De erkenning van freelancers door het vervangingsfonds |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat freelancers niet worden erkend door het Vervangingsfonds?
Voor onderwijsondersteunend personeel en management geldt dat ten laste van het Vervangingsfonds, naast kosten van personeel met een tijdelijke aanstelling of benoeming, ook kosten van uitzendarbeid, payrolling en freelancers (zzp-ers) kunnen worden gebracht. Voor leerkrachten geldt echter dat het Vervangingsfonds niet voorziet in bekostigde vervanging door middel van het inhuren van freelancers.
Kunt u aangeven om hoeveel freelancers het gaat?
Ik heb daarover geen gegevens beschikbaar.
Bent u zich ervan bewust dat hierdoor freelancers alleen via uitzendbureaus het onderwijs in kunnen en dat dit een ontmoedigende werking kan hebben op freelancers om in het onderwijs actief te worden of blijven?
Op zich kan een werkgever altijd freelancers voor de vervanging van leerkrachten inschakelen. Wel is het zo dat, als hij dat doet, de kosten van vervanging niet bij het Vervangingsfonds kunnen worden gedeclareerd. Niet alle vormen van afwezigheid komen overigens voor vervanging ten laste van Vervangingsfonds in aanmerking. Een voorbeeld daarvan is ouderschapsverlof. De keuze van een werkgever om in die gevallen een freelancer in te schakelen, wordt door het Vervangingsfonds dus niet beperkt. Omdat de kosten van ziektevervanging wel bij het Vervangingsfonds kunnen worden gedeclareerd, geldt de beperking om een freelancer op ziektevervanging van een leerkracht in te zetten wel. Er is natuurlijk altijd de mogelijkheid een dienstverband aan te gaan of via een uitzendbureau te werken. Hierdoor wordt door het Vervangingsfonds bekostigde vervanging mogelijk.
Deelt u de mening dat de inzet van freelancers belangrijk kan zijn bij het vervangen van docenten in vaste dienst, bijvoorbeeld bij ziekte of verlof?
Voor zover er behoefte is aan een extra aanbod van vervangers, bij voorbeeld bij een tekort aan vervangers, kan de freelancer een rol spelen. Ik heb van het Vervangingsfonds geen signalen ontvangen dat er op ruime schaal behoefte aan freelancers bestaat.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat freelancers erkend worden door het Vervangingsfonds?
De verantwoordelijkheid voor het beheer en de reglementering van de vervangingsuitgaven ligt in handen van het bestuur van het Vervangingsfonds, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties. Ten aanzien van de vraag of de kosten van vervanging door freelancers ten laste van dat fonds kunnen worden gebracht heeft het bestuur mij laten weten dat allereerst de positie van freelancers (zzp-ers) ordentelijk in de CAO geregeld dient te zijn, zoals dat ook is gedaan voor uitzendkrachten, alvorens die vraag kan worden beantwoord. Ik heb uw vragen en zorgen overgebracht aan het bestuur van het Vervangingsfonds.
Het bericht dat vier op de tien jongeren onder de 24 jaar moelijk aan de bak komen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Veel jongeren moeilijk aan de bak»?1
Ja.
Wat is uw reactie op een van de conclusies van het rapport van Manpower dat ondanks dat de vraag naar werknemers stijgt, vier op de tien jongeren onder de 24 jaar moeilijk aan de bak komt?
De conclusie dat vier op de tien jongeren moeilijk aan de bak komt, wordt niet herkend. Op basis van de mij bekende cijfers en onderzoeken, kom ik tot een genuanceerder beeld. Er zijn in Nederland bepaalde groepen jongeren die het moeilijker hebben op de arbeidsmarkt. Het gaat dan met name over jongeren zonder startkwalificatie en voortijdig schoolverlaters, maar ook over jongeren met beperkingen. Mét startkwalificatie hebben jongeren twee keer meer kans op een baan en minder kans op ontslag.
Er zijn in Nederland iets meer dan 2 miljoen jongeren in de leeftijd 15 tot en met 24 jaar. Slechts een klein deel van die jongeren participeert niet in onderwijs of werk. Uit recente CBS cijfers blijkt dat de werkloosheid onder jongeren in het derde kwartaal 2010 opnieuw is afgenomen (12,9% in het tweede kwartaal naar 11,1% in het derde kwartaal). Op basis van de CBS-definitie die ook door het Rijk wordt gehanteerd, is iemand werkloos wanneer hij of zij geen werk heeft, actief op zoek is naar werk en direct beschikbaar is. Dit betekent dat ook jongeren in de leeftijdscategorie 15–24 jaar die op school zitten meetellen in de cijfers. Wanneer we alleen naar de niet-studenten kijken, ligt de werkloosheid dus lager.
In het tweede kwartaal (= «mei») 2010, waren 110 000 jongeren 15–24 werkloos, maar de meeste van hen volgen onderwijs. Een minderheid van 41 000 jongeren is niet-onderwijs volgend en werkloos. Daarvan bezitten er 19 000 ook geen startkwalificatie. In het eerste kwartaal 2010 ging het nog om 54 000 werkloze jongeren, waarvan 25 000 zonder startkwalificatie. Dit betekent dat ook binnen de kwetsbare groep jongeren zonder startkwalificatie er een duidelijke afname zichtbaar is.
Kunt u inzichtelijk maken waarom het actieplan Jeugdwerkloosheid juist deze kwetsbare groep jongeren niet bereikt?
De opvatting dat kwetsbare jongeren niet worden bereikt door het Actieplan, wordt niet gedeeld. Uit de resultaten van het Actieplan blijkt dat de 30 arbeidsmarktregio’s die de Actieplannen regionaal uitvoeren, erin geslaagd zijn om een groot aantal jongeren, namelijk ruim 68 000, te plaatsen op een baan, leerwerkbaan of een stage. Van deze jongeren heeft bijna de helft (31 270) geen startkwalificatie.
Naast het reguliere instrumentarium wordt in het Actieplan ook extra ingezet om de toeleiding naar werk van kwetsbare jongeren te verbeteren. Er zijn specifieke pilots ontwikkeld om de samenwerking tussen zorg, onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren, opdat de toeleiding naar werk van de kwetsbare jongeren wordt versterkt. Ook heeft het Rijk de regio’s ondersteund om hun aanpak voor toeleiding naar de arbeidsmarkt van kwetsbare jongeren te versterken. In de voortgangsrapportage van 1 september (TK, 2009–2010, 29 544, nr. 257) bent u uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan Jeugdwerkloosheid.
Wat is uw inhoudelijke reacties op de drie aanbevelingen die Manpower in haar rapport doet namelijk stimuleren meestergezelrelatie, meer werk-leertrajecten en meer geïntegreerde persoonlijke dienstverlening?
Ik juich het toe dat werkgeversorganisaties zich verdiepen in de kenmerken van de jongere generatie zodat zij tijdig en adequaat hun organisatie daarop kunnen inrichten. Werkgevers kunnen de aanbevelingen uit dit onderzoek aangrijpen om initiatieven te ontwikkelen om deze groep binnenboord te krijgen en te houden. Het arbeidsmarktbeleid richt zich op het vinden van passende manieren om duurzame arbeidsparticipatie te waarborgen. De aanbevelingen die Manpower doet, sluiten hier op aan. Werk-leertrajacten vormen bijvoorbeeld al een belangrijk onderdeel van de uitvoering van de Wet WIJ.
Bent u bereid het actieplan Jeugdwerkloosheid zodanig aan te passen dat het resulteert in een meer sluitende aanpak die (meer) aansluit op de behoeften van jongeren in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
In de voortgangsrapportage van 1 september jl. bent u uitgebreid geïnformeerd over deze resultaten. Het Actieplan loopt tot in 2011. De resultaten van het Actieplan tot nu toe en de relatief nog korte duur van het Actieplan zijn voor mij geen aanleiding om het Actieplan aan te passen.
Tekortschietende fiscale stimulering leerwerkbedrijven bij kleine ondernemingen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het advies «Uitsluiting fiscale stimuleringsregeling beroepsonderwijs in de ambachtseconomie» van het Hoofdbedrijfschap Ambachten van 28 september jl.?
Ja.
Deelt u de analyse dat de Wet Afdrachtvermindering Onderwijs onbedoeld kleinschalige ondernemingen en zelfstandigen zonder personeel uitsluit? Zo nee, waarom niet?
De afdrachtvermindering onderwijs is een fiscale tegemoetkoming in de vorm van een vermindering op de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Daarbij is onderkend dat conform het principe «no taxes no gains» als gevolg van deze keuze nooit een grotere compensatie wordt geboden dan het bedrag aan – vóór toepassing van de afdrachtvermindering – verschuldigde loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Inherent aan de keuze voor een dergelijk fiscaal instrument is dat inhoudingsplichtigen die relatief weinig loonheffingen afdragen minder snel de volledige afdrachtvermindering kunnen verzilveren. Voornoemde uitwerking is dan ook niet onbedoeld, maar expliciet voorzien1 bij de invoering van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Zolang er sprake is van een fiscaal instrument is er geen aanleiding om thans op de gemaakte keuze en de daaraan verbonden consequenties terug te komen.
Bent u bereid een einde te maken aan deze uitsluiting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Kamer voor 1 december 2010 een brief te sturen waarin de verschillende oplossingsrichtingen uit het advies worden onderzocht en een keuze wordt gemaakt voor één van hen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is er momenteel geen reden om op de gemaakte keuzes terug te komen. Wel geef ik hierna in het kort een reactie op het advies van het Hoofdbedrijfschap Ambachten.
Dit voorstel betreft verrekening van het niet-verzilverbare deel van de afdrachtvermindering met de verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting in de vorm van een heffingskorting. Dit lijkt ons geen adequate oplossing voor het verzilveringsprobleem, aangezien zeker bij ondernemers de verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting niet altijd toereikend zal zijn om de heffingskorting te verzilveren.
Dit voorstel betreft invoering van een niet-fiscale compensatieregeling voor een fiscaal verzilveringsprobleem. Een dergelijke combinatie leidt tot complexe regelgeving en uitvoering. Bovendien maakt dit een inbreuk op de eerder genoemde systematiek die inherent is aan een fiscaal instrument. Deze variant is slechts bij hoge uitzondering toegepast bij de uitgaven voor specifieke zorgkosten (voorheen: buitengewone uitgaven).
Een dergelijke regeling biedt inderdaad een oplossing voor het verzilveringsprobleem. Echter dit zal leiden tot een toename van de administratieve lasten voor ondernemers en vergt een afzonderlijke uitvoeringspraktijk.
Een sectorbreed stagefonds is feitelijk een variant op een subsidieregeling. In tegenstelling tot het genoemde stagefonds in de zorg dat is bedoeld voor wettelijk geregeld zorgaanbod, is de door het Hoofdbedrijfschap Ambachten bedoelde groep ondernemers niet op eenzelfde eenduidige wijze af te bakenen. Bovendien zou het beperken van een tegemoetkoming tot een specifieke sector leiden tot rechtsongelijkheid. Immers, ook binnen andere sectoren kan het verzilveringsprobleem zich op eenzelfde wijze voordoen.
Met betrekking tot bovengenoemde voorstellen wil ik in zijn algemeenheid nog het volgende opmerken. Alle varianten brengen met zich mee dat het bereik wordt vergroot (ook voor ondernemers die in het geheel niet of beperkt gebruik maken van de afdrachtvermindering), waardoor het budgettaire beslag in alle varianten hoger zal uitvallen dan dat geldt voor de huidige regeling. Hiervoor bestaat thans geen dekking. Ook zullen de administratieve lasten toenemen en zullen de kosten voor de uitvoeringspraktijk aanzienlijk oplopen. Tenslotte zal een compensatie voor het verzilveringsprobleem binnen de afdrachtvermindering onderwijs uitstralingseffecten hebben richting de overige afdrachtverminderingen (zeevaart en speur- en ontwikkelingswerk), met alle gevolgen van dien.
Het bericht dat Zelfstandigen Zonder Personeel (zzp-ers) in Amsterdam zich slecht verzekeren als het gaat om zorg, pensioen en arbeidsongeschiktheid |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Zzp-er onverzekerd voor zorg»?12
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat een derde van de 31 000 zzp-ers in Amsterdam geen verplichte basiszorgverzekering heeft? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp-ers in Nederland geen verplichte basiszorgverzekering hebben en wat de overwegingen zijn voor zzp-ers om zich niet te verzekeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uit het artikel «Zzp’er onverzekerd voor zorg» vernomen dat een derde van de zzp’ers in Amsterdam geen verplichte zorgverzekering heeft. Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek is gebleken dat er 152 240 onverzekerde verzekeringsplichtigen waren op 1 mei 2009. Ik heb u hierover bericht bij de VWS-verzekerdenmonitor 20103. Het is mij niet bekend hoeveel van deze onverzekerden zzp’er zijn of wat de overwegingen van de betreffende onverzekerde zzp’ers zijn om niet aan hun wettelijke verplichting te voldoen.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat iedere inwoner in Nederland, dus ook de zzp-er, een basiszorgverzekering heeft?
Momenteel ligt ter behandeling in de Eerste Kamer het wetsvoorstel «opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering»4 dat beoogt om verzekeringsplichtigen zonder zorgverzekering op te sporen door bestanden te koppelen. De regering acht het namelijk ongewenst dat een deel van de verzekeringsplichtigen zich kan onttrekken aan de verzekeringsplicht en daarmee aan de solidariteit. Met het wetsvoorstel worden de opgespoorde onverzekerden door het College voor zorgverzekeringen gewezen op hun verzekeringsplicht en aangespoord een zorgverzekering te sluiten. Laten zij dit na, dan worden ze beboet en uiteindelijk ambtshalve verzekerd bij een zorgverzekeraar. In dat geval zijn zij een jaar lang een bestuursrechtelijke premie verschuldigd ter hoogte van de standaardpremie.
Voordat het wetsvoorstel in werking treedt, worden uitgebreide voorlichtingsactiviteiten ingezet om specifieke groepen onverzekerden te bereiken. Ik zal bezien of daarbij nog in het bijzonder aandacht kan worden besteed aan zzp’ers.
Bent u ervan op de hoogte dat zo’n 75% van de zzp-ers in Amsterdam geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten en in heel Nederland slechts 50% wel een verzekering heeft afgesloten? Kunt u de redenen voor de lage verzekeringsgraad van zzp-ers inzichtelijk maken? Kunt u zich vinden in de aanbevelingen die de Sociaal Economische Raad in zijn rapport «De zzp-er in beeld» doet, als het gaat om het verzekeren van arbeidsongeschiktheid? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om deze aanbevelingen te implementeren?
Ik beschik niet over gegevens met betrekking tot regionale verschillen in de verzekeringsgraad van zelfstandigen tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Uit het in 2009 uitgevoerde evaluatie-onderzoek naar de effecten van de Wet einde toegang verzekering WAZ komt naar voren dat van alle zelfstandigen ongeveer de helft verzekerd is tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Dit onderzoek heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 14 september 2009 aan uw Kamer aangeboden. Of men een arbeidsongeschiktheidsverzekering afsluit wordt volgens het betreffende onderzoek in belangrijke mate bepaald door de binding met het bestaan als zelfstandige: indien men al langere tijd werkzaam is als zelfstandige en meer uren per week aan de onderneming besteedt wordt vaker een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. Voorts zijn de hoogte van het inkomen uit ondernemen en de afhankelijkheid van dit inkomen van belang. Ook leeftijd speelt een rol. Ervaren gezondheid en gepercipieerd beroepsrisico zijn niet van significante invloed, zo blijkt uit het onderzoek. Op 15 oktober jl. heeft de SER advies uitgebracht over de positie van zelfstandigen zonder personeel. In de kabinetsreactie op dit SER-advies zal worden ingegaan op de aanbevelingen die door de SER zijn gedaan.
Bent u ervan op de hoogte dat zo’n 80% van de zzp-ers in Amsterdam geen pensioenverzekering heeft afgesloten? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp-ers in Nederland geen pensioenverzekering hebben afgesloten? Kunt u daarbij aangeven wat de overwegingen voor zzp-ers zijn om geen pensioenverzekering af te sluiten?
Ook over regionale verschillen in pensioenopbouw door zelfstandigen beschik ik niet. Wel is bekend dat zelfstandigen in mindere mate pensioen opbouwen dan werknemers en in het geval zij pensioen opbouwen, de opbouw beperkter is dan werknemers5. De schattingen over de pensioenopbouw door zelfstandigen lopen hierbij uiteen, mede door verschillende definities en daardoor verschillende onderzoekspopulaties. Ook dient te worden bedacht dat zelfstandigen verschillende mogelijkheden hebben om in hun oudedagsvoorziening te voorzien, waarvan een verzekering (lijfrente) er één is. Voor het niet sluiten van een pensioenverzekering geldt een aantal mogelijke overwegingen, zoals de kosten van de pensioenverzekering, de intransparantie van en onbekendheid met pensioenverzekeringen, het beperkte pensioenbewustzijn, maar ook – zoals zojuist vermeld – het beschikken over een alternatieve vorm van oudedagsvoorziening. In reactie op het SER-advies zal het kabinet nader ingaan op de pensioenopbouw door zelfstandigen. Hierbij zal ook worden ingegaan op de toegankelijkheid van pensioenen voor zelfstandigen.
Het bericht "Kabinet geeft FIFA ongekende privileges en overtreedt de regels" |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kabinet geeft FIFA ongekende privileges en overtreedt de regels»?1
Ja.
Bent u bereid het bidbook voor het WK voetbal 2018/2022 zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan eventueel bereid een versie te versturen geschoond van gegevens die het Nederlandse bod zouden kunnen schaden?
Het bidbook voor het WK voetbal 2018/2022 is gezamenlijk opgesteld door de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBV) en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). Het al dan niet (volledig) openbaar maken van het bidbook is dan ook primair voorbehouden aan beide voetbalbonden.
Naar aanleiding van de door u gestelde vraag is aan de KNVB gevraagd of er bezwaar bestaat tegen het openbaar maken van het bidbook. De KNVB heeft het ministerie van VWS laten weten daar geen bezwaar tegen te hebben en inmiddels is er een exemplaar van het bidbook aan uw Kamer gestuurd.
Overigens heeft de minister van VWS, als bijlage bij de brief van 20 april 2010 (32 372, nr. 1), alle garanties aan de Tweede Kamer gestuurd. In deze brief wordt de Tweede Kamer geïnformeerd dat met het vaststellen van de verklaring van de regering van de acht garanties het kabinet haar steun heeft bevestigd voor het organiseren van een WK voetbal in Nederland (en België) in 2018 of 2022. Tijdens een Algemeen Overleg op 22 april 2010 is door een brede meerderheid in de Tweede Kamer steun uitgesproken voor het door de Nederlandse regering ondersteunen van het bid voor het WK voetbal en het daartoe verstrekken van de overheidsgaranties die de FIFA van kandidaat-landen verlangt.
Is het waar dat Nederland niet alleen heeft toegezegd om de FIFA en al haar dochterondernemingen vrij te stellen van btw, maar ook – wanneer dit om wat voor reden dan ook niet mogelijk blijkt – om het geïnde btw-bedrag alsnog aan de FIFA te vergoeden?
De minister van VWS heeft eerder al aangegeven dat de door de FIFA gevraagde fiscale vrijstellingen onderdeel uitmaken van uniforme overheidsgaranties die de FIFA verlangt van alle landen die zich kandidaat hebben gesteld om als gastland op te treden van de eindronde van het WK voetbal in 2018 of 2022. Met de gevraagde fiscale vrijstellingen beoogt de FIFA een «level playing field» te creëren om te voorkomen dat fiscale overwegingen een rol spelen bij de toewijzing van het WK aan een land. Het uitgangspunt dat de FIFA hanteert is, dat WK gerelateerde activiteiten zijn vrijgesteld in elk organiserend land, onder welk fiscaal regime dan ook.
Nederland heeft de FIFA aangegeven dat zij en haar dochterorganisaties niet zullen worden vrijgesteld van de belastingen die Nederland moet heffen op grond van internationale regelgeving. Voor de btw betekent dit dat de FIFA en haar dochterorganisaties voor de in Nederland verrichte prestaties op de normale wijze in de btw-heffing zullen worden betrokken, zoals bijvoorbeeld voor de verkoop van toegangskaarten voor in Nederland te spelen wedstrijden. Op die btw kan dan de btw die ter zake aan de FIFA en haar dochterorganisaties in rekening is gebracht, zoals die op de kosten van vervoer en hotelovernachtingen, op de gebruikelijke wijze in aftrek worden gebracht. Het btw-stelsel in Nederland wordt derhalve niet buitenspel gezet indien het WK voetbal 2018/2022 in Nederland en België zou worden georganiseerd.
Uit informatie van Duitse zijde is naar voren gekomen dat ook Duitsland in 2006 de FIFA op de gebruikelijke wijze in de btw-heffing heeft betrokken.
Met betrekking tot de belasting die Nederland moet heffen op grond van internationale regelgeving is de FIFA de garantie gegeven dat zij daarvoor zal worden gecompenseerd. Deze compensatie zal van toepassing zijn op het bedrag van de door de FIFA en haar dochterorganisaties in Nederland af te dragen btw. Daarnaast is deze compensatie van toepassing op de aan de FIFA en haar dochterorganisaties in rekening gebrachte btw die zij niet als voorbelasting in aftrek hebben kunnen brengen.
Ten aanzien van het Europeesrechtelijke aspect van voornoemde regeling wordt opgemerkt, dat er geen strijdigheid zal zijn met de Europese btw-richtlijn omdat de btw, zoals hiervoor is aangegeven, op de normale wijze conform de Europese en Nederlandse btw-wetgeving zal worden geheven. Evenmin zal er sprake zijn van staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU ingeval van compensatie aan de FIFA omdat de activiteiten van FIFA zich niet afspelen op een markt waar concurrentie heerst.
De compensatie die Nederland aan de FIFA en haar dochterorganisaties zal geven voor de btw betekent niet dat een zodanige tegemoetkoming in de toekomst vaker zal moeten worden verstrekt omdat het hier gaat om een zeer bijzonder evenement. Er zijn dan ook geen voornemens in de toekomst aan andere organisaties of instellingen een zelfde tegemoetkoming te verstrekken.
Is het waar dat «het buitenspelzetten van ons btw-stelsel» op dergelijke schaal in Europa nog nooit eerder is voorgekomen? Is het waar dat Duitsland bij de organisatie van het WK 2006 ook gewoon btw heeft geïnd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u niet bang dat u met dit niet heffen van btw een precedent schept? Denkt u dat het Europeesrechtelijk überhaupt mogelijk is met het oog op de btw-richtlijn en regels voor staatssteun?
Zie antwoord vraag 3.
Is het doen van dergelijke zware beloftes aan de FIFA niet in strijd met het begrotingsrecht van de Kamer?
Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 2, heeft de minister van VWS in zijn brief van 20 april 2010 (kamerstuk 32 371, nr. 1) de Tweede Kamer geïnformeerd over het kabinetsbesluit om de kandidatuur van ons land voor het samen met België organiseren van het WK voetbal in 2018 en 2022 te steunen en daartoe de door de FIFA verlangde overheidsgaranties te verlenen, onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring.
In vervolg op de hiervoor genoemde brief, heeft de minister van VWS bij brief van 21 april 2010 (kamerstuk 32 371, nr. 3) de Tweede Kamer geïnformeerd over de kosten die mogelijkerwijs samenhangen met het WK voetbal indien dit evenement aan Nederland en België wordt toegewezen. Tijdens een Algemeen Overleg op 22 april 2010 is door een brede meerderheid in de Tweede Kamer steun uitgesproken voor het door de Nederlandse regering ondersteunen van het bid voor het WK voetbal en het daartoe verstrekken van de overheidsgaranties die de FIFA van kandidaat-landen verlangt.
De (begrote) uitgaven en ontvangsten van het WK voetbal zullen uiteraard pas een plaats krijgen in de rijksbegroting voor het jaar 2018 (of 2022) die volgens de gebruikelijke procedure ter goedkeuring aan het parlement wordt voorgelegd. Als de FIFA het bid van Nederland (en België) op 2 december 2010 accepteert, zullen de financiële verplichtingen die voortvloeien uit de verleende garanties in de betreffende suppletoire begrotingswet 2010 worden opgenomen. Het begrotingsrecht van de Kamer wordt op deze wijze ten volle gerespecteerd.
Kunt u aangeven waar u de prognoses voor de belastingopbrengst op baseert en op welke bedragen deze uitkomen? Kunt u een overzicht verstrekken uit welke belastingen deze opbrengst voort zou moeten komen?
Het is van belang goed onderscheid te maken tussen de opbrengst van belasting als gevolg van het plaatsvinden van het WK in Nederland en de derving van belasting als gevolg van het verlenen van vrijstellingen aan de FIFA door Nederland.
De opbrengst van belasting vanwege investeringen en consumptieve uitgaven als gevolg van het WK betreft zowel directe (inkomstenbelasting en winstbelasting) als indirecte belastingen (accijnzen en btw).Als het WK niet aan Nederland (en België) wordt toegewezen, zal er uiteraard ook geen enkele belastingopbrengst plaatsvinden. Overigens is de omvang van de belastingopbrengst onzeker vanwege verdringing van andere belastingen (er zal ook een verschuiving van bestedingen optreden).
In de hiervoor al aangehaalde brief aan de Tweede Kamer d.d. 21 april (kamerstuk 32 371, nr. 3) is opgemerkt dat de derving aan belastingopbrengsten in relatie tot het organiseren van het WK voetbal in Nederland en België zou kunnen oplopen tot maximaal € 300 mln. Het betreft het mislopen – door het verlenen van vrijstellingen – van belasting die in beginsel gegenereerd wordt door het WK voetbal. Voor het opstellen van de raming van de belastingderving vanwege de te verlenen vrijstellingen is onder meer gebruik gemaakt van gegevens uit het onderzoeksrapport van SEO waarin een kosten-batenanalyse is gemaakt voor het WK voetbal 2018/2022. Bij het opstellen van de raming is gewerkt met aannames over onder meer door welke organisaties, waar en hoe lang WK gerelateerde activiteiten worden uitgevoerd. Dat is namelijk zeer bepalend om de omvang van de gederfde fiscale opbrengst te kunnen ramen. Bijvoorbeeld van belang is de verdeling tussen de winst die in Nederland neerslaat en belast dient te worden en de in het buitenland belaste winst. In de raming is ook de te compenseren btw meegenomen op o.a. toegangskaarten en hotelovernachtingen. Uit een nadere analyse van de thans beschikbare informatie kan worden afgeleid dat de derving waarschijnlijk lager uit zal komen dan het geraamde maximum van € 300 mln.
Het is onduidelijk wat in gepubliceerde cijfers over de kosten en baten van het WK voetbal 2006 in Duitsland nu precies wel en niet is meegenomen, zodat een vergelijking van die cijfers met de voor Nederland geraamde kosten van de fiscale vrijstellingen aan de FIFA niet mogelijk is.
Deelt u de mening dat de vergelijking met de Duitse opbrengst spaak loopt wanneer ons buurland wel btw heeft geheven, zeker daar dat naar alle waarschijnlijkheid ook daar één van de voornaamste overheidsinkomstenbronnen is en zal zijn geweest?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens in de toekomst meer zaken of organisaties vrij te stellen van btw?
Zie antwoord vraag 3.