Nederlanders die naar Oekraïne gaan om te vechten |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Dit is levensgevaarlijk»?1
Het kabinet heeft sinds het uitbreken van deze oorlog meermaals aangegeven dat het zeer onverstandig is om naar Oekraïne af te reizen om mee te vechten. Afreizen en meevechten is inderdaad gevaarlijk.
Deelt u de mening dat het levensgevaarlijk is om als Nederlander in Oekraïne te gaan meedoen aan de oorlog?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederlanders worden geworven om in Oekraïne te gaan vechten? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Het kabinet kan geen beperkingen opleggen aan de bewegingsvrijheid van Nederlanders die naar Oekraïne af willen reizen maar roept Nederlanders met klem op om dat niet te doen. Er geldt een negatief reisadvies voor heel Oekraïne.
Erkent u dat het vaak kwetsbare mensen zijn die aan de oorlog in Oekraïne willen meedoen? Hoe kunt u deze mensen tegen zichzelf in bescherming nemen?
Het is het kabinet noch bekend hoeveel Nederlanders zich aanmelden om in Oekraïne mee te vechten in deze oorlog, noch wat hun achtergrond is.
Als het gaat om veteranen merkt het Nederlands Veteraneninstituut (NLVI) dat de oorlog in de Oekraïne bij veteranen met een zorgvraag tot spanningen leidt. Het NLVI heeft op 9 april jl. een bijeenkomst georganiseerd voor veteranen die behoefte hebben om onder professionele begeleiding te praten over wat het conflict bij hen teweeg brengt. Het NLVI verwijst veteranen die iets willen doen voor Oekraïne naar de diverse Veteranen Ontmoetingscentra. Deze centra organiseren bijvoorbeeld humanitaire acties. Ook wordt het op de website van het NLVI afgeraden om af te reizen naar Oekraïne.
Hoe kijkt u ernaar dat Nederlanders die in Oekraïne gaan vechten ons land in gevaar kunnen brengen, omdat Rusland Nederland daardoor als medeplichtig beschouwt?
Nederlanders die in Oekraïne gaan vechten doen dat op eigen initiatief. Het kabinet raadt het Nederlanders af om naar Oekraïne te reizen. Tegelijkertijd kan het kabinet geen beperkingen opleggen aan de bewegingsvrijheid van Nederlanders die naar Oekraïne af willen reizen.
Wat gebeurt er met Nederlanders die zich in Oekraïne schuldig maken aan oorlogsmisdaden? Kunnen zij daarvoor in Nederland berecht worden?
Burgers hebben geen recht om aan een gewapende strijd deel te nemen en kunnen worden vervolgd voor het plegen van geweld. Het toetreden tot een buitenlandse krijgsmacht, hetgeen het recht geeft om deel te nemen aan vijandelijkheden, is niet strafbaar. Het schenden van het humanitair oorlogsrecht is strafbaar en kan in Nederland worden vervolgd.
Wie zijn of waren, net als Gert Snitselaar, actief in de werving van Nederlanders voor de oorlog in Oekraïne? Wat voor maatregelen neemt u tegen deze figuren?
Het kabinet kan niet ingaan op individuele zaken. In algemene zin geldt dat op grond van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht een persoon door het Openbaar Ministerie strafrechtelijk kan worden vervolgd als deze zonder toestemming van de regering iemand werft voor een vreemde krijgsdienst of gewapende strijd. Indien een persoon voor dat strafbare feit onherroepelijk is veroordeeld kan het Nederlanderschap worden ingetrokken, tenzij dit zou leiden tot stateloosheid.
Wat onderneemt u om Nederlanders die in Oekraïne willen gaan vechten te ontmoedigen? Overweegt u hiertegen een verbod in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven heeft het kabinet sinds het uitbreken van deze oorlog meermaals aangegeven dat het zeer onverstandig is om naar Oekraïne af te reizen om mee te vechten. Er geldt een negatief reisadvies voor heel Oekraïne. Het kabinet kan echter geen beperkingen opleggen aan de bewegingsvrijheid van Nederlanders die naar Oekraïne willen afreizen.
Het bericht dat China door middel van samenwerkingen met Europese bedrijven en universiteiten haar krijgsmacht moderniseert en dit ongewenst is. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht in NRC: «Voorkom dat China militaire technologie bemachtigt»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de geconstateerde trend in het bericht dat China gretig gebruik maakt van technologie van Europese bedrijven en universiteiten om de Chinese krijgsmacht te versterken? Concludeert u dat er sprake is van ongewenste technologieoverdracht?
China heeft de ambitie om in 2049 dé leidende en zelfvoorzienende technologische, wetenschappelijke en militaire supermacht te zijn. Om dit doel te bereiken, volgt het land een assertieve strategie die bestaat uit een combinatie van grootschalige overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling, overnames van buitenlandse hightechbedrijven en het bieden van toegang tot de Chinese markt in ruil voor technologieoverdracht2. Daarbij wordt in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 20213 geconstateerd dat belangstelling bestaat voor de Nederlandse topsectoren en kennisinstellingen vanwege de hoogwaardige infrastructuur, technologie en kennis die zij bezitten. De laatste vormen niet alleen doelwit van spionageactiviteiten, maar ook van legale (academische) samenwerkingsverbanden die potentieel kunnen leiden tot ongewenste kennisoverdracht. Het kabinet is zich bewust van de Chinese doelstellingen. Het kabinet erkent eveneens dat de risico’s op ongewenste overdracht van (sensitieve) kennis en technologie gemitigeerd dienen te worden, wanneer deze tot risico’s voor de nationale veiligheid leiden.
Bent u het ermee eens dat de grote geopolitieke veranderingen van de afgelopen tijd Nederland en de Europese Unie dwingen om de samenwerkingen op het gebied van militaire technologie met onvrije landen te heroverwegen en waar nodig te herzien?
Technologie staat meer dan ooit centraal in nationale veiligheidsvraagstukken. Dit is onder andere het gevolg van toenemende inzet van technologie in internationale geopolitieke competitie en het dual-use karakter van nieuwe of opkomende technologieën. Dit leidt tot nieuwe vragen over de relatie tussen technologie, veiligheid en economie, waaronder de vraag welke technologieën we willen beschermen vanwege mogelijke nationale veiligheidsrisico’s.
Op 21 maart jl. is het EU Strategisch Kompas aangenomen door de Raad Buitenlandse Zaken en op 24 maart jl. is dit bekrachtigd door de Europese Raad. Hierin wordt richting gegeven aan het Europese veiligheid- en defensiebeleid. In het Strategisch Kompas is opgenomen dat de EU vol gebruik zal blijven maken van het bestaande samenwerkingsmechanisme voor het screenen van buitenlandse investeringen en dat lidstaten zo snel als mogelijk nationale screeningsmechanismen ten aanzien van buitenlandse investeringen dienen te implementeren om zo veiligheidsrisico’s te mitigeren.
Voorts is op 15 februari jl. de «roadmap on critical technologies for security and defence» van de Europese Commissie gepubliceerd met daarin een tijdspad waarbinnen onderzoek, ontwikkeling en innovatie ten aanzien van sensitieve technologie dient te worden gestimuleerd alsmede strategische afhankelijkheden op dit vlak dienen te worden teruggedrongen.
Hoe is het zicht van het kabinet over de technologieoverdracht op dit gebied van de afgelopen 20 jaar? Hoe werkt het kabinet eraan om dit te verbeteren?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen doorlopend onderzoek naar dit onderwerp. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren van AIVD, MIVD en NCTV dat vorig jaar aan uw Kamer is aangeboden, staat beschreven hoe de Chinese inzet van zowel legale als illegale economische middelen en (digitale) spionage een groeiende dreiging vormt voor de Nederlandse economische veiligheid4. Deze inzichten die deze onderzoeken opleveren worden gebruikt in verschillende beleidsinstrumenten (zowel bestaande als toekomstige) om ongewenste kennis- en technologie overdracht te adresseren, vanuit een kabinetsbrede visie en inzet, zoals beschreven in de Kamerbrief over de aanpak statelijke dreigingen van 3 februari 20215.
Zo is er op 31 januari jl. een brief naar uw Kamer verstuurd over de voortgang van de maatregelen en de ontwikkelingen op het gebied van kennisveiligheid6. Daarnaast ligt de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (vifo) nu ter behandeling voor in uw Kamer. De doelstelling van investeringstoetsing (zoals al bestaat in de telecom- en energiesector) is om risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren die kunnen ontstaan bij wijzigingen in zeggenschap van bedrijven. Dit betekent dat investeringen in bepaalde bedrijven worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd.
Een andere manier waarop het kabinet bijdraagt aan het voorkomen van ongewenste technologieoverdracht, is via exportcontrole. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zijn gehouden aan Europese en nationale regels voor de export van dual-use-goederen en technologie7. Het belangrijkste kader daarvoor is de (EU) dual-use-verordening (2021/821), die recentelijk is herzien en op 9 september 2021 in werking is getreden. De dual-use-verordening geeft een breed kader om de export van producten, programmatuur en technologie die zijn opgenomen in de bijlage van de verordening te controleren.
Met de herziening van de dual-use-verordening zijn de mogelijkheden voor het opleggen van ad hoc vergunningplichten vergroot. Zo introduceert de verordening een mogelijkheid tot het opleggen van een ad hoc vergunningplicht voor de export van cybersurveillance-technologie in geval van zorgen omtrent mensenrechtenschendingen.
Hoewel de bovengenoemde instrumenten een belangrijke bijdrage leveren aan de weerbaarheid en daarmee aan het voorkomen van ongewenste technologieoverdracht is het risico daarop nooit volledig uit te sluiten. Het kabinet houdt dit onderwerp hoog op agenda om de restrisico’s adequaat te adresseren.
Wat vindt u van de suggestie om een meldingsplicht in te voeren voor universiteiten en bedrijven die samenwerken met Chinese partijen binnen risicovakgebieden?
Universiteiten en bedrijven hebben de vrijheid om samenwerkingen met binnen- en buitenlandse partners aan te gaan. Voor universiteiten is dat onderdeel van de in Nederland wettelijk geborgde academische vrijheid. Het is dan ook primair aan de kennisinstelling of het bedrijf om kansen en (veiligheids)risico’s van iedere samenwerking af te wegen.
Om de kennisinstellingen daarbij handvatten te geven, is op 31 januari jl. de Nationale Leidraad Kennisveiligheid gepubliceerd, een gezamenlijk product van het Nederlandse kennisveld en de rijksoverheid, die kennisinstellingen hierbij op weg helpt. Ook werd die dag het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid geopend waar kennisinstellingen terecht kunnen met vragen over concrete aan kennisveiligheid gerelateerde zaken. Zoals toegezegd door de Minister van OCW tijdens het commissiedebat internationalisering en kennisveiligheid van 9 februari jl. zal hij de kennisinstellingen bij brief oproepen om een risicoanalyse uit te voeren en over de uitkomsten daarvan met de Raden van Toezicht in contact te treden. De Minister van OCW zal eind dit jaar het gesprek aangaan met de Raden van Toezicht om te zien of de huidige kennisveiligheidsaanpak van het kabinet volstaat, of dat er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bedrijven kunnen voor advies terecht bij de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Buitenlandse Zaken (BZ) en bij de RVO. BZ informeert het bedrijfsleven ook proactief over de risico’s die verbonden zijn met samenwerking met Chinese partijen. Daarnaast heeft de RVO in opdracht van BZ een aantal instrumenten ontwikkeld om het bedrijfsleven te ondersteunen bij het identificeren van risico’s m.b.t. zakendoen in en met China, zoals de China Business Tool, een zelf-scan voor bedrijven, en de International Business Academy, een reeks online informatiesessies over diverse onderwerpen. Tegen deze achtergrond acht het kabinet invoering van een meldingsplicht op dit moment niet opportuun.
Bent u van mening dat het begrip «risicovakgebieden» op dit moment voldoende gedefinieerd is? Zo nee, kunt u in samenwerking met experts daaraan werken?
Is de regering momenteel juridisch en bestuurlijk in staat om ongewenste samenwerkingen op dit gebied te blokkeren als is vastgesteld dat het om te gevaarlijke risicovakgebieden gaat? Zo nee, wat is daarvoor nodig en bent u bereid daarmee aan de slag te gaan?
Wanneer het gaat om (academische) samenwerkingen van Nederlandse kennisinstellingen met buitenlandse kennisinstellingen en bedrijven, geldt dat er op dit moment geen wettelijke basis is om de Nederlandse kennisinstelling te verplichten om deze samenwerking te beëindigen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken wat voor beleid de Verenigde Staten op dit gebied voert en te bezien of daar bepaalde lessen uitgetrokken kunnen worden?
Er is intensief contact met de Verenigde Staten op gebied van kennisveiligheid. Het bezoek dat de Minister van OCW onlangs aan de VS heeft gebracht stond mede in het teken van kennisveiligheid en het beter inzicht krijgen in Amerikaanse beleidsvorming. Op ambtelijk niveau worden ook uitvoerig contacten onderhouden, zowel bilateraal als via de EU. Daarbij gaat het om uitwisselen van informatie en van geleerde lessen, maar ook om inzicht te krijgen in hoe Europees/Nederlands en Amerikaans beleid zo goed mogelijk op elkaar afgestemd kunnen worden, opdat kennisveiligheid goed gewaarborgd wordt en tegelijkertijd de trans-Atlantische handels- en investeringsrelatie en kennisuitwisseling verder wordt versterkt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De aanbestedingsregels van de aankoop en productie van defensiematerieel |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de Europese aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten, waar ook Defensie zich aan moet houden?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze regels tot langdurige aankoopprocedures leiden?2
Het aanbestedingsproces maakt onderdeel uit van het voorzien-in proces. Voor projecten met een financiële omvang van EUR 25 miljoen of meer wordt het Defensie Materieelproces (DMP) doorlopen, zoals dat met uw Kamer is afgesproken (Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017). Het DMP bestaat bij omvangrijke projecten veelal uit drie fasen, namelijk: A (behoeftestelling), B (onderzoek) en D (verwervingsvoorbereiding). De C-fase (vervolgonderzoek) is uitsluitend aan de orde als sprake is van een ontwikkelingstraject. In het Commissiedebat Hoofdlijnen Defensiebeleid van 17 maart j.l. heb ik u toegezegd dat Defensie, in samenwerking met de betrokken departementen, en in overleg met uw Kamer het DMP wil actualiseren en wendbaarder maken. We kijken hierbij naar het «voorzien-in proces» in de breedte en identificeren processtappen die structureel vertragend zijn. In de Kamerbrief over de voortgang uitvoering motie Valstar c.s. (kenmerk BS2022014345) informeer ik u nader over alle initiatieven om de wendbaarheid van Defensie te vergroten.
Defensie kan voor overheidsopdrachten gebruikmaken van in de Aanbestedingswet 2012 (AW2012) en de Aanbestedingswet op het gebied van Defensie en Veiligheid (ADV) genoemde procedures. Genoemde wetten bevatten ook uitzonderingsmogelijkheden waarbij de genoemde procedures niet behoeven te worden gevolgd en waardoor Defensie zich bijvoorbeeld direct tot een gewenste leverancier kan wenden. Dat is ook het geval bij urgentie («dwingende spoed») (AW 2012) en in crisissituaties (ADV).
Tot slot, het voorzien-in proces is breder dan alleen de aanbesteding. Andere factoren, zoals vertraagde leveringen van grondstoffen en computerchips, kunnen ook invloed hebben op de looptijd van het proces.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van CDS Onno Eichelsheim van vorige week dat de aanbestedingsregels voor de aankoop en productie van materieel versoepeld dienen te worden gezien de geplande extra investeringen?3
Ja.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 onderzoekt Defensie de mogelijkheden en ruimte om het voorzien-in proces wendbaarder te maken. Binnen dat onderzoek wordt onder andere gekeken in hoeverre de nationale en Europese aanbestedingsregelgeving snellere inkoop kan accommoderen of dat aanpassing daarvan gevergd is. Daarnaast beziet Defensie op welke wijze in Europees verband zo goed mogelijk gezamenlijk kan worden ingekocht.
Ziet u deze aanbestedingsregels als een bureaucratische kink in de kabel inzake de wensen van het kabinet om Defensie snel weer op orde te krijgen vanwege de oorlog in Oekraïne?
De aanbestedingsregelgeving is geen «bureaucratische kink in de kabel». Zelfs in het geval dat aanbestedingsregelgeving niet van toepassing zou zijn op Defensie geldt alsnog dat een goede offerteaanvraag dient te worden opgesteld, dat marktpartijen tijd nodig zullen hebben om een offerte op te stellen en dat het contracteringsproces de nodige tijd kost.
Bent u voornemens om deze aanbestedingsregels voor de «aankoop en productie van materieel» te versoepelen?
Het kabinet onderkent het belang van een snel en wendbaar verwervingstraject. In dat licht en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kijkt Defensie in samenspraak met andere departementen naar de mogelijkheden en ruimte om het voorzien-in proces te versnellen en wordt daarbij ook gekeken naar de mogelijkheden om de nationale en Europese aanbestedingsregels aan te passen indien dat nodig is.
Hoe staat u tegenover het idee om een dispensatieperiode van vijf jaar aan Defensie te verlenen voor deze aanbestedingsregels, gezien de huidige operationele noodzaak?
Deze vraag valt samen met de vraag over het voornemens zijn tot versoepeling van de aanbestedingsregels voor de aankoop en productie van materieel en graag verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 5.
Kunt u uiteenzetten wat uw mening is om net zoals Duitsland een lange termijn «defensiefonds» op te stellen waardoor er ruim budget voor Defensie geoormerkt blijft, zelfs na Rutte-IV?4
Op weg naar een toekomstbestendige krijgsmacht heeft Defensie de ambitie om de krijgsmacht te herstellen, te moderniseren en te versterken. Dit realiseert Defensie binnen een schokbestendig Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF). Het DMF zorgt voor meer stabiliteit in de begrotingen over langere periode. Hierdoor kan Defensie de investeringen over een langere periode plannen, in samenhang met beheer en onderhoud. Het fonds is niet alleen bedoeld om materieelprojecten te bekostigen, maar ook voor bijbehorende investeringen en daaraan gerelateerde instandhoudingsuitgaven. Denk aan ICT en infrastructuur. Mocht een project in tijd verschuiven, dan blijft het geld daarvoor in het fonds beschikbaar.
Per 1 januari 2021 is het Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF) in werking getreden. Hiermee heeft Defensie invulling gegeven aan de Motie-Belhaj/Voordewind van 5 juni 2018 (Kamerstuk 34 919, nr. 19). Met deze motie is de regering verzocht wetgeving voor te bereiden voor het instellen van een begrotingsfonds voor defensiematerieel, conform de systematiek van het Infrastructuurfonds, omdat dit bijdraagt aan de continuïteit van de investeringsplanning.
In 2020 is het Defensie Materieelbegrotingsfonds (DMF) voor het eerst aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 35 570 K nr. 1 van 21 september 2020). Waar voorheen de investeringsmiddelen onder artikel 6 (investeringen) van de reguliere Defensiebegroting (Hoofdstuk X) vielen en de middelen voor instandhouding onder de artikelen van de defensieonderdelen vielen, maken de middelen voor investeringen en instandhouding van het materieel, de infrastructuur en de IT-middelen nu deel uit van het DMF. Door een apart fonds voor de investeringen en instandhouding te creëren, is Defensie beter in staat invulling te geven aan het voorzien in een meerjarig integraal beheer van de financiering en bekostiging van de ontwikkeling, verwerving, instandhouding en afstoting van het materieel, de IT-middelen en de infrastructuur van Defensie.
Bent u op de hoogte van de vertraging in de vervanging van de vier Walrusklasse-onderzeeboten?5
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat sinds de laatste kamerbrief de huidige status is van het vervangingsproject van de vier Walrusklasse-onderzeeboten?6
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de voortgangsrapportage over het programma vervanging onderzeebootcapaciteit, die op 1 april 2022 aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 34 225, nr. 35).
Kunt u uiteenzetten waardoor er vertraging is opgelopen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, zoals medegedeeld in mijn brief van 1 april 2022 aan uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2298) heeft de afstemming en de samenhang met de Kamerbrief over de voortgang motie Valstar c.s. (kenmerk BS2022014345) ervoor gezorgd dat de termijn van drie weken niet gehaald is.
Wapenleveringen aan Oekraïne |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Waarom hebt u besloten minder informatie te geven over het leveren van militaire goederen aan Oekraïne?1
De afgelopen periode is uw Kamer meermaals in detail geïnformeerd over de leveringen van militaire goederen door het Ministerie van Defensie aan Oekraïne. Het kabinet onderschrijft het belang van een open maatschappelijke discussie over dit onderwerp, maar moet transparantie afwegen tegen het waarborgen van de operationele veiligheid.
Eerder achtte het kabinet het van belang om te laten zien dat er militaire goederen ter zelfverdediging van Oekraïne beschikbaar werden gesteld als blijk van steun en solidariteit aan Oekraïne. De veiligheidssituatie was toen nog wezenlijk anders. Ook diverse internationale partners communiceerden in deze fase openlijk over hun materiële steun aan Oekraïne.
Na de Russische invasie van Oekraïne heeft het kabinet met het oog op de (operationele) veiligheid besloten om minder openlijk te communiceren over de militaire goederen die Defensie aan Oekraïne levert.
Zoals ook toegezegd tijdens het plenaire debat op 10 maart jl. laat dit onverlet dat het kabinet verantwoording wil afleggen en daarom de Kamer adequaat zal blijven informeren, via een vertrouwelijke bijlage.
Waarom maakte u eerdere wapenzendingen wel gedetailleerd openbaar? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat het gebrek aan transparantie over wapenleveringen een open, maatschappelijke discussie in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat voor voertuigen gaat Nederland aan Oekraïne leveren, zoals gesteld in de brief van 3 maart?2
In de brief van 10 maart jl. (kenmerk: 22 054, nr. 360) heeft het kabinet de Kamer vertrouwelijk geïnformeerd over de aard van de leveringen.2
Klopt het dat Nederland Patriot-raketten gaat leveren in het kader van de oorlog? Om hoeveel Patriots gaat het (met hoeveel raketten) en waar worden zij exact geplaatst?3
Op vrijdag 18 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd over de inzet van een Nederlandse Patriot luchtverdedigingseenheid in Slowakije (Kamerstuk 2022D10685). De inzet in Slowakije draagt bij aan de versterking van de collectieve afschrikking- en verdedigingsfunctie van de NAVO en de geruststelling van onze bondgenoten in de regio.
De inzet vindt plaats in de omgeving van de luchtmachtbasis in Sliac, in centraal Slowakije, samen met onze partner Duitsland en onder aansturing van de NAVO. Ontplooiing van de Nederlandse Patriot-eenheden vergt de inzet van ongeveer 150 Nederlandse militairen, voor de duur van maximaal zes maanden.
Klopt het dat meer dan 20 landen wapens leveren aan Oekraïne?4 Om hoeveel landen gaat het precies?
Nederland heeft kennis genomen van meer dan twintig landen die publiekelijk hebben aangegeven Oekraïne te steunen door militaire goederen en wapens te leveren.
Heeft de NAVO dan wel de EU een coördinerende rol aangaande wapenleveranties aan Oekraïne? Op welke manier wordt deze coördinatie vormgegeven?5
Zoals vermeld in de Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken Defensie, die op 11 maart jl. met uw Kamer is gedeeld (Kamerstuk 21 501-28, nr. 237), heeft de EU een coördinatieplatform ingericht (Clearing House Cell – CHC). Hier wordt informatie over de behoeften vanuit Oekraïne en de levering van militaire steun vanuit EU-lidstaten bijeen gebracht. Een aantal niet-EU landen is ook aangesloten bij deze cel. Dit platform fungeert als forum voor afstemming en synchronisatie tussen de lidstaten, bondgenoten en partners onderling en met Oekraïne.
De NAVO heeft geen coördinerende rol aangaande wapenleveranties. Op initiatief van de VS en het VK coördineert een aantal bondgenoten en partners onderling de vraag vanuit Oekraïne en het aanbod vanuit verschillende landen voor de bilaterale leveringen van militaire goederen aan Oekraïne.
Op welke wijze acht u deze wapenleveranties proportioneel? Is het ter beschikking stellen van straaljagers aan Oekraïne proportioneel?
De Nederlandse inzet is om (verdere) escalatie te voorkomen en om Oekraïne in staat te stellen zich beter te verdedigen tegen de Russische gewapende aanval. De wapenleveranties worden zorgvuldig getoetst aan de EU-wapenexportcriteria. Daarbij wordt meegewogen dat Nederland geen wapens wil leveren die het risico in zich dragen van grotere escalatie, de betrokkenheid van meer landen in het conflict en meer slachtoffers.
Deze afweging stelt meer bondgenoten en partnerlanden voor een lastig dilemma. Uiteindelijk neemt ieder land hier zelf een beslissing over.
Deelt u de opvatting dat Nederland met deze leveranties een keuze maakt met grote risico’s op militaire escalatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het advies ‘keuzes voor de krijgsmacht’ van de Adviesraad Internationale Vraagstukken |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het AIV-advies «keuzes voor de krijgsmacht»?1
Ja. Het kabinet dankt de AIV voor het advies, dat op een relevant moment komt.
Deelt u de analyse van de AIV dat, in het licht van de Russische invasie in Oekraïne en de verslechterende veiligheidssituatie, de Navo moet worden versterkt om de vrijheid en veiligheid van Europese burgers te beschermen?
Ja. Veiligheid en stabiliteit zijn basisvoorwaarden voor de vrede en welvaart waarin wij leven. De oorlog aan de oostflank van het NAVO-verdragsgebied laat zien dat bescherming van onze vrijheid noodzakelijk is.
De NAVO is de hoeksteen van onze collectieve veiligheid en zal de afschrikking en verdediging aan de oostflank verder versterken. Tegelijkertijd moeten Europese landen zelfredzamer worden en de eigen belangen beter kunnen beschermen en verdedigen; de huidige veiligheidssituatie is daarvoor het bewijs. Binnen de NAVO en EU moeten daarvoor in gezamenlijkheid de Europese capaciteiten worden versterkt om beter in onze veiligheid te kunnen voorzien.
Verschillende landen kondigden sinds de Russische invasie in Oekraïne aan versneld stappen te zetten om hun defensiebudget te verhogen. Onder meer de regeringen van Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden en Polen hebben dit bekend gemaakt. Het kabinet onderzoekt conform de motie Sjoerdsma (36 045, nr. 4) wat op korte termijn nodig en mogelijk is om de al voorziene toename van het defensiebudget eerder te laten plaatsvinden, of er meer kan worden geïnvesteerd in de defensiesamenwerking met de NAVO en Europese partners en of er manieren zijn om nog in deze kabinetsperiode structureel extra te investeren in Defensie. Uw Kamer is op 20 mei geïnformeerd over de uitkomst van de voorjaarsbesluitvorming. Het kabinet investeert structureel 5 miljard euro extra in Defensie.
Deelt u de analyse van de AIV dat de Europese bijdrage aan deze collectieve verdediging moet worden vergroot en dat Nederland de defensie-uitgaven moet verhogen naar twee procent van het bruto binnenlands product om hierin een gepast aandeel te leveren?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de veiligheidsdreiging urgent is en er geen goede redenen zijn om aan te nemen dat deze dreiging binnen afzienbare tijd weer substantieel zal dalen?
Ja. De veiligheidssituatie in en rondom Europa verslechtert. De ongekende agressie van Rusland tegen Oekraïne laat zien dat de dreigingen op het Europese continent en aan de oostgrens van het NAVO-verdragsgebied reëel en dichtbij zijn. Rusland vormt echter niet de enige dreiging. Er is wereldwijd in toenemende mate sprake van (geopolitieke) spanningen. In combinatie met de snelle verspreiding van wapens kan dit zorgen voor ontvlambare situaties. We moeten ons voorbereiden op een onzekere toekomst waarin uitdagingen en dreigingen divers en permanent van aard zijn. We hebben te maken met grootschalige cyberaanvallen, dreigingen tegen onze vitale infrastructuur en beïnvloeding door buitenlandse mogendheden. De weerslag van klimaatverandering kan zich vertalen in oplopende spanningen tussen bevolkingsgroepen, conflicten en migratiestromen.
Deelt u de analyse van de AIV dat de krijgsmacht nadrukkelijk ingericht moet worden op bondgenootschappelijke verdediging en dat het hiervoor noodzakelijk is zo snel mogelijk de inzetbaarheid te verbeteren en de door de Navo vastgestelde capaciteitstekorten weg te werken?
Defensie voert haar grondwettelijke taak uit langs de lijnen van de drie hoofdtaken:
Defensie moet in alle drie de hoofdtaken, die steeds nauwer met elkaar verbonden zijn, kunnen optreden. In de huidige situatie is Defensie vooral ingericht voor optreden in de tweede hoofdtaak. Het dreigingsbeeld en de Russische invasie van Oekraïne laten zien dat inzet in de eerste hoofdtaak net zo noodzakelijk is. Voor het optreden in de eerste hoofdtaak moet Defensie dus een been bijtrekken, net zoals voor optreden in de derde hoofdtaak. In de Defensienota worden de keuzes voor de inrichting, samenstelling en toerusting van de krijgsmacht die in alle drie de hoofdtaken moet kunnen optreden, toegelicht.
Deelt u de analyse van de AIV dat er een grote financiële inspanning nodig zal zijn om Nederland in staat te stellen naar verhouding bij te dragen aan initiatieven van de Navo en de EU, zoals de Nato Response Force en de EU Rapid Deployment Capacity?
Er zijn inderdaad grote financiële inspanningen nodig evenals het maken van keuzes voor de toekomst. Defensie moet de komende periode de gereedheid en inzetbaarheid verhogen, ook om te kunnen voldoen aan de reactietijden voor de Snel Inzetbare Capaciteiten van de NAVO en de EU. Hiervoor is het bijvoorbeeld nodig om de gevechtsondersteuning te versterken en het voorradenniveau te verhogen. Defensie plaatst versneld orders voor het ophogen van het voorraadniveau en anticipeert daarmee op de wereldwijd toegenomen vraag naar munitie en toegenomen krapte op de markt. Hiervoor heeft Defensie op 29 april jl. een incidentele suppletoire begroting ingediend (Kamerstuk 36 091 en 36 092)
Deelt u de mening dat er voor verdere specialisatie bij het wegwerken van tekorten in Europese capaciteiten forse investeringen nodig zijn van de landen die kopgroepen vormen?
Specialisatie is een verdergaande vorm van samenwerking met als doel meer gebruik te maken van de afzonderlijke sterke punten van partners en bondgenoten. Het is een gradueel traject, maar gezamenlijk hebben we meer impact en gezamenlijk leveren we een hogere effectiviteit van optreden. Specialisatie kan helpen om tekorten weg te werken en gezamenlijk meer effecten te bereiken.
De EU-leiders kwamen op 11 maart in Versailles overeen de Europese defensiecapaciteiten te versterken en onderstreepten daarbij het belang van samenwerking. Het kabinet ziet nut in meer gezamenlijke aanschaf van defensiecapaciteiten. Het Europees Defensieagentschap kan hierin een faciliterende en coördinerende rol spelen. Dit is ook onderdeel van het Strategisch Kompas waarmee de EU richting aan het Europese veiligheids- en defensiebeleid, o.a. door het stellen van duidelijke doelen en heldere prioriteiten voor capaciteitsontwikkeling.
Deelt u de analyse van de AIV dat het voor een stabiele defensieplanning wenselijk is als de planning en uitgaven voor een langere periode wettelijk worden vastgelegd, zoals dat ook in Scandinavische landen en de Klimaatwet het geval is?
Defensie is gebaat bij langjarig commitment en een structurele verhoging van het defensiebudget om de benodigde veranderingen te realiseren en versterkingen goed te richten en in te richten. Zoals is aangegeven in de Voorjaarsnota investeert het kabinet structureel 5 miljard euro extra in Defensie.
Deelt u de mening dat, gezien de dreigingssituatie, de bondgenootschappelijke verplichtingen en het toekomstbeeld uit de Defensievisie 2035, de uitgaven in een dergelijke wet niet lager zouden moeten zijn dan twee procent van het bruto binnenlands product?
De Russische agressie in Oekraïne laat duidelijk zien dat onze veiligheid en vrijheid niet vanzelfsprekend zijn en dat dit een groot goed is dat moet worden beschermd. Met de extra investeringen uit het coalitieakkoord en de Voorjaarsnota voldoet Nederland in 2024 en 2025 aan de 2% bbp-norm voor de NAVO.
Bent u bereid het advies van de AIV integraal op te volgen en de Kamer uiterlijk deze maand daarover te informeren?
Het advies van de AIV komt op een relevant moment en bevat goede aanknopingspunten. Het kabinet werkt op dit moment aan de Defensienota waarin de plannen worden uitgewerkt. De Defensienota wordt voor de zomer aan uw Kamer aangeboden. Daarna zal het kabinet ook komen met een reactie op het briefadvies van de AIV.
Hun openbare agenda |
|
Laura Bromet (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Op welke manier is de motie-Sneller/Bromet over de openbare agenda van bewindspersonen in uw herinnering aan de orde gesteld tijdens het constituerend beraad?1
De formateur heeft in het constituerend beraad gewezen op de openbare agenda van de bewindslieden.
Bent u bereid deze motie onverkort uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. In aanloop naar het aantreden van het kabinet-Rutte IV is de openbare agenda van de bewindslieden meermaals onderwerp van gesprek geweest in de Voorlichtingsraad. Het overleg van de secretarissen-generaal heeft begin januari ingestemd met de VoRa-notitie «Openbare agenda bewindslieden». In deze notitie is een aantal adviezen opgenomen dat moet bijdragen aan een gebruiksvriendelijkere openbare agenda die tegemoet komt aan de motie van de leden Sneller en Bromet. Zo streven we ernaar contactgegevens op te nemen bij de agenda-items en een korte beschrijving te geven van het onderwerp van het betreffende agenda-item. Ook worden de agenda-items, conform de motie-Sneller/Bromet, op rijksoverheid.nl gecategoriseerd. Zo kan er worden gezocht op trefwoord, bijvoorbeeld «gesprek», «ontvangst», «werkbezoek» of «evenement». Ook kan op bewindspersoon worden gezocht of op de voltallige kabinetsploeg.
Bent u bekend met de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022)? Onderschrijft u de zeven afspraken die daarin beschreven worden en bent u bereid deze nauwgezet na te leven?
Ja, ik ben bekend met deze notitie. Ik onderschrijf de zeven afspraken uit de notitie en streef ernaar dat de afspraken nauwgezet worden nageleefd.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van Open State Foundation dat slechts 14% van de afspraken die zijn opgenomen in de openbare agenda’s de informatie bevat die conform de Uitvoeringsrichtlijn openbare agenda bewindspersonen vereist is (terwijl de opgenomen afspraken slechts een deel zijn van diegene die daar volgens de Uitvoeringsrichtlijn in hadden moeten staan en de afspraken die wel aan de normen voldoen uitsluitend bij de Ministeries van LNV en Financiën voorkomen)?2 3 Welke concrete doelstelling voor de mate van naleving van de bestaande afspraken heeft u zichzelf voor de rest van deze kabinetsperiode gesteld?
Ik houd mijn agenda op dit moment al zoveel mogelijk bij conform de afspraken uit de notitie «Openbare agenda bewindslieden» en zal dit ook voor de rest van deze kabinetsperiode blijven doen.
Herkent u het beeld uit het artikel «Over mooie voornemens en agenda’s die tekort schieten» uit de Volkskrant van 23 februari 2022 dat naleving van de beslispunten uit deze notitie tot nog toe onvoldoende is, laat staan de motie die daarbovenop bijvoorbeeld om «zoveel mogelijk realtime» openbaarmaking in plaats van achteraf over de afgelopen week?
Mijn openbare agenda is, zoals ook uit het artikel blijkt, reeds cf. de afspraken bijgewerkt.
Bent u bereid om uw openbare agenda met terugwerkende kracht tot het moment van uw aantreden bij te werken zodat deze alsnog voldoet aan genoemde afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze bent u voornemens verbetering aan te brengen in de naleving van de normen uit de genoemde motie en notitie voor toekomstige afspraken?
Zoals aangegeven leef ik de normen reeds na. Ik hou hier ook in de toekomst aandacht voor.
In het licht van de nadruk die de premier tijdens het debat over de begroting Algemene Zaken op 14 oktober 2021 legde op «het principe van de individuele ministeriële verantwoordelijkheid in ons staatsbestel»: kunnen alle bewindspersonen deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Bent u ermee bekend dat een veel plantaardig(er) dieet een enorm positieve bijdrage en impact kan leveren aan onder andere het dempen van de klimaatverandering, het herstel van de natuur en het voorkomen van nieuwe pandemieën?1 Ziet u hier – als lid van een kabinet met klimaat- en natuurambities – ook een mooie rol voor uzelf om met een relatieve kleine aanpassing in het aanbod van voedsel (op uw departement) een voortrekkersrol te nemen?
Ja, ik ben ermee bekend dat minder vlees eten goed is voor het dierenwelzijn en het milieu. Defensie volgt de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad en de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Daarin wordt een meer plantaardig voedingspatroon aanbevolen. Defensie biedt een breed scala aan producten aan, waarbij de keuze om gebruik te maken van deze producten bij de afnemer ligt.
Onderschrijft u de wetenschappelijke inzichten dat een plantaardig(er) dieet zelfs dubbele klimaatwinst oplevert? Niet alleen zorgt een afname van het aantal dieren dat wordt gefokt en gedood voor voedsel voor een forse afname van de uitstoot van broeikasgassen, ook zorgt het ervoor dat er landbouwgrond vrijkomt (die immers niet meer nodig is voor het verbouwen van veevoer) die kan worden teruggeven aan de natuur om zo blijvend veel meer CO2 vast te leggen?2
Voor het antwoord op deze vraag verzoek ik u zich te wenden tot het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Ik verwijs naar hun antwoord.
Bent u bekend met het besluit van de burgemeester van New York om op alle scholen in de stad op vrijdag voortaan plantaardige maaltijden in de kantines aan te bieden (Vegan Fridays)? Deelt u de mening dat ook hier het mes aan meerdere kanten snijdt, namelijk én klimaatwinst én een gevarieerd en gezond menu en een goed voorbeeld voor de scholieren?3
De collega’s van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoorden deze vraag.
Bent u bereid mee te doen met de Nationale week zonder vlees en zuivel (van 7 tot en met 13 maart aanstaande)? Doet uw departement ook mee?
De bedrijfscateraars van Defensie nemen jaarlijks deel aan de «Nationale week zonder vlees» en leggen daarbij de focus op vegetarische en alternatieve producten. De cateraars bij Defensie plannen een aantal maanden vooruit met de ontwikkeling van de menu’s en actieproducten. Dit jaar is uitgegaan van de «Nationale week zonder vlees» in plaats van «Nationale week zonder vlees en zuivel», want de toevoeging «en zuivel» werd pas begin januari 2022 bekend gemaakt.
Bent u bereid om op uw departement het principe «Carnivoor? Geef het door!» in te voeren, wat inhoudt dat plantaardig voedsel (geen vlees en andere dierlijke producten) de norm wordt, waarbij ambtenaren en gasten van het ministerie op bestelling dierlijke producten kunnen eten zodat niemand in keuzevrijheid wordt beperkt?
Nee. Binnen Defensie wordt er rekening gehouden met de verschillende doelgroepen. Binnen het operationele domein wordt de voeding aangepast op de individuele inspanningsbehoefte van de militair en wordt waar mogelijk rekening gehouden met levens- en religieuze overtuigingen. In de bedrijfscatering bied ik voor alle levens- en religieuze overtuigingen de mogelijkheid om een goede en volledige maaltijd aan te schaffen. Bij het opnemen van nieuwe producten in het totaal-assortiment en de keuze voor het assortiment op de locaties, wordt rekening gehouden met de groeiende behoefte aan plantaardige voeding. Ik heb bijvoorbeeld het zuivelassortiment met plantaardige alternatieven uitgebreid.
Kunt u deze vragen (alleen namens uw eigen departement) beantwoorden voor 7 maart 2022?
Helaas was beantwoording voor 7 maart 2022 niet mogelijk. Ik heb daarom de gebruikelijke termijn van drie weken gehanteerd.
De compensatieprojecten in Hawija. |
|
Alexander Hammelburg (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de burgemeester van Hawija niet te spreken is over de Nederlandse compensatieprojecten in Hawija?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over deze uitspraken?
In de genoemde artikelen geeft de burgemeester aan sceptisch te zijn over de vorderingen van de projecten en stelt hij dat er geen contact plaatsvindt tussen de uitvoerders van de projecten en de lokale autoriteiten.
Het kabinet herkent zich niet in deze uitspraken. De International Organization for Migration (IOM) en het United Nations Development Programme (UNDP) betrekken de lokale autoriteiten en inwoners van Hawija bij de uitvoering van hun projecten om te zorgen dat deze zo goed mogelijk aansluiten op de lokale behoefte. Naar aanleiding van de kritiek van de burgemeester is er in december specifiek bij UNDP en IOM nagevraagd hoe de communicatie met de autoriteiten in Irak verloopt. Beide organisaties hebben aangegeven dat er regelmatig contact is met de Iraakse autoriteiten op verschillende niveaus, waaronder de gemeente Hawija, de provincie Kirkuk en verschillende ministeries. Zo werkt UNDP nauw samen met de gouverneur van Kirkuk en het Ministerie van Elektriciteit. Ook informeert UNDP de gemeente van Hawija consequent over de voortgang. IOM heeft contact met het ministerie voor Mijnactie en informeert de gemeente van Hawija eveneens. IOM nodigt de burgemeester met regelmaat uit voor besprekingen. Het is aan de burgemeester zelf om te besluiten hier al dan niet bij aanwezig te zijn.
Op 3 december jl. is door vertegenwoordigers van het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de burgemeester van Hawija gesproken. Tijdens dit gesprek hebben de vertegenwoordigers van beide ministeries de planning en projectdoelstellingen aan de burgemeester toegelicht.
Het is voor het kabinet van belang dat de resultaten van beide projecten worden behaald en de doelstellingen worden waargemaakt. Hierover bestaat regelmatig contact met UNDP en IOM.
Kunt u een update verschaffen over de status van de compensatieprojecten en daarbij ingaan op het algehele herstel van Hawija, de economische activiteit, infrastructuur en voorziening van basisdiensten? Wat is er sinds begin december vorig jaar gerealiseerd? Klopt het dat het IOM project nog niet is begonnen?
In opdracht van Nederland worden twee herstelprojecten uitgevoerd ten gunste van de gemeenschap in Hawija. Het betreft projecten van IOM en UNDP. In totaal wordt ruim vier miljoen euro aan de projecten besteed. Zoals aan uw Kamer vermeld, zijn beide projecten reeds begonnen (Kamerstuk 27 925, nr. 862).
De hoofddoelstelling van het project van IOM is om bij te dragen aan het post-conflict herstel van het district Hawija door de infrastructuur te herstellen ter bevordering van de economie, het scheppen van werkgelegenheid en het herstel van basisvoorzieningen. Het project van IOM is in mei gestart en bestaat grofweg uit drie componenten: herstel van de industriële infrastructuur, herstel van de landbouwinfrastructuur, en puinruimen in de industriële zone. IOM heeft tot op heden uitgebreide voorbereidende werkzaamheden verricht, zoals inventarisatie van de schade, het beoordelen van de gebiedsverontreiniging en selectie van de te herstellen infrastructuur. Het project van IOM heeft in beginsel een looptijd tot en met 31 oktober 2022.
Wat betreft het herstel van de industriële infrastructuur, heeft IOM 171 bedrijfspanden (waaronder winkels, showrooms, werkplaatsen) geïdentificeerd voor herstelwerkzaamheden. Voor de uitvoering hanteert IOM een owner-driven benadering. IOM heeft in overleg met de eigenaren een herstelplan voor de bedrijfspanden opgezet. De eigenaren van de bedrijfspanden zullen van IOM een subsidie ontvangen waarmee zij dit herstelplan binnen een bepaalde termijn kunnen uitvoeren. Dit gebeurt onder supervisie van IOM en op basis van een contract dat wordt ondertekend door de eigenaar, IOM en de gemeente Hawija. De verwachting is dat de daadwerkelijke herstelwerkzaamheden in april zullen beginnen.
Parallel hieraan treft IOM voorbereidingen voor het herstel van de landbouwinfrastructuur. IOM heeft meerdere focusgroepen en key informant interviews georganiseerd om de behoeften van de gemeenschap te identificeren en een lijst met potentiële projecten samen te stellen. Deze projecten worden nu besproken met de ingenieurs van IOM, eventuele partners en de autoriteiten.
Met betrekking tot het puinruimen importeert IOM een puinruimer naar Irak. De puinruimer is in maart jl. in Erbil gearriveerd en wordt momenteel gereed gemaakt voor transport naar Hawija. Dit is later dan oorspronkelijk gepland, vanwege een vertraging in de lokale toestemmings- en douaneprocedures. Zowel het ministerie als Defensie als de ambassade in Bagdad houden hierbij vinger aan de pols.
In de periode tussen november 2021 en eind januari 2022 heeft IOM samen met het ontmijningsbedrijf Tetra Tech de veiligheid van het te ontruimen gebied onderzocht en beoordeeld. De verwachting is dat het Iraakse ministerie voor Mijnactie de noordelijke zone van de industriële zone op korte termijn veilig zal verklaren voor de ontruimingsactiviteiten. Dit zal gebeuren middels een cash-for-work programma, waaraan ongeveer 180 mensen zullen meewerken. De verwachting is dat dit programma medio mei 2022 van start gaat.
Het project van UNDP heeft als doel het elektrische distributienetwerk van Hawija te verbeteren, ten gunste van het industriegebied en de omliggende woonwijk. Het project van UNDP bestaat uit twee componenten, zijnde werkzaamheden aan het elektriciteitsdistributienetwerk en het installeren van een extra mobiel onderstation. Dit onderstation is bedoeld om het beschikbare vermogen te stabiliseren en reguleren zodat het ook de zware industrie stabiel kan draaien en dat verschillende apparatuur, inclusief hoogspanningsapparatuur, kan worden gebruikt zonder dat deze beschadigd raakt.
De werkzaamheden voor het herstel van het elektriciteitsdistributienetwerk zijn in oktober 2021 begonnen en op 19 februari jl. afgerond. Er zijn 325 elektriciteitspalen geplaatst met bijbehorende transformatoren (20 in totaal), bedrading en geleiders. Vertegenwoordigers van de eindgebruiker, zijnde technische experts van het Ministerie van Elektriciteit, zijn nauw betrokken geweest bij de projectactiviteit en hebben de posities van de palen en transformatoren gekozen. De toezichtcommissie, bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie en ingenieurs van UNDP, heeft de installatie in de gaten gehouden. De eindgebruiker heeft het netwerk reeds getest en functioneel verklaart. Het contract voor de levering en de installatie van het mobiele onderstation werd in november jl. gegund. De fabrieksfabricage van het mobiele onderstation is vervolgens in december gestart.
Het creëren van werkgelegenheid en de terugkeer van bewoners zijn doelstellingen die tijd kosten en niet eenvoudig te realiseren zijn. Het kabinet vindt het belangrijk dat IOM en UNDP hun projecten zorgvuldig, veilig en in consultatie met de gemeenschap opzetten om zo duurzame verbetering te bewerkstelligen.
Ondervinden IOM en UNDP problemen of vertraging met het uitvoeren van de compensatieprojecten? Zo ja, waarom? Wat kunt u hier aan doen?
Beide projecten hebben op verschillende fronten vertraging ondervonden. De vertraging die IOM tot op heden heeft opgelopen, is voornamelijk te wijten aan administratieve barrières, uitstel van beslissingen door autoriteiten, veiligheidsredenen, en wijzigingen in de landelijke importregelgeving. Dergelijke ontwikkelingen zijn niet ongebruikelijk in de lokale context van Irak en beide projectorganisaties hebben ruimschoots ervaring in hoe hiermee om te gaan. Het project van UNDP heeft bij de start vertraging opgelopen door een administratieve omissie aan de kant van het Ministerie van Defensie, waarbij een fout werd gemaakt bij de eerste uitbetaling in augustus 2021. Dit is begin oktober 2021 hersteld, waarna UNDP met de uitvoering van het project kon starten.
IOM en UNDP houden het Ministerie van Defensie en de Nederlandse ambassade in Irak met regelmaat op de hoogte van de ontwikkelingen en onvoorziene vertragende omstandigheden. Tot op heden is er nog geen noodzaak geweest om vanuit de ambassade of vanuit het ministerie te interveniëren.
Zijn de tijdspaden van de IOM (tot 31 oktober 2022) en UNDP (tot augustus 2022) nog accuraat? Lukt het in die tijd om de hoofddoelstellingen te behalen? Zo nee, bent u voornemens de projecten te verlengen?
Ondanks de geschetste vertragingen zoals beschreven in de beantwoording van vraag 4, verwachten IOM en UNDP de afgesproken projectdoelstellingen binnen de genoemde tijdspaden te behalen. Het kabinet is zich er echter van bewust dat het voltooien van werkzaamheden in deze regio uitdagingen met zich meebrengt en er ontwikkelingen kunnen optreden die de planning beïnvloeden. Het kabinet zou in een dergelijk geval bereid zijn verlenging te overwegen. Gezien de vertraging binnen het project van IOM heeft Defensie het contact over de voortgang geïntensiveerd. Voorop staat dat de hoofddoelstellingen moeten worden behaald.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar gesteld voor de compensatieprojecten? Hoe garandeert u dat de middelen juist worden besteed?
Er zijn voldoende middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de projecten. Met betrekking tot de besteding van de middelen zijn er contractafspraken gemaakt met UNDP en IOM waarin monitoring- en rapportageregimes zijn opgenomen. Beide organisaties rapporteren ieder kwartaal over de voortgang van de projecten. Ook is er geregeld tussentijds contact tussen het Ministerie van Defensie, de Nederlandse ambassade in Irak, UNDP en IOM over de uitvoering van de projecten. UNDP en IOM zullen tevens voorzien in een eindrapportage.
Klopt het dat IOM en UNDP niet samenwerken met de lokale overheden en/of lokale autoriteiten en diensten hebben geconsulteerd met betrekking tot de lokale behoeften in Hawija? Zo ja, waarom niet?
Nee, dit klopt niet. Zie hiervoor ook de beantwoording op vragen 2 en 3.
Klopt het dat de Nederlandse consul geprobeerd heeft om mensen te ontmoedigen compensatie na te streven?
Nee. Navraag leert dat in contacten met de burgemeester van Hawija geen sprake is geweest van ontmoediging van het nastreven van compensatie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie de bovenstaande beantwoording.
De afhandeling schadevergoeding slachtoffers bombardement van Hawija. |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hebt u kennis genomen van dem tv-reportage over de toestand van verwonde en getraumatiseerde burgers van Hawija zeven jaar na het bombardement van 2 juni 2015?1
Ja.
Is inmiddels bekend hoeveel gewonden en doden er bij het bombardement van Hawija gevallen zijn?
Tot op de dag van vandaag is nog altijd niet zeker hoeveel burgerslachtoffers er precies zijn te betreuren in Hawija.
Deelt u de opvatting dat de Nederlandse regering voor compensatie van het leed van individuele burgers van Hawija verantwoordelijk is, temeer omdat de motie Belhaj/Voordewind ook spreekt van «nabestaanden» in de frase «nabestaanden en gemeenschappen»? Deelt u de mening dat het om beide categorieën gaat en niet om een van de twee?2 Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 24 maart 2020 (Kamerstuk 27 925, nr. 707) is stilgestaan bij het onderwerp aansprakelijkheid en schadeafhandeling. In de Kamerbrief van 2 oktober 2020 (Kamerstuk 27 925, nr. 753) is ingegaan op vergoedingen op individueel niveau.
Er is sprake van een algemeen geldend principe dat in het geval van een legitieme wapeninzet onder het humanitair oorlogsrecht tijdens een gewapend conflict Nederland wel verantwoordelijk, maar niet aansprakelijk is voor de gevolgen van een wapeninzet. Enkel als er sprake is van onrechtmatig geweldgebruik kan daardoor civielrechtelijke aansprakelijkheid ontstaan en kan dit aanleiding vormen om over te gaan tot het uitkeren van een schadevergoeding door Nederland. Zowel in het geval van Mosul als Hawija is het Ministerie van Defensie echter van mening dat er geen sprake is van onrechtmatig geweldgebruik.
Nederland kan wel een vrijwillige vergoeding aanbieden. In het geval van Hawija is besloten dit te doen in de vorm van twee projecten ten behoeve van de getroffen gemeenschap in Hawija, die op dit moment in opdracht van Defensie in Hawija worden uitgevoerd door de International Organization for Migration (IOM) en het United Nations Development Programme (UNDP) – Funding Facility for Stabilization (FFS).
De Kamer is op 15 december 2020 over dit besluit geïnformeerd, alsmede over de achtergrond en totstandkoming daarvan (Kamerstuk 27 925, nr. 766). Er is in dat verband ook aangegeven dat is onderzocht of het op individueel niveau vergoeden van slachtoffers en/of nabestaanden een optie was. De overwegingen van destijds om niet over te gaan op individuele schadevergoedingen gelden onverkort. Mijn ambtsvoorganger heeft destijds aangegeven zich terdege te realiseren dat het uitblijven van een individuele schadevergoeding een moeilijke boodschap is voor de slachtoffers en/of nabestaanden. Daar sluit ik mij bij aan. Ik begrijp dat de projecten ten behoeve van de gemeenschap wellicht door de nabestaanden niet ervaren worden als compensatie voor of erkenning van hun individuele leed. Toch hoop ik dat Nederland op deze manier een blijvende bijdrage kan leveren aan een betere toekomst voor de getroffen gemeenschap in zijn geheel.
Zo ja, op welke wijze wilt u de slachtoffers van Hawija, zoals in de reportage, tegemoetkomen met vergoeding van medische verzorging en compensatie voor levensonderhoud en verloren familieleden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebt u kennisgenomen van de aanklacht tegen de staat door 11 burgerslachtoffers uit Hawija?3
Ja.
Kunt u in het licht van deze berichtgeving vooruitlopen op uw halfjaarlijkse verslaggeving en aangeven wat de stand is van de afhandeling van de schadecompensatie door de IOM en de UNDP in Hawija?4
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de schriftelijke vragen van de leden Hammelburg en Belhaj (D66) over de compensatieprojecten in Hawija. Deze vragen werden ingezonden op 23 februari 2022 met kenmerk 2022Z03445, en worden zo spoedig mogelijk beantwoord.
Deelt u de opvatting dat verbetering van de infrastructuur van Hawija een goede stap voorwaarts is, maar geen wezenlijke lotsverbetering en zeker geen compensatie van de getroffen burgers is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid bekend te maken waar de Nederlandse luchtmacht heeft gebombardeerd in de oorlog tegen IS?
De Kamer is op 24 maart 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 707) dat ook over de eerste inzetperiode met terugwerkende kracht het aantal missies, locaties, type doel en wapeninzet openbaar is gemaakt, op het detailniveau van het openbare «Weekoverzicht Defensieoperaties» 2018. Sinds 24 maart 2020 is er een totaaloverzicht van de inzet van de Nederlandse F-16-inzet in de anti-ISIS coalitie beschikbaar op de website van het Ministerie van Defensie.5 Tot nu toe zijn er in verband met de operationele veiligheid niet meer details vrijgegeven. Defensie beziet momenteel of het mogelijk is meer details vrij te geven. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd.
Bent u bereid, zeker tegen de achtergrond van de civiele procedure, alsnog te komen tot een schadevergoedingsregeling voor individuele burgers?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de meest recente cyberaanval in Oekraïne verliep via Nederland. |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van BNR «Cyberaanval Oekraïne verliep via Nederland»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Nederland heeft een relatief grote hosting sector. Dit heeft te maken met de uitstekende digitale infrastructuur waarover Nederland beschikt: het internet is hier van hoge kwaliteit, snel en goedkoop. Zowel nationaal als internationaal maken personen, bedrijven en organisaties gebruik van de diensten die deze hosting bedrijven aanbieden. Helaas maken ook kwaadwillende actoren (criminelen en staten) misbruik van Nederlandse hosting providers.
Van wat voor aanval was hier sprake? Klopt het dat een DdoS-aanval werd gecombineerd met een desinformatieaanval?
Op 15 februari 2022 vonden diverse digitale aanvallen op verschillende doelwitten in Oekraïne plaats. Het ging onder andere om DDoS-aanvallen (Distributed Denial of Service) die ingezet worden om de capaciteit van online diensten of de ondersteunende servers en netwerkapparatuur te raken. Het Oekraïense Ministerie van Defensie en twee nationale banken in Oekraïne werden getroffen. Op 15 februari 2022 vond ook een sms-campagne plaats, met de boodschap dat geldautomaten technische storingen zouden hebben. Officiële kanalen in Oekraïne geven aan dat dit desinformatie was. Er zou geen sprake zijn van dergelijke storingen.
Hoeveel cyberaanvallen zijn er op Oekraïne geweest sinds het uitbreken van de oorlog in 2014?
Dit valt niet te zeggen. Oekraïne vormt namelijk al vele jaren doelwit van Russische cyberoperaties. De afgelopen maand zijn de digitale aanvallen op Oekraïne veel in het nieuws geweest. Op de website van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is een tijdlijn terug te vinden met digitale aanvallen in relatie tot de huidige spanningen tussen Rusland en Oekraïne: Digitale aanvallen Oekraïne: een tijdlijn | Nieuwsbericht | Nationaal Cyber Security Centrum (ncsc.nl)
Hoeveel van deze aanvallen liepen via Nederland?
Dit valt niet te zeggen. Dergelijke digitale aanvallen worden uitgevoerd vanuit command and control servers. Deze staan wereldwijd in datacenters, waaronder ook in Nederland. Voor datacenters is het vrijwel onmogelijk om te controleren welke servers voor dergelijke malafide doeleinden worden ingezet. Voor elke aanval zou specifiek technisch onderzoek nodig zijn om te achterhalen via welke servers een aanval is uitgevoerd. Dergelijk technisch onderzoek is niet bij elke aanval mogelijk, vanwege de capaciteit die dit kost en het aantal (pogingen tot) aanvallen.
Welke risico’s loopt Nederland in het geval een cyberaanval via Nederlandse servers loopt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 kunnen command and control servers geografisch overal ter wereld staan, ook in Nederland. Misbruik van Nederlandse infrastructuur bij het uitvoeren van digitale aanvallen komt vaker voor. Deze vorm van misbruik kan het internationale imago van Nederland schaden en slecht zijn voor bondgenootschappelijke belangen en de integriteit van de Nederlandse ICT-infrastructuur. Ook kunnen Nederlandse organisaties geraakt worden door eventuele tegenacties, zoals het uit de lucht halen van misbruikte infrastructuur door landen die door een digitale aanval getroffen zijn. Ook kunnen bedrijven waarvan IT apparatuur onbewust deel uitmaakt van een DDoS aanval daar beschikbaarheidsproblemen door ervaren. Er kunnen verbindingsproblemen optreden en ook kan een internet provider de verbinding afsluiten.
Nederland komt alleen als doelwit in beeld als onderdeel van EU/NAVO, wanneer er escalatie op mondiaal niveau plaatsvindt. Ook als Nederland niet primair doelwit is, blijft het risico van nevenschade bestaan. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer gebruikte malware «wormable»2 is, met als bekendste voorbeeld NotPetya 20173. Op dit moment zijn er voor zover bekend geen incidenten op dit vlak.
Het NCSC heeft op dit moment geen indicaties dat de aanvallen gevolgen hebben gehad voor Nederlandse belangen of organisaties. Ook zijn er op dit moment nog altijd geen indicaties bekend van grootschalige of ongecontroleerde verspreiding van malware buiten Oekraïne of van andere digitale incidenten met impact op Nederlandse belangen.
Wat doet Nederland om deze aanvallen te stuiten?
Om aanvallen te stoppen kan, zodra duidelijk is om welke partij het gaat, een vordering of bevel worden uitgevaardigd naar de hoster om de server van de betreffende malafide afnemer offline te brengen. In de praktijk is een andere route gebruikelijk, waarbij een «notice and take down» (NTD)-verzoek naar de betreffende hoster wordt gestuurd met de mededeling dat er binnen zijn netwerk sprake is van onrechtmatige handelingen van een of meer afnemers van diens diensten.
Het NCSC heeft primair tot taak om organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid en vitale aanbieders bijstand te verlenen bij digitale dreigingen en incidenten. Daarnaast heeft het NCSC ook als taak het informeren van andere organisaties over dergelijke dreigingen en incidenten betreffende de rijksoverheid en vitale aanbieders. In het kader daarvan werkt het NCSC samen met andere veiligheidspartners in binnen- en buitenland, waaronder de samenwerking in de Cyber Intel/info Cel (CIIC), waarin NCSC, AIVD, MIVD, de politie en het OM informatie over cyberdreigingen en -incidenten bijeenbrengen en medewerkers van die organisaties die informatie gezamenlijk beoordelen ten behoeve van het versterken van het landelijk situationeel beeld en het bieden van handelingsperspectief aan belanghebbende partijen.
De AIVD en de MIVD doen onderzoek naar de dreiging die uitgaat van landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederland of Nederlandse belangen. Deze landen maken gebruik van veel verschillende digitale infrastructuur, waaronder die van Nederland, en wisselen daar snel tussen. Het onderzoek van de diensten is er onder andere op gericht om misbruik van Nederlandse infrastructuur te onderkennen.
Zoals eerder gemeld, wordt gewerkt aan een oplossing voor de knelpunten in het cyberdomein die de diensten ondervinden. De Ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen, daarbij de motie van de heer Van der Staaij indachtig, zo snel mogelijk met een wetsvoorstel komen.4
Momenteel bezien het NCSC en het Digital Trust Center (DTC) samen met de hosting sector in de Anti-Abuse Network coalitie waar het mogelijk is om in ruimere mate informatie over kwetsbaarheden te delen. Daarnaast wordt binnen de genoemde sector het Clean Networks initiatief ontwikkeld, waarin van hosters wordt gevraagd zich in te spannen om hun netwerken schoon te houden van onrechtmatigheid door zich op private informatiebronnen, zoals die van de stichting Nationale Beheersorganisatie Internet Providers (NBIP), aan te sluiten.
Met betrekking tot DDoS aanvallen zet het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), en in het bijzonder het DTC, voornamelijk in op preventieve maatregelen die bijdragen aan het voorkomen dat IT-apparatuur, vaak onbewust, deel kan uitmaken aan een DDoS aanval. Het tijdig installeren van beveiligingsupdates is hierbij cruciaal. Het DTC heeft het belang van updaten opgenomen in de 5 Basisprincipes van veilig digitaal ondernemen en informeert de doelgroep van het niet-vitale bedrijfsleven wanneer belangrijke updates beschikbaar zijn in relatie tot ernstige beveiligingsproblemen. Ook IoT-apparaten (Internet of Things) worden ingezet om deel uit te maken van een DDoS aanval. Door de toename van IoT-apparatuur zet het Ministerie van EZK in op updaten middels de «doe je update» campagne. Deze campagne is met name gericht op consumenten zodat zij zich ook bewust zijn van de risico’s en de noodzaak om IoT apparaten zoals routers, camera’s en printers up-to-date te houden.
Loopt Nederland meer risico voor cyberaanvallen, omdat het een hubfunctie heeft voor digitaal verkeer van grote delen van Europa?
Dit is op voorhand niet te zeggen. Er zijn geen aanwijzingen dat het gebruik van infrastructuur/servers in Nederland berust op een bepaalde strategische keuze van een kwaadwillende actor. Nederland is niet het enige Europese land met een goede infrastructuur, betrouwbare verbindingen en een grote hosting-sector die dit predicaat opeist. Het is niet duidelijk welke strategische afwegingen digitale aanvallers maken om de keuze te maken voor Nederland ten opzichte van andere landen met een eveneens uitstekende ICT-infrastructuur en hubfunctie.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Is er een link te leggen tussen deze cyberaanvallen en de digitale steun die Nederland heeft aangeboden aan Oekraïne?
Het is te voorbarig om een dergelijke link te leggen wanneer attributie uitsluitend gebaseerd lijkt te zijn op het feit dat de tijdsspanne tussen de twee gebeurtenissen beperkt is.5 Het is bijvoorbeeld niet te zeggen wie precies de servers heeft gehuurd voor de genoemde activiteiten.
Zijn er, naast de cyberaanvallen op Oekraïne via Nederland, ook andere landen die periodiek worden aangevallen via Nederland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 6 worden dit soort digitale aanvallen uitgevoerd vanuit command en control servers. Deze staan wereldwijd in datacenters, waaronder ook in Nederland. Voor datacenters is het vrijwel onmogelijk om te controleren welke servers in Nederland worden ingezet voor dergelijke malafide doeleinden en richting welke landen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Zelfs milieuminister hoeft in Nederland niet elektrisch te rijden’. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Zelfs een milieuminister hoeft in Nederland niet elektrisch te rijden»1 en «Voor een «groen» kabinet rijdt het nog erg smerig»?2
Ja.
Klopt het dat slechts 2 van de 31 dienstauto’s volledig elektrisch aangedreven zijn?
Dat klopt. Momenteel worden twee bewindspersonen gereden in een zero-emissie dienstauto. Daarnaast worden 20 semi-elektrische (combinatie benzine- en elektromotor) voertuigen ingezet voor het vervoer van bewindslieden.
Klopt het dat de richtlijnen voor het laatst zijn aangescherpt in 2015? Bent u bereid deze drastisch aan te scherpen?
In het Klimaatakkoord heeft de rijksoverheid het doel gesteld dat het civiele wagenpark in 2028 volledig zero-emissie is. Op weg hier naartoe, is een ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark in gang gezet. Een steeds groter aantal ministeries voert het «zero-emissie, tenzij» beleid, waardoor in 2021 meer dan de helft van de bestellingen voor nieuwe dienstauto’s zero-emissie was. In de verduurzamingsopgave van het Rijkswagenpark moet wel rekening gehouden worden met lopende contracten voor het wagenpark en doelmatige besteding van middelen. Gelet op het voorgaande zie ik voor het aanscherpen van de richtlijnen op dit moment geen aanleiding.
Kun u zich herinneren dat voormalig Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu Dijksma begin 2016 al aangaf «ik vind dat de overheid het goede voorbeeld moet geven als het om het milieu gaat (...) we hebben afgesproken, ook na het historische akkoord in Parijs, dat we het wagenpark van de overheid gaan vernieuwen daar waar dat kan en zo milieuvriendelijk mogelijk maken en dan moeten we zelf het goede voorbeeld geven»3
Ja. Aan deze afspraak heeft de rijksoverheid verder invulling gegeven in het Klimaatakkoord. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u van menig dat dit zes jaar na dato gelukt is? Zo nee, waarom is dit niet gelukt?
Het omschakelen van een fossiel aangedreven wagenpark naar een zero-emissie wagenpark, zoals toegezegd in het Klimaatakkoord, is een omvangrijke operatie. In de verduurzamingsopgave van het Rijkswagenpark moet immers rekening worden gehouden met lopende contracten voor het wagenpark, doelmatige besteding van middelen, het aanleggen van de bijbehorende laadinfrastructuur en de beschikbaarheid van vergelijkbare zero-emissie modellen op de automarkt. Zo is de verduurzaming van bestel- en werkauto’s, zoals 4x4 voertuigen en cellenbussen, op dit moment lastiger dan die van personenauto’s. Het aanbod van de zero-emissie bestel- en werkauto’s is nog zeer beperkt, waardoor een passend alternatief naar verwachting pas later richting 2028 voorhanden zal zijn.
Eind 2021 bestond het civiele wagenpark van de rijksoverheid uit 17 procent (2.330 van de 13.900 personen- en bestelauto’s) zero-emissie voertuigen. Daarbij moet opgemerkt worden dat er eind 2021 nog 1.365 zero-emissie voertuigen in bestelling stonden. Het Ministerie van Defensie (goed voor 45 procent van het Rijkswagenpark) heeft een grote spreiding door Nederland met beperkte mogelijkheden in de infrastructuur. Zoals in het coalitieakkoord benoemd, wordt er rekening gehouden worden met de bijzondere positie van Defensie. Defensie vervangt het civiele wagenpark stapsgewijs met zero-emissie voertuigen. Ongeveer 40 procent van het wagenpark van Defensie wordt ingezet voor operationele taakstelling. Vanwege de eisen waaraan deze voertuigen moeten voldoen, zoals rijden over zwaar begaanbaar terrein, met hoge snelheid lange afstanden afleggen en 24/7 inzetbaar zijn, kunnen deze op korte termijn niet worden vervangen door zero-emissie voertuigen. Wanneer het civiele wagenpark van dit ministerie buiten beschouwing wordt gelaten, dan bedraagt het aandeel zero-emissie voertuigen niet 17 maar 30 procent.
Kunt u zich herinneren dat voormalig Minister Kamp in 2016 zei nog niet over te willen stappen op geheel elektrisch, omdat hij regelmatig grotere afstanden moet rijden? Kunt u aangeven welke rit een bewindspersoon tegenwoordig zou moeten maken die niet te berijden is met de huidige elektrische auto’s?4
Gezien het marktaanbod was dat destijds een begrijpelijke opvatting. Sindsdien is zowel het aanbod van elektrische personenauto’s, als de actieradius van de gemiddelde zero-emissie auto enorm gegroeid. Steeds meer ministeries hanteren inmiddels het «zero-emissie, tenzij» principe bij de aanschaf van nieuwe auto’s.
In de voertuigklasse waarmee bewindspersonen mogen rijden is praktisch elke rit binnen Nederland te berijden met een zero-emissievoertuig. Echter, zoals ook in eerdere beantwoording op vragen uit uw Kamer is aangegeven5, dient de dienstauto van een bewindspersoon naast vervoermiddel ook als werkplek. De voorschriften van de arbeidsomstandighedenwetgeving, zoals die van toepassing zijn op werknemers, gelden ook voor bewindspersonen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet dient iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt, te worden aangemerkt als arbeidsplaats in de zin van die wet. De inrichting van de werkplekken moet zoveel mogelijk aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers worden aangepast en worden ingericht volgens ergonomische beginselen. Het aanbod op de markt van zero-emissie auto’s die aan de gewenste inrichting voldoen (zoals voldoende been- en hoofdruimte en een ergonomisch aan te passen zitplek), is op dit moment nog beperkt.
Daarnaast spelen ook de veiligheidsmaatregelen rondom een bewindspersoon een rol bij de keuze van dienstauto. Zo moet onder alle omstandigheden een dienstauto direct weg kunnen rijden van de locatie waar de bewindspersoon zich op dat moment bevindt. Daardoor is een grote batterij met hoge laadsnelheden noodzakelijk. Ook de eventuele toepassing van beveiligingsvoorzieningen (bijvoorbeeld bepantsering) aan auto’s speelt een rol. Deze toepassingen leiden tot een verhoging van het gewicht van de auto. Daardoor is een groter motorvermogen of ander motortype of -aandrijving noodzakelijk om dezelfde prestaties te kunnen leveren.
Waarom kan de ene bewindspersoon wel volledig elektrisch rondgereden worden en de andere niet?
Inmiddels rijden twee bewindspersonen zero-emissie en 20 bewindspersonen semi-elektrisch, dus met een combinatie benzine- en elektromotor. Daar waar 100% zero-emissie wordt gereden, gebeurt dat naar tevredenheid.
Een aantal nieuw aangetreden bewindspersonen heeft aangegeven zero-emissie te willen rijden. In beginsel krijgen bewindspersonen de dienstauto van hun voorganger als het contract daarvan nog niet is verstreken. Ten behoeve van de veiligheid van bewindspersonen in algemene zin kunnen in geval van dreiging en risico veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Deze kunnen ook het vervoer van de bewindspersoon betreffen. Veiligheidsmaatregelen kunnen eventueel een belemmering vormen voor zero-emissie rijden. Er kan dan gekozen worden om semi-elektrisch te rijden.
Bent u ermee bekend dat in 2016 al demonstratief werd aangetoond dat ook een lange werkdag met veel reizen voor een bewindspersoon gewoon mogelijk was met een elektrische auto?5
Ja.
Kunt u zich herinneren dat mijn collega Wassenberg (PvdD) in 2019 nog vroeg naar de vergroening van het rijkswagenpark?6
Ja.
Kunt u zich herinneren dat destijds werd aangegeven: «hybride is een tussenstap totdat geschikte elektrische auto’s beschikbaar komen»? Bent u van mening dat er nog altijd geen geschikte elektrische auto’s zijn? Zo nee, waarom rijdt nog niet iedereen elektrisch?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u een update geven van het percentage elektrische auto’s in het rijkswagenpark (toen slechts 2%)?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is de uitspraak uit 2019 van uw voorganger dat de ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark de afgelopen jaren rijksbreed te langzaam is gegaan, dat er nog flinke slagen moeten worden gemaakt, dat de overheid juist het goede voorbeeld wil geven, en dat zij zich hier samen met haar collega’s actief op inzet, uitgevoerd? En zo ja, hoe?
Zoals in voorgenoemde antwoorden toegelicht, is de ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark in gang gezet. Het omschakelen van een fossiel aangedreven wagenpark naar een zero-emissie wagenpark, zoals toegezegd in het Klimaatakkoord, is echter een omvangrijke operatie. Zie voorts de antwoorden op vraag 3 en vraag 5.
Bent u tevreden met de voortgang die sindsdien is gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat denkt u dat het doet met het draagvlak onder burgers wanneer blijkt dat de overheid zelf niet kiest voor een duurzamere optie?
Het kabinet zet vol in op verduurzaming en is zich bewust van zijn voorbeeldrol. Zie ook de antwoorden op de vragen 5 en 7.
De situatie in Mali |
|
Agnes Mulder (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland zeer bezorgd over situatie in Mali, beraadt zich op militaire missie»?1
Ja.
Kunt u uw zorgen nader toelichten?
Het kabinet is zeer bezorgd over de politieke ontwikkelingen en de aanwezigheid van Russische paramilitairen in Mali, zoals ook toegelicht in de Kamerbrief «Politieke ontwikkelingen in de Sahelregio» d.d. 9 februari jl. (kenmerk 2022Z02373). Het kabinet is in gesprek met zijn partners binnen de VN en de EU over de mogelijke gevolgen van de opstelling van de transitieautoriteiten voor de inzet in de VN-missie MINUSMA en de EU-missies in Mali en de Nederlandse bijdrage daaraan. Over de gevolgen voor Taakgroep Takuba is uw Kamer separaat geïnformeerd via de Kamerbrief «Besluit terugtrekking Taakgroep Takuba» (d.d. 17 februari jl.).
Klopt het dat het kabinet de Nederlandse bijdrage aan de MINUSMA-missie heroverweegt?
De VN-missie MINUSMA is een geïntegreerde missie die zich met name richt op het bevorderen van de stabiliteit in Mali, de bescherming van de burgerbevolking en de uitvoering van het vredesakkoord uit 2015. Vooralsnog ziet MINUSMA voldoende mogelijkheden voor de uitvoering van haar mandaat. Het kabinet houdt – in nauwe samenspraak met de VN en gelijkgezinde partners – de actuele ontwikkelingen in Mali nauwlettend in de gaten en de gevolgen hiervan voor MINUSMA. Het stopzetten van de Nederlandse civiele en militaire bijdrage aan de VN-missie MINUSMA is momenteel niet aan de orde.
Klopt het dat Frankrijk deze week in overleg treedt met andere landen die actief zijn in de VN-missie MINUSMA? En zo ja, wordt Nederland ook geconsulteerd en wat wordt de Nederlandse inzet indien dit het geval is?
Frankrijk heeft de afgelopen periode met grote regelmaat overleggen georganiseerd met andere landen die actief zijn in Taakgroep Takuba. Nederland heeft hieraan ook op ministerieel niveau deelgenomen. Over de uitkomt hiervan bent u separaat geïnformeerd (Kamerbrief «Besluit terugtrekking Taakgroep Takuba» d.d. 17 februari jl.). Afstemming over MINUSMA gebeurt primair via de VN in New York.
Klopt het dat Nederland alleen verder wil met de MINUSMA-missie als een ander land de aanzienlijke rol van Frankrijk overneemt? En zo ja, aan welke landen wordt hierbij gedacht en hoe reëel acht u de kans dat een ander land deze rol overneemt?
Er bestaan afspraken tussen de Franse operatie Barkhane, waar Taakgroep Takuba onderdeel van uitmaakt, en de VN-missie MINUSMA. Frankrijk kan MINUSMA ondersteunen in geval van nood, bijvoorbeeld door het geven van luchtsteun en bij medische evacuaties. Het kabinet houdt nauwlettend in de gaten hoe de ontwikkelingen betreffende Barkhane en Takuba de VN-missie MINUSMA en tevens de Europese trainingsmissie (EUTM) in Mali beïnvloeden en staat hierover in nauw contact met betrokken partijen.
Wat betreft de Taakgroep Takuba is het niet aannemelijk dat een ander land de leidende rol van Frankrijk overneemt.
Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze u contact hebt gehad met de Franse regering over de situatie in Mali?
Momenteel is er vrijwel dagelijks op velerlei wijze contact met vertegenwoordigers van de Franse regering over de situatie in Mali, inclusief via persoonlijke ontmoetingen en beveiligde videoconferenties op politiek niveau. Dit contact verloopt zowel via de ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken als op hoogambtelijk niveau en via de Nederlandse ambassades in Parijs en Bamako. De Minister van Defensie overlegde telefonisch met haar Franse collega op 24 januari jl. en 11 februari jl., en de Minister van Buitenlandse Zaken sprak tijdens een werkbezoek aan zijn Franse collega in Parijs op 28 januari jl. eveneens over de ontwikkelingen in Mali en de mogelijke impact daarvan op de veiligheidsinzet in de regio. De meest recente beveiligde videoconferenties op ministerieel niveau voor de Ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken vonden plaats op respectievelijk 11 en 14 februari jl. In aanvulling daarop is informatie uitgewisseld via de twee Nederlandse militairen in Taakgroep Takuba.
Kunt u garanderen dat Frankrijk geen troepen uit Mali terugtrekt zonder dat bondgenoten daarover worden geconsulteerd?
Frankrijk heeft de coalitiegenoten van Taakgroep Takuba steeds zeer nauw betrokken bij de politieke besluitvorming en het operationele planningsproces van de missie.
Deelt u de observatie dat het Franse belang om aanwezig te zijn in Mali mede is ingegeven door de aanwezigheid van de uraniummijnen in Noord-Niger? En bent u in gesprek met Franse partners over het instandhouden van de productie van uranium voor de Europese markt in de regio rond Mali? Hoe schat u het belang van het in stand houden van deze productie in?
De internationale inzet in de Sahelregio is gericht op het bevorderen van duurzame vrede, stabiliteit en ontwikkeling. Het is het kabinet bekend dat Franse bedrijven concessies voor uraniumwinning in Niger hebben, maar dit staat los van deze inzet. Naast Franse bedrijven hebben ook (staats)bedrijven van andere landen concessies voor de uraniumwinning in Niger, waaronder bedrijven uit China, Japan, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Korea.
Kunt u aangeven welke andere landen dan degene die zijn aangesloten bij de MINUSMA-missie, aanwezig zijn in Mali of Niger?
De VN-missie MINUSMA is een geïntegreerde missie waaraan tientallen landen een diplomatiek, civiele of militaire bijdrage leveren. Het gaat hierbij ook om westerse landen en (buur)landen uit de regio (zie voor volledig overzicht https://peacekeeping.un.org/en/mission/minusma). Daarnaast leveren tevens meerdere Europese landen een bijdrage aan de Europese Trainingsmissie (EUTM) en de Europese capaciteitsopbouwmissie (EUCAP Sahel) in Mali. Ook zijn vele andere landen in Mali aanwezig, zowel op het gebied van veiligheid (o.a. Rusland) als op het gebied van handel (o.a. China) of ontwikkelingssamenwerking (o.a. Canada).
Deelt u onze zorg dat de toenemende afwezigheid van Europese landen in de sub-Sahara regio leidt tot toenemende extremistische groepen als aan Al-Qaida en Islamitische Staat gelieerde jihadisten?2
De Sahel is voor het kabinet een onverminderd prioritaire regio op het vlak van veiligheid, ontwikkelingssamenwerking en migratie. Het gebrek aan duurzame vrede, stabiliteit en ontwikkeling in de Sahel brengt risico’s met zich mee voor zowel de Sahel en West-Afrika, als voor Nederland en de EU, in de vorm van terroristische dreiging en irreguliere migratiestromen. Nederland zet zich – samen met gelijkgezinde partners – in om de grondoorzaken van armoede, instabiliteit, gewelddadig extremisme en terrorisme en klimaatverandering in de Sahel weg te nemen en de weerbaarheid van de bevolking in deze fragiele regio te vergroten. Nederland zal zich de komende jaren ook richten op de West-Afrikaanse kuststaten, waar Nederlandse en Europese (handels)belangen liggen en die kwetsbaar zijn voor de zogenaamde spill-overvan gewelddadig extremisme en terrorisme vanuit de Sahel.
De terugtrekking van Taakgroep Takuba en de Franse operatie Barkhane uit Mali zal gevolgen hebben voor de bestrijding van terroristische groeperingen in de Liptako-Gourma-regio (het grensgebied tussen Mali, Niger en Burkina Faso). Nederland en zijn Europese partners blijven echter gecommitteerd aan het tegengaan van de terroristische dreiging in de Sahel en aan de spill-over hiervan naar in het bijzonder de West-Afrikaanse kuststaten.
Klopt het dat Noorwegen en Zweden hun soldaten zullen terugtrekken? Wat is hun tijdpad van terugtrekking en wat betekent dat voor de veiligheid van de Nederlandse aanwezigheid?
De aan Taakgroep Takuba deelnemende landen, waaronder Nederland, hebben op 17 februari jl. besloten om Takuba uit Mali terug te trekken, omdat niet langer aan de politieke, juridische en operationele voorwaarden voor inzet kon worden voldaan.
Noorwegen besloot reeds op 1 februari jl. zijn geplande inzet in Takuba te annuleren. Het bleek voor de Noorse overheid onmogelijk om met de Malinese autoriteiten een juridisch kader vast te stellen dat de veiligheid van de Noorse militairen voldoende zou borgen. De voorziene troepen waren nog niet uitgezonden, waardoor van terugtrekking geen sprake is. Het Zweedse nationale mandaat voor Taakgroep Takuba eindigt zoals was voorzien in maart 2022. Zweden en Noorwegen blijven deelnemen aan MINUSMA.
Beide ontwikkelingen hebben geen consequenties voor de veiligheid van de Nederlandse militairen aanwezig in Mali.
In hoeverre zijn de ontwikkelingen in Mali van invloed op de positie van Luitenant-Generaal Mathijssen, de Force Commander van MINUSMA, en zijn Nederlandse staf?
Vooralsnog ziet de VN-missie MINUSMA voldoende mogelijkheden voor de uitvoering van haar mandaat. Het kabinet houdt de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en staat hierover in nauw contact met de VN en andere troepen-leverende landen.
Betekent een eventueel stopzetten van de Nederlandse militaire bijdrage aan de MINUSMA-missie in Mali ook dat de positie van Force Commander MINUSMA door Nederland wordt losgelaten?
De Force Commander MINUSMA is in dienst van de VN. Deze positie is niet gekoppeld aan de Nederlandse militaire bijdrage aan MINUSMA. Het stopzetten van de Nederlandse civiele en militaire bijdrage aan de VN-missie MINUSMA is momenteel niet aan de orde.
Verwacht u een geweldsescalatie in Mali, indien Frankrijk en andere Westerse landen zich terugtrekken uit Mali?
De veiligheidssituatie in Mali en de bredere regio is complex en onvoorspelbaar. Nederland heeft de afgelopen jaren – samen met gelijkgezinde partners – in multilateraal verband een bijdrage geleverd aan capaciteitsopbouw van de Malinese veiligheidssector. Het is op dit moment moeilijk te voorspellen wat het precieze effect zal zijn van het stopzetten van de bestaande missies op de stabiliteit van Mali en de bredere regio. Het kabinet houdt de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en onderhoudt hierover nauw contact met bondgenoten.
Heeft u een goed beeld van het aantal Nederlandse burgers in Mali en hoe zorgen u ervoor dat zij tijdig kunnen vertrekken indien de situatie in Mali escaleert?
Op dit moment zijn er 60 Nederlanders in Mali geregistreerd bij de informatieservice van Buitenlandse Zaken. Aangezien niet alle Nederlanders zich bij de informatieservice registeren kan het daadwerkelijke aantal Nederlanders in Mali hoger liggen. Het is verder bekend dat er 115 Nederlanders verbonden zijn aan de VN-missie en EU-missies.
Voor de landen waar de veiligheidssituatie en de capaciteiten van de lokale autoriteiten daar aanleiding toe geven, beschikken de betreffende ambassades over een uitgewerkt evacuatieplan voor de aanwezige Nederlanders en eigen stafleden. Nederland werkt daarbij nauw samen met bevriende landen ter plaatse. Dit geldt ook voor Mali, waar evacuatie op dit moment niet aan de orde is, ook omdat er nog commerciële vluchten zijn. Preventie en eigen verantwoordelijkheid staan bij de evacuatie van Nederlanders uit het buitenland centraal. Het evacueren van staatsburgers door Nederland vindt slechts in zeer uitzonderlijke situaties plaats, te weten wanneer er geen enkele andere mogelijkheid is om zelfstandig een bepaald gebied veilig te verlaten en Nederland daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om staatsburgers uit het gebied te evacueren. In aanloop naar een mogelijke evacuatie, hanteert de Nederlandse overheid de volgende stappen: 1) Alle niet-noodzakelijke reizen ontraden (code «oranje»); 2) Alle reizen ontraden (code «rood») en indien de veiligheidssituatie dit toelaat, Nederlanders oproepen zelfstandig het land te verlaten; 3) Overgaan tot evacuatie wanneer dit gezien de veiligheidssituatie noodzakelijk is en de operatie verantwoord kan worden uitgevoerd.
Wordt er in EU-verband gesproken over Mali en, zo ja, in hoeverre is er eensgezindheid over de Europese Mali-strategie?
De EU volgt de ontwikkelingen in Mali op de voet en onderzoekt de mogelijke gevolgen van de situatie, inclusief een gedegen risico-inschatting en scenario-planning ten aanzien van de Europese presentie en inzet van Europese instrumenten in de regio. De situatie in Mali staat regelmatig op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken, zo ook tijdens de Raad van 21 februari a.s. Onder de EU-lidstaten is er veel eensgezindheid ten aanzien van de zorgen over de huidige politieke spanningen en de aanwezigheid van Russische paramilitairen. Tegelijkertijd benadrukken EU-lidstaten het belang om de communicatiekanalen met de Malinese transitieautoriteiten open te houden.
Vindt er bilateraal en multilateraal overleg plaats met de Malinese autoriteiten om de situatie te de-escaleren?
In multilateraal en regionaal verband vindt veelvuldig overleg plaats met de Malinese transitieautoriteiten om de situatie te de-escaleren. Nederland blijft daarbij ECOWAS, de Afrikaanse Unie (AU) en de VN/MINUSMA ondersteunen in hun poging om in dialoog met de Malinese transitieautoriteiten een uitweg te vinden uit de huidige impasse. Deze inzet is afgestemd in EU-kader en conform de koers van gelijkgezinde partners in de West-Afrikaanse regio (ECOWAS). Inmiddels hebben de Malinese transitieautoriteiten een coördinatiemechanisme opgezet ten behoeve van een voortzetting van de dialoog met ECOWAS, de AU en de VN om tot overeenstemming te komen over een transitietijdpad.
Ook in Europees en bilateraal verband vindt overleg plaats met de Malinese transitieautoriteiten, mede gericht op de-escalatie en terugkeer naar een proces van democratische transitie. Hierop werd onder meer ingezet tijdens een ontmoeting op 2 februari jl. tussen de EU-ambassadeur en transitiepremier Maïga en tijdens een politieke dialoog van de EU met de Malinese Minister van Buitenlandse Zaken, Abdoulaye Diop, eind november jl., waaraan ook de Nederlandse ambassadeur deelnam. Een vergelijkbare boodschap werd eveneens in november afgegeven door de Nederlandse Speciaal Gezant voor de Sahel en de Nederlandse ambassadeur in een bilateraal onderhoud met Minister Diop.
Wat weet u over de aanwezigheid van de Wagner Group in Mali? Klopt het dat de Wagner Group inmiddels weer is vertrokken uit Mali?3
Het is het kabinet bekend dat Russische paramilitairen sinds begin van dit jaar tot op heden actief zijn in Mali. Het kabinet acht het waarschijnlijk dat een deel van deze paramilitairen behoort tot de private military company Wagner. Het is eveneens mogelijk dat het reguliere Russische militairen van de Russische overheid zijn of een mix van beide. Het kan op dit ogenblik niet worden bevestigd dat er een overeenkomst bestaat tussen de Malinese autoriteiten en de Wagner Group. Deze ontwikkelingen zijn desondanks zeer zorgelijk.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Mali expels Paris envoy over 'hostile and outrageous' French comments’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mali expels Paris envoy over «hostile and outrageous» French comments»?1
Ja.
Bent u het eens met de Franse Minister van Buitenlandse Zaken Jean-Yves le Drian dat de Malinese junta niet legitiem is?
Het kabinet stelt vast – net als de West-Afrikaanse regio (ECOWAS) en de Europese Unie – dat het huidige Malinese bewind niet tot stand is gekomen via een regulier democratisch proces. Het kabinet keurt dit af. Het is belangrijk dat Mali zo spoedig mogelijk zijn weg terugvindt naar een proces van democratische transitie. Met dat perspectief houdt het kabinet, samen met gelijkgezinde partners in ECOWAS en de Europese Unie, het communicatiekanaal met deze transitieregering vooralsnog open. Dit betekent dat Nederland ECOWAS en de Afrikaanse Unie blijft steunen in hun poging om een uitweg te vinden uit deze impasse.
Hoe beoordeelt u het plan van de Malinese junta om niet zoals eerder toegezegd in februari 2022 verkiezingen uit te schrijven, maar tot nog wel vijf jaar aan de macht te blijven?
Het kabinet acht de aangekondigde verlenging van de transitie met maximaal vijf jaar (later teruggebracht tot vier jaar) onacceptabel en heeft deze boodschap ook duidelijk overgebracht aan de Malinese transitieautoriteiten. Nederland heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van januari jl. bovendien gepleit voor een sterke EU-reactie door middel van persoonsgerichte sancties tegen individuen die de politieke transitie in Mali actief tegenwerken en die de vrede, stabiliteit en veiligheid bedreigen. Er is door de EU-lidstaten overeenstemming bereikt over de listingvan vijf Malinese personen die hierin een sleutelrol vervullen.
Hoe beoordeelt u de schade aan de pogingen van de internationale gemeenschap om Mali te stabiliseren als de Malinese junta weigert verkiezingen uit te schrijven, en het pakket aan economische sancties van ECOWAS dientengevolge van kracht blijft?
Het is momenteel te vroeg om te bepalen wat de volledige impact van de huidige ontwikkelingen is op de internationale inzet op het gebied van stabiliteit. Wel is reeds besloten om Taakgroep Takuba uit Mali terug te trekken. Zie voor nadere informatie de separate Kamerbrief «Besluit terugtrekking Taakgroep Takuba uit Mali» (17 februari jl.). Het kabinet voert daarnaast intensief overleg met partners in de VN en de EU over de mogelijke gevolgen van de verslechterende omstandigheden in Mali voor de VN-missie MINUSMA en de EU-missies in de Sahel en de gevolgen voor de Nederlandse bijdragen daaraan. Tevens zal Nederland in samenspraak met andere donoren zeer kritisch bezien in hoeverre de ontwikkelingssamenwerking via de centrale overheid in Mali onder de huidige omstandigheden nog wenselijk en effectief is.
Hoe beoordeelt u de beslissing van de Malinese autoriteiten om de Duitse luchtmacht toegang tot het luchtruim te weigeren voor een vlucht naar een logistieke hub in Niger?
In de derde week van januari werden door de Malinese transitieautoriteiten beperkingen opgelegd aan het gebruik van het luchtruim. Zie ook het antwoord op vraag 8, 11 en 12.
Bent u het ermee eens dat de keuze van de Malinese regering om de Deense bijdrage aan Operatie Takuba het land uit te zetten de inspanningen tegen terrorisme in de Sahel schaadt?
Ja.
Welke gevolgen zijn er voor het rotatieschema van de Verenigde Naties om luchttransport aan de missie MINUSMA ter beschikking te stellen, waarbij naast de huidige inzet van Nederland ook Denemarken periodiek een bijdrage levert?
Zoals eerder aan uw Kamer gecommuniceerd, draagt Nederland tot medio mei bij aan het rotatieschema met een C-130. Over toekomstige invulling binnen het rotatieschema vindt nader overleg plaats tussen de betrokken landen.
Welke gevolgen heeft de opstelling van de Malinese autoriteiten voor de veiligheid en uitvoerbaarheid van de missie? Kunt u daarbij ten minste ingaan op de toegang tot medische faciliteiten waar de Nederlandse militairen van afhankelijk zijn, en het verkrijgen van toestemming voor vluchten om Mali desgewenst in- en uit te vliegen?
Vooralsnog ziet MINUSMA voldoende mogelijkheden voor de uitvoering van haar mandaat. Wel troffen de door de transitieautoriteiten opgelegde beperkingen aan het binnenlandse luchtruim ook MINUSMA en de inzet van de Nederlandse C-130. De restricties leidden op 16 januari jl. tot een tijdelijke stop van alle personeels- en cargovluchten van de missie, waaronder de vluchten van de Nederlandse C-130. Daags na de afkondiging van de restricties kwamen MINUSMA en de transitieautoriteiten na intensief overleg tot een oplossing. De transitieautoriteiten krijgen voortaan inzage in het vluchtschema van MINUSMA. Sinds 21 januari jl. voert de Nederlandse C-130 weer vluchten uit. De beperkende maatregelen hadden geen invloed op medische evacuatievluchten. Er zijn op dit moment geen beperkingen op de toegang tot medische faciliteiten in Mali voor missiepersoneel. Het kabinet houdt de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Wat zeggen de abrupte keuzes van de Malinese junta rond bijvoorbeeld de Deense militaire aanwezigheid en de Duitse overvlucht richting Niger over de betrouwbaarheid van het regime en de waarde van gemaakte afspraken?
Namens de EU is er op 2 februari jl. een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger uitgebracht naar aanleiding van het verzoek van de Malinese transitieautoriteiten aan de Franse ambassadeur om binnen 72 uur het land te verlaten. De manier waarop de Malinese transitieautoriteiten omgaan met Europese partners wordt gekwalificeerd als onaanvaardbaar. In deze verklaring wordt voorts afkeuring uitgesproken over het ongefundeerde besluit van Mali om de Deense militaire aanwezigheid uit te wijzen. De EU toont zich geheel solidair met de positie van ECOWAS en roept de Malinese transitieautoriteiten op tot de-escalatie en hervatting van de dialoog.
Is de aanwezigheid van de Wagner Group de afgelopen weken in Mali toe- of afgenomen?
Het is het kabinet bekend dat Russische paramilitairen sinds januari 2022 actief zijn in Mali. Het kabinet acht het waarschijnlijk dat een deel van deze paramilitairen behoren tot de private military company Wagner. Het is eveneens mogelijk dat het reguliere Russische militairen van de Russische overheid zijn of een mix van beide. Het kan op dit ogenblik niet worden bevestigd dat er een overeenkomst bestaat tussen de Malinese autoriteiten en de Wagner Group. Deze ontwikkelingen zijn desondanks zeer zorgelijk.
Kunt u aangeven hoe de Nederlandse missie in Mali de gestelde politieke en strategische doelen kan bereiken in het licht van de ontwikkelingen waaraan in de voorgaande vragen wordt gerefereerd?
De ontwikkelingen waaraan wordt gerefereerd zijn reden tot zorg. Het kabinet volgt deze op de voet en staat in nauw contact met partners en bondgenoten om de effecten op de haalbaarheid van politieke en strategische doelen te monitoren.
Heeft Nederland te maken gehad met vergelijkbare dreigementen of hindernissen als Frankrijk, Duitsland en Denemarken?
Nederland neemt net als deze landen deel aan MINUSMA, EUTM Mali en de Taakgroep Takuba. Zie het antwoord op vraag 8 voor de situatie ten aanzien van MINUSMA en de separate Kamerbrief «Besluit terugtrekking Taakgroep Takuba uit Mali» (17 februari jl.) voor de situatie ten aanzien van Taakgroep Takuba.
EUTM Mali wordt sinds enkele weken de toegang tot verschillende Malinese militaire locaties ontzegd. Voorts wordt de inzet van Unmanned Aerial Vehicles in Centraal-Mali sinds half januari niet meer toegestaan, vanwege de hierboven beschreven opgelegde beperkingen in het binnenlandse luchtruim.
Gegeven de zorgen over de ontwikkelingen in Mali en de gevolgen hiervan op de inzet en effectiviteit van EUTM Mali en EUCAP Sahel Mali, wordt in EU-verband gesproken over de voortzetting van deze missies, zoals tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken op maandag 21 februari a.s.
Overweegt Nederland bijdrages terug te trekken uit de verschillende missies in Mali vanwege de ontwikkelingen waar de voorgaande vragen aan refereren?
De aan Taakgroep Takuba deelnemende landen, waaronder Nederland, hebben inmiddels besloten om Taakgroep Takuba uit Mali terug te trekken. Zie voor nadere informatie de separate Kamerbrief «Besluit terugtrekking Taakgroep Takuba uit Mali» (17 februari jl.)). Het kabinet voert daarnaast intensief overleg met partners in de VN en de EU over de mogelijke gevolgen van de verslechterende omstandigheden in Mali voor de VN-missie MINUSMA en de EU-missies in de Sahel en de gevolgen voor de Nederlandse bijdragen daaraan.
Wordt er in de EU gesproken over een totaalafweging hoe om te gaan met Mali en de bijdragen door Europese landen aan de verschillende missies aldaar van de EU en de VN?
De situatie in Mali heeft alle aandacht binnen de Europese Unie en staat daar mede op Nederlands aandringen hoog op de agenda. Hoge Vertegenwoordiger Borrell en de EDEO zullen met spoed additionele analyses van de situatie maken inclusief een gedegen risico- inschatting ten aanzien van de Europese presentie en inzet van Europese instrumenten in de regio. De Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari a.s. zal over dit onderwerp spreken.
Wapenleveranties aan Oekraïne |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Wat heeft Kiëv aan Nederlands materieel»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Zoals in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken (20 januari 2022) aangegeven, wordt zorgvuldig beoordeeld of de eventueel te leveren militaire goederen voldoen aan de EU wapenexportcriteria.
Wat voor verzoek voor militaire ondersteuning heeft Oekraïne aan u gedaan? Deelt u de mening dat hierover in het kader van parlementaire controle absolute transparantie moet bestaan?
Over de aard van het Oekraïense ondersteuningsverzoek kan ik geen uitspraken doen. Het is niet aan de Nederlandse overheid om de specifieke behoeften van Oekraïne openbaar te maken. Dergelijke openbaarheid voorafgaand aan eventuele ondersteuning geeft immers ook informatie over eventuele kwetsbaarheden die van strategisch belang kunnen zijn.
Mocht Nederland overgaan tot het leveren van militaire goederen aan Oekraïne dan is het kabinet graag bereid om de Kamer hierover versneld per brief te informeren. Dat doen we normaliter conform bestaande afspraken met de Kamer wanneer er sprake is van nieuwe, definitieve uitvoer van volledige systemen met een waarde van meer dan 2 miljoen euro.2 In deze uitzonderlijke situatie is het kabinet bereid eerder dan gebruikelijk transparantie over de eventuele Nederlandse militaire uitvoer te bieden.
Gaat het tijdens uw bezoek volgende week (1-2 februari) aan Kiëv over wapenleveranties? Zo nee, wat staat er op de agenda? Kunt u de Kamer hierover nauwgezet informeren?
Het Oekraïense verzoek tot levering van militaire goederen was een van de onderwerpen die aan bod zijn gekomen tijdens het bezoek van de Minister-President en mijzelf.
Erkent u dat Nederland betrokken kan raken bij een militair conflict als u wapens en/of militair personeel aan Oekraïne gaat leveren?
Het Oekraïense verzoek betreft geen troepensteun, maar omvat de eventuele levering van militaire goederen. Het kabinet hecht er aan te benadrukken dat het Oekraïense steunverzoek voortkomt uit een snel toenemende dreiging als gevolg van Russische troepenopbouw aan de Oekraïens-Russische grens. Eventuele bilaterale steun zal erop gericht zijn Oekraïne in staat te stellen invulling te kunnen geven aan het legitieme recht op zelfverdediging. Daarbij zullen de eventuele transacties zorgvuldig worden getoetst aan de EU wapenexportcriteria en alleen doorgang vinden wanneer ze die toetsing doorstaan.
Deelt u de mening dat de levering van wapens aan Oekraïne in strijd zou zijn met de criteria voor wapenexport (geen wapens naar conflictgebieden, etc)?
Over de toepassing van dit beleid specifiek ten aanzien van Oekraïne is de Tweede Kamer in antwoorden op schriftelijke vragen al eerder (oktober 2018) geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 409.
Er geldt geen wapenembargo voor Oekraïne op basis waarvan export van militaire goederen naar Oekraïne per definitie uitgesloten is. Alle vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen worden op individuele basis zorgvuldig getoetst aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Dit beleid verbiedt niet bij voorbaat alle militaire uitvoer naar instabiele regio’s, maar vereist per transactie een zorgvuldige analyse van de mogelijke effecten op de regionale stabiliteit. Op basis van, onder meer, de aard van de goederen, de beoogde inzet, en de actuele context wordt een eindafweging gemaakt over de risico’s en het al dan niet verlenen van een vergunning voor de desbetreffende transactie. Vanwege het conflict in het oosten van het land en de actuele spanningen aan de Oekraïens-Russische grens wordt bij de toetsing van aanvragen die betrekking hebben op Oekraïne extra aandacht besteed aan criteria 3 en 4, die respectievelijk gaan over interne conflicten en het effect op de regionale stabiliteit. Zie overigens ook het antwoord op vraag 7.
Bent u het ermee eens dat het onderscheid tussen defensieve en offensieve wapens zeer betrekkelijk is? Zo nee, hoe maakt u het onderscheid?
Het onderscheid tussen defensief en offensief is in een aantal gevallen wel, maar niet in alle gevallen helder te maken. Zo sluit een defensieve taakstelling van een militair goed het offensief gebruik ervan niet per se uit (en vice versa). Nederland maakt in het wapenexportcontrolebeleid geen onderscheid tussen offensieve en defensieve goederen. Alle transacties worden op individuele basis getoetst op basis van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Hierbij wordt gekeken naar de aard van de goederen, de eindgebruiker en het (beoogd) eindgebruik in de op dat moment geldende context.
Waarom bent u van standpunt veranderd, aangezien het kabinet in december nog van mening was dat wapenleveranties niet bijdragen aan een vreedzame oplossing?
Het kabinet blijft zich internationaal in de eerste plaats inzetten voor een diplomatieke oplossing en schaart zich achter de vele initiatieven die daartoe via de NAVO, EU, OVSE, het Normandië-format en de bilaterale initiatieven van individuele landen lopen.
Tegelijkertijd heeft Oekraïne een legitieme veiligheidsbehoefte en het recht zijn territoriale integriteit te beschermen. Dit werd ook in antwoord op schriftelijke vragen in oktober 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 409) al met de Tweede Kamer gedeeld. In deze beantwoording stelde het kabinet ook dat verscherpte tegenstellingen op het Europese continent eerst en vooral veroorzaakt worden door Russisch optreden ten aanzien van Oekraïne. Deze situatie duurt tot op heden voort en heeft zich sinds december 2021 in hoog tempo in negatieve zin ontwikkeld. Aan herhaaldelijke oproepen tot meer transparantie over en afschaling van zijn militaire presentie in het grensgebied heeft Moskou vooralsnog geen gehoor gegeven. Integendeel, er is in toenemende mate sprake van een serieuze dreiging van Russische militaire inzet tegen Oekraïne in enige vorm.
In deze context wil het kabinet parallel aan eerder genoemde diplomatieke inspanningen bijdragen aan de Oekraïense capaciteit om zich te kunnen verdedigen, waarbij vooropstaat dat dergelijke steun niet moet bijdragen aan verdere escalatie. Nu er binnen deze gewijzigde veiligheidscontext een Oekraïens verzoek tot bilaterale steun van militaire aard is gedaan, staat het kabinet daar in de huidige, substantieel gewijzigde situatie welwillend tegenover.
Waarom trekt u niet samen op met Duitsland, een land dat ook geen wapens levert aan Oekraïne?
Er is grote eensgezindheid tussen Nederland en Duitsland op dit dossier, zoals andermaal bleek tijdens mijn gesprek met mijn Duitse ambtgenoot Baerbock in Berlijn woensdag 26 januari jl. evenals uit de contacten die de Minister van Defensie en de Minister-President in de afgelopen periode met hun Duitse ambtsgenoten hebben gehad. Voorts is het niet aan het kabinet om een appreciatie te geven van de details van het Duitse wapenexportbeleid ten aanzien van Oekraïne.
In de meest recente vergadering (24 januari 2022) van de Raad Buitenlandse Zaken is ook uitgebreid gesproken over de situatie ten aanzien van Oekraïne om zo te komen tot een gezamenlijke politieke lijn. Tijdens deze vergadering zijn raadsconclusies aangenomen die het belang van dialoog nogmaals benoemen.3
Bent u het ermee eens dat de Russische agressie richting Oekraïne onacceptabel is, maar dat een kostbare wapenwedloop geen oplossing biedt?
Zoals in het antwoord op vraag 7 genoemd, blijft het kabinet zich internationaal, via verschillende gremia, inzetten voor een diplomatieke oplossing. Parallel aan eerder genoemde diplomatieke inspanningen, is het kabinet bereid bij te dragen aan de Oekraïense capaciteit om zich te kunnen verdedigen en staat het kabinet daarom in de huidige situatie welwillend tegenover het leveren van militaire goederen aan Oekraïne, mits beschikbaar en passend binnen de criteria.
Geeft u met mij ten allen tijde de voorkeur aan een politieke oplossing in plaats van escalatie, bewapening en een nieuwe (koude) oorlog? Zo ja, wilt u afzien van wapenleveranties aan Oekraïne?
Zie antwoorden op vragen 7 en 9 en mijn eerdere brief van 20 januari jl. (Kamerstuk 35 925-V, nr. 65).
Bent u bereid om in Europees verband te werken aan afspraken (in lijn met eerdere verdragen zoals de Helsinki Akkoorden en het Handvest van Parijs) over wapen- en conflictbeheersing? Zo nee, hoe wordt volgens u een duurzame oplossing bereikt?
Nederland benadrukt in NAVO-, EU- en OVSE-verband dat afschrikking en verdediging hand-in-hand moeten gaan met wapenbeheersing, ontwapening en non-proliferatie. Dit sluit aan bij het huidige kabinetsbeleid, dat de lopende diplomatieke initiatieven in deze fora ondersteunt.
Zo hebben de Verenigde Staten en NAVO voorstellen gedaan voor het bespreken van onder andere wapenbeheersing, conflictpreventie en risicovermindering in de zogeheten Strategic Stability Dialogue tussen de VS en Rusland, en in de NAVO-Rusland Raad.
In EU-verband zijn tijdens de meest recente Raad Buitenlandse Zaken (24/1 jl.)
raadsconclusies aangenomen die het belang van dialoog nogmaals benoemen en stellen dat de EU actief en substantieel bijdraagt aan discussies in bestaande formats.4
De huidige voorzitter van de OVSE, Polen, heeft een voorstel gedaan voor een informele dialoog over Europese veiligheid. Het idee kan op brede steun rekenen, ook van Nederland. De invulling van het proces behoeft nog nadere uitwerking. De Russische delegatie heeft nog niet op het voorstel gereageerd.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over Oekraïne op 3 februari?
Ja
Omgang met explosieven door overheden |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vliegtuigbom uit Tweede Wereldoorlog ontploft op strand Wassenaar»?1
Ja.
Kunt u schetsen welke stappen welke overheidsinstanties en andere betrokken actoren in deze casus en in soortgelijke gevallen doorlopen om een explosief uiteindelijk onschadelijk te maken?
Vliegtuigbommen en andere conventionele explosieven, ook wel ontplofbare oorlogsresten genoemd, worden met name gevonden door civiele bedrijven die gecertificeerd zijn om hiernaar te zoeken. Deze bedrijven informeren hun opdrachtgever die vervolgens de gemeente inlicht. Binnen de gemeente is de politie het aanspreekpunt voor explosieven. De politie heeft direct contact met het meldingsbureau van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD). De EODD maakt een inschatting van de urgentie en plant vervolgens op welke termijn het explosief moet worden geruimd. Ter plekke voert de EODD de definitieve identificatie van het explosief uit, maakt in overleg met de betrokken partijen een plan voor de ruiming en verzorgt de ruiming.
Onder het begrip «ruimen» vallen alle mogelijke manieren om explosieve stoffen en voorwerpen definitief te vernietigen. Meestal houdt dit in: demonteren of gecontroleerd tot ontploffing brengen. De ruiming vindt in eerste aanleg ter plekke plaats, omdat dit de minste risico’s met zich meebrengt.
Bij elke ruiming wordt samen met de gemeente, de politie en eventueel andere partners een plan gemaakt. Hierbij is de veiligheid van ruimers van de EODD, de omwonenden, belanghebbenden, levende have, milieu en infrastructuur maatgevend voor de oplossing.
In het geval het niet veilig is het explosief ter plekke te ruimen en de EODD het explosief moet verplaatsen, vervoert zij het explosief naar de locatie waar de EODD dit wel veilig kan doen. In principe is het explosief een gemeentelijke verantwoordelijkheid en blijft het explosief binnen de gemeente. Mocht door omstandigheden de keuze voor de locatie van de ruiming vallen op een plek in een andere gemeente, dan worden betrokken gemeenten geïnformeerd door de gemeente waar het explosief is aangetroffen. De politie begeleidt het transport van het explosief.
Voordat de EODD het explosief ruimt stelt zij zeker dat dit veilig kan plaatsvinden. De EODD doet dit door restricties die mogelijk afgegeven moeten worden voor weg- lucht- en/of scheepsverkeer door te spreken met de politie, de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en indien de locatie dicht bij zee ligt de Kustwacht Nederland. De politie zorgt daarnaast voor een cordon op een veilige afstand van het springpunt.
Na afronding van de ruiming evalueren alle betrokken partijen het doorlopen proces en wordt de melding gearchiveerd bij de EODD en de politie.
Betreffende de casus waarnaar verwezen wordt onder vraag 1 is de vliegtuigbom gevonden door een gecertificeerd civiel opsporingsbedrijf. De hierboven beschreven procedure voor ruimen op een door de gemeente aangewezen locatie is doorlopen. Naast de actoren die standaard betrokken worden, is in deze casus de Kustwacht Nederland geraadpleegd, omdat de vliegtuigbom op het strand is geruimd.
Wat zijn op dit moment voor de rijksoverheid, uitvoeringsinstanties en decentrale overheden de precieze (beleids)kaders, procedures en protocollen voor het omgaan met «klasse 1-goederen» (goederen en stoffen die per definitie onder de categorie «explosieven» vallen)?2
Klasse 1-goederen zijn ontplofbare stoffen en goederen, zoals vuurwerk, vuurpijlen, munitie en wapentuigen en bommen. De term «klasse 1-goederen» heeft betrekking op voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Deze voorschriften staan in een Europese overeenkomst, het Accord Européen relatief au transport international de marchandises Dangereuses par Route (ADR). Het ADR is onderdeel van de Nederlandse Regeling Vervoer over Land van Gevaarlijke stoffen (VLG), een onderdeel van de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is beleidsverantwoordelijk voor de Wvgs.
Onder de Wvgs gelden verschillende uitvoeringsprotocollen en procedures voor het vervoer van bepaalde type goederen alsmede eisen aan verpakking en documentatie. Het voert te ver om deze hier uitputtend te noemen. Nadere informatie kunt u vinden op de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT): https://www.ilent.nl/onderwerpen/gevaarlijke-stoffen-weg. De ILT is belast met het toezicht op de naleving van de Wvgs.
Op welke wijze wordt kennisdeling en coördinatie op dit thema vormgegeven door en tussen de betrokken departementen en instanties, waaronder de Ministeries van Defensie, Justitie en Veiligheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Infrastructuur en Waterstaat?
Kennisdeling en coördinatie op de omgang met explosieven in den brede, door de overheid, is afhankelijk van de problematiek die aan de orde is.
De beleidskaders die van toepassing zijn op ontplofbare oorlogsresten, zijn in het antwoord op vraag 2 beschreven. Naar andere protocollen en procedures is verwezen onder vraag 3.
Om gemeenten te helpen om hun taak te vervullen ten aanzien van specifiek ontplofbare oorlogsresten is het Kenniscentrum Ontplofbare Oorlogsresten (Kenniscentrum OO) opgericht. Het Kenniscentrum OO heeft drie kerntaken: het is ten eerste een vraagbaak voor gemeenten en biedt onder andere antwoord op vragen over het proces van opsporing, het Kenniscentrum stelt verder een afwegingskader op voor gemeenten en is verantwoordelijk voor de oprichting en uitvoering van een onderzoeksprogramma.
De oprichting van het Kenniscentrum OO is een gezamenlijk besluit geweest van partijen die een verantwoordelijkheid hebben op het gebied van ontplofbare oorlogsresten of die op een andere manier betrokken zijn bij het onderwerp.
Er is een programmaraad onder leiding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) die tot doel heeft ervoor te zorgen dat de gezamenlijke verantwoordelijkheid van diverse betrokkenen voor het beleidsveld zo optimaal mogelijk vorm krijgt. In de programmaraad hebben naast het Ministerie van BZK zitting Rijkswaterstaat (verantwoordelijk voor de uitvoering van het Kenniscentrum) en de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Defensie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de politie en het Instituut Fysieke Veiligheid.
Deelt u de mening dat binnen de rijksoverheid en decentrale overheden in de loop der jaren aanzienlijke versplintering is ontstaan van verantwoordelijkheden, taken en kennis op het gebied van omgang met explosieven? Hoe wordt deze versnippering weggenomen?
Onder vraag 2 en 3 zijn de verantwoordelijkheden, taken en kennis uiteengezet. In praktische zin raakt de omgang met explosieven aan verschillende overheidsorganisaties, waaronder begrepen departementen en decentrale overheden. De kwalificatie versnippering achten wij niet van toepassing op deze thematiek.
Klopt de veronderstelling dat omgang met explosieven breder is dan opruiming van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog, zoals zwaar (illegaal) vuurwerk, en dat ook op dat vlak nog steeds sprake is van versnippering van kennis en expertise binnen de overheid?
Wij delen uw veronderstelling dat omgang met explosieven breder is dan opruiming van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Zoals eerder aangegeven is de omgang met explosieven veelomvattend en zijn daarbij verschillende overheidsdiensten betrokken. Wij herkennen ons niet in de kwalificatie versnippering die in de vraag genoemd wordt.
Wat zijn de bevoegdheden en taken van het Kenniscentrum Conventionele Explosieven (KCE)?
Het Kenniscentrum OO – oorspronkelijk was de naam KCE in gebruik, maar sinds de officiële oprichting in 2021 is de naam Kenniscentrum OO – ondersteunt gemeenten met kennis opdat werkzaamheden in de bodem veilig kunnen worden uitgevoerd.
Het Kenniscentrum OO heeft als doel kennisverspreiding. Zie ook het antwoord op vraag 4. Het is aan de gemeenten om het beleid vast te stellen over hoe om te gaan met explosieven.
In hoeverre ziet u nut of noodzaak in de oprichting van een (alternatieve) centrale autoriteit, wellicht onder regie van Defensie en/of van Justitie en Veiligheid, waar alle kennis en kunde op het vlak van klasse 1 goederen beheerd wordt ten behoeve van (andere) overheidspartijen die hierom vragen?
Daar waar de verschillende verantwoordelijkheden en beleidskaders elkaar raken weten de betrokken overheidsinstanties en departementen elkaar te vinden en vindt de nodige afstemming plaats. Wij zien dan ook geen nut in en noodzaak tot de oprichting van een centrale autoriteit.
Wat zijn op dit moment de jaarlijkse kosten voor de rijksoverheid en decentrale overheden als het gaat om omgang met explosieve goederen, zoals bijvoorbeeld het verwijderen van bommen en explosieven uit de Tweede Wereldoorlog tijdens infrastructuurprojecten? Deelt u de mening dat verdere coördinatie en centralisatie deze kosten zou kunnen reduceren?
In de afgelopen jaren zijn er jaarlijks circa 2.000 ruimingen door de EODD gedaan. Het exacte aantal per jaar wordt vermeld in het Jaarverslag Defensie. De kosten voor de ruimingen vallen binnen de kaders van de Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht (FNIK) en bedragen jaarlijks € 0,5 tot € 1 miljoen. Conform het FNIK-convenant krijgt Defensie jaarlijks € 3,1 miljoen tot haar beschikking voor het verlenen van alle militaire bijstand. Verdere coördinatie en centralisatie leidt niet tot doelmatiger beleid, en daarmee dus niet tot reductie van kosten.
Gemeenten kunnen via het gemeentefonds in aanmerking komen voor een bijdrage in de gemaakte kosten voor het opsporen en ruimen van ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog. Het totaal aan gemaakte kosten waarvoor gemeenten een bijdrage aanvragen ligt de laatste jaren rond de € 40 miljoen per jaar.
Bent u ook bereid andere expertorganisaties te consulteren over verbetering van de samenhang, efficiëntie, effectiviteit en veiligheid van het beleid rond klasse 1-goederen?
Daar waar de verschillende beleidskaders elkaar raken weten de betrokken organisaties en departementen elkaar te vinden en vindt de nodige afstemming plaats. Dit houdt in dat, indien daar aanleiding toe is, ook andere expertorganisaties geconsulteerd worden. Maar zoals uit de beantwoording van voorgaande vragen volgt, is er geen aanleiding om expertorganisaties op dit moment te consulteren over verbetering van de samenhang, efficiëntie, effectiviteit en veiligheid van het beleid rond klasse 1-goederen.
De actuele veiligheidsrisico’s voor Nederlanders in Oekraïne |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de actuele veiligheidsrisico’s voor Nederlanders in Oekraïne?
De Russische troepenopbouw in het grensgebied met Oekraïne past niet in het reguliere beeld. Deze opbouw leidt tot onrust en brengt het risico van incidenten mee. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen via de sporen van de EU, NAVO, OVSE, en via bilaterale contacten. Op dit moment hebben wij geen aanleiding om te spreken van een dreigende situatie voor Nederlanders in Oekraïne.
Bent u ermee bekend dat het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken het reisadvies voor heel Oekraïne heeft aangemerkt als niveau 4 «Do not travel», het hoogste waarschuwingsniveau?
Ja.
Bent u voornemens het reisadvies voor heel Oekraïne aan te scherpen van oranje naar rood. Zo nee, waarom niet?
Het reisadvies voor Oekraïne is voor het grootste deel oranje en is rood voor de provincies Donetsk, Loegansk (Donbas regio) en de Krim om veiligheidsredenen. Daarmee is aan Nederlandse burgers het advies gegeven alleen strikt noodzakelijke reizen te maken naar de «oranje» gebieden in Oekraïne. T.a.v. de provincies waarvoor het rode reisadvies geldt, is het advies niet naar die gebieden te reizen omdat het er te gevaarlijk is. Dit rode reisadvies geldt al sinds de illegale annexatie van de Krim in 2014.
Bent u ermee bekend dat de Verenigde Staten haar burgers adviseert om iedere reis naar Oekraïne te heroverwegen vanwege de militaire dreiging vanuit Rusland?
Ja.
Bent u voornemens om het reisadvies voor Oekraïne aan te scherpen vanwege de actuele militaire dreiging door Rusland?
De Russische troepenopbouw aan de grens is reeds in het reisadvies opgenomen. Daarnaast is de waarschuwing opgenomen dat gebeurtenissen in Oekraïne snel gaan en men klaar moet zijn om plannen op korte termijn te veranderen. Ook wordt aangegeven dat militaire actie de mogelijkheden tot consulaire ondersteuning van de ambassade in Kiev kan verhinderen. Het reisadvies zal opnieuw worden bijgewerkt wanneer de actuele ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. De reisadviezen van Frankrijk, Duitsland en het VK zijn in lijn met het Nederlandse reisadvies.
Heeft u een goed beeld van het aantal Nederlanders in Oekraïne, ook van degenen die zich niet bij de ambassade hebben geregistreerd?
Nederlanders worden herhaaldelijk opgeroepen zich aan te melden bij de informatieservice van Buitenlandse Zaken. Alleen door aanmelden bij de informatieservice heeft BZ een beeld van welke Nederlanders in Oekraïne zijn, waar ze precies zijn en hoe we hen kunnen bereiken als dat nodig is. Op dit moment hebben zich ongeveer 74 Nederlanders aangemeld. Dat getal hoeft niet per se representatief te zijn voor het daadwerkelijke aantal Nederlanders in Oekraïne, omdat er geen registratieplicht is voor Nederlanders in het buitenland (vanwege privacy). Daarom is niet aan te geven hoeveel Nederlanders er in Oekraïne zitten die zich niet hebben aangemeld.
Welk contact heeft u met Nederlandse burgers en bedrijven in Oekraïne over de Russische militaire dreiging?
Op de website en sociale media van de ambassade is aandacht gegeven aan het gewijzigde reisadvies voor Oekraïne, waarbij de ambassade Nederlanders eveneens opriep om zich aan te melden bij de informatieservice. In het geval van een crisis kan er via de informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gecommuniceerd worden met de Nederlanders die zich geregistreerd hebben.
Welk advies heeft u voor Nederlanders in Oekraïne om zich voor te bereiden op een eventuele militaire escalatie? Adviseert u hen (indien mogelijk) het land uit voorzorg te verlaten?
Buitenlandse Zaken adviseert Nederlanders in Oekraïne om de actuele ontwikkelingen te volgen en het reisadvies in de gaten te houden en alleen naar oranje gebieden te reizen indien strikt noodzakelijk.
Hoe adviseert u Nederlanders Oekraïne te verlaten in het geval van militaire escalatie en een mogelijke aanval op de Oekraïense luchtverdediging? Heeft u voorbereidingen getroffen om een eventuele evacuatie te ondersteunen?
Vooropgesteld geldt dat Nederlanders op dit moment verschillende opties hebben om het land te verlaten, waaronder met een lijnvlucht van een commerciële luchtvaartmaatschappij. Het evacueren van staatsburgers door Nederland vindt slechts in zeer uitzonderlijke situaties plaats, te weten wanneer er geen enkele andere mogelijkheid is om zelfstandig een bepaald gebied veilig te verlaten en Nederland daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om staatsburgers uit het gebied te evacueren. Vanzelfsprekend zijn verschillende opties om het land te verlaten in kaart gebracht. Op dit moment is er geen reden voor Nederland om over te gaan tot het daadwerkelijk organiseren van een evacuatie van Nederlanders uit Oekraïne.
Beschouwt u gezien de huidige Russische dreiging delen van het Oekraïense en Russische luchtruim als onveilig? Vindt u dat de Europese Commissie een ad hoc Common EU Risk Assessment moet uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Voor het luchtruim boven Oost- en Zuid-Oekraïne is een door EASA gepubliceerde Conflict Zone Information Bulletin (CZIB) van kracht.
Het luchtruim in Oost-Oekraïne, onderdeel van het vluchtinformatiegebied Dnipropetrovsk, is gesloten. In het luchtruim boven Zuid-Oekraïne, nabij de Krim en het zuidelijk deel van de Zwarte Zee, onderdeel van het vluchtinformatiegebied Simferopol, kan alleen via bepaalde luchtwegen (corridors) worden gevlogen.
Voor het luchtruim in het midden (waarin Kiev ligt) en westen van Oekraïne gelden geen restricties voor internationale luchtvaartmaatschappijen.
Deze maatregelen zijn mede het resultaat van reguliere en ad hoc uitgevoerde integrated risk assessments van de EU. Vanwege de aanhoudende gespannen situatie worden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten gehouden door de Nederlandse, Europese en overige buitenlandse overheidsinstanties, waaronder de Amerikaanse FAA, die elkaar met grote regelmaat op de hoogte houden.
Indien de situatie daarom vraagt, wordt op nationaal en internationaal niveau bijeengekomen om de situatie opnieuw te beoordelen.
Welke lessen uit de aanslag op MH-17 en het desbetreffende rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid neemt u mee voor het tijdig al dan niet onveilig verklaren van delen van het Oekraïense en/of Russische luchtruim?
Sinds het neerhalen van vlucht MH17 in 2014 delen nationale en internationale overheden sneller en beter informatie met elkaar ten aanzien van risicobeheersing met betrekking tot vliegen over en nabij conflictgebieden. Op nationaal niveau is hiertoe het convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart afgesloten. Op Europees niveau heeft de Europese Unie het integrated risk assessment systeem ingesteld. Daarnaast zijn diverse internationale expertgroepen inzake risicobeheersing met betrekking tot vliegen over en nabij conflictgebieden opgericht. De in de beantwoording van vraag 10 genoemde maatregelen voor de luchtruimen boven Oost- en Zuid-Oekraïne zijn op basis van deze informatie-uitwisseling tot stand gekomen.
De OVV heeft in 2019 geconcludeerd dat deze veranderingen hebben geleid tot een impuls voor een betere beheersing van de risico’s voor het vliegen over en nabij conflictgebieden. Ook heeft de risicobeheersing met betrekking tot vliegen over conflictgebieden een concrete plek gekregen in de risicobeoordelingen van de luchtvaartsector, zowel in Nederland als wereldwijd.
Op de aanbevelingen die de OVV in zijn recente rapport (2021, veilige vliegroutes) heeft gedaan voor verdere verbeteringen heeft uw Kamer een uitgebreide Kabinetsreactie ontvangen op 26 november jl.1
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, in ieder geval voor het RBZ-debat deze week?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
(burger)slachtoffers als gevolg van Nederlandse bijdrage aan bombardement. |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de publicatie van de Amerikaanse Airpower Statistics, periode 2014–2021, dat een gedetailleerd overzicht is van alle acties van de Amerikaanse luchtmacht in Afghanistan, Irak en Syrië?1 Bent u bereid om een maandoverzicht vanaf 2014 aan de Kamer te sturen over de wapeninzet van de Nederlandse luchtmacht tegen ISIS in Irak en Syrië? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op 24 maart 2020 heeft het Ministerie van Defensie reeds met terugwerkende kracht een overzicht gepubliceerd van de wekelijkse inzet van Nederlandse F-16’s in de anti-ISIS coalitie in de eerste inzetperiode, tussen 2014 en 2016.2 Dit betreft het aantal missies, locaties, type doel en wapeninzet, op het detailniveau zoals dit werd geregistreerd gedurende de tweede inzetperiode in 2018. Het totaaloverzicht tussen 2014 en 2018 is sindsdien te vinden op defensie.nl.3 De Kamer is hierover op dezelfde dag geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 707).
Bent u bereid in dit overzicht op te nemen in welk land de 606 bijdragen in het kader van de Nederlandse bijdrage van de Processing Exploitation & Dissemination (PED)-capaciteit aan CENTCOM zijn uitgevoerd?
Zoals aangegeven is de PED-capaciteit5 in totaal 606 keer ingezet, verdeeld over de missies Operation Inherent Resolve (OIR) van de anti-ISIS coalitie en de NAVO Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan.
Van deze 606 keer inzet zijn 197 opdrachten weliswaar aangenomen maar uiteindelijk niet uitgevoerd. Dit was bijvoorbeeld te wijten aan slechte weersomstandigheden waardoor het zicht werd belemmerd, wijzigingen in de opdrachten waardoor de uitvoering kwam te vervallen of technische problemen met de systemen (drones en/of ontvangstapparatuur). Aangezien de PED-cel voor dergelijke, uiteindelijk niet uitgevoerde opdrachten wel voorbereidende activiteiten ontplooide, is dit tevens onder inzet gerekend, ondanks dat de PED-cel in deze gevallen dus geen product opleverde.
Van de overige 409 keer inzet heeft 182 keer inzet plaatsgevonden binnen OIR en 227 keer binnen RSM. In twintig gevallen (zes keer in OIR en veertien keer in RSM) kwam het voor dat de coalitie al tijdens een «live» beeldanalyse van de PED-cel besloot tot een wapeninzet.
Kunt u aangeven hoe vaak «sporadisch» precies is in uw antwoord dat «al tijdens een live beeldanalyse van de PED-cel» besloten werd tot wapeninzet?2
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke noemer zijn de voorvallen opgenomen die niet op de lijst vancredible noch van de noncredible reports zijn opgenomen?3 Om hoeveel gevallen gaat het daarbij?
De Kamer is reeds geïnformeerd dat Nederland bekend is met vier gevallen van (mogelijke) burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzet in de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie. Twee van de vier gevallen vormden voor CENTCOM geen aanleiding voor onderzoek. Daarom is hier geen sprake van een «noemer» maar is de Kamer feitelijk geïnformeerd over de resultaten van het OM-onderzoek naar deze gevallen. Dit gebeurde voor het eerst in het openbaar op 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 629), en o.a. op 4 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 670).
Waarom bent u bereid media en ngo’s informatie te geven die u aan de Kamer onthoudt? Bent u bereid deze informatie óók aan de Kamer te geven? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Conform de afspraken die daarover met de Kamer zijn gemaakt7 wordt de Kamer altijd proactief geïnformeerd mocht Defensie in de toekomst besluiten tot het openen van een onderzoek naar een vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers als direct gevolg van Nederlandse wapeninzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet.
Sinds begin 2020 heeft het ministerie tweemaal vragen ontvangen van media en ngo’s over eventuele Nederlandse betrokkenheid bij wapeninzet in de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie. In beide gevallen is geantwoord dat, voor zover bij het ministerie bekend, er geen sprake was van Nederlandse betrokkenheid. Deze vragen vormden derhalve geen aanleiding tot het openen van een nieuw onderzoek door Defensie. Dit is in lijn met de informatiepositie van de Kamer, namelijk dat Nederland bekend is met vier gevallen van (mogelijke) burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzet in de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie.
Deelt u de conclusie dat mede op basis van Nederlandse inlichtingen luchtaanvallen uitgevoerd kunnen zijn die ten minste op gespannen voet staan met de regels van het oorlogsrecht?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het aangehaalde artikel lijkt te zien op de inzet van Amerikaanse strijdkrachten in het kader van de nationale Amerikaanse operatie Freedom Sentinel. Nederland heeft op voorhand kenbaar gemaakt dat producten van de PED-cel enkel voor de missies Operation Inherent Resolve (OIR) van de anti-ISIS coalitie en Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan, en niet voor andere doeleinden mochten worden gebruikt.
Kunt u bevestigen dat tijdens het presidentschap van Donald Trump Afghanen zijn gebombardeerd omdat zij een walkietalkie gebruikten of er enkel een bij zich droegen? Zo nee, waarom niet? Heeft Nederland geprotesteerd tegen deze praktijk?
Nederland kan geen uitspraken doen over de wapeninzet van bondgenoten.
Kunt u uitsluiten dat Nederland betrokken is geraakt, via de PED-capaciteit, bij dergelijke luchtaanvallen op Afghanen met een walkietalkie?
Nederland heeft op voorhand kenbaar gemaakt dat producten van de PED-cel enkel voor de missies Operation Inherent Resolve (OIR) van de anti-ISIS coalitie en Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan, en niet voor andere doeleinden mochten worden gebruikt. Ook is op voorhand kenbaar gemaakt dat producten enkel gebruikt mochten worden t.b.v. wapeninzet die binnen de Nederlandse Rules of Engagement viel. Beide voorwaarden werden aangegeven op elk product dat door de PED-cel werd geleverd.
Kunt u bevestigen dat in de oorlog tegen IS huizen werden gebombardeerd als daar meerdere auto’s geparkeerd stonden? Zo nee, waarom niet? Heeft Nederland geprotesteerd tegen deze praktijk?
Nederland kan geen uitspraken doen over de wapeninzet van bondgenoten.
Deelt u de opvatting van de Amerikaanse onderzoeksjournalist dat derules of engagementmaximaal werden opgerekt in Afghanistan?5 Kunt u aangeven hoe vaak en op welke momenten sinds 2014 Nederland de Rules of Engagement heeft aangepast?6
Nederlandse eenheden traden in Afghanistan op onder de rules of engagement die door de NAVO waren vastgesteld voor de operatie RSM. De aangehaalde verwijzing naar Nederlandse rules of engagement ziet op de operatie OIR in Irak.
Het aangehaalde artikel lijkt te zien op het optreden van Amerikaanse strijdkrachten in de nationale Amerikaanse operatie Freedom Sentinel. Over de toepassing van de Amerikaanse rules of engagement in die operatie kan het kabinet geen uitspraken doen. Nederland heeft niet deelgenomen aan operatie Freedom Sentinel.
Gewonde burgers als gevolg van Turkse militaire activiteiten in Noordoost-Syrië |
|
Kees van der Staaij (SGP), Agnes Mulder (CDA), Chris Stoffer (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Four year old child loses leg in suspected Turkish attack»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije recent militaire aanvallen pleegde op en rond de Syrische stad Kobani en dat daarbij een dode en meerdere gewonden gevallen zijn, waaronder kinderen?
Het kabinet stelt voorop dat alle landen en dus ook Turkije conform het internationaal recht moeten handelen, maar beschikt niet over de details van de betreffende aanvallen en kan dus ook geen uitspraken doen over de rechtmatigheid daarvan. Er zijn in Noord-Syrië geregeld confrontaties en beschietingen tussen de Turkse strijdkrachten en de Syrische Koerden, zoals bij Tel Rifaat ten noorden van Aleppo en bij Kobani. Hierbij vallen helaas regelmatig doden en gewonden aan beide zijden.
In hoeverre kan met recht en reden gesteld worden dat het van Turkse zijde een legitieme militaire actie betrof, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van zelfverdediging tegen urgente (terreur)dreigingen van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK)?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de bewering van de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF) dat in 2021 meer dan 134 burgers werden verwond tijdens 47 grondaanvallen en 89 droneoffensieven door Turkije op 58 dorpen in 3 districten in noordelijk Syrië? Zo ja, onder welk mandaat voerde Turkije deze aanvallen uit?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de militaire presentie en militaire strategie van Turkije in noordelijk Syrië zich tot de strategie van NAVO-bondgenoten in de regio, onder meer inzake de strijd tegen IS?
Nederland heeft sinds de inval van Turkije in Noordoost-Syrië opgeroepen tot de-escalatie en blijft zich inzetten voor een politieke oplossing. De Turkse operatie in Noordoost-Syrië, met humanitaire gevolgen en een nadelig effect op de strijd tegen IS, heeft het kabinet zoals bekend dan ook veroordeeld, en Nederland heeft Turkije zowel bilateraal als in multilateraal verband opgeroepen zijn operatie te beëindigen.
De situatie in Syrië als onderdeel van de bredere regio is regelmatig onderwerp van gesprekken met NAVO-bondgenoot Turkije, zowel bilateraal als multilateraal binnen de NAVO. De rol van Turkije en alle andere actoren in regionale vrede en stabiliteit komt ook regelmatig in EU-verband aan de orde. Zo stelde de Europese Raad van juni jl. dat Turkije positief dient bij te dragen aan het oplossen van regionale crises. Dat onderschrijft het kabinet.
Hebben de Turkse militaire activiteiten in de regio consequenties voor de veiligheidssituatie in Noord-Irak en voor de Nederlandse militaire inzet aldaar (Kamerstuk 27 925, 868)?
Turkije is ook in Noord-Irak militair actief, naast tal van andere statelijke- en niet statelijke actoren. Turkije voert grensoverschrijdende operaties uit tegen de PKK, een organisatie die door de EU en Nederland als terroristische organisatie is bestempeld. Ieder militair ingrijpen heeft consequenties voor de veiligheidssituatie in een gebied. Het is daarom niet uit te sluiten dat ook deze militaire activiteiten consequenties hebben voor de veiligheidssituatie in het uiterste noorden van Noord-Irak.
Doordat het operatiegebied waar de Nederlandse militairen opereren niet in de regio ligt waar Turkse militaire activiteiten plaatsvinden, zijn er geen consequenties voor de Nederlandse militaire inzet aldaar.
Is er, al dan niet in NAVO-verband, sprake van structureel én vruchtbaar overleg met Turkije over de samenhang van militaire strategieën en doelen in Syrië, Irak en de bredere regio?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze blijft Nederland zich inzetten voor vervolgde religieuze minderheden, zoals yezidi’s en christenen, en voor leniging van de humanitaire nood in Syrië en Irak?
Nederland steunt verschillende programma’s ter bescherming van religieuze minderheden, waaronder christenen en jezidi’s. Ter bevordering van maatschappelijke tolerantie en bestrijding van religieuze discriminatie in Irak steunt Nederland onder meer een project van PAX en het Joint Initiative for Strategic Religious Action als onderdeel van het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld. Daarnaast levert het kabinet psychosociale hulpverlening aan jezidi slachtoffers van seksueel en gendergerelateerd geweld via Norwegian People’s Aid. Ter bevordering van terugkeer van jezidi-ontheemden naar hun plek van herkomst, werkt Nederland met Nonviolent PeaceForce en de VN Funding Facility for Stabilisation aan verzoening en herstel van basisvoorzieningen in Sinjar. Verder zet Nederland stevig in op accountability en bewijsvergaring van ISIS-misdaden tegen jezidi’s, door samenwerkingen met het VN-onderzoeksmechanisme UNITAD, ICMP, Impunity Watch en IIIM.
Daarnaast steunt Nederland humanitaire organisaties met grotendeels ongeoormerkte bijdragen, zoals VN-organisaties, het Rode Kruis en NGO’s. Dit betekent dat zij de flexibiliteit hebben om te bepalen waar de noden het hoogst zijn. Enkele van deze humanitaire organisaties zijn ook actief in Syrië en Irak. De humanitaire principes (humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) zijn leidend in hun werk om hulp te bieden aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Hierin maken zij in hulpverlening geen onderscheid tussen religies van de mensen in nood.
Het feit dat de regering brieven met aanwijzingen aan gemeentes stuurde zonder wettelijke grondslag |
|
Jasper van Dijk , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen waaruit duidelijk werd dat de aanwijzingen aan gemeentes schijnbevelen waren?1
Wij herinneren ons de antwoorden die op 10 januari jl. zijn gegeven aan de leden Omtzigt en Van Dijk waarnaar wordt verwezen.
Is er door de «aangewezen» gemeenten gevraagd om nadere (juridische) duiding over de aanwijzingsbrieven die zij gekregen hebben? Is daarbij ook (expliciet) gevraagd om de nationale juridische grondslag van de in de brieven gepretendeerde bevoegdheden?
Een aantal van de gemeenten die een brief heeft ontvangen op 14 december jl., heeft hier schriftelijk nadere vragen over gesteld aan de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze vragen hebben een breed karakter en zien bijvoorbeeld op de mogelijkheid om andere locaties aan te dragen, wijze van financiering, verantwoordelijkheden, omvang en looptijd van de locatie en communicatie over de locatie. Daarnaast zijn door een aantal gemeenten vragen gesteld over de juridische onderbouwing en de rechtsgrond voor de realisatie van acute noodopvanglocaties. Voor de volledige aard van de informatie-uitwisseling verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 5.
Is daarbij ook anderszins gevraagd naar de juridische status van de aanwijzingsbrieven?
Met meerdere gemeenten is contact geweest over de juridische onderbouwing van het gedane verzoek in de brief die 14 december jl. aan de gemeente is verstuurd.
Heeft u bij het beantwoorden van deze vragen van gemeenten duidelijk gemaakt dat de aanwijzingsbrieven geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving hebben, geen rechtsgevolg kennen en dus effectief een «dringend bestuurlijk verzoek» zijn? Zo nee, waarom niet?
Met meerdere gemeenten is contact geweest over de juridische onderbouwing van het gedane verzoek. In reactie hierop is de onderbouwing herhaald die ook in de brief aan de gemeente van 14 december jl. is weergegeven. Daarbij is aangegeven dat de brief beoogt de gemeente te bewegen al het nodige te doen om de beschreven asielopvang op korte termijn te realiseren. Voor de volledige aard van de informatie-uitwisseling verwijs ik u naar de beantwoording van onderstaande vraag.
Kunt u alle correspondentie die u met de gemeentes (inclusief de regio Rotterdam) en met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gevoerd heeft, aan de Kamer doen toekomen?
Het kabinet hecht groot belang aan een zo spoedig mogelijke beantwoording van deze belangrijke vragen en wil dit zorgvuldig en kwalitatief goed doen. Gezien de wens van het kabinet om deze vragen snel te beantwoorden zijn de bijgevoegde stukken beperkt tot hetgeen wat vanuit het Rijk is gedeeld met de betrokken gemeenten (inclusief Regio Rotterdam), daarop volgende briefwisselingen en wat op Rijksniveau is gedeeld met medeoverheden voor zover dat nu bij ons in beeld is. Ook zijn de stukken2 toegevoegd die eerder met uw Kamer zijn gedeeld.
Op een later moment, binnen de beantwoordingstermijn van deze vragen, zal aanvullende correspondentie met gemeenten en de VNG, anders dan de hierboven genoemde correspondentie, met uw Kamer worden gedeeld. Dit geeft ons de tijd om alle relevante correspondentie te verzamelen en om de afzenders hiervan op de hoogte te stellen.
Was het een welbewuste strategie om zo min mogelijk (naar buiten toe) te communiceren dat de aanwijzingsbrieven geen rechtsgevolg hadden om het effect van deze schijnbevelen zo groot mogelijk te laten zijn?
De term aanwijzing is gebruikt in een context waarin gedurende een langere periode daaraan voorafgaand op vele momenten een steeds dringender beroep is gedaan op gemeenten om extra opvangplekken te realiseren. Van een generieke oproep om opvangplekken in augustus tot een opgave per provincie in november. Daarbij zijn in de loop van de tijd meerdere formuleringen gebruikt, onder meer de termen verzoeken, aansporen en dringende oproep. Ondanks inspanningen van Rijk, provincies en gemeenten bleek eind 2021 dat de vereiste aantallen opvangplekken niet waren gehaald. Daarmee ontstond het onaanvaardbare risico dat Nederland niet zou kunnen voldoen aan de EU- en internationaalrechtelijke verplichting om aan asielzoekers menswaardige opvangvoorzieningen te bieden. Daardoor drong zich het scenario op dat moest worden overgegaan tot crisisnoodopvang. Bij de inzet van crisisnoodopvang gaat het om het gebruik van bijvoorbeeld sporthallen om asielzoekers gedurende een korte periode van ongeveer drie tot zeven dagen op te vangen. Na die periode verhuizen asielzoekers naar een volgende locatie. Gezien het tekort aan opvangplekken was de kans groot dat asielzoekers in een dergelijke situatie voor langere tijd van crisisnoodopvanglocatie naar crisisnoodopvanglocatie zouden moeten verhuizen, omdat er niet genoeg nieuwe (nood)opvanglocaties beschikbaar zouden komen. Dit zou veel vragen van een veel groter aantal gemeenten, die telkens opnieuw een locatie gereed moesten maken en afbreken, en asielzoekers, waaronder kinderen, die wekelijks zouden moeten verhuizen. Dit is voor gemeenten, inwoners en asielzoekers een zeer onwenselijke situatie die geen stabiliteit biedt.
Het laten realiseren van opvang op concrete locaties die geschikt waren of snel geschikt te maken waren, werd gezien als de enige resterende manier om dat scenario af te wenden. In breed bestuurlijk overleg tussen het Rijk en medeoverheden, zoals ook blijkt uit de eerder meegestuurde stukken, is dit onderwerp besproken, waarna besloten is om de stap te zetten om opvang op concrete locaties te realiseren. Het werd van belang gevonden in de formulering van de daartoe op te stellen brieven duidelijk te maken dat een volgende fase was aangebroken en dat bij het uitblijven van de benodigde opvangplekken bovenbeschreven gevolgen zou hebben. Tegen deze achtergrond werd de term aanwijzing passend geacht om de urgentie te benadrukken. In drie van de vier brieven ging het ook daadwerkelijk om concrete locaties. Aan het begin van in de brieven is meteen het (internationaal-)rechtelijk kader weergegeven van waaruit Nederland voor menswaardige asielopvang zorgt en waar alle overheden voor nodig zijn. In die tekstpassage is dan ook niet gesteld dat er in de nationale wetgeving, die van toepassing is op gemeenten, een grondslag aanwezig is voor een juridisch bindende aanwijzing. Het ontbreken van die grondslag is in de brieven echter niet expliciet gemaakt. Aan de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie is op 8 december jl. wel aangegeven dat het hier gaat om een het politiek aanwijzen van locaties.
Inmiddels is, mede aan de hand van de door uw Kamer gestelde vragen, duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Het kabinet betreurt dat. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken. Wel wil het kabinet grote waardering uitspreken voor de gemeenten waar in de afgelopen periode acute noodopvanglocaties zijn gerealiseerd. Dit heeft er mede voor gezorgd dat het niet nodig is geweest om crisisnoodopvang in te zetten.
Op basis waarvan kunnen medeoverheden er voortaan nog op vertrouwen dat de inzet van juridische instrumenten op basis van bestaande bevoegdheden gebeurt? Vindt u het een verantwoordelijkheid van de medeoverheden om zelf maar uit te zoeken of een aanwijzingsbrief een schijnbevel is of een echte aanwijzing?
Zoals in vraag 6 uiteengezet is geen sprake geweest van de inzet van een juridisch instrument. Door het tekort aan opvangplekken en het aantal dringende beroepen dat al eerder was gedaan op gemeenten, werd het van belang gevonden duidelijk te maken dat een volgende fase was aangebroken in de problematiek en dat bij het uitblijven van de benodigde opvangplekken als gevolg zou hebben dat crisisnoodopvang zou moeten worden ingezet. Inmiddels is, mede aan de hand van de door uw Kamer gestelde vragen, duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken.
Moet een burger vanaf nu bij een brief van de belastingdienst zelf gaan uitzoeken of het schijnbevel is of dat er een wettelijke basis onder de brief ligt?
Zoals hiervoor uiteengezet is geen sprake geweest van de inzet van een juridisch instrument. Inmiddels is, mede aan de hand van de door uw Kamer gestelde vragen, duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context. Daarnaast willen we benadrukken dat de context van communicatie tussen de Belastingdienst en burgers een geheel andere is dan de context waarin de term aanwijzing is gebruikt richting gemeenten.
Hoe taxeert het kabinet zelf de impact van deze schijnbevelen op de interbestuurlijke verhoudingen in de toekomst?
Zoals hiervoor uiteengezet is duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context. Het kabinet verwacht evenwel niet dat de situatie blijvende invloed zal hebben op de interbestuurlijke verhoudingen.
Is het kabinet voornemens om het woord «aanwijzing» in brieven aan gemeenten niet meer te gebruiken op de manier zoals nu is gebeurd, waar het feitelijk om «dringende bestuurlijke verzoeken» gaat? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder is aangegeven wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context, omdat het duidelijk geworden is dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd.
Wat wordt bedoeld met de bewuste passage in het regeerakkoord «Wanneer het algemeen belang dit noodzakelijk maakt, zal het kabinet, met inachtneming van de lokale autonomie en passende waarborgen, gebruik maken van de mogelijkheid een aanwijzing te geven aan de medeoverheden»?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking door het kabinet, waarover de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 10 van de eerdere Kamervragen waaruit duidelijk wordt dat voor aanwijzingen zoals de Staatssecretaris die suggereerde te geven grondwettelijk gezien uitsluitend ruimte is als een specifieke wet in een grondslag voorziet? Nu duidelijk is dat geen specifieke wet hierin voorziet, heeft de Staatssecretaris met het versturen van de aanwijzingsbrieven, en de Minister die de brieven ook ondertekend heeft, bevelen gegeven, «wetende dat daardoor de Grondwet wordt geschonden»? Althans een poging daartoe heeft ondernomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierop een heel precies juridisch antwoord geven?2
Ja, wij hebben kennisgenomen van het aangehaalde antwoord van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In dit antwoord is inderdaad aangegeven dat de aanwijzingen geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving hebben. Het betrof daarmee geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, werd het gebruik van de term aanwijzing ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft. Het had tot doel de betreffende gemeenten te bewegen, als volgende stap om al het nodige te doen om vanuit een in onze ogen gemeenschappelijke verantwoordelijkheid de acuut noodzakelijke tijdelijke asielopvang op zeer korte termijn te realiseren. Er is daarvoor ook geen juridische grondslag genoemd, noch een rechtsmiddelenclausule opgenomen.
Waarom weigerde u, de Minister-President, de vorige vraag te beantwoorden bij de vorige set Kamervragen?
Het is gebruikelijk dat Kamervragen worden beantwoord door de hiervoor eerstverantwoordelijke bewindspersonen, in dit geval de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Indien u volhardt dat uit internationale verplichtingen (zoals de opvangrichtlijn) het recht op het geven van een aanwijzing aan een gemeente voortvloeit, zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag bestaat en terwijl gewoon overleg met medeoverheden mogelijk is om het doel te bereiken, kunt u dan in Kamerstukken, wetsartikelen en academische literatuur aangeven waaruit deze aanwijzingsbevoegdheid zou volgen?
Zoals hiervoor uiteengezet is duidelijk geworden dat de term aanwijzing in deze situatie voor onduidelijkheid en onrust heeft gezorgd. Daarom wil het kabinet de term «aanwijzing» in een situatie zoals deze niet meer op deze wijze gebruiken in een dergelijke context.
Wat vindt u van het feit dat u gesuggereerd heeft in antwoorden op Kamervragen en in het begrotingsdebat in de Eerste Kamer, dat u een ongerichte aanwijzingsbevoegdheid heeft, terwijl u die helemaal niet heeft?
Zowel in de beantwoording van de Kamervragen gesteld door de leden Van Dijk en Omtzigt4 en in het begrotingsdebat in de Eerste Kamer op 21 december jl. heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangegeven dat er geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving is voor het geven van een dergelijke aanwijzing. Wel heeft de toenmalige Staatssecretaris aangegeven dat de Nederlandse staat zich via het EU-recht, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Vluchtelingenverdrag, de Opvangrichtlijn en andere internationale verdragen verbonden heeft aan het opvangen en begeleiden van asielzoekers, vanuit de overtuiging dat mensen die vluchten voor vervolging en geweld recht hebben op bescherming in Nederland. Hiervoor is de inzet van alle overheden hard nodig.
Kunt u aangeven of het mogelijk is dat artikel 355 van het Wetboek van Strafrecht hier van toepassing is? Kunt u dit heel precies aangeven?
Indien een aangifte bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad binnenkomt, zal de procureur-generaal bij de Hoge Raad overeenkomstig het genoemde protocol een oriënterend onderzoek verrichten, indien de aangifte betrekking heeft op een concrete gedraging die een bepaald strafbaar feit oplevert en er daarbij (mogelijk) sprake is van een ambtsdelict door een bewindspersoon of Kamerlid.
Wij hebben, om redenen als uiteengezet in het antwoord op vraag 12, zelf geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van schending van art. 355 Sr.
Bent u van mening dat het geven van ongrondwettige schijnbevelen door een Staatssecretaris reden kan zijn om aan de procureur-generaal een oriënterend onderzoek te vragen zoals bedoeld in artikel 4 van het Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Met uitzondering van vragen 16 en 17 zijn alle vragen afzonderlijk beantwoord.
Het veilige verloop van de gemeenteraadsverkiezingen en de gevolgen van de snelle toename van het aantal besmettingen voor de organisatie van de gemeenteraadsverkiezingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat betekent de snelle stijging van het aantal besmettingen voor het veilig laten verlopen van de gemeenteraadsverkiezingen?
De Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 (Twv) biedt de grondslag voor het nemen van maatregelen die nodig zijn om verkiezingen veilig te houden tijdens de coronapandemie. Deze wet was van toepassing tijdens onder meer de Tweede Kamerverkiezing van maart 2021, en is na wijziging1 op 3 december 2021 verlengd ten behoeve van de komende gemeenteraadsverkiezingen.2
Door de verlenging van de Twv is op maandag 14 en dinsdag 15 maart in elke gemeente vervroegd stemmen mogelijk in een aantal stemlokalen. Dit instrument zorgt voor spreiding van kiezers, die daarmee beter in staat zijn om een rustig moment uit te zoeken om hun stem uit te brengen. Ook kunnen op grond van de Twv bij ministeriële regeling maatregelen worden voorgeschreven met betrekking tot de hygiëne en persoonlijke beschermingsmiddelen. Dat betreft bijvoorbeeld de verplichting tot het dragen van mondkapjes of mondneusmaskers, het plaatsen van kuchschermen in de stemlokalen en het periodiek schoonmaken van stemhokjes en handcontactpunten in het stemlokaal. Verder geldt – op basis van de Wet publieke gezondheid – op dit moment de regel om 1,5 meter afstand te houden ook in het stemlokaal. Op basis van de Twv worden hygiëne- en beschermingsmaatregelen genomen naar gelang de actuele epidemiologische situatie. De Twv biedt naar mijn overtuiging voldoende mogelijkheden om die maatregelen voor te schrijven die nodig zijn om de gemeenteraadsverkiezingen veilig te laten verlopen: veilig voor de kiezers om hun stem uit te brengen, en veilig voor de leden van de stembureaus om tijdens de dagen waarop wordt gestemd zitting te hebben in het stembureau. Ik wijs daarbij ook op de ervaringen bij de eerdere verkiezingen die ten tijde van de coronapandemie zijn georganiseerd3.
Bent u bang dat mensen de weg naar de stembus minder snel maken mocht het aantal besmettingen onverhoopt hoog blijven?
Op basis van de eerdere ervaringen bij de Tweede Kamerverkiezing in maart 2021 en de gemeenteraadsverkiezingen in verband met gemeentelijke herindelingen in november 2020 en 2021 is er geen aanleiding om te veronderstellen dat er minder kiezers gaan stemmen in verband met het coronavirus. Uit onderzoeken onder niet-stemmers die zijn uitgevoerd bij de herindelingsverkiezingen in 2020 en de Tweede Kamerverkiezing, bleek dat het coronavirus geen overwegende reden was om niet te gaan stemmen.4 Wel is het belangrijk dat alle kiezers, en in het bijzonder kiezers die kwetsbaar zijn in verband met het coronavirus, worden geïnformeerd over de maatregelen die worden genomen in het stemlokaal zodat zij veilig hun stem kunnen uitbrengen. Elke gemeente zorgt dat kiezers thuis informatie ontvangen waarin zij erop worden gewezen om bij klachten thuis te blijven en dan een volmacht kunnen verlenen. In overleg met diverse belangenorganisaties bekijken we hoe de genomen maatregelen, om het stemmen op een veilige manier te laten verlopen, extra onder de aandacht kunnen worden gebracht.
Denkt u dat de maatregelen die genomen worden om het stemmen betrouwbaar en veilig plaats te laten vinden, voldoende zijn, nu de besmettingen zo snel toe zijn genomen? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, welke aanvullende maatregelen denkt u dat er nodig zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat het goed zou zijn om meer mobiele stembussen in te richten, zodat kwetsbare stemmers geen verre reisbewegingen hoeven te maken?
Gemeenten spannen zich in om stemlokalen zo goed mogelijk te spreiden, waardoor kiezers zo min mogelijk afstand hoeven af te leggen. Het is op basis van de Kieswet ook bij de aankomende gemeenteraadsverkiezingen weer mogelijk dat gemeenten mobiele stembureaus instellen. Ook kunnen zij op basis van de Twv mobiele stembureaus met beperkte toegang instellen op locaties waar in verband met covid-19 sprake is van restricties op toegang tot het gebouw, zoals verpleeghuizen. Door het instellen van deze stembureaus kunnen bewoners, personeel en anderen die op deze locatie verblijven toch hun stem uitbrengen, zonder dat er kiezers van buiten komen. Een waarnemer houdt daarbij toezicht en brengt verslag uit. Of het nodig is om een mobiel stembureau, al dan niet met beperkte toegang, in te stellen, is afhankelijk van de situatie in een gemeente. Daarom kunnen gemeenten zelf het beste beoordelen of het nodig is om mobiele stembureaus in te zetten, of dat kiezers voldoende stembureaus in de nabijheid hebben.
Denkt u dat de gemeentes in moeilijkheden komen met het vinden van voldoende stembuspersoneel, mocht het aantal besmettingen onverhoopt hoog blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanvullende ondersteuning biedt u gemeentes?
In aanloop naar de Tweede Kamerverkiezing van maart 2021 is door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een landelijke campagne ingezet om gemeenten te ondersteunen bij het werven van stembureauleden. Dat heeft veel extra stembureauleden opgeleverd. Mij is in contacten met de gemeenten gebleken dat voor de aankomende gemeenteraadsverkiezingen een dergelijke landelijke wervingscampagne niet nodig is. Om gemeenten die nog op zoek zijn naar (extra) stembureauleden te faciliteren, is er campagnemateriaal beschikbaar gesteld waarmee gemeenten hun eigen lokale wervingscampagne kunnen voeren. Gemeenten moeten een ruim reservebestand aanhouden in geval van uitval van stembureauleden door bijvoorbeeld besmetting of quarantaine. Ik zal de komende periode in de gesprekken die worden gevoerd met gemeenten een vinger aan de pols houden. Daarnaast zal ik rijksambtenaren stimuleren zich aan te melden als stembureaulid en/of teller bij een van de gemeenten.
Heeft u een plan voor het veilig laten verlopen van de verkiezingen mocht het aantal besmettingen onverhoopt hoog blijven? Zo ja, bent u bereid dit plan naar de Kamer te sturen en zo nee, bent u het met de stelling eens dat zo’n plan zo snel mogelijk gemaakt moet worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u in gesprek met gemeentes over het veilig laten verlopen van de verkiezingen nu de besmettingscijfers zo snel toenemen? Zo ja, wat is er uit deze gesprekken gekomen en zo nee, acht u het verstandig dit te doen?
Het Ministerie van BZK staat in nauw contact met zowel koepelorganisatie VNG, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) als met de individuele gemeenten. Zo zijn er tot aan de komende verkiezingen digitale inloopspreekuren gepland met de projectleiders verkiezingen van alle gemeenten, waar zij kunnen aansluiten en vragen kunnen stellen over de organisatie van de verkiezingen en over de maatregelen die nodig zijn om de verkiezingen in verband met de pandemie veilig te laten verlopen. Uit deze gesprekken blijkt dat de gemeenten zich goed voorbereiden op het organiseren van de verkiezingen in de huidige corona-omstandigheden.
Gelet op het gegeven dat de verkiezingen met rasse schreden dichterbij komen, kunt u ervoor zorgen dat deze vragen nog voor het eind van deze maand beantwoord worden?
Het beantwoorden van deze vragen voor het eind van januari is helaas niet gelukt, maar de vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.