor 1 augustus van het jaar dat voorafgaat aan de wijziging. Omdat tuinwallen niet toegelaten zijn als landschapselement, kan ik een besluit tot toelating van tuinwallen als landschapselement niet nemen en is melding van een besluit bij de Europese Commissie niet aan de orde.
Weet u dat deze tuinwallen onbemest en onbespoten zijn, niet of laat worden gemaaid en een grote soortenrijkdom hebben? Weet u dat deze tuinwallen daarnaast een belangrijke cultuurwaarde voor Texel kennen? Deelt u de mening dat het vreemd is dat deze tuinwallen om die reden geen onderdeel uitmaken van de mogelijkheden tot vergroening? Zo nee, waarom niet?
Ik ben inmiddels op de hoogte van het bestaan van tuinwallen en de waarde ervan voor Texel. Toegelaten landschapselementen die grenzen aan bouwland mogen ingezet worden. Zo bezien zou het logisch zijn als tuinwallen op Texel daar ook bij horen. Doordat het gaat om een zeer kleine regio en een geringe oppervlakte is het echter niet vreemd dat ze tot op heden niet zijn toegelaten.
Maken de tuinwallen onderdeel uit van de vereenvoudiging van de vergroeningsmaatregelen die volgend jaar van kracht worden? Zo nee, waarom niet?
Tuinwallen komen niet voor in de voorstellen voor de vereenvoudiging van de vergroeningsmaatregelen die de Europese Commissie heeft gedaan in juni 2016. Tuinwallen maakten ook geen deel uit van de vereenvoudigingsvoorstellen die ik in maart 2016 (Kamerstuk 28 625, nr. 234) bij de Europese Commissie heb ingediend na consultatie van het bedrijfsleven. Vanuit het bedrijfsleven is een dergelijk voorstel niet aangeleverd.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om ook de tuinwallen onderdeel te laten zijn van de vergroeningsmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen mogelijkheden om tuinwallen op korte termijn onderdeel te laten zijn van de vergroeningsmaatregelen omdat ze niet opgenomen zijn in het voorstel van de Commissie. Voor de wat langere termijn ben ik bereid om de mogelijkheid om tuinwallen toe te staan als vergroeningsmaatregel in te brengen in de discussie over de toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.