de rechtsstatelijke aspecten van de machtigingsbepaling van de Verzamelwet Brexitwet (Kamerstuk 35084) |
|
Jan de Graaf (CDA), Renske Leijten , Pieter Omtzigt (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Vicky Maeijer (PVV), Lodewijk Asscher (PvdA), Martin van Rooijen (CDA), Lammert van Raan (PvdD), Bram van Ojik (GL), Thierry Baudet (FVD), Farid Azarkan (DENK), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de factsheets «Verzamelwet Brexit» van professor dr. Wim Voermans en professor mr. Roel de Lange en hun toelichting in de Tweede Kamer bij de hoorzitting over de Verzamelwet Brexit op 5 december jl?
Ja.
Kunt u reageren op het standpunt van deze hoogleraren dat door middel van artikel X van de Verzamelwet Brexit het kernbeginsel van het primaat van de wetgever aan de kant geschoven wordt doordat ministers een heel ruime bevoegdheid krijgen om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen en daarmee ook van bestaande – zelfs hogere regels – af kunnen wijken zonder dat het gehele kabinet, het parlement of de Raad van State daar vooraf iets over te zeggen heeft?
Wij delen deze opvatting niet.
Het is een sinds jaar en dag erkend beginsel in het staatsrecht dat het in bijzondere situaties noodzakelijk en gerechtvaardigd kan zijn om af te wijken van de normale regelgevings- en besluitvormingsprocedures, teneinde de overheid in staat te stellen maatregelen te kunnen treffen met de inhoud en spoed die die bijzondere situatie vereist. Dit beginsel is weerspiegeld in voorzieningen die daartoe in een aantal wetten zijn opgenomen en heeft ook zijn neerslag gevonden in aanwijzing 2.31 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.1
Het legaliteitsbeginsel eist dat elk handelen van de overheid, ook in dergelijke bijzondere situaties, op een wettelijke basis berust.
Normaliter wordt dat gerealiseerd doordat vooraf een nauwkeurige inschatting valt te maken welke maatregelen nodig (kunnen) zijn om een bepaald onderwerp te kunnen regelen. Op grond van die analyse wordt dan een concrete voorziening opgenomen in de wettekst die maatregelen mogelijk maakt binnen het kader van de desbetreffende wet. Daarbij valt te denken aan vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheden, aan de mogelijkheid om bij lagere regelgeving nadere eisen te stellen omtrent een door die wet geregeld onderwerp, of aan de constructie dat rechtstreeks een bepaalde uitvoeringsbevoegdheid wordt toegekend aan een bestuursorgaan om de besluiten te kunnen nemen die noodzakelijk en redelijk worden geacht.
In bepaalde gevallen is echter voorspelbaar dat niet bij voorbaat alle situaties zijn overzien, hetgeen zich met name voordoet bij grote stelselwijzigingen.
Voor dergelijke gevallen is in het verleden regelmatig door het parlement aanvaard dat ten behoeve van de transitiefase een ruimere delegatiegrondslag met tijdelijke werking wordt opgenomen in de desbetreffende wetgeving.2
Wij zien de Brexit ook als zo’n grote stelselwijziging. Kenmerkend van de Brexit, in het bijzonder een Brexit zonder terugtrekkingsakkoord, is dat daardoor op abrupte wijze een einde komt aan de verregaande juridische en feitelijke vervlechting van het VK en de EU op allerlei terreinen. Daarbij doet zich (anders dan bijvoorbeeld het geval was bij de opheffing van het land Nederlandse Antillen) nog de complicatie voor dat nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de juridische relatie met het VK na 29 maart 2019.
De door de hoogleraren gemaakte vergelijking met de algemene regeling van het staatsnoodrecht in met name de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden vertroebelt naar onze mening de discussie. In het geval van het staatsnoodrecht is veelal wel in abstracto voorzien welke maatregelen noodzakelijk kunnen zijn maar is tevens geoordeeld dat het wenselijk is die bevoegdheid niet al bij voorbaat toe te kennen vanwege de mogelijke ingrijpendheid daarvan. In dergelijke gevallen worden meestal procedurele en inhoudelijke drempels opgeworpen die genomen moet worden voordat de bevoegdheden toegepast kunnen worden.
Het valt niet in te zien hoe artikel X van het wetsvoorstel in deze categorie valt te scharen. Artikel X is immers beperkt tot maatregelen die nodig zijn met het oog op een goed verloop van de terugtrekking van het VK, en is in de tijd beperkt tot één jaar na de datum van terugtrekking. Verder geldt dat, voor zover een maatregel aangemerkt zou moeten worden als afwijking van het bepaalde bij of krachtens de wet, nog moet voldaan zijn aan de aanvullende voorwaarde dat ófwel sprake moet zijn van de noodzaak van een goede tenuitvoerlegging van een bindende EU-rechtshandeling, ófwel van de noodzaak om onaanvaardbare gevolgen van deze terugtrekking te voorkomen.
Anders dan de op de hoorzitting gemaakte vergelijking met de algemene machtigingsbepalingen in landen als Brazilië, Spanje en Italië suggereert, betreft dit dus niet een abstracte, in tijd en omvang onbepaalde en structureel bedoelde voorziening, maar een concrete voorziening voor een beperkt tijdvak met een specifiek doel. Een toepasselijker vergelijking lijkt ons daarom te vinden in de Britse European Union (Withdrawal) Act 2018. Sectie 23 van die wet3 geeft ministers de bevoegdheid om gedurende een periode van 10 jaar passende voorzieningen te treffen ten vervolge op die wet, waaronder het wijzigen of intrekken van primaire en secundaire regelgeving. Naar onze mening ondersteunt dit de ook door ons bereikte conclusie dat een zorgvuldige voorbereiding vraagt om een dergelijke vangnetbepaling.
Verder wijzen wij erop dat ook de geraadpleegde hoogleraren erkennen dat de Brexit het noodzakelijk kan maken een bijzondere procedure te volgen om maatregelen te kunnen treffen. Zij zoeken de oplossing echter in andere richtingen dan het kabinet heeft gedaan. De door hun gepresenteerde alternatieven zijn naar onze mening echter praktisch onvoldoende werkbaar en vanuit staatsrechtelijk oogpunt niet zonder meer te prefereren.
Zo biedt de geopperde mogelijkheid om afwijkingen van de wet enkel bij amvb en niet bij ministeriële regeling te laten geschieden geen soelaas voor het gestelde gebrek van onvoldoende parlementaire betrokkenheid. Het voor dat gebrek opgevoerde vangnet, het voorzien in een voorhangprocedure, zou de mogelijkheid van de regering om direct te kunnen handelen illusoir maken.
Overigens benadrukken wij dat een maatregel in afwijking van een bestaand wettelijk voorschrift in beginsel enkel door middel van een algemene maatregel van bestuur gerealiseerd kan worden. Artikel X staat slechts toe dit bij ministeriële regeling te doen indien de spoedeisendheid van de maatregel dit noodzakelijk maakt. Daarbij moet gedacht worden aan voorzieningen die onmiddellijk gerealiseerd en gehandhaafd moeten worden, en waarin een regeling bij wet of amvb geen adequaat middel zou zijn (zelfs niet wanneer aan zo’n wet of amvb terugwerkende kracht zou worden toegekend).
Een ander ter sprake gebracht alternatief betrof het tot stand brengen van wetgeving langs de gewone procedure en daaraan dan terugwerkende kracht te geven. Dit gaat echter voorbij aan het feit dat daarmee in de praktijk geen bezwarende maatregelen getroffen zullen kunnen worden (en in rechte kunnen worden staande gehouden) in het tijdvak voorafgaand aan de formele vaststelling en inwerkingtreding van zo’n wetsvoorstel. Bovendien doet het geen recht aan onze intentie om bij onverwacht opgekomen problemen in de fase direct na een Brexit zo snel mogelijk rechtszekerheid te bieden over wat geldt. Het is immers niet gegeven dat het parlement met de voorgelegde maatregel zal instemmen, zodat een burger of bedrijf, maar ook een bestuursorgaan dat voor de vraag staat hoe te handelen, pas zekerheid heeft over een gepresenteerde regeling wanneer die regeling is vastgesteld en in werking is getreden.
Verder is nog de mogelijkheid genoemd om gebruik te maken van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en de daaronder geschaarde noodwetten. Deze oplossing is echter formeel onmogelijk. Daarvoor zou het uitroepen van een (beperkte) noodtoestand vereist zijn (hetgeen overigens ook zonder voorafgaande betrokkenheid van het parlement zou moeten geschieden) maar dat is slechts mogelijk ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid van het land.4 Optreden ter voorkoming van menselijk of dierlijk leed, of ter beperking van economische schade is niet mogelijk langs deze weg.
Het zal overigens duidelijk zijn dat wij deze optie ook niet proportioneel vinden in het licht van de in redelijkheid te verwachten ernst en aard van de eventuele problemen en de daarvoor te realiseren oplossingen.
Deelt u de mening dat, zoals artikel X van de Verzamelwet Brexit beoogt, het door het parlement achteraf meepraten over wetgeving – die ziet op fundamentele onderwerpen- die al is vastgesteld, niet voldoet aan de eisen die het primaat van de wetgever stelt?
Nee. Het primaat van de wetgever vereist niet dat het parlement rechtstreeks dient te worden betrokken bij alle onderdelen van een regeling. Wel is vereist dat de (formele) wet ten minste de hoofdelementen van de regeling dient te betreffen. Delegatie van regelgevende bevoegdheden en de toekenning van bestuursbevoegdheden worden als zodanig wel als hoofdelement gezien. In het normale geval zou daarom bij een ontbrekende wettelijke grondslag voor een beoogde maatregel aanpassing van de hogere wet- of regelgeving ter hand worden genomen om alsnog in die grondslag te voorzien.
Kenmerkend voor de situatie rond de Brexit is dat enerzijds onzekerheid bij alle betrokkenen bestaat of volledig overzien is welke maatregelen mogelijk noodzakelijk zijn, en of daarvoor een grondslag valt aan te wijzen in de bestaande regelgeving. Verder is denkbaar dat maatregelen dusdanig spoedeisend zijn dat het totstandbrengen van een formele (wijzigings)wet of zelfs een algemene maatregel van bestuur onvoldoende tijdig kan geschieden.
Daarbij kan de noodzaak tot afwijken van bestaande wet- en regelgeving zich doen voelen wanneer een bepaalde maatregel noodzakelijk wordt geacht, maar de regelgeving die mogelijkheid niet biedt. Dat kan een gevolg zijn van een weloverwogen keuze ten tijde van de vaststelling om zo’n maatregel niet toe te staan, maar aannemelijker achten wij dat de noodzaak om die maatregel te kunnen treffen simpelweg niet was voorzien. Om dit mogelijke verzuim weg te nemen beoogt artikel X, derde lid een alternatieve tijdelijke wettelijke basis te bieden.
Het is echter niet gezegd dat de op basis van dit artikellid te treffen maatregelen op zichzelf raken aan fundamentele onderwerpen, zoals de vraag lijkt te veronderstellen. Wij achten het aannemelijk dat het hoogstens maatregelen zal betreffen die naar de inhoud bezien niet onverenigbaar zijn met het stelsel van de bestaande wetgeving, maar simpelweg niet voorzien waren ten tijde van het vaststellen daarvan. Zoals ook blijkt uit de eerder aangehaalde voorbeelden is het tot op heden niet de interpretatie van de wetgever geweest dat delegatie van regelgevende bevoegdheid voor dergelijke gevallen onaanvaardbaar zou zijn vanuit het beginsel van het primaat van de wetgever.
Ook de Afdeling advisering van de Raad van State kwam tot het oordeel dat de uitzonderlijke situatie van de Brexit een rechtvaardiging kon vormen voor het voorgestelde artikel X. De Afdeling onderschreef dat het onvoorspelbare karakter van het onderhandelingsproces over de Brexit en de uitkomsten daarvan onconventionele maatregelen noodzakelijk maken. Wel adviseerde de Afdeling in het voorgestelde artikel X een aantal concreet geformuleerde nadere aanscherpingen aan te brengen. Deze voorgestelde aanpassingen zijn alle overgenomen in het voorstel zoals het is ingediend.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar, 2.23) voorschrijft dat delegatie van regelgevende bevoegdheid zo nauwkeurig en concreet mogelijk wordt begrensd? Deelt u de mening dat dit in artikel X Verzamelwet Brexit niet het geval is?
Wij zijn van mening dat artikel X aan de eisen van Ar 2.23 voldoet omdat de delegatiegrondslag zo nauwkeurig en concreet is omschreven als in de gegeven situatie mogelijk is. Blijkens de toelichting op de aangehaalde aanwijzing moet de begrenzing van gedelegeerde regelgevende bevoegdheid worden gerealiseerd door het concretiseren van de omstandigheden waarin van de gedelegeerde bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt, van de te regelen onderwerpen en van de doeleinden waartoe zij mag worden gebruikt.
Het bijzondere van het voorgestelde artikel X is dat daarin geen beperking van de te regelen onderwerpen is opgenomen, maar dit is naar onze mening een onvermijdelijke consequentie van de uitzonderlijke situatie die de Brexit nu eenmaal oplevert.
Zoals hiervoor onder vraag 2 aangegeven heeft ook het VK het wenselijk gevonden een soortgelijke voorziening te treffen.
Bent u bereid met een nota van wijziging te komen waarin u fatsoenlijke rechtsstatelijke aspecten in artikel X introduceert, waarbij alleen de afwijkingsbevoegdheid in een vooraf nauwkeurig omschreven noodsituatie kan worden gebruikt en er controle is door het gehele kabinet (dus geen ministeriële regeling), de Raad van State en het parlement?
In de voorgaande antwoorden hebben wij aangegeven waarom wij van mening zijn dat artikel X wel de toets der kritiek kan doorstaan.
Wij zullen op basis van de zienswijze van de Kamer en verdere reacties uit de samenleving welwillend bezien of een nota van wijziging aangewezen is.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De verklaring (nr. 2) van het bestuur van de Stichting Vliegramp MH17 inzake meldingen en publiciteit over lichamelijke resten op MH17-crashsite |
|
Jan de Graaf (CDA), Chris van Dam (CDA), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de verklaring (nr. 2) van het bestuur van de Stichting Vliegramp MH17 van 19 juli 2018, alsmede van twee op 18 en 19 juli 2018 geplaatste berichten op het YouTube-kanaal van de heer Patrick Lancaster?1 2
Ja, er is vanuit het Ministerie van JenV naar aanleiding van de verklaring van het bestuur van de Stichting Vliegramp MH17 een bericht op de IVC-site geplaats. De IVC-site is een besloten website die wordt gebruikt om met nabestaanden te communiceren.
Hieronder vindt u nog het bericht dat vrijdag 20 juli zowel in het Nederlands als in het Engels op de IVC-site is geplaatst:
«Deze week is wederom een filmpje op YouTube geplaatst door een journalist met beelden van mogelijke botfragmenten van slachtoffers van vlucht MH17. Het gaat om een journalist die al twee keer eerder een filmpje online heeft geplaatst met mogelijke botresten. Ook dit filmpje toont beelden die voor nabestaanden schokkend kunnen zijn. Wij betreuren dit. Mocht u het filmpje desondanks willen bekijken, dan kan dat via de link onderaan dit bericht.
Eerder heeft de journalist de mogelijke botfragmenten waarvan hij zegt deze op de crashsite te hebben gevonden, overgedragen aan de lokale autoriteiten. De vondst kon vervolgens dankzij een faciliterende rol van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) naar Nederland worden overgebracht voor nader onderzoek en identificatie door het NFI. In het nieuwe filmpje laat de journalist de botfragmenten echter liggen.
Conform resolutie 2166 van de VN Veiligheidsraad dient een ieder die stoffelijke resten heeft gevonden en/of in bezit heeft op een waardige wijze over te dragen aan de Nederlandse autoriteiten. Er zal contact met de journalist worden opgenomen met het dringende verzoek alle botfragmenten aan de autoriteiten over te dragen. De overheid zal vervolgens de botfragmenten naar Nederland halen voor forensisch onderzoek. Dit proces zal evenals voorgaande keren de nodige tijd in beslag nemen omdat het gebied gevaarlijk is en daardoor niet vrij toegankelijk is.»
Klopt het dat de crashsite van vlucht MH17 door het recovery team (destijds) minutieus is onderzocht? Is het voorstelbaar dat nu nog in substantiële mate stoffelijke resten van slachtoffers van deze vliegramp kunnen worden aangetroffen? Welke verklaring kunt u geven voor het (nu nog) daar vinden van stoffelijke resten van mogelijke slachtoffers?
Er is altijd erkend dat niet valt uit te sluiten dat in de toekomst nog stoffelijke resten of persoonlijke eigendommen kunnen worden gevonden. Het gebied waarin het toestel, de inzittenden en hun persoonlijke eigendommen terecht zijn gekomen is ongeveer 50 vierkante kilometer groot. Er is alles aan gedaan om de stoffelijke resten en persoonlijke eigendommen van de slachtoffers zo zorgvuldig mogelijk te bergen, onder vaak moeilijke omstandigheden.
Met meerdere missies zijn stoffelijke resten en persoonlijke eigendommen zoveel mogelijk geborgen, met behulp van lokale autoriteiten, bewoners en hulpdiensten. Bij de repatriëringsmissie van april 2015 is daartoe een deel van de grond afgegraven en gezeefd. Voor zover te beoordelen aan de hand van de YouTube filmpjes, wordt beweerd dat de botfragmenten in het gebied zijn gevonden dat juist is afgegraven en gezeefd.
Het valt niet uit te sluiten dat er nog stoffelijke resten aanwezig kunnen zijn in het hele crashgebied, maar de mate waarin deze journalist zegt botfragmenten te kunnen vinden op deze specifieke locatie, wordt niet waarschijnlijk geacht.
De procedure om stoffelijke resten van MH17-slachtoffers naar Nederland te halen en te onderzoeken is lastig en tijdrovend. Om een beter beeld te krijgen van wat hierbij komt kijken, zal ik uw Kamer in een separate brief nader toelichting geven op het proces rondom de repatriëring.
Hebben zich het afgelopen jaar, in het bijzonder de afgelopen dagen, mensen gemeld bij de Nederlandse dan wel de Oekraïense autoriteiten of bij enige andere autoriteit waarmee de Nederlandse overheid in verbinding staat, die melding maakten van het aantreffen van stoffelijke resten op de crashsite? Is het u bekend of de heer Lancaster contact heeft gezocht?
Om zorg te dragen voor de repatriëring van nieuwe vondsten zijn in 2015 afspraken met contactpersonen in de regio rondom de crashsite gemaakt. Bij hen kunnen vondsten worden ingeleverd. Deze worden vervolgens, via de Nederlandse ambassade in Kiev, naar Nederland overgebracht voor onderzoek.
Er is nog regelmatig contact met personen in de regio, zij hebben geen melding gemaakt van andere gevonden stoffelijke resten. Er zijn wel recent enkele persoonlijke eigendommen door bewoners bij een contactpersoon ingeleverd. Daaruit blijkt dat bewoners nog alert zijn op vondsten die gerelateerd kunnen worden aan de crash met vlucht MH17.
Zijn er aanwijzingen dat op de crashsite stoffelijke resten zijn neergelegd met de kennelijke bedoeling het onderzoek van het Joint Investigation Team (JIT) in diskrediet te brengen? Zo ja, is bekend wie hiervoor verantwoordelijk moet(en) worden gehouden? Hoe waardeert u in dit verband berichtgeving via het twitter-account @GlasnostGone waar gesteld wordt dat er stoffelijke resten zijn geplaatst na het officieel vrijgeven van de crashsite?
Het JIT is bekend met de berichten en video’s van zowel Patrick Lancaster als de berichten en video’s van @GlasnostGone. Het JIT heeft altijd gecommuniceerd dat het voorstelbaar is dat ondanks de grondige zoektochten tijdens eerdere missies nog stoffelijke resten gevonden zouden kunnen worden. Het JIT onderstreept dat mensen die mogelijke stoffelijke resten vinden, daar uiterst respectvol mee om zouden moeten gaan en deze zouden moeten inleveren bij de lokaal aangewezen contactpersonen.
Indien daadwerkelijk reeds in 2014 of 2015 veilig gestelde botresten op de crashsite zouden zijn neergelegd, zou dat bijzonder respectloos en uiterst pijnlijk zijn voor de nabestaanden. Het JIT is niet bekend met concrete aanwijzingen dat hiervan sprake zou zijn, maar kan ook niet uitsluiten dat dit wel gebeurt.
Welke acties heeft u ondernomen of gaat u ondernemen om de feitelijke autoriteiten rond de crashsite in Oekraïne (zelfverklaarde Volksrepubliek Donetsk) zorg te laten dragen dat conform resolutie 2166 van de VN Veiligheidsraad stoffelijke resten, waar deze zich ook bevinden in het gebied, verzameld worden en op een waardige wijze worden overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten?
Nederland heeft na de publicatie op YouTube direct contact gezocht met de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en gevraagd de de-facto autoriteiten te wijzen op het feit dat een ieder is gebonden aan resolutie 2166 van de VN Veiligheidsraad, waarin wordt gesteld dat iedereen die stoffelijke resten heeft gevonden en/of in bezit heeft deze op een waardige wijze dient over te dragen aan de Nederlandse autoriteiten.
Daarnaast is de Engelstalige verklaring van het bestuur van de stichting onder de aandacht gebracht van alle Grieving Nations met het verzoek in relevante gremia aandacht voor dit punt te vragen.
Kent u het bericht in de krant Novaya Gazeta d.d. 17 juli 2018 waarin gesteld wordt dat het officiële onderzoek naar de ramp dit najaar zal worden afgerond? Klopt dit bericht?3
Ja dit bericht is bekend en nee, de inhoud van het bericht klopt niet.
Hogere reiskosten voor leerlingen door aanpassing van de scholierenlijn naar Gouda |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de hoge extra kosten voor 150 leerlingen (uit onder meer De Ronde Venen, Wilnis, Nieuwer Ter Aa en Kockengen) die naar het Driestar College in Gouda reizen, als gevolg van de aanpassing van de scholierenlijn door Syntus Utrecht?1 2
Ik ben op de hoogte van het voornemen om de scholierenlijnen 646 en 647 met de nieuwe dienstregeling per 9 december 2018 in te korten tot station Woerden. De scholieren moeten dan met de trein pendelen tussen de stations Woerden en Gouda.
Deelt u de mening dat een kostenstijging van 776 euro naar 1.446 euro per leerling onredelijk is voor scholieren die afhankelijk zijn van het openbaar vervoer naar school? Deelt u de mening dat zeker gezinnen met meerdere kinderen met een onredelijke kostenstijging te maken krijgen?
Een dergelijke kostenstijging is fors, helemaal voor gezinnen met meerdere kinderen die afhankelijk zijn van het openbaar vervoer (OV) naar het Driestar College. Het is echter niet aan mij om te oordelen over de redelijkheid. Ik begrijp dat dit heel vervelend kan zijn voor de betreffende ouders en leerlingen. De afweging over de redelijkheid moet gemaakt worden door de ouders, provincie Utrecht en Syntus Utrecht.
Dat de vervoerkosten worden gemaakt is een gevolg van de keuze van de ouders. Zij kiezen voor het Driestar College omdat het een school is die aansluit bij hun geloofsovertuiging. Onderdeel van de afweging is dat deze keuze meer kosten met zich mee brengt.
Het Driestar College is een reguliere voortgezet onderwijs (vo) school. Het Rijk vergoedt voor geen enkele reguliere vo-leerling de reiskosten en het is ook niet de bedoeling dat scholen dat doen: OCW-bekostiging is bestemd voor het onderwijsproces. In sommige gevallen vergoeden gemeenten de vervoerskosten.
Dat deze vervoerkosten mogelijk stijgen is een gevolg van aanpassing van het buslijnennet. De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het regionale openbare vervoer in de provincie en maakt de afweging hoe de middelen het beste ingezet kunnen worden.
Deelt u de mening dat tariefintegratie tussen de regionale vervoerder en de Nederlandse Spoorwegen (NS) noodzakelijk is om ouders en leerlingen niet te confronteren met bijna een verdubbeling van de reiskosten? Bent u bereid hierover in overleg te treden met Syntus Utrecht, de NS en de provincie Utrecht?
De verhoging van de reiskosten is in het onderhavige geval het gevolg van een beoogde verandering van het OV-netwerk waardoor scholieren die nu met de bus tussen Woerden en Gouda pendelen, in de toekomst de trein moeten nemen. Omdat de trein duurder is dan de bus leidt dit tot hogere reiskosten.
Bus, tram, metro en trein hebben verschillende karakteristieken die een prijsverschil rechtvaardigen. Ik vind het logisch dat deze prijsverschillen worden meegenomen in de concessies en tot uitdrukking komen in de tarieven.
Tariefintegratie (dat wil zeggen het verkleinen of elimineren van prijsverschillen) vind ik hierom en met het oog op de tariefbevoegdheid van de decentrale overheden in het regionale stads- en streekvervoer in algemene zin niet wenselijk.
Ook als middel om bepaalde reizigers te compenseren voor hogere kosten is tariefintegratie niet geschikt. In de praktijk betekent dit dat een deel van de kosten niet meer door de reizigers op het desbetreffende traject worden gedragen, maar door de vervoerders of hun opdrachtgevers. Die kosten moeten elders binnen de (lopende) concessies gecompenseerd worden, waardoor andere reizigers weer met nadelige gevolgen kunnen worden geconfronteerd.
Ik kan mij wel voorstellen dat de betrokken partijen de mogelijkheden onderzoeken van een nieuw regionaal reisproduct waar ook de trein in zit en dat in de plaats kan komen van het huidige gesubsidieerde bussysteem. Dit is een regionale afweging evenals de prijsstelling van een eventueel nieuw reisproduct.
Het voorstel tot aanpassing van het OV-netwerk is onderdeel van het concept vervoerplan 2019 dat concessiehouder Syntus Utrecht (Keolis) aan haar opdrachtgever heeft gestuurd. De provincie Utrecht is bevoegd en verantwoordelijk voor het regionale verkeer en vervoer in de provincie Utrecht. Het is niet aan mij om over de inhoud van het concept vervoerplan 2019 een oordeel te geven. Op 11 september aanstaande zullen gedeputeerde staten van de provincie Utrecht over dit plan besluiten.
De wirwar van reisproducten in het openbaar vervoer (OV) en de noodzaak van tariefintegratie. |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het artikel «Tijd voor noordelijk traject-abonnement»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de reiziger hinder en hoge kosten ondervindt, omdat grenzen tussen concessiegebieden en verschillende vervoerders zorgen voor een wirwar aan reisproducten?
Decentrale overheden zijn bevoegd en verantwoordelijk voor het regionale verkeer en vervoerbeleid. Op deze manier is er meer regionaal maatwerk mogelijk, rekening houdend met de beschikbare middelen. Onderdeel van de bevoegdheid is de regionale OV tariefvrijheid. Hierdoor kunnen abonnementsproducten geïntroduceerd worden die aansluiten bij de regionale behoefte.
Reizigers die zich met het OV over grotere afstanden verplaatsen, reizen door verschillende concessies en met verschillende vervoerders. Als deze reizigers dat frequent doen, dan kunnen ze behoefte hebben aan bijvoorbeeld een concessiegrens overschrijdend kortingsabonnement.
Ik vind dat reizigers op een snel, comfortabel en veilig OV moeten kunnen rekenen. In het Nationaal OV Beraad (NOVB) werk ik samen met de decentrale overheden, reizigersorganisaties en vervoerders aan landelijke concessiegrens overstijgende verbeteringen in het OV. Binnen het werkprogramma nieuwe OV betaalwijzen wordt nagedacht over een nieuwe opzet voor producten en tarieven die met de nieuwe OV betaalwijzen mogelijk worden.
Deelt u de mening dat een noordelijk trajectabonnement in de drie noordelijke provincies een oplossing is voor dit probleem? Vindt u het wenselijk dat het noordelijk trajectabonnement zo snel mogelijk gerealiseerd wordt?
Zie vraag 2. Decentrale overheden hebben zicht op de regionale wensen en mogelijkheden en voeren daar beleid op. Besluitvorming daarover vindt plaats binnen de provincies. Ik vind niet dat het aan mij is om hierover een uitspraak te doen.
Deelt u de mening dat tariefintegratie in heel Nederland wenselijk is voor reizigers die naar school of werk reizen met een abonnement, omdat het klantvriendelijker is en kosten bespaart? Op welke manier wilt u reisproducten beter laten aansluiten op de wensen van reizigers? Bent u bereid om hierover in overleg te treden met vervoerders en provinciale overheden? Ziet u kansen om al in 2019 zoveel mogelijk tariefintegratie toe te passen, zodat de reiziger centraal komt te staan?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven zet ik mij via het NOVB in voor een beter concessiegrensoverschrijdend OV. Ik deel uw mening dat reizigers die dagelijks door verschillende concessiegebieden reizen, behoefte kunnen hebben aan meer samenhang in reisproducten over de concessiegrenzen heen. In de praktijk komt dit ook al van de grond. Voorbeelden zijn onder meer het landelijke treinassortiment, maar ook multimodale abonnementen zoals het dalurenabonnement Noord Nederland, U-OV-Gemak in Utrecht en railGo in Almere.
Door de decentrale tariefvrijheid kunnen prijsverschillen tussen concessies optreden die door verschillende concessieverleners worden gegund. Dit kan ook samenhangen met de vervoersmodaliteit. Bus, tram, metro en trein hebben bijvoorbeeld verschillende karakteristieken die een prijsverschil rechtvaardigen. Ik vind het logisch dat die prijsverschillen in een (concessiegrensoverschrijdend) reisproduct verwerkt worden. Tariefintegratie (dat wil zeggen het verkleinen of elimineren van prijsverschillen) is voor het aanbrengen van meer samenhang in de reisproducten niet noodzakelijk en gelet op de decentralisatie van het regionale stads- en streekvervoer ook niet wenselijk.
Het artikel ‘Zó ‘helpt’ de televisie kwetsbare tieners’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Lisa Westerveld (GL), Joost Sneller (D66), Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zó «helpt» de televisie kwetsbare tieners»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke relevante wet- en regelgeving van toepassing is in dit artikel als het gaat om het toezicht en de controle op de (publieke) omroep BNNVARA in deze?
Voor media geldt de grondwettelijk gegarandeerde vrijheid van meningsuiting. Zo is in de Mediawet 2008 vastgelegd dat de omroepinstellingen (publiek én commercieel) zélf vorm en inhoud van hun media-aanbod bepalen, daar ook zelf verantwoordelijk voor zijn en dat er geen voorafgaand toezicht is op de inhoud van programma’s. De Mediawet 2008 bevat geen regels over de omgang met deelnemers aan programma’s.
Dit laat onverlet dat omroepen en programmamakers opereren in een maatschappelijke context en zich bewust moeten zijn van de impact die hun handelen op het publiek of deelnemers heeft. Zij hebben een verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met mensen die deelnemen aan programma's. Uiteraard hebben ook deelnemers een eigen verantwoordelijkheid om af te wegen of zij wel of niet aan een dergelijk programma meewerken. Maar deelnemers kunnen soms in een afhankelijke positie terechtkomen of gebracht worden. Daar hoort geen misbruik van gemaakt te worden. BNNVARA heeft een eigen Mediacode, waarin gedragsregels staan voor de programmamakers. Zo mag effectbejag niet voorop staan. En mag bij het maken van reportages, verslagen, testen of portretten er geen eigen werkelijkheid gecreëerd worden.2
Bent u bereid samen met het College van Omroepen (CvO) en de NPO te bekijken hoe in de volgende Governancecode NPO een bepaling op te nemen die duidelijkere normen stelt voor gevallen zoals onderhavige, zeker als daarbij kwetsbare personen betrokken zijn, en de Kamer te rapporteren over uw gesprek?
Ik zal met de NPO en het CvO overleggen op welke manier zorgvuldige omgang met deelnemers aan programma’s onderdeel kan zijn van de gedragsregels, bijvoorbeeld via de governancecode of de programmastatuten van de omroepen, en of de ombudsman een rol kan krijgen. Ik zal uw Kamer hierover tegelijk met de mediabegrotingsbrief 2019 informeren.
Bent u bereid om samen met het CvO en de NPO te bekijken of de Ombudsman NPO ook de bevoegdheid kan krijgen om over niet-journalistieke programma’s te oordelen en de Kamer hierover te rapporteren?2
Zie antwoord vraag 3.
De problemen met de Kamperlijn |
|
Jan de Graaf (CDA), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Prorail en overheid lijnrecht tegenover elkaar om nieuw station Zwolle»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de grote problemen met de slappe ondergrond en de lagere snelheid waarmee treinen moeten rijden waardoor station Zwolle Stadshagen dreigt te worden overgeslagen?2 3
Het is een heel vervelende situatie voor de reizigers dat station Zwolle Stadshagen nu nog niet bediend wordt. Ik heb in contacten met ProRail en de betrokken decentrale overheden die hierover met elkaar in gesprek zijn, aangedrongen om snel tot een oplossing komen.
Welke partij is volgens u verantwoordelijk voor de problemen en wie zou er volgens u voor de kosten moeten opdraaien? Wat vindt u van de bevestiging van ProRail dat vooraf onvoldoende bodemonderzoek is gedaan en dat ProRail verantwoordelijk is?4 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd in dit dossier, bijvoorbeeld vanuit uw toezichtsrol op ProRail?
Ik heb begrepen dat ProRail een onafhankelijke partij heeft gevraagd om een onderzoek uit te voeren naar wat ertoe heeft geleid dat treinen nu maar met 100 km/u kunnen rijden op de Kamperlijn, in plaats van de beoogde 140 km/h. Dat onderzoek is nog niet afgerond. ProRail erkent dat het risico als te klein is ingeschat.
Werkzaamheden door ProRail in opdracht van decentrale overheden, zoals bij dit project, zijn in de beheerconcessie omschreven als werken voor derden. Met een overeenkomst maken ProRail en de decentrale overheden hierover afspraken met elkaar. Op grond van de beheerconcessie van ProRail draagt de opdrachtgevende derde alle kosten en risico’s verbonden aan de door deze derde opgedragen werkzaamheden. Dit is als zodanig ook opgenomen in de betreffende overeenkomst over de Kamerplijn. Indien risico’s optreden worden die afgewikkeld conform de afspraken daarover in de overeenkomst. Ik heb geen formele rol maar roep partijen op om met elkaar in gesprek te blijven over een oplossing voor de reizigers.
Op welke manier wordt in de komende periode met de Kamperlijn omgegaan, waarbij reizigers zo min mogelijk hinder ervaren? Is er een oplossing voor het stoppen op station Zwolle Stadshagen? Wat zijn de effecten van de verschillende scenario’s met betrekking tot de haalbaarheid, kosten en tijdsduur van verschillende maatregelen voor het verbeteren van de stabiliteit van de bodem onder de Kamperlijn? Voor welk scenario wordt gekozen?
Er zijn 42 ideeën ontwikkeld en besproken tussen de partijen variërend van aanpassingen in de dienstregeling, infrastructurele maatregelen tot innovatieve maatregelen. Het onderzoek naar deze varianten is recent openbaar gemaakt. Omdat ik geen formele rol heb, ben ik ook niet betrokken bij de ontwikkeling en afweging van deze maatregelen. Betrokken partijen moeten met elkaar komen tot een gedragen oplossing.
Bent u het ermee eens dat de door ProRail gedane suggestie (een extra machinist) geen oplossing biedt voor het eigenlijke probleem, te weten de zachte ondergrond?
Ik ben niet betrokken bij het opstellen en afwegen van de diverse oplossingsrichtingen. Het is aan de betrokken partijen om met elkaar tot een gedragen oplossing te komen. Voor de betrokken partijen en ook voor mij is in algemene zin van belang dat een oplossing in het belang is van de reizigers en veilig, haalbaar en kosteneffectief is.
Hoe beoordeelt u de opmerking van Keolis, dat stelt dat de door ProRail voorgestelde maatregel een gevaar kan opleveren voor de passagiers?
Zie antwoord vraag 5.
Welke oplossing ziet u voor de problemen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het aannemelijk dat de problemen met een slappe ondergrond zich ook op andere trajecten voordoen? Zo ja, welke trajecten?
Bodemgesteldheid is een van de vele technische aspecten waar standaard onderzoek naar wordt gedaan en maatregelen voor worden bekeken bij lopende en toekomstige projecten. Een slappe bodem komt vaker voor in de Nederlandse delta. Ook voor dit project is hiernaar gekeken. De risico’s werden door ProRail bij Zwolle – Kampen als klein en beheersbaar beoordeeld. Wat er precies is misgegaan wordt nu onderzocht door een onafhankelijk partij. ProRail geeft aan dat het naar aanleiding van de uitkomsten gaat kijken hoe dit soort situaties in de toekomst zijn te voorkomen.
Bent u bereid de vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Spoor op 6 juni 2018 te beantwoorden?
De meeste bovenstaande vragen heb ik mondeling behandeld tijdens het genoemde algemeen overleg. Middels deze brief zijn nu alle gestelde vragen ook schriftelijk beantwoord.
De uitzending: ‘Donny pleegde zelfmoord door gokschulden’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Donny pleegde zelfmoord door gokschulden»?1
Ja.
Hoe kan het dat Unibet actief is op de Nederlandse markt terwijl het aanbieden van online kansspelen verboden is? Wat gaat u eraan doen om hier zo snel mogelijk een einde aan te maken?
Ondanks het illegale karakter spelen naar schatting een half miljoen Nederlanders bij een groot aantal onlineaanbieders. Als een aanbieder geen maatregelen heeft getroffen om spelers uit Nederland uit te sluiten (zoals door middel van een Geo-blokkade) is dit aanbod zeer eenvoudig en laagdrempelig door de speler te benaderen.
Door de massaliteit van het illegale aanbod is effectief handhaven alleen mogelijk wanneer de speler een goed vergund alternatief geboden kan worden. De vraag naar kansspelen op afstand wordt zo geleid naar verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar aanbod, waarna het resterende illegale aanbod gericht kan worden aangepakt.
Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand maakt, onder strikte voorwaarden, vergund aanbod van onlinekansspelen mogelijk. Daarnaast geeft het wetsvoorstel aanvullende handhavingsbevoegdheden aan de Kansspelautoriteit, waaronder het instrument van de bindende aanwijzing. Dit maakt het voor de Kansspelautoriteit onder meer mogelijk het betalingsverkeer van illegale aanbieders te blokkeren.
Hoe kan het dat ondanks het «Samenwerkingsconvenant Kansspelautoriteit-betaaldienstverleners» betalingen aan Unibet gewoon mogelijk zijn?
In het convenant is afgesproken dat de bij het convenant aangesloten betaaldienstverleners de dienstverlening staken en/of weigeren aan aanbieders die door de Kansspelautoriteit zijn gesanctioneerd. Unibet is niet gesanctioneerd door de Kansspelautoriteit.
Waarom worden illegale aanbieders pas op de lijst (op basis waarvan betaaldienstverleners geen betaaldiensten leveren aan die aanbieders) gezet als er een bestuurlijke sanctie door de Kansspelautoriteit is opgelegd? Al het aanbod van online kansspelen is toch per definitie illegaal?
In het convenant zijn in het kader van de samenwerking tussen de Kansspelautoriteit en een aantal betaaldienstverleners afspraken opgenomen over het blokkeren van het betalingsverkeer van illegale kansspelaanbieders. Op het moment van opstellen van het convenant bestond onzekerheid over de vraag of het verlenen van betaaldiensten aan illegale kansspelaanbieders onder het begrip «bevorderen» van illegale kansspelen valt, hetgeen verboden is (artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen). De Raad van State heeft recentelijk geoordeeld dat dat niet het geval is.2 Als gevolg hiervan kan het verlenen van betaaldiensten aan illegale kansspelaanbieders op dit moment niet goed door de Kansspelautoriteit worden tegengegaan, anders dan door afspraken met de betrokken betaaldienstverleners op basis van consensus. De Kansspelautoriteit wijst de betaaldienstverleners regelmatig op hun eigen verantwoordelijkheid en hun rol binnen de illegale keten.
Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand bepaalt duidelijk dat ook het faciliteren van illegale kansspelen (waaronder het aanbieden van betaaldiensten) verboden is. De Kansspelautoriteit kan op basis van dat wetsvoorstel een bindende aanwijzing aan de betrokken betaaldienstverlener geven om zijn betaaldienstverlening op straffe van een boete of dwangsom te staken.
Bent u bereid alle online aanbieders van kansspelen op deze lijst te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid betaaldienstverleners die zich nog niet bij het convenant hebben aangesloten op hun verantwoordelijkheid te wijzen en er bij hen op aan te dringen dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Het kappen van oude bomenlanen langs provinciale wegen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Vogelvrije bomenlanen»?1
Ja.
Klopt het dat «massale bomenkap» dreigt langs doorgaande provinciale wegen als gevolg van het realiseren van een veilige weginrichting?
In mijn brief aan Uw Kamer van 23 april 2018 geef ik aan te investeren in veilige bermen. Menselijk gedrag veroorzaakt een groot deel van de verkeersongevallen. Daarom stimuleren we veilig gedrag met oa campagnes en regels (+ handhaving).
Ook de inrichting van de weg kan bijdragen aan veilig verkeer. Zowel bij de aanleg van nieuwe wegen als bij de maatregelen die we nemen vanuit het programma Meer Veilig wordt hier op ingezet. In de brief aan Uw Kamer geef ik aan dat dit programma voor 2018 uitgebreid is met het vervolgprogramma voor veilige bermen op autosnelwegen (30 miljoen) en nu ook met de aanpak van bermen op N-wegen.
Bij N-wegen behoren bermongevallen tot de grootste groep van ongevallen (ca 30%). Het inrichten van veilige vergevingsgezinde bermen is een van de mogelijke maatregelen. Het gaat daarbij meestal over het afschermen van obstakels met vangrails of struikgewas. Soms kiest een wegbeheerder voor het kappen of herplaatsen van bomen die echt te dicht bij de weg staan. Maar dat is meestal niet zo.
Gezien de ervaringen tot nu toe met bermverbeteringen bij rijkswegen en provinciale wegen is er geen enkele aanleiding om «massale bomenkap» te verwachten.
Erkent u dat oude bomenlanen van soms wel drie- tot vierhonderd jaar oud van grote cultuurhistorische waarde zijn voor het landschap en bovendien belangrijk zijn voor het opnemen van fijnstof en andere schadelijke stoffen?
Ja bomen kunnen inderdaad een grote cultuurhistorische waarde hebben voor het landschap.
Bomen hebben het vermogen om verontreinigende stoffen uit de lucht op te nemen. Over het algemeen hebben bomen dan ook een positief effect op de luchtkwaliteit. De invloed van bomenlanen op de lokale luchtkwaliteit hangt van meer factoren af. Zo kan een bomenlaan voor een tunneleffect zorgen waardoor daar juist de luchtkwaliteit daalt.
Deelt u de mening dat de kap van duizenden veelal oude bomenlanen zoveel mogelijk voorkomen moet worden bij het veiliger maken van wegen? Bent u bereid maatwerk toe te passen bij het veiliger maken van wegen door eerst andere veiligheidsmaatregelen toe te passen, zoals een slimme weginrichting, gedeeltelijke aanpassing van de maximumsnelheid en het hooguit kappen van slechts enkele bomen op risicovolle plekken?
Ja. Bij de verbeteringen van de bermen bij rijkswegen is maatwerk altijd toegepast. Ik verwacht, en dat blijkt ook uit de ervaringen tot nu toe, dat provincies eenzelfde aanpak zullen hanteren.
Het sluiten van kinderafdelingen in de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voorgenomen besluit van Treant Zorggroep om de klinische verloskundige en kindergeneeskundige zorg te concentreren in het Scheper Ziekenhuis in Emmen en de kinderafdelingen in de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal te sluiten?1 2
Ja.
Wat betekent de sluiting van deze afdelingen voor de zorgverlening aan zwangere vrouwen en kinderen in de regio’s Hoogeveen en Stadskanaal? Deelt u onze verwachting dat het aantal thuisbevallingen zal afnemen? Zo ja, wat zijn daarvan de gevolgen voor de zorg aan zwangere vrouwen en kosten van de gezondheidszorg?
Tegelijk met mijn antwoorden op deze Kamervragen stuur ik ook een brief aan de Tweede Kamer met betrekking tot dit voorgenomen besluit van Treant. Daarin heb ik onder meer aangegeven dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (IGJ) de Raad van Bestuur van Treant heeft gevraagd om de IGJ te voorzien van een actuele, afgestemde en complete onderbouwing van het voorgenomen besluit om de perinatale zorg bij Treant te reorganiseren. De consequenties van dit voorgenomen besluit voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg voor zwangere vrouwen en kinderen, en de keuzevrijheid om thuis te bevallen dienen hier onderdeel van uit te maken. Voor meer informatie hierover verwijs ik graag naar de genoemde brief die ik heden naar de Tweede Kamer stuur. De financiële consequenties van de voorgenomen sluiting van deze afdelingen voor acute verloskunde en kindergeneeskunde zijn mij niet bekend.
In de brief heb ik ook aangegeven dat de bereikbaarheid van de acute verloskunde conform de 45 minuten-norm bij concentratie van de acute verloskunde van Treant op locatie Emmen is geborgd. De mogelijke consequenties voor de partijen in de keten, waaronder ook de ambulancezorg, zullen ook worden besproken in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) Noord-Nederland, dat in dit kader een extra overleg met alle betrokken partijen heeft georganiseerd.
Wat zijn de consequenties voor de bereikbaarheid van overige zorg (naast kraamzorg) als gevolg van deze sluiting, onder andere met betrekking tot de aanrijtijden van ambulances?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van het sluiten van de kinderafdelingen voor de toekomst van de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal?
Dat is mij niet bekend. Treant heeft mij echter laten weten dat er op korte termijn aan het zorgaanbod in Hoogeveen en Stadskanaal, naast de voorgenomen sluiting van de afdelingen voor acute verloskunde en klinische kindergeneeskunde, niets verandert.
Omdat Treant steeds meer moeite ondervindt om voldoende artsen aan te trekken is Treant wel met partijen in gesprek over de toekomst van het ziekenhuis. In de concept regiovisie die Treant recent heeft gepubliceerd oppert Treant de mogelijkheid de acute, complexe en klinische zorg in de toekomst te concentreren in een interventiecentrum in het hart van de regio. De ziekenhuislocaties in Hoogeveen en Stadskanaal zouden zich in dat scenario toeleggen op poliklinische zorg, dagbehandeling en voor- en nazorg. In de komende maanden voert Treant gesprekken met betrokken stakeholders over deze concept regiovisie.
Wat zijn volgens u de onderliggende redenen voor de sluiting van de afdelingen in Hoogeveen en Stadskanaal? Klopt het dat de sluiting een gevolg is van een personeelstekort? Zo ja, wat zijn hiervan de achterliggende oorzaken?
In mijn brief van heden aan de Tweede Kamer heb ik aangegeven wat de argumenten van Treant zijn om het voorgenomen besluit te nemen om de acute verloskunde en kindergeneeskunde te concentreren op de locatie Emmen. Een tekort aan kinderartsen is voor Treant de belangrijkste beweegreden om tot het voorgenomen besluit te komen.
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea het besluit voorbarig noemt en de Treant Zorggroep dringend heeft verzocht de afdeling verloskunde in Stadskanaal en Hoogeveen niet te sluiten en het besluit in ieder geval uit te stellen?3
Ik wil mij niet mengen in een discussie tussen de zorgverzekeraar en zorgaanbieder. In de brief over het voorgenomen besluit van Treant die ik heden naar de Tweede Kamer stuur ben ik nader ingegaan op het proces met betrekking tot de besluitvorming van Treant. Ik heb daarbij aangegeven dat ik het belangrijk vind dat er een goed onderbouwd en goed afgestemd besluit over de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde van Treant komt, waarbij wordt voldaan aan de zorgplicht van de zorgverzekeraar en de kwaliteit en veiligheid van de zorg zijn geborgd.
Bent u nog steeds van mening, zoals u schreef in uw brief van 6 december 2017, dat bij beslissingen die invloed hebben op de bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in een regio, sprake moet zijn van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog, waarbij alle relevante regionale partijen, waaronder ook de gemeenten en de inwoners uit de omgeving, betrokken moeten zijn? Zo ja, is hier volgens u sprake van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog, gezien de reacties van de zorgverzekeraar en de betrokken gemeenten?4
Ja. Voor meer informatie hierover verwijs ik u graag naar mijn brief over dit onderwerp van heden aan de Tweede Kamer.
Wat is het verdere proces van de besluitvorming over het sluiten van de kinderafdelingen in Hoogeveen en Stadskanaal? Welke partijen worden hierbij betrokken?
In dit kader verwijs ik graag naar mijn brief van heden aan de Tweede Kamer waarin ik onder meer ben ingegaan op het proces dat Treant volgt om tot definitieve besluitvorming te komen, de vragen die de IGJ aan Treant heeft gesteld over het voorgenomen besluit en de acties die het ROAZ onderneemt.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er een goede zorginfrastructuur is in het noorden van het land? Zo ja, deelt u de mening dat met het sluiten van de kinderafdelingen in de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal deze zorginfrastructuur in gevaar komt?
Ik vind het zeker belangrijk dat er overal in Nederland sprake is van voldoende toegankelijke, kwalitatief goede en veilige zorg. Het zorgstelsel bevat daarvoor belangrijke randvoorwaarden. Zo moeten zorgverzekeraars er op basis van hun zorgplicht voor zorgen dat er voor hun verzekerden voldoende en tijdige zorg beschikbaar is, binnen een redelijke reisafstand. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet hier op toe. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. In mijn brief van heden aan de Tweede Kamer ben ik ingegaan op de acties die deze en andere partijen op dit moment ondernemen met betrekking tot het voorgenomen besluit van Treant. Doel daarvan is om ervoor te zorgen dat er een goed onderbouwd en goed afgestemd besluit over de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde komt, waarbij wordt voldaan aan de zorgplicht van de zorgverzekeraar en de kwaliteit en veiligheid van de zorg zijn geborgd.
Het bericht ‘Populaire games overtreden gokregels’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Populaire games overtreden gokregels»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Kunt u een inschatting geven in hoeverre ook andere spellen gebruik maken van «loot boxes»?
Het is niet bekend hoeveel andere spellen gebruikmaken van loot boxes. De Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) schat in dat dit er meer dan duizend zijn.
Kunt u toelichten waarom niet alle «loot boxes» die tegen betaling kunnen worden geopend, aangemerkt en aangepakt kunnen worden als kansspel?
Op grond van artikel 1, eerste lid, onder a van de Wet op de kansspelen (hierna: Wok) is het verboden om zonder vergunning van de Ksa kansspelen aan te bieden waarbij een prijs kan worden gewonnen. Naast de klassieke geldprijzen of prijzen in natura kunnen spelers thans ook virtuele goederen winnen. De virtuele goederen uit loot boxen zijn daar een voorbeeld van. In de Leidraad beoordeling kansspelen beschrijft de Ksa hoe zij beoordeelt of er sprake is van een prijs, bezien vanuit de doelstellingen van de Wok en in aansluiting op de Wet op de kansspelbelasting.2 Hieruit volgt dat er sprake is van een prijs wanneer het verworven goed verhandelbaar is in het economisch verkeer. Bij een groot aantal virtuele goederen in loot-boxes is dat niet het geval. Zij kunnen derhalve niet worden aangepakt als kansspel op grond van de Wok.
Kunt u bevestigen dat ook de spellen waar de prijzen uit de «loot boxes» niet te verhandelen zijn, het risico op verslaving en grote financiële uitgaven vergroten? Zouden deze «loot boxes» niet ook onder de kansspelwet moeten vallen? Bent u bereid daartoe voorstellen te doen?
Alhoewel spellen met niet-verhandelbare loot boxes geen kansspelen zijn, kunnen deze spellen leiden tot verslavings- of financiële risico’s.
Ik hecht eraan dat er op verschillende manieren wordt ingezet op het creëren van bewustwording over deze risico’s. Het potentiële risico op verslaving bij spellen waarin niet-verhandelbare loot boxes worden aangeboden is sterk afhankelijk van de wijze waarop ze worden aangeboden, zo blijkt uit recent onderzoek verricht door de Ksa.3 De Ksa deelt daarom haar kennis over risicoverlagende factoren met de game sector. Ook wijst zij bij hen op het belang van leeftijdsgrenzen bij games met kansspelelementen zoals niet-verhandelbare loot boxes.
Ouders spelen daarnaast een belangrijke rol bij het verantwoord speel- en koopgedrag van kinderen. Zie over de aanpak om bewustwording te bereiken ook het antwoord bij vraag 8. Niet-verhandelbare loot boxes zijn reguliere producten die vallen onder het consumentenrecht, waaronder het verbod op misleiding en oneerlijke handelspraktijken. Spelers worden derhalve door middel van deze wetgeving beschermd.
Gezien deze bestaande mogelijkheden tot het aanpakken van de risico’s en de inzet op bewustwording, acht ik het niet nodig om niet-verhandelbare loot boxes onder de Wok te brengen.
Welk deel van de 24 miljard euro die grote bedrijven naar schatting verdienen aan de virtuele schatkistjes wordt door Nederlandse jongeren opgebracht?
De Ksa noch mij is dit bekend.
Wat gaat u doen teneinde te voorkomen dat jongeren als «cash-cow» dienen van de game industrie, waarbij het risico op verslaving en onverantwoorde financiële uitgaven levensgroot is? Bent u bereid de game-industrie hierop aan te spreken?
Zie ook mijn antwoord bij vraag 4. Daarnaast vind ik het belangrijk dat illegaal aanbod van kansspelen aangepakt wordt. Daarom zal de Ksa handhavend optreden tegen aanbieders van games met hierin verhandelbare loot boxes. Zij is hierin vooruitstrevend ten opzichte van andere Europese toezichthouders. Ook houdt de Ksa de grens tussen gamen en gokken nauwlettend in de gaten, voert zij diverse onderzoek uit naar de risico’s binnen dit grensgebied en is zij in gesprek met andere toezichthouders en de gamesector om hen te wijzen op de risico’s voor met name jongeren.
Kunt u aangeven hoeveel mensen zich laten behandelen in de verslavingszorg vanwege een kansspelverslaving en/of een gameverslaving? Hoeveel daarvan zijn kinderen of jongeren? Zijn de cijfers uit te splitsen naar leeftijdscategorie?
Uit het Landelijk informatiesysteem drugs en alcohol blijkt dat voor internetgamen de hulpvraag bij de verslavingszorg tot 2013 sterk gestegen is en sinds dat jaar stabiel blijft met ruim 500 hulpvragers. In 2015 bedroeg het aantal hulpvragen voor internetgamen 537. Van deze hulpvragers is 82% jonger dan 25 jaar. Een verdere uitsplitsing naar leeftijdscategorieën is niet mogelijk.
Voor gokken is het beroep op de hulpverlening sinds 2010 gedaald. In 2015 bedroeg de hulpvraag voor gokken 2.186 hulpzoekers. Van hen is 16% onder de 25 jaar.
Wat is de aanpak om game-verslaving te voorkomen en de jongeren bewust te maken van de risico’s op gokverslaving ook bij dit soort spellen?
Gamen is voor veel jongeren een populaire en normale vorm van vrijetijdsbesteding. Een klein deel heeft echter moeite het gamegedrag onder controle te houden, wat kan leiden tot structurele problemen met de psychosociale ontwikkeling, lichamelijke conditie of het bredere functioneren. Er bestaat helaas geen eenduidige oplossing om game-verslaving te voorkomen. Er wordt daarom door VWS en JenV ingezet op het informeren van spelers en hun omgeving, het bespreekbaar maken van risicovol speelgedrag en het stimuleren van het vroegtijdig vinden van passende hulp. Ouders, professionals en gamers kunnen hiervoor terecht op verschillende websites.
Op www.gameninfo.nl en www.gokkeninfo.nl is bijvoorbeeld informatie te vinden over loot boxes, evenals tips om gezond te gamen, een zelftest waarmee jongeren inzicht krijgen in hun eigen game- of gokgedrag en een totaal overzicht van beschikbare hulp. Via de gameninfolijn is direct contact mogelijk, telefonisch of via de chat. Specifiek voor ouders staan op de website www.uwkindengamen.nl
tips voor onder andere het in gesprek gaan met hun kind en het stellen van regels.
Het bericht ‘Spreekuurrechter stopt, ondanks succes’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Spreekuurrechter stopt, ondanks succes»?1
Ja.
Klopt het, dat het bij de spreekuurrechter ging om een proef met een eindmoment? Wordt deze proef ook geëvalueerd?
Op beide vragen is het antwoord ja.
Op welke wijze worden de resultaten van deze proef betrokken bij de uitwerking van de passage in het regeerakkoord, waarin gesteld wordt dat maatschappelijk effectieve rechtspraak innovatieve wetgeving vereist die ruimte biedt aan de rechter te experimenteren met eenvoudige procedures die partijen bij elkaar brengen en conflicten niet op de spits drijven?
In mijn brief «Naar een maatschappelijk effectievere rechtspraak» van 20 april jl. ben ik ingegaan op de relatie tussen bestaande en toekomstige experimenten en de plannen van het kabinet om samen met de rechtspraak te komen tot een maatschappelijk effectievere rechtspraak. Er zijn meer van dit soort experimenten nodig om te zien of bredere toepassing mogelijk is en of daarvoor wetswijziging nodig is. Daaraan kan ook de Experimentenwet rechtspleging die op 20 april jl. in consultatie is gegaan een bijdrage leveren. Ik verwijs tevens naar mijn antwoorden op de op 11 april 2018 door het lid Van Nispen gestelde vragen.
Welke mogelijkheden heeft de rechtbank Noord-Nederland om verder vorm te geven aan snelle, laagdrempelige en eenvoudige geschilbeslechting door de rechter? Behoort een vervolg van de proef met de spreekuurrechter ook voor de rechtbank Noord-Nederland tot de mogelijkheden?
De rechtbank Noord-Nederland heeft in een persbericht op 11 april jl. gemeld dat de pilot spreekuurrechter bij deze rechtbank stopt en dat het belangrijk is dat ook bij andere rechtbanken met deze vorm van rechtspraak wordt geëxperimenteerd.2 De pilot wordt geëvalueerd. Het is belangrijk die evaluatie nu af te wachten. Er zijn positieve ervaringen opgedaan, maar ook leerpunten. Het is belangrijk dat juist op de leerpunten het concept verder wordt uitgewerkt en ervaring wordt opgedaan.
De verkeersveiligheid op de N36 |
|
Jan de Graaf (CDA), Maurits von Martels (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich de motie Von Martels/Dijkstra (Kamerstuk 29 398, nr. 598) over de verkeersveiligheid op de N36, die op 27 maart 2018 vrijwel unaniem door de Tweede Kamer is aangenomen?1
Ja.
Herinnert u zich uw commentaar op bovenstaande motie tijdens het debat over het verslag van het algemeen overleg (VAO) Wegverkeer en Verkeersveiligheid op 22 maart 2018, waarbij u aankondigde specifiek te zullen kijken naar de delen van de N36 waar nog geen verbreding van het wegprofiel is voorzien?
Ja, dat kan ik me herinneren.
Bent u op de hoogte van de verwachtingen die uw uitlatingen bij lokale en regionale bestuurders en weggebruikers heeft gewekt?2
Ja, ik heb kennisgenomen van reacties van bestuurders in de regionale media.
Herinnert u zich de afspraken in het regeerakkoord, waarin staat dat het kabinet zich nadrukkelijk wil inzetten voor een bevordering van de verkeersveiligheid, met name op de N-wegen, en daarvoor ook extra middelen heeft gereserveerd?
Ja, de inhoud van het regeerakkoord is mij bekend. In mijn brief3 van 23 april jl. heb ik aangegeven hoe ik invulling geef aan de afspraken met betrekking tot de investeringen voor de veiligheid op N-wegen. Voor het deel van de middelen dat op rijks-N-wegen wordt ingezet, wordt momenteel over het gehele rijks-N-wegennet bezien wat de beste invulling is.
Bent u zich ervan bewust dat de N36 ook in het recente Wegenonderzoek van RTL Nieuws opnieuw naar voren kwam als een van de gevaarlijkste wegen van Nederland?3
Het recente wegenonderzoek van RTL is mij bekend.
Acht u een telkens wisselend wegprofiel, wat het resultaat is als bij het groot onderhoud van de N36 dit jaar twee stukken van genoemde weg niet worden verbreed, bevorderlijk voor de verkeersveiligheid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij het groot onderhoud aan de N36 wordt de verkeersveiligheid verbeterd doordat het wegprofiel op delen wordt aangepast. Daarnaast wordt over
de hele N36 tussen Almelo en Witte Paal ribbelmarkering aangebracht. Deze markering geeft een waarschuwing als auto’s met de banden over de markering rijden en naast de rijstrook dreigen te komen. Ook worden reflectoren aangebracht die in het donker het verloop van de weg markeren. Tenslotte wordt met hectometerborden aangegeven welke snelheid geldt.
Naar aanleiding van de aangenomen motie onderzoek ik wat de meerwaarde is van verbreding op de delen waar groot onderhoud nu niet plaatsvindt. De uitkomsten van dit onderzoek betrek ik bij de prioritering van de beschikbare middelen voor de rijks-N-wegen.
Bent u zich ervan bewust dat indien de betreffende trajecten van de N36 (ten noorden van Almelo en het stuk tussen Mariënberg en de N34) nu niet aangepakt worden, dit in een later stadium alsnog moet gebeuren, met alle extra kosten en overlast van dien?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven onderzoek ik op dit moment de mogelijkheden van verbreding van de N36 waar dit jaar geen groot onderhoud plaatsvindt. Aan de uitkomsten en mogelijke gevolgen van dit onderzoek kan ik nu nog geen conclusies verbinden. Wel is het in het algemeen zo dat juist de combinatie met gepland groot onderhoud een belangrijke bijdrage levert aan de kosteneffectiviteit van een maatregel.
Welke acties heeft u sinds het aannemen van bovengenoemde motie in gang gezet om ervoor te zorgen dat bij het groot onderhoud aan de N36 dit jaar ook de twee ontbrekende stukken een breder wegprofiel krijgen?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, onderzoek ik naar aanleiding van de aangenomen motie of de resterende delen van de N36 verbreed kunnen worden. De uitkomsten van dit onderzoek betrek ik bij de brede prioritering van beschikbare middelen voor de rijks-N-wegen. In de tweede helft van 2018 zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten.
Kunt u garanderen dat bij het groot onderhoud dit jaar ook daadwerkelijk de hele N36 een breder wegprofiel krijgt? Zo nee, waarom niet?
Deze garantie kan ik niet op voorhand geven, aangezien ik met de beschikbare middelen een bredere afweging moet maken over het gehele rijks-N-wegennet. Zoals ik bij het antwoord op vraag 6 en 8 heb aangegeven, onderzoek ik of de resterende delen van de N36 verbreed kunnen worden en informeer ik u over de uitkomsten in de tweede helft van 2018.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja, bij dezen.
Het bericht ‘Gevaarlijk 'pedohandboek' al jaren op internet te vinden’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gevaarlijk «pedohandboek» al jaren op internet te vinden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze zeer verwerpelijke handleiding personen op ideeën kan brengen en zelfs kan helpen bij het misbruiken van kinderen zonder sporen achter te laten?
Zoals in het bericht door een van de geraadpleegde experts wordt aangegeven, is het mogelijk dat pedoseksuelen kennis nemen van de inhoud van het handboek en zich daardoor laten inspireren. Het bestaan en rondcirculeren van dergelijk materiaal op internet vind ik verwerpelijk. Seksueel misbruik beschadigt het leven van een kind en diens naaste omgeving enorm. Sinds begin dit jaar zet ik me sterk in voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik. Als onderdeel van de hernieuwde aanpak online seksueel kindermisbruik bezie ik hoe de overheid met het bedrijfsleven (internetbedrijven) kan samenwerken om online seksueel kindermisbruik aan te pakken. Zoals toegezegd tijdens het AO zeden van 23 april jl. zal ik over de vorderingen van de publiek-private aanpak, de bestuursrechtelijke aanpak en het optimaal benutten van de strafrechtelijke mogelijkheden in september a.s. een voortgangsbrief aan uw Kamer zenden. 2
Voor zover met de derde vraag is bedoeld dat tegen de kennisneming van een dergelijk handboek niet strafrechtelijk kan worden opgetreden, kan deze stellingname worden onderschreven. Strafrechtelijk optreden is daarentegen wel mogelijk tegen het vervaardigen, voorhanden hebben of verspreiden van teksten uit een dergelijk werk. De strafbepalingen die, afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval, daarvoor in aanmerking komen, zijn opruiing (artikel 131 Sr), de verspreiding van een opruiend geschrift (artikel 132 Sr) en (de verspreiding van) het aanbod tot medeplichtigheid (artikelen 133 en 134 Sr). Ook is denkbaar dat strafrechtelijk kan worden opgetreden op grond van artikel 46 Sr, de strafbare voorbereiding. Deze bepaling stelt onder meer het opzettelijk verwerven, vervaardigen of voorhanden hebben van informatiedragers bestemd tot het plegen van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld strafbaar. Gaat het om een handboek waarin kinderpornografische afbeeldingen zijn opgenomen, dan kan strafrechtelijke aansprakelijkheid worden aangenomen op grond van artikel 240b Sr.
Tot slot kunnen de bepalingen inzake deelneming aan strafbare feiten, in het bijzonder die betreffende uitlokking en medeplichtigheid, toepassing vinden als blijkt dat iemand anders een misdrijf heeft gepleegd op basis van de in het handboek opgenomen instructies. Nu vooralsnog niet is gebleken dat de voormelde strafbepalingen ontoereikend zouden zijn om strafrechtelijk te kunnen optreden tegen het vervaardigen, voorhanden hebben en de verspreiding van dergelijke handboeken, zie ik voor de introductie van nieuwe wetgeving geen reden.
Klopt het dat het bezit of de verspreiding van dit boek niet strafbaar is? Biedt het Nederlandse recht derhalve inderdaad geen mogelijkheden hiertegen iets te ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de door een woordvoerder geuite stellingname van het openbaar ministerie, namelijk dat het niet strafbaar is en daarbij aanvulde "net als handleidingen om bommen te maken of de perfecte moord te plegen. In Nederland hebben we geen gedachtenpolitie»? Zou het gedachtenpolitie zijn wanneer hier actie tegen zou worden ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden zijn er om het bezit van dit «pedohandboek» en het op papier en digitaal verspreiden ervan strafbaar te stellen? Bent u bereid dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het document in Groot-Brittannië al wel strafbaar is en er aldaar mensen zijn veroordeeld op basis van het feit dat ze het document in bezit hadden? Hebben meer landen het strafbaar gesteld?
In Engeland, Wales en Noord-Ierland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken («any item that contains advice or guidance about abusing children sexually») sinds 2015 apart strafbaar gesteld3. Het Ministerie van Justitie van het Verenigd Koninkrijk heeft desgevraagd mijn ministerie bericht dat ze niet beschikken over gegevens over (aantallen) veroordelingen in 2015 en 2016.4 Dit kan worden verklaard doordat in hun registratiesysteem alleen het hoofddelict wordt vermeld.
In Schotland is het niet apart strafbaar gesteld. Wel kan de publicatie op internet van een dergelijk handboek mogelijk worden vervolgd op basis van de strafbaarstelling van het ongepast gebruik van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.5 Uit hun statistieken valt volgens het Schotse Ministerie van Justitie niet te achterhalen of dit in de praktijk gebeurt.
Uitvraag bij andere landen heeft tot dusver alleen geleid tot informatie omtrent landen die het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken, ook niet afzonderlijk strafbaar hebben gesteld. Doorgaans zijn er wel andere (generieke) strafbepalingen op basis waarvan strafrechtelijk kan worden opgetreden.
Zijn er gevallen in Nederland bekend van verdachte of veroordeelde kindermisbruikers of kinderpornobezitters die in het bezit waren van een dergelijke handleiding?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Van Oosten (vragen van 20 maart 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2453) zijn dergelijke handleidingen veelal te vinden op verschillende omgevingen, gericht op kindermisbruik en kinderporno, op het TOR-netwerk (Darkweb). De gebruikers van deze handleidingen hebben deze meestal niet «in bezit» of «voorhanden», maar bezoeken de websites/ omgevingen waar deze handleidingen te vinden zijn.
Het Openbaar Ministerie heeft desgevraagd aangegeven niets te kunnen zeggen over het aantal veroordelingen, omdat zij niet registreren op details als het «voorhanden hebben» of het «in bezit» hebben.
Kunt u aangeven wat het principiële verschil is tussen dit handboek dat niet verboden is en (virtueel) kinderpornografisch materiaal dat wel verboden is?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 4, is strafrechtelijk optreden tegen het vervaardigen, voorhanden hebben of verspreiden van teksten uit een dergelijk werk wel degelijk mogelijk. Welke strafbaarstelling in een specifiek geval van toepassing is, is afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Er kan sprake zijn van kinderpornografie (240b Sr), indien in het handboek kinderpornografische afbeeldingen zijn opgenomen. Daaronder valt virtuele kinderpornografie. Virtuele kinderpornografie valt volgens de wetgever onder de strafbaarstelling van artikel 240b Sr, voor zover het gaat om «realistische» afbeeldingen. Dat wil zeggen dat de afbeelding niet van een echte afbeelding moet zijn te onderscheiden. Er kan dan ook niet worden gesproken van een principieel verschil.
Het bericht ‘Verhoging geluidswal langs A20 bij Maassluis in zicht’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verhoging geluidswal langs A20 bij Maassluis in zicht»1 van 8 maart 2018 bij WOS.nl, de lokale omroep voor Westland, Maassluis, Midden-Delfland en Hoek van Holland?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de bewoners tussen de Bomenbuurt en het Kastanjedal enerzijds en de A20 anderzijds al vele jaren een enorme geluidsoverlast te verduren hebben en dat gesprekken tussen de gemeente, de DCMR Milieudienst Rijnmond en Rijkswaterstaat tot nu toe niet tot actie hebben geleid?
Ik ben ervan op de hoogte dat de bewoners geluidsoverlast ervaren. In bestuurlijke overleggen tussen de gemeente en Rijkswaterstaat is de geluidsproblematiek onderwerp van gesprek geweest. In deze gesprekken heeft de gemeente aangekondigd het initiatief te nemen voor de verhoging van de aarden geluidswal langs de A20, welke in beheer is van de gemeente Maassluis.
Bent u ervan op de hoogte dat de geluidsoverlast is toegenomen sinds de maximum snelheid is verhoogd naar 130 km per uur?
Tijdens een overleg in 2016 heeft de bewonersvereniging aan Rijkswaterstaat medegedeeld dat de ervaren geluidsoverlast is toegenomen sinds de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u. Rijkswaterstaat rapporteert jaarlijks in het Nalevingsverslag Geluidproductieplafonds Rijkswegen of de geluidsniveaus binnen het wettelijk vastgestelde geluidsproductieplafond (GPP) blijven. Uit deze monitoring blijkt dat de geluidsniveaus langs de A20 onder het wettelijk vastgestelde Geluidsproductieplafond (GPP) liggen.
Klopt het dat Rijkswaterstaat van mening is dat de geluidsoverlast binnen de normen blijft en klopt het dat die conclusie is gebaseerd op berekeningen in plaats van metingen?
Zoals aangegeven in antwoord 3 blijft de geluidsproductie binnen de vastgestelde geluidproductieplafonds. Dit is gebaseerd op een in de wet- en regelgeving voorgeschreven systematiek van berekeningen. Ieder jaar wordt door het onafhankelijke Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een meetprogramma uitgevoerd ter validatie van deze rekenmethode.
Houden de normberekeningen rekening met de inmiddels hogere maximum snelheid van 130 km/u? Zo nee, waarom niet?
In de jaarlijkse monitoring van de geluidproductie op referentiepunten langs de rijkswegen ten behoeve van de naleving van de geluidsproductieplafonds (GPP) wordt inderdaad uitgegaan van de actuele maximum snelheid.
Klopt het dat tijdens gesprekken in 2016 tussen de Maassluisse wethouder en Rijkswaterstaat de optie is besproken voor de uitbreiding van de geluidswal, maar dat Rijkswaterstaat aangegeven heeft hier geen heil in te zien? Wat was de reden dat Rijkswaterstaat geen medewerking wil verlenen aan het verminderen van de geluidsoverlast?
In een overleg tussen de gemeente Maassluis en Rijkswaterstaat op 8 juli 2016 heeft de gemeente aangegeven snel aan de slag te willen met de ophoging van de geluidswal. Deze geluidswal is in beheer bij de gemeente. Indien de gemeente het initiatief neemt om de geluidswal op te hogen zal Rijkswaterstaat medewerking hieraan verlenen.
Wat is volgens u de rol/taak die Rijkswaterstaat heeft in het voorkomen van geluidsoverlast van de A20 voor de bewoners?
Rijkswaterstaat heeft de taak om de geluidsniveaus jaarlijks te monitoren en om bij overschrijdingen van de wettelijk vastgestelde geluidsproductieplafonds of bij dreigende overschrijdingen daarvan, te onderzoeken of binnen het wettelijk vastgestelde doelmatigheidscriterium maatregelen mogelijk zijn. Daarnaast geeft Rijkswaterstaat via het Meerjarenprogramma Geluidssanering (MJPG) uitvoering aan de wettelijke saneerplicht.
Klopt het dat Rijkswaterstaat al zeker sinds 2014 bezig is met het akoestisch onderzoek en dat dit onderzoek pas in 2020 afgerond zal zijn met een plan van aanpak? Waarom duurt dit zo lang en waarom worden er geen geluidsreducerende maatregelen genomen?
Dit betreft het onderzoek in het kader van het MJPG. In dit programma wordt onderzocht bij welke woningen sprake is van een te hoge geluidsbelasting en welke te nemen maatregelen doelmatig zijn. Langs de A20 liggen in de gemeente Maassluis twee woningen met een te hoge geluidsbelasting. Dit is echter ten oosten van Maassluis en niet ter hoogte van de aarden wal.
Bent u ervan op de hoogte dat bewonersverenigingen en de lokale politiek klaar staan om goedkope en duurzame initiatieven te nemen om de geluidsoverlast aan te pakken? Bent u bereid Rijkswaterstaat opdracht te geven mee te laten denken, mee te laten werken en zo mogelijk mee te laten investeren om deze jarenlange, slepende kwestie te helpen oplossen?
Rijkswaterstaat heeft op deze locatie geen wettelijke grondslag om zelf maatregelen te treffen, maar is zeker bereid om mee te denken, kennis en expertise te delen en een door de gemeente gefinancierde ophoging te faciliteren.
Geluidsoverlast door verouderde geluidsschermen langs de A28 bij Harderwijk |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de geluidoverlast en overlast door fijnstof die de inwoners van Harderwijk ervaren en die veroorzaakt wordt door de A28?1
Ja, dit is mij bekend.
Klopt het dat de geluidsproductieplafonds in de aangrenzende woonwijken op grond van de Wet milieubeheer worden overschreden?
Nee, dit klopt niet. Jaarlijks wordt berekend of de geluidproductieplafonds (GPP’s) worden overschreden of dat er overschrijding van de plafonds dreigt. De nalevingsverslagen worden gepubliceerd en aangeboden aan de Tweede Kamer. Uit de berekeningen blijkt dat de GPPs op deze locatie niet worden overschreden.
Kunt u toelichten waarom bij de nieuwbouwwijk Harderweide geluidsschermen van 8 meter tot 12 meter hoog nodig zijn, terwijl bij bestaande wijken zoals Stadsweiden de verouderde schermen van 2,5 meter tot 3 meter afdoende zouden moeten zijn?
Voor geluid zijn momenteel zowel de Wet milieubeheer als de Wet geluidhinder relevant. Deze zullen worden samengevoegd en opgenomen in de Omgevingswet. In de Wet milieubeheer is vastgelegd dat Rijkswaterstaat bij het wijzigen, aanleggen en onderhouden van rijkswegen altijd in de gaten houdt of het geluid er binnen de vastgestelde grenzen blijft. Bij nieuwe situaties langs de rijkswegen, zoals een nieuwbouwwijk geldt de Wet geluidhinder. 2
De Wet milieubeheer streeft met de introductie van de naleving van geluidproductieplafonds een stand-still situatie na. Daarmee werd vanaf 2012 een betere bescherming geboden tegen toename van geluid. Het verouderde scherm valt onder de nalevingsplicht van de Wet milieubeheer.
Met de komst van de Wet milieubeheer in 2012 is er ook een eenmalige saneringsopgave voor het Rijk gekomen, welke op het moment in uitvoering is. In het Meerjarenprogramma Geluidssanering (MJPG) worden in dat kader momenteel de woningen met een te hoge geluidsbelasting in beeld gebracht. Vervolgens worden maatregelen bepaald, die worden opgenomen in een saneringsplan. Een deel van het bestaande scherm is opgenomen in het onderzoek voor het MJPG.
De Wet geluidhinder biedt nieuw geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van wegverkeer. Dat geldt eveneens voor nieuwbouw van woningen in de buurt van rijkswegen. Bij de nieuwbouwwijk Harderweide gelden daarom de strengere normen uit de Wet geluidhinder voor nieuwbouw van woningen langs wegen, hetgeen leidt tot hogere schermen.
Achtergrond hiervan is het algemene uitgangspunt in de geluidwetgeving dat in eerste instantie nieuwe geluidshinder voorkomen moet worden. Daarom gelden bij nieuwbouwlocaties strengere eisen dan bij het beheer van bestaande situaties. Bij bestaande situaties zijn deze eisen niet realistisch en is de normstelling gericht op eenmalige sanering van te hoog belaste woningen, in combinatie met het voorkomen van nieuwe knelpunten volgens het stand still principe (in het geval van bijvoorbeeld groei van het verkeer of wegaanpassing).
Klopt het dat Rijkswaterstaat plannen heeft om de verouderde geluidsschermen na 2020 te vervangen, maar dat de schermen even hoog blijven als de bestaande schermen? Bent u bereid om te onderzoeken of de vervanging eerder kan plaatsvinden? Bent u bereid om samen met Rijkswaterstaat, de betrokken gemeente en de provincie te overleggen over het verhogen van de geluidsschermen om geluidsoverlast en fijnstof in de woonwijken terug te dringen, waarbij de kosten eventueel kunnen worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Het vervangen van het geluidscherm is gepland na 2020. Het gaat hierbij om het vervangen van het bestaande geluidscherm door een geluidscherm met dezelfde afmetingen. Zoals aangegeven in antwoord 3 valt een deel van het bestaande scherm binnen het MJPG. Voor dit deel wordt dus onderzocht of het moet worden verhoogd. Besluitvorming hierover moet nog plaatsvinden op basis van het onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd.
Verder ben ik zeker bereid om mee te denken met de gemeente en provincie over de lokale situatie. Afgelopen jaren is Rijkswaterstaat regelmatig met de gemeente Harderwijk en omwonenden in gesprek geweest. Rijkswaterstaat zal de maatregelen uitvoeren die op basis van de Wet milieubeheer noodzakelijk zijn. Gemeente en provincie kunnen voor eigen kosten aanvullende maatregelen voorstellen. Daarbij is het zaak de maatregelen goed op elkaar te laten aansluiten en kan het werk gelijktijdig worden uitgevoerd.
Klopt het dat bij vervanging van geluidsschermen de Wet geluidhinder niet van kracht is? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Dat klopt, in dit geval is de Wet milieubeheer van toepassing. Zie voor de toelichting antwoord 3.
Zijn geluidsoverlast en overlast door fijnstof onderdeel van het onderzoek dat wordt uitgevoerd in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) naar de toegenomen drukte op de A28? Zo nee, bent u bereid dit onderwerp toe te voegen aan het MIRT-onderzoek, aangezien in het onderzoek wordt gekeken naar welke opgaven er op korte en langere termijn spelen en dat het uitgangspunt een slim en duurzaam vervoersysteem is? Bent u het ermee eens dat bij een slim en duurzaam vervoersysteem ook het terugdringen van geluidsoverlast en uitstoot van fijnstof horen?2
Het MIRT-onderzoek heeft tot doel in beeld te brengen wat de toekomstige problematiek is op de A28. Het onderzoek richt zich daarom in eerste instantie op verkeerskundige aspecten, maar voor zover relevant worden daar vanzelfsprekend ook milieu en duurzaamheidsaspecten bij betrokken. Ik wil hierbij benadrukken dat het MIRT-onderzoek een eerste fase is, waarin de bereikbaarheidsopgave in kaart wordt gebracht; eventuele maatregelen komen in latere fasen aan bod.
Het objectieve verdeelmodel Wmo en Jeugd in relatie tot doelmatig medicijngebruik |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat de gemeente Asten in overleg met huisartsen en apothekers een doelmatig voorschrijfsysteem van medicijnen heeft ontwikkeld, waardoor het medicijngebruik is teruggedrongen, zorgkosten zijn bespaard en het probleem van «medicijnresten in afvalwater» bij de bron wordt aangepakt? Zijn er andere gemeenten die, al dan niet samen met waterschappen, een vergelijkbare inzet hebben?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Het is mij niet bekend of andere gemeenten een vergelijkbare inzet hebben.
Als het medicijngebruik op een gewenste manier kan worden beïnvloed door beleid, is dan de verdeelmaatstaf Farmaceutische Kosten Groep (FKG) nog te hanteren als objectieve verdeelmaatstaf in de integratie-uitkering sociaal domein Wmo en Jeugd? Hoe kan worden voorkomen dat gemeenten worden «gestraft» voor het doelmatig voorschrijven van medicijnen met een lagere bijdrage uit het Gemeentefonds?
De Financiële-verhoudingswet stelt meerdere eisen aan een verdeelmaatstaf. Het gaat bij het ontwikkelen van een verdeelmodel om het vinden van de goede balans tussen alle eisen en daar is ook naar gekeken bij de totstandkoming van de verdeelmodellen voor Jeugd en Wmo. Bij de totstandkoming van de verdeelmodellen bleek het medicijngebruik in combinatie met de andere verdeelmaatstaven gemiddeld goed aan te sluiten bij de kosten van gemeenten.
Het is van belang om de verdeelmaatstaven, die samen het verdeelmodel vormen, in samenhang te bezien. Een individuele maatstaf kan niet voor iedere gemeente volledig aansluiten op de kosten. Dat past ook niet bij de globaliteit van het gemeentefonds. Op sommige onderdelen zal een individuele gemeente meer ontvangen dan zij aan kosten maakt, op andere onderdelen minder. Het gaat er in de verdeling van het gemeentefonds om dat de uitkering op het niveau van een afgebakend beleidsterrein globaal aansluit bij de kostenstructuur van alle gemeenten gezamenlijk.
Wanneer start de evaluatie van de verdeelmodellen sociaal domein? Bent u bereid daarin specifiek aandacht te besteden aan de verdeelmaatstaf medicijngebruik en de effecten daarvan voor de integratie-uitkering sociaal domein Wmo en Jeugd aan gemeenten die inzetten op het doelmatig voorschrijven van medicijnen?
Na de toezegging aan de Tweede Kamer (Algemeen Overleg Sociaal Domein, 31 mei 2017) van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de verdeelmodellen in het sociaal domein te evalueren, is begin oktober 2017 begonnen met een kwalitatieve analyse. Dit onderzoek gaat in op de vraag in hoeverre de beleidsmatige uitgangspunten die zijn gehanteerd bij de ontwikkeling van de verdeelmodellen in het sociaal domein overeenkomen met de daadwerkelijke praktijk. In het kwalitatieve onderzoek komen alle signalen van gemeenten en andere partijen met betrekking tot de verdeelmodellen samen. De kwalitatieve analyse is dit voorjaar afgerond, waarna besluitvorming plaats zal vinden over een kwantitatief vervolgonderzoek. Het vraagstuk van het doelmatig voorschrijven van medicijnen is in het kwalitatief onderzoek geadresseerd. Zodra dit onderzoek is afgerond, zal ik het onderzoeksrapport aan uw Kamer aanbieden. Daarnaast zal ik aan dit vraagstuk ook aandacht besteden in een kwantitatief vervolgonderzoek.
Welke mogelijkheden ziet u op korte termijn om gemeenten zoals Asten te compenseren voor het ondervinden van nadelen in de bekostiging als gevolg van het nemen van wenselijke maatregelen, zoals het doelmatig voorschrijven van medicijnen?
Een integrale benadering van het vraagstuk staat voorop. Compensatie van een individuele gemeente op een enkele verdeelmaatstaf past daar niet bij. In de evaluatie van de verdeelmodellen sociaal domein komen alle signalen van gemeenten met betrekking tot de verdeelmodellen samen en zullen de verdeelformules in relatie tot de kosten van gemeenten integraal worden bezien.
Ziet u mogelijkheden om de Astense aanpak voor het doelmatig voorschrijven van medicijnen breder onder de aandacht te brengen?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport juicht maatregelen voor het doelmatig voorschrijven van medicijnen toe en moedigt partijen aan om zelf best practices met elkaar te delen in plaats van dat het Ministerie van VWS dit zelf verspreidt.
Files bij de Afsluitdijk door herhaaldelijke storingen bij de draaibruggen bij Kornwerderzand |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Brug Kornwerderzand weer kapot, verkeer over zuidelijke brug»1 en «Brug Kornwerderzand nog stuk, kans op vertraging»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het aantal storingen bij de draaibruggen bij Kornwerderzand veel te hoog is en het fileleed van en naar de Afsluitdijk veel ergernis en economische schade oplevert, terwijl de Afsluitdijk een belangrijke levensader is voor Fryslân en het achterland?
Storingen zijn erg vervelend. Er is mij alles aan gelegen om storingen zoveel mogelijk te voorkomen. Helaas zijn storingen nooit helemaal te voorkomen.
In geval van storingen probeert Rijkswaterstaat de hinder zoveel mogelijk te beperken. De economische schade van storingen wordt niet berekend.
In de afgelopen jaren zijn er diverse werkzaamheden uitgevoerd om storingen te doen verminderen, zoals het vervangen van het besturings-en bedieningssysteem en het vervangen van de voegovergangen bij bruggen. Verder is het onderhoudsconcept aangepast door het intensiveren van de inspecties en het regulier onderhoud. Daarnaast is en wordt een aantal technische verbetermaatregelen doorgevoerd.
Wat is de verklaring voor de regelmatige storingen aan de draaibruggen?
De storingen die optreden zijn divers van aard. Bij Kornwerderzand hebben zich in 2016 negen storingen voorgedaan en in 2017 waren dat er vijf. Hiervan waren er twee korte storingen aan de zuidbrug die veroorzaakt werden door een kabelbreuk en niet-functionerende schakelaar. De overige drie storingen in 2017 waren aan de noordbrug en werden veroorzaakt door de warmte. Ook de storing van 6 maart jongstleden aan de noordbrug bij Kornwerderzand is veroorzaakt door een temperatuurverschil tussen de onderkant en de bovenkant van de brug. Door de zon was de bovenkant van de brug sterk opgewarmd. Tegelijkertijd was het water en de onderkant van de brug nog erg koud, waardoor de brug aan de onderkant afkoelde. Hierdoor vervormde de brug, waardoor deze niet meer kon sluiten. Een dergelijke situatie is nog niet eerder zo vroeg in het jaar opgetreden. In het voorjaar/zomer van 2017 heeft de noordbrug van de Afsluitdijk bij Kornwerderzand ook te kampen gehad met dit probleem.
Rijkswaterstaat heeft hierop actie ondernomen, door bij warmte handmatig te koelen. Op 6 maart jongstleden was het niet mogelijk het koelen van de brug goed uit te voeren vanwege de toen nog optredende nachtvorst, hetgeen weer andere veiligheidsrisico’s met zich mee zou brengen. In april 2018 komt er op de noordbrug net zoals op de zuidbrug een automatisch koelsysteem, waardoor storingen als gevolg van warmte kunnen worden ondervangen De andere twee storingen in 2018 zijn veroorzaakt door een losgetrilde sensor en door technische problemen aan de sensor van de remmen. Sinds de werkzaamheden (medio 2016) aan de bruggen bij Den Oever heeft zich daar één storing voorgedaan, namelijk die op 15 januari jongstleden, veroorzaakt door een defecte printplaat.
Wat is de status van het onderhoud aan de draaibruggen bij Kornwerderzand door Rijkswaterstaat?
Zoals gezegd in het antwoord bij vraag 2 zijn inspecties en ook het regulier onderhoud geïntensiveerd. Zo wordt in april 2018 de aandrijving (motor, rem en tandwielkast) van de noordbrug vervangen, omdat deze einde levensduur is. Ook wordt de noordbrug opnieuw gebalanceerd. Deze aanpak moet zorgen voor het voorkomen en verminderen van het aantal storingen in de periode tot vervanging van de bovenbouw.
Zoals in de Kamerbrief van 15 juni 2017 is aangegeven, is op dit moment niet voor 2050 de gehele vervanging van de bruggen voorzien (zowel bij Kornwerderzand als Den Oever). Dit is de uitkomst van een technisch onderzoek dat is uitgevoerd in 2016. Op basis van dit zelfde onderzoek zal in 2020 een reparatie plaatsvinden aan de stalen bovenbouw (het rijdek). De vervanging van de bovenbouw, inclusief de bewegingswerken, is voorzien tussen 2023 en 2025. De werkzaamheden aan het rijdek zullen meer inzicht geven in het meest doelmatige moment van vervanging van de stalen bovenbouw (inclusief bewegingswerken), waarna de planning kan worden aangescherpt.
Hoe verklaart u de urenlange storing bij de draaibrug van de Stevinsluizen bij Den Oever in Noord-Holland op 15 januari jongstleden, terwijl vorig jaar de bedieningssystemen vernieuwd en compleet vervangen zijn?3
De storing op 15 januari jl. is veroorzaakt door een defect in een printplaat. Deze printplaat is geplaatst tijdens de werkzaamheden in 2016 (waarbij de bedienings- en besturingssystemen zijn vervangen). Helaas faalt elektrotechnische apparatuur af en toe. Onderzocht wordt hoe deze storing exact is veroorzaakt. Ongelukkigerwijs konden de vangrails op de weg niet snel worden verwijderd om auto’s te kunnen laten doorsteken naar de andere weghelft, waardoor het verkeer helaas langdurig vast stond.
Kunt u verklaren waarom er nog steeds ernstige storingen optreden, terwijl vorig jaar door Rijkswaterstaat werd gemeld dat de storingen aan zowel de Noord-Hollandse als de Friese zijde van de Afsluitdijk voortaan «voltooid verleden tijd» zouden zijn?4
Zie allereerst de antwoorden bij de vragen 2 en 3. Storingen zijn helaas niet te voorkomen. Rijkswaterstaat voert onderhoudswerkzaamheden en inspecties uit om storingen zoveel mogelijk uit te sluiten. Ook de werkzaamheden die in 2015–2016 zijn uitgevoerd, waren hierop gericht. In het artikel waar naar wordt verwezen geeft Rijkswaterstaat aan dat de kans op storingen door de ingrepen »in principe flink is verkleind» maar garanties niet gegeven kunnen worden,
Bent u bereid bij Rijkswaterstaat aan te dringen op een structurele oplossing voor de storingen aan de draaibruggen en hiervoor goede afstemming en samenwerking te zoeken met de provincies Fryslân en Noord-Holland?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4 waarin ik de planning heb weergegeven. Uiteraard zoek ik goede afstemming en samenwerking met de provincies Fryslân en Noord-Holland.
Daarnaast heeft lid Dijkstra (VVD) tijdens het AO Wegen en Verkeersveiligheid (13 maart 2018)nog gevraagd of we ervoor gaan zorgen dat je sneller omgeleid wordt [in geval van storingen], zodat je sneller kunt doorrijden? En of de samenwerking met de provincie en Rijkswaterstaat daar goed is?
Op het moment dat er een storing aan een van de draaibruggen op de Afsluitdijk is, is het beleid dat het ingesloten verkeer zo snel mogelijk over de andere brug wordt geleid. Om dit veilig te kunnen doen, moet het tegemoetkomend verkeer eerst over één rijstrook worden geleid, vervolgens moet de vangrails tussen de rijbanen worden verwijderd. Helaas kon de vangrail op 15 januari niet snel verwijderd worden en moest deze worden doorgezaagd. Het is erg vervelend dat het wegverkeer zo lang heeft moeten wachten. Daarom zal de vangrail zodanig worden aangepast dat de calamiteitendoorsteek sneller beschikbaar is en het verkeer sneller kan worden omgeleid. Daarnaast zijn er nadere afspraken met politie en brandweer gemaakt om in geval van een storing direct te kunnen helpen om het verkeer verder te geleiden. Uiteraard zoek ik goede afstemming en samenwerking met de provincies Fryslân en Noord-Holland.
De slechte bereikbaarheid van Ameland via de veerverbinding Holwerd-Ameland |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Wagenborg-baas: nu echt uur U voor bereikbaarheid Ameland» en «burgemeester: Vaarweg Ameland moet geen karrenspoor worden»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de burgemeester van Ameland, ondernemers, bewoners en rederij Wagenborg over het annuleren van afvaarten door zeer laag water en de slechte bereikbaarheid tussen Ameland en Holwerd, zeker als met laag water niet meer gevaren kan worden?
Om de betrouwbaarheid te vergroten, werken WPD en RWS sinds 2015 aan de uitvoering van een vijftal korte termijn maatregelen. Deze maatregelen zijn in gezamenlijkheid tot stand gekomen in het zogenoemde OPP. In de brief van 19 december 2016 (Kamerstuk 31 409, nr. 131) en de brief van 2 oktober 2017 (Kamerstuk, 23 645, nr. 649) is uw Kamer over deze maatregelen en de voortgang geïnformeerd. De maatregelen bestaan uit het aanpassen van de dienstregeling, het inzetten van een sneldienst, het optimaliseren van het in- en uitladen, een bochtafsnijding in de vaargeul, een onderzoek naar een tweede bochtafsnijding en onderzoek naar het optimaliseren van het baggerregime. Al deze maatregelen zijn in voorbereiding of uitvoering en zijn er op gericht de bereikbaarheid tussen Holwerd en Ameland op korte termijn te verbeteren.
Welke actie is ondernomen sinds de Kamerbrief van 19 december 2016 (Kamerstuk 31 409, nr. 131) waarin onder meer bochtafsnijdingen, het realiseren van een sneldienst en het optimaliseren van het baggerregime zijn aangekondigd? Kunt u voor elk van de vijf (tijdelijke) maatregelen uit het Open Plan Proces aangeven welke actie is ondernomen en wanneer de maatregelen volledig zijn gerealiseerd? Op welke manier is de motie van de leden Aukje de Vries en Jacobi over een aanpassing van de vaargeul tussen Holwerd en Ameland (Kamerstuk 29 684, nr. 128) uitgevoerd?
In de brief van 2 oktober 2017 is aan de Kamer de stand van zaken gemeld over de maatregelen uit het eindadvies OPP. Ten opzichte van de informatie in die brief kan ik u nu het volgende melden:
De planning is niet gewijzigd ten opzichte van de planning die uw Kamer is gemeld op 2 oktober 2017. In de loop van 2019 zal de bochtafsnijding vloedgeul naar verwachting door RWS worden gerealiseerd en ontstaat een reistijdwinst van circa 4 minuten. De voorbereidingen voor deze bochtafsnijding lopen, waaronder de effectonderzoeken ten behoeve van de aanvraag van een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming.
Op 2 oktober is uw Kamer geïnformeerd dat eind 2017 de resultaten van het haalbaarheidsonderzoek naar verwachting gereed zouden zijn. Helaas is bij dit onderzoek vertraging opgetreden. Het bleek dat er complexere modelberekeningen nodig waren om de door de afsnijding veranderende zandbewegingen te modelleren. RWS verwacht dat het onderzoek en het eventuele besluit over de te nemen vervolgstappen in het tweede kwartaal van 2018 worden afgerond. Uw Kamer wordt hierover dan nader geïnformeerd.
WPD is voornemens de snelboot in april te gaan inzetten. Uw kamer wordt hierover middels een separate brief geïnformeerd.
Zoals in de brief van 2 oktober 2017 gemeld, is per 1 januari 2018 de zogeheten knip in de dienstregeling ingevoerd.
WPD heeft in 2017–18 een efficiencyslag gemaakt op het in- en uitlaadproces waardoor dit sneller verloopt.
Diverse afspraken uit het OPP eindadvies zijn tussen RWS en WPD besproken en afgestemd. Zo is er betere informatie-uitwisseling tussen de partijen, zodat de baggerwerkzaamheden gerichter worden uitgevoerd. RWS werkt verder aan optimalisaties van onder meer verspreidingslocaties van gebaggerd slib. In het contract voor het vaargeulbeheer is opgenomen dat de geul op minimaal 50 meter breed en minimaal 3,80 meter diep (min NAP) wordt onderhouden. RWS monitort nauwlettend op deze afmetingen. Knelpunten moeten volgens het onderhoudscontract binnen 72 uur worden opgelost.
De motie Aukje de Vries /Jacobi spreekt uit, afhankelijk van de uitkomsten van het open planproces, eventueel mee te willen werken aan een wijziging van de dienstregeling en ruimte te willen bieden in de Structuurvisie Waddenzee voor een aanpassing van de vaargeul en optimalisatie van het vaargeulonderhoud. De motie zie ik als ondersteuning van mijn beleid om op korte termijn maatregelen te treffen en een verkenning naar een lange termijn aanpak te starten. Ik wil daar aan toevoegen dat aanpassingen aan de vaargeul kunnen leiden tot het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming.
Met de hier bovenstaande antwoorden beschouw ik de toezegging die ik heb gedaan tijdens het AO Wadden van 24 januari jl. om uw Kamer te informeren over het vaargeulbeheer en de stand van zaken van het onderzoek naar de bochtafsnijding Reegeul als afgedaan.
Erkent u dat de vertragingen voor de komende tien jaar niet grotendeels zijn opgelost in tegenstelling tot de conclusie uit de Kamerbrief uit 2016? Welke actie gaat u ondernemen om de vertragingen wel grotendeels op te lossen?
De conclusie uit de Kamerbrief uit 2016 is gebaseerd op de OPP uitkomsten en onderschrijf ik nog steeds. Daarbij is het wel van groot belang de resultaten van genomen maatregelen goed te monitoren. Dit jaar wordt een betere betrouwbaarheid verwacht door met name de gewijzigde dienstregeling en de mogelijke optimalisatie van het baggerregime. De resultaten van de bochtafsnijding worden in 2019 zichtbaar. WPD monitort de effecten op betrouwbaarheid nauwkeurig en maakt deze prestatiegegevens openbaar, zodat de bij het OPP betrokken partijen zich ervan kunnen vergewissen of de afgesproken maatregelen het beoogde effect hebben. Als vervolg op het OPP wordt samen met de regio de bereikbaarheid voor de termijn na 2029 in kaart gebracht.
Wat is de stand van zaken van het proces voor een permanente duurzame oplossing voor de periode na 2029? Ziet u kans om al eerder tot een permanente duurzame oplossing te komen?
Als vervolg op het OPP is afgesproken samen met de stakeholders verschillende opties voor het vergroten van de betrouwbaarheid op de lange termijn (na 2029) in kaart te brengen. De opties in deze verkenning worden afgezet tegen een referentie variant voor de termijn na 2029. Ik wacht de resultaten van deze verkenning eerst af.
Het bericht ‘Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht en bijbehorende uitzending van Nieuwsuur van 21 januari 2018: «Honderden Roma-kinderen in Nederland uitgebuit»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in de uitzending wordt gesproken over tientallen Roma-kinderen in Nederland die te maken hebben met mensenhandel tegenover honderden Roma-kinderen? Wat is de oorzaak van deze discrepantie in cijfers? Heeft de politie de werkelijke situatie van kinderuitbuiting onder Roma’s goed in beeld?
De exacte aantallen Roma-kinderen zijn mij niet bekend omdat niet wordt geregistreerd op etniciteit door Openbaar Ministerie (hierna: OM) en politie. Politie en OM schatten op basis van de bij hen bekende gegevens het aantal crimineel uitgebuite minderjarigen in Nederland, die slachtoffer zijn van rondtrekkende dadergroepen zoals in de onderzoeken 13Oceans en WODC2 waarover in de uitzending werd gesproken, op enkele tientallen. Dit baseren zij op strafrechtelijk onderzoek en analyse, en cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Ook hiervoor geldt dat niet geregistreerd wordt op etniciteit en er dus geen onderscheid wordt gemaakt naar Roma- en andere kinderen. De in de uitzending genoemde schattingen van de hulpverlening, die zou hebben onderzocht hoeveel minderjarigen uit bepaalde Oost-Europese landen betrokken zijn bij bepaalde strafbare feiten, zijn hoger. De hulpverlening (onder andere Leger des Heils, Defence for Children, Raad voor de Kinderbescherming) geeft aan vanuit humanitair oogpunt een ruimere definitie van uitbuiting te hanteren. Dit zou mogelijkerwijs de discrepantie in de cijfers kunnen verklaren.
Is het waar dat de vorm van uitbuiting van kinderen waarbij ze onder meer worden ingezet voor criminele activiteiten bovengemiddeld voorkomt in de Roma-gemeenschap? Rechtvaardigt dit een bijzondere focus op kinderen uit deze doelgroep?
Op basis van de beschikbare gegevens kan geen uitsluitsel worden gegeven of Roma-kinderen verhoudingsgewijs vaker slachtoffer worden van criminele uitbuiting dan andere kinderen. Over uitbuiting van minderjarigen in de criminaliteit zijn in Nederland, maar ook internationaal, weinig (gedegen) data voorhanden. De onderzoekers van het hier bovengenoemde WODC rapport concluderen dan ook dat de omvang van het fenomeen kinderuitbuiting in Nederland vooralsnog niet kan worden vastgesteld en schattingen hieromtrent moeten worden afgedaan als «guesstimates»3. Het onderzoek suggereert dat er veel meer gevallen zijn van uitbuiting van minderjarigen, die niet gezien worden of in ieder geval op het moment dat de situatie zich voordoet niet als zodanig herkend zouden worden. Dit rechtvaardigt een bijzondere focus voor uitbuiting van minderjarigen, waarin de aanpak van uitbuiting van Roma-kinderen wordt meegenomen, en zal als zodanig worden opgenomen in het plan van aanpak mensenhandel dat ik uw Kamer deze maand zal doen toezenden. Daarnaast verwijs ik u op het antwoord bij vraag 4 en 5 voor de specifiekere Aanpak uitbuiting Romakinderen.
Kunt u aangeven hoe de kennis, expertise en ervaring van de integrale aanpak (project 13Oceans en de Aanpak uitbuiting Roma kinderen), zijn geborgd? Welke elementen uit de aanpak hebben een vervolg gekregen? Zijn er concrete afspraken met de betrokken ketenpartners? Is dit toereikend?
De samenwerking uit het programma Aanpak uitbuiting Romakinderen5 is voortgezet en het netwerk van lokale, regionale en landelijke partners is op zowel strategisch als beleidsmatig niveau in stand gehouden. De partners in het netwerk, bestaand uit een aantal gemeenten, het Leger des Heils, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK), Defence for Children, politie, Movisie, kennisinstellingen, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mijn ministerie, komen regelmatig bijeen in het landelijk beleidsoverleg «aanpak uitbuiting Roma kinderen» waaraan een strategisch beraad is verbonden waar bestuurders van de deelnemende partijen zitting hebben. Het gaat daarbij om het voortzetten van een integrale aanpak, waaronder de afstemming tussen zorg- en veiligheidspartners en de dilemma’s die men daarin tegenkomt. Uitgangspunt is de handelingskracht van professionals, beleidsmakers en bestuurders te vergroten, onder meer door het aanbieden van een eenduidig denk- en handelingskader en een toolkit met concrete instrumenten.
De door het programma ontwikkelde toolkit met alle producten en kennisdocumenten is beschikbaar op de website van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (hierna: CCV) en wordt actief onder de aandacht gebracht bij professionals en gemeenten. Een landelijk expert uit het werkveld is bij het CCV aangesteld als landelijk adviseur multiprobleemgezinnen met een Roma-achtergrond. Deze adviseur jaagt landelijk en ketenbreed (zorg- en strafrechtsketen) de awareness en de inzet op de problematiek aan. Ook is het CCV betrokken bij het verder opbouwen en verspreiden van kennis en het betrekken van gemeenten met vergelijkbare problematiek die nog geen aanpak hebben.
Ook de specialistische kennis die is opgedaan in het 13Oceans onderzoek is geborgd. De begeleidingscommissie van het strafrechtelijk onderzoek 13Oceans is omgevormd tot een landelijke expertgroep kinderuitbuiting. Deelnemers hieraan zijn het OM, politie, Comensha, Fier Fryslân, Leger des Heils, de RvdK, Defence for Children, Stichting Nidos en gemeenten. Deze expertgroep biedt zorg- en veiligheidspartners ondersteuning bij de aanpak van concrete gevallen van (grensoverschrijdende) kinderuitbuiting, waarbij het belang voorop staat dat kinderen uit uitbuitingssituaties worden gehaald.
Een aantal leden van de begeleidingscommissie bij 13Oceans heeft vorig jaar voorlichting gegeven aan medewerkers uit de opsporing en van het OM.
Uw Kamer is op 1 juni 2017 geïnformeerd6 over de intensiveringsmaatregelen mensenhandel en dit jaar is gestart met het trainen van alle eerstelijns politieambtenaren in het herkennen van signalen van mensenhandel. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan criminele uitbuiting van minderjarigen, de geleerde lessen uit het programma en het project 13Oceans. Verder wordt in het kader van de intensiveringsmaatregelen mensenhandel het aantal analisten bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel uitgebreid en het aantal rechercheurs dat gecertificeerd is voor de opsporing van mensenhandel vergroot. Dit leidt tot een verbeterde informatiepositie van politie over de netwerken die hierachter schuil gaan. De afspraak uit het regeerakkoord om politie-liaisons in bronlanden van mensenhandel te stationeren zal ook bijdragen aan de opsporing van deze internationale netwerken.
Naar aanleiding van het signaal uit het project 13Oceans dat een specialistisch zorg- en opvangprogramma ontbreekt heeft overleg tussen het Ministerie van VWS en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) plaatsgevonden. Het bieden van deze hulp aan minderjarigen is de verantwoordelijkheid van gemeenten. De VNG is in overleg met aanbieders die een specialistisch zorg- en opvangprogramma willen ontwikkelen. Afhankelijk van de uitkomst van dit overleg beziet de VNG of er in de landelijke raamovereenkomsten voor specialistische jeugdhulp voor 2019 en 2020 specifieke aandacht voor deze groep moet komen.
Hoe heeft de aanpak uit het project 13Oceans vervolg gekregen?2
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in Europees verband de uitbuiting van Roma-kinderen aan te pakken?
De aanpak van mensenhandel is één van de prioriteiten van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ), daaronder valt ook de aanpak van alle vormen van mensenhandel van minderjarigen. Deze aanpak krijgt vorm binnen EMPACT THB7, het EU-project voor operationele samenwerking tegen mensenhandel dat getrokken wordt door het Verenigd Koninkrijk, Nederland en sinds kort ook door Roemenië. 26 EU-lidstaten nemen deel aan dit project, naast organisaties als Europol, Eurojust, Frontex, CEPOL en Interpol. Binnen EMPACT wordt o.a. ingezet op het delen van informatie over, het verbeteren van het zicht op en het opzetten van gezamenlijke operationele acties en onderzoeken tegen mensenhandel van minderjarigen.
De laatste jaren is op Europees niveau ook aandacht gevraagd voor het stimuleren van schoolparticipatie van Roma kinderen onder andere bij de bijeenkomsten van de EU National Roma Contact Points en de CAHROM, de expert werkgroep voor Roma vraagstukken van de Raad van Europa. Ook zet Nederland via de CAHROM in op de aanpak van problemen van huwelijksdwang en mensenhandel in relatie tot Roma gemeenschappen.
Hoe beoordeelt u het aangekaarte punt uit het interne rapport dat de signalering van mensenhandel bij jeugdcriminaliteit nog onvoldoende is? Welke verbeteringen zijn er doorgevoerd sinds het verschijnen van het rapport «Zicht op kwetsbaarheid» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?3
Er wordt reeds op verschillende manieren gewerkt aan het verbeteren van de signalering van deze vorm van uitbuiting. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vragen 4 en 5 en de Kamerbrief van 1 juni 2017.9
Wat kunt u doen aan de praktijk dat Bulgaarse en Roemeense minderjarigen worden meegegeven aan een ««familielid»« zonder te controleren of het daadwerkelijk gaat om een wettelijke vertegenwoordiger?
Het is van belang dat de politie en andere professionals bij twijfel over de identiteit van minderjarigen of degenen die hen komen ophalen nader onderzoek instellen. Als er sprake is van een minderjarige zonder wettelijk vertegenwoordiger of als er zorgen zijn over de opvoedingssituatie en/of mogelijke uitbuiting van de minderjarige wordt de RvdK ingeschakeld.
Het voorstel tot herziening van de Eurodac-verordening van de Europese Commissie is relevant voor de identificatie van minderjarige onderdanen uit derde landen en staatlozen. De Commissie stelt voor de minimumleeftijd voor het afnemen van vingerafdrukken te verlagen van 14 naar 6 jaar zodat jonge kinderen geïdentificeerd kunnen worden en mogelijk sneller te herenigen zijn met (echte) familieleden waarvan zij zijn gescheiden. Wanneer kinderen eerder in een andere lidstaat hebben verbleven kunnen de gegevens uit de verschillende lidstaten met behulp van de vingerafdruk met elkaar worden vergeleken. Binnen de Europese Raad wordt de verlaging van de minimumleeftijd gesteund. De onderhandelingen met het Europees parlement duren nog voort.
Bent u ook van mening dat minderjarige verdachten zonder identificatiedocumenten en/of vaste verblijfplaats niet zonder meer mee mogen worden gegeven aan eventuele familieleden en/of uitbuiters die zich melden? Zo ja, welke weg wordt er nu gevolgd om te zorgen dat kinderen in een uitbuitingssituatie blijven?
Zie antwoord vraag 8.
Welke rol is hierin weggelegd voor Jeugdzorg? Heeft Jeugdzorg voldoende instrumentarium om in het geval van een (mogelijke) signalering van mensenhandel op te treden?
Jeugdzorg Nederland heeft, met steun van het Ministerie van VWS en op initiatief van Commissie Azough, verschillende instrumenten ontwikkeld die jeugdhulpmedewerkers in staat stellen menshandel te signaleren. Ik beschik niet over informatie dat deze middelen niet voldoen.
Gemeenten, verantwoordelijk voor jeugdzorg, hebben wijkteams die de RvdK kunnen inschakelen op het moment dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van een minderjarige en ouders geen vrijwillige hulpverlening accepteren of deze niet effectief (meer) is. Daarnaast kan een gecertificeerde instelling (hierna: GI) preventieve jeugdbescherming bieden in aanloop naar een (eventuele) kinderbeschermingsmaatregel. Tot slot kan Veilig Thuis door iedere professional worden ingeschakeld op het moment dat er een vermoeden is van kindermishandeling en/of huiselijk geweld.
Zowel gemeenten als een GI en Veilig Thuis kunnen de RvdK verzoeken onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie van de minderjarige om te bezien of het gedwongen kader noodzakelijk is.
Indien de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, en ouders accepteren geen hulp of deze is niet meer effectief, dan kan de RvdK een gezagsbeperkende maatregel vragen: de ondertoezichtstelling, met eventueel een uithuisplaatsing.
De RvdK kan ook een (voorlopige) voogdijmaatregel vragen, wanneer niet vaststaat wie het gezag over de minderjarige uitoefent en eveneens duidelijk is dat het kind in zijn ontwikkeling bedreigd wordt en hulp nodig heeft. De maatregelen worden door de RvdK aan de kinderrechter verzocht. De kinderrechter beslist uiteindelijk over de maatregel en kan daarnaast op verzoek van de RvdK ook een machtiging aan de GI afgeven tot uithuisplaatsing.
Wanneer de minderjarige meer bescherming nodig heeft (bijvoorbeeld doordat druk op hem of haar wordt uitgeoefend) dan deze voorzieningen kunnen bieden, kan de kinderrechter op verzoek van de RvdK ook een machtiging voor plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdhulp afgeven.
Ook kan de Rvdk of de kinderrechter de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden verzoeken te onderzoeken of opvang in het land van herkomst mogelijk is. De kinderrechter toetst vervolgens of door het land van herkomst gegeven waarborgen omtrent de bescherming van de minderjarige aldaar ook voldoende zijn.
Heeft de politie voldoende kennis en bewustzijn dat minderjarigen kunnen zijn aangezet tot strafbare gedragingen? Zo nee, welke stappen kunnen worden genomen om deze vorm van mensenhandel beter tegen te gaan?
Ik verwijs u naar de antwoorden onder de vragen 4, 5 en 7.
De televisie-uitzending ‘Liever dood dan vermist’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de televisie-uitzending «Liever dood dan vermist»?1
Ja.
Onderkent u de wens van nabestaanden dat geallieerde piloten en bemanningsleden die in de Tweede Wereldoorlog om het leven zijn gekomen een officieel graf krijgen? Zo ja, op welke wijze draagt u eraan bij dat die wens zoveel mogelijk gehonoreerd wordt?
Net als de nabestaanden die in de uitzending aan bod komen en zoals namens het kabinet onlangs aan uw Kamer is geschreven in verband met de verdwijning van gezonken oorlogsschepen in de Javazee2, vinden ook wij dat omgekomen militairen een respectvolle laatste rustplaats verdienen. De emotie die nabestaanden erbij hebben als zij het gevoel hebben dat dat niet het geval is, begrijpen wij. Omdat het niet realistisch is alle vliegtuigwrakken te bergen, zal in veel gevallen niet meer mogelijk zijn dan het betonen van piëteit met de gevallenen en nabestaanden door de vliegtuigwrakken als oorlogsgraf met een in het recht beschermde status als plek van herinnering onberoerd te laten. Willen nabestaanden een verzoek indienen om tot berging over te gaan, dan kan dit bij de gemeente waar het wrak zich bevindt worden ingediend. Gemeenten zijn bevoegd hier besluiten over te nemen en kunnen bij een eventuele berging in aanmerking komen voor een bijdrage in de kosten van 70%. Daarnaast zal het Rijk eventuele verzoeken tot een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds welwillend tegemoet treden, mits sprake is van een berging van een vliegtuigwrak waarin zich (vermoedelijk) stoffelijke resten bevinden. Het Rijk wil verder een bijdrage leveren aan de harmonisering van het gemeentelijk beleid. In dat verband heeft het Rijk een werkgroep in het leven geroepen gericht op het ontwikkelen van een afwegingskader op basis waarvan gemeenten kunnen beslissen of zij overgaan tot berging.
Voor hoeveel vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog op Nederlandse bodem is een bergingsverzoek afgewezen?
Daar heeft de rijksoverheid geen overzicht van. Gemeenten die een berging overwegen dienen hierover weliswaar advies te vragen aan het Ministerie van Defensie, maar dat biedt geen landsdekkend overzicht. Gemeenten kunnen namelijk al in een eerder stadium besluiten niet tot berging over te willen gaan waardoor het niet tot een adviesverzoek aan het Ministerie van Defensie komt.
Deelt u de mening, dat berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog niet afhankelijk behoort te zijn van de gemeente waar het wrak zich bevindt?
De Circulaire Vliegtuigberging schetst alleen de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende overheden. De beslissing om al of niet tot berging over te gaan blijft een lokale afweging. Hiermee hebben gemeentebesturen een zekere vrijheid om deze afweging te maken. Dit verklaart de mogelijkheid dat gemeenten op een verschillende manier omgaan met het bergen van oorlogswrakken. Om de eenduidigheid in het beleid te bevorderen wordt onder coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) momenteel gewerkt aan een advies over de ontwikkeling van een afwegingskader voor gemeenten (zie ook antwoord op vraag 8).
Vindt u het wenselijk, dat de Circulaire Vliegtuigberging door gemeenten verschillend geïnterpreteerd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke factoren vormen naar uw mening voor gemeenten een belemmering om tot berging van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog over te gaan?
Uit het eerdere dossieronderzoek en een enquête (zie Kamerstuk 32 156, nr. 78) is gebleken dat gemeenten die na een positief bergingsadvies niet tot berging overgaan dat vooral doen omdat de aanleiding wegvalt. Voorbeelden zijn: de veiligheid van de inwoners blijkt op grond van het bergingsadvies niet in het geding of de gebiedsontwikkeling vindt geen doorgang. Voor een kleine minderheid waren de kosten (mede) aanleiding om van berging af te zien. De resultaten van het dossieronderzoek en de enquête gaven onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de kosten een stelselmatige belemmering vormen om tot berging over te gaan. Wij beseffen dat er zich desondanks situaties kunnen voordoen waarin de financiering van de berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog met daarin (vermoedelijk) stoffelijke resten een obstakel vormt. In die gevallen zal het Rijk binnen de financieringsregeling van het gemeentefonds een eventueel verzoek tot een aanvullende bijdrage welwillend bezien.
Bent u bereid maatregelen te nemen om gemeenten te stimuleren vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog te bergen?
Hoofdregel is dat vliegtuigwrakken die zich onder de grond dan wel op de rivier- of zeebodem bevinden door de rijksoverheid conform internationale verdragen worden beschouwd als oorlogsgraf en daarom in beginsel onberoerd worden gelaten. Er kunnen redenen zijn voor gemeenten om toch een berging te overwegen. Het Rijk is bereid een bijdrage te leveren aan het harmoniseren van het gemeentelijk beleid in die situaties. Het te ontwikkelen afwegingskader op basis waarvan gemeenten kunnen beslissen of zij overgaan tot berging past in dat kader (zie ook antwoord op vraag 8). Daarnaast is bij het antwoord op vraag 2 toegezegd eventuele verzoeken tot een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds welwillend tegemoet te treden, mits sprake is van een berging van een vliegtuigwrak waarin zich (vermoedelijk) stoffelijke resten bevinden.
Waarom is de beslisboom die gemeenten faciliteert in de afweging bij een bergingsverzoek, zoals toegezegd door uw ambtsvoorganger bij brief van 23 december 2016 (Kamerstuk 32 156, nr. 78), nog niet gereed?
Sinds de zomer van 2017 werkt een werkgroep onder coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan een advies over de wijze waarop een kenniscentrum en een afwegingskader gestalte kunnen krijgen. Uw Kamer is hierover op 23 december 2017 door de Minister van BZK geïnformeerd (zie Kamerstuk 32 156, nr. 78). In de werkgroep trekken gemeenten, brancheorganisaties en betrokken departementen samen op. Vanwege de veelheid aan betrokken partijen en de complexiteit van de thematiek, is het lastig om in korte tijd een breed gedragen afwegingskader te ontwikkelen. De voorkeur wordt gegeven aan een zorgvuldig proces.