Verschillende berichtgevingen over vocht en schimmelproblematiek, enkel glas, slecht uitgevoerde renovaties, foute energielabels en flexwoningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat huurders acties moeten voeren om enkel glas vervangen te krijgen?1
Ik ben het met u eens dat isolatie en energiebesparing voor huurders ontzettend belangrijk zijn, zeker omdat de gasprijzen de afgelopen tijd geschommeld hebben. Ik herken ook bij huurders de wens dat hun woningen worden verduurzaamd. Voor mijn integrale aanpak ten aanzien van de verduurzaming van huurwoningen, waaronder het vervangen van enkel glas, verwijs ik naar mijn brief over integrale verduurzaming van huurwoningen die ik uw Kamer recent heb toegezonden.
Deelt u de mening dat enkel glas juist mensen in de meest kwetsbare positie het hardst raakt en daarom ingrijpen snel moet plaatsvinden?
Het is voor huishoudens met een laag inkomen in het bijzonder lastig als zij relatief hoge energielasten hebben. In den brede wordt er in het kabinetsbeleid veel voor de lage inkomens gedaan. Zo is in 2023 de Wet Huurverlaging aangenomen voor huurders met een laag inkomen. Daarnaast zijn de huurtoeslag en het minimumloon verhoogd.
Bovendien is het belangrijk dat we gaan voor een integrale aanpak met betrekking tot verduurzaming, waarin de hoogte van de energierekening naar beneden wordt gebracht en de woningen met de slechtste energielabels met voorrang worden aangepakt. Overigens blijkt uit onderzoek dat door mijn ministerie is gedaan en dat met uw Kamer is gedeeld2, de gemiddelde woonlasten voor corporatiewoningen met een slecht energielabel al lager zijn dan die voor woningen met een goed energielabel. Woningen met een slecht energielabel hebben weliswaar hogere energielasten, maar de kale huurprijs ligt al lager waardoor de totale woonlasten in verhouding lager uitvallen.
Deelt u de mening dat het aanmerken van enkel glas als wettelijk gebrek sneller werkt om de woonlasten omlaag te krijgen en de rekening daar neerlegt waar deze thuishoort namelijk bij de verhuurder en niet bij de huurder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe snel kunt u dit voor huurders regelen?
Nee, ik deel die mening niet. Voor een toelichting verwijs ik naar mijn brief over integrale verduurzaming van huurwoningen.
Waarom bent u bij vocht en schimmel niet bang voor een run op de Huurcommissie maar bij het aanmerken van enkel glas als wettelijk gebrek wel, terwijl er bijna net zoveel huishoudens met vocht en schimmel kampen als met enkel glas wetende dat er geen run is op de Huurcommissie met betrekking tot vocht en schimmel en deze gebreken dezelfde of wellicht zelfs meer huurverlaging kunnen opleveren als bij enkel glas?
Uit het onderzoek van WoON 2021 blijkt dat deze problematiek door de landelijke aanpak om vocht- en schimmelproblemen te verhelpen gelukkig is afgenomen.3 Met de brede landelijke aanpak rondom vocht- en schimmelproblematiek, waar ik in mijn antwoord op vraag 20 verder op in zal gaan, vermindert de druk op de Huurcommissie. Zoals in mijn Kamerbrief over integrale verduurzaming van huurwoningen wordt toegelicht, zou het aanmerken van enkel glas een in potentie zeer grote extra taak voor de Huurcommissie kunnen veroorzaken waar zij niet op toegerust is. Zoals ook in de brief is toegelicht, is deze route bovendien onwenselijk omdat het de integrale verduurzamingsaanpak doorkruist en in gaat tegen de Nationale prestatieafspraken die ik met de woningcorporaties heb gemaakt.
Waarom maakt u zich bij het aanmerken van enkel glas als wettelijk gebrek wel zorgen om de investeringscapaciteit van verhuurders maar niet om de portemonnee van huurders?
Ik heb voor beide aandacht. Daarom richt ik mij op algehele verduurzaming van woningen, waardoor verhuurders maatregelen kunnen bundelen en de energielasten van huurders hiermee in een keer significant worden verlaagd. Ik verwijs verder graag naar mijn brief over de integrale verduurzaming van huurwoningen.
Heeft u enig idee wat de gevolgen zijn voor huishoudens met een laag/lager inkomen die te veel geld kwijt zijn aan hogere energielasten als gevolg van onder andere enkel glas? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, deelt u de mening dat dit een kwalijke zaak is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht, wordt er veel gedaan om huishoudens met een laag inkomen te ondersteunen. Uit berekeningen van Milieu Centraal4 volgt dat goede isolatie en een integrale verduurzamingsaanpak meer besparing op de energielasten oplevert dan alleen het vervangen van enkel glas. Huishoudens met een laag inkomen zijn er dus bij gebaat dat hun woning in een keer en in het geheel wordt verduurzaamd. Dit wordt middels het bredere pakket met maatregelen gestimuleerd, zoals ik heb toegelicht in mijn brief integrale verduurzaming van huurwoningen.
Wat heeft u geregeld voor huurders, die in een slecht geïsoleerde woning wonen, van wie de woning in 2028 of 2030 (als gevolg van, indien deze doorgang vindt, de nieuwe wettelijke normering voor slechte energielabels) gesloopt of verkocht wordt, terwijl zij dan al die jaren een veel te hoge energierekening betalen?
Het is niet zo dat de voorgenomen wettelijke normering vervalt op het moment dat de woningen verkocht worden. Bij verkoop van een huurwoning blijven de rechten van de huurder in stand en daarmee ook de verplichtingen voor de eigenaar/verhuurders. Deze verplichtingen komen dan op de nieuwe eigenaar te rusten («koop breekt geen huur»). Voor woningen die binnen afzienbare termijn gesloopt zouden worden ligt het in de rede om ruimte in de wettelijke normering te bieden, omdat van eigenaren in de regel niet verwacht kan worden dat woningen die gesloopt gaan worden nog verduurzaamd worden. De uitwerking van dergelijke ruimte zal meegenomen worden in het voorstel voor de normering voor huurwoningen met een E, F of G-label. Uit onderzoek van mijn ministerie blijkt overigens, zoals ook in het antwoord op vraag 2 is genoemd, dat de gemiddelde woonlasten voor corporatiewoningen met een slecht energielabel lager zijn dan die voor woningen met een goed energielabel, omdat de kale huurprijs lager ligt.5 Hierdoor vallen de totale woonlasten in verhouding dus lager uit.
Deelt u de mening dat indien de nieuwe wettelijke eisen, die per 1 januari 2030 gesteld worden om alle slecht geïsoleerde huurwoningen van corporaties en private marktpartijen te verbeteren, geen doorgang vinden, per direct enkel glas aan de gebrekenlijst toegevoegd moet worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De wettelijke eisen om energielabels E, F en G uit te faseren gaan gelden per 2029. Ik heb geen reden om aan te nemen dat deze wettelijke eisen geen doorgang zullen vinden.
Deelt u de mening dat het hebben van enkel glas een zeer omvangrijk probleem is getuige het feit dat er in Nederland circa één miljoen woningen met enkel glas zijn?
De omvang van de verduurzamingsopgave van huurwoningen is inderdaad aanzienlijk en enkel glas maakt daar onderdeel van uit. Daarom is mijn beleid erop gericht verhuurders te stimuleren zo spoedig mogelijk met deze opgave aan de slag te gaan. Hiervoor verwijs ik graag naar de brief die ik uw Kamer heb toegezonden over de integrale verduurzaming van huurwoningen.
Deelt u de mening dat het probleem van enkel glas al decennia bekend is en verhuurders dus meer dan voldoende tijd gehad hebben om dit probleem te verhelpen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De noodzaak tot het versneld treffen van isolerende maatregelen is door de energiecrisis alleen maar toegenomen. Ik verwacht dat die noodzaak ook door verhuurders wordt gevoeld. Om de verduurzamingsopgave te versnellen, probeer ik verhuurders positief te stimuleren en worden er prikkels ingebouwd om te verduurzamen, bijvoorbeeld in de vorm van normering. Ik verwijs uw Kamer hiervoor ook naar mijn brief over de integrale verduurzaming van huurwoningen.
Deelt u de mening dat particuliere verhuurders weinig gebruik maken van de subsidiemogelijkheid om te isoleren getuige het nog aanwezige budget in de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH) van 98% en dus alleen direct met wet- en regelgeving aangespoord kunnen worden om te isoleren?2 Zo nee, waarom niet en kunt u daarin opnemen onder welke omstandigheden u dan wel met aanvullende wet- en regelgeving zou komen? Zo ja, hoe snel kunt u met aanvullende wet- en regelgeving komen?
De onderuitputting van de SVOH heeft mijn volle aandacht. Er is een toename in de aanvragen te zien sinds de verruiming van de regeling dit voorjaar7, nu de gehele private huursector aanvragen kan indienen. Dat neemt niet weg dat deze toename veel minder is dan wat er nodig is. Om verhuurders aan te zetten tot verduurzaming heb ik echter een heel pakket aan stimulerende en normerende maatregelen. Voor een toelichting hierop verwijs ik naar mijn brief over de integrale verduurzaming van huurwoningen.
Deelt u gezien het bovenstaande de mening dat het nu eindelijk tijd wordt om in te grijpen door wet- en regelgeving aan te passen?
Met de wijziging van het WWS en het invoeren van wettelijke eisen voor het verduurzamen van huurwoningen met een E, F en G-label voer ik al wettelijke maatregelen in die ervoor zullen zorgen dat alle verhuurders versneld tot verduurzaming van huurwoningen zullen overgaan.
Wat is uw reactie op woningcorporaties die geen gehoor geven aan oproepen van hun huurders die om vervanging van enkel glas vragen?
Het kabinet heeft Nationale prestatieafspraken gemaakt met de corporatiesector over onder andere verduurzaming. De Nationale prestatieafspraken zijn erop gericht om de verduurzaming van het corporatiebezit te versnellen, met bijzondere aandacht voor de slechtste labels. Corporaties zijn daarmee volop aan de slag. Dat zal er ook toe leiden dat veel enkel glas zal worden aangepakt, zoals blijkt het ABF-rapport dat ik heb meegestuurd met mijn brief over de integrale verduurzaming van huurwoningen. Daarnaast heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding om het initiatiefrecht van huurders te verbeteren. Dit wetsvoorstel wil ik in de eerste helft van 2024 in consultatie brengen.
Klopt het dat huishoudens zo’n half miljard euro per jaar als gevolg van enkel glas verspillen?3 Zo ja, vindt u dit acceptabel? Zo nee, wat is bijna benadering de verspilling op jaarbasis?
Ik herken het standpunt niet van glaspunt.nl, dat uitgaat van gemiddeld 20m2 aan enkel glas per woning niet. Ik heb uw Kamer bij de brief over de integrale verduurzaming van huurwoningen ook een onderzoek van ABF Research toegezonden. Dit rapport spreekt de aanwezigheid van gemiddeld 20m2 aan enkel glas per woning tegen.
Wat is uw advies aan bewoners met een minimumloon die ondanks de aangekondigde koopkrachtmaatregelen zich blauw (zullen) betalen aan de energierekening mede vanwege de hoge huurverhoging en het afschaffen van de energietoeslag volgend jaar?
Het kabinet heeft in maart 2022 een omvangrijk koopkrachtpakket aangekondigd om de economische consequenties van de oorlog in Oekraïne te dempen en de mensen die het meest in de knel kwamen, tegemoet te komen. Hierbij werd stevig ingezet op verduurzaming: onderdeel hiervan waren onder andere het verlagen van het btw-tarief op energie, het verlagen van de accijns op benzine en diesel en het versneld inzetten op energiebesparende maatregelen voor kwetsbare huishoudens. Deze generieke maatregelen waren nadrukkelijk tijdelijk van aard.9 Het prijsplafond en de energietoeslag, die tot het einde van 2023 golden, zijn per 1 januari 2024 geëindigd. De pieken in gas- en energieprijzen die tot de invoering van deze maatregelen hebben geleid, lijken achter ons te liggen. We zien dat veruit de meeste energieleveranciers weer meerjarige contracten aanbieden met tarieven die onder het prijsplafond liggen.10 Consumenten kunnen via het afsluiten van een vast contract dus weer kiezen voor zekerheid.
Het kabinet blijft ook in 2024 maatregelen nemen om de koopkracht van burgers te ondersteunen en armoede te bestrijden. Om te voorkomen dat mensen met een laag inkomen in de knel komen, neemt het kabinet verschillende maatregelen die ertoe leiden dat mensen met een minimuminkomen elke maand meer overhouden.11 Naast deze generieke maatregelen zijn ook gerichtere maatregelen genomen. Zo stelt het kabinet opnieuw een bijdrage beschikbaar aan het Tijdelijk Noodfonds Energie, waar de meest kwetsbare huishoudens terecht kunnen als zij moeite hebben met het betalen van hun energierekening.12
Herkent u dat bewoners aangeven dat zij geen vertrouwen meer hebben in hun verhuurder vanwege de vocht- en schimmelproblematiek?4
Ik herken deze signalen in zijn algemeenheid niet. Hoe vervelend dit ook is voor bewoners van een woning waarin vocht- en schimmelproblematiek voorkomt, is mijn beeld dat verhuurders over het algemeen voldoende aandacht hebben om deze problemen op te lossen. En dat is ook nodig. Iedere huurder van een (sociale) huurwoning heeft recht op een technisch goede en veilige woning, zonder vocht- en schimmelproblematiek. Een verhuurder, waaronder woningcorporaties, dient zich als goed verhuurder te gedragen. Ik vind het betreurenswaardig als dit soort problematiek een negatieve invloed zou hebben op het vertrouwen van bewoners in hun verhuurder.
Herkent u dat verhuurders klachten over vocht- en schimmelproblematiek niet serieus nemen en soms de problemen pas verhelpen als bewoners gezamenlijk in actie komen?
Nee, ik deel deze mening niet. Ik herken wel dat er verschillen zijn in de manier waarop verhuurders communiceren met hun bewoners, en dat er incidenten zijn waarbij de verhuurder niet snel en adequaat genoeg acteert. Vanwege de eventuele gezondheidsrisico’s die vocht- en schimmelproblematiek kan opleveren, dient een dergelijke situatie naar mijn mening zo mogelijk te worden voorkomen. Mocht er toch sprake zijn van problematiek hieromtrent, dan zouden problemen op de kortst mogelijke termijn moeten worden verholpen.
Indien naar oordeel van bewoners te lang wordt gewacht met de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek door de verhuurder beschikken huurders over diverse mogelijkheden om hun verhuurder ertoe te bewegen het onderhoud van de woningen op peil te brengen. Zo kunnen huurders met een huurprijs onder de liberalisatiegrens terecht bij de Huurcommissie, die naar aanleiding daarvan een huurverlaging kan uitspreken zolang gebreken niet verholpen zijn. Verder kunnen alle huurders een procedure aanspannen bij de kantonrechter om het herstel van gebreken af te dwingen en kunnen zij zich met ernstige klachten over de bouwtechnische kwaliteit wenden tot het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht.
In het geval van corporatiewoningen zijn er nog een aantal mogelijkheden voor de huurdersvertegenwoordiging. Zo kan dit onderwerp worden ingebracht in het reguliere overleg met de corporatie, of kan worden voorgesteld om dit op te nemen in de lokale prestatieafspraken. Tenslotte kunnen klachten over het uitblijven van een concrete aanpak van (individuele) onderhoudsklachten door huurders worden voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie van de corporatie.
Deelt u de mening dat bewoners bij onderzoeken naar vocht en schimmel zich moeten kunnen laten bijstaan door een eigen expert of dat het onderzoek door een onafhankelijk bureau uitgevoerd moet worden, en dat ze niet afhankelijk moeten zijn van de slager die zijn eigen vlees keurt?
Ik zie daar geen aanleiding voor. Ook verhuurders hebben er belang bij om de problemen op te lossen, het tast immers hun bezit aan. Indien huurders en verhuurders niet tot een oplossing komen, bestaan er andere mogelijkheden, zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 17. Ook bestaan er op lokaal niveau huurteams die huurders kunnen bijstaan.
Herkent u dat verhuurders bij vocht en schimmel de schuld bij bewoners zoeken of adviezen geven zoals maximaal vijf minuten douchen of meer ventileren?
Ik herken deze signalen niet. De verantwoordelijkheid voor de (bouwtechnische) kwaliteit van huurwoningen ligt bij de verhuurder. Uit allerlei onderzoeken is gebleken dat vocht- en schimmelproblematiek verschillende oorzaken kan hebben. Daarbij is ook geconstateerd dat naast de bouwwijze, de toegepaste technieken en het onderhoud, ook bewonersgedrag hierbij een rol kan spelen. Voorlichting en advies hierover richting huurder vind ik daarom niet per definitie ongewenst. Dit zegt echter niks over de mate waarin dit soort problematiek door de verhuurder serieus genomen moet worden.
Deelt u de mening dat vocht- en schimmelproblematiek vanwege de gezondheidsschade topprioriteit moeten zijn? Zo ja, waar blijkt uit uw beleid dat deze ongezonde woningen tot topprioriteit benoemd zijn? Zo nee, waarom niet?
Vocht en schimmel horen niet in een huis en ik ben het dan ook eens met de noodzaak om dit soort problematiek aan te pakken. In dit kader worden er verschillende inspanningen verricht om verhuurders en gemeenten te stimuleren om maatregelen te nemen om vocht- en schimmelproblematiek aan te pakken. Er is sprake van een brede aanpak die zich richt op huiseigenaren, verhuurders en bewoners. Het aanpakken van vocht en schimmel vraagt ook de komende tijd blijvend om aandacht.
De brede aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Hoe lang duurt het bij benadering voordat (bijna) alle huurwoningen met uw maatregelen vrij van vocht en schimmel zijn, ervan uitgaande dat op dit moment bijna een kwart van alle huurwoningen in meer of mindere mate last heeft van vocht en schimmel?
Verhuurders zijn primair verantwoordelijk voor de staat en het onderhoud van hun woningen. Hoewel ik er actief op inzet om problematiek met vocht en schimmel te verminderen, is het niet realistisch om te denken dat het probleem als geheel opgelost zal kunnen worden. Ik vind daarom bovenal belangrijk dat alle partijen hun rol kennen in het voorkomen en oplossen van problemen, en we hier gezamenlijk aan werken om snel met oplossingen te komen als er problemen zijn. Dit is de reden dat ik werk met een brede aanpak om deze problematiek versneld aan te pakken. De details van die aanpak heb ik in mijn antwoord op vraag 20 toegelicht. Bovendien is daarbij relevant dat huurders altijd de problemen aan kunnen kaarten. Indien er gebreken aan een woning zijn, kunnen bewoners naar de Huurcommissie of kantonrechter stappen en hebben gemeenten de bevoegdheid hierop te handhaven, zoals ik in mijn antwoord op vraag 17 reeds heb toegelicht.
Deelt u de mening dat de huidige wet- en regelgeving ontoereikend is, omdat honderdduizenden huishoudens nog steeds te kampen hebben met vocht en schimmel, de afname traag verloopt, en mensen, waaronder kinderen die hier de rest van hun leven last van kunnen houden, dus enorme risico’s blijven lopen met alle gevolgen van dien?
Ik heb niet de illusie dat de problematiek met vocht en schimmel opgelost kan worden via wet- en regelgeving. Ik ben van mening dat de huidige wet- en regelgeving toereikend is. Andere instrumenten en maatregelen kunnen daarbovenop meer effect sorteren, dat is de reden dat ik werk met een brede aanpak zoals in mijn antwoord op vraag 20 toegelicht. Voor waar het wet- en regelgeving betreft heb ik in eerdere antwoorden aangegeven dat huurders zich, wanneer de verhuurder nalatig is, in eerste instantie kunnen wenden tot de Huurcommissie – die kan opleggen dat de huur verlaagd moet worden – of de kantonrechter – die kan eisen dat het gebrek verholpen wordt. Bovendien zijn gemeenten door de invoering van de Wet goed verhuurderschap beter uitgerust om op te treden tegen verhuurders in het geval van (ernstig) achterstallig onderhoud en kan Bouw- en Woningtoezicht ingrijpen.
Vindt u die wachttijd (voordat de vocht- en schimmelproblematiek verholpen worden) waarin huurders (ernstig) ziek kunnen worden of blijven van hun eigen woning aanvaardbaar? Immers een gang naar de Huurcommissie kan alleen een huurverlaging opleveren, maar de ziekmakende woning wordt niet aangepakt. Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u dit versnellen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 17 heb aangegeven, heb ik het beeld dat verhuurders over het algemeen tijdig en adequaat optreden bij problemen met bij vocht en schimmel. Incidenten waarbij dit niet gebeurt betreur ik. In mijn antwoord op vraag 17 ben ik ook al ingegaan op de procedure bij de Huurcommissie. De gang naar de Huurcommissie levert een sterke financiële prikkel voor de verhuurder op om de problematiek aan te pakken. Bovendien bestaan er ook andere mogelijkheden voor huurders om gebreken aan de orde te stellen, die ook in mijn reactie op vraag 17 aan bod zijn gekomen.
In hoeveel prestatieafspraken is de aanpak van vocht en schimmel daadwerkelijk opgenomen? Indien u niet over deze gegevens, bent u bereid om de Kamer hier later over te informeren?
Onderhoud en kwaliteit van corporatiewoningen (waaronder woningen met vocht- en schimmelproblematiek), komen nadrukkelijk aan bod in zowel de Nationale prestatieafspraken uit juni 2022 alsook in de volkshuisvestelijke prioriteiten die recentelijk opnieuw zijn vastgesteld voor de komende periode. Hierdoor zijn corporaties op grond van de Woningwet verplicht dit in hun bod aan de gemeente en huurdersorganisatie(s) te betrekken. Over de door u opgevraagde gegevens beschik ik niet. Het primaat voor de inhoud van de lokale prestatieafspraken ligt, zoals het begrip al suggereert, in het lokale overleg. Het is aan gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties om hier aandacht aan te besteden in hun afspraken.
Indien u niet over bovengenoemde gegevens beschikt, hoe controleert u dat gemeenten en woningcorporaties daadwerkelijk werk maken van de aanpak van vocht en schimmel? Datzelfde geldt voor commerciële verhuurders.
De verantwoordelijkheid voor het signaleren en de aanpak van gebreken, waaronder vocht- en schimmelproblemen, ligt primair bij lokale partijen. De bouwregelgeving en de huur(prijs)regelgeving (via de Huurcommissie of rechter) bieden instrumenten voor betrokken partijen om op te treden. Nog los van de prestatieafspraken, kunnen huurdersorganisaties het aanpakken en voorkomen van dit soort problematiek aankaarten in overleg met hun verhuurder. Zoals in het antwoord op vraag 20 ook is aangegeven, is in de NPA met de sector afgesproken dat hier de komende jaren flinke investeringen in worden gedaan.
Voor particuliere verhuurders zijn ook handvatten geboden in de vorm van een subsidie voor woningverduurzaming en woningonderhoud (de SVOH). Vanaf 1 april 2023 is deze regeling ook opengesteld voor huurwoningen in de vrije sector. Tevens kunnen Vereniging van Eigenaars subsidie aanvragen voor verschillende verduurzamingsmaatregelen (de SVVE).
Verder kan de omvang van de problematiek worden gemonitord via het WoOn-onderzoek. In het onderzoek van 2024 is de vraag in hoeverre mensen last hebben van vocht of schimmel in hun woning, wederom opgenomen. Indien dit onderwerp ook daarna nog een punt van aandacht is, zal het opnieuw worden opgenomen in het onderzoek.
Bent u bereid om woningcorporaties een lijst te laten aanleveren met hoeveel vocht- en schimmelwoningen zij in hun voorraad hebben, zodat per woningcorporaties inzichtelijk wordt gemaakt hoe groot deze problematiek is?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Ten eerste is het niet eenduidig wanneer een woning een «vocht- en schimmelwoning» is. In sommige gevallen zal dit misschien evident zijn, maar ook vaak niet, bijvoorbeeld wanneer problemen niet voortkomen uit bouwkundige aspecten. Ten tweede is een volledig overzicht niet haalbaar, omdat problemen niet altijd gemeld worden. Het bijhouden van een dergelijke lijst is echter wel een omvangrijke administratieve last. De toegevoegde waarde van een dergelijke lijst – gelet op de beperkte betrouwbaarheid daarvan – ten opzichte van de administratieve last vind ik niet evenwichtig.
Kunt u de vocht- en schimmelkaart op basis het Woononderzoek 2021 (of op basis van een ander onderzoek) met de Kamer delen? En kunt u deze kaart bij de volgende Woononderzoeken laten terugkomen?
In het WoOn-onderzoek van 2021 werd de vraag gesteld: Heeft u last van vocht of schimmel in uw woning? In onderstaande kaart uit het WoOn 2021 wordt het percentage huishoudens dat hier «ja» op antwoord weergeven per COROP-regio.18 In onderstaande kaart is geen onderscheid gemaakt tussen huur- en
koopwoningen.19
Zoals in het antwoord op vraag 25 aangegeven, is deze vraag wederom in het WoOn-onderzoek van 2024 opgenomen. Wanneer dit onderzoek uitkomt in het voorjaar van 2025, kan de kaart geüpdatet worden. Voor de WoOn-onderzoeken daarna geldt dat de behoefte naar informatie opnieuw wordt gepeild. Als dit onderwerp nog steeds een punt van aandacht is, zal de vraag weer worden meegenomen in het onderzoek.
Figuur 1: Percentage huishoudens dat last heeft van vocht of schimmel in hun woning, WoON21
Zijn gemeenten volgens u voldoende uitgerust qua wet- en regelgeving (bijvoorbeeld via het Bouwbesluit) en handhavingscapaciteit om vocht- en schimmelproblematiek aan te pakken?
Ja, het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan ventilatie en vochtwering van buiten. Tegen overtredingen daarvan kunnen verschillende sancties worden opgelegd door het bevoegd gezag, zoals een last onder bestuursdwang of dwangsom (herstel). Daarnaast is er de mogelijkheid een bestuurlijke boete op te leggen of in het uiterste geval zelfs een beheerovername. Gemeenten moeten zelf handhavingsbeleid opstellen. In sommige gevallen (indien er sprake is van gezondheidsklachten die zijn ontstaan of verergerd door vocht en schimmel in huis), kan de GGD een rol spelen bij het aanspreken van de verhuurder.
Tevens is het zo dat gemeenten met woningcorporaties in de lokale prestatieafspraken specifieke afspraken kunnen maken over de aanpak van vocht en schimmel. Ook zijn er gemeenten die via huurteams de huurder ondersteunen bij het aankaarten van gebreken.
Tenslotte is het instrumentarium van gemeenten door de invoering van de Wet goed verhuurderschap uitgebreid om op te treden tegen verhuurders in het geval van (ernstig) achterstallig onderhoud. Gemeenten hebben met deze wet de bevoegdheid gekregen om een verhuurvergunning te eisen, waarmee zij extra voorwaarden kunnen stellen aan verhuurders ten aanzien van bijvoorbeeld onderhoud. Ik ben daarom van mening dat gemeenten met al deze instrumenten voldoende uitgerust zijn om dit soort problematiek aan te pakken.
Wat vindt u ervan dat sommige gemeenten aangeven dat ze weinig tegen vocht- en schimmelproblematiek kunnen doen?5
Zoals in eerdere antwoorden is beschreven, hebben gemeenten reeds diverse mogelijkheden om in te grijpen bij vocht- en schimmelproblematiek, zeker wanneer het samenvalt met overtreding van de bouwregelgeving. Het is aan hen om een keuze te maken van welke instrumenten zij gebruik willen maken.
Deelt u de mening dat mede vanwege de grote gezondheidsrisico’s een landelijk meldpunt voor vocht en schimmel behulpzaam kan zijn, waar huurders met hun vragen en klachten terecht kunnen, zodat zij met raad en daad bijgestaan kunnen worden?
Die mening deel ik niet. Verhuurders zijn primair verantwoordelijk voor de staat en het onderhoud van hun woningen. Indien dit (zeer) te wensen overlaat, hebben gemeenten de bevoegdheid om hierop te handhaven. Bovendien hebben huurders de mogelijkheid via de Huurcommissie of de rechter een slechte onderhoudssituatie aan te kaarten. Bovendien bestaan er reeds allerlei andere steunpunten, waar huurders laagdrempelig contact mee kunnen opnemen voor juridisch advies, zoals huurteams, de Woonbond of het Juridisch Loket. Vanuit BZK wordt met alle betrokken partijen samengewerkt via een brede aanpak om vocht- en schimmelproblemen te voorkomen en op te lossen. Tegen deze achtergrond zie ik geen toegevoegde waarde in een landelijk meldpunt.
Deelt u de mening dat de Huurcommissie niet alleen zou moeten kunnen overgaan tot een huurverlaging, maar ook moet kunnen eisen dat de verhuurder de gebreken verhelpt, want wat hebben huurders aan een huurverlaging als ze ziek worden of blijven van de eigen woning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer komt u met een wijziging om dit mogelijk te maken?
De Huurcommissie is een laagdrempelige, onafhankelijke alternatieve geschillenbeslechter. Indien er sprake is van een gebrek, kan zij met een bindende uitspraak de huur verlagen totdat het gebrek is verholpen. Dit geeft voor de verhuurder een sterke financiële prikkel om dit zo snel mogelijk te doen. De Huurcommissie is echter niet bevoegd of uitgerust om te handhaven of toe te zien op naleving van de uitspraak, en ik zie ook geen aanleiding dit aan te passen. De bestaande regelgeving voorziet al in diverse mogelijkheden voor de huurder om af te dwingen dat gebreken worden verholpen, zoals ik al in diverse antwoorden heb toegelicht.
Deelt u de mening dat huurders in de vrije sector ook veel met vocht- en schimmelproblematiek te maken hebben, maar dat deze huurders nog minder rechten hebben aangezien zij niet bij de Huurcommissie terecht kunnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om huurders in de vrije sector ook toegang tot de Huurcommissie te verlenen, aangezien bij die huurders ook sprake kan zijn van risico’s die de gezondheid ernstig kunnen beschadigen?
Zoals ik in eerdere antwoorden heb beschreven, zijn er verschillende routes voor huurders om de verhuurder op gebreken aan te spreken. Met uitzondering van de route naar de Huurcommissie, zijn alle routes ook mogelijk voor huurders in de vrije sector.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Nieuwegein wel een APK-keuring voor de bestaande bouw invoert waarin periodiek gecontroleerd wordt op onder andere vocht, schimmel en achterstallig onderhoud?6
De gemeente Nieuwegein is voornemens om in de prestatieafspraken met woningcorporaties afspraken te maken over reguliere APK-keuringen voor hun huurwoningen. Dit kan voor de gemeente, corporaties en huurdersorganisaties een goede manier zijn om op de hoogte te blijven van de staat van het vastgoed. Dit is een lokale afweging en lokale afspraak.
Deelt u de mening dat de keuring ervoor zorgt dat een verhuurder tijdig in actie komt en problemen voorkomt, en dat de huurder met het keuringsrapport, wanneer de verhuurder niet in actie komt, bij de Huurcommissie of de rechter makkelijker huurverlaging c.q. woningverbetering kan afdwingen?
Ik ben nog altijd geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring van woningen, omdat dit een ongerichte maatregel is die zal leiden tot een significant lastenverzwaring voor verhuurders en andere gebouweigenaren. Het zou leiden tot heel veel keuringen van gebouwen waar helemaal geen veiligheids- of gezondheidsproblemen spelen.
Hoe kijkt u nu tegen ons eerdere voorstel voor een landelijke APK-keuring voor de bestaande bouw aan waar gecontroleerd kan worden op onder andere de aanwezigheid van vocht, schimmel, achterstallig onderhoud en andere gebreken?
Zie antwoord vraag 34.
Wat vindt u van de uitspraak van WonenBreburg-bestuurder Caroline Timmermans; «Over drie jaar wordt er groot onderhoud gepleegd aan de flats, en dan kan er geïsoleerd worden en kunnen wellicht ook de ramen die niet open kunnen, vervangen worden.»? Kunt u daarbij ingaan op het feit dat die huurders aangeven dat drie jaar moeten wachten voordat gebreken (inclusief achterstallig onderhoud) verholpen zijn, geen optie is?7
WonenBreburg heeft laten weten dat de situatie in het complex Mendelssohn in Tilburg is geanalyseerd, klachten bij bewoners zijn geïnventariseerd en reparaties zijn inmiddels in gang gezet. Concreet betekent dit dat problemen en gebreken, zoals een schuifraam dat niet open kan, of schimmelplekken, reeds zijn aangepakt.
Vanuit de corporatie is met bewoners gecommuniceerd dat groot onderhoud, inclusief verduurzamingsmaatregelen, in 2025 worden uitgevoerd. De voorbereidingen hiervoor zijn in het najaar van 2023 gestart. De afspraken met bewoners over het grootschalige onderhoud in 2025 zijn vastgelegd. Het is nu aan de corporatie om deze na te komen en daarmee het vertrouwen van bewoners waar dit verloren zou zijn gegaan te herstellen.
Kunt u begrijpen dat huurders vaak ten einde raad een zwartboek over hun woningcorporatie maken?
Het is te begrijpen dat huurders hun zorgen uiten. In het geval van het complex Mendelssohn van WonenBreburg waren bewoners ontevreden over de afhandeling van klachten, de onduidelijkheden met betrekking tot onderhoud en verduurzaming en de communicatie vanuit de corporatie. WonenBreburg heeft laten weten deze boodschap te hebben ontvangen en zich bewust te zijn van het feit dat er steken zijn laten vallen. De situatie is geanalyseerd en de corporatie is met de bewonerscommissie in gesprek gegaan, waarna een bijeenkomst is gehouden waar de acties en plannen met alle bewoners zijn besproken. Klachten zijn geïnventariseerd en reparaties zijn inmiddels ingepland en uitgevoerd.
Deelt u, gezien de berichtgevingen, de mening dat klachtenafhandeling door woningcorporaties soms te wensen overlaat?
Als dat zo zou zijn, betreur ik dat. Ieder geval is er een te veel, maar naar mijn mening zijn dit wel incidenten.
Wat vindt u van deze uitspraken van bewoners van het complex Vijverhorst uit de wijk Meijhorst in Nijmegen; «Hoeveel ik ook stook, ik krijg het hier niet warm. Mijn dochter slaapt bij mij in bed omdat haar kamer te koud is. Toen ik in december tijdens de vrieskou belde voor een monteur, zeiden ze dat er pas in februari iemand kon komen. Dat kàn toch niet»?8 «We zitten al jaren met een verwarming die het niet of nauwelijks doet. We hebben alleen ijskoud water uit de kraan. Portaal (verhuurder, red.) moet eindelijk maar eens met compensatie komen. Zo kan het niet langer»?9
Dit vind ik zeer betreurenswaardig, want het is uiteraard niet acceptabel dat bewoners in de kou zitten. In dit soort gevallen kunnen huurders zich ook tot de Huurcommissie wenden. Een onvoldoende werkende verwarming is een gebrek en kan leiden tot huurverlaging.
Herkent u een patroon bij woningcorporatie Portaal, aangezien andere bewoners van complexen in het Waterkwartier en de Wolfskuil in Nijmegen met soortgelijke klachten zitten, waarbij de renovaties ook niet goed uitgevoerd zijn?10
Onvolkomenheden bij renovatie zijn helaas nooit volledig te voorkomen. Portaal heeft laten weten bewoners zeer serieus te nemen en er in die gevallen waarbij er iets misgaat, samen met de werkpartners klachten op te lossen en eventuele fouten te herstellen. De bewoners die via Huurteams of de Huurdersbelangenvereniging klachten hebben ingediend, worden in goede samenwerking door iemand van Portaal en de Huurdersbelangenvereniging bezocht. Indien de klacht gegrond is, worden met elkaar afspraken gemaakt over de afhandeling van klachten.
Deelt u de mening dat slecht uitgevoerde renovaties een veelgehoorde klacht is (zoals bij de renovatie in de Wolfskuil waar de corporatie in 40 adressen van de 182 woningen waar gerenoveerd was in gebreke was, en bij de renovatie in het Waterkwartier waar veel klachten over schimmel gaan waar mensen ineens na de renovatie last van hebben gekregen, sommige bewoners hebben daar naar verluid eczeem opgelopen en uit gesprekken met bewoners blijkt ook dat veel mensen murw zijn geslagen, zelfs bang zijn om te klagen en ander bewoners ervan overtuigd zijn dat er onder de uitvoerders nog huissleutels circuleren)? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u in het kader van uw programma met betrekking tot de bestaande voorraad dan bereid met de Woonbond hierover in gesprek te gaan?
Nee, ik deel de mening niet dat slecht uitgevoerde renovaties een veelgehoorde klacht is. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 40 zijn onvolkomenheden helaas nooit helemaal uit te sluiten.
Deelt u de mening dat (bijna) elke gemeente één of meerdere huurteams zou moeten hebben en hoeveel gemeenten hebben één of meerdere huurteams?
Bij een huurteam van een gemeente kunnen huurders doorgaans op een laagdrempelige manier advies vragen over de huurprijs, servicekosten en achterstallig onderhoud van hun woning. In steeds meer gemeenten zijn huurteams actief en dit kan ik alleen maar aanmoedigen. Het blijft echter aan de gemeente om wel of niet één of meerdere huurteams op te zetten.
Wat vindt u van de klachten over de huurdersorganisatie Klink (die de belangen van de huurders van Portaal zou moeten verdedigen) die beweerd zou hebben dat de huurteams beweren dat vanwege de klachten er sprake van huisuitzetting zou kunnen zijn (terwijl dat niet het geval is) en dat de huurteams 25 euro in rekening brengen voor hun hulp (terwijl huurteams niets in rekening brengen)?
U vraagt mij in te gaan op klachten over de huurdersorganisatie die beweerd zou hebben dat de huurteams iets beweren. Op dit soort beweringen ga ik niet in.
Bereiken u ook signalen dat (overkoepelende) huurdersorganisaties van woningcorporaties te weinig kritisch richting de woningcorporaties zijn, waardoor zij de belangen van huurders niet meer goed kunnen behartigen? Zo ja, geeft dat dit voldoende aanleiding om wet- en regelgeving hieromtrent aan te passen? Zo nee, kunt u hiernaar informeren?
Huurders van corporatiewoningen gaan zelf over hun vertegenwoordiging. De Wet overleg huurders verhuurder en de Woningwet geven hiervoor de kaders aan. Indien huurders ontevreden over hun huurdersorganisatie zijn, kunnen zij binnen de bestaande structuren hier een oplossing voor vinden. Bijvoorbeeld door zelf actief te worden in de vertegenwoordiging.
Deelt u de mening dat verhuurders in het redelijk voorstel moeten opnemen dat huurders op kosten van de verhuurder een eigen expert moeten kunnen inschakelen als verhuurders een renovatie slecht uitgevoerd hebben? Zo ja, hoe gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet?
Met de herziene Woningwet hebben huurdersorganisaties een meer nadrukkelijke rol gekregen. Om hun rol goed te kunnen vervullen, is het van belang dat huurdersorganisaties voldoende professioneel kunnen worden ondersteund wanneer dit nodig is. Corporatie en huurdersvertegenwoordiging dienen hier samen afspraken over te maken.
Deelt u de mening dat verhuurders regelmatig slechte (mede in de zin van onvolledig, slechte zeggenschapsproces, tijdsplanning, vergoedingsregelingen) renovatievoorstellen doen en huurders daarom terecht regelmatig niet instemmen met de renovatie? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u in het kader van uw programma met betrekking tot de bestaande voorraad dan bereid met de Woonbond hierover in gesprek te gaan?
Nee, deze mening deel ik in zijn algemeenheid niet. Momenteel vinden gesprekken plaats met de Woonbond en Aedes naar aanleiding van de afspraak in de NPA over het vaststellen van een landelijk sociaal statuut voor sloop/nieuwbouw en renovatie. Het doel van dit statuut is om een landelijke leidraad te bieden op basis waarvan corporaties, huurdersvertegenwoordigingen en gemeenten op lokaal niveau de afspraken rondom inspraak en betrokkenheid van huurders bij dit soort trajecten verder kunnen vastleggen. Hier wordt uw Kamer op korte termijn verder over geïnformeerd.
Bent u voornemens om in uw aanpassing van het redelijk voorstel mee te nemen hoe rechten van huurders gewaarborgd moeten worden om slecht uitgevoerde renovaties te voorkomen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Een verhuurder is nu al wettelijk verplicht om de huurder genot te verschaffen dat redelijkerwijs verwacht mag verwacht van een goed onderhouden woning. Dit geldt ook bij renovaties. Indien het noodzakelijk is om te renoveren, bestaat er reeds een systeem van inspraak en instemming om de rechten van huurders te waarborgen. Wanneer een woning na een renovatie gebreken vertoont kunnen die via de reguliere weg worden aangekaart.
Bent u voornemens om in uw aanpassing van het redelijk voorstel mee te nemen op welke vergoedingen huurders aanspraak kunnen maken indien renovaties slecht uitgevoerd worden? Zo ja, welke vergoedingsregelingen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet voornemens dat te doen. Een mogelijke schadevergoeding is te afhankelijk van de specifieke omstandigheden om daarvoor een generieke regeling in te richten.
Kunt u begrijpen dat huurders enorm gefrustreerd raken door niet goed uitgevoerde renovaties, die vervolgens lang duren om te verhelpen en dat zij vaak niet weten waar ze naar toe kunnen om het snel opgelost te krijgen?
Ja, ik kan mij die frustratie goed voorstellen. Zoals eerder aangegeven kan de huurder met dit soort klachten in de eerste plaats terecht bij de corporatie zelf. Als de huurder en verhuurder er onderling niet uitkomen, kan de huurder naar de rechter stappen of zich anders melden bij een eventueel huurteam van een gemeente. Zij kunnen huurders helpen om hun recht te behalen.
Wat vindt u ervan dat woningcorporaties pas in actie komen als bewoners actie voeren en eerder niet of nauwelijks naar de huurders luisteren?
Ik vind het zeer betreurenswaardig als dit gebeurt, maar ik ben ervan overtuigd dat dit uitzonderingen betreft. Ik herken niet het algemene beeld dat de gestelde vragen insinueren dat niet of nauwelijks naar bewoners wordt geluisterd.
Wat vindt u ervan dat opnieuw door een onafhankelijke expert vastgesteld is dat het geldige energielabel van de bijna 100 gecontroleerde huurwoningen in Groningen niet klopt en daardoor al die huurders zo’n 135 euro per maand te veel huur (in totaal gaat het om meer dan een miljoen euro) betalen?11
Ik vind het bericht over nieuwe casussen in Groningen waarbij huurders mogelijk te veel huur hebben betaald te betreuren. Een deel van de in het artikel genoemde gevallen zijn bekend bij de Huurcommissie. Met de beschikbare informatie heb ik na kunnen gaan dat dit opnieuw oudere energielabels – destijds Energie-Indexen genoemd – van voor 2021 betreffen. Uiterlijk in het opvolgende jaar trekken de certificerende instellingen (CI) een steekproef op de geregistreerde labels. Daarbij zijn deze energielabels volgens de CI niet in de getrokken steekproef terecht gekomen, waardoor eventuele fouten niet aan het licht gekomen zijn. Het is positief dat het sinds februari 2022 mogelijk is voor deze huurders om naar de Huurcommissie te stappen indien een foutief energielabel effect heeft op de huurprijs. Ik heb begrepen dat de Huurcommissie de zaken die zij heeft ontvangen in behandeling heeft genomen.
Klopt het dat dit nog maar het topje van de ijsberg is en dat het waarschijnlijk gaat om duizenden foutieve energielabels en energielabels waarmee gefraudeerd zijn?
Energielabels zijn 10 jaar geldig en worden steekproefsgewijs gecontroleerd door het trekken van een representatieve steekproef in het opvolgende jaar. Op basis van deze controles kan het voorkomen dat een energielabel wordt aangepast of zelfs ingetrokken. Dat is de wijze waarop de kwaliteit van Energie-Indexen en energielabels op basis van de NTA8800 sinds 2009 is geborgd. Mede door situaties als deze in Groningen, wordt duidelijk dat dit kwaliteitsborgingsysteem niet in alle gevallen voldoende werkt. Zoals aangekondigd in de Kamerbrieven van 30 november 202227 en 29 juni 202328 werk ik daarom aan maatregelen om de aanpak van de kwaliteitsborging te verstevigen door invoering van o.a. een grotere steekproef, zwaardere sancties en publiekrechtelijk toezicht. Dit wordt van toepassing op nieuw geregistreerde energielabels, maar niet op registraties uit het verleden. Daarom laat ik daarnaast ook een klachtenprocedure uitwerken voor fouten in energielabels uit het verleden. In onderstaande grafiek is te zien dat het aantal kritieke afwijkingen in de steekproef in 2022 is afgenomen. In combinatie met de maatregelen heb ik vertrouwen in de kwaliteitsborging voor de toekomst om dergelijke situaties te voorkomen en eventuele fouten aan te pakken.
Figuur 2: Ontwikkeling aantal kritieke afwijkingen in steekproefcontrole van geregistreerde woningbouw basis energielabels, schemabeheerder InstallQ
Valt hier de certificerende instellingen wat te verwijten c.q. hebben zij gefaald (aangezien het hier gaat om dezelfde energieadviseur)? Zo ja, wat c.q. hoe? Zo nee, waarom niet?
Certificaathouders en certificerende instellingen zijn geaccrediteerd en worden getoetst door de Raad voor Accreditatie op de voorwaarden in de ISO 17.065. Op deze wijze wordt gecontroleerd dat zij voldoen aan de eisen voor de steekproef en de controles. De betrokken CI heeft aangegeven dat, ondanks veel woningbezoeken in de postcodegebieden, de bij ons bekende adressen niet in de steekproef terecht zijn gekomen. Hierdoor valt de CI niet iets te verwijten.
Heeft de prijsdruk (vanwege de concurrentie) invloed op de kwaliteit van de energielabels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u daar een rol in spelen zodat de kwaliteit wel verbetert maar de energielabels nog wel voor de consument betaalbaar blijven?
Het is moeilijk om iets te zeggen over de markt van voor 2021, toen de betreffende energielabels opgenomen en geregistreerd zijn. Sinds de introductie van het energielabel op basis van de NTA8800 is er een verbetering in de kwaliteit te zien en wordt geen negatief effect door concurrentie gesignaleerd. De hoge mate van concurrentie die er momenteel in de markt is, kan adviseurs wel onder tijdsdruk zetten voor concurrerende tarieven. Dit kan leiden tot fouten en kan daarmee invloed hebben op de kwaliteit van het energielabel. Ook in dit licht is het goed om maatregelen te treffen om de kwaliteit ook in de toekomst te blijven waarborgen. De eerdergenoemde maatregelen zijn naar mijn mening in verhouding tot het toenemende belang en gebruik van het energielabel, ook als dit leidt tot een iets hogere prijs.
Deelt u de mening dat meer begrijpelijke informatie voor de belanghebbende van het energielabel kan helpen om problemen te voorkomen, aangezien technische waarden zoals de rc-waarde en u-waarde een leek niets zeggen? Zo ja, hoe kunt u daar zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Met de realisatie van het energielabelafschrift voor ingeschrevenen op MijnOverheid.nl kunnen zowel woningeigenaren als huurders te allen tijde het afschrift inzien van het energielabel van hun woning. Hiermee heeft een eigenaar of huurder meer informatie dan enkel de labelletter en cijfermatige indicatoren die openbaar op EP-online te vinden zijn. Op de eerste pagina van het energielabelafschrift wordt de energieprestatie visueel zo duidelijk mogelijk weergegeven met onder andere plusjes en minnetjes voor isolatie. Tevens is hier bijvoorbeeld te zien of de warmtebehoefte laag, gemiddeld of hoog is. Deze informatie wordt op de tweede pagina nader toegelicht en pas op pagina 3 en verder is meer detailinformatie weergegeven, waaronder de Rc en U-waarden met uitleg en een grafische weergave. Middels deze opbouw is geprobeerd de informatie duidelijk en overzichtelijk weer te geven. Dat neemt niet weg dat dit nog verder verbeterd kan worden en meer toelichting kan bevatten over bijvoorbeeld het verschil tussen het energielabel en de energierekening op basis van het werkelijk gebruik. Ik deel dus uw mening en ben momenteel opnieuw aan het kijken naar verbeteringen en ben daarvoor onder andere in gesprek met de Woonbond.
Zijn er signalen bij u bekend dat er partijen zijn die werken met niet-gediplomeerd personeel? Zo ja, hoe kunt u daar tegen optreden? Zo nee, kunt u daarnaar informeren?
Het komt voor dat dergelijke signalen bij BZK of RVO binnenkomen. Wanneer hier sprake van is, wordt de benodigde informatie opgehaald uit de energielabel database EP-online. Met deze informatie kan de vakbekwaamheid worden gecontroleerd en het signaal rechtstreeks worden doorgegeven aan de schemabeheerder InstallQ en de betrokken CI. De CI ziet toe op de vakbekwaamheid. Opname of registratie door een niet vakbekwaam adviseur betreft een kritische fout die door de certificaathouder moet worden hersteld. Met een duidelijke klachtenprocedure kan het ontvangen en verwerken van signalen verder ingeregeld worden.
Klopt het dat in sommige gevallen huurders van flexwoningen geen recht hebben op huurtoeslag aangezien deze flexwoningen soms geen status van onroerend hebben?
In principe hebben huurders van flexwoningen recht op huurtoeslag. Zoals ik in mijn antwoorden op uw eerdere vragen van juni jl.29 heb aangegeven, bestaat er recht op huurtoeslag als er sprake is van een woning. In de Wet op de huurtoeslag wordt een woning omschreven als een onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden. Bij Toeslagen zijn geen recente signalen bekend waar geen huurtoeslag toegekend kan worden voor flexwoningen omdat zij niet aangemerkt zijn als onroerend goed. Indien dit toch zou voorkomen, staat de woning niet geregistreerd als gebouwde onroerende zaak in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). In dat geval wordt contact opgenomen met de burger om te bekijken of toch voldaan wordt aan de voorwaarden.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een onroerende zaak – en dus van een woning in de zin van de Wet op huurtoeslag – zijn een aantal criteria van belang. Bij de beoordeling of sprake is van een gebouwde onroerende zaak en dus van woonruimte in de zin van artikel 7:233 van het Burgerlijk Wetboek (BW), wordt aansluiting gezocht bij het begrip onroerend in de zin van artikel 3:3 BW: onroerend zijn (o.a.) gebouwen en werken die duurzaam met de grond verenigd zijn, direct of indirect. De vraag of de «vereniging met de grond» duurzaam is, moet aan de hand van objectieve maatstaven worden beantwoord. Hierbij spelen de volgende criteria een rol: (1) of het gebouw naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven; (2) welke bedoeling de bouwer of degene in wiens opdracht gebouwd werd, had; (3) of de bestemming om duurzaam ter plaatse te blijven voor derden kenbaar was; en (4) de verkeersopvatting.30
In het Burgerlijk Wetboek is de intentie van de bouwer van belang en moet deze intentie ook naar buiten toe kenbaar zijn gemaakt. Bij de beoordeling is de duur van een eventuele demontage minder van belang. Ook eenvoudig verplaatsbare constructies kunnen als onroerend worden aangemerkt. Flexwoningen zullen daarom vrijwel altijd ook kunnen worden beschouwd als gebouwde onroerende zaak. Er zijn geen gevallen bekend waarin dat niet zo is.
Klopt het dat in sommige gevallen huurders van flexwoningen geen recht hebben op huurbescherming aangezien deze flexwoningen soms niet voldoen aan de definitie van woonruimte?
Flexwoningen zijn normale woningen. Het enige bijzondere aan een flexwoning is dat hij ook verplaatst kan worden en daardoor ook op tijdelijk beschikbare locaties kan worden gebruikt in de strijd tegen de woningtekorten. Flexwoningen vallen in principe, evenals permanente woningen, onder de definitie van woonruimte. Er zijn geen situaties bekend waarin huurders van flexwoningen geen recht zouden hebben op huurbescherming.
Klopt het dat de prijs per m2 bij flexwoningen hoger ligt dan bij reguliere woningen?
Dat kan in zijn algemeenheid niet zo worden gesteld. De kosten voor de bouw van een woning zijn van veel factoren afhankelijk, zoals de manier van bouwen (prefabricage of traditionele bouw), de oppervlakte van de woning, het gekozen materiaal, de duurzaamheidsprestaties etc. In zijn algemeenheid zijn fabrieksmatig gebouwde woningen goedkoper, de bouwprijs van flexwoningen ligt dan ook (meestal) lager dan die van vergelijkbare reguliere woningen. Wel is het zo dat bij het bouwen van verplaatsbare woningen (flexwoningen) op een tijdelijke locatie, rekening moet worden gehouden met verplaatsingskosten.
Klopt het dat u nu minder enthousiast bent over flexwoningen?
Nee, dat klopt niet. Ik ben nog steeds enthousiast over de plaatsing van verplaatsbare woningen. Door tijdelijk woningen neer te zetten op plaatsen waar dat anders niet was gebeurd, voegen we meer woningen toe aan de woningvoorraad. Het is de snelste manier om het aantal woningen te vergroten. Dit is belangrijk voor iedereen die met spoed een woning nodig heeft en voor mensen die al te lang wachten op een huis. Dat in veel gerealiseerde projecten een (zeer) forse overinschrijving is van woningzoekenden laat zien dat er behoefte is en ruimte is voor dit type woningen. Bij mijn bezoeken aan gerealiseerde projecten hoor ik van de nieuwe bewoners ook veel waardering voor deze woningen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en deze gelieve niet te clusteren?
Ik heb dit zoveel mogelijk geprobeerd te doen, hoewel dit de leesbaarheid niet altijd ten goede komt.
De onafhankelijkheid van peilingsorganisaties in Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel officiële politieke peilingen er in Nederland zijn en welke dat precies zijn?
Er is in Nederland geen regulering ten aanzien van peilingen. Deze kunnen dus door eenieder worden uitgevoerd en gepubliceerd. Er kan dus zodanig ook niet worden gesproken over officiële peilingen. Er zijn verschillende peilingen waarnaar met enige regelmaat in de media wordt verwezen. Deze peilingen worden uitgevoerd door verschillende peilingsbureaus. Dit zijn de peilingen van IenOResearch, Peil.nl en Ipsos/Eenvandaag. Aangezien EenVandaag een programma is van de publieke omroep, ga ik hieronder alleen specifiek in op de Ipsos/EenVandaag peiling.
Weet u welke personen, van welke (overkoepelende/gelieerde) organisaties/bedrijven/organen er bij het samenstellen en uitvoeren van deze peilingen betrokken zijn? Zo ja, kunt u dat inzichtelijk maken en zo nee, waarom niet?
EenVandaag is een televisieprogramma van de publieke omroep AVROTROS. Voor dit programma wordt gebruik gemaakt van het EenVandaag Opiniepanel waarin wordt gepeild hoe er in Nederland gedacht wordt over allerlei onderwerpen zoals de politiek. De specifieke zetelpeilingen doet EenVandaag samen met onderzoeksbureau Ipsos. Iedereen kan zich aanmelden voor dit opiniepanel.
Bij welke politieke peilingen is de Rijksoverheid (indirect) betrokken, op welke manier en met/door welke personen, in welke hoedanigheid en met welke bevoegdheid? Bijvoorbeeld politieke peilingen die door een mediaplatform zoals EenVandaag van de Nederlandse Publieke Omroep worden geïnitieerd, worden indirect gefinancierd door de Rijksoverheid, kunt u daarom aangeven of en op welke manier de overheid invloed uitoefent op dergelijke peilingen?
De Rijksoverheid oefent geen enkele invloed uit op peilingen. Ook op de peilingen van Ipsos/EenVandaag of in bredere zin op de programma’s van de publieke omroep wordt geen invloed uitgeoefend.
Welke organisaties die politieke peilingen uitvoeren krijgen subsidie/financiering van de Rijksoverheid en zijn er gelden die (ten tijden van verkiezingen) direct of meer ten goede komen aan politieke peilingen, bijvoorbeeld in de vorm van uitvoerings- en personeelskosten? Zo ja, kunt u deze financieringsstructuur gespecificeerd inzichtelijk maken?
De Nederlandse Publieke Omroep, waaronder het programma EenVandaag van de betrokken publieke omroep AVROTROS, ontvangt op basis van de Mediawet 2008 jaarlijks een rijksmediabijdrage voor de uitvoering van de landelijke publieke mediaopdracht. Hoe de publieke omroep invulling geeft aan deze middelen, daar gaat het kabinet niet over. Voor de specifieke financieringsstructuur wordt kortheidshalve verwezen naar de mediabegrotingsbrief, de begroting van de NPO en het jaarverslag van de AVROTROS.1
Bent u van mening dat er überhaupt politieke peilingen gedaan zouden mogen worden door organisaties die (indirect) gesubsidieerd en/of beïnvloed worden door en/of betrokken zijn bij de Rijksoverheid en/of personen/bestuurslagen die daaraan op enige manier gelieerd zijn?
Publieke omroepen bepalen conform artikel 2.88 van de Mediawet 2008 zelf vorm en inhoud van de programma’s, waaronder welke politieke partijen meegenomen worden bij peilingen in programma’s van de publieke omroep. De overheid bemoeit zich daar niet mee en er is conform artikel 7 lid 2 van de Grondwet geen vooraf toezicht op de inhoud van de programma’s van de publieke omroep. Er zijn diverse waarborgen in het publieke omroepbestel opgenomen om te voorkomen dat er politieke (of andere vorm van) invloed is. Zo moeten publieke omroepen op basis van de Mediawet 2008 een redactiestatuut hebben waarin de journalistieke rechten en plichten van de werknemers zijn opgenomen waaronder waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid. Daarnaast kent de publieke omroep een journalistieke code voor alle journalistieke redacties van de publieke omroep waarmee inzage gegeven wordt in de werkwijze, regels en normen van onze redacties. Bij klachten over het niet naleven van deze code kan men bij de betreffende redactie of omroep terecht. Als de klacht niet naar tevredenheid is beantwoord of afgehandeld, kan er contact worden opgenomen met de ombudsman van de publieke omroepen, zoals bedoeld in artikel 2.14a Mediawet 2008. Het Commissariaat voor de Media is belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet.
Zo ja, kunt u beargumenteerd onderbouwen op welke manier belangenverstrengeling en politieke inmenging voorkomen wordt en de onafhankelijkheid van deze politieke peilingen gewaarborgd wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen waarom bepaalde politieke partijen, die in alle districten aan de verkiezingen van 22 november 2023 deelnemen en/of nu ook al vertegenwoordigd zijn in de Tweede Kamer, bij bepaalde peilingen van organisaties die overheidsfinanciering ontvangen en (in)directe bestuurlijke banden hebben met de Haagse politiek, niet worden genoemd in de vragenlijsten en dus ook niet worden getoond in de peilingen?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u niet dat juist peilingen die indirect worden gefinancierd en beïnvloed door de politiek de verantwoordelijkheid hebben om alle aan de verkiezingen deelnemende politieke partijen mee te nemen, ongeacht of zij eerder in die hoedanigheid aan verkiezingen hebben deelgenomen, het aantal leden van dezer partijen, het aantal respondenten dat deze partijen noemt, of welke andere overweging dan ook? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u zich ervan bewust dat vele kiezers de peilingen gebruiken als indicator voor de politieke partijen waarop gestemd kan worden en dat zij daarom van het bestaan van menig politieke partij niet weten, aangezien deze bewust niet worden weergegeven in de peilingen? Zo ja, is er dan geen sprake van onvolledige voorlichting van de bevolking, aangezien zij geen volledige informatie krijgen om de peilingen mee in te vullen? Zo nee, kunt u dan onderbouwd uitleggen waarom u vindt dat de deelnemers wel alle beschikbare en benodigde informatie krijgen?
Er is geen regulering op het uitvoeren van (politieke) peilingen voorafgaand aan de verkiezing. Het staat peilbureaus vrij om te bepalen wanneer en op welke wijze de peiling wordt uitgevoerd. De peilbureaus maken hun eigen afwegingen en keuzes in de verslaglegging van een verkiezing en daar mengt de Rijksoverheid zich niet in. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals deze in artikel 7 van de Grondwet is geformuleerd. Het is vervolgens aan de kiezers om zich zo goed mogelijk te informeren over de ideeën en plannen van de verschillende politieke partijen.
Realiseert u zich dat omdat bepaalde politieke partijen niet worden genoemd in de peilingen en kiezers dus niet kunnen aangeven dat zij (mogelijk) op deze partijen zouden willen gaan stemmen de uitkomsten van de peilingen niet representatief zijn? En erkent u dan ook dat door deze uitkomsten de publieke opinie actief wordt beïnvloed, omdat mensen daardoor kunnen denken dat bepaalde politieke partijen geen kans op verkiezingswinst maken en als gevolg daarvan hun stemgedrag laten beïnvloeden en/of zich niet realiseren dat zij op bepaalde partijen zouden kunnen stemmen, omdat zij van het bestaan niet afweten? Betekent dat niet dat de heersende politieke macht (indirect) invloed uitoefent op de verkiezingen en daarmee dus ook op de verkiezingsuitslag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat zijn de criteria op basis waarvan politieke partijen worden meegenomen in de peilingen waarbij de Rijksoverheid (indirect) betrokken is? Hoe zijn die criteria tot stand gekomen, op basis waarvan en wie waren/zijn daarbij betrokken?
De Rijksoverheid is niet betrokken bij de totstandkoming van peilingen en bij de totstandkoming van programma’s van de publieke omroep. Er is ook geen politieke betrokkenheid bij de totstandkoming van programma’s van de publieke omroep. Zie ook mijn antwoord op de vragen 5 tot en met 8.
Weet u welke politieke partijen/bewindpersonen/Kamerleden/ambtelijke staf die op dit moment vertegenwoordigd zijn in het parlement en actief zijn voor de Tweede Kamer op enigerlei wijze betrokken zijn bij de politieke peilingen voor de aankomende Tweede Kamerverkiezingen van organisaties die overheidsfinanciering ontvangen? Op welke manier zijn deze partijen/bewindspersonen/Kamerleden/ambtelijke staf betrokken en waarom? Zijn er afspraken/overeenkomsten/samenwerkingen tussen deze partijen en wat behelzen deze? Welke (rapportage/verantwoordings)verplichtingen hebben de verschillende betrokken partijen en op welke manier wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd? En is voor de kiezer inzichtelijk of en welke politieke betrokkenheid er is bij bepaalde peilingen en waar/hoe kunnen zij zich daarover informeren?
Zie antwoord vraag 11.
Het voorgenomen besluit om arbeidsmigranten te huisvesten in het buurtschap Vrilkhoven, gelegen in Liempde (gemeente Boxtel) |
|
Bart van Kent |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het uitgestelde besluit om een vergunning te verlenen voor de huisvesting van 400 arbeidsmigranten in het Liempde buurtschap Vrilkhoven?1
Ja, ik ben hiermee bekend. Vanuit mijn departement is contact gezocht met de gemeente Boxtel, waar het buurtschap Vrilkhoven onder valt, over de huisvesting van arbeidsmigranten.
Vindt u dat het grootschalig huisvesten van arbeidsmigranten in kleine gemeenschappen zoals het buurtschap Vrilkhoven een nadelig effect heeft op de leefbaarheid in de omgeving? Zo nee, waarom niet?
In maart 2023 heeft uw fractie twee keer vergelijkbare vragen gesteld over het dorp Riel waar eveneens arbeidsmigranten gehuisvest worden. Net als bij die situatie ben ik nu weer van mening dat het uiteraard belangrijk is om bij de huisvesting van arbeidsmigranten zorgvuldig te kijken naar de huisvestingsbehoefte en de inpassing in wijken of kernen, en ook het schaalniveau van huisvesting daarin meenemen. Het is nuttig en noodzakelijk dat buurtbewoners, lokale overheden en de huisvesters in een vroeg stadium hierover het gesprek met elkaar aan gaan. Bovendien is het belangrijk om wanneer de huisvesting tot stand gekomen is, met elkaar in gesprek te blijven over onder andere de leefbaarheid in de wijk.
Vindt dat het bewaken van de leefbaarheid in het buurtschap Vrilkhoven niet geschaad mag worden door het commerciële belang van goedkope arbeid van het slachtbedrijf Vion? Zo nee, waarom niet?
Ook voor dit antwoord verwijs ik naar de beantwoording van uw vragen van afgelopen maart. Ik ben van mening dat de afweging tussen economische belangen door vestiging van bedrijvigheid en het bewaken van de leefbaarheid door de desbetreffende gemeente moet plaatsvinden, en de huisvesting van (toekomstige) werknemers daarin moet worden meegewogen. Ik ondersteun gemeenten met dergelijke vraagstukken met het ondersteuningsprogramma vanuit de VNG. Het doel van dit ondersteuningsprogramma is om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren naar aanleiding van de bevindingen van Roemer in het rapport «Geen Tweederangs Burgers». Dit kan zijn op het gebied van draagvlak, de mogelijk op te stellen Bedrijfseffectrapportage (BER) en goede huisvesting conform de Wet Goed Verhuurderschap.
Vindt u dat de gemeente Boxtel bij protest en afkeuring van die gemeenschap naast haar eigen inwoners moet gaan staan? Zo ja, gaat u hierover in gesprek met de gemeente Boxtel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eveneens in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb aangegeven ben ik met alle gemeenten in gesprek over het huisvesten van arbeidsmigranten. De gemeente Boxtel is naar aanleiding van uw vragen geattendeerd op een recente subsidie die is verstrekt aan de Vereniging Huisvesting Arbeidsmigranten (VHA) voor het ontwikkelen van een beheerzorgsysteem. Dit beheerzorgsysteem heeft tot doel gemeenten en omwonenden inzicht te geven in de wijze van beheer en de exploitant op basis van concrete informatie aanspreekbaar te maken. In dit geval zouden omwonenden concrete meldingen van eventueel ervaren overlast via dit systeem kunnen maken waar de exploitant vervolgens op gaat reageren. Zo kan er objectief bijgehouden worden wat voor soort meldingen er gedaan worden en hoe deze opgepakt worden. Dit komt de leefbaarheid ten goede voor zowel de arbeidsmigranten als de omwonenden. De VHA en de gemeente zijn vervolgens een samenwerking aangegaan.
Wat vindt u van het inzetten van de landsadvocaat tegen bezorgde burgers die handelen in het belang van de gemeenschap? Deelt u de mening dat de overheid het belang van de eigen inwoners en de leefbaarheid van de omgeving boven het economische belang van een bedrijf moet zetten en dus niet moet procederen wanneer bewoners dit bij de overheid aankaarten?
De landsadvocaat is ingezet om het proces dat de gemeente heeft gevoerd en leidde tot vergunningverlening, waarbij alle belangen die spelen vanuit de gemeenschap mee worden gewogen, nogmaals te bekijken. Dit was na uitspraken van de bezwarencommissie. Uiteindelijk heeft de landsadvocaat aangegeven dat het proces voor vergunningverlening voor de nieuwe verblijfsaccommodatie zorgvuldig is uitgevoerd, waarna het college van B en W de vergunning definitief heeft verleend.
Wat vindt u van het verdienmodel van bedrijven zoals Vion, die alleen door massale arbeidsmigratie kunnen bestaan? Deelt u de mening dat er voor bedrijven die alleen kunnen draaien op grootschalige arbeidsmigratie geen plek is in Nederland?
Ik vind het belangrijk en noodzakelijk dat bedrijven als Vion zich inzetten om arbeidsmigranten huisvesting te bieden en hun verantwoordelijkheid hierin nemen. Het instrument Bedrijfseffectrapportage (BER) bij nieuwe bedrijvigheid is door de VNG in afstemming met mijn departement specifiek ontwikkeld om in de nabije toekomst in een vroeg stadium in te kunnen spelen op het effect van nieuwe bedrijvigheid op de huisvestingsbehoefte van arbeidsmigranten. De VNG werkt nu in afstemming met BZK aan de mogelijkheden om de BER verplicht te stellen.
Bent u bereid zich uit te spreken tegen de huisvesting van 400 arbeidsmigranten voor slachthuis Vion in buurtschap Vrilkhoven? Zo nee, waarom stelt u het economische belang van Vion boven het gemeenschappelijk belang?
Zoals ook in de eerdere beantwoording van maart 2023 aangegeven ben ik van mening dat dit een afweging is die de betreffende gemeente moet maken. Dat neemt niet weg dat ik het wel van groot belang vind dat gemeenten de handschoen oppakken om extra huisvesting te realiseren. We hebben naar schatting 156.000 extra kamers nodig voor de huisvesting van arbeidsmigranten (Bron: Expertisecentrum Flexwonen, jan. 2023). Mede door dit gebrek aan huisvesting komen arbeidsmigranten in huisvestingssituaties terecht komen die druk oplevert voor de omgeving. Vanuit mijn departementen worden gemeenten ondersteund met de realisatie van passende huisvesting.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het verkiezingsreces beantwoorden?
Ja, in afstemming met de desbetreffende gemeente en binnen de daarvoor gestelde beantwoordingstermijn. Voor het verkiezingsreces was helaas niet haalbaar gezien de krappe termijn.
De hertellingsprocedure bij de Tweede Kamerverkiezingen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Op welke manier wordt het hertellen van stemmen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2022 opengesteld voor publiek, om transparantie te waarborgen?1 2
De telling van de stemmen is openbaar voor publiek. Dat betekent dat geïnteresseerde personen kunnen kijken in het stembureau bij de telling. Ook de zitting van het gemeentelijk stembureau waar op de dag na de dag van stemming verder wordt geteld, of de controle van de processen-verbaal en de eventuele hertellingen worden gedaan, is openbaar. Later in het proces van uitslagvaststelling kan het gemeentelijk stembureau ook over moeten gaan tot een hertelling naar aanleiding van een terugverwijzing van het centraal stembureau. Deze hertellingen zijn ook in het openbaar.
Personen die waarnemen bij de (her)telling mogen toekijken, maar niet helpen met het tellen. Zij mogen de voortgang van de telling niet verstoren. Stembureauleden kunnen vragen van waarnemers over hun werkzaamheden beantwoorden. Het is daarnaast toegestaan om aantekeningen, foto’s en video’s voor eigen gebruik te maken. Indien de waarnemer van mening is dat iets niet goed verloopt, kan deze persoon bezwaar maken bij het stembureau die daarvan melding zal doen in het proces-verbaal.
Welke maatregelen worden genomen om onafhankelijke waarnemers, inclusief vertegenwoordigers van politieke partijen en internationale waarnemers, toe te laten bij het monitoren van een hertelling?
Doordat het tellen van de stemmen openbaar is, is het voor iedereen mogelijk om waar te nemen. Dat geldt ook voor eventuele hertellingen. Het is daarom niet nodig speciale maatregelen te treffen voor bijvoorbeeld vertegenwoordigers van politieke partijen of internationale waarnemers die in het stemlokaal of bij de locatie van het gemeentelijk stembureau de (her)telling(en) willen volgen. Net als bij voorgaande verkiezingen heeft de Minister van Buitenlandse Zaken verschillende waarnemingsmissies, waaronder van de OVSE, uitgenodigd om bij deze verkiezing te komen waarnemen.
Welke procedures en protocollen zijn vastgesteld voor het hertellen van stemmen en hoe wordt gegarandeerd dat deze procedures consistent en eerlijk worden toegepast? Wie ziet daarop toe?
De procedure voor het tellen van de stemmen en de werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau, waaronder eventuele hertellingen, zijn vastgelegd in de Kieswet. Het uitgangspunt hierbij is dat eventuele fouten die geconstateerd worden in de procedure voor de vaststelling van de verkiezingsuitslag zo vroeg mogelijk hersteld kunnen worden op een transparante en controleerbare manier.
Voor de vaststelling van de verkiezingsuitslagen kunnen gemeenten kiezen voor twee manieren waarop ze de stemopneming uitvoeren:
Het centraal stembureau controleert voor het vaststellen van de verkiezingsuitslag de processen-verbaal van alle stembureaus nogmaals op onverklaarde verschillen. Het centraal stembureau kan het gemeentelijk stembureau opdragen om onderzoek te doen naar mogelijke onregelmatigheden in het proces-verbaal. Zo een onderzoek kan ook leiden tot een hertelling.
Tot slot onderzoekt het vertegenwoordigend orgaan, in dit geval de Tweede Kamer, de processen-verbaal en kan als daar aanleiding voor is besluiten tot een hertelling of in het uiterste geval een herstemming. Het kader uit de Kieswet vormt de basis voor de instructies die stembureauleden ontvangen over de wijze waarop zij de telprocedures uitvoeren.
Hoe worden alle betrokkenen opgeleid en geïnformeerd over de procedures van een hertelling?
Op het stembureau en het gemeentelijk stembureau wordt geteld door vrijwilligers. Iedereen kan zich aanmelden bij een gemeente om te gaan tellen. Om ook daadwerkelijk te mogen tellen volgen alle stembureauleden, leden van het gemeentelijk stembureau en tellers een training. Dat kan een online training of een fysieke instructie zijn. Het doen van een training is verplicht op basis van de Kieswet en de gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan.3
Daarnaast worden de gemeenteambtenaren die zich bezighouden met verkiezingen door het Ministerie van BZK en de Kiesraad geïnformeerd over de geldende regelgeving met betrekking tot de werkzaamheden van het stembureau en het gemeentelijk stembureau. Dat gebeurt door middel van factsheets, webinars en beantwoorden van vragen.
Worden geautomatiseerde telsystemen ingezet voor het hertellen van stemmen en zo ja, welke maatregelen worden genomen om menselijke fouten te minimaliseren en de nauwkeurigheid van het hertellen te verhogen?
Het tellen en hertellen van stembiljetten gebeurt handmatig. Er wordt hierbij geen gebruik gemaakt van geautomatiseerde telsystemen. Het huidige stembiljet is niet elektronisch telbaar. Ter ondersteuning bij het optellen van de uitslagen per stembureau wordt ondersteunende software gebruikt. De Kiesraad stelt deze software (OSV2020) ter beschikking. De stemtotalen per stembureau worden twee keer door verschillende personen ingevoerd. Deze twee verschillende invoeren moeten met elkaar overeenkomen. Als hiertussen een verschil geconstateerd wordt, bijvoorbeeld doordat een aantal stemmen bij een kandidaat per abuis verkeerd is ingevoerd, wordt dat onderzocht. Het papieren proces-verbaal van het stembureau is daarbij leidend.
Welke controles worden uitgevoerd op de software en hardware van geautomatiseerde telsystemen, om manipulatie te voorkomen?
Zowel de beveiliging van OSV2020 als het voldoen aan de wettelijke vereisten (doet de software wat die volgens de Kieswet moet doen) wordt voorafgaand aan iedere verkiezing getoetst door een externe partij. De organisaties die deze toetsen uitvoeren zijn via een aanbestedingsprocedure aangewezen en worden ingezet via een rouleringssyteem, zo wordt steeds opnieuw door een andere organisatie getoetst. Voorafgaand aan de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen op 15 maart 2023 is de toetsing uitgevoerd door PWC (beveiliging) en Expleo (wettelijke vereisten). Voorafgaand aan de aankomende Tweede Kamerverkiezing op 22 november is de toetsing uitgevoerd door HackDefense (beveiliging) en door KPMG (wettelijke vereisten). De Kiesraad heeft de rapportages van deze onderzoeken op zijn website gepubliceerd.
Aanvullend op de toetsen die de Kiesraad voorafgaand aan het gebruik van OSV2020 laat doen, voeren de gemeentelijk stembureaus, hoofdstembureaus en het centraal stembureau steekproefsgewijs controles uit naar de werking van OSV2020.
Nadat de optelling van de uitslagen per stembureau is voltooid maakt OSV2020 een digitaal optelbestand aan. Deze digitale optelbestanden worden openbaar gemaakt en kunnen vergeleken worden met de gepubliceerde processen-verbaal.
Worden handmatige steekproeven uitgevoerd om de resultaten van geautomatiseerde telsystemen te toetsen en te valideren, en zo ja, hoe wordt gezorgd dat deze steekproeven statistisch significant zijn?
De Kiesraad stelt een controleprotocol op ten behoeve van de handmatige steekproeven die de gemeentelijk stembureaus, hoofdstembureaus en het centraal stembureau uitvoeren in het gebruik van OSV2020 bij het optellen van de stemtotalen. Zo telt ieder gemeentelijk stembureau voor drie willekeurige lijsten het aantal stemmen op deze lijst voor ieder stembureau bij elkaar op en vergelijkt het resultaat van de optelling met de optelling door OSV2020. De loting van welke drie lijsten met de hand nageteld worden, gebeurt in het openbaar tijdens de zitting van het gemeentelijk stembureau. Het aantal (drie) van lijsten dat met de hand nageteld wordt is door de Kiesraad op advies van het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgesteld om een statistisch significante steekproef te vormen.4
Hoe wordt de nauwkeurige beoordeling van de resultaten via handmatige steekproeven gewaarborgd?
Het gemeentelijk stembureau doet verslag van de uitkomsten van de steekproef in het verslag controleprotocol. Indien uit de steekproef afwijkingen komen, dient de gemeente contact op te nemen met de Kiesraad. Dat is tot op heden nog nooit voorgekomen. Daarnaast publiceert de gemeente het verslag op zijn website en stuurt het naar hoofd- of centraal stembureau.
Worden onafhankelijke audits uitgevoerd op hertellingen en hoe wordt de integriteit en nauwkeurigheid van hertellingen bevestigd?
In het antwoord op vraag 3 is toegelicht dat in het proces van uitslagvaststelling gebruik wordt gemaakt van verschillende stappen. Dit zorgt ervoor dat er verschillende controlemomenten in het proces van uitslagvaststelling zijn. In de eerste plaats door het gemeentelijk stembureau en vervolgens door het centraal stembureau en uiteindelijk het vertegenwoordigend orgaan. Door deze controlestappen wordt de zorgvuldigheid van de vaststelling van de verkiezingsuitslag gewaarborgd. Dat is ook een belangrijk doel van de wijziging van de Kieswet in verband met de nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen die op 1 januari 2023 inwerking is getreden. Het proces van uitslagvaststelling is daarmee nog beter controleerbaar en transparanter.
Is er een mogelijkheid voor politieke partijen en andere belanghebbenden om audits aan te vragen?
Het is voor kiezers mogelijk om naar aanleiding van de gepubliceerde processen-verbaal een melding te maken bij het centraal stembureau. Dat kan bijvoorbeeld zijn dat een kiezer op een bepaalde kandidaat heeft gestemd, maar bij het stembureau ziet dat er geen stemmen op die specifieke kandidaat zijn geteld. In dat geval zal het centraal stembureau een terugverwijzing doen naar het gemeentelijk stembureau van die gemeente die een onderzoek zal doen en indien nodig overgaan tot een hertelling van die lijst. Als deze hertelling leidt tot wijzigingen in de totalen van de telling stelt het gemeentelijk stembureau van dit onderzoek een corrigendum op. Op die wijze is het controleerbaar en transparant wat er met de stemmen gebeurt. Bij de afgelopen provinciale staten- en waterschapsverkiezingen was deze mogelijkheid er voor het eerst. In totaal konden 29 meldingen in behandeling worden genomen. In 20 gevallen heeft dit ook geleid tot een verandering in de stemopneming. Er zijn daarnaast een aantal meldingen niet in behandeling genomen, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd en er door het ontbreken van contactgegevens geen nadere vragen aan de melder konden worden gesteld.5
Welk wettelijk kader reguleert de protocollen voor hertellingen en hoe wordt gezorgd voor eerlijke en transparante procedures?
De werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau, waaronder hertellingen, zijn vastgelegd in hoofdstuk Na van de Kieswet. De werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau zoals het tellen van de stemmen op lijstniveau, het uitvoeren van een eventuele hertelling en het invoeren van de resultaten in OSV zijn openbaar. Op die manier is het controleerbaar. Van de werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau wordt een proces-verbaal opgemaakt dat op de gemeentelijke website wordt geplaatst. Op die manier zijn de uitkomsten van de werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau voor iedereen raadpleegbaar.
Welke maatregelen worden genomen voor de beveiliging en verzegeling van stembiljetten en stembussen, om manipulatie te voorkomen?
Na de telling op de avond van de stemming worden de getelde stembiljetten door het stembureau terug in de stembus of in een transportbox gedaan. Deze wordt vervolgens op slot gedaan, waarbij het slot een unieke sleutel moet hebben. Ook wordt de stembus of transportbox verzegeld. Het vervoer van de stembus of transportbox gebeurt door twee personen en gescheiden van de envelop met daarin het proces-verbaal en de sleutel van de stembus of transportbox. Vervolgens worden de stembescheiden beveiligd opgeslagen. De regels voor de verzegeling van de stembus en het beveiligd opslaan daarvan zijn vastgelegd in de Kieswet en het Kiesbesluit.6
Hoe wordt hertellingen gedocumenteerd en hoe wordt transparante rapportage van de resultaten gewaarborgd?
De werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau worden vermeld in een proces-verbaal. Dat proces-verbaal wordt gepubliceerd op de website van de gemeente. Later in het proces van uitslagvaststelling kunnen er ook terugverwijzingen worden gedaan door het centraal stembureau. Dat betekent dat het gemeentelijk stembureau onderzoek moet doen naar een stembureau. Als deze hertelling leidt tot wijzigingen in de totalen van de telling stelt het gemeentelijk stembureau van dit onderzoek een corrigendum op. Ook dit document wordt online gepubliceerd op de website van de gemeente. Daarnaast kunnen de processen-verbaal en corrigenda ook fysiek worden ingezien bij de gemeente.
Hoe wordt gecommuniceerd met het publiek over de uitvoering hertellingen en de bepaling van de resultaten?
Informatie over verkiezingen wordt verspreid via elkestemtelt.nl. De gemeenten geven daarnaast ook informatie over het verkiezingsproces. Voorafgaand aan de verkiezing ontvangen alle kiezers de adressen van de stembureaus en het gemeentelijk stembureau op het huisadres. Dit is bepaald in artikel J 1, van het Kiesbesluit. Op die manier weet het publiek ook waar en wanneer ze de werkzaamheden van het gemeentelijk stembureau kunnen bekijken. Op het moment dat er in een gemeente een terugverwijzing van het centraal stembureau en daarmee extra zitting van het gemeentelijk stembureau nodig is zal de gemeente hierover communiceren via de eigen kanalen. Het betreft hier immers ook een openbare zitting. Kiezers en andere geïnteresseerden kunnen op die wijze ook kennisnemen van de momenten waarop zij kunnen waarnemen.
Het Woo-verzoek mbt het noodbevel van de Driehoek Den Haag aangaande de demonstratie van Famers Defense Force van 29 juni 2023 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de burgemeester van de gemeente Den Haag van 18 september 2023, met het kenmerk 236381, waarbij de burgemeester van de gemeente Den Haag heeft beslist om enkele documenten (gedeeltelijk) openbaar te maken die verband houden met de door Stichting Farmers Defence Force op 29 juni 2023 georganiseerde demonstratie bij het parlementsgebouw?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het noodbevel van de burgemeester van de gemeente Den Haag van 29 juni 2023, zonder kenmerk, waarbij de burgemeester van de gemeente Den Haag heeft bevolen dat personen die zich buiten de gemeente Den Haag bevinden en zich door hun vervoersmiddelen, meegebrachte voorwerpen, uitingen en gedragingen manifesteren als personen die met een tractor of ander zwaar materieel actie willen voeren in gemeente Den Haag, zich met hun voertuigen uit de gemeente Den Haag verwijderd moeten houden of, als zij zich reeds in de gemeente Den Haag ophouden, zich onmiddellijk uit de gemeente Den Haag moeten verwijderen of zich moeten verplaatsen naar een door de politie aan te wijzen locatie?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de betoging van 29 juni 2023, gericht tegen het stikstofbeleid, die plaatshad in de gemeente Den Haag en is georganiseerd door Stichting Farmers Defence Force?3
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de omstandigheid dat de betoging aanvankelijk zou plaatshebben bij het parlementsgebouw in Den Haag aan de Bezuidenhoutseweg 67 (2594 AC), terwijl de deelnemers aan de betoging zonder dat daarvoor aanleiding bestond door of vanwege de burgemeester van de gemeente Den Haag, al dan niet op basis van het noodbevel, zijn gelast om zich niet op te houden bij het parlementsgebouw, maar te begeven naar het Malieveld in Den Haag aan de Koningskade 64 (2596 AA), met aanzegging van politiegeweld als de last niet zou worden nageleefd?
Ik ben bekend met het gegeven dat Farmers Defence Force heeft opgeroepen om op 29 juni jongstleden actie te voeren bij het tijdelijke parlementsgebouw in Den Haag. Ook heb ik kennisgenomen van de aanwijzing van de burgemeester van de gemeente Den Haag aan de betogers om te betogen op het Malieveld, in plaats van bij het parlementsgebouw.
Vindt u dat uit de (gedeeltelijk) openbaar gemaakte documenten voortvloeit dat de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zich actief heeft gemengd in de wording van het in de derde vraag genoemd noodbevel, althans de in de vierde vraag genoemde last en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Uit de documenten die bij deze vragen zijn gevoegd, volgt dat met de voorzitter van de Tweede Kamer is gesproken over het scenario dat de demonstratie van 29 juni 2023 het Kamerdebat zou verstoren. Dat hierover is gesproken met de voorzitter van de Tweede Kamer is niet vreemd. De voorzitter draagt immers verantwoordelijkheid voor het handhaven van orde in de Tweede Kamer. Uit de informatie die mij ter beschikking staat, blijkt niet dat de voorzitter zich actief heeft gemengd in besluitvorming over de facilitering of de bestuurlijke handhaving van de demonstratie.
Vindt u dat uit de (gedeeltelijk) openbaar gemaakte documenten voortvloeit dat de burgemeester van de gemeente Den Haag een beleid hanteert op grond waarvan bij betogingen in de gemeente Den Haag geen (landbouw)trekkers mogen worden gebruikt, anders dan één of twee statische (landbouw)trekker(s), die kunnen dienen als symbool en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Uit het bijgevoegde verslag van de lokale driehoek Den Haag volgt inderdaad dat de gemeente Den Haag een algemene beleidslijn heeft geformuleerd ten aanzien van demonstraties met tractoren. Een standaard beleidslijn ontslaat een gemeente echter niet van haar verplichting een demonstratie te beoordelen op basis van een individuele afweging. Ik treed niet in een beoordeling van dergelijke afwegingen. De burgemeester legt daarover desgewenst verantwoording af aan de gemeenteraad.
Vindt u, ongeacht het antwoord op de zesde vraag, wenselijk en verenigbaar met de Grondwet dat de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zich actief mengt in aangelegenheden die op grond van de wet niet hem, maar de burgemeester van de gemeente Den Haag aangaan en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Het faciliteren en in goede banen leiden van een demonstratie in de gemeente Den Haag is een bevoegdheid van de burgemeester van die gemeente. De voorzitter van de Tweede Kamer komt ter zake geen bevoegdheden toe.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 5.
Vindt u, evenals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM),4 dat de organisator van een betoging of de deelnemers aan een betoging, met betrekking tot die betoging in beginsel zelfstandig een tijd, plaats en uitingswijze mogen kiezen en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Het demonstratierecht gaat uit van de vrijheid van demonstranten om in beginsel zelf te bepalen waar, wanneer en hoe zij demonstreren. Dat neemt niet weg dat de bevoegde burgemeester op grond van de Wet openbare manifestaties indien noodzakelijk voorschriften of beperkingen kan verbinden aan een demonstratie, die betrekking hebben op de plaats, het moment en de wijze waarop gedemonstreerd mag worden.
Vindt u dat betogingen, in het bijzonder die welke betrekking hebben op onderwerpen die het parlement aangaan, in beginsel moeten kunnen plaatshebben bij het parlementsgebouw en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 8, hebben demonstranten in beginsel de vrijheid om zelf te bepalen waar zij demonstreren. Het is aan de burgemeester van de gemeente Den Haag om te beoordelen of een demonstratie kan plaatsvinden bij het parlementsgebouw. Uit het demonstratiebeleid van de gemeente Den Haag volgt dat de fysieke buitenruimte voor het tijdelijke parlementsgebouw aan de Bezuidenhoutseweg 67 beperkt is, mede vanwege de aanwijzing van het (zeer drukke) Anna van Buerenplein als veiligheidsrisicogebied.5 Dit kan betekenen dat onder omstandigheden zal moeten worden gekeken naar andere mogelijkheden om in de (betrekkelijke) nabijheid van deze locatie op een veilige manier te demonstreren. Elke demonstratie wordt door het lokale gezag op zichzelf beoordeeld. In overleg met de organisatie zal door het lokale gezag worden bezien op welke locatie de betreffende demonstratie zo veilig mogelijk kan plaatsvinden, met het door de organisatie gewenste aantal deelnemers. Hierbij zal het lokale gezag steeds de feiten en omstandigheden van het moment betrekken.
Vindt u dat de enkele omstandigheid dat een op grond van de wet vereiste vooraankondiging van een betoging ontbreekt, met zich meebrengt dat die betoging mag worden verboden of dat aan die betoging beperkingen mogen worden gesteld en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Een voorgenomen demonstratie moet op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening worden gemeld bij de gemeente middels een kennisgeving. Een tijdige kennisgeving stelt de burgemeester in staat een demonstratie zorgvuldig voor te bereiden door (voorzorgs)maatregelen te treffen om de demonstratie te faciliteren of door indien noodzakelijk voorschriften of beperkingen te stellen.
Dit betekent niet dat een niet-aangemelde demonstratie niet wordt beschermd onder het demonstratierecht. Het uitgangspunt is dat ook niet-(tijdig) aangemelde demonstraties in beginsel zoveel mogelijk moeten worden gefaciliteerd. Het ontbreken van een (tijdige) kennisgeving is dan ook niet zonder meer een reden om beperkingen te stellen of een demonstratie te verbieden.6 Het niet (tijdig) doen van een kennisgeving kan echter wel meebrengen dat eerder beperkingen worden gesteld door de burgemeester. Zonder relevante informatie aan de voorkant of vanwege onvoldoende voorbereidingstijd, is de burgemeester mogelijk niet in staat passende (voorzorgs)maatregelen te treffen waardoor de veiligheid niet kan worden gegarandeerd of wanordelijkheden niet kunnen worden voorkomen.
Vindt u, evenals het EHRM,5 dat ook of zelfs betogingen, waarbij (landbouw)trekkers worden gebruikt, in beginsel vreedzaam zijn en bijgevolg onder het bereik vallen van het recht op vrijheid van meningsuiting en betoging, ofschoon dergelijke betogingen mochten resulteren in wegblokkades en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Het antwoord op de vraag of een actie onder de reikwijdte van het demonstratierecht valt, is afhankelijk van de specifieke situatie en is primair ter beoordeling aan het lokale gezag.
In algemene zin kan ik hierover het volgende opmerken. Een demonstratie met trekkers (die resulteert in een wegblokkade) waarbij de gemeenschappelijke meningsuiting op de voorgrond staat, wordt in beginsel beschermd onder het demonstratierecht. Acties waarbij de gemeenschappelijke meningsuiting op de achtergrond raakt en waarbij andere elementen zoals fysieke dwang overheersen, zijn geen demonstraties (meer) in de zin van de Wet openbare manifestaties (Wom). Is wel sprake van een dergelijke demonstratie, dan geldt dat dit geen ongelimiteerd recht is. Op basis van de Wom kan het lokale gezag het demonstratierecht beperken als dat nodig is om de gezondheid te beschermen, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij (verkeers)onveilige situaties. Daar komt bij dat het recht om te demonstreren geen vrijbrief is voor het plegen van strafbare feiten, zoals een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Vindt u, evenals het EHRM,6 dat een wettelijk voorschrift of beleidsregel, op grond waarvan de organisator van een betoging of de deelnemers aan een betoginga priori een in beginsel vreedzame uitingsvorm wordt ontzegd, zonder dat ruimte wordt gelaten voor een afweging van de omstandigheden van het geval, in strijd is met het recht op vrijheid van meningsuiting en betoging en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6 dient een burgemeester elke demonstratie op zijn eigen merites te beoordelen, mede op basis van kennis van de concrete situatie en de plaatselijke omstandigheden. Een vaste beleidsregel ontslaat een burgemeester dus niet van zijn of haar verplichting om een demonstratie te beoordelen op basis van een individuele afweging. Er moet ruimte zijn voor een afweging van de specifieke omstandigheden van het geval.
Vindt u dat het huidig wettelijk stelsel, op grond waarvan primair de burgemeesters van de betrokken gemeenten, die zijn benoemd door de Kroon en niet op democratische wijze zijn gekozen, bevoegd zijn om een betoging te verbieden en om aan een betoging beperkingen te verbinden, in overeenstemming is met het democratisch ideaal dat ten grondslag ligt aan het geheel van de fundamentele rechten en vrijheden,7 waaronder begrepen het recht op vrijheid van meningsuiting en betoging, welk ideaal ook op gemeentelijk niveau de norm behoort te zijn8 en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
De burgemeester is voor de uitoefening van zijn of haar bevoegdheden verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad, een rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiger. De gemeenteraad is ook actief betrokken bij de benoeming van de burgemeester. De bevoegdheden van de burgemeester zijn ingekaderd door de democratisch gelegitimeerde (grond)wetgever, in onder meer de Grondwet, Gemeentewet en de Wom. Daarnaast zijn er in Nederland wel meer organen die niet (direct) gekozen zijn en bevoegdheden kunnen uitoefenen met betrekking tot grondrechten. Dat dergelijke organen volgens het democratische ideaal op democratische wijze zouden moeten zijn gekozen, is dus niet zonder meer het uitgangspunt van de (grond)wetgever. Ik zie ook niet in dat dat altijd het geval zou moeten zijn, omdat ook op andere wijze kan worden voorzien in een met voldoende (democratische) waarborgen omkleedde bevoegdheidstoedeling.
Het bericht 'Stress en zenuwen maken eigenaar haringkraam Binnenhof kapot: ‘Met herseninfarct in ziekenhuis’' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stress en zenuwen maken eigenaar haringkraam Binnenhof kapot: «Met herseninfarct in ziekenhuis»»?1
Ja.
Wat is er tot nu toe gebeurd met de bezwaren en suggesties die de heer Buutveld heeft ingebracht?
Er is heel regelmatig overleg met ondernemers rondom het Binnenhof, zo ook met de heer Buutveld. Het Rijksvastgoedbedrijf spant zich in om overlast te beperken. Van bezwaren en suggesties die tijdens de gesprekken of op andere wijze naar voren worden gebracht, worden de mogelijkheden onderzocht. Als o.a. de veiligheids- en bouwplaatsregels dit toelaten, worden suggesties ook overgenomen. Gesprekken met alle omliggende partijen zullen ook gedurende de renovatieperiode door blijven gaan.
Specifiek, waarom is de suggestie die de heer Buutveld zelf heeft aangedragen om de schutting op grotere afstand te plaatsen van de haringkraam en de bouwvakkers via de haringkraam in en uit te laten lopen niet overgenomen?
De bouwschuttingen worden zo geplaatst dat het gebied veilig is voor iedereen op en rondom het Binnenhof. Tegelijkertijd zorgen de bouwschuttingen voor een bouwplaats waar veilig gewerkt kan worden. Naar aanleiding van gesprekken met de heer Buutveld is de exacte locatie van de bouwschuttingen aangepast en is de entree tot de bouwplaats zo gesitueerd dat de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de kraam zo optimaal mogelijk is. Een verdere verplaatsing van de bouwschutting is niet mogelijk vanwege bouwveiligheid en bijbehorende bouwplaatslogistiek.
Waarom is de schutting, in ieder geval het deel waar de heer Buutveld op uitkijkt, niet doorzichtig gemaakt? Een bouwplaats is toch geen plaats delict?
De uitstraling en bestickering van bouwschuttingen worden altijd vastgesteld in overleg met de omgeving. Op verzoek van de heer Buutveld worden de bouwschuttingen die geplaatst worden tegenover zijn kraam transparant gemaakt.
Is de uitkijktoren op de bouwplaats voor toeristen belangrijker voor u dan het welzijn en de gezondheid van de heer Buutveld? Zo nee, waarom wordt deze uitkijktoren dan gebouwd?
Nee. Zoals toegelicht in voortgangsrapportages over het programma, waaronder in de negende voortgangsrapportage (Kamerstuk 34 293, nr. 129), is de gezamenlijke ambitie van de gemeente, omgeving en het RVB om eraan bij te dragen de bezoekersaantallen in de directe omgeving van het Binnenhof tijdens de renovatieperiode op peil te houden. Dit is vastgelegd in de publicatie «Renovatie Binnenhof, met oog voor de omgeving». Het uitzichtpunt is één van de publiekstrekkers die het Rijksvastgoedbedrijf realiseert, zoals is afgesproken met de gemeente en omgeving.
Kunt u deze vragen uiterlijk binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Dreigende sluiting ziekenhuis Parkstad |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met feit dat in 2030 het Heerlense ziekenhuis Zuyderland/Parkstad alle bedden voor opnames en de spoedeisende hulp kwijt dreigt te raken?
Ik ben bekend met de verkenning die wordt uitgevoerd naar de herinrichting van zorgvoorzieningen in relatie tot noodzakelijke nieuwbouw en heb daar ook recent contact over gehad met het Zuyderland ziekenhuis. Op dit moment worden nog twee opties gewogen.
Bent u bekend met het feit dat Parkstad de grootste stedelijke regio van Limburg is en met 257.000 inwoners groter is dan Eindhoven en Groningen? Zo ja, wilt u inzetten op behoud van het ziekenhuis Parkstad?
Daar ben ik mee bekend.
Zoals ik eerder heb aangegeven in beantwoording van de Kamervragen van het lid Dijk (SP) en het lid van den Berg (CDA)1 vind ik het belangrijk dat ziekenhuizen nadenken over de wijze waarop toekomstbestendige ziekenhuiszorg geleverd kan worden in de regio, zoals het Zuyderland ziekenhuis nu doet.
Als Minister van VWS vind ik het belangrijk dat alle Nederlanders kunnen rekenen op dezelfde hoge kwaliteit van zorg. Daarbij moet het niet uitmaken waar je woont of verblijft. Helaas is dat nu niet overal het geval. Bijvoorbeeld omdat niet altijd voldoende geschoold personeel aanwezig is. Door de toegenomen levensverwachting en de toename van het aantal mensen met chronische ziekten neemt de vraag naar zorg nog veel verder toe. En het is niet realistisch dat het aantal zorgmedewerkers en mantelzorgers die groei kan bijbenen. Het is dus belangrijk om hier goed en tijdig met elkaar over na te denken.
In bijna alle regio’s is het nodig om de zorg anders te organiseren omdat we met de huidige inrichting op afzienbare termijn niet meer de goede kwaliteit van zorg kunnen behouden zoals we gewend zijn. Bij aanpassingen in het zorglandschap is het uitgangspunt «dichtbij waar het kan, verder weg als het moet». Door goede samenwerking is er gelukkig veel mogelijk. Er zullen soms keuzes gemaakt moeten worden, waarbij ik op veel plekken in het land zie dat er door nieuwe vormen van samenwerking ook weer nieuwe mogelijkheden ontstaan.
Juist daarom is het ook zo belangrijk dat we inzetten op een integrale aanpak van zorg en ondersteuning in de regio, die meer uitgaat van preventie, een aanpak in de wijk en betere ketensamenwerking zodat we kwetsbare situaties zoveel mogelijk kunnen voorkomen. Met het Integraal Zorgakkoord hebben veel zorgpartijen met de zorgverzekeraars, VNG en het Rijk afgesproken samen dit proces op te pakken. De in het Integraal Zorgakkoord (IZA) ontwikkelde regiobeelden en regioplannen kunnen daar goed bij helpen, want daar moeten passende oplossingen voor verschillende vraagstukken in samenhang gevonden worden.
Het is voor mij van groot belang dat alle partijen in de regio goed betrokken worden bij de plannen, zeker als het gaat om (mogelijke) wijzigingen in het aanbod van zorg in de regio. Juist ook voor inwoners, gemeenten en zorgmedewerkers is van grote betekenis om tijdig de plannen te kennen en om mogelijkheden te hebben om daarover in gesprek te gaan. Iedereen kan – vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid – bijdragen om tot de best mogelijke oplossingen te komen. Hiervoor is een zorgvuldige procedure uitgewerkt die is vastgelegd in de AMvB acute zorg. Ook het Zuyderland geeft aan veel belang te hechten aan goed overleg met de betrokken partijen. Ik heb begrepen dat het Zuyderland ziekenhuis met burgemeester en wethouders van gemeenten in overleg is en ik hoop dat over de ontwikkelingen in goede dialoog verder wordt gesproken, zodat dit gesprek kan helpen bij het creëren van de juiste randvoorwaarden voor een zorgvuldige transitie.
Bent u bekend met het feit dat Parkstad een regio is met veel armoede en gezondheidsproblemen? Zo ja, deelt u de mening dat daar een volwaardig ziekenhuis bijhoort?
Ik ben bekend met de sociaaleconomische status en de gezondheidsopgaven van de regio. Deze stevige opgaven vragen om een integrale kijk en aanpak van de organisatie van zorg en ondersteuning, in nauwe samenhang met andere relevante domeinen. Tegen deze achtergrond wordt er vanuit de Rijksoverheid ook ingezet op programma’s als Leefbaarheid en Veiligheid (waarin onder meer specifieke aandacht wordt gegeven aan Heerlen Noord) en de zogenoemde Regiodeals (Parkstad Limburg was onderdeel van tranche 2 van de deals en loopt ook mee in tranche 4).
Tegelijkertijd hebben een groot aantal partijen met het IZA afgesproken om vol in te zetten op de transformatie naar Passende Zorg, nadrukkelijk ook in regio’s als Zuid Limburg. Onder andere met meer aandacht voor gezondheid en welzijn, met meer en betere samenwerking tussen zorgverleners en met meer inzet van innovatieve methoden. Dit moet ook een bijdrage leveren aan het versterken van de regio. Ik zie het belang van passende ziekenhuisvoorzieningen in samenhang met zorgnetwerken voor de regio en haar inwoners. Het is dus van belang om bij deze en vergelijkbare casussen te kijken hoe we de verschillende inspanningen op elkaar af kunnen stemmen en zo negatieve impact kunnen voorkomen.
De aanwezigheid en met name de nabijheid van voorzieningen zoals een ziekenhuis is voor veel burgers van invloed op hun gevoelens bij de leefbaarheid van een regio. Dit is ook een van de lessen uit het advies «Elke regio telt» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) en de Raad voor het Openbaar bestuur (ROB). Het kabinet heeft 7 juli jongstleden een eerste reactie op dit rapport gestuurd aan de Tweede Kamer.
Een van de concrete hoofdaanbevelingen uit het advies «Elke regio telt» is om de reguliere beleids- en investeringslogica te herijken. Het kabinet is voornemens om bij de uitwerking van deze aanbeveling samen met medeoverheden te kijken naar hoe verschillende bekostigingssystematieken lokaal uitpakken, de beleids- en investeringslogica en daarbij ook rekening te houden met regionale verschillen.
Hierbij dient ook aandacht te worden besteed aan de leefbaarheid in een gebied. Gezien de demissionaire status van dit kabinet zal een volgend kabinet hier opvolging aan moeten geven.
Het is van belang dat het brede maatschappelijke perspectief goed wordt meegenomen bij de transformatie van de zorg en ondersteuning in de regio. Met het IZA en het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) zijn hier al de eerste stappen in gezet. Tegen de achtergrond van de kabinetsreactie op Elke Regio telt vind ik het belangrijk dat de lessen van het IZA en GALA hier goed bij worden betrokken.
Wat wordt uw inzet om ziekenhuis Parkstad te behouden? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zoals uitgebreid toegelicht bij de beantwoording van vraag 2 vind ik het belangrijk dat alle Nederlanders en de inwoners van Parkstad kunnen rekenen op dezelfde hoge kwaliteit van zorg. Om dit te borgen heb ik met een groot aantal betrokken partijen in het IZA afgesproken dat er in verband met de transformatie naar Passende Zorg moet worden ingezet op passende zorgvoorzieningen.
Het is nu aan de betrokken partijen in de regio om met elkaar de afspraken uit het IZA vorm te geven en te komen tot een goede inrichting van toekomstbestendige zorg. Partijen zijn nu bezig om, met behulp van regiobeelden, concrete regioplannen op te stellen die hier een bijdrage aan moeten leveren. De zorgverzekeraars hebben daarbij een regierol en zorgplicht. Het is uiteindelijk aan de ziekenhuizen om in afstemming met alle betrokken partijen een keuze te maken over de inrichting van hun specifieke zorgorganisatie binnen het regionale landschap, waarbij altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde is. Een passende inrichting van de door het Zuyderland ziekenhuis geleverde zorg hoort daarbij. Ik blijf de uitwerking van het regioplan en de scenario’s nauw volgen.
Openbare pachtveilingen van het Rijksvastgoedbedrijf |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen bij omwonenden over openbare pachtveiling Rijksvastgoedbedrijf»?1
Ja. En laat ik die zorgen gelijk wegnemen: Deze percelen zijn inmiddels gegund aan een agrariër die hierop biologisch zal gaan telen.
Klopt het dat een landbouwperceel aan de Kievietsweg in Almere, waar al ruim dertig jaar biologisch wordt geboerd, zonder enkele beperking aan agrarisch gebruik wordt geveild? Waarom wordt er zelfs vermeld dat de grond beschikbaar is voor bollenteelt?
Voor het landbouwperceel aan de Kievitsweg is een bouwplan voorgeschreven. Het klopt dus niet dat er geen beperkingen aan het agrarisch gebruik worden gesteld. Binnen zo’n bouwplan kan er biologisch of gangbaar geteeld worden. Het was bij het Rijksvastgoedbedrijf niet bekend dat er op dit perceel al ruim dertig jaar biologisch wordt geboerd. Het Rijksvastgoedbedrijf gaat uit van informatie die wordt aangeleverd door de (afgaande) pachter.
Voor dit perceel heeft het Rijksvastgoedbedrijf geen informatie gekregen van de (afgaande) pachter gekregen waaruit dit blijkt.
Daarbij is het goed te weten dat ook voor bloembollen en lelies geldt dat deze biologisch geteeld kunnen worden.
Waarom wordt er niet standaard door het Rijksvastgoedbedrijf vermeld dat het gaat om pachtgrond waarop biologisch is geteeld?
Als het bij het Rijksvastgoedbedrijf bekend is dat het gaat om pachtgrond waarop biologisch geteeld is, dan wordt dit bij de omschrijving van het object vermeld in het Biedboek van de openbare inschrijving. Bij een ander perceel is dat dan ook gebeurd. Voordat een perceel via een openbare inschrijving wordt aangeboden wordt gekeken of er sprake is van een biologisch perceel. Hierbij gaat het Rijksvastgoedbedrijf uit van informatie die wordt aangeleverd door de (afgaande) pachter, dit is hier door de afgaande pachter niet gebeurd. En als een perceel door de afgaand pachter biologisch gebruikt is, dan zal dat perceel gegund worden aan een inschrijver die het perceel binnen de biologische landbouw zal aanwenden.
Hoe past deze gang van zaken bij het Rijksvastgoedbedrijf bij de doelstelling van de overheid om 15 procent biologische landbouw te hebben in 2030? Deelt u de mening dat werkwijze juist leidt tot mínder biologische landbouw?
Deelt u de zienswijze dat adequaat pachtbeleid juist een uitgelezen middel is om meer biologische landbouw te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat biologische pachtgrond bescherming verdient en alleen beschikbaar zou moeten zijn voor biologische landbouw? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u naar de zorgen van omwonenden dat er mogelijks bestrijdingsmiddelen naast hun huis zullen worden toegepast? In hoeverre voldoet dat aan de eisen voor een spuitvrije zone van 50 meter tot woon- en verblijflocaties? Wordt deze regel wel in acht genomen en gehandhaafd?
Wij kunnen de zorg van de omwonenden die hieruit spreekt goed voorstellen. Het Rijksvastgoedbedrijf kijkt bij de uitgifte van de gronden naar bestaande wet- en regelgeving. Voor spuitvrije zones is echter geen algemeen verbindende regeling op basis waarvan er een verplichte spuitvrije zone gehanteerd moet worden. Daarmee ontbreekt ook een grondslag voor het Rijksvastgoedbedrijf om hier een bepaling over op te nemen in de pachtovereenkomst en is handhaving door het Rijksvastgoedbedrijf ook niet aan de orde.
Het bericht ‘Tot hoever kan XR gaan met snelwegblokkades?’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Tot hoever kan XR gaan met snelwegblokkades?»1 van het Reformatorisch Dagblad van 13 september en «Klimaatactivisten moeten vrezen voor vervolging: politie en OM willen arrestanten weer registreren»2 van het AD van 14 september?
Ja.
Deelt u de mening dat illegale acties zoals het blokkeren van de snelweg (hetgeen door de burgemeester uitdrukkelijk verboden is) als overtreding van de Wet openbare manifestaties (Wom) gelden?
Ja, die mening deel ik. De burgemeester van Den Haag heeft vanaf 9 september beperkingen opgelegd aan de demonstratie van Extinction Rebellion (hierna: XR) op de Utrechtsebaan/A12 en als alternatieve locatie de Laan van Reagan en Gorbatsjov aangewezen. Het blokkeren van de Utrechtsebaan/A12 is daarom in strijd met de beperking zoals opgelegd door de burgemeester en geldt als overtreding van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties. Op 10 oktober heeft XR laten weten voorlopig te stoppen met het blokkeren van de A12.
Kunt u aangeven hoeveel aanhoudingen er per dag zijn verricht en in hoeveel gevallen dit heeft geresulteerd in een bestuurlijke boete of strafrechtelijke vervolging?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft laten weten dat het blokkeren van een snelweg op zichzelf gevaarlijk en verboden is. Het blokkeren van de A12 was in dit geval niet toegestaan onder het recht op demonstratie; de burgemeester heeft demonstraties op de Utrechtsebaan/A12 steeds verboden. Als mensen in strijd met de opgelegde beperking toch de Utrechtsebaan/A12 op gaan om actie te voeren, plegen zij een strafbaar feit in de zin van de Wet openbare manifestaties. Voor dit strafbare feit zijn mensen aangehouden.
Het OM heeft een zelfstandige bevoegdheid om te bepalen in welke zaken vervolgens vervolging wordt ingesteld. In zaken die voor de rechter komen is het aan de rechter om te bepalen of iemand wordt veroordeeld, en zo ja tot welke straf. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in die beslissingen te treden.
Het OM heeft besloten om geen strafvervolging in te stellen tegen personen die zijn aangehouden voor overtreding van de Wet openbare manifestaties gelet op eerdere rechterlijke uitspraken waaruit het OM opmaakt dat vervolging voor de Wet openbare manifestaties snel disproportioneel zal zijn.
Dat betekent niet dat er een vrijbrief is gegeven. Er zijn diverse aanhoudingen verricht voor andere feiten, zoals wederspannigheid, mishandeling en belediging. In die gevallen wordt door het OM per geval beoordeeld of wordt overgegaan tot strafvervolging.
In dit kader wens ik ook nog mee te geven dat de lokale driehoek constant moet afwegen waar de inzet van politie en OM het hardste nodig is. De capaciteit is – altijd – beperkt en kan maar één keer ingezet worden. De afgelopen tijd hebben we gezien dat de politie ook haar andere taken moet kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld bij de ongeregeldheden bij Ajax – Feyenoord. Acties waarbij actievoerders zich niet aan de afspraken met de lokale driehoek houden drukken zwaar op die capaciteit, en dat betreur ik ten zeerste. Demonstreren is in ons land een groot goed, maar men moet zich daarbij wel aan de regels en afspraken houden. De lokale driehoek bepaalt de wijze waarop eventueel wordt ingegrepen tijdens demonstraties waarbij de afspraken en regels niet worden gerespecteerd.
De tabel hieronder geeft weer hoeveel aanhoudingen er dagelijks zijn verricht in de periode van 9 tot en met 21 september jl.
Datum
Aantal aanhoudingen
9 september 2023
2.433
10 september 2023
522
11 september 2023
271
12 september 2023
198
13 september 2023
308
14 september 2023
179
15 september 2023
380
16 september 2023
668
17 september 2023
429
18 september 2023
142
19 september 2023
226
20 september 2023
138
21 september
94
Vindt u ook dat het welbewust demonstreren op een door de burgemeester verboden locatie, in dit geval op de snelweg, als zodanig al voldoende grond is voor het opleggen van een boete? Zijn om deze reden boetes opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van het Openbaar Ministerie (OM) dat «een aanhouding op zich al genoeg straf is.» Bent u het met de stelling eens dat een aanhouding bedoeld is om iemand te verhoren, maar dat dit geen straf is?
In het vragenuur van 12 september jl. heb ik uitgelegd dat het OM heeft aangegeven op basis van eerdere rechterlijke uitspraken geen kans te zien voor strafvervolging van actievoerders die destijds enkel waren aangehouden voor overtreding van de Wet openbare manifestaties. De reden hiervoor is dat dit gelet op eerdere rechterlijke uitspraken snel disproportioneel zal zijn.
Het is aan het OM om te bepalen in welke zaken vervolging wordt ingesteld. In zaken die voor de rechter komen is het aan de rechter om te bepalen of iemand wordt veroordeeld en zo ja, tot welke straf. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar een oordeel over te vellen.
Hoe verhoudt uw uitspraak in het vragenuur van 12 september jongstleden dat «er onder bepaalde omstandigheden op grond van overtreding van de Wet openbare manifestaties vaak geen reden is om een straf op te leggen als de verdachten al zijn aangehouden door de politie» zich tot artikel 7 sub b en artikel 11 lid 1 van de Wet openbare manifestaties dat het negeren van het verbod van de burgemeester wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat alle gedragingen die door de formele wetgever strafbaar zijn gesteld, ook strafbaar zijn tijdens een betoging, zoals ook volgt uit artikel 9 lid 1 Grondwet, waarin staat dat het recht tot betoging wordt erkend, behoudens iedere verantwoordelijkheid volgens de wet?
Ja, die mening deel ik. Demonstranten moeten zich net als iedereen houden aan de wet. Het is aan de lokale driehoek om demonstraties in goede banen te leiden en vervolgens aan het OM om al dan niet strafrechtelijk op te treden.
Deelt u de mening dat artikel 11 lid 1 en artikel 7 sub b en de leden 1 en 2c van artikel 5 van de Wet openbare manifestaties het OM de mogelijkheid biedt om overtreders strafrechtelijk te vervolgen op grond van deze geprivilegieerde strafbaarstelling?
Als demonstranten zich niet houden aan voorschriften of beperkingen die door de burgemeester zijn gesteld, is dat een overtreding van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties. Dit betekent dat daartegen strafrechtelijk kan worden opgetreden. Maar aanhouden, vervolgen en veroordelen houden ook een inmenging in op het recht om te demonstreren. Daarom moet elke vorm van optreden wel noodzakelijk en proportioneel zijn. Zoals uit het antwoord op vragen 3 en 4 blijkt, kan in sommige gevallen aanhouding gerechtvaardigd zijn, maar kan een strafvervolging desondanks niet opportuun worden geacht door het OM.
Deelt u de mening dat het niet in een rechtsstaat thuis hoort dat activisten die moedwillig en zelfs herhaaldelijk de wet overtreden straffeloos worden weggestuurd?
Ik ben ten stelligste van mening dat in een rechtstaat iedereen zich aan de wet moet houden, en dat niemand boven die wet staat.
Het OM is belast met de vervolging van strafbare feiten en maakt bij de beslissing tot het al dan niet voortzetten van een vervolging afwegingen die mede zijn gebaseerd op eerdere uitspraken van rechterlijke instanties. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in deze beoordeling te treden.
Wat denkt u dat het met het moreel van de politieagenten doet dat zij iedere dag activisten van de weg staan te plukken die soms na een uur terugkeren op de snelweg?
Allereerst wil ik laten weten dat ik grote waardering heb voor het ordelijke verloop van de handhaving door de politie. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt, wordt bepaald binnen de lokale driehoek. Het handhaven van de openbare orde en dus ook het faciliteren en zo nodig begrenzen van demonstraties is onderdeel van de reguliere politietaak. Ik kan mij voorstellen dat het frustrerend kan zijn voor politieagenten omdat zij niet elders in het land kunnen worden ingezet waar het in hun ogen ook nodig is.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de hoofdofficier van Justitie van Den Haag «als mensen strafbare feiten plegen, zoals het blokkeren van de A12, dan wil je daar een vervolg aan geven» en «als de politie gaat registreren of een proces verbaal uitdeelt, kunnen de deelnemers mogelijk wel worden vervolgd als ze strafbare feiten begaan»? Kunt u aangeven of het klopt dat er tot nu toe geen personalia werden opgeschreven of geregistreerd worden bij een aanhouding van een snelweg-activist?
Zoals ik reeds heb aangegeven, heeft het OM een eigenstandige bevoegdheid om te bepalen in welke zaken vervolging wordt ingesteld. Het OM heeft aangegeven in beginsel geen strafvervolging in te stellen voor overtreding van bepalingen van de Wet openbare manifestaties (artikel 11 van de Wet openbare manifestaties). Vervolging voor een dergelijk feit zal snel disproportioneel zijn. Uiteraard zal deze beoordeling altijd afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval.
De politie en het Openbaar Ministerie hebben de mogelijkheden onderzocht tot registratie van XR-demonstraten die, nadat zij zijn aangehouden en weer in vrijheid zijn gesteld, terugkeren naar de blokkade van de A12. Het OM heeft daarbij eveneens gekeken of het in die gevallen kan overgaan tot strafrechtelijke vervolging. Er zijn enkele tientallen personen geregistreerd, maar daarbij is geen herhaling van het plegen van overtredingen geconstateerd. Gebleken is dat het registreren van personen een extra, en naar het oordeel van het OM onevenredige, druk legt op de capaciteit van de politie. Om die reden is na verloop van tijd niet meer geregistreerd. Deze afweging moet worden bezien in het licht van het dilemma dat reeds in het antwoord op de vragen 3 en 4 is geschetst, namelijk dat capaciteit altijd beperkt is en maar één keer kan worden ingezet, terwijl de politie ook haar andere taken moet kunnen uitvoeren.
Welke inschattingen zijn gemaakt als het gaat om de beschikbaarheid van voldoende capaciteit voor registratie registratie van activisten met het oog op eventuele vervolging, wetende dat Extinction Rebellion (XR) vooraf aangaf dat de acties voorlopig niet zouden stoppen? Hoe is het mogelijk om bij recidive vervolging in te stellen als niet bekend is of er sprake is van recidive?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u de inschatting van het OM dat na 5 dagen demonstreren er wel geregistreerd en vervolgd wordt in verband met het structurele karakter van de snelwegdemonstraties terwijl XR zelf bekend gemaakt heeft dat de demonstraties een structureel karakter zullen hebben?
Zoals ik eerder aangaf, hebben de politie en het Openbaar Ministerie de mogelijkheid onderzocht om XR-demonstraten die meermaals de Wet openbare manifestaties overtreden, te registreren en eventueel te vervolgen. Dit heeft niet geleid tot vervolgbare zaken.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat de huidige vorm van demonstreren door XR een onevenredig grote inzet van de politie vergt waardoor zaken zoals huiselijk geweld blijven liggen?
Het is zeer frustrerend dat politiecapaciteit niet elders kan worden ingezet door demonstraties. Ondanks dat dit onderdeel is van de reguliere politietaak wringt het daarmee wel op andere terreinen. We zien dat op het moment zelf, maar zullen dit ook daarna merken als bijvoorbeeld overuren gecompenseerd gaan worden. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt, wordt bepaald binnen de lokale driehoek. Hierbij wordt dus ook bepaald hoeveel inzet er nodig is van de politie. De aanhoudende inzet bij deze demonstraties betekent dat er scherpe keuzes moeten worden gemaakt door het gezag waarvan de consequenties het lokale niveau kunnen overstijgen. Door de langdurige en grote inzet is bijstand nodig van politiemedewerkers buiten de eenheid Den Haag. Hiermee reikt de impact van een lokale demonstratie – met daarbij een lokale afweging – tot buiten de eenheid Den Haag. De afwegingen vinden plaats op lokaal niveau en binnen de eenheden onderling. Ik heb er al het vertrouwen in dat dit op een juiste wijze verloopt.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Kudrevičius e.a./Litouwen3 waarin het Hof oordeelt dat met een beroep op de subsidiariteits-en proportionaliteitstoets het gerechtvaardigd is om bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties te treffen vanwege het blokkeren van snelwegen?
In deze zaak uit 2015 schaart het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het met tractoren blokkeren van drie belangrijke Litouwse snelwegen gedurende twee aaneengesloten dagen onder het recht om vreedzaam te demonstreren. Wel volgde er een veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraffen van de boeren. In algemene zin geldt dat optreden tegen demonstranten dient te voldoen aan de eisen die het EVRM stelt aan een beperking van de demonstratievrijheid. Bij de beoordeling of aan deze eisen is voldaan, zijn de aard en de ernst van de (strafbare) gedraging en de aard en de ernst van het optreden relevante factoren. Als demonstranten zich schuldig maken aan gewelddadigheden of hiertoe aanzetten of als zij het dagelijks leven en de activiteiten die door anderen rechtmatig worden uitgevoerd opzettelijk ernstig verstoren, verdergaand dan dat je mag verwachten bij een «normale» demonstratie, dan is strafrechtelijk optreden – tot aan een gevangenisstraf aan toe – eerder gerechtvaardigd. Bij de beoordeling van de proportionaliteit van strafrechtelijk optreden wordt ook het «chilling effect» ervan meegewogen.
Bent u bereid om met de driehoek in gesprek te gaan en hen te wijzen op de mogelijkheden die de Wom biedt om strafrechtelijke vervolging in te stellen of bestuursrechtelijke boetes of last onder dwangsommen op te leggen aan (recidiverende) blokkade-activisten zoals ook in een zaak van februari 2023 door de rechter werd toegestaan?4
De driehoek is conform de scheiding der machten een eigenstandige gezag dat over de inzet van de politie gaat. Regelmatig spreek ik met lokale gezagsdragers over handelingsperspectieven bij demonstraties. Echter, het is van belang te benadrukken dat demonstraties worden beoordeeld door het lokale gezag en het uiteindelijk – in zaken die voor de rechter komen – aan de rechter is om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het handelen.
Het bericht 'Experts: adviesbureaus nemen taak ambtenaren over bij energietransitie' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Experts: adviesbureaus nemen taak ambtenaren over bij energietransitie»?1
Ja.
Herkent u het probleem, dat gemeenten en provincies moeite hebben met de uitvoering van de energietransitie wegens kennis- en personeelstekort, en daarom commerciële adviesbureaus inschakelen?
Ja.
Welke maatregelen hebt u genomen om lokale overheden te ondersteunen bij het verkrijgen en behouden van de benodigde expertise en menskracht voor de energietransitie?
Lokale overheden hebben voldoende capaciteit nodig voor de uitvoering van hun taken op het gebied van klimaat en energie, en daarmee de middelen om deze capaciteit op te bouwen. Om duidelijkheid te krijgen over de hoeveelheid benodigde middelen heeft de Raad voor het Openbaar Bestuur in 2020 en 2021 onderzoek gedaan.2
Op basis van dit onderzoek is in het Coalitieakkoord afgesproken om voor de jaren 2023 t/m 2030 in totaal € 5,6 miljard beschikbaar te stellen zodat gemeenten en provincies hun taken op dit gebied goed uit kunnen voeren. Op deze basis heeft het kabinet met de Tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid (CDOKE) tot en met 2025 € 1,04 miljard uitgetrokken om gemeenten en provincies hierbij te ondersteunen. Met dit geld kunnen zij extra personeel aantrekken, kennis vergroten en externe expertise in huis halen. De aanvraagperiode liep tot 28 april jl. Alle gemeenten en provincies hebben een aanvraag ingediend en op al die aanvragen is positief beschikt.
Rijk, provincies en gemeenten gaan met elkaar in overleg hoe de langjarige zekerheid voor na 2023 vorm te geven. In de bestuurlijke afspraken met provincies en gemeenten is vastgelegd dat in 2024 een herijking van het ROB-advies zal worden opgeleverd. Deze herijking is inmiddels in gang gezet en de ROB verwacht in het eerste kwartaal van 2024 zijn advies te publiceren. In deze herijking worden, mede naar aanleiding van de opgedane ervaring in de uitvoering, de activiteiten en het bijbehorend middelenbeslag voor de uitvoering van de taken geactualiseerd ten behoeve van de periode 2025–2030.
Daarnaast zal het op 1 januari 2023 opgestarte Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie inclusief regionale ondersteuningsstructuur gemeenten ondersteunen bij de energietransitie in de gebouwde omgeving. Dit maakt de afhankelijkheid van externe partijen ook kleiner.
Klopt het dat veel opdrachten aan adviesbureaus niet openbaar worden aanbesteed, maar onderhands worden gegund? Hoe beoordeelt u deze situatie?
We kunnen niet beoordelen hoe vaak dit voorkomt, maar dit zal geregeld voorkomen. Het klopt dat dit voor opdrachten onder de Europese aanbestedingsdrempels mogelijk is. Voor de levering van diensten aan de centrale overheid is het drempelbedrag 140.000 euro en aan de decentrale overheid 215.000 euro. Onder deze drempels geldt er geen verplichting om opdrachten vooraf bekend te maken. Wel dienen aanbestedende diensten op grond van de Gids Proportionaliteit te bezien welke aanbestedingsprocedure (enkelvoudig of meervoudig) het meest geschikt en proportioneel is. Daarbij geldt dat voor relatief kleine opdrachten (<50.000 euro) vanuit het oogpunt van administratieve lasten de één-op-één gunning (enkelvoudig) het meest geschikt is. Daarbij moeten aanbestedende diensten hun keuze voor de gekozen procedure goed motiveren. Ondernemers kunnen een klacht indienen als ze van mening zijn dat de keuze voor een aanbestedingsprocedure onvoldoende is onderbouwd.
Klopt het dat adviesbureau Klimaatroute een dochter is van energiebedrijf Essent? Hoe beoordeelt u de claim van dit adviesbureau dat het «onafhankelijk» en «zonder commercieel belang in de uitvoering van maatregelen» opereert?
Klimaatroute is een dochteronderneming van Essent.
Huishoudens moeten er op kunnen vertrouwen dat hen onafhankelijk en goed advies wordt gegeven – zeker indien dit onder de verantwoordelijkheid van een gemeente wordt uitgevoerd. Dit vertrouwen in de markt en de overheid is essentieel voor het slagen van de transitie. Het is in beginsel aan gemeente en leverancier om afspraken te maken over de wijze van uitvoering van werkzaamheden uit het contract, het toezicht erop en de tarieven zolang het binnen de voorwaarden van de RREW regeling past. Bij onrechtmatigheden door een leverancier kunnen gemeenten een procedure starten.
Deelt u de mening van de Autoriteit Consument & Markt, dat er sprake kan zijn van misleiding als de suggestie wordt gewekt dat er geen enkele (financiële) band bestaat tussen de adviseur en uitvoerende partijen?
De toezichthouder Autoriteit Consument & Markt geeft in het bericht aan dat het in veel sectoren gebruikelijk is dat er commissie wordt betaald voor het aandragen van opdrachten of overeenkomsten. Maar dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van misleiding als de suggestie wordt gewekt dat er geen enkele (financiële) band bestaat tussen de adviseur en uitvoerende partijen. Als eerder gezegd: huishoudens moeten er op kunnen vertrouwen dat hen onafhankelijk en goed advies wordt gegeven, zeker indien dit onder de verantwoordelijkheid van een gemeente wordt uitgevoerd.
Onderkent u het risico dat commerciële adviesbureaus de rol van lokale ambtenaren overnemen? Bent u het eens met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het beter is als gemeenten zelf de expertise voor de uitvoering van de energietransitie in huis hebben? Zo ja, welke maatregelen neemt u om gemeenten hierin te ondersteunen?
De verhouding van eigen capaciteit en inhuur moet uiteraard in balans zijn. Zoals in antwoord 3 aangegeven, hebben we een aantal maatregelen genomen waarvan ik verwacht de komende jaren verbetering te zien. Neemt niet weg dat de arbeidsmarkt onder druk staat en gemeenten ondanks het beschikbaar komen van de middelen, nog steeds moeite kunnen hebben om geschikt personeel te vinden. Om gemeenten te ondersteunen in het vormgeven van de lokale warmtetransitie is het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) opgericht, waarbij ook is voorzien in een regionale ondersteuningsstructuur waarin gemeenten worden gestimuleerd regionaal samen te werken met o.a. andere gemeenten, netbeheerders, bouwers en corporaties.
Antwoorden op eerdere schriftelijke vragen inzake het artikel ‘Nederlandse gemeenten overtreden massaal de wet door achterkamertjes in te duiken’ (2023Z12312) |
|
Joost Sneller (D66), Laura Bromet (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse gemeenten overtreden massaal de wet door achterkamertjes in te duiken»1, «Maas in de wet laat gemeenten achterkamertjes in duiken; D66 wil dat Minister dat gat dicht»2, «Betoog: Open overheid, papieren werkelijkheid»3 en «Wees terughoudend met besloten vergaderen»?4
Ja.
Bent u van mening dat raadsvergaderingen in principe openbaar zouden moeten zijn, en dat helder onderbouwd zou moeten worden waarom bepaalde vergaderingen zich buiten de gangbare vormen van democratische controle kunnen voltrekken?
Raadsvergaderingen zijn inderdaad openbaar; besloten raadsvergaderingen zijn de uitzondering op de hoofdregel. De Grondwet, artikel 125, schrijft dit voor. Hetzelfde geldt voor vergaderingen van raadscommissies en door de raad ingestelde bestuurscommissies en overige commissies. In de Gemeentewet is een procedure vastgelegd die gevolgd moet worden als de raad besloten wenst te vergaderen. Dat kan alleen indien ten minste een vijfde van het aantal leden dat de presentielijst heeft getekend daarom verzoekt of de voorzitter dit nodig oordeelt. Hoewel de wet niet vastlegt in welke gevallen besloten vergaderd mag worden, is de mogelijkheid besloten te vergaderen zoals in de Grondwet bepaald naar haar aard een uitzondering. Een voorstel om besloten te vergaderen zal derhalve gemotiveerd moeten worden. Vervolgens moet de raad dan wel de raadscommissie ook nog bij meerderheid instemmen met het in beslotenheid vergaderen.
Naast de raadsvergadering worden dus ook de vergaderingen van raadscommissies (en door de raad ingestelde bestuurscommissies en overige commissies) gereguleerd in de Gemeentewet. Alle vergaderstructuren die worden ingesteld om de besluitvorming in de raadsvergadering voor te bereiden zijn een raadscommissie. Daarmee is de wettelijke procedure inzake openbaarheid en besloten vergaderen van toepassing op een groot deel van de overleggen die in gemeenten plaatsvinden.5 Het is denkbaar dat in een gemeente ook overleggen en bijeenkomsten plaatsvinden waarin geen besluitvorming wordt voorbereid en die derhalve buiten het hier beschreven wettelijk kader vallen. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om heisessies met de gehele raad of bijeenkomsten waarbij de leden van een fractie technische vragen kunnen stellen aan ambtenaren. Dergelijke bijeenkomsten zijn op zichzelf niet verboden, maar mogen niet in de plaats komen van reguliere vergaderingen. De voorschriften voor de vergaderingen van de gemeenteraad en de raadscommissies waarin besluitvorming aan de orde is of wordt voorbereid en waarin raadsleden hun bevoegdheden als volksvertegenwoordiger uitoefenen, hebben tot doel politieke besluitvorming te organiseren op een wijze die voor inwoners en kiezers inzichtelijk en controleerbaar is. Hiervoor zijn waarborgen ingebouwd, zoals de verplichting om de agenda vooraf openbaar te maken. Daarnaast is de gelijke informatiepositie van alle raadsleden een belangrijk uitgangspunt dat met zich brengt dat het overleg tussen raad en college zoveel mogelijk in de raadsvergadering dient plaats te vinden. Dit uitgangspunt komt onder meer naar voren in de inlichtingenplicht van het college die jegens de raad als geheel geldt, ook als de inlichtingen door een of meer individuele raadsleden worden gevraagd.6
Deelt u de mening dat de wijze waarop de «informele bijeenkomsten» op dit moment worden georganiseerd tegen het principe van «openbaarheid tenzij» is en daarmee indruist tegen de geest van de Wet open overheid? Zo nee, waarom niet?
Zowel vergaderingen van de raad, als vergaderingen van commissies worden gereguleerd in de Gemeentewet, zoals hiervoor vermeld. Daarnaast kunnen er bijeenkomsten zijn die geen raads- en commissievergaderingen zijn en die derhalve niet worden gereguleerd in de Gemeentewet. Daarin kan geen besluitvorming plaatsvinden, want die moet plaatsvinden in de raadsvergadering. Ook gaat het in deze bijeenkomsten niet om de voorbereiding van de besluitvorming in de raadsvergadering, want die vindt plaats in de raadscommissies. Het is onwerkbaar en ook niet wenselijk om elke denkbare bijeenkomst in de gemeente in de wet te reguleren. Voor bijvoorbeeld heisessies met de gehele raad, de hierboven genoemde bijeenkomsten van een fractie met een of meer ambtenaren of nieuwjaarsbijeenkomsten is regulering in de wet niet passend.
Wel is hierbij het volgende van belang. De hoofdregel is dat de wet de vergaderingen van de raad regelt. Aanvullende overlegstructuren kunnen behulpzaam zijn bij het functioneren van het bestuur, maar kunnen niet in de plaats komen van een politiek debat in een vergadering van de raad. Waar sprake is van besluitvorming of voorbereiding van die besluitvorming dient dit te gebeuren binnen de wettelijk geregelde vergaderingen. Daarbij is openbaarheid altijd het uitgangspunt. Zowel de Grondwet als de Gemeentewet schrijven dit voor. Dit staat los van de Wet open overheid, die overigens alleen betrekking heeft op openbaarmaking van documenten en niet op de openbaarheid van vergaderingen.
Op basis van de informatie in de betreffende artikelen van De Stentor kan ik niet in algemene zin de conclusie trekken dat de wijzen waarop informele bijeenkomsten op dit moment worden georganiseerd tegen dit uitgangspunt indruisen. Zowel het type informele bijeenkomst, als de redenen om achter besloten deuren te vergaderen, kunnen per geval verschillen. Zolang men zich houdt aan het voorgeschreven regime van de Gemeentewet is dit toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders dient dit te bewaken. Ook de gemeenteraad en raadscommissie dienen hierop toe te zien. Zij dienen in voorkomende concrete gevallen bij meerderheid te beslissen over de beslotenheid van vergaderingen waarin besluitvorming plaatsvindt of wordt voorbereid en waarin raadsleden hun bevoegdheden als volksvertegenwoordiger uitoefenen.
Deelt u de mening van een van de onderzoekers dat, zelfs als «bijeenkomsten» als informeel worden aangeduid, het officiële voor de raad georganiseerde aangelegenheden zijn en dat het onwenselijk is dat daarvoor geen regels gelden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de opmerking van een van de onderzoekers in het artikel dat het onderscheid tussen «vergaderingen «en bijeenkomsten» enigzings gekunsteld is aangezien de Gemeentewet geen onderscheid maakt in de type vergaderingen?
Die conclusie deel ik niet. De Gemeentewet reguleert de raadsvergadering en de vergaderingen van de verschillende categorieën commissies (raadscommissies, bestuurscommissies en overige commissies). Een groot deel van de overleggen die raadsleden met elkaar en met de leden van het college hebben, buiten de raadsvergadering om, vindt plaats in een commissie. Ook daarvoor gelden wettelijke regels. Er zijn echter bijeenkomsten met een meer informeel, incidenteel karakter die niet als raads- of commissievergadering kunnen worden beschouwd. Deze bijeenkomsten worden in de Gemeentewet genoemd noch gereguleerd. Het houden van deze bijeenkomsten en overleggen is niet bezwaarlijk zolang deze niet in de plaats komen van de wettelijke gremia zoals de raadsvergadering of de raadscommissie. Dat zijn immers de aangewezen bijeenkomsten voor het stellen van vragen aan het college, het debatteren over kwesties in de gemeente en het voorbereiden van besluiten van de raad.
Kan de Minister meer duidelijkheid geven over wat precies verstaan wordt onder respectievelijk een vergadering en een bijeenkomst en wat de verschillen tussen beiden zijn?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, noemt en reguleert de Gemeentewet de raadsvergaderingen en de vergaderingen van raadscommissies, bestuurscommissies en overige commissies. Raadscommissies zijn commissies die worden ingesteld om de besluitvorming in de raadsvergadering voor te bereiden en om met het college of de burgemeester te overleggen. Bestuurscommissies kunnen door de raad, het college of de burgemeester worden ingesteld en het orgaan dat een bestuurscommissie heeft ingesteld kan dan vervolgens een of meer van zijn eigen bevoegdheden overdragen aan die bestuurscommissie. Overige commissies zijn andere commissies die door de raad, het college of de burgemeester worden ingesteld. Deze kunnen bijvoorbeeld zijn belast met het doen van onderzoek of hebben een adviserende taak. Als de raad een raadscommissie of bestuurscommissie instelt, bepaalt de raad hiervoor de taken, de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze. Op deze commissies is een aantal regels met betrekking tot raadsvergaderingen van toepassing, waaronder de regels met betrekking tot openbaarheid van de agenda en van de vergadering. In de circulaire over het commissiestelsel in de Gemeente- en Provinciewet zal voor de praktijk nader worden verduidelijkt welke typen commissies er zijn en welke regels gelden voor die verschillende typen commissies. Ik verwacht deze circulaire nog dit jaar gereed te hebben.
Bent u bereid om al dan niet in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, Het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, en de Wethoudersvereniging, in kaart te brengen welke typen en hoeveel bijeenkomsten en vergaderingen er per jaar in de afgelopen vijftien jaar zijn georganiseerd voor gemeenteraadsleden, in hoeverre deze openbaar waren zodat een eventuele trend te ontwaren valt?
Een dergelijk kwantitatief onderzoek overweeg ik op dit moment niet. Juist als het gaat om bijeenkomsten met een informeel karakter zal het zeer lastig zijn om in kaart te brengen hoe vaak deze precies hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren. Wel deel ik de wens om in beeld te krijgen in hoeverre voor gemeenten voldoende duidelijk is dat hulpstructuren niet in de plaats kunnen komen van de vergaderorde van de verschillende gemeentelijke organen die de Gemeentewet regelt. Ik ben dan ook graag bereid om met de genoemde partijen hierover in overleg te gaan.
Kunt u de ciculaire eerst in concept delen met de Kamer voordat het officieel in werking treedt? Zo nee, waarom niet?
Een circulaire is met name bedoeld als instrument om de praktijk te helpen bij het toepassen van (nieuwe of bestaande) wet- en regelgeving. In dit geval gaat het om uitleg en toepassing van het wettelijk kader in de Gemeente- en Provinciewet met betrekking tot de verschillende typen commissies. Omdat het bij een circulaire gaat om een uiteenzetting en uitleg van geldende wettelijke kaders en niet om nieuw beleid, is het niet gebruikelijk om circulaires vooraf in concept voor te leggen aan uw Kamer. Wel ben ik vanzelfsprekend graag bereid uw Kamer een afschrift te sturen van de circulaire over het commissiestelsel als deze wordt gepubliceerd.
Bent u bereid om een voorlichting te vragen bij de Raad van State over de vraag of de Wet open overheid en de Gemeentewet momenteel voldoende duidelijkheid geven over welke bijeenkomsten en vergaderingen openbaar danwel besloten mogen zijn en welke mogelijkheden de wetten bieden om «informele bijeenkomsten» beter te reguleren?
Op dit moment vind ik het in de eerste plaats van belang dat voor gemeenten op grond van het wettelijk regime duidelijk is welke verschillende vergaderstructuren er zijn en welk wettelijk kader op dit moment voor die vergaderstructuren geldt, onder meer als het gaat om openbaarheid. Met de circulaire over het commissiestelsel wordt beoogd hierover nadere duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens zal vanuit mijn ministerie in gesprek worden gegaan met in ieder geval de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, om te inventariseren in hoeverre het bestaande wettelijk kader voldoende duidelijkheid biedt. Het vragen van een voorlichting bij de Raad van State overweeg ik niet. Overigens is het wettelijk kader inzake besloten vergaderen alleen in de Gemeentewet neergelegd en niet in de Wet open overheid. Die laatste wet ziet op de openbaarmaking van informatie die is neergelegd in documenten en niet op de openbaarheid van vergaderingen.
Het bericht 'Huisbazen kunnen meer huur vragen door regels te omzeilen' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huisbazen kunnen meer huur vragen door regels te omzeilen»1?
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van deze signalen?
Ik ontvang veel signalen van verhuurders die een te hoge huur vragen. Daarom werk in aan het wetsvoorstel betaalbare huur en de modernisering van het WWSO. Het gebruik van de verschillende huurcontractvormen en hoe vaak er binnen de verschillende contracten een te hoge huur wordt gevraagd, wordt niet gemonitord.
Hoe beoordeelt u het feit dat verhuurders het WWS-puntenstelsel omzeilen door groepscontracten af te sluiten in plaats van een individueel contract te sluiten met iedere huurder?
De vorm van het huurcontract maakt het niet mogelijk om het woningwaarderingsstelsel (WWS) of woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) te omzeilen. Voor toepassing van het WWS of het WWSO is de feitelijke situatie doorslaggevend. Kamerverhuur blijft kamerverhuur, ook al is er sprake van een groepscontract. Het feit dat het gaat om verschillende huishoudens maakt dat er sprake is van onzelfstandige woonruimten (kamerverhuur) en dat het WWSO van toepassing is. Daar doet de vorm van het huurcontract geen afbreuk aan.
Er is geen nationale wet- of regelgeving die groepscontracten expliciet verbiedt. Ik vind deze contractvorm ook niet per definitie onwenselijk. Gezien de grote schaarste moeten we de bestaande woningvoorraad zo goed mogelijk benutten. Groepscontracten zijn een manier voor mensen om een woning te delen.
Wel vind ik het onwenselijk als deze contractvorm geadviseerd en/of gebruikt wordt om een te hoge huur te vragen en de schijn te wekken dat hiermee de huurprijsregulering kan worden omzeild. Om dergelijke misstanden te helpen voorkomen, werk ik aan het reguleren van de middenhuur, het dwingend maken van het WWS en een herziening van het WWSO.
Hoe beoordeelt u het feit dat vastgoedadvocaten deze vorm van het omzeilen van het WWS zonder consequenties kunnen adviseren?2
Zie antwoord vraag 3.
Welke instrumenten hebben gemeenten nu om dit oneigenlijk gebruik van groepscontracten tegen te gaan?
Gemeenten hebben verschillende publiekrechtelijke instrumenten tot hun beschikking om oneigenlijk gebruik van groepscontracten tegen te gaan. Ze kunnen onder meer het hebben van een individueel huurcontract verplicht stellen bij het verlenen van een omzettingsvergunning voor verkamering. De gemeente Amsterdam heeft dit bijvoorbeeld verplicht gesteld in de huisvestingsverordening.
Wat gaat u doen om dit perverse gedrag van advocaten en verhuurders tegen te gaan?
Met het wetsvoorstel betaalbare huur versterk ik de positie van huurders. Ik breid het gereguleerde huursegment uit tot 187 WWS-punten, dit zijn zelfstandige huurwoningen tot circa € 1.100. Ook maak ik het WWS dwingend en herzie ik het WWSO. Verhuurders zijn dan verplicht zich hieraan te houden. Hiermee bereid ik de mogelijkheden voor huurders om hun recht te halen uit. Huurders kunnen zelf naar de Huurcommissie stappen, maar ook de gemeenten gaan hierop handhaven. Bij het verder uitwerken van het wetsvoorstel blijf ik in gesprek met huurders, verhuurders en gemeenten om te bezien of we voldoende doen om de positie van de huurder te beschermen.
Gaat u deze problematiek betrekken bij de Wet betaalbare huur om nog meer misbruik te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Het schieten met een pistool en mitrailleur op een foto van mijn hoofd |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het filmpje1 waarin een man met een pistool en vervolgens mitrailleur kogels op mijn hoofd schiet en vervolgens in brand steekt?
Ja.
Wat is uw oordeel hierover?
Bedreigingen, ongeacht of deze uit binnen- of buitenland komen, en in het bijzonder die gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. De beelden zijn verwerpelijk. Volksvertegenwoordigers moeten vrij en veilig hun werk kunnen doen. Daar zullen wij ons altijd voor inzetten.
Bent u hierover door de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geïnformeerd?
Zoals bij uw Kamer bekend kunnen er over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, alsmede informatie over concrete dreigings-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, in het openbaar geen uitspraken worden gedaan. Zoals aangegeven bij vraag 1 heb ik kennisgenomen van deze beelden en keuren wij deze nadrukkelijk af.
In het algemeen kan ik wel opmerken dat door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten worden opgesteld. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen.
Vindt u dit inmiddels zo normaal dat u er publiekelijk over zwijgt?
Nee, nooit.
Welke stappen zijn ondernomen om de dader met spoed op te sporen?
Als Minister van Justitie en Veiligheid kan ik niet ingaan op individuele zaken, dit om politieke bemoeienis te voorkomen. Dat geldt niet alleen hier en in dit soort zaken, maar in alle individuele zaken van het Openbaar Ministerie.
De heer Wilders zal op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen.
Bent u bereid – indien dit filmpje uit Pakistan komt – de Pakistaanse ambassadeur te ontbieden en onmiddellijk medewerking te vragen aan het opsporen en vervolgen van de persoon uit het filmpje? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet doet er alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren.
Indien dit filmpje inderdaad uit Pakistan komt dan zullen de ernstige zorgen en afkeuring van het kabinet worden overgebracht aan de Pakistaanse ambassadeur.
Een eventuele vervolging zou kunnen leiden tot een verzoek om rechtshulp aan de autoriteiten van Pakistan.
Indien Pakistan opnieuw medewerking met de Nederlandse autoriteiten weigert bent u dan bereid de Pakistaanse ambassadeur uit te wijzen? Zo nee, waarom niet?
We zullen er alles aan doen om de daders te pakken en te berechten. Zoals ik eerder heb aangegeven moeten volksvertegenwoordigers vrij en veilig hun werk kunnen doen. Het is belangrijk om in contact te blijven met de Pakistaanse autoriteiten, ook om de daders te kunnen pakken en te berechten. Uitwijzen van een ambassadeur is een zeer zwaar middel dat ertoe leidt dat de contacten met de autoriteiten van het land in kwestie ernstig zullen worden bemoeilijkt.
Wilt u deze vragen apart en met spoed binnen 48 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Gelderse woondeals dreigen te mislukken: niet door stikstof, maar door ambtenarentekort’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gelderse woondeals dreigen te mislukken: niet door stikstof, maar door ambtenarentekort» van 30 augustus jl.?1
Ja
Welke verklaring heeft u voor het verzoek van 15 miljoen euro van de provincie Gelderland om de woningbouwplannen daadwerkelijk te kunnen realiseren?
De provincie Gelderland heeft onderzoek laten doen naar de benodigde ambtelijke capaciteit voor het realiseren van de in de woondeals afgesproken woningbouwopgave (104.000 woningen t/m 2030). Uit dit onderzoek blijkt een tekort aan 100 tot 204 fte verdeeld over de Gelderse gemeenten. Dat is gemiddeld 2 tot 4 fte per gemeente. Op basis van een bedrag van € 75.000 per fte zou dit overeenkomen met kosten van circa € 7,5 miljoen tot € 15 miljoen per jaar voor alle Gelderse gemeenten.
Deze extra ambtelijke capaciteit is volgens de provincie Gelderland nodig omdat de woningbouwproductie moet toenemen om de afspraken uit de woondeals te realiseren. Ook speelt de complexiteit om woningen te realiseren mee (o.a. stikstofbelemmeringen en een integrale benadering), waardoor meer capaciteit nodig is. In het onderzoek wordt ook aangegeven dat het aantrekken van extra ambtelijke capaciteit één van de sporen is waarop ingezet moet worden. Ook wordt gekeken naar andere, nieuwe manieren van organiseren, samenwerken en sturen, en het verminderen van complexiteit.
Hoeveel gemeenteambtenaren zijn er volgens het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nodig bij de voorbereiding van uitvoering van bouwprojecten (gelet op de minimaal 6500 ambtenaren volgens berekeningen van hetBinnenlands Bestuur)?
Het onderzoek uit 2022 waarnaar wordt verwezen is mij bekend. Dit aantal is tot stand gekomen aan de hand van een plankostenscan, waarmee een bepaald aantal ambtelijke uren per woning kan worden berekend. Voor het bouwen van 100.000 woningen per jaar zijn volgens deze berekening minimaal 6.500 extra ambtenaren nodig. Ik denk dat dit onderzoek een goed globaal beeld schetst van de tekorten aan ambtelijke capaciteit voor de woningbouw, maar het aantal benodigde fte per woning blijft sterk afhankelijk van het type project, locatie en de complexiteit. Belangrijker vind ik de conclusie uit het onderzoek dat dit probleem in praktische zin niet valt op te lossen door alleen te mikken op het uitbreiden van het aantal ambtenaren. Er is netto sprake van een verwachte uitloop door vergrijzing (zelfs als wordt ingezet op het verhogen van aanwas), gemeenten krijgen vacatures nu al niet gevuld en ook externe inhuur vinden is steeds lastiger.
In het onderzoek komen het aanpassen van de plannen en het maken van een efficiëntieslag als oplossingsrichtingen aan bod. Verdichting en het vergroten van de plannen vermindert de benodigde capaciteit per woning sterk, ook deregulering en versimpeling van processen en procedures dragen hieraan bij.
Met het «Plan van aanpak versnellen processen en procedures woningbouw» zet ik met partijen in op het maken van die benodigde efficiëntieslag. Slimmere werkwijzen leggen een kleiner beslag op de beschikbare capaciteit. Zo ben ik een pilot gestart waarin een nieuwe werkwijze in de planvormingsfase wordt getest, waarin procedures parallel lopen i.p.v. achtereenvolgend. Hiermee kan het planvormingsproces met jaren worden verkort. Daarnaast werk ik aan een bredere aanpak om ambtelijke capaciteitstekorten in de woningbouwopgave duurzaam en zo efficiënt mogelijk aan te pakken, samen met VNG en IPO.
Hoeveel ambtenaren heeft u beschikbaar op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om gemeenten en provincies te helpen om woningbouwprojecten vlot te trekken?
Op het Ministerie van BZK werken ruim 70 fte aan het stimuleren en ondersteunen van woningbouw. Zo nemen ambtenaren bijvoorbeeld deel aan de overleggen in de woondealregio’s; hier wordt de algehele voortgang van de bouwopgave besproken en door rijksambtenaren geadviseerd over de beleidsinstrumenten die ingezet kunnen worden om woningbouwprojecten vlot te trekken. Ook zijn ambtenaren nauw betrokken bij de regionale versnellingstafels, waar gezamenlijk gezocht wordt naar oplossingen voor knelpunten bij de realisering van concrete locaties.
Voor de grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties, alsmede de woningbouwafspraken op korte termijn, worden vanuit BZK gebiedsregisseurs ingezet. De gebiedsregisseurs werken nauw samen met de verschillende partijen, zowel privaat als publiek, om kansen te benutten en knelpunten op te lossen. Doel is hierbij de afgesproken woningbouwaantallen (tot en met 2030) te realiseren in combinatie met de verstedelijkings- en mobiliteitsopgaven.
Vanuit het Expertteam Woningbouw zijn er ruim 50 experts beschikbaar die gemeenten onafhankelijk advies en praktische ondersteuning kunnen bieden om projecten in beweging te brengen. Diverse taskforces en aanjaagteams (in totaal bestaande uit enkele tientallen leden) helpen daarnaast gemeenten en provincies waar nodig met kennis en expertise. Tot slot, ondersteunt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties woningbouwprojecten door middel van financiële regelingen zoals de woningbouwimpuls. Over de voortgang van deze projecten, en eventuele knelpunten hierin, hebben de ambtenaren van het ministerie periodiek contact met desbetreffende gemeenten.
In hoeverre is er tijdens het opstellen van de verschillende woondeals rekening gehouden met het landelijke tekort aan ambtelijke capaciteit?
Bij het opstellen van de woondeals is de volkshuisvestelijke bouwopgave als uitgangspunt gebruikt. Bij het opstellen van de woondeals was het beeld dat er 900.000 woningen nodig waren in de periode t/m 2030 om het woningtekort in te lopen. Bij de gesprekken in aanloop naar de woondeals toe is ook aandacht besteed aan de randvoorwaarden die nodig zijn om deze woningen te realiseren. Eén hiervan is voldoende ambtelijke capaciteit. Ook in de teksten van de meeste woondeals wordt hier aandacht aan besteed.
BZK ondersteunt de medeoverheden bij het uitvoeren van de woondeals met een financiële regeling (Regeling specifieke uitkering ten behoeve van het opstellen en uitvoeren van woondeals). Vorig jaar is daar al € 4,5 miljoen beschikbaar voor gesteld, in het najaar wordt daar nog eens € 10 miljoen aan toegevoegd. Breder ondersteunen we medeoverheden op het gebied van capaciteit door middel van de flexpoolregeling. In deze kabinetsperiode is daar € 90 miljoen voor beschikbaar gesteld: de eerste € 40 miljoen is vorig jaar uitgekeerd, dit najaar volgt nog € 10 miljoen, en volgend jaar wordt er wederom € 40 miljoen aan flexpoolmiddelen verdeeld. Ook is er advies en expertise beschikbaar via het expertteam woningbouw en diverse taskforces.
Welke mogelijkheden zijn er om de complexiteit voor woningbouwplannen te verminderen, bijvoorbeeld door minder beleid te stapelen?
Het verminderen van de complexiteit bij woningbouw zie ik als een gezamenlijke opdracht, waarin elke overheidslaag, als ook marktpartijen en corporaties, een rol heeft. De complexiteit voor woningbouwplannen wordt aangepakt en verminderd met het «Plan van aanpak versnellen processen en procedures in de woningbouw» door middel van onder andere het parallel schakelen van processen, het vergroten van standaardisatie van bouweisen, en innovatie zoals de digitalisering van planvorming. Ook wordt met de Woondeals de samenwerking tussen gemeenten, provincie en Rijk verbeterd.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van de hoge rapportagedruk op de uitvoeringscapaciteit? Kan dit efficiënter worden ingericht?
Bij het Plan van Aanpak Versnellen Processen en Procedures is aandacht voor efficiëntie over de hele linie, waarmee ook rapportages worden bedoeld.
Welke risico’s lopen gemeenten als zij hun bouwambities bijstellen, gelet op de strijdigheid met de afspraken in de woondeals?
In de woondeals zijn afspraken gemaakt over ieders lokale woonbehoefte en aandeel in de nationale opgave. Het gaat hierbij om een maatschappelijke opgave die eerder groter wordt dan kleiner. Het behalen van deze opgave is gezien de randvoorwaarden en veranderde macro-economische omstandigheden uitdagend. Desalniettemin zullen we gezamenlijk de schouders er onder moeten zetten.
Eind dit jaar heb ik met elke provincie een bestuurlijk overleg waarin de voortgang van de woningbouwopgave besproken wordt. In de woondeals is afgesproken dat er regelmatig overleg over de voortgang is, over de al gerealiseerde woningen en wat er nodig is om de benodigde productie de komende jaren te behalen. Mocht de voortgang stokken dan bespreken we de achterliggende oorzaken en zetten we benodigde en gewenste acties in gang. Hierbij kan ondersteuning worden ingeschakeld van de landelijke versnellingstafel of via de diverse taskforces of expertteams. Ook kunnen bestuurlijke of in het uiterste geval juridische interventies nodig zijn. Bestuurlijk overleg blijft echter altijd het uitgangspunt.
Kunt u reflecteren op de uitspraak in het artikel waarin wordt gesteld dat «toen de provincie woningbouwafspraken maakte met het Rijk, was de nadrukkelijke boodschap al wat we die doelen alleen kunnen halen als het Rijk structureel geld beschikbaar stelt voor ambtelijke capaciteit»?
Bij het maken van de provinciale woningbouwafspraken en het afsluiten van de woondeals is ook aandacht besteed aan de randvoorwaarden om dit mogelijk te maken. Het klopt dat de provincie Gelderland toen al aandacht heeft gevraagd voor de ambtelijke capaciteit. Sinds het maken van de provinciale woningbouwafspraken heeft al meerdere keren contact plaatsgevonden met de provincie Gelderland over dit onderwerp en zijn eerste stappen gezet om gezamenlijk invulling te geven aan deze randvoorwaarden. Zo is nagedacht over de wijze waarop de flexpoolmiddelen het best ingezet kunnen worden en wordt momenteel samen met VNG en IPO verkend welke verdere maatregelen genomen kunnen worden om de capaciteitstekorten in de woningbouwopgave duurzaam aan te pakken.
Welke toezeggingen zijn aan gemeenten en provincies gedaan op basis van vraag 6?
Zoals ik schreef onder vraag 6 is het hele Plan van Aanpak Versnellen Processen en Procedures in de Woningbouw erop gericht om de complexiteit bij woningbouwplannen te verminderen, ook bij medeoverheden. Ik wil hier nogmaals benadrukken dat alle overheidslagen een verantwoordelijkheid hebben in het verminderen van de complexiteit bij woningbouw.
Hoeveel gemeenten maken gebruik van de flexpools om het tekort aan ambtelijke capaciteit te ondervangen?
BZK keert de flexoolmiddelen uit aan provincies, alle provincies maken gebruik van deze middelen. Provincies kunnen vervolgens, afhankelijk van de behoefte ter plaatse, kiezen of ze de middelen gebruiken om een provinciale (expert)pool in te richten waar gemeenten gebruik van kunnen maken, of budget beschikbaar stellen aan gemeenten zelf. Uit de evaluatie die RIGO in 2022 heeft uitgevoerd blijkt dat alle provincies, op 1 na, de middelen beschikbaar stellen aan gemeenten in de vorm van subsidies om zelf personeel van in te huren. Ik heb niet in beeld welke gemeenten hier tot nu toe gebruik van hebben gemaakt, omdat provincies de aanvragen indienen bij het Rijk. Wel volgt uit de evaluatie van RIGO dat gemeenten over het algemeen positief zijn over de flexpoolregeling.
Wordt de werking van de flexpools geëvalueerd? Zo ja, op welke termijn en welk doel dient de evaluatie? Kunt u dit toelichten?
Voorafgaand aan het opstellen van de tweede (en huidige) tranche van de regeling specifieke uitkering flexibele inzet ondersteuning woningbouw (ook wel «flexpoolregeling») heeft in juli 2022 een evaluatie plaatsgevonden van de eerste tranche2. De resultaten van deze evaluatie zijn verwerkt in de uitwerking van de huidige regeling.
Er is in 2024 wederom 40 miljoen euro gereserveerd voor capaciteitsondersteuning van provincies en gemeenten via de flexpoolregeling. Voorafgaand aan het opstellen van deze nieuwe regeling zullen de ervaringen met de huidige regeling opnieuw worden opgehaald. Doel hiervan is om nog beter aan te sluiten bij de behoefte van de medeoverheden om er zo voor te zorgen dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden voor de aanpak van de capaciteitstekorten.
Wat is de stand van zaken van het amendement Peter de Groot cs. (36 200 VII, nr. 51) dat regelt dat de flexpools voor 2023 werden aangevuld met 10 miljoen euro?
Op 5 juli is de regeling tot wijziging van de flexpoolregeling 2022 gepubliceerd3, waarmee een extra bedrag van € 8,8 miljoen beschikbaar is gekomen voor capaciteit bij medeoverheden in Europees Nederland voor 2023. De overige € 1,2 miljoen is ingezet om het capaciteitstekort in de woningbouw in Caribisch Nederland aan te pakken. Nog tot 30 september kunnen provincies in een aanvraag indienen, daarna worden de middelen uitgekeerd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Ernstig lek bij Kadaster: miljoenen woonadressen door iedereen op te zoeken’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ernstig lek bij Kadaster: miljoenen woonadressen door iedereen op te zoeken»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat gezien de toenemende dreiging en intimidatie het Kadaster extra zorgvuldig met gevoelige persoonsgegevens om dient te gaan? Zo ja, wat is hier verkeerd gegaan? Zo nee, waarom niet?
Het opzoeken en verspreiden van persoonsgegevens met de bedoeling te willen intimideren of te bedreigen vind ik een kwalijke en onacceptabele zaak. Het is goed dat dit per 1 januari strafbaar wordt gesteld. Daarbovenop ben ik het eens met de stelling dat gezien de toenemende dreiging en intimidatie, extra zorgvuldig met persoonsgegevens om dient te worden gegaan. In dit geval was het mogelijk toegang te krijgen tot zoeken op naam bij het Kadaster door misbruik te maken van de aanmeldprocedure voor nieuwe gebruikers. Dit door op basis van een KVK-nummer en een rekeningnummer van een willekeurig bedrijf een account aan te vragen.
Sinds wanneer is dit lek bij het Kadaster bekend en zijn er toen direct maatregelen getroffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Direct na melding door de journalist en voorafgaande aan de berichtgeving over dit lek in de pers zijn door het Kadaster maatregelen getroffen. Zo krijgt iedere persoon die een account aanvraagt de inloggegevens inmiddels gescheiden toegestuurd (deels via e-mail, deels via post) en op het adres dat behoort bij het KvK-nummer dat wordt opgegeven. Daarnaast is het Kadaster begonnen alle bestaande accounts door te lichten.
Voorts gaat het Kadaster inloggen via eHerkenning per begin volgend jaar verplicht stellen voor gebruikers van specifieke diensten, waaronder Kadaster Online (KOL) en Keten Integratie Kadaster (KIK). Het Kadaster faciliteert reeds eHerkenning, maar voor verplicht gebruik is het ook nodig dat ketenpartners daarop zijn ingericht. De registers kunnen dan niet meer anoniem worden geraadpleegd. Naast de bestaande logging van wie welke gegevens opvraagt, zal het Kadaster deze monitoring op KOL uitbreiden. Er zijn daardoor meer gegevens beschikbaar als het Openbaar Ministerie een verzoek om informatie doet. Tezamen met het feit dat doxing vanaf 1 januari a.s. strafbaar is, worden hiermee belangrijke stappen gezet om misbruik van persoonsgegevens verder te minimaliseren. Voor de duidelijkheid merk ik op dat er geen signalen zijn dat er ook daadwerkelijk misbruik is gemaakt van de situatie. Ook wil ik benadrukken dat persoonsgegevens van personen voor wie op grond van artikel 37a Kadasterbesluit de verstrekking van persoonsgegevens is uitgesloten, niet kunnen worden geraadpleegd via KOL en dus ook niet zichtbaar waren of zijn bij oneigenlijk gebruik van accounts. Deze personen liepen, met andere woorden, geen risico als gevolg van het in de pers genoemde lek. Datzelfde geldt voor de woonadressen van personen die deze in de BRP hebben laten afschermen.
Is het lek inmiddels volledig gedicht? Zo nee, waarom niet?
Het lek in de aanmeldprocedure is inmiddels volledig gedicht. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, zijn door het Kadaster direct na melding door de journalist maatregelen getroffen om het lek te dichten. Als gevolg van de maatregelen is het niet meer mogelijk om op basis van een KVK-nummer en een rekeningnummer van een willekeurig bedrijf een account aan te vragen. Het Kadaster werkt momenteel aan het controleren van de bestaande zakelijke accounts. Hiervan is tot op heden driekwart gecontroleerd. Accounts die niet voldoen aan de gestelde eisen en die niet reageren op contactverzoeken worden direct afgesloten van de Kadaster dienstverlening. De controle (die handmatig plaatsvindt) zal naar verwachting in november worden afgerond.
In het artikel wordt gerefereerd aan een noodzakelijke wetwijziging. Om welke wetswijziging gaat het en kan de Kamer een voorstel hiertoe zo snel mogelijk ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 5 september jl. heb ik de Kamer laten weten zoeken op naam te gaan beperken tot professionele gebruikers en daarnaast mogelijk te maken dat personen die te maken hebben met bedreigingen en intimiderende situaties op verzoek hun adres kunnen laten afschermen. Dit rekening houdend met de primaire functie van het Kadaster en onder een aantal voorwaarden. Hiertoe moet het Kadasterbesluit worden aangepast. Voor de strekking van de wijziging verwijs ik graag naar mijn brief van 5 september jl.2 Aan de uitwerking van de maatregelen en de wijziging van het Kadasterbesluit wordt momenteel hard gewerkt. Met het Kadaster streef ik er naar de maatregelen per medio oktober 2023 te implementeren. De wijziging van het Kadasterbesluit zal met terugwerkende kracht per die datum in werking treden. Ik doe dat, omdat de berichtgeving van RTL Nieuws en de toenemende mate van doxing mij en het Kadaster heeft gesterkt in de overtuiging dat zo snel mogelijk maatregelen moeten worden getroffen. Over de exacte uitwerking van de maatregelen en de wijzigingen van het Kadasterbesluit zal ik de Kamer zo spoedig mogelijk informeren.
Welke andere veiligheidsmaatregelen bent u voornemens in te voeren? Wanneer gaat dit gebeuren?
Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de vragen 3 en 5 en de hiervoor genoemde brief van 5 september jl. aan uw Kamer.
Bent u bekend met het feit dat woonadressen o.a. door dit lek door criminelen aan kwaadwillenden via Telegram-groepen verkocht worden? Zo nee, hoe beoordeelt u dit? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten voor gedupeerden?
Ik was, net zoals het Kadaster, er niet mee bekend dat in criminele chatgroepen op Telegram illegaal wordt gehandeld in woonadressen van Nederlanders. Zoals reeds bij vraag 2 aangegeven veroordeel ik dat ten zeerste. Na publicatie heeft het Kadaster onderzoek gedaan naar de personen genoemd in de RTL-publicatie, waarvan de woonadressen zijn gedeeld in Telegramgroepen. Uit dat onderzoek blijkt dat er van deze personen sinds september 2022 geen signalen zijn van directe verstrekkingen uit het Kadaster voor «doxing» of andere oneigenlijke doelen.
Kunt u uiteen zetten op welke manier de gegevens van mensen beschermd worden in het Kadaster en daarbij specifiek in gaan op de gegevens van personen zonder veiligheidsindicatie, de gegevens van personen met veiligheidsindicatie en de gegevens van personen die onder het stelsel «bewaken en beveiligen» vallen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli 2019 is artikel 37a van het Kadasterbesluit in werking getreden. Dit artikel regelt de mogelijkheid dat personen die vallen binnen het stelsel Bewaken en Beveiligen een verzoek aan het Kadaster kunnen doen zodat gedurende vijf jaren hun gegevens niet worden verstrekt. Voor de extra maatregelen voor personen die niet vallen onder het stelsel Bewaken en Beveiligen verwijs ik u naar de in de Kamerbrief van 5 september jl. genoemde maatregelen.
Bent u het ermee eens dat er een onderzoek dient te worden gestart zodat het inzichtelijk is welke data is gelekt en bent u bereid slachtoffers te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de brief van 5 september 2023 aan de Kamer heb ik ook aangegeven dat het Kadaster begonnen is alle bestaande accounts door te lichten op mogelijke signalen van oneigenlijke toegang of gebruik van gegevens. Bij deze controles is een beperkt aantal personen ontdekt die mogelijk slachtoffer konden zijn van het lek. Deze personen zijn daarom concreet verder onderzocht door het Kadaster, tot nu toe zijn er daarbij geen signalen geconstateerd van oneigenlijk gebruik van accounts met lekken van data als gevolg. Desondanks zijn deze personen door het Kadaster wel per brief op de hoogte worden gebracht. Wanneer er in de toekomst blijkt dat er toch slachtoffers zijn naar aanleiding van dit lek, zullen zij uiteraard zo snel mogelijk worden geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat logging en autorisatie zodanig ingericht moeten worden dat het voor het Kadaster en waar gewenst voor de betreffende persoon, inzichtelijk is wie wanneer welke gegevens heeft opgevraagd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit geregeld wordt?
Ja. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u het ermee eens dat alleen specifieke beroepsgroepen gebruik zouden mogen maken van de zoekfunctie waarbij op naam gezocht mag worden in het Kadaster en dat een beroepscode hieraan bij zou kunnen dragen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om te voorkomen dat ook anderen (ongewenst) toegang krijgen tot adresgegevens? Zo ja, wanneer gaat u hiermee aan de slag?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Niet-toegelaten instellingen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat huurders met een laag inkomen van niet-toegelaten instellingen (woningbouwverenigingen, -stichtingen zonder winstoogmerk met een bepaald signatuur zoals voor ambtenaren, senioren, gericht op zorg, Niet-Winstbeogende Instellingen (NWI), kleinere woningcorporaties etc.) niet in aanmerking kwamen voor de afgelopen eenmalige huurverlagingen die wel gegeven werden aan huurders met een laag inkomen van toegelaten instellingen?
Ja, daar ben ik bekend mee en dit is tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel aan de orde geweest. De huurverlaging is onderdeel van de Nationale Prestatieafspraken. Dit zijn afspraken die ik heb gemaakt met Aedes, de vereniging van woningcorporaties (toegelaten instellingen volkshuisvesting), de Woonbond en de VNG.
Toegelaten instellingen volkshuisvesting hebben bepaalde plichten die voortvloeien uit de Woningwet, maar ook bepaalde rechten zoals het kunnen sluiten van geborgde leningen ten behoeve van nieuwbouw of renovatie/verduurzaming. Om een toegelaten instelling volkshuisvesting te zijn moet een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid of een stichting zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te zijn, beogen haar financiële middelen uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting in te zetten, en als zodanig ook zijn toegelaten door de Autoriteit woningcorporaties (Aw) als toegelaten instelling volkshuisvesting. De wettelijke verplichting de huur te verlagen is vastgelegd in de Woningwet en geldt voor alle toegelaten instellingen volkshuisvesting. Die verplichting geldt niet voor andere verhuurders van woonruimte.
Bent u het eens met de stelling dat dat huurders met een laag inkomen die bij een niet-toegelaten instelling huren ook in aanmerking dienen te komen voor de eenmalige huurverlaging? Zo ja, op welke termijn kunt u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Huurverlaging 2023 voor huurders met een laag inkomen (36 281)1 heb ik toegelicht waarom de verplichting om de huur voor huurders met een laag inkomen te verlagen naar € 575,03 alleen voor woningcorporaties (toegelaten instellingen volkshuisvesting) geldt. Ik heb toen toegelicht dat ook ik graag had gewild dat ook andere huurders met een laag inkomen een (afdwingbaar) recht op huurverlaging zouden kunnen krijgen, maar dat ik daartoe geen mogelijkheden zie. De redenen dat ik die mogelijkheden niet zie zijn, naast het feit dat andere verhuurders geen partij waren bij de Nationale prestatieafspraken waar deze huurverlaging is afgesproken, dat dit een inbreuk op is het eigendomsrecht van particuliere verhuurders waarvoor een adequate financiële tegemoetkoming nodig zou zijn, en dat het praktisch niet uitvoerbaar is om het grote aantal particuliere verhuurders hierbij te betrekken.
Uiteindelijk was er de keuze tussen enerzijds circa 600.000 huurders van woningcorporaties een recht op huurverlaging te geven en anderzijds circa 700.000 huurders (600.000 huurders van woningcorporaties en 100.000 huurders van andere verhuurders) met een laag inkomen geen recht op huurverlaging te geven. Het kabinet en het parlement hebben ervoor gekozen om circa 600.000 huurders van woningcorporaties een recht op huurverlaging te geven.
Indien deze huurders niet op dezelfde manier in aanmerking kunnen komen voor de eenmalige huurverlaging, kunt u dan aangeven op welke manier u deze huurders wel tegemoet kan komen, aangezien de woonlasten van deze huurders met een laag inkomen net zo hoog of zelfs hoger zijn vanwege het feit dat deze niet-toegelaten instellingen niet passend toewijzen?
Het staat andere verhuurders dan woningcorporaties vrij om net als woningcorporaties de huur voor huurders met een laag inkomen naar € 575,03 te verlagen, maar zij zijn daartoe niet wettelijk verplicht. Daarbij geldt dan wel dat het verzoek hiertoe van de huurder moet komen. Andere verhuurders dan woningcorporaties kunnen die huurverlaging op basis van door de huurder zelf aangedragen inkomensgegevens verlenen. Er is geen mogelijkheid om het initiatief hiervoor bij particuliere verhuurders te leggen, omdat er geen wettelijke grondslag is voor gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst en overige verhuurders ten behoeve van de huurverlaging; zonder die wettelijke grondslag is de Belastingdienst gehouden aan zijn geheimhoudingsplicht.
Huurders van andere verhuurders komen in aanmerking voor huurtoeslag, onder dezelfde voorwaarden als voor huurders van woningcorporaties. Verder is de gereguleerde huur in de particuliere sector met het woningwaarderingsstelsel en de jaarlijkse maximale huurprijsverhoging gereguleerd. Voor de maximale huurprijsverhoging in het gereguleerde segment geldt dat deze in de periode 2023–2025 wordt gekoppeld aan de loonontwikkeling. Dit geldt ook voor huurders bij woningcorporaties en voor huurders met een gereguleerd huurcontract bij een andere verhuurder. Hiermee wordt geborgd dat de huur in principe elk jaar niet harder stijgt dan het inkomen van huurders. De huurquote, het deel van het inkomen dat huurders aan huur besteden, moet door de koppeling van de toegestane huurverhoging aan de loonontwikkeling automatisch minimaal gelijk blijven.
Tot slot is in mei 2022 de WOZ-cap in het woningwaarderingsstelsel in werking getreden om de betaalbaarheid voor huurders van sociale huurwoningen van particuliere verhuurders te verbeteren. Hierbij wordt het puntenaantal voortkomend uit de WOZ-waarde beperkt tot 30% van het totaal aantal punten van de zelfstandige woning.
Bent u bereid om in het vervolg positieve maatregelen die wel gelden voor huurders van toegelaten instellingen ook te laten gelden voor huurders van niet-toegelaten instellingen?
Het is altijd ons streven om maatregelen die positief uitpakken voor huurders te laten gelden voor huurders van alle typen verhuurders. Maar problemen met de inbreuk op het eigendomsrecht van verhuurders, de wettelijke verplichting voor woningcorporaties om de doelgroep betaalbaar te huisvesten en uitvoerbaarheid kunnen er in sommige gevallen toe leiden dat een andere keuze moet worden gemaakt.
Welke (mogelijke) nadelen zijn er nog meer voor huurders die bij een niet-toegelaten instelling huren, bijvoorbeeld de positieve consequenties van de Nationale Prestatieafspraken die wel gelden voor huurders van een toegelaten instelling?
De wettelijke en maatschappelijke taken van woningcorporaties en van particuliere verhuurders verschillen. Toegelaten instellingen volkshuisvesting hebben meer verplichtingen dan andere verhuurders zoals het toewijzen van woningen aan de doelgroep, aan passend toewijzen aan huishoudens met een laag inkomen. Daar staan een aantal voordelen voor toegelaten instellingen volkshuisvesting tegenover zoals het kunnen aantrekken van geborgde leningen ten behoeve van nieuwbouw of renovatie/verduurzaming.
Het is daarbij ook zo dat veel maatregelen die zijn afgesproken in de Nationale prestatieafspraken met de corporaties, uiteraard ten goede komen aan zittende en toekomstige huurders van de corporaties. Te denken valt aan de uitfasering van slechtste energielabels, waarvoor ik voor andere verhuurders ook een wettelijke verplichting nodig heb, de afspraak om voor isolatiemaatregelen geen huurverhoging aan de zittende huurder te vragen, of de extra investeringen die corporaties gaan doen in woningverbetering om bijvoorbeeld vocht- en schimmelproblematiek op te lossen. Dit zijn vrijwillige inspanningen van de corporaties die niet gelden voor anders verhuurders.
Huurders van woningen van andere verhuurders dan een toegelaten instelling volkshuisvesting hebben in beginsel op basis van het Burgerlijk Wetboek dezelfde rechten en plichten als huurders van een toegelaten instelling. Alleen in uitzonderingen wordt de rechtsgelijkheid tussen huurders van toegelaten instellingen volkshuisvesting en huurders van andere huurders doorbroken. De huurverlaging voor huurders met een laag inkomen is daar een voorbeeld van.
Bent u het met de stelling eens dat huurders bij een niet-toegelaten instelling op de hoogte moeten worden gesteld van deze status (eventueel voordat zij een huurovereenkomst tekenen) en de mogelijke nadelen die zij als gevolg van die status kunnen ondervinden? Hebben/krijgen die huurders anders niet het idee dat zij bij een reguliere woningcorporatie huren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u dit bewerkstelligen?
Ik heb niet het beeld dat huurders zich onvoldoende bewust zijn van het feit of zij huren van een woningcorporatie of van een andere (particuliere) verhuurder.
Voor kandidaat-huurders is het doorgaans wel duidelijk of zij bij een woningcorporatie (toegelaten instelling volkshuisvesting) gaan huren of niet, doordat woningzoekenden voor woningen van woningcorporaties vaak ingeschreven moeten staan bij het lokale woningverdeelsysteem. Verhuur door andere verhuurder gebeurt doorgaans direct via de verhuurder, of via een bemiddelaar/makelaar; de huurder hoeft dan niet ingeschreven te staan in het woningverdeelsysteem («op de wachtlijst staan»). Bovendien gelden voor woningen van andere verhuurders geen maximum-inkomensgrenzen, zoals die doorgaans wel gelden voor DAEB-woningen van woningcorporaties.
Klopt het dat deze niet-toegelaten instellingen bewust niet toegelaten willen worden om op deze manier de verplichtingen uit de Woningwet te omzeilen? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat zijn de redenen om niet toegelaten te willen worden?
Er zijn verschillende redenen waarom een verhuurder wel of niet een toegelaten instelling volkshuisvesting wil worden. Toegelaten instellingen moeten voldoen aan een grote hoeveelheid plichten die voortvloeien uit de Woningwet, voldoen aan verschillende (administratieve) voorwaarden om in aanmerking te komen voor geborgde leningen en voldoen aan alle vereisten voor de statuten. Ook is er sprake van een gesloten systeem: een toegelaten instelling volkshuisvesting kan er niet voor kiezen om de toelating «terug te geven» en verder te gaan als andere verhuurder. Daarentegen levert dit de verhuurder ook een voordeel op, namelijk rentevoordeel door geborgde leningen.
Hoeveel niet-toegelaten instellingen zijn er naar schatting en kunt u inzichtelijk maken of er sprake is van een trend? Indien u niet over deze informatie beschikt bent u dan bereid om hier onderzoek naar te verrichten?
Er is geen sluitend overzicht van het aantal verhuurders dat geen toegelaten instelling volkshuisvesting is. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Huurverlaging 2023 voor huurders met een laag inkomen2 is aangegeven, zijn er naar schatting ongeveer 13.500 verhuurders die woningen in het gereguleerde segment verhuren. Er zijn naar schatting ca. 40.000 verhuurders die (ook) een of meer woningen in het geliberaliseerde segment (duurdere huur, vrije sectorhuur) verhuren.
Hoeveel woningen hebben deze niet-toegelaten instellingen naar schatting in bezit? En hoeveel daarvan vallen in het gereguleerd segment? Indien u niet over deze cijfers beschikt bent u dan bereid om dit in bovengenoemd onderzoek mee te nemen?
Er zijn in Nederland ruim 3 miljoen bewoonde huurwoningen. Circa 69% daarvan is in het bezit van woningcorporaties (toegelaten instellingen) en 31% in het bezit van andere verhuurders.3 Volgens gegevens van het CBS waren in 2022 ruim 1,1 miljoen (1,134 miljoen) woningen in eigendom van een andere verhuurder dan een toegelaten instelling volkshuisvesting. Circa 50% van die 1,1 miljoen huurwoningen van andere verhuurders worden in het gereguleerde segment verhuurd, de andere 50% in het geliberaliseerde segment. Woningcorporaties verhuren vrijwel voor het overgrootste deel in het gereguleerde segment en slechts heel beperkt in het geliberaliseerde segment.
Hoeveel sociale huurders met een laag inkomen kwamen (bij benadering) in totaal voor de afgelopen eenmalige huurverlaging niet in aanmerking, omdat ze niet huren bij een toegelaten instelling terwijl zij er dus wel recht op zouden hebben gehad als ze van een toegelaten instelling huren? Kunt u dat aantal (bij benadering) specificeren (aantal sociale huurders hurend bij commerciële verhuurders/particulieren, niet-toegelaten instellingen, intermediaire verhuur etc.)?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Huurverlaging 2023 voor huurders met een laag inkomen4 is aangegeven dat naar schatting circa 100.000 huurders in het gereguleerde segment van andere verhuurders op grond van hun inkomen en hun huurprijs in aanmerking zouden komen voor een huurverlaging naar € 575,03 per maand.
Het bericht “Zaltbommel zet alle nieuwe bouwplannen een jaar lang in de ijskast” |
|
Fahid Minhas (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zaltbommel zet alle nieuwe bouwplannen een jaar lang in de ijskast»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Zaltbommel nieuwe aanvragen en initiatieven voor woningbouw en maatschappelijke voorzieningen niet in behandeling gaat nemen vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet, mede gelet op de krapte op de woningmarkt?
De huidige situatie is – na overleg met Zaltbommel en anderen – toch wat anders dan in het artikel werd voorgesteld. Uit de gesprekken met Zaltbommel blijkt dat ten onrechte de indruk is gewekt dat aanvragen om vergunning niet zouden worden behandeld. Zaltbommel behandelt vergunningaanvragen conform de geldende (overgangs)regels.
Wel heeft de gemeente aangegeven dat als het gaat om de zogenaamde planvorming nieuwe verzoeken tot vaststelling van een bestemmingsplan niet meer worden behandeld, omdat deze niet meer tijdig, vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in procedure gebracht kunnen worden. Dat is begrijpelijk en past bij de overgangsregels nu de Omgevingswet andere instrumenten en procedures kent. De gemeente Zaltbommel heeft 25 prioritaire projecten aangewezen waarvoor het ontwerp-bestemmingsplan tijdig in procedure wordt gebracht. Deze projecten lopen dus door. Voor overige initiatieven wordt overleg gevoerd met initiatiefnemers. In de meeste gevallen zal dit er toe leiden dat er gewerkt gaat worden met de nieuwe procedures, te weten een aanvraag om een omgevingsvergunning om (buitenplans) van het bestemmingsplan af te wijken.
Klopt het dat gemeenten slechts een aanvraag buiten behandeling kunnen stellen als (1.) niet wordt voldaan aan een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van een aanvraag, óf (2.) als de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van een aanvraag?
Dat klopt.
Van welk legitiem wettelijk instrumentarium wordt gebruik gemaakt om nieuwe initiatieven buiten behandeling te stellen?
Er bestaat hiervoor geen legitiem wettelijk instrumentarium. Aanvragen voor nieuwe initiatieven kunnen niet om deze reden buiten behandeling worden gesteld. Aanvragen voor een vergunning kunnen gewoon worden ingediend. De wet bepaalt dat hier binnen voorgeschreven termijnen op moet worden beslist. Een «tijdelijke stop» door dergelijke aanvragen niet te behandelen is juridisch niet mogelijk. Voor gemeenteraden bestaat er wel ruimte om tijdelijk af te zien van het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen. Dit is waar de gemeente Zaltbommel gebruik van maakt. Een verzoek tot het vaststellen van een bestemmingsplan kan niet zonder deugdelijke inhoudelijke motivering worden afgewezen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de gemeente Zaltbommel om deze naderende vergunningstop te voorkomen?
Ja, het gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden. Zoals is aangegeven bij vraag 2 is er geen sprake van een vergunningenstop.
Weet u of en welke andere gemeenten tot een zelfde afweging zijn gekomen en wat daarvan de redenen zijn? Zo ja, gaat u met deze gemeenten in gesprek om deze vergunningenstop te voorkomen?
Zoals hierboven beschreven is van een vergunningenstop geen sprake. De wet biedt hier ook geen mogelijkheid toe. Wel is het signaal dat bij meer gemeenten geen nieuwe initiatieven meer worden verwerkt met het in procedure brengen van een bestemmingsplan. Dit is in lijn met de overgang naar nieuwe procedures en de (overgangs)regels. Hoe dit werkt is aangegeven in het antwoord op vraag 2. Het is wel belangrijk dat er geen verwarring ontstaat. De signalen zijn voor mij aanleiding geweest om te zorgen dat met de VNG gekeken is naar wat er nodig is. Als uitkomst daarvan is een keuzehulp gemaakt met de mogelijkheden om mee te werken aan ruimtelijke initiatieven in de overgangsfase naar het nieuwe stelsel. Daarin wordt onder meer toegelicht dat medewerking kan worden verleend aan nieuwe initiatieven door gebruik te maken van een omgevingsvergunning. En wordt ook op het bestaan gewezen van de tijdelijke alternatieve maatregel om met bestaande (IMRO) software voor bestemmingsplannen voor een locatie een deel van een omgevingsplan vast te stellen.
Deelt u de mening dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 geen legitieme reden is om aanvragen voor bouwplannen niet in behandeling te nemen, vooral omdat de invoering van de Omgevingswet al langer bekend was bij gemeenten?
Ja. Met die kanttekening dat – zoals hierboven aangegeven – er bij de gemeente Zaltbommel geen sprake van het niet behandelen van aanvragen.
Weet u welke gevolgen het uitstel van Zaltbommel en mogelijk meer gemeenten heeft op lokale woningmarktafspraken, regionale woondeals en op de ambitie om jaarlijks 100.000 nieuwe woningen te bouwen?
In de 35 regionale woondeals heb ik bestuurlijk per regio afgesproken hoeveel woningen er gebouwd moeten worden om uiteindelijk nationaal in 2030 minimaal 900.000 woningen te realiseren om aan het grote woningtekort te voldoen. Deze opgave is in jaarschijven verdeeld. Als er een jaar minder wordt gebouwd dan bestuurlijk is afgesproken, zal er in volgende jaren meer moeten worden gebouwd. Net zoals dat geldt voor de gemeente Zaltbommel, ga ik er onverminderd van uit dat alle gemeenten die betrokken zijn bij een woondeal, de gemaakte afspraken zullen nakomen. Op de bestuurlijke woondealtafels in Gelderland wordt met de regionale overheden de voortgang van de regionale woningbouwprogrammering besproken. Wanneer deze stokt bepalen we als overheden gezamenlijk wie welke rol hierin neemt om tijdig misverstanden voor te zijn of deze snel op te kunnen lossen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet leidt tot het niet behandelen van nieuwe aanvragen voor woningbouw en andere voorzieningen?
Hierboven heb ik uiteengezet dat de wet het niet behandelen van aanvragen om vergunning niet toelaat. Tegen een dergelijk besluit zal een aanvrager – naar verwachting – met succes bezwaar en beroep in kunnen stellen. Bij het antwoord op de volgende vraag zal ik aangeven wat daarnaast wordt ondernomen om te voorkomen dat gemeenten hiertoe toch zouden besluiten.
Bent u bereid om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek te treden, teneinde te voorkomen dat bouwplannen onnodige vertraging oplopen doordat gemeenten nieuwe bouwaanvragen niet in behandeling nemen? Zo ja, hoe gaat u de Kamer hierover informeren?
De VNG is via het interbestuurlijke programma en de eigen ondersteuning betrokken (zie ook het antwoord op vraag 2). Contact is er daarmee doorlopend, ook met de gemeente Zaltbommel. Met de VNG zijn naar aanleiding van dit signaal afspraken gemaakt om gemeenten extra te informeren over de relevante juridische kaders en de verschillende mogelijkheden om tijdens de overgangsperiode rond inwerkingtreding van de Omgevingswet nieuwe initiatieven te blijven faciliteren. Ook worden gemeenten geïnformeerd over de wijze van communiceren over de overgangsperiode, zodat zo min mogelijk onduidelijkheden of verschillende interpretaties ontstaan. Hier spelen de regionale implementatie ondersteuners (RIO’s) een actieve rol in. Ook de woondealtafels worden, waar nodig, benut om gemeenten te informeren over de verschillende mogelijkheden.
De uitspraak van de Raad van State dat ecologisch onderzoek nodig bij het isoleren van spouwmuren |
|
Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State1 van 2 augustus jl. waarin wordt gesteld dat als een eigenaar van een bestaande woning de spouwmuren wil isoleren, hij eerst voldoende ecologisch onderzoek moet laten doen om vast te stellen of er vleermuizen in deze muren kunnen zitten?
Ja.
Kunt u een inschatting geven van de gevolgen van deze uitspraak voor o.a. de snelheid en de kosten (voor de overheid en voor particulieren) van de verduurzaming van de gebouwde omgeving en het terugbrengen van de energiearmoede in Nederland?
De meeste particuliere woningeigenaren zijn niet op de hoogte van de plichten uit de Wnb, al is dit door de toegenomen berichtgeving in diversie media sinds de RvS uitspraak gedeeltelijk wel veranderd. Het is voorstelbaar dat sommige woningbezitters het isoleren hierdoor uitstellen, of dat zij eerst voor andere vormen van isolatie kiezen, waar geen plichten uit de wet natuurbescherming voor gelden, of voor andere manieren om hun huis te verduurzamen. In de Kamerbrief: «aanpak natuurinclusief isoleren: handvatten en vervolgstappen» (hierna Kamerbrief), heb ik samen met de Minister voor Natuur en Stikstof het handelingsperspectief voor de huiseigenaar, zowel op korte termijn als op (middel)lange termijn, verhelderd.
Voor (sociale) huurwoningen geldt dat de meeste woningcorporaties en grotere verhuurders nu al handelen conform de Wnb. We zien dat het merendeel van de (sociale) verhuurders het doen van ecologisch onderzoek en het aanvragen van ontheffingen in hun werkproces heeft opgenomen.
Om de particuliere woning- en gebouweigenaren te ontzorgen zet ik in op een landelijke uitrol van het gebiedsgerichte Soortenmanagement plan (SMP). Dit betreft de oplossing voor de middellange termijn. Met deze SMP’s kunnen gemeenten op gebiedsniveau (bijvoorbeeld per gemeente of in sommige gevallen een regio die meerdere gemeenten dekt) onderzoek doen en maatregelen nemen, waardoor er geen individuele aanpak per woning benodigd is. Het gebiedsgerichte SMP licht ik verder toe onder vraag 3.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat deze uitspraak betekent dat energiearmoede langer zal blijven bestaan en dat de verduurzaming van de gebouwde omgeving vertraging oploopt en veel meer gaat kosten?
De meeste mensen in energiearmoede wonen in huurwoningen: 75% in corporatiewoningen en 12% in particuliere huurwoningen. Zoals hierboven reeds toegelicht, zien we dat de meeste woningcorporaties en grotere particuliere verhuurders goed op de hoogte zijn van de zorgplicht uit de Wnb en handelen hiernaar.
Voor de kleinere particuliere verhuurders en voor woningeigenaren is het doen van ecologisch onderzoek daarentegen tijdrovend, ingewikkeld en buitenproportioneel kostbaar. Precies om deze reden werk ik samen met onder andere het Ministerie van LNV, de provincies en gemeenten aan de uitrol van een middellange termijn oplossing: de soortenmanagementplannen (SMP’s). Met een SMP kan een gemeente op gebiedsniveau ecologisch onderzoek doen en waar nodig maatregelen nemen. Gemeenten kunnen op basis van een SMP een gebiedsgerichte ontheffing van het bevoegd gezag (de provincie) krijgen tot 10 jaar.
Voor 2023 heb ik uit het Nationaal Isolatieprogramma (NIP) € 44 mln. beschikbaar gesteld voor een landelijke uitrol van het SMP. De middelen worden middels een specifieke uitkering (SPUK) toebedeeld aan gemeenten en provincies. Onder voorbehoud van parlementaire besluitvorming wordt de regeling uiterlijk dit jaar opengesteld.
Gemeenten krijgen met de middelen een bijdrage voor het opstellen, monitoren en uitvoeren van een SMP. Provincies krijgen ook een bijdrage voor het ondersteunen van de uitrol van SMP’s bij gemeenten.
In de SPUK is het uitgangspunt dat provincies als bevoegd gezag een rol hebben om te prioriteren welke gemeenten alvast aan de slag zijn of kunnen met hun SMP-aanpak. In gezamenlijk overleg met gemeenten kan een gezamenlijke aanpak (meerdere gemeenten samen bijvoorbeeld) worden bekostigd. Hierin kan voorrang geboden worden aan gemeenten en wijken met de slechtste energielabels.
Het streven is om in 2024 een tweede tranche open te stellen. Hierover moet nog financiële besluitvorming plaatsvinden, naar verwachting in het voorjaar van 2024. In de tussentijd kunnen gemeenten ook van andere potjes gebruik maken om de kosten te dekken, zoals de Tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid (CDOKE), en de middelen uit de lokale aanpak van het NIP.
Daarnaast bied ik in de eerdergenoemde Kamerbrief handelingsperspectief voor zowel huiseigenaren als isolatiebedrijven waar zij in afwachting van de soortenmanagementplannen al mee verder kunnen.
Voor het ondersteunend beleid dat nodig is om er voor te zorgen dat de soortenmanagementplannen goed en snel van de grond komen, heb ik recent de «Taskforce natuurinclusief isoleren» opgezet waar o.a. IPO, VNG, Aedes, BZK, LNV, natuurorganisaties, ecologen en andere belanghebbende partijen onderdeel van zijn. In de taskforce wordt aan de hand van een actieplan gewerkt aan meerdere actiepunten zoals de beschikbaarheid van voldoende ecologen, standaardisatie in de werkwijze met isolatiebedrijven, en een landelijk informatiepunt.
Samen met de Minister voor Natuur en Stikstof werk ik ten slotte aan het ontwikkelen van innovatieve oplossingen met betrekking tot de onderzoekstechnieken voor het opsporen van vleermuizen. Deze ontwikkelingen dragen onder andere bij aan het efficiënter tot stand laten komen van een SMP.
Welke aanpassingen in de huidige wet- en regelgeving zijn er mogelijk om ervoor te zorgen dat een individueel ecologisch onderzoek voor de aanwezigheid vleermuizen per woning niet nodig is?
Zie de Kamerbrief.
Welke rol zou het faciliteren van ecologisch onderzoek door provincies en gemeenten kunnen spelen in het voorkomen dat individueel ecologisch onderzoek per woning nodig is?
Een gemeentelijk soortenmanagementplan kan individueel ecologisch onderzoek door woning- en gebouweigenaren vervangen. Zie voor meer informatie het antwoord op vraag 2 en 3.
Gaat u in gesprek met provincies, gemeenten en bijvoorbeeld woningcoöperaties over mogelijke maatregelen? Zo ja, op welke wijze zult u de Kamer hierover terugkoppelen?
In de taskforce natuurinclusief isoleren ben ik doorlopend in gesprek met belanghebbende partijen, waaronder provincies en gemeenten, om samen de nodige maatregelen vast te stellen en uit te voeren.
In de eerdergenoemde Kamerbrief geef ik aan welk handelingsperspectief er is op de korte termijn voor huiseigenaren en isolatiebedrijven, totdat de SMP’s zijn ingevoerd. Er worden afspraken hierover verkend met het Ministerie van LNV, de isolatiebranche, IPO en VNG. Corporaties werken momenteel al volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode.
Wat zijn de gemiddelde kosten voor een particulier indien deze toch ecologisch onderzoek moet laten uitvoeren, voordat een bestaande woning kan worden geïsoleerd? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat dit ecologisch onderzoek is uitgevoerd (inclusief eventuele wachttijd)?
In de Kamerbrief licht ik toe aan welke tussentijdse methodiek wordt gedacht als handelingsperspectief voor huiseigenaren en bedrijven.»
Welke mogelijkheden bestaan er ter ondersteuning van particulieren waarvoor een ecologisch onderzoek te duur is of die vertraging oplopen bij het isoleren van hun huis door een verplicht ecologisch onderzoek? Welke mogelijkheden ziet u om, indien nodig, aanvullende maatregelen te nemen ter ondersteuning van particulieren?
Hiervoor verwijs ik u naar de Kamerbrief.
Het NRC artikel over de uitspraak van de Raad van State aangaande vleermuisbescherming en de gevolgen hiervan t.a.v. woningisolatie |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitspraak Raad van State rond vleermuisbescherming zet plannen voor energietransitie kabinet op helling»?1
Ja.
Ziet u mogelijkheden om bij de na-isolatie van spouwmuren door particuliere woningbezitters te werken met een vrijstelling voor ecologisch onderzoek? Zo ja per wanneer? Zo niet, waarom niet?
Als gemeenten beschikken over een Soortenmanagementplan (SMP), dan hoeven particulieren niet zelf nog een ecologisch onderzoek te doen. Echter niet alle gemeenten beschikken over een SMP. In een separate brief aan uw Kamer informeer ik u over de stappen die we zetten om het ook voor particuliere woningbezitters mogelijk te maken om hun woningen natuurinclusief te isoleren. Over het handelingsperspectief op korte termijn en lange termijn verwijs ik u naar de Kamerbrief «aanpak natuurinclusief isoleren: handvatten en vervolgstappen» (hierna Kamerbrief).
Kunt u aangeven wat de te verwachten vertraging zal zijn als gevolg van deze uitspraak, bij de realisatie van de kabinetsdoelstelling om de komende jaren 2,5 miljoen woningen van een laag energielabel naar hoger energielabel te (laten) brengen? Zo niet, waarom niet?
Veel isolatiewerkzaamheden met een ontheffing kunnen gewoon doorgaan en gaan ook gewoon door. Corporaties kunnen al werken volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode. Op dit moment zien we dat met name de spouwmuurisolatie in tempo sterk is gedaald. Door duidelijkheid aan particuliere woningeigenaren te geven, zoals toegelicht in de Kamerbrief, over hoe spouwmuurisolatie voortgang kan vinden, verwachten we dat het tempo in de komende periode weer zal toenemen. De verwachting is dat de doelen voor 2030 niet in gevaar komen. De komende jaren komen veel soortenmanagementplannen gereed wat de aanpak weer verder vereenvoudigt en versnelt.
De kosten van het vereiste ecologisch onderzoek bedragen al snel een veelvoud van de kosten van na-isolatie van particuliere woningen zélf. Denkt u de doelgroep (financieel) tegemoet te komen? Zo ja, hoe en wat zijn naar inschatting de kosten daarvan? Zo niet, waarom niet?
Ik verwijs u naar het in de Kamerbrief genoemde handelingsperspectief voor woningeigenaren. Door deze werkwijze komen de kosten van het ecologisch onderzoek niet voor rekening van de huiseigenaren. De beschikbare middelen worden het efficiëntst ingezet door SMP’s te stimuleren op gemeentelijk niveau, omdat SMP’s door hun schaalgrootte relatief veel minder kosten dan individueel ecologisch onderzoek.
In de Wet natuurbescherming (WNB) staat in artikel 1.11 de algemene zorgplicht opgenomen (een zogenaamde «vangnetbepaling»). Ook in de Omgevingswet welke per 1 januari 2024 van kracht wordt, staat een dergelijke vangnetbepaling opgenomen. Is het kabinet bereid deze «vangnetbepalingen» op een zodanige wijze te wijzigen dat de na-isolatie van particuliere woningen daardoor niet langer geraakt wordt. Zo ja hoe? Zo niet, waarom niet?
Zie de Kamerbrief.
Welke mogelijkheden ziet u om de bedoelde uitspraak van de Raad van State op korte termijn te pareren teneinde de verduurzamingsambities te kunnen realiseren?
Zie de Kamerbrief.
Sommige provincies faciliteren in samenwerking met gemeentes (bijvoorbeeld Utrecht) het ecologisch onderzoek daar waar het beschermde vleermuissoorten betreft. Bent u bereid om daar waar lokale overheden het gewenste ecologisch onderzoek faciliteren, de uitkomsten van dat onderzoek te beschouwen als afdoende om te voldoen aan de WNB respectievelijk de Omgevingswet? Zo niet, waarom niet?
De provincies zijn bevoegd gezag. Het is daarom aan de desbetreffende provincie om te beoordelen of een SMP voldoet aan de eisen van de Habitatrichtlijn, zoals geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming en per 1 januari 2024 beleidsneutraal wordt voortgezet in het stelsel van de Omgevingswet.
Wij constateren dat het gevolgde «voorzorgsbeginsel» breed, onvoldoende rekening houdt met de gevolgen daarvan voor economie, maar ook voor ecologie en natuur. Het wettelijk verankeren daarvan – net zoals het wettelijk verankeren van ambities middels concrete doelstellingen – verdere juridificering van het maatschappelijk verkeer bevordert. Bent u bereid om de motivatie van dat gehanteerde «voorzorgsbeginsel» voortaan ook te voorzien van de (ongewenste) gevolgen daarvan voor andere beleidsterreinen? Zo is in deze casus de wettelijk afgedwongen positie van een beschermde – maar niet bedreigde – vleermuis, een belemmering voor na-isolatie van particulier grond gebonden woningbezit. Zo niet, waarom niet?
Zie de Kamerbrief.
Vergunning, Toezicht en Handhaving op de BES-eilanden |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u van mening dat er op Bonaire een goede uitvoering wordt gegeven aan de wet- en regelgeving met betrekking tot het toetsing van projecten om schade aan het koraal te voorkomen, dit in het licht van de conclusies van het recente rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over het functioneren van het VTH-systeem (vergunning, toezicht en handhaving) op de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)? Zo ja, waar baseert u dit op?1
De inspectie concludeert onder meer dat de uitvoering van de VTH-taken voor bouwen, milieu en natuur op de drie eilanden niet voldoet aan de wettelijke vereisten en lokale verordeningen. De belangen die de wetgeving op het gebied van bouwen, milieu en natuur beoogt te beschermen, worden nu niet of onvoldoende beschermd. Door een veelheid aan soms sterk verweven oorzaken is een fundamentele wijziging van de uitvoering van de VTH-taken nodig om tot verbetering te komen. Zoals ik in mijn brief van 13 juni 20232 heb aangegeven, neem ik de conclusies van de ILT zeer serieus en wordt met het rapport bevestigd dat de zorgen die bij mij en in de Kamer bestaan over de uitvoering van VTH-taken terecht zijn. Ik zal de kamer op korte termijn informeren over het proces om te komen tot een waardering van de conclusies en aanbevelingen van het ILT-rapport.
Bent u van mening dat er sprake is van taakverwaarlozing op bijvoorbeeld Bonaire gezien de conclusies van het ILT-rapport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?2
De ILT concludeert dat de uitvoering van de VTH-taken voor bouwen, milieu en natuur op de drie eilanden niet voldoet aan de wettelijke vereisten en lokale verordeningen. De belangen die de wetgeving op het gebied van bouwen, milieu en natuur beoogt te beschermen, worden nu niet of onvoldoende beschermd. Tevens geeft ILT een aantal oorzaken aan, die verklaren hoe de openbare lichamen in deze situatie terecht zijn gekomen. De situatie bij de drie openbare lichamen is namelijk vergelijkbaar met de situatie van gemeenten en provincies in Europees Nederland tot 2013. Vanaf dat moment is – eerst vrijwillig en later wettelijk verplicht – de uitvoering van VTH-taken belegd bij omgevingsdiensten. Ook is geconcludeerd dat de openbare lichamen te klein zijn om de benodigde kennis en ervaring te borgen in hun organisatie en om voldoende «checks and balances» in de werkprocessen te kunnen aanbrengen. De omvang van de eilanden als kleine gemeenschappen en de nabijheid van het bestuur bemoeilijken een professionele en onafhankelijke uitvoering van de VTH-taken nog verder.
Vanuit deze context ben ik van mening dat het niet redelijk is het handelen van de openbare lichamen in de periode voorafgaand aan het ILT-rapport te kwalificeren als taakverwaarlozing. Het rapport immers wijst naar een aantal oorzaken die de in het rapport genoemde gevolgen ook kunnen verklaren. Daarom kies ik er voor de aandacht nu te richten op een verbetering van het stelsel.
Veel belangrijker vind ik in dit verband de vraag hoe vanaf het bekendmaken van het rapport uitvoering wordt gegeven aan het verbetering van het VTH-stelsel. Daarover ben ik in gesprek met de openbare lichamen. Het spreekt voor zich dat dit een erkenning inhoudt van de problemen, een actieve inzet om deze op te lossen en de bereidheid om oplossingen met andere partners vorm te geven.
Ik heb daarom in mijn brief van 13 juni 2023 aangegeven het verbeteren van de uitvoering van VTH-taken op de eilanden te zien als een gezamenlijke opgave waar alle partners in het VTH-stelsel voor staan. Deze opgave vergt overleg met de lokale bestuurscolleges, de betrokken departementen, Omgevingsdienst NL en stakeholders. Inmiddels heb ik met de openbare lichamen afgesproken dat deze een eigen schriftelijke appreciatie van het ILT-rapport geven, zodat deze ook met uw Kamer gedeeld kan worden. Deze appreciatie wordt voorafgegaan door een kennismaking met de werkzaamheden van Omgevingsdiensten. Daarnaast is het mijn voornemen om een Caribisch Nederland breed programma verbetering-VTH stelsel in te gaan richten (VTH-programma Caribisch Nederland) waarmee de concrete aanpak voor het verbeteren van het VTH-stelsel in Caribisch Nederland wordt vormgegeven. Ik zal uw Kamer op zeer korte termijn hierover informeren.
Is het juist dat de zinsnede uit het ILT-rapport «[o]mdat op dit moment geen gebieden zijn aangewezen als gevoelig gebied of bufferzone zal deze vergunningplicht voor geen enkel hotel gaan gelden, ook niet voor de grote resorts aan de kust» (p. 64) betekent dat de huidige hotels in de kustzone geen natuur- of milieuvergunning(splicht) hebben, omdat er geen gevoelige gebieden zijn aangewezen door de Eilandsraad, graag uitgesplitst naar type vergunning? Zo nee, waarom niet en wanneer zullen deze gebieden aangewezen moeten worden?
Ja dit is juist. Deze zinssnede gaat over het onderscheid dat in de milieuwetgeving (in het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB BES) waarvan inwerkingtreding voorzien is op 1 april 2024) gemaakt wordt tussen bedrijven die onder de algemene regels van het IAB BES vallen en bedrijven waarvoor een vergunningplicht geldt. De systematiek van het IAB BES brengt met zich mee dat voor bedrijven die gelegen zijn in als zodanig aangewezen gevoelige gebieden, maatwerk vereist is als het gaat om een beoordeling van de milieugevolgen van activiteiten. Hier past een milieuvergunningplicht. Zolang de gevoelige gebieden niet zijn aangewezen, vallen resorts in ieder geval onder de algemene regels van het IAB BES.
Het aanwijzen en instellen van een doeltreffende bufferzone is wel een van de strategische doelen in het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2023 (NMBP). Zie hiervoor bijlage 3 mijlpaal 1.1.3 (Duurzame kustontwikkeling).
Bent u het eens met de stelling dat toekomstige hotels in de kustzone ook geen vergunningsplicht meer nodig zullen hebben, omdat er geen gevoelige gebieden zijn aangewezen door de eilandsraad, gezien bovenstaande zinssnede uit het ILT-rapport?
Nee daar ben ik het niet mee eens. Er zijn meer gronden voor een vergunningplicht. In hoofdstuk 2 van bijlage 1 (onderdeel 15.4; Horeca) van het IAB BES wordt bepaald welke bedrijven onder de milieuvergunningplicht vallen en welke onder algemene regels. Een inrichting type III (milieuvergunningplichtig) is een inrichting waar:
De vraag of een bedrijf een milieuvergunning moet aanvragen danwel onder algemene regels valt wordt niet enkel bepaald door de situering in een gevoelig gebied maar ook de oppervlakte.
Op welke manier garandeert u met grote zekerheid dat de natuur en het koraal in de gevoelige kustzone niet ernstig wordt aangetast door bovengenoemde «maas in de wet»?
Uit mijn antwoorden op de voorgaande twee vragen, blijkt dat er na inwerkingtreding van het IAB BES en het aanwijzen van gevoelige gebieden geen maas in de wet meer is. Na inwerkingtreding van het IAB BES en de bijbehorende ministeriële regeling, zullen (tot de aanwijzing van de gevoelige gebieden) in ieder geval de algemene regels van het IAB BES gelden en is maatwerk bij het opstellen van de regels in een vergunning niet aan de orde. Het rapport van de ILT signaleert ook een noodzaak om de (lokale) wetgeving op orde te brengen en hier valt het aanwijzen van gevoelige gebieden ook onder. Ik heb toegezegd de kamer te informeren over de wijze waarop dit gaat plaatsvinden.
Wat zijn de concrete gevolgen van de conclusies en aanbevelingen van het ILT-rapport voor toezicht en handhaving rondom TUI Chogogo Resort (p. 47), Ocean Oasis (p. 51), de boat yard (p. 54), de cementblokkenfabriek (p. 32) en het resort met golfbaan in Lac Bay (p. 53)? Kunt u deze vraag per locatie beantwoorden?
In het ILT-rapport wordt geconcludeerd dat de basis binnen het OLB voor de reguliere uitvoering van VTH-taken om diverse redenen niet op orde is. Tevens wordt een aantal aanbevelingen gedaan die tot doel hebben (bij het OLB) knelpunten snel en gericht aan te pakken. De conclusies en aanbevelingen van het ILT-rapport hebben tot gevolg dat het OLB deze zal moeten appreciëren en afhankelijk van deze waardering de aanbevelingen in het lopende verbetertraject zal moeten implementeren. Het OLB heeft hier de regie en daarbij ook de keuze om een aantal uitkomsten van het ILT-rapport per direct over te nemen in de lopende verbetertrajecten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de aanbeveling prioriteiten bij toezicht en handhaving vast te stellen, deze te koppelen aan een concrete planning van werkzaamheden en de voortgang van de uitvoering te bewaken. Om te bepalen in hoeverre de conclusies van het ILT-rapport op dossierniveau concrete gevolgen heeft gehad, heb ik navraag gedaan bij het OLB en deze heeft per locatie het volgende aangegeven.
(Chogogo Resort)
(Ocean Oasis)
(Boatyard)
(Betonblokkenfabriek)
Dit dossier is momenteel in behandeling bij het Gerecht. Op 22 september 2023 jl. is met betrekking tot dit dossier een zitting geweest. Het OLB is in afwachting van de uitspraak van de rechter. Het is in deze fase nog te vroeg om concrete uitspraken te doen over de gevolgen van de conclusies en aanbevelingen uit het ILT-rapport.
(Lac-Bay)
Naast een verzoek om informatie aan het OLB heb ik tevens navraag gedaan bij andere stakeholders in het VTH-proces. Hieruit blijkt dat ten aanzien van de genoemde locaties niet geconcludeerd kan worden dat alle overtredingen conform het door het OLB vastgesteld beleid worden geadresseerd. Zowel bij Chogogo beach resort als Ocean Oasis is nog altijd sprake van overtredingen. Ik heb bij de eerdere beantwoording van Kamervragen over de bouw van resorts aan de kust aangegeven dat het Bestuurscollege van Bonaire een project ¨Duurzame Kustbebouwing¨ heeft vastgesteld waarmee werd beoogd een inventarisatie uit te voeren van bestaande illegale situaties aan de kust en dat per locatie een aanpak zou worden voorgesteld. Het OLB heeft inmiddels een analyse uitgevoerd van bestaande kustbebouwing gericht op de risico’s voor de omgeving en is voornemens om dit op te volgen met een fase 2 die vooral gericht is op preventie. Deze aanpak lijkt niet te sporen met de eerder vastgestelde uitgangspunten van het project. Een locatiegerichte aanpak van bestaande illegale situaties lijkt te ontbreken.
Ik concludeer hieruit dat op dossierniveau de situatie niet veel gewijzigd is en dit is zorgwekkend. Ik heb inmiddels met de eilandbesturen een afspraak gemaakt over een gezamenlijk proces dat moet leiden tot een appreciatie van het ILT-rapport en heb het voornemen om voor heel Caribisch Nederland een VTH-programma uit te voeren. De kamer wordt op zeer korte termijn hierover geïnformeerd.
Bent u bekend met het bericht dat er waarschijnlijk onrechtmatig glas is gestort in Bonaire Marine Park en dat er negen maanden na de vondst van het glas nog geen actie is ondernomen door de autoriteiten? Zo ja, wat vindt u hiervan in het licht van de conclusies van het ILT-rapport en wat bent u voornemens hier tegen te ondernemen?3
Ja, het OLB heeft mij hierover geïnformeerd. Mij is aangegeven dat in samenwerking met ILT een grondig onderzoek uitgevoerd is naar de herkomst van het glas. Uit het onderzoek bleek dat de precieze bron van het glas niet kon worden vastgesteld. De concentratie van het glas op één locatie is waarschijnlijk het gevolg van de «thrusters» van schepen die een stroming veroorzaken, waardoor het materiaal bijeen wordt gebracht. Het havenkantoor heeft proactief duikers ingeschakeld om de situatie onder water te beoordelen. Uit feedback van milieu-experts, waaronder een bioloog, is gebleken dat het glas op zichzelf niet schadelijk is voor het mariene milieu. De aanbeveling was om het glas te laten liggen, maar andere materialen zoals visbenodigdheden en autobanden moeten onmiddellijk worden verwijderd.
Welke mogelijkheden ziet u, naast het inzetten van dwangsommen, om de kwetsbare natuur op Bonaire, inclusief onderwaternatuur, te beschermen?
Met de uitvoering van het Natuur en milieubeleidsplan Caribische Nederland 2020–2030 (NMBP, Kamerstuk 33 576 nr. 190) en de lokale uitvoeringsplannen wordt de kwetsbare natuur op Bonaire hersteld en vindt er een betere bescherming plaats. Het Rijk en het OLB werken samen aan het behalen van strategische natuurdoelen onder andere voor de onderwaternatuur en het koraal. De inzet is om koraal te herstellen en meer weerbaar te maken door de drukfactoren zoals sedimentatie door erosie en waterverontreiniging zoveel als mogelijk weg te nemen. Concrete maatregelen zijn onder ander andere herstel van de mangrove en het koraal en uitbreiding van de afvalwatercapaciteit en het verwijderen van loslopende grazers. Daarnaast is de inzet ook gericht op het organisatorisch en qua capaciteit versterken van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Op 22 augustus 2023 heb ik u Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de eerste fase van het NMBP (Kamerstuk 33 576, nr. 355).
Wat zijn de (geschatte) kosten van het herstellen van het koraal rondom Chogogo Beach Resort en indien u niet weet wat de kosten zijn, kunt u dit uitzoeken?
De kosten voor het herstellen van het koraal rondom Chogogo Beach Resort zijn niet bekend. De kosten hangen onder andere af van de specifieke omstandigheden en de huidige bedekkingsgraad. De belangrijkste maatregelen om het koraal te herstellen zijn het verbeteren van de waterkwaliteit en de fysieke habitat door het weghalen van uitgespoeld zand, gevolgd door actief koraalherstel. In augustus heb ik uw Kamer geïnformeerd over de streefdoelen voor koraalbedekking bij Bonaire voor 2030 (Kamerstuk 33 576, nr. 255). Het gebied rondom Chogogo maakt onderdeel uit van zone 3, Kralendijk. Voor dit gebied zijn de doelen 5% bedekking (huidige bedekking 2,2%) op 5 meter diepte en 20% (huidige bedekking 14.4%) op 10 meter diepte. In het kader van het koraalherstelplan Bonaire laat ik onderzoeken wat de kosten zijn voor het herstel van koraal in zone 3 Kralendijk. Hierbij zal specifiek naar de omgeving van Chogogo worden gekeken.
Wat zijn de (geschatte) baten van hersteld koraal en wie zal van deze baten het meeste genieten? Indien u niet weet wat de baten zijn, kunt u dit uitzoeken?
Er zijn cijfers bekend omtrent de economische en ecologische waarde van de koraalriffen in Bonaire en Caribisch Nederland in het algemeen. De ecologische waarde van de koraalriffen in Caribisch Nederland is groot. Koraalriffen zijn ecosystemen met een hoge biodiversiteit aan verschillende soorten en soortengroepen. De staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland stelt dat met name het koraalrif bij Bonaire en van de Saba Bank van groot regionaal belang zijn (Kamerstuk 30 825, nr. 218.
De economische waarde van de natuur in Caribisch Nederland en Bonaire is berekend in respectievelijk 2012 en 2008 als onderdeel van de zogenaamde «TEEB-NL» (TEEB: «The Economics of Ecosystems and Biodiversity») studies. Daarbij zijn de totale economische waarde en de werkelijke gebruikswaarde berekend voor Caribisch Nederland in het geheel en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba afzonderlijk. De totale economische waarde omvat ecosysteemdiensten die (nog) niet vertaald worden naar werkelijke financiële inkomsten voor de eilanden. De totale economische waarde van de natuur in Caribisch Nederland is $ 122 mln. per jaar, de werkelijke gebruikswaarde is $ 59 mln. per jaar. De totale economische waarde van de natuur op Bonaire is meer dan $ 105 mln. per jaar, de werkelijke gebruikswaarde is $ 37 mln. per jaar.
Is het al bekend wie het koraal rondom Chogogo gaat herstellen, en indien het niet bekend is, bent u van plan zorg te dragen dat het koraal zal worden hersteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer en wie zal waarschijnlijk voor deze kosten opdragen?
Zie antwoord vraag 9
Gaat u gebruik maken van de mogelijkheid om een bestuurlijke aanwijzing te geven aan Chogogo Resort, dan wel het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB), op basis van de conclusies van het ILT-rapport? Zo nee, waarom niet, graag uitgesplitst naar Chogogo en OLB? Zo ja, wanneer?
Nee. Het OLB is direct verantwoordelijk voor de uitoefening van VTH bevoegdheden. De genoemde resorts vallen onder de aanpak zoals het Bestuurscollege van Bonaire heeft vastgesteld in het project ¨Duurzame Kustbebouwing¨ Daarnaast heb ik heb afspraken gemaakt met het lokaal bestuur over een verbetertraject naar aanleiding van het ILT-rapport. Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Welke aanbevelingen uit het ILT-rapport kunnen alleen geïmplementeerd worden met een wetswijziging en welke wetswijzingen zijn hiervoor mogelijk wanneer het Inrichtingen en Activiteitenbesluit BES (IAB-BES) niet wordt ingevoerd?
In beginsel kunnen de meeste aanbevelingen zonder wetswijziging worden uitgevoerd. Het sluiten van een dienstverleningsovereenkomst met een omgevingsdienst behoeft bijvoorbeeld geen wetswijziging. Dit geldt ook voor het aanpakken van knelpunten in de organisatie. De aanbeveling inzake het zorgdragen voor actuele wet- en regelgeving zal vanzelfsprekend wetswijzigingen noodzakelijk maken. Een daarvan is de invoering van het IAB BES. Indien het IAB BES niet zou worden ingevoerd dan zou een wettelijke basis ontbreken voor het reguleren van bedrijfsgebonden milieuactiviteiten en het noodzakelijk kader voor programmering en uitvoering van VTH-taken. Het vervangen van het IAB BES met andere wetgeving is niet reëel omdat de wet Vrom Bes en het daarop gebaseerde IAB BES het resultaat zijn van een proces dat voor de transitie in 2010 is ingezet en niet denkbaar is dat andere wetgeving een betere basis zou bieden om milieubeleid te voeren.
Erkent u dat de Wet Gemeenschappelijke regelingen slechts beperkt van kracht is in Caribisch Nederland, waardoor samenwerking met een Omgevingsdienst in Europees Nederland thans juridisch geen optie is? Zo ja, bent u van plan de wet aanpassen? Zo ja, op welke wijze en wanneer?
Het is op dit moment onduidelijk of de Wet Gemeenschappelijke regelingen als basis kan dienen voor samenwerking met een Omgevingsdienst. Dit belet echter niet dat partijen op vrijwillige basis afspraken kunnen maken over de nodige inzet. Zo hebben de leden (ALV) van Omgevingsdienst NL (ODNL) recent in beginsel ingestemd met het verkennen van de mogelijkheid tot dienstverlening aan de eilandbesturen en hebben de eilandbesturen ingestemd met een proces dat kan leiden tot een dienstverleningsovereenkomst met een omgevingsdienst.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze samenwerking met een Omgevingsdienst in Europees Nederland doeltreffend, doelmatig en uitvoerbaar is op het moment dat zowel de procedurele voorschriften (instrumenten, procedures) afwijken door het ontbreken van onder meer de Algemene wet bestuursrecht als ook de materiële voorschriften anders zijn (afwijkende milieuwetgeving)?
Meerdere omgevingsdiensten hebben inmiddels ervaring met werkzaamheden in Caribisch Nederland. Ik zal de kamer op korte termijn hierover verder informeren.
Op welke manier schendt u niet de beginselen van behoorlijk bestuur met bovenstaande samenwerking?
De beginselen van behoorlijk bestuur worden niet geschonden als het bestuur in Caribisch Nederland een dienstverleningsovereenkomst met een omgevingsdienst sluiten. Ik merk hierbij op dat ik reeds heb toegezegd dat ik naast inzet op samenwerking met omgevingsdiensten ook zou onderzoeken hoe het rijkstoezicht op de uitvoering van VTH taken versterkt zou kunnen worden. Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Op welke manier schendt u niet de beschermingsplicht voor de natuur op de BES-eilanden?
Met het doen van onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH taken in Caribisch Nederland en het inrichten van een gezamenlijke verbeteropgave schend ik geen beschermingsplicht.
Op welke wijze gaat u bovengenoemde belemmeringen wegnemen en kan daarbij specifiek aangegeven worden hoe dit zich verhoudt tot het «comply or explain»-beleid?
Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het ontbreken van (geo)basisregistraties en de overige registraties in Caribisch Nederland (CN) de vergunningverlening, nu en in de toekomst, het toezicht en de handhaving hindert? Kunt u in de beantwoording van deze vraag specifiek ingaan op de vele voordelen die de rijksoverheid noemt in de «Handreiking gebruik basisregistraties voor de omgevingsdiensten»?
Caribisch Nederland is niet wettelijk verplicht een registratie te voeren, zoals in Europees Nederland. In Nederland is de strategie «Zicht op Nederland» ontwikkeld, die gericht is op het samenbrengen van gedetailleerde (geo)data om Nederland in kaart te brengen. Deze strategie schetst de primaire ontwikkelingsrichting en de voorwaarden voor succes. De Nationale Geo-informatie-infrastructuur vormt hierbij de basis voor datagedreven werken en wordt momenteel vernieuwd in Nederland, met name voor de aanpak van publieke kwesties. Het zou van meerwaarde zijn als de openbare lichamen CN betrokken worden bij deze ontwikkelingen.
Op dit moment worden de verschillende stappen in de Vergunning, Toezicht en Handhaving (VTH) keten bemoeilijkt doordat relevante data niet altijd eenvoudig beschikbaar is. Mogelijk kan dit punt worden meegenomen bij het inrichten van de verbeteropgave. Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Welke plannen heeft u om Caribisch Nederland op te nemen in de tien basisregistraties en de overige registraties?
Zie het antwoord op vraag 19.
Zijn er doelstellingen geformuleerd voor het opnemen van Caribisch Nederland in de tien basisregistraties en de overige registraties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel hiervoor tegemoetzien?
Zie het antwoord op vraag 19.
Kunt u aangeven op welke manier voorkomen wordt dat er met het «comply or explain»-beleid verschillen ontstaan tussen Europees Nederlandse wetgeving en Caribisch Nederlandse wetgeving, nu steeds meer milieuwetgeving zijn oorsprong vindt in verordeningen en richtlijnen van de EU?
Het belangrijkste uitgangspunt van comply or explain is dat alle beleidsintensiveringen en de daaruit voortvloeiende wetgeving en/of financiële consequenties van toepassing (zullen) zijn voor Caribisch Nederland, tenzij er redenen zijn om dat niet te doen. Dit kan betekenen dat de omstandigheden maatwerk vragen, om hiermee alsnog het gewenste resultaat te bereiken in Caribisch Nederland. Dit wil zeggen dat het mogelijk is dat de milieuwetgeving voor de BES-eilanden afwijkt van de Europees Nederlandse wetgeving gezien de verschillen in bijv. klimaat op Bonaire en in Europees Nederland. In beginsel is wet Vrom Bes het kader voor milieubeleid in Caribisch Nederland. Deze is nog niet geheel inwerking getreden. Deze wet is een kaderwet die ingevuld wordt met Algemene maatregelen van Bestuur. Zo treedt met het IAB BES ook hoofdstuk 5 (algemene regels en vergunningen voor inrichtingen) van de wet inwerking. Uitgangspunt voor nieuwe AMvBs is de Europees Nederlandse wetgeving en hierbij wordt het beginsel comply or explain toegepast.
Ook bij het omzetten van richtlijnen wordt het principe van comply or explain toegepast. Hierbij is comply geen vereiste, aangezien het gaat om het uiteindelijke effect waarbij maatwerk mogelijk is (explain). Bij de totstandkoming van milieuwetgeving voor de BES eilanden is dan ook gezien de verschillen tussen ENL en CN gekozen voor maatwerk, en dus voor afzonderlijke, op de maat van de BES_eilanden toegesneden wetgeving (de wet Vrom BES).
Hoe wordt bij omzetting van richtlijnen geborgd dat er adequate regelingen getroffen blijven worden voor Caribisch Nederland met «comply» als uitgangspunt? Op welke wijze wordt bij verordeningen alsnog in gelijkwaardige wetgeving voor Caribisch Nederland voorzien?
Zie vraag 22.
Deelt u de mening dat een snelle en doeltreffende handhaving op vergunningsplicht nodig is om de druk op het onderwaterpark Bonaire af te laten nemen? Zo nee, waarom denkt u dat de huidige vorm van handhaving dan wel volstaat om de druk op het onderwaterpark te doen af nemen?
Handhaving is essentieel om de druk op het water te beheersen, vooral omdat sommige bedrijven mogelijk niet in overeenstemming handelen met de regels of vergunningsvoorwaarden. Een correcte vergunningverlening en het bijwerken van verouderde vergunningen zijn eveneens belangrijk. Het OLB heeft vastgesteld dat er tal van bedrijven actief zijn in het Bonaire Nationaal Marine Park, waarbij een aantal zonder de vereiste natuurvergunning opereert. Er zijn in het verleden samenwerkingsinitiatieven geweest om de handhaving te verbeteren, en het is belangrijk om de effectiviteit van dergelijke initiatieven voortdurend te evalueren. Het OLB is zich bewust van de uitdagingen, zoals de huidige ziekte die het koraal bedreigt (Stony Coral Tissue Loss Disease)en die grote invloed heeft op de riffen van het Bonaire Nationaal Marine Park. Maatregelen zoals limiteren van en het invoeren van wachtlijsten voor bepaalde activiteiten, kunnen helpen bij het beheer van de druk op het park.
Kunt u een lijst van maatregelen opnoemen die wel genomen gaan worden gegeven de huidige staat van handhaven en die wel volstaan om de druk op het onderwaterpark te doen af nemen?
Op 22 augustus 2023 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de voortgang van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) (Kamerstuk 33 576, nr. 255). Een lijst met maatregelen kunt u vinden in de bijlage bij deze Kamerbrief. De bijlage geeft een overzicht van de gestarte acties en projecten in Caribisch Nederland in het kader van het NMBP.
Vindt u soms dat het onderwaterpark niet onder druk staat? Waar blijkt dat dan uit?
Het onderwaterpark staat onder grote druk. Dit is aangegeven in het Natuur en milieubeleidsplan 2020–2030 (Kamerstuk 33 576, nr. 190) en de staat van natuur in Caribisch Nederland 2017 (Kamerstuk 30 825, nr. 218).
Waarom vindt u niet dat er voldaan moet worden aan de vergunningsplicht van art. 14 Eilandsbesluit onderwaterpark Bonaire? Zo ja, waar blijkt dit dan uit?
Er dient te worden voldaan aan artikel 14 van het Eilandsbesluit. Bedrijven die in het marien park opereren dienen te zijn voorzien van de vereiste natuurvergunning. Het OLB spant zich in om deze bedrijven te voorzien van de benodigde vergunning.
Bent u op de hoogte van de hoeveelheid bedrijven die zonder vergunning opereren in het onderwaterpark Bonaire? Zo ja, hoeveel bedrijven zijn dit? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u deze informatie verkrijgen?
Volgens het OLB staan ongeveer 230 bedrijven geregistreerd. Momenteel wordt in kaart gebracht hoeveel ook daadwerkelijk actief zijn. Een gedeelte van de bedrijven zijn al wel voorzien van de benodigde vergunning; het overige gedeelte zal zo spoedig mogelijk worden voorzien van de vergunningen. De niet geregistreerde bedrijven kunnen hierna worden behandeld en daar waar nodig kunnen handhavende maatregelen worden genomen.
Deelt u de mening dat er geen of onvoldoende zicht is op bedrijven die gebruik maken van het onderwaterpark, waardoor er dus ook minder zicht is op drukfactoren in het water? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiertegen optreden?
Volgens het OLB is door een langdurig gebrek aan capaciteit en een enorme groei van het aantal bedrijven een achterstand opgelopen in de vergunningverlening aan bedrijven die gebruik maken van het onderwaterpark. Dat er onvoldoende zicht is op het aantal bedrijven is het resultaat van niet geregistreerde bedrijven die dus illegaal opereren. Momenteel wordt hier een inhaalslag op gemaakt.
Kunt u bevestigen dat er al jarenlang wordt gedoogd dat ieder bedrijf, ook na incidenten, kan opereren in het onderwaterpark? Zo nee, waarom niet?
Volgens het OLB is dit het resultaat van een gebrek aan capaciteit, een enorme groei in het toerisme en een stijging van bedrijven die opereren in het marien park.
Bent u bereid om te investeren in meer capaciteit bij de Directie Ruimte & Ontwikkeling van het OLB in de vorm van natuurbeleidsmedewerkers en natuurvergunningverleners om aanvraag op grond van art. 14 Eilandsbesluit Onderwaterpark Bonaire sneller af te laten handelen?
Het Rijk werkt samen met het OLB aan lopende verbetertrajecten waaronder investeringen in capaciteit. Op verzoek van het OLB zijn een programmamanager en projectleiders aangesteld voor uitvoering van het Natuur en milieubeleidsplan (NMBP). Ook is ondersteuning gegeven voor een uitbreiding van de dienst Landbouw, Visserij en Veeteelt (LVV) op het terrein van landbouw en visserij. Voor een projectleider natuurherstel zijn middelen beschikbaar gesteld, tot op dit moment is hier nog geen invulling aan gegeven.
Welke samenwerking is er tussen inspecteurs van de Directie Toezicht en Handhaving (DTH) en rangers van STINAPA wanneer het aankomt op toezicht en handhaving op deze vergunningsplicht?
Deze staan in het Uitvoeringsprogramma toezicht en handhaving van het OLB. De afspraken dienen nog wel uitgewerkt te worden en formeel te worden bevestigd door het OLB.
Kunt u aangeven op basis van welke argumenten u oordeelt dat u uitvoering heeft gegeven aan de aangenomen motie waarin verzocht wordt om geen onomkeerbare stappen te zetten totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld, gezien de conclusies van het ILT-rapport?4
Allereerst heeft het OLB beloofd om geen onomkeerbare stappen te zetten voordat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Ten tweede was het ten tijde van het indienen van de motie formeel-juridisch niet mogelijk om onomkeerbare stappen te zetten. Ik zal daar hieronder nader op ingaan.
In antwoord op de vragen van de leden Van Raan, Van Esch en Vestering (allen PvdD) is bij brief van 4 oktober 2022 (kenmerk 2022Z09873) aangegeven dat door Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling wordt gewerkt aan een ruimtelijk ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage Bolivia. Met dit plan wordt beoogd ter plaatse woningbouw mogelijk te maken. Het OLB heeft echter nog geen formeel standpunt ingenomen omtrent de vraag of het wenselijk is om daar woningen te bouwen. Het is derhalve nog maar de vraag of het OLB bereid is om het plan in procedure te brengen, als dat eenmaal wordt opgeleverd. Tijdens het bezoek van de Minister voor VRO aan Bonaire in juni 2022 is vanuit het OLB aangegeven dat met de vaststelling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor Bonaire zal worden gewacht totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Logischerwijs geldt dit ook voor het ontwikkelingsplan voor Bolivia.
Als het OLB zou besluiten om medewerking te willen verlenen aan de herontwikkeling van Bolivia, dan dient eerst nog een aantal formele stappen te worden gezet. Een belangrijke formele stap voor het ontwikkelingsplan is het afronden van de MER-procedure. Deze wordt weliswaar op vrijwillige basis uitgevoerd, maar nu de bijbehorende procedure is gestart, moet ze ook worden afgerond.
In het najaar van 2021 heeft de startnotitie MER ter inzage gelegen. Hierop zijn bij het OLB twee zienswijzen ingediend. Alvorens kan worden begonnen met het opstellen van de MER, dienen deze zienswijzen te worden beantwoord door de Commissie MER. Ten tijde van het indienen van de motie beschikte Bonaire (nog) niet over een dergelijke commissie en viel derhalve niet te zeggen wanneer met het opstellen van de MER kon worden begonnen. Aangezien de herziening van het ontwikkelingsplan niet in procedure kan worden gebracht, zolang de MER niet is vastgesteld en beoordeeld, was naar onze mening ten tijde van het indienen van de motie voldoende verzekerd dat er in dit dossier geen onomkeerbare stappen werden genomen.
Sinds het aannemen van de motie zijn er geen onomkeerbare stappen gezet. Bij ontstentenis van een Commissie MER heeft Metafoor besloten om de beantwoording van de zienswijzen niet langer af te wachten, maar in plaats daarvan de zienswijzen mee te nemen in de mer-procedure. Deze procedure zal begin november worden afgerond, waarna de uitkomsten in het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage zullen worden verwerkt. Het OLB heeft steeds geen standpunt ingenomen over de wenselijkheid van woningbouw op de voormalige plantage. Het ontwerp van het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma ligt van 23 januari tot en met 4 maart 2024 ter inzage. Naar verwachting zal het programma voor de zomer 2024 door de ministerraad worden vastgesteld.
Kunt u aangeven waarom het juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen zetten, zoals u aangeeft in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren, waarin u schrijft: «dat met de vaststelling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor Bonaire zal worden gewacht totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Logischerwijs geldt dit ook voor partiële herzieningen van het ontwikkelingsplan, [...] constateer ik dat het op dit moment juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen te zetten»?5
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 33.
Welke stappen heeft u genomen om het juridisch wel mogelijk te maken om geen onomkeerbare stappen te zetten?
Aangezien het juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen te zetten, is er op dit punt geen actie ondernomen. Derhalve zijn er dienaangaande geen beslisnota’s en/of andere stukken die geopenbaard kunnen worden.
Kunt u de beslisnota of andere stukken hiervoor bij de beantwoording stoppen (om een duur WOO-verzoek te voorkomen)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 35.
Hoe rijmt u het beperkt toestaan van woningbouw in een gebied met de bestemming «open landschap» waar geen woningbouw is toegestaan met efficiënte en effectieve VTH?6
Ik vermoed dat u met de zinsnede «beperkt toestaan van bebouwing» doelt op de mogelijke herontwikkeling van de voormalige plantage Bolivia. Zoals u terecht opmerkt is het op basis van het vigerende Ruimtelijke Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB) niet (rechtstreeks) toegestaan om daar woningen te bouwen. Wel bevat het ROB een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan het bestuurscollege de bestemming kan wijzigen indien zich een initiatief voor «landelijk wonen» aandient. Na wijziging is woningbouw mogelijk indien per woning een kavel van minimaal 5 ha beschikbaar is.
Pas nadat gebruik is gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid dan wel nadat het ROB (partieel) is herzien teneinde ter plaatse woningbouw mogelijk te maken, kunnen bouwvergunningen worden afgegeven en is het toegestaan om te bouwen. Tot die tijd is (woning)bouw niet toegestaan. Ondanks dat het ILT-rapport heeft laten zien dat er bij de uitvoering van de VTH-taken het nodige te verbeteren valt, ga ik ervan uit dat het OLB handhavend op zou treden ingeval er zonder vergunning zou worden gebouwd.
Kunt u aangeven op welke wijze de bevolking van Caribisch Nederland zal worden betrokken bij de bespreking van het voorontwerpontwikkelingsprogramma zoals door u aangegeven in antwoord op vragen van de leden Wassenberg, Vestering, Van Esch en Wassenberg over het adequaat beschermen van kwetsbare en unieke natuur en koraal op en rondom de BES-eilanden? [4, antwoord op vraag 5]
Begin juni zijn op Bonaire, Sint Eustatius en Saba publieksbijeenkomsten georganiseerd voor de bevolking van de eilanden over het voorontwerpontwikkelingsprogramma. Tijdens die bijeenkomsten is het voorontwerp besproken en konden de aanwezigen vragen stellen. De presentatie is toegestuurd aan degenen die zich voor de bijeenkomsten hadden aangemeld.
Bent u het ermee eens dat, gezien de kwaliteit en instandhouding van het koraal, het eerder opstellen van een staat van de natuur dan in 2025 wenselijk is? Zo ja, hoe gaat u hier uitvoering aan geven? Zo nee, waarom niet?
Met het opstellen van de tweede staat van natuur is inmiddels gestart. Deze zal eind 2024 gereed zijn en begin 2025 aan uw Kamer worden aangeboden.
Op welke manier denkt u dat u niet medeplichtig bent aan de teloorgang van de natuur op en rondom de BES-eilanden met het huidige Kabinetsbeleid dat u uitvoert?
Met de uitvoering van het Natuur en Milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) is het beleid ingezet om de verdere teloorgang van de natuur in Caribisch Nederland tegen te gaan en te herstellen. Eind 2024 vindt de evaluatie plaats van de eerste fase van het NMBP. De evaluatie heeft tot doel te beoordelen of het ingezette beleid en de maartregelen tot het gewenste effect leiden. Daarnaast wordt de staat van natuur opgesteld om te beoordelen wat de toestand van de natuur is ten opzichte van de staat van natuur in 2017.
Komt er een inventarisatie van het koraal aan de oostkust van Bonaire, waaronder 15 kilometer grenzend aan Plantage Bolivia? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Een inventarisatie aan de oostkust van Bonaire is vanwege de omstandigheden niet eenvoudig. Op dit moment vindt er een verkenning plaats naar de praktische mogelijkheden van een dergelijke inventarisatie. Deze zal vervolgens plaats vinden in de loop van 2024.
Kunt u aangeven wat u onder Fase 1 van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) verstaat, waar we ons in deze fase bevinden en wat de activiteiten zijn die nu lopen en bijdragen aan het behalen van de in bijlage 3 van het NMBP genoemde mijlpalen voor 2024 en 2030, naar aanleiding van uw antwoord op de hierboven genoemde Kamervragen?7
Op 22 augustus is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van fase 1 (2020/2024) van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland (Kamerstuk 33 576, nr. 255).