De medische opvang van twee uitgezette hongerstakers |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het juist dat de voorzieningenrechter met de uitzetting uit Nederland op 1 augustus 2013 naar Guinee van twee hongerstakers heeft ingestemd, omdat door u is toegezegd dat hun medische zorg in Guinee gedurende drie maanden door de Nederlandse overheid zou worden gefinancierd?1
De voorzieningenrechter heeft ten aanzien van één van beide vreemdelingen bepaald dat in voldoende mate kon worden vastgesteld dat de medische overdracht die op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van de IND was aangewezen, ook daadwerkelijk kon plaatsvinden.
Ten aanzien van de andere vreemdeling zijn geen medische voorwaarden aan de uitzetting gesteld. Wel heeft de voorzieningenrechter in deze casus de toezegging van de overheid meegewogen dat – vanwege de honger- en dorststaking – ook ten aanzien van deze vreemdeling voorzien zou worden in een medische overdracht. Daarbij gold de toezegging dat, indien medisch aangewezen, Nederland de medische behandeling van betrokkene voor de duur van maximaal 3 maanden zou betalen.
Is het u bekend dat de twee hongerstakers overeenkomstig de met de kliniek Pasteur te Conakry in Guinee gemaakte afspraken naar die kliniek zijn overgebracht, maar dat zij daar niet werden opgenomen ter behandeling en dat de op de avond van 1 augustus 2013 dienstdoende arts van die kliniek in een telefoongesprek met de Nederlandse vertrouwensarts van de betrokkenen uitdrukkelijk heeft gesteld dat betrokkenen slechts één nacht in de kliniek Pasteur konden blijven, aangezien die kliniek niet geschikt was voor een langdurige opname?
Na aankomst op de luchthaven van Conakry zijn betrokkenen overgedragen aan personeel van de Clinique Pasteur waarnaar ze per ambulance zijn overgebracht. De kliniek heeft vervolgens bevestigd dat betrokkenen bij de kliniek waren aangekomen en vervolgens ter observatie zijn opgenomen.
Naar aanleiding van berichten dat betrokkenen niet meer in de Clinique Pasteur zouden verblijven, heeft de DT&V navraag gedaan bij de kliniek. Op 6 augustus 2013 meldde de Clinique Pasteur dat betrokkenen op eigen initiatief én tegen medisch advies in, de kliniek twee dagen na aankomst hadden verlaten. Tevens benadrukte de Clinique Pasteur nog steeds bereid te zijn betrokkenen te consulteren en, indien noodzakelijk, op te nemen voor behandeling.
Ik ben bekend met de verklaring van Clinique Pasteur waaraan u refereert. Het klopt dat geen voorafgaande afspraken zijn gemaakt met de IND omdat deze afspraken zijn gemaakt met DT&V.
Heeft u naar aanleiding van de sommatie die de advocaat van betrokken u op 8 augustus 2013 heeft gezonden inzake de realisatie van de toegezegde geneeskundige verzorging op enigerlei wijze gecontroleerd of betrokkenen die verzorging daadwerkelijk ontvingen? Zo ja, waaruit bestond die controle en tot welke bevindingen heeft deze geleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de directeur van de kliniek Pasteur op 14 augustus 2013 aan de Nederlandse vertrouwensarts van betrokkenen de verklaring heeft doen toekomen dat er geen overeenkomst was gesloten met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de behandeling van betrokkenen of over hun opname voor welke duur dan ook en dat er op die datum nog geen enkele betaling door de IND had plaatsgevonden betreffende betrokkenen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de voorzieningenrechter ter zitting van woensdagmorgen 14 augustus 2013 zijn beslissing omtrent de namens betrokkenen gevraagde voorlopige voorziening heeft aangehouden totdat op eenduidige wijze zou zijn vastgesteld of betrokkenen al dan niet zouden worden opgenomen in kliniek Pasteur? Zo ja, welke stappen zijn daarop gezet teneinde te bewerkstelligen dat betrokkenen daadwerkelijk zouden worden opgenomen in die kliniek? Wanneer zijn terzake stappen gezet en wat hielden die concreet in?
Zowel voorafgaand aan de uitzetting als daarna, is door de Nederlandse overheid al het mogelijke gedaan om de toezeggingen ten aanzien van de medische overdracht en begeleiding van betrokkenen na te komen. Ook de berichten van de kliniek bevestigden dat de gedane toezeggingen waren nagekomen en dat – ook nadat betrokkenen op eigen initiatief het ziekenhuis hadden verlaten – de gemaakte afspraken nog steeds zouden worden gerespecteerd.
Niettemin is op 15 augustus 2013 besloten om een delegatie naar Guinee af te laten reizen om de kennelijke verwarring die was ontstaan over de toegang tot het ziekenhuis, weg te nemen. De voorzieningenrechter is hierover bij brief van 16 augustus 2013 geïnformeerd, waarop deze heeft besloten een zogenoemde ordemaatregel te treffen die inhield dat betrokkenen zich mochten melden voor behandeling in een alternatieve kliniek (Ambroise) totdat de (vermeende) problemen met de Clinique Pasteur zouden zijn opgelost.
Deze delegatie is op 18 augustus 2013 afgereisd naar Guinee. In de gesprekken die de delegatie in Conakry heeft gevoerd met de Clinique Pasteur verklaarde de kliniek wederom dat betrokkenen op eigen initiatief én tegen medisch advies in waren vertrokken en dat de kliniek steeds bereid is geweest te voorzien in eventueel benodigde medische zorg voor betrokkenen en dat ook nog steeds was. Deze verklaringen zijn bevestigd op schrift.
Gelet op het voorgaande deel ik niet de mening dat er onvoldoende voorbereidingen zijn getroffen om de toezeggingen inzake de geneeskundige verzorging van betrokkenen gestand te doen. In zijn uitspraak van 28 augustus 20132 oordeelt de voorzieningenrechter dat met het bezoek van de delegatie aan Guinee de gerezen twijfel over de toegankelijkheid van Clinique Pasteur afdoende is weggenomen en dat voldoende vaststaat dat opname en behandeling in de Clinique Pasteur gegarandeerd is.
Welke conclusies verbindt u aan het feit dat betrokkenen op vrijdag 16 augustus 2013 niet werden opgenomen in de kliniek Pasteur, en aan het gegeven dat de voorzieningenrechter toen heeft bepaald dat zij zich op kosten van de staat zouden kunnen laten opnemen in de kliniek Ambroise Paré? Deelt u de mening dat er onvoldoende voorbereidingen zijn getroffen om de toezeggingen inzake de geneeskundige verzorging van betrokkenen, die voor de voorzieningenrechter aanleiding vormden om in te stemmen met de uitzetting van deze hongerstakers naar Guinee, te realiseren? Zo nee, waarom komt u niet tot die conclusie?
Zie antwoord vraag 5.
Welke conclusies verbindt u aan het gegeven dat de artsen, die betrokkenen op 1 augustus 2013 hebben gezien in Conakry, hebben verklaard dat aan hen in (weerwil van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2013) geen medicijnen zijn meegegeven?
Voor één van beide vreemdelingen zijn medicijnen (voldoende voor gebruik gedurende één maand) overhandigd aan de arts die door de Guinese luchthavenautoriteiten was aangewezen om de vreemdelingen na landing aan boord medisch te beoordelen. Daarbij is aan deze arts het verzoek gedaan deze medicijnen aan de betreffende vreemdeling te overhandigen. Ten aanzien van de andere vreemdeling gold een dergelijk voorschrift niet.
Wat is uw conclusie met betrekking tot het gegeven dat de artsen in Conakry niets wisten van de medische historie van betrokkenen nu er geen medische overdracht heeft plaatsgevonden en betrokkenen hun medische dossier niet hebben meegekregen? Meent u dat er op een zorgvuldige en verantwoorde wijze gewerkt is?
De Clinique Pasteur is door de DT&V geïnformeerd over de medische toestand van de vreemdeling voor wie medische overdracht aangewezen was, voor zover die informatie bekend was bij de DT&V.
Klopt het dat de betrokkenen de kliniek Pasteur op 2 augustus 2013 hebben verlaten omdat er geen betalingsregeling was getroffen voor hun opname in die kliniek en betrokkenen ook zelf niet over de vereiste financiële middelen beschikten?
Nee, dat klopt niet. Betrokkenen hebben de kliniek op eigen initiatief én tegen medisch advies in verlaten.
Heeft u na de beslissing van de voorzieningenrechter op vrijdag 16 augustus 2013 een delegatie naar Conakry gezonden om overleg te plegen met de directeur van de kliniek Pasteur? Zo ja, uit wie bestond deze delegatie en wat is de uitkomst van dat overleg geweest? Heeft dat overleg ook geresulteerd in een overeenkomst over de opname van betrokkenen in de kliniek Pasteur? Zo ja, welke condities, met name welke kostprijs, zijn voor die opname overeengekomen?
De beslissing een delegatie naar Guinee te sturen is genomen op 15 augustus 2013, dus vóór de uitspraak van de voorzieningenrechter. De delegatie bestond uit twee medewerkers van de DT&V. Ten aanzien van de uitkomst van het overleg refereer ik aan mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Waarom heeft u niet gestreefd naar een overeenkomst met de kliniek Ambroise Paré, waar betrokkenen inmiddels waren opgenomen? Klopt het dat de kliniek Pasteur minder goed geoutilleerd is dan de kliniek Ambroise Paré, maar wel twee keer zo duur is?
Met de Clinique Pasteur zijn voorafgaand aan de uitzetting van betrokkenen, afspraken gemaakt over de medische overdracht en eventueel noodzakelijke vervolgbehandeling. Het BMA van de IND heeft de Clinique Pasteur in zijn advies expliciet genoemd als de kliniek waar de eventueel aangewezen zorg zou kunnen worden verleend. Daarbij heeft de DT&V eerder met de Clinique Pasteur samengewerkt en die samenwerking is naar tevredenheid verlopen.
Uitzonderlijke situaties daargelaten kan van de overheid in redelijkheid niet worden verlangd om, nadat een zorgvuldige voorbereiding en uitvoering van een medische overdracht is geborgd, vreemdelingen te volgen in hun eigen keuze om geen gebruik te maken van de diensten van het ziekenhuis waartoe de Nederlandse overheid de toegang heeft geborgd en zich vervolgens te melden bij een ander ziekenhuis waarvan de geschiktheid niet op voorhand door de Nederlandse overheid was vastgesteld. Het gegeven dat de Clinique Pasteur inderdaad hogere tarieven in rekening brengt dan de Clinique Ambroise Paré, is in deze niet relevant.
De delegatie heeft ook gesproken met de Clinique Ambroise Paré. Met de Clinique Ambroise Paré heeft de delegatie, naar aanleiding van de door de voorzieningenrechter op 16 augustus 2013 getroffen ordemaatregel, afspraken gemaakt over de betaling van de kosten voor de behandeling van beide betrokkenen tot zolang de ordemaatregel van kracht was. Daarnaast heeft een beleefdheidsbezoek plaatsgevonden aan de Guinese autoriteiten. De delegatie is op 20 augustus 2013 teruggekeerd naar Nederland.
Heeft de delegatie die naar Conakry is gezonden ook met anderen dan de directeur van de kliniek Pasteur overleg gehad? Zo ja, met wie hebben zij gesproken, wat was de inhoud van dat overleg en wat waren de uitkomsten daarvan? Wanneer is de delegatie teruggekeerd naar Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Zullen de kosten van de onderbrenging van betrokkenen in een hotel te Conakry en van hun geneeskundige verzorging voorafgaand aan hun opname in de kliniek Ambroise Paré (kosten die uit particulier initiatief zijn voldaan) door u vergoed worden?
Nee. Betrokkenen hebben zich immers uit eigen beweging onttrokken aan de zorg van de Clinique Pasteur.
Bent u bereid om alsnog de verzorging van betrokkenen in de kliniek Ambroise Paré volledig voor uw rekening te nemen na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2013?
Gelet op het voorgaande, ben ik daartoe niet bereid.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn geweest van de uitzetting van betrokkenen op 1 augustus 2013 en kunt u dit specificeren? Kunt ook aangeven wat de kosten waren van de delegatie die naar Conakry is gezonden?
Omdat betrokken vreemdelingen iedere medewerking aan hun terugkeer hebben geweigerd en eerdere pogingen tot uitzetting frustreerden, was er geen alternatief dan betrokkenen uit te zetten met een overheidsvlucht. De specifieke strafrechtelijke achtergrond van betrokkenen maakte voorts dat met hun uitzetting een bijzonder openbare orde belang was gediend. Voorkomen moet worden dat het signaal wordt afgegeven aan vreemdelingen die hun uitzetting frustreren, dat dit loont. De kosten van de uitzetting per overheidsvlucht bedroegen ongeveer EUR 92.000. De kosten van de delegatie die op 18 augustus 2013 naar Guinee gereisd is bedroegen ongeveer 6.000 EUR.
Het bericht dat financiële data-analyse nauwelijks terreur voorkomt |
|
Wouter Koolmees (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het speuren in bankdata maakt ons niet veiliger»?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het onderzoek dat door financiële data-analyse terroristen niet worden opgespoord omdat zij geen afwijkend financieel gedrag vertonen? Zo nee, waarom niet?
De conclusie in het in vraag 1 aangehaalde bericht dat terroristen vaak geen afwijkend financieel gedrag vertonen kan ik ten dele onderschrijven. De afgelopen jaren hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden naar de bruikbaarheid van financiële signalen voor de preventieve kant van de bestrijding van terrorisme. Uit deze onderzoeken blijkt onder andere dat voor het plegen van aanslagen niet altijd grote bedragen nodig zijn en daardoor de voorbereidingen van terroristische aanslagen moeilijk te ontdekken zijn met behulp van alleen financiële signalen. Daarnaast is gebleken dat financiële patronen ten aanzien van terrorisme veelal weinig afwijken van reguliere financiële patronen, zodat het lastig blijft om met een preventief oogmerk gericht te zoeken in grote databestanden. Daarentegen kunnen financiële gegevens wel bijdragen aan een opsporingsonderzoek tegen bekende verdachten en hun handlangers en bijdragen aan de bewijsvoering.
Klopt het dat grootscheepse analyses van de SWIFT-transactiegegevens om terrorisme te voorkomen en de Europese derde richtlijn bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AML/CFT), die banken verplicht een risicoanalyse uit te voeren op hun klanten, tot nog toe weinig resultaten hebben opgeleverd?
Gezien de korte periode waarin de TFTP-overeenkomst werkzaam is, is het nog te vroeg om op basis daarvan nu reeds goed te kunnen beoordelen hoe effectief de uitwisseling van gegevens op basis van de TFTP-overeenkomst in de praktijk is geweest. Inmiddels bereidt de Europese Commissie in nauwe samenwerking met de Amerikaanse autoriteiten een gezamenlijk rapport voor over de resultaten van de TFTP-overeenkomst als bedoeld in artikel 6 sub 6 van die overeenkomst. Dat rapport bestrijkt de 3 jaar die zijn verstreken sinds de inwerkingtreding van de TFTP-overeenkomst op 1 augustus 2010. De resultaten van deze exercitie zullen naar verwachting in de loop van dit najaar beschikbaar komen. Zonder op de publicatie van het gezamenlijke rapport te willen vooruitlopen wil ik wel opmerken dat de Europese Commissie naar aanleiding van de tweede gezamenlijke «review» van de TFTP-overeenkomst, die in oktober 2012 is afgerond, op 18 december 2012 tegenover het Europees Parlement heeft verklaard dat het TFTP-programma toegevoegde waarde heeft en dat de EU daar in toenemende mate profijt van trekt. Gezien de zeer vertrouwelijke aard van dit type zaken, kan ik overigens niet uitsluiten dat de resultaten eveneens deels vertrouwelijk zullen moeten blijven.
De Derde Europese richtlijn tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (derde anti-witwasrichtlijn) heeft, zo blijkt ook uit de naamgeving, naast de opsporing in het kader van witwassen vooral preventie tot doel. Juist die preventieve functie van de richtlijn is moeilijk kwantificeerbaar; het is immers moeilijk vast te stellen dat iemand door de preventieregels besluit voor zijn terroristische activiteiten geen gebruik te maken van het financiële stelsel of op andere, veelal minder eenvoudige en mogelijk kwetsbaardere, wijze. Het is echter aannemelijk dat terroristen andere kanalen zoeken dan het reguliere financiële stelsel als zij weten dat in het reguliere financiële stelsel, op grond van de derde anti-witwasrichtlijn, onder andere een meldplicht en een plicht tot cliëntenonderzoek geldt.
De Europese derde richtlijn bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AML/CFT), die banken verplicht een risicoanalyse uit te voeren op hun klanten, heeft tot nog toe reeds veel resultaten opgeleverd. Dat blijkt ook uit de cases die FIU op haar website publiceert.
In hoeveel gevallen heeft informatie uit financiële data-analyse bijgedragen aan de opsporing en veroordeling van een terrorist? Hoe vaak zijn mensen na opsporing met behulp van financiële data-analyse ten onrechte als verdachte aangemerkt?
Bij onderzoeken gerelateerd aan terrorisme wordt doorgaans van veel verschillende onderzoeksmethoden en opsporingstechnieken gebruik gemaakt. Een van de mogelijke methodes is financiële data-analyse. Het is de combinatie van onderzoeksmethoden die resultaat oplevert. Daardoor is niet te zeggen in hoeverre specifiek financiële data-analyse geleid heeft tot het opsporen of voorkomen van terrorisme, nog afgezien van het zeer vertrouwelijke karakter van dergelijke informatie. Om dezelfde reden is niet te zeggen of, en zo ja in hoeveel gevallen, iemand specifiek op grond van financiële data-analyse ten onrechte als verdachte is aangemerkt.
Hoe vaak heeft financiële data-analyse geleid tot het voorkomen van terreur? Kunt u hier voorbeelden van geven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe groot zijn de lasten voor de financiële sector om mee te werken aan deze opsporingsmethoden?
Een globale raming door de Nederlandse Vereniging van Banken van de kosten voor banken in Nederland in verband met het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering en sanctiemaatregelen komt uit op ongeveer 40 miljoen euro per jaar. In dit bedrag zijn onder meer opgenomen de kosten van de benodigde ICT-systemen, van medewerkers belast met afhandeling van alerts en signalen, van compliance en van beleid. Het is voor financiële instellingen niet mogelijk om apart te becijferen wat de kosten zijn die zijn gemoeid met het tegengaan van terrorismefinanciering, omdat hiervoor gebruik wordt gemaakt van dezelfde systemen en procedures als die voor witwassen en sanctiemaatregelen.
Welke feiten maken het noodzakelijk voor banken om nationale veiligheidstaken uit te voeren, gelet op de uitkomsten van dit onderzoek?
Eén van de uitgangspunten van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is dat voorkomen moet worden dat terroristen gebruik kunnen maken van ons financiële stelsel. Banken spelen een sleutelrol in het financiële stelsel en om die reden is het dan ook van belang dat zij taken uitvoeren in het kader van de Wwft. Daardoor wordt ook de integriteit van het financiële stelsel bewaakt. Het bemoeilijkt terrorismefinanciering en hiervan gaat een preventieve werking uit (zie ook het antwoord op vraag3 en het kan bovendien bijdragen aan de bewijsvoering tegen verdachten.
Deelt u het oordeel van de onderzoekster dat risico- en linkgebaseerde analyses deels gebaseerd zijn op intuïtie, interpretatie en zelfregulering van medewerkers bij banken en veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt discriminatie in dit opsporingsproces voorkomen?
Het opstellen van risico’s- en linkgebaseerde analyses vindt niet plaats op grond van sentimenten, maar op basis van ervaringen, kennis, trends en geïdentificeerde typologieën. Waar mensen betrokken zijn bij de toepassing van die analyses speelt menselijk denken echter ook een rol. Een bepaalde mate van subjectiviteit is daarmee onontkoombaar, maar ook wenselijk. Het is immers een gegeven dat systemen nooit geheel het menselijk denken kunnen vervangen. Om het aandeel menselijk denken te structureren, werken zowel veiligheidsdiensten als banken op basis van een gedragscode.
Wat gebeurt er met de informatie die op deze manier verzameld wordt? Hoe en hoe lang wordt deze informatie bewaard en wie heeft er toegang toe? Kan de verzamelde informatie door banken ook voor andere doeleinden en analyses gebruikt worden?
De gegevens die ten grondslag liggen aan een melding van een ongebruikelijke transactie worden door een bank of andere meldplichtige instelling zodanig vastgelegd dat die gegevens opvraagbaar zijn door FIU-Nederland en de opsporingsdiensten en de gemelde transactie reconstrueerbaar is gedurende vijf jaar na het tijdstip van het doen van de melding. De analyses van FIU-Nederland op basis waarvan een ongebruikelijke transactie als verdacht wordt doorgegeven aan de opsporing wordt niet met de melder gedeeld. Voor banken en andere instellingen die op grond van de Wwft bepaalde taken vervullen geldt bovendien dat zij de gegevens of inlichtingen die zij ingevolge de Wwft hebben verstrekt of ontvangen, niet verder of anders mogen gebruiken of bekendmaken dan nodig is voor de uitoefening van hun wettelijke taak.
De ongebruikelijke transacties die bij FIU-Nederland worden gemeld, worden maximaal vijf jaar door FIU-Nederland bewaard. De als verdacht aan het OM en de opsporingsdiensten doorgegeven transacties worden maximaal tien jaar bewaard. Wanneer een ongebruikelijke transactie niet binnen die vijf jaar als verdacht wordt doorgegeven, wordt deze uit het databestand verwijderd. Alleen de doorgegeven transacties zijn beschikbaar voor de opsporingsdiensten.
Zijn de conclusies van dit onderzoek aanleiding om het EU-US Terrorist Finance Tracking Programme akkoord (EU-US TFTP Agreement) op te schorten totdat er meer duidelijkheid is over de resultaten en over de tekortkomingen in de uitvoering? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op uw vragen over het bericht dat de servers van Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication (SWIFT) mogelijk zijn afgetapt door de NSA (vraagnummer 2013Z16985, ingezonden 10 september 2013), geef ik er de voorkeur aan de uitkomsten van het naar aanleiding van de recente nieuwsberichten gestarte overleg tussen de Amerikaanse autoriteiten en Commissaris Malmström af te wachten. Vooralsnog zie ik geen aanleiding voor tijdelijke opschorting van de TFTP-overeenkomst.
Welke gevolgen hebben de conclusies van het onderzoek voor het Nederlandse standpunt inzake de herziening van de EU Richtlijn tegen Witwassen en Financiering van Terrorisme?
Ik zie geen aanleiding om aan de conclusies, zoals vermeld in het in vraag 1 aangehaalde bericht gevolgen te verbinden voor de herziening van de EU-Richtlijn tegen Witwassen en Financiering van Terrorisme. Met de vierde anti-witwasrichtlijn zullen aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF), een internationaal kader waar Nederland zich met 35 andere landen aan gecommitteerd heeft, worden omgezet naar de Europese situatie. Nederland is voorstander van een nauwkeurige omzetting van die aanbevelingen in Europees recht. Daarnaast is van belang, zoals opgemerkt in antwoord op vraag 3, dat de richtlijn zowel betrekking heeft op terrorismefinanciering als op witwassen terwijl de conclusies uit het onderzoek, zoals die zijn beschreven in eerdergenoemd bericht, geen betrekking hebben op witwassen. Bovendien richt de richtlijn zich in belangrijke mate op generieke preventie en wordt in het onderzoek, zoals dat is beschreven in genoemd bericht, voornamelijk naar de repressieve kant gekeken.
Het bericht dat de politie op grote schaal misbruik maakt van internet- en telefoongegevens |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwsitem «Ongerustheid over CIOT-systeem politie» van EenVandaag?1
Ja.
In hoeverre deelt u de bezorgdheid over het gebruik van het systeem buiten de toegestane kaders van de Telecommunicatiewet en het Wetboek van Strafvordering door de opsporingsdiensten?
In november 2012 heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie (VenJ) een onderzoeksrapport opgeleverd inzake de naleving van de voorschriften voor CIOT-bevragingen door toenmalige politiekorpsen. Voor een aantal van uw bovenstaande vragen verwijs ik u naar dit rapport dat ik, vergezeld van mijn beleidsreactie (kenmerk 322565), op 22 november 2012 aan de Kamer heb gestuurd. In deze reactie heb ik aangegeven de zorg van de Inspectie VenJ te delen. Daarom heb ik gemeld alle aanbevelingen over te nemen. Bij deze informeer ik u over de stand van zaken van de verschillende maatregelen die ik heb getroffen om hieraan gestalte te geven:
De door mij aangekondigde maatregelen zijn derhalve ofwel afgerond ofwel lopen op schema. Er is op dit moment geen sprake van het doorschuiven van verbeteringen. Bovendien zie ik geen verband tussen CIOT-bevragingen door de politie en een eventuele uitbreiding van de opsporingsbevoegdheden van de politie. Daarnaast bevat het door u genoemde nieuwsitem van EenVandaag naar mijn weten geen nieuwe informatie uit onderzoeken die recenter zijn dan het onderzoek van de Inspectie VenJ.
Klopt het dat het aantal informatieverzoeken aan het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) tweemaal zo groot is als het aantal misdrijven in Nederland? Zo Ja, hoe verklaart u dit?
In het Jaarverslag 2012 meldt CIOT dat in 2012 er 2,75 miljoen CIOT-bevragingen door de opsporingsdiensten zijn gedaan, exclusief de bevragingen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Dat het aantal bevragingen hoger is dan het aantal geregistreerde misdrijven is te verklaren doordat in een onderzoek meerdere bevragingen nodig kunnen zijn, waarbij soms zendmastgegevens worden bevraagd.
Klopt het dat slechts in een kwart van de aanvragen alle noodzakelijke documentatie aanwezig is en dat dus de overgrote meerderheid van aanvragen onrechtmatig zijn? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat pincodes om toegang te krijgen tot het systeem gedeeld worden onder medewerkers van de diensten en dat er daardoor gebrekkige controle is op wie er toegang heeft tot de informatie in het CIOT-informatiesysteem? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen, hoe heeft dit kunnen gebeuren en welke maatregelen worden getroffen om deze toegang niet langer te laten plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er herhaaldelijk is geconstateerd dat er gebrekkige controle is op verschaffing van toegang tot het informatiesysteem, bijvoorbeeld in het Eindrapport audit CIOT 2008 en recentelijk nog in het rapport CIOT bevraging Proces en rechtmatigheid uit 2012? Hoe kan het dat de problemen, waarvan al jaren wordt beloofd ze op te lossen, dan nog steeds voorkomen? Klopt het dat verbeteringen nu verder doorgeschoven zijn naar eind 2013? Zo ja, waarom zijn deze verbeteringen weer verder vooruitgeschoven?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraak dat het nodig lijkt om de stok achter de deur te handhaven, namelijk eventuele afsluiting van het CIOT, indien en zolang de opsporingsdienst niet aan de normen voldoet2? Zijn er, sinds u deze uitspraak heeft gedaan, ook diensten afgesloten (geweest) van het CIOT-informatiesysteem? Als een dienst bij de komende rapportage niet aan alle normen voldoet, bent u dan bereid de consequenties uit te voeren?
De door u aangehaalde uitspraak heb ik gedaan in mijn schriftelijke reactie aan de Kamer naar aanleiding van een quick scan bij zes gebruikers van het CIOT in oktober 2011. Er zijn sindsdien geen diensten afgesloten van toegang tot het CIOT. Eventuele afsluiting in de toekomst blijft een optie, waarbij de proportionaliteit van deze afsluiting vanzelfsprekend moet worden gewogen.
Deelt u de mening dat het niet verstandig is om de opsporingsbevoegdheden van de politie uit te breiden als duidelijk is dat zij structureel slordig omgaat met de gegevens van zowel verdachte als onverdachte burgers?
Zie antwoord vraag 2.
De Big Brother Awards |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitslag van de Big Brother Awards 2013?1
Ja.
Wat is uw reactie op de expertprijs voor de Belastingdienst en in bijzonder het juryrapport?
Navraag bij de organisatoren van de Big Brother Awards heeft uitgewezen dat er geen juryrapport is. Wel is er een programmaboek voor de uitreiking. Hierin is te lezen dat de Belastingdienst is genomineerd voor twee situaties: het gebruik van de camerabeelden van de landelijke eenheid van de Politie en het opvragen van informatie bij parkeerinstanties.
De reactie van de Staatssecretaris van Financiën hierop is dat het niet zo is dat met de camerabeelden, die de Belastingdienst door gebruik van de camera’s van de landelijk eenheid verkrijgt, de Belastingdienst «alle gegevens van iedereen die over de Nederlandse snelwegen rijdt» verzamelt, zoals het programmaboek stelt. Bij binnenkomst toetst de Belastingdienst de beelden op fiscale relevantie. De niet-fiscaal relevante gegevens worden zo snel mogelijk verwijderd. Dat de Belastingdienst richting parkeerinstanties werkt met algehele in plaats van gerichte gegevensuitvraag is juist omwille van de privacy van betrokkenen. Als de Belastingdienst gericht kentekens zou uitvragen geeft de Belastingdienst aan anderen prijs dat deze kentekens fiscaal relevant zijn. Om die reden heeft de Belastingdienst deze vraag dan ook op deze wijze aan de parkeerinstanties gesteld. De fiscale wetgeving geeft de Belastingdienst de mogelijkheid om aanwezige gegevens bij parkeerinstanties op te vragen. De Belastingdienst heeft van deze mogelijk gebruik gemaakt om de fiscale wetgeving te handhaven.
Wat is uw reactie op de publiekprijs voor de minister van Veiligheid en Justitie? Herkent u het beeld dat geschetst wordt in de toelichting? Erkent u dat in pogingen criminaliteit zo hard mogelijk aan te pakken er soms wordt gekozen voor disproportionele oplossingen, grondrechten worden ingeleverd en dat daarmee de oplossing soms erger is dan de kwaal?
Zoals ik eerder in mijn YouTube-boodschap aan de organisatoren van de Big Brother Awards liet weten heb ik de publieksprijs met gemengde gevoelens in ontvangst genomen. Ik wil niet ontkennen dat ik verantwoordelijk ben voor wetgeving die soms een inperking van de privacy of andere grondrechten betekent, maar ik distantieer mij van de suggestie dat ik geen interesse voor privacy zou hebben. Het tegendeel is waar. Als ik in het licht van nieuwe dreigingen zoals cyberaanvallen op vitale infastructuur uw Kamer voorstellen doe voor nieuwe bevoegdheden voor opsporingsdiensten dan is bij de voorbereiding daarvan goed nagedacht over de vraag of dit voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ook in het debat met uw Kamer staan wij steeds uitvoerig stil bij de noodzaak van de maatregel en bij de vraag of deze voldoende is ingekleed met waarborgen zoals een toetsing vooraf door de officier van justitie of de rechter. Ik meen dan ook dat mijn voorstellen passend zijn en zie de mij toebedeelde prijs eerder als een aanmoediging om goed oog te blijven houden voor het belang van privacy.
Kunt u ingaan op de ontwikkelingen op het gebied van privacy in het algemeen, zoals beschreven in het programmaboek van de Big Brother Awards «de Staat van Privacy»?2
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik zullen uw Kamer nog dit najaar een meer algemene brief sturen over de balans tussen privacy en veiligheid.
Het bericht dat de politie ongeoorloofd ‘stealth’ sms’jes naar mobiele telefoons stuurt om verdachten te kunnen volgen |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met klachten van advocaten en kritische uitspraken van rechters dat de politie veelal ongeoorloofd gebruik maakt van zogenaamde stealth sms?1
Ja.
Klopt het bericht dat de politie al ruim acht jaar gebruik maakt van onzichtbare sms-berichten die naar mobiele telefoons worden verzonden om personen te kunnen volgen?
Ja. De zogenoemde stille sms wordt ingezet bij de opsporing van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en bij het opsporen van voortvluchtigen. Daarnaast kan dit middel ook worden ingezet in het kader van hulpverlening, bijvoorbeeld bij de vermissing van personen. Een stille sms is het verzenden van een voor de gebruiker van de telefoon niet waarneembaar sms-bericht; de aflevering van het bericht wordt echter geregistreerd in de verkeersgegevens van het netwerk doordat de telefoon een bepaalde zendmast aanstraalt. Aan de hand hiervan is het mogelijk om de gebruiker van de telefoon binnen het (zendmast-)gebied, doch niet exact, te traceren.
Wat is uw reactie op de recente uitspraak van het gerechtshof in Den Bosch dat dit middel willekeurig wordt ingezet, betekenisvolle inbreuk kan maken op de privacy van de gsm-drager, de integriteit van de opsporing onvoldoende waarborgt en dat een bijzondere wettelijke grondslag voor het gebruik van deze opsporingsmethode noodzakelijk is?2
De uitspraak van 20 juni 2013 van het Hof Den Bosch wijkt op belangrijke punten af van zowel eerdere uitspraken als ook een aantal latere uitspraken over het gebruik van de stille sms. Zo oordeelt het Hof Den Bosch in een recent arrest3 uitdrukkelijk dat het gebruik van stille sms geen afzonderlijke wettelijke regeling behoeft om rechtmatig te kunnen zijn en evenmin bijzondere risico’s oproept voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing, zodat «ook om die reden geen bijzondere wettelijke grondslag voor deze opsporingsmethode is vereist». Het Hof oordeelt in deze zaak dat door het versturen van stille sms-berichten slechts globaal is vastgesteld waar het betreffende toestel zich bevond, waardoor een zo beperkt beeld is verkregen van de bewegingen van de persoon die de telefoon droeg, dat van een betekenende inbreuk op diens privacy geen sprake was. In een eveneens recent arrest4 oordeelt het Hof Arnhem-Leeuwarden dat het gebruik van de stille sms in de onderhavig zaak gerechtvaardigd is op grond van art. 2 Politiewet (oud).
In deze en eerdere arresten uitten de rechters, vanuit het oogpunt van de transparantie en de toetsbaarheid van het strafproces, ook punten van zorg met betrekking tot de procedurele zorgvuldigheid van het gebruik van dit middel. Politie en OM hebben mij laten weten deze kritische punten ter harte te nemen en de procedure voor de inzet van de stille sms te zullen aanscherpen.
Herkennen de politie, het Openbaar Ministerie en u de kritiek dat rechercheurs de interne regels voor toepassing van stealth sms negeren? Zo ja, wat is uw reactie daarop en wat heeft verzaking van de interne toepassingsregels mogelijk gemaakt? Zo nee, op grond waarvan meent u dat dit beeld onjuist is?
Nee. Het beeld dat ik krijg van Politie en OM is dat de interne regels worden nageleefd. Op punten lieten die regels echter ruimte toe, zoals de keuze om de inzet van het middel niet aan het dossier toe te voegen of niet uitgebreid de inzet duur en frequentie te verbaliseren. Zoals ook vermeld in antwoord op vraag 3 worden deze interne procedures door politie en OM herzien.
Welke voorwaarden voor toepassing van stealth sms’jes zijn precies vastgelegd in de interne richtlijn en op welke wijze wordt in de praktijk toegezien op integere toepassing van dit opsporingsmiddel?
De stille sms mag alleen met toestemming van de officier van justitie worden ingezet. De officier van justitie toetst aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en neemt daarbij in overweging dat de wijze waarop het middel wordt ingezet niet in betekenende mate inbreuk mag maken op grondrechten, zoals de privacy van betrokkenen. Bij de inzet van een stille sms is onder andere vereist dat er een spoedeisend en zwaarwegend onderzoeksbelang is en er geen andere, minder ingrijpende methoden voorhanden zijn waarmee een (globale) geografische positie van de telefoon kan worden vastgesteld. Zoals in het antwoord op vraag 1 is opgemerkt, wordt de aflevering van een stil sms-bericht geregistreerd in de verkeersgegevens van de gebruiker van de mobiele telefoon. Deze verkeersgegevens worden door de officier van justitie met een afzonderlijk bevel gevorderd bij de aanbieder van het mobiele telefonienetwerk.
Wordt bijgehouden hoe vaak dit middel sinds 2005 is toegepast en in hoeverre is in die gedocumenteerde gevallen sprake geweest van een als verdachte aangemerkt persoon, waarbij een proces-verbaal is opgesteld en schriftelijk en gemotiveerd toestemming verleend is door een Officier van Justitie? Zo ja, door wie wordt toepassing bijgehouden en hoe vaak was dit het geval? Zo nee, waarom is geen sprake van documentatie over de inzet van dit opsporingsmiddel?
Politie en OM hebben mij laten weten dat het belang van de opsporing en vervolging zich ertegen verzet om publiekelijk informatie te verstrekken over het aantal keer dat de stille sms is ingezet.
In hoeveel gevallen is dit opsporingsmiddel aangevoerd als bewijs in een strafzaak en heeft het middel bijgedragen aan een veroordeling?
Hiervan wordt geen afzonderlijke registratie bijgehouden.
Bent u voornemens om op korte termijn de wenselijkheid en het toepassingskader van de zogenaamde stealth sms te herzien en de Kamer voor 1 oktober 2013 per brief te informeren over te nemen maatregelen in het belang van de integriteit van de opsporing?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op de voorgaande vragen is de integriteit van de opsporing niet in het geding. Ik zie dan ook geen aanleiding om het toepassingskader van de stealth sms te herzien, afgezien van de procedurele aanscherpingen zoals genoemd in antwoord op vragen 3 en 4.
De effecten van de wijziging van het landgebonden asielbeleid Somalië |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe heeft u vastgesteld dat de Somaliërs zijn teruggekeerd vanwege ontstane twijfel over de nationaliteit?1 Hoe zijn deze mislukte uitzettingen te rijmen met de terugkeerafspraken die met de Somalische autoriteiten zijn gemaakt? Bieden deze terugkeerafspraken garanties dat de Somalische autoriteiten asielzoekers bij uitzetting ook daadwerkelijk zullen terugnemen?
Op basis van informatie verkregen van de betrokken luchtvaartmaatschappij en de Somalische grensbewakingsautoriteit ben ik op de hoogte gekomen van de twijfel aan de Somalische nationaliteit van deze twee vreemdelingen. Het weigeren van deze vreemdelingen is niet strijdig met de gemaakte afspraken die immers zien op de toegang van Somalische onderdanen op het grondgebied van Somalië. De grensbewakingsautoriteit wordt volgens afspraak van tevoren geïnformeerd over de terugkomst van zowel personen die worden uitgezet als degenen die worden gefaciliteerd bij zelfstandige terugkeer. Aan de grens vindt de gebruikelijke controle plaats en de verantwoordelijke autoriteit kan na onderzoek tot de conclusie komen dat de betrokken persoon niet de Somalische nationaliteit bezit. De gemaakte afspraken bieden naar mijn mening voldoende garantie dat de Somalische autoriteiten onderdanen die uitgezet worden terugnemen, mits voor hen voldoende vaststaat dat zij de Somalische nationaliteit hebben (waarin betrokkenen zelf ook een rol hebben).
Kunt u nader specificeren hoeveel asielzoekers vrijwillig zijn teruggekeerd naar Somaliland en hoeveel naar Zuid- en Centraal Somalië?2
In beginsel wordt geregistreerd naar welk land een vreemdeling terugkeert en niet naar welk gebied. Aangezien het de vreemdeling vrij staat om na aankomst in het herkomstland door te reizen heb ik geen zicht op waar de vreemdeling zich uiteindelijk vestigt.
Waarom verschilt het antwoord op vraag 3 van de eerdere vragen over de effecten van de wijziging van het landgebonden asielbeleid Somalië van hetgeen namens u bij de rechtbank in Rotterdam is uiteengezet?3
Ik volg u niet in de stelling dat deze informatie met elkaar strijdig is.
Bent u van mening dat er voor de Somaliërs die worden vastgehouden in vreemdelingendetentie voldoende zicht op uitzetting is?4
Ja. Er bevinden zich (gestelde) Somaliërs in vreemdelingendetentie voor de uitzetting naar hun herkomstland of naar een ander land, bijvoorbeeld in het kader van een Dublin-claim. Voor zover uw vraag ziet op de uitzetting naar Somalië, twijfel ik gelet op de gemaakte afspraken met de Somalische federale autoriteiten niet aan de mogelijkheden tot uitzetting. Ook het feit dat zelfstandige terugkeer naar Somalië plaatsvindt, bevestigt mij in dit standpunt. Indien in een individueel geval geen zicht meer is op uitzetting, bijvoorbeeld door een getroffen interim- measure of voorlopige voorziening, dan wordt de vreemdelingenbewaring beëindigd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich in een zitting van 9 augustus jl. over de vraag gebogen of er zicht is op uitzetting naar Somalië en zal hierover naar verwachting op korte termijn uitspraak doen. Uiteraard zal ik gevolg geven aan deze uitspraak indien de Afdeling oordeelt dat er onvoldoende zicht is op uitzetting naar Somalië.
Wat is uw reactie op het bericht dat Artsen zonder Grenzen, dat al sinds 1991 actief is in Somalië, uit Somalië vertrekt omdat het daar te onveilig is geworden? Blijft u bij uw standpunt dat het veilig genoeg is voor Somaliërs om terug te keren?5
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief over de wijziging in het landgebonden asielbeleid Somalië6, blijkt uit het laatste ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken dat er groepen zijn die specifieke risico’s lopen vanwege op hen gerichte aanslagen door Al-Shabaab. Het betreft personen die politieke activiteiten verrichten voor de Somalische autoriteiten, medewerkers van ngo’s en journalisten. De door Artsen Zonder Grenzen genomen beslissing ligt in de lijn van het beeld dat ten grondslag ligt aan het asielbeleid voor Somalië. Met de zorgwekkende situatie in Somalië en positie van bijzondere groepen wordt bij het nemen van individuele beslissingen zeer wel rekening gehouden. Dat betekent echter niet dat iedere asielzoeker uit Somalië bij voorbaat bescherming behoeft. Als uit een individuele afweging, die de asielzoeker door de rechter kan laten toetsen, blijkt dat terugkeer verantwoord is, dan zal de betreffende asielzoeker het vertrek ook ter hand moeten nemen.
Is het feit dat er inmiddels dertien «interim measures» zijn afgegeven door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) voor u reden om pas op de plaats te maken en af te zien van (pogingen tot) uitzettingen naar Zuid-Centraal Somalië totdat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een inhoudelijke uitspraak heeft gedaan over de veiligheidssituatie? Bent u bereid opvang te verlenen aan asielzoekers afkomstig uit Zuid- en Centraal Somalië totdat het EHRM een dergelijke uitspraak heeft gedaan?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op uw vraag 5 van mijn antwoorden op uw eerdere vragen over dit onderwerp7.
Het plaatsen van hongerstakers in een isoleercel |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hongerstakers nog altijd in kale isoleercellen opgesloten»?1
Ja. De aanleiding voor het artikel is een uitspraak van de beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht bij het Detentiecentrum Schiphol.
Heeft u de Nationale ombudsman toegezegd dat er geen hongerstakers meer in de isoleercel zullen worden gezet?
De Nationale ombudsman heeft in 2010 in een rapport de aanbeveling gedaan om bij de directeuren van de justitiële inrichtingen onder de aandacht te brengen dat wanneer hongerstakers in een observatiecel worden geplaatst, in deze cel zoveel mogelijk faciliteiten moeten worden geboden zoals in een reguliere cel (meubilair, televisie, radio, etc.) en een hongerstaker andere kleding moet worden verstrekt dan scheurkleding. Bij brief van 8 juni 2011 heb ik aan de Nationale ombudsman gemeld deze aanbeveling te zullen overnemen.
Deelt u de mening dat het plaatsen van mensen in een isoleercel een zeer vergaande maatregel is en schadelijke effecten voor de betrokkene kan hebben?
Ik deel de mening dat het afzonderen van ingeslotenen een vergaande maatregel is. Om die reden gaan de inrichtingen terughoudend om met deze maatregel. De maatregel wordt overigens in de meeste gevallen toegepast met het oog op de bescherming van de ingeslotene. Kortheidshalve verwijs ik naar het themarapport «Plaatsing in isolatie in huizen van bewaring en gevangenissen» van de toenmalige Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) van mei 2012 en mijn beleidsreactie daarop die is opgenomen in mijn gebundelde beleidsreactie op rapporten van de Inspectie Veiligheid en Justitie (TK, Vergaderjaar 2012–2013, 24 587, nr. 482).
Hoe vaak zijn er in het afgelopen jaar mensen in een isoleercel geplaatst vanwege een hongerstaking of dorststaking en voor hoe lang? Wanneer wordt besloten om iemand weer uit de isoleercel te plaatsen? Welke voorwaarden worden daaraan gesteld?
In mijn brief van 15 mei 2013 (TK, Vergaderjaar 2012–2013, 19 637, nr. 1667) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aantal personen dat in mei 2013 groepsgewijs in honger- dan wel dorststaking is gegaan en het aantal personen dat in observatie is geplaatst. Bij eerder genoemde gebundelde beleidsreactie heb ik uw Kamer geïnformeerd over omvang en redenen voor de toepassing van afzondering in detentiecentra.
Uitgangspunt is dat een eet- en/of drinkstaker op een reguliere afdeling verblijft. Een ingeslotene wordt pas onder cameratoezicht geplaatst en/of geïsoleerd als daar een medische reden voor is (of bij wijze van ordemaatregel indien nodig). De maatregel wordt beëindigd zodra geen grond voor observatie meer bestaat.
Wanneer is de directie bevoegd cameratoezicht toe te passen bij hongerstakers? Is het ook mogelijk om cameratoezicht, indien nodig, in de eigen cel te faciliteren?
De directeur is op grond van artikel 24 a Pbw bevoegd om te bepalen dat een ingeslotene die in een afzonderingcel verblijft, door middel van een camera wordt geobserveerd indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is. Alvorens hij hiertoe beslist, wint hij het advies in van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.
Het is niet mogelijk om cameratoezicht op de eigen cel te faciliteren. Een reguliere cel is onvoldoende overzichtelijk om door middel van cameratoezicht de veiligheid van de ingeslotene te waarborgen. Bovendien verblijven de meeste vreemdelingen met twee personen op cel waardoor het plaatsen van cameratoezicht zou ingrijpen op de privacy van de celgenoot.
Welke implicaties heeft de uitspraak van de commissie van toezicht voor het beleid ten aanzien van het gebruik van de isoleercel in vreemdelingendetentie?
Conform mijn toezegging in reactie op het eerder genoemde rapport van de ISt van 2011 worden honger- en dorststakers geplaatst in afzonderingscellen met meer faciliteiten. De hiervoor noodzakelijke aanpassingen van de afzonderingscellen in Detentiecentrum Schiphol zijn in mei van dit jaar gereed gekomen.
De uitzetting van een zieke asielzoeker |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In hoeverre was u op de hoogte van de situatie van de 6-jarige Renata?1
Graag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Van Hijum (CDA) over deze kwestie. In die antwoorden ga ik in op de procedurele gang van zaken, waaronder begrepen het aantal medische contactmomenten. Vanwege het medisch beroepsgeheim dat geldt voor medische dossiers en vanwege het door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) aangekondigde onderzoek, kan ik op dit moment geen uitspraken doen over de inhoudelijke aspecten van het medisch handelen in deze zaak.
Kunt u een gedetailleerd feitenrelaas geven over de medische aanpak van dit meisje? Wie wist wat op welk moment?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u vervolgens aangeven hoe dit feitenrelaas zich verhoudt tot de gepresenteerde gegevens in het tv-programma De Vijfde Dag?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw definitie van «de menselijke maat» en in hoeverre bent u van mening dat deze werkwijze in dit geval van toepassing is geweest?
Zoals ik in het debat van 18 april 2013 over het rapport van de Inspectie Veiligheid en Justitie inzake een zelfmoord van een gedetineerde reeds uitvoerig met uw Kamer heb gewisseld, heb ik met de menselijke maat willen aangeven dat er bij de uitvoering van beleid oog dient te zijn voor de individuele vreemdeling. Die menselijke maat is nu reeds in de uitvoering aanwezig, maar het betreffende rapport van de IVenJ heeft duidelijk gemaakt dat het op een aantal plaatsen beter kan en moet. Ik heb tevens aangegeven met de term menselijke maat niet te doelen op een wijziging van het restrictieve uitgangspunt van het Nederlandse toelatingsbeleid of van de maatregelen uit het regeerakkoord. Voor alle duidelijkheid, de casus van Renata speelde in november vorig jaar (zij verbleef in Nederland van 13 juni 2012 tot en met 26 november 2012). De casus Dolmatov en de discussie daaromtrent vonden plaats in de periode februari-april 2013.
Zoals gemeld in mijn beantwoording van de vragen van het lid Van Hijum, hadden Renata en haar ouders toegang tot de medische zorg en wil ik voorts niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van de IGZ en de IVenJ.
Bent u met het oog op de ernst van de zaak bereid deze vragen voor 9 augustus 2013 te beantwoorden?
Ja.
De effecten van de wijziging van het landgebonden asielbeleid Somalië |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel Somaliërs zijn er gedwongen uitgezet sinds het ambtsbericht van 30 november 2012?
Er zijn sinds de beleidswijziging die volgde op dit ambtsbericht, tot op heden, enkele personen1 gedwongen naar Somalië teruggekeerd, maar deze personen zijn aan de grens geweigerd door de grensbewaking vanwege een ontstane twijfel omtrent de nationaliteit. Deze personen hebben eerder in Nederland te kennen gegeven uit Somalië afkomstig te zijn en er waren geen aanwijzingen dat dit anders zou zijn.
Wat is het effect tot op heden voor de mate waarin mensen vrijwillig willen terugkeren? Kunt u dit onderbouwen met cijfers?
In 2012 zijn er circa 10 vreemdelingen vrijwillig teruggekeerd naar Somalië en in 2013 zijn er tot en met juni circa 20 vreemdelingen vrijwillig teruggekeerd2. Uit het laatste ambtsbericht Somalië kan afgeleid worden dat er sprake is van een verbeterde situatie in met name Mogadishu. Hierdoor is gedwongen terugkeer naar Somalië weer mogelijk, waardoor vreemdelingen mogelijk eerder geneigd zijn vrijwillige terugkeer ter hand te nemen.
Welke afspraken zijn er met Somalië gemaakt? Wordt ook gebruik gemaakt van uitzetdelegaties, zoals bij Guinee?
Met de federale autoriteiten van Somalië is de afspraak gemaakt dat ongeveer vier weken voor gedwongen vertrek een kennisgeving aan de autoriteiten van Somalië wordt gegeven. Als binnen twee weken geen negatief bericht van de autoriteiten wordt ontvangen, kan de vlucht worden geboekt. Voor het reizen naar Somalië wordt volgens gemaakte afspraken met de federale autoriteiten gebruik gemaakt van een EU-staat. Er is geen sprake van taskforces, zover hiermee bedoeld wordt delegaties die vanuit Somalië naar Nederland komen.
Hoeveel Somaliërs bevinden zich op dit moment in vreemdelingendetentie? Is de gemiddelde verblijfsduur in detentie toegenomen sinds het nieuwe ambtsbericht?
Hoeveel «interim-measures» zijn er inmiddels afgegeven door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar aanleiding van pogingen om Somaliërs uit te zetten? Welke consequenties heeft dit? Ziet u hierin reden om het beleid ten aanzien van Somalië te wijzigen?
Sinds 30 november 2012 is in 13 aanhangige zaken door het EHRM een niet nader gemotiveerde voorlopige maatregel (interim measure) op basis van Regel 39 van het Procesreglement van het Hof opgelegd (stand van zaken op 29 juli 2013). Hierbij merk ik nog het volgende op. De regering wordt niet op de hoogte gesteld als een klager het Hof heeft verzocht om oplegging van een voorlopige maatregel, maar dit verzoek is afgewezen. Ik kan u derhalve geen cijfers verstrekken over de afgewezen verzoeken tot oplegging van een voorlopige maatregel. Wel kan ik u melden dat het Hof niet in alle aan de regering gecommuniceerde klachten tevens een voorlopige maatregel oplegt. Daarnaast werd in de genoemde periode in één zaak het verzoek tot oplegging van een voorlopige maatregel ingetrokken nadat bleek dat de vreemdeling vrijwillig terug wenste te keren naar Somaliland en om die reden in contact was getreden met het IOM (Internationale Organisatie voor Migratie).
Het gegeven dat het Hof in een aantal zaken een voorlopige maatregel heeft opgelegd heeft tot gevolg dat de betreffende vreemdelingen gedurende hun procedure voor het EHRM niet zullen worden uitgezet, de vreemdelingenbewaring – voor zover daarvan sprake is – wordt opgeheven en dat aan hen in beginsel opvang wordt verleend. De toewijzing van een – niet gemotiveerde – voorlopige maatregel heeft geen gevolgen voor het staande beleid. De maatregel geeft immers geen inhoudelijk oordeel over de merites van de zaak, maar schort uitzettingshandelingen op totdat het Hof zich heeft kunnen buigen over de merites van de zaak. Voorlopige maatregelen zijn dus tijdelijke bevriezingsmaatregelen en geen «uitspraken» van het Hof.
Mocht het zo zijn dat een bodemuitspraak van het EHRM mij noodzaakt mijn beleid te herzien, dan zal ik hier uiteraard uitvoering aan geven. Het is overigens nog niet bekend wanneer een Hofuitspraak te verwachten is.
Hoe verloopt de pilot door het EASO (European Asylum Support Office) over het verzamelen en delen van reeds beschikbare landeninformatie voor Somalië? Zal dit resulteren in een Europees ambtsbericht? Zo ja, per wanneer?
Het doel van de pilot is een efficiëntere verspreiding en uitwisseling van reeds aanwezige landeninformatie onder alle lidstaten. Op 5 en 6 september 2013 vindt de eerste EASO- bijeenkomst van de Somalië-werkgroep plaats op Malta. Deelnemers zijn Country of Origin (COI)-specialisten van immigratiediensten van verschillende EU-lidstaten, waaronder Nederland. Het is nog niet bekend of de samenwerking zal resulteren in een Europees ambtsbericht.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van Amnesty International dat terugkeer naar Zuid- en Centraal-Somalië in strijd is met het internationale recht?1 Wat is uw reactie hierop?
Dit standpunt van Amnesty International deel ik niet. Asielaanvragen van alle Somaliërs worden individueel beoordeeld en hierbij wordt de veiligheidssituatie in het land in aanmerking genomen. Pas na deze beoordeling is terugkeer van de asielzoeker aan de orde, als is vastgesteld dat geen asielbescherming nodig is.
In mijn brief aan uw Kamer5 en in eerdere antwoorden op Kamervragen6 over de wijzigingen in het asielbeleid ten aanzien van Somalië heb ik aangegeven dat de herwaardering van de situatie in Mogadishu – die niet langer wordt gekwalificeerd als situatie als beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn – met zich meebrengt dat de belemmeringen voor gedwongen terugkeer naar alle delen van Somalië zijn weggenomen. Ik heb daarom aangegeven dat ik gedwongen terugkeer naar Somalië, met de nodige zorg, weer ter hand ga nemen. Ten aanzien van Zuid- en Centraal-Somalië (buiten Mogadishu) is er geen sprake van een situatie waarin een ieder gevaar loopt louter door zijn aanwezigheid aldaar. In individuele gevallen kan er sprake zijn van een 3 EVRM-risico, zoals wanneer iemand zich niet kan handhaven onder Al-Shabaab en terug moet keren naar of door een gebied dat onder hun controle staat, of als er sprake is van «verwestersing». Ook hierover heb ik u eerder geïnformeerd en mijn beleid is in overeenstemming met het oordeel van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de uitspraak inzake Sufi en Elmi7.
Afgeluisterde EU-diplomaten |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «VS bespioneert EU-diplomaten», waaruit blijkt dat de Amerikaanse National Security Agency de diplomatieke vestiging van de EU in Washington bespioneert en diplomaten in EU-vestigingen in Brussel en New York afluistert?1
Wij hebben met zorg kennis genomen van de berichtgeving over de vermeende spionageactiviteiten. Het is belangrijk om nu eerst meer duidelijkheid te krijgen over de feiten.
Bent u bereid dit in EU-verband aan te kaarten en bilateraal de Amerikaanse vertegenwoordiger aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft de Amerikaanse autoriteiten reeds op hoog niveau en via verscheidene kanalen aangesproken. Zo heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken om opheldering gevraagd naar aanleiding van de berichtgeving. Europese en Amerikaanse experts zullen zich gezamenlijk buigen over de problematiek van inlichtingenvergaring en dataprotectie. Nederland steunt deze aanpak. Op basis van de bevindingen zullen wij ons beraden op vervolgstappen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over de «Praktijken, gevolgen en wettelijke kaders bij aftappen van gegevens»?
Ja.
Het bericht dat justitie “superdrones” mag lenen van defensie |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Justitie gebruik mag maken van de nieuwe «drone», de zogenoemde ScanEagle, die onlangs in twaalfvoud door Defensie is aangeschaft?1
In beginsel kunnen alle beschikbare defensiecapaciteiten worden ingezet bij verzoeken van civiele autoriteiten om militaire bijstand. Dit geldt dus ook voor de Scan Eagle.
Het zal nog enige tijd duren totdat de Scan Eagle gereed is voor ondersteuning van civiele autoriteiten. De nieuwste versie van de Scan Eagleis op 26 juni jl. door Defensie in gebruik genomen. Het betreft twee systemen met elk een grondstation en drie vliegtuigen. Deze versie mag wel boven Nederland vliegen maar het bedienend personeel is hiervoor nog niet gekwalificeerd. Zodra dit wel het geval is, wordt in overleg met de civiele autoriteiten bezien of de Scan Eagleeen geschikt middel is voor strafrechtelijke opsporing of handhaving van de openbare orde. De huidige juridische kaders voor de inzet van onbemande vliegtuigen, ook voor ondersteuning van de civiele autoriteiten, volstaan.
Klopt het dat deze geavanceerde «drone» veel langer en op veel grotere hoogte kan vliegen en uitgerust is met een daglicht- en infraroodcamera?
De Scan Eagle beschikt over een infrarood- of een daglichtcamera. De daglichtcamera is van betere kwaliteit dan die van de Raven. Dit is nodig vanwege de grotere hoogte (tot maximaal 6.000 meter) waarop de Scan Eagle opereert. De Scan Eagle kan vliegend op de operationele hoogte personen niet herkenbaar in beeld brengen. Als de Scan Eagle erg laag vliegt en de persoon in kwestie omhoog kijkt, is dit mogelijk wel het geval. Opereren op een dergelijk lage hoogte is echter zeer ongebruikelijk en in de meeste gevallen niet toegestaan uit veiligheidsoverwegingen.
Bent u van plan dit geavanceerde type «drone» in te zetten voor opsporing door de politie? Zo ja, waarvoor en onder welke voorwaarden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het risico voor de privacy groter bij de inzet van dit type geavanceerd onbemand spionagevliegtuig, waarmee 16 uur non stop onopgemerkt op 5 kilometer boven Nederland kan worden gevlogen en dat uitgerust is met een daglicht- en een infraroodcamera, gelet op het feit dat u eerder de Kamer liet weten dat de privacy niet in het geding was doordat met de bestaande Raven «drones» slechts kort kan worden gevlogen en geen haarscherpe beelden kunnen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bij toenemende technische mogelijkheden het des te belangrijker wordt om de inzet van «drones» goed en transparant te reguleren en dat de bestaande wetgeving op dit punt onvoldoende is om de inzet van de ScanEagle «drone» van goede kaders te voorzien? Zo ja, wanneer kan de Kamer een (wets)voorstel tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid in het belang van transparantie over de inzet van «drones» boven Nederlands grondgebied alle evaluaties over de inzet van onbemande vliegtuigjes door justitie openbaar te maken en aan de Kamer te sturen?
Het is niet een standaardprocedure voor de politie om iedere inzet van een Raven van Defensie met een evaluatie af te sluiten. Voor zover dergelijke evaluaties wel zijn gemaakt, lenen zij zich bovendien niet voor openbaarmaking omdat zij veelal informatie bevatten over de opsporingsonderzoeken waarbij de Raven is ingezet.
Bent u bereid in nieuwe regelgeving af te zien van toestemming voor de inzet van «drones», tenzij deze inzet plaatsvindt op basis van een verzoek vooraf door het bevoegde gezag en met een onderbouwing van de subsidiariteit en proportionaliteit naar de gemeenteraad?
In de bestaande regelgeving is reeds opgenomen dat bijstand door Defensie aan de civiele autoriteiten alleen geschiedt op grond van een voorafgaand verzoek door het bevoegd gezag. Dit is de burgemeester indien een UAV wordt ingezet in het kader van de handhaving van de openbare orde en de officier van justitie indien een UAV wordt ingezet in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Hiervoor is dus geen nieuwe regelgeving vereist. Voorafgaand aan het verzoek om inzet van een UAV in het kader van bijstand door Defensie aan de civiele autoriteiten beoordeelt het bevoegd gezag onder meer de proportionaliteit en de subsidiariteit.
In hoeverre kunt u garanderen dat de inzet van de ScanEagle boven Nederlands grondgebied geen veiligheidsrisico vormt voor verstoring van het radioverkeer van vliegtuigen boven Nederland en dat hiermee de veiligheid van het vliegverkeer en van mensen op de grond op geen enkele wijze in het geding komt?
Indien uw vraag doelt op de datalink-communicatie tussen het grondstation en de Scan Eagle is het van belang onderscheid te maken tussen de analoge en de digitale versie van de Scan Eagle. De analoge versie is verworven voor de antipiraterijmissie en is vorig jaar ingezet vanaf de Zr. Ms. Rotterdam. Dit systeem bestaat uit een grondstation en zes vliegtuigen. Vanwege mogelijke interferentie met civiele telecommunicatie mag deze analoge versie van het systeem niet boven Nederland worden ingezet. Defensie heeft de digitale versie van de Scan Eagle op 26 juni jl. in gebruik genomen. Deze versie maakt gebruik van een andere frequentieband waardoor geen verstoringen kunnen optreden en kan mogelijk op termijn wel boven Nederland worden ingezet ter ondersteuning van civiele autoriteiten. Zie hierover ook het antwoord op vragen 1, 3 en 5.
Op welke plekken in Nederland kan op 5 km hoogte gevlogen worden zonder overlast en zonder verkeersleiding, gezien het drukke luchtruim van Nederland?
Een luchtverkeersleidingsinstantie controleert al het verkeer boven een hoogte van ongeveer twee kilometer. Eventuele overlast is sterk afhankelijk van de locatie, de duur en het tijdstip van de vlucht. Dit geldt ook voor de combinatie van civiele en militaire bemande luchtvaart. Militaire luchtvaart die vanwege de aard van de vluchtuitvoering niet kan worden gecombineerd met regulier civiel luchtverkeer, vindt plaats in tijdelijk gesloten luchtruim ten behoeve van militaire oefeningen.
Kan eventuele hinder voor het vliegverkeer betekenen dat de ScanEagle op lagere hoogte ingezet zal worden?
De Scan Eagle heeft een maximale vlieghoogte van 6.000 meter en kan op een lagere hoogte worden ingezet. De keuze hiervoor is sterk afhankelijk van het type operatie, aard van de vluchtuitvoering, locatie, duur en tijdstip van de inzet. De inzet van de Scan Eagle wordt in alle gevallen gecoördineerd met de verantwoordelijke luchtverkeersdienstverleningsorganisaties die in het Nederlandse luchtruim de veiligheid borgen en de overlast voor het overige vliegverkeer minimaliseren. Net als bij andere militaire luchtvaartactiviteiten vindt nauwe afstemming plaats om een veilige en efficiënte afhandeling van het verkeer in het luchtruim te verzekeren.
Welke afspraken zijn gemaakt met Luchtverkeersleiding Nederland over de inzet van de ScanEagle?
Met de Luchtverkeersleiding Nederland worden afspraken gemaakt over vluchten met de Scan Eagle, in een tijdelijk gesloten luchtruim dat onder controle van de Luchtverkeersleiding Nederland valt. Deze procedure is gelijk aan de wijze waarop ook de inzet van de Raven buiten militaire oefengebieden is geregeld.
Hoeveel Nederlandse «drones» zijn de afgelopen vijf jaar verongelukt en wat was daarvan de oorzaak?
Defensie heeft in de afgelopen vijf jaar de beschikking gehad over vier verschillende typen UAV’s. Dit zijn de Sperwer, deAerostar 2, de Raven en sinds kort de Scan Eagle.
Tijdens de inzet van de Sperwer in Afghanistan van 2008 tot 2009 hebben zich vijf incidenten gerelateerd aan de landing of lancering voorgedaan. In alle gevallen was er alleen sprake van materiële schade aan het eigen systeem. De Sperwer is inmiddels uitgefaseerd.
Sinds 2009 zijn er vijf incidenten geweest met de Raven, een kleine UAV (spanwijdte 1,37 meter, gewicht 2,1 kilo), die kunnen worden aangemerkt als ongeluk. Deze incidenten zijn in drie gevallen veroorzaakt door bedieningsfouten en in twee gevallen door een technisch mankement. Naar aanleiding van één incident heeft Defensie nader onderzoek ingesteld. Dit betrof een voorval op 25 januari jl. waarbij een Raven na een defect een voorzorgslanding heeft uitgevoerd in de Rijkewoerdse Plassen bij Arnhem. In afwachting van de uitkomsten van het onderzoek is destijds het vliegen met de Raven door Defensie tijdelijk gestaakt. Dit onderzoek heeft niet geleid tot twijfels over de luchtvaardigheid en de veiligheid van het toestel en de vluchten zijn daarna hervat. In alle gevallen was er geen sprake van personele of materiele schade.
Bent u bereid een vliegverbod af te kondigen voor dit nieuwe type «drone» totdat u met de Kamer van gedachte heeft kunnen wisselen over de nieuwe regels over de inzet van spionagevliegtuigjes?
Ik zie geen reden om een vliegverbod af te kondigen. De huidige juridische kaders voor de inzet van onbemande vliegtuigen, ook voor ondersteuning van de civiele autoriteiten, volstaan. Bovendien is de Scan Eagle een militaire capaciteit die primair bedoeld is voor de ondersteuning van militaire operaties op het land en op zee (bijvoorbeeld ter ondersteuning van de antipiraterijmissie). Hiertoe moet het gehele systeem oefenen en trainen om over de juiste kwalificaties te beschikken. Een vliegverbod zou betekenen dat missies niet kunnen worden ondersteund.
Zoals vermeld in antwoord op vragen 1, 3 en 5 is de inzet van de Scan Eagle ter ondersteuning van civiele autoriteiten vooralsnog niet aan de orde.
Bent u bereid de Kamer bij de begrotingsbehandeling jaarlijks te informeren over het aantal malen dat «drones» zijn ingezet en voor welke doeleinden evenals over de kosten die gepaard gaan met de inzet door justitie en de bekostiging daarvan?
Hoofdstuk 4 van het jaarverslag en de slotwet van Defensie bevat een uitgebreide uiteenzetting over de vele vormen van inzet door de krijgsmacht. Dit hoofdstuk bevat ook een tabel met een weergave van de inzet van alle militaire capaciteiten ter ondersteuning van civiele autoriteiten, waaronder de inzet van UAV’s. Dergelijke inzet geschiedt onder gezag en verantwoordelijkheid van de civiele autoriteiten. In veel gevallen worden de resultaten van UAV-inzet gebruikt voor lopend justitieel onderzoek en kunnen daarover in beginsel geen mededelingen worden gedaan. De uitgaven die samenhangen met het verlenen van deze militaire bijstand worden verrekend op grond van het Convenant inzake de Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht (FNIK). Hiervoor hebben het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten structureel een bedrag ter beschikking gesteld aan het ministerie van Defensie. Het ministerie van Defensie verantwoordt deze additionele uitgaven onder artikel 1 – Inzet van de defensiebegroting.
Het regime in vreemdelingendetentie |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgnomen van de uitzending van «De vijfde dag» van 19 juni 2013?
Ja.
Welke mogelijkheden hebben vreemdelingen een klacht in te dienen tegen de wijze waarop zij behandeld worden in detentie?
Ingeslotenen die gedetineerd zijn op grond van artikel 6 en 59 van de Vreemdelingenwet 2000 kunnen zich op grond van artikel 14 van het Reglement Regime Grenslogies, respectievelijk artikel 60 van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw), beklagen over door en namens de directeur van de inrichting genomen beslissingen. Eerste aanspreekpunt voor een ingeslotene die zich wil beklagen, is de maandcommissaris van de Commissie van Toezicht van de betreffende inrichting. De maandcommissaris adviseert de ingeslotene om al dan niet een formele klacht in te dienen, of voor bemiddeling te kiezen. Indien de ingeslotene besluit tot het indienen van een formele klacht, dan kan dit bij de beklagcommissie. Deze commissie behandelt de klacht tijdens een hoorzitting. Zowel de ingesloten, als de inrichtingsdirecteur, wordt op dat moment in de gelegenheid gesteld om een toelichting te geven op de klacht. De ingeslotene kan zich hierbij bovendien laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere vertrouwenspersoon. De beklagcommissie doet vervolgens uitspraak, met als uitkomst een gegrond-, ongegrond- of niet-ontvankelijkheidsverklaring.
Tegen de uitspraak van de beklagcommissie kan de ingeslotene die klaagt op grond van de Pbw beroep instellen bij de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming. Indien een klacht gegrond wordt verklaard, wordt de betreffende beslissing teruggedraaid of, indien dit niet mogelijk is, een schadevergoeding uitgekeerd.
Kunt u over de afgelopen vijf jaar, per jaar en per instelling, aangeven hoeveel klachten er zijn ingediend door vreemdelingen over het regime binnen de vreemdelingendetentie en de grensdetentie?
De capaciteit voor vreemdelingenbewaring is de afgelopen vijf jaar gehuisvest in verschillende inrichtingen. Een aantal van deze inrichtingen is inmiddels gesloten, voorts is er capaciteit afgebouwd en is oude capaciteit vervangen door nieuwbouw. In de bijlage1 bij deze antwoorden vindt u een tabel waarin per inrichting, per jaar, over de afgelopen vijf jaar, wordt aangegeven hoeveel klachten er in totaal zijn ingediend, hoeveel van deze klachten gegrond zijn verklaard en wat de gemiddelde bezetting was. In de laatste kolom wordt uitgesplitst hoeveel klachten gegrond zijn verklaard per 100 bezette plaatsen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat DC Rotterdam pas in 2012 open is gegaan. DC Noord Holland is niet herbenoemd maar wordt in deze tabel gevormd door de locaties Zaandam en Oude Meer, die thans zijn overgegaan in het nieuwe Justitieel Complex Schiphol (JCS). De ontbrekende getallen ten aanzien van 2011 voor DC Alphen, zijn te verklaren door de tijdelijke sluiting in dat jaar. In het algemeen kan worden gesteld dat het aantal ingediende klachten met een dalende lijn is afgenomen van 1214 in 2008 tot 599 in 2012. Ook het aantal klachten dat gegrond is verklaard is, evenredig aan de dalende instroom van het totale aantal klachten, gedaald van 30 in 2008 tot 13 in 2012. Dit dient uiteraard te worden afgezet tegen de gemiddelde bezetting. Het gemiddelde aantal gegronde klachten per 100 bezette plaatsen is afgenomen van 2 naar 1 klacht.
Uit de jaarverslagen van de verschillende Commissies van Toezicht blijkt dat het grootste deel van de klachten wordt afgehandeld door de maandcommissaris. Klachten waarin de maandcommissaris bemiddelt gaan meestal over de kwaliteit en kwantiteit van maaltijden, de prijzen en het assortiment in de inrichtingswinkel en uitval van onderdelen van het dagprogramma. De klachten die formeel en door middel van het klachtenformulier of de zogenoemde klaagschriftprocedure worden ingediend bij de beklagcommissie, zien met name op het activiteitenprogramma, het contact met de buitenwereld, zak- en kleedgeld, vermissing van persoonlijke goederen en plaatsing in een afzonderings- of strafcel. Daarnaast vormen verbouwingen, overplaatsingen of andere veranderingen in het standaard regime aanleiding om een klacht in te dienen.
Hoeveel van deze klachten zijn uiteindelijk gegrond verklaard? Kunt u deze cijfers toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke effecten zal het voorgenomen wetsvoorstel waarmee de vreemdelingenbewaring een eigen bestuursrechtelijk regime krijgt, hebben voor de klachtenprocedure?
In het nieuwe wetsontwerp zal de rechtsbescherming van ingesloten vreemdelingen uiteraard een plaats krijgen. De klachtenprocedure is hét instrument om te waarborgen dat de detentiecentra de rechten van ingeslotenen respecteren en faciliteren. Hoe de klachtenprocedure er precies uit komt te zien, is op dit moment nog niet te zeggen. In het nieuwe bestuursrechtelijke kader zal wat betreft rechtsbescherming als het gaat om de omstandigheden in bewaring in ieder geval rekening worden gehouden met de specifieke situatie van vreemdelingen die zich in vreemdelingenbewaring bevinden. Daarbij komt dat het klachtrecht altijd zal moeten worden toegespitst op de bijzondere situatie van een gesloten setting en daarnaast moet aansluiten bij de speciale relatie die er in detentie is tussen overheid en ingeslotene.
Het Gelderse paard |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is rond het veiligstellen van de toekomst van het Nederlandse paardenras, het Gelders paard, en de uitvoering van de unaniem aangenomen motie Ormel/Snijder-Hazelhoff (februari 2008)?1
Mede naar aanleiding van de motie Ormel/Snijder-Hazelhoff (TK 28 286, nr. 113) zijn er diverse acties ondernomen voor het behoud van het Gelders paard. Daarbij zijn diverse gesprekken gevoerd met onder andere het Koninklijk Warmbloed Paard Nederland (KWPN) en de Gelderlander Paard Associatie. In financiële zin is er onderzoek gesteund, alsmede de Stichting Zeldzame Huisdierrassen. Bij Wageningen Universiteit is het onderzoek naar de genetische diversiteit binnen het Gelders paard en de genetische afstand tot de KWPN rijpaarden afgerond. Daarnaast is de Gelderlander Paard Associatie door het productschap en mijn ministerie geïnformeerd welke mogelijkheden er zijn binnen de fokkerijregelgeving.
Het is nu aan de betrokken partijen zelf om vervolgstappen te ondernemen.
Is uw standpunt nog steeds dat «het huidige fokbeleid niet voldoende garantie biedt om de raskenmerken van het Gelderse paard op lange termijn te behouden», zoals u aangaf in uw brief van 26 februari 2010? Zo neen, waarom niet?
Binnen het KWPN worden Gelderse paarden geselecteerd op basis van onder andere exterieur, karakter en veelzijdige prestaties, zodat deze kenmerken worden behouden. Wel is er binnen de fokkerij van het Gelders paard de mogelijkheid om «nieuw bloed» in te voeren, waardoor genetisch gezien de diversiteit groter wordt. Het bepalen van de selectiecriteria en fokdoelen is een private aangelegenheid van de stamboeken, in dit geval het KWPN.
Deelt u de mening dat afschaffing van het vereiste van Gelders bloed voor het Gelders paard ongewenst is?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete maatregelen bent u bereid te treffen om tot een duurzaam behoud van het Gelders paard te komen? Welke rol speelt de genoemde motie in dat beleid?
Zie antwoord vraag 1.
De additionele dekking van 69 miljoen euro bedoeld om wijzigingen in het masterplan DJI 2013-2018 mee op te vangen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat was de afgelopen vijf jaar (sinds 2008) de hoogte en ontwikkeling van de loon- en prijsbijstelling zoals uitgekeerd aan het ministerie van Veiligheid en Justitie?
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de structurele bedragen (2018) van de jaarlijks uitgedeelde tranches loon- en prijsbijstellingen aan begrotingshoofdstuk VI (Veiligheid en Justitie, voor het jaar 2010: Justitie), geen rekening houdend met departementale herindelingen. De bedragen luiden in miljoenen euro’s.
Jaar
Loonbijstelling
Prijsbijstelling
2008
130,6
15,0
2009
163,8
27,6
2010*
–
17,8
2011**
63,8
82,5
2012**
57,4
57,0
(*) In 2010 is door het kabinet besloten de loonbijstelling (tranche 2010) niet uit te keren en in te zetten ter dekking van de Rijksbrede problematiek
(**) Voor 2011 en 2012 is Rijksbreed alleen het gedeelte van de loonbijstelling uitgekeerd voor de compensatie van de gestegen sociale lastenontwikkeling.
In 2013 is door het kabinet besloten de prijsbijstelling niet uit te keren. Daarnaast is een nullijn voor de loonontwikkeling afgesproken.
De genoemde bedragen zijn, rekening houdend met het Masterplan DJI, reeds volledig aangewend en derhalve niet langer vrij beschikbaar op de VenJ-begroting.
Hoe is de jaarlijkse loon- en prijsbijstelling precies opgebouwd?
Op de aanvullende posten Arbeidsvoorwaarden en Prijsbijstelling worden door het kabinet middelen gereserveerd ter compensatie van de prijsgevoelige en de loongevoelige uitgaven op de departementale begrotingen voor de loon- en prijsstijgingen (inflatie). Dit worden de loon- en prijsbijstelling genoemd.
De loonbijstelling wordt berekend door de grondslag (de loongevoelige uitgaven van de departementale begrotingen) te vermenigvuldigen met de desbetreffende geraamde contractloonontwikkeling en de geraamde stijging van de sociale lasten voor werkgevers.
De prijsbijstelling wordt berekend door de grondslag (de prijsgevoelige gedeelten van de departementale begrotingen) te vermenigvuldigen met de betreffende prijsontwikkeling. De prijsontwikkeling wordt geactualiseerd op basis van de ramingen van het Centraal Planbureau.
Besluitvorming over het uitkeren van de loon- en prijsbijstelling van de Aanvullende Posten naar de departementale begroting vindt plaats bij Voorjaarsnota.
Ten gunste van welke onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie is de jaarlijkse structurele bijstelling de afgelopen vijf jaar uitgekeerd?
Wanneer de loon- en prijsbijstelling aan de VenJ-onderdelen werd uitgekeerd, dan gebeurde dat grosso modo volgens de volgende verdeelsleutel:
loon
prijs
totaal
Nationale Politie
45,5%
29,7%
37,7%
DJI
14,2%
26,4%
20,2%
Raad voor de rechtspraak
8,7%
8,4%
8,5%
Beleid overig
7,7%
8,2%
8,0%
OM
5,9%
3,8%
4,9%
Apparaat bestuursdepartement
2,9%
5,3%
4,1%
COA
1,4%
6,7%
4,0%
Raad voor rechtsbijstand
4,6%
0,5%
2,6%
IND
1,7%
3,5%
2,6%
Bureaus Jeugdzorg
2,3%
1,6%
2,0%
Brede doeluitkering rampenbestrijding
0,8%
2,2%
1,5%
Raad voor de Kinderbescherming
1,5%
1,2%
1,3%
Reclassering Nederland
1,4%
1,0%
1,2%
NFI
0,5%
0,9%
0,7%
DT&V
0,4%
0,4%
0,4%
Hoge Raad
0,3%
0,1%
0,2%
Dienst Justis
0,1%
0,2%
0,1%
CJIB
0,1%
0,0%
0,1%
Is het ministerie van Veiligheid en Justitie ieder jaar verzekerd van een uitkering van de loon- en prijsbijstelling door het ministerie van Financiën?
Nee. Het kabinet besluit (in principe) jaarlijks de loon- en prijsbijstelling wel of niet uit te keren.
Hoeveel bedraagt de loon- en prijsbijstelling voor 2012 zoals door het ministerie van Financiën reeds aan het ministerie van Veiligheid en Justitie is uitgekeerd?
Zie het antwoord op vraag 1.
Ten gunste van welke onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie staat de bijstelling voor 2012 gereserveerd?
De loon- en prijsbijstelling die na inzet voor de wijzigingen in het Masterplan DJI resteert, is gereserveerd voor alle VenJ-onderdelen.
Kunt u toelichten hoe een eenmalige inhouding van de loon- en prijsbijstelling voor 2012 kan voorzien in structurele dekking van de herziening van het Masterplan Dienst Justitiële Inrichtingen1, hierna: het Masterplan?
Wanneer de loon- en prijsbijstelling door het Ministerie van Financiën wordt uitgekeerd, dan gebeurt dat in tranches. De tranche 2012 betreft dan ook een meerjarige, structurele reeks die in 2012 aan de begroting van VenJ is toegevoegd. Derhalve kan deze als structurele dekking dienen.
Betekent de eenmalige inhouding over 2012 dat in de opvolgende jaren geen inhouding van de loon- en prijsbijstelling wordt voorzien ten gunste van het Masterplan? Zo ja, hoe kan een eenmalige inhouding dan structureel dekking opleveren voor wijzigingen in het Masterplan?
Niet alleen voor 2012, maar structureel wordt loon- en prijsbijstelling ingezet ter dekking van de wijzigingen in het Masterplan DJI. De loon- en prijsbijstelling wordt jaarlijks in tranches, oftewel als een structurele reeks, door het Ministerie van Financiën aan de VenJ-begroting toegevoegd. Derhalve kan het eenmalig niet uitkeren van een tranche aan de VenJ-onderdelen structurele dekking opleveren.
Betekent het oplopend karakter van de 69 miljoen euro structureel, zoals beschreven in uw brief van 11 juni 2013, een gefaseerd vrijkomen van 69 miljoen euro in de komende vijf jaar? Zo ja, op welke wijze en in welk jaarlijks tempo dient de eenmalige inhouding van de bijstelling op te lopen tot structureel 69 miljoen euro dat met ingang van 2018 beschikbaar zal zijn om de aangekondigde wijzigingen in het Masterplan te financieren?
Ten aanzien van de inzet van de loon- en prijsbijstelling voor de aangekondigde wijzigingen in het Masterplan wordt het volgende ritme gehanteerd:
2013
2014
2015
2016
2017
2018
inzet
2
12
46
53
61
69
Welke onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie worden geraakt door uw besluit om de bijstelling, zijnde de gestegen prijzen en werkgeverslasten, voor 2012 niet uit te keren?
Zie het antwoord op vraag 3. De in de tabel genoemde onderdelen zijn de onderdelen die worden geraakt door het besluit de bijstelling niet uit te keren.
Welke invloed heeft het niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling op de budgettaire positie van de politie, die tot 2018 is uitgezonderd van iedere bezuiniging bij het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Door het nemen van efficiencymaatregelen kan de hogere loon- en prijsontwikkeling binnen de budgetten van de nationale politie worden opgevangen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de dienstverlening aan de burger.
Hoe zullen, uitgesplitst per onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie, de gestegen prijzen en werkgeverslasten binnen de beschikbare budgetten van de verschillende onderdelen worden opgevangen?
De gestegen prijzen en werkgeverslasten worden gecompenseerd binnen de budgetten van de betreffende dienstonderdelen. Hiertoe zullen alle onderdelen onder andere efficiencymaatregelen en versobering in de bedrijfsvoering doorvoeren.
Welke taken kunnen als gevolg van het niet uitkeren van de bijstelling waarschijnlijk niet meer worden uitgevoerd in de komende jaren?
Zie het antwoord op vraag 12.
Welke invloed heeft het niet uitkeren van de bijstelling op de bestaande en toekomstige arbeidsvoorwaarden van de onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Geen. De arbeidsvoorwaarden liggen vast in CAO’s. Deze worden niet opengebroken met het niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling.
In welke mate heeft deze additionele dekking van 69 miljoen euro structureel invloed op het wel of niet sluiten van gevangenissen?
De aanvullende dekking van structureel € 69 mln. wordt met name ingezet om het aantal extramurale plaatsen (elektronische detentie) te verlagen. Deze verlaging heeft tot gevolg dat het benodigd aantal intramurale plaatsen hoger wordt en per saldo minder inrichtingen worden gesloten.
Betekent deze additionele dekking van 69 miljoen euro structureel mogelijkerwijs ook een verlaging van de benodigde kasschuif op het vastgoed DJI?
Ja, het lager aantal sluitingen heeft namelijk naar verwachting tot gevolg dat kosten ten aanzien van het vastgoed lager zullen uitvallen.
In verband met het aangekondigde debat met de Kamer over de herziening van het Masterplan, kunt u deze vragen uiterlijk op 19 juni 2013 beantwoorden?
Ja.
Uitzettingen van vreemdelingen naar Guinee |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het interview met de Guineese ambassadeur te Brussel waarin hij stelt dat hij geen laissez-passers heeft afgegeven?2
Volgens de weergave van het interview op de website GuineeNews.org heeft de ambassadeur gesteld dat hij geen reisdocumenten heeft ondertekend ten behoeve van de uitzetting van een Guineese vreemdeling. Ik constateer evenwel dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in 2013 van de Guineese autoriteiten circa 20 laissez-passers heeft verkregen, afgegeven door de Guineese diplomatieke vertegenwoordiging in Brussel. In 2013 zijn tot nu toe 2 Guineese vreemdelingen uitgezet naar Guinee. Deze uitzettingen vonden plaats op basis van een laissez-passer afgegeven door de Guineese ambassade.
Hoe komt het dan dat er in weerwil van de uitspraken van de betreffende ambassadeur dit jaar alsnog Guineese vreemdelingen zijn uitgezet naar Guinee op basis van door deze Guineese ambassade te Brussel verstrekte laissez-passers?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er een aantal vreemdelingen begin juni 2013 is uitgezet naar Guinee? Zo ja, wie heeft hun laissez-passers afgegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat laissez-passers in beginsel moeten worden ondertekend door de consul? Zo ja, hoe komt het dat er volgens meldingen van advocaten, vreemdelingen en de website van de rijksoverheid zelf geen consul (meer) werkzaam is op de ambassade?3
De procedure voor de afgifte van een (vervangend) reisdocument is een verantwoordelijkheid van de autoriteiten van het betreffende land. In het geval van Guinee zijn de in 2013 verkregen reisdocumenten ondertekend door de consul van de Republiek Guinee te Brussel.
Waarom is door de Guineese diplomatieke vertegenwoordiging te Brussel in 2012 niet deelgenomen aan de taskforce?
De Guineese diplomatieke vertegenwoordiging te Brussel is over elke taskforce die in 2012 heeft plaatsgevonden van tevoren geïnformeerd en is de mogelijkheid geboden deel te nemen aan de taskforce. Hiervan heeft de diplomatieke vertegenwoordiging in 2012 geen gebruik gemaakt. De reden is mij niet bekend.
Wat waren in mei 2013 de moverende redenen van de Guineese autoriteiten om de taskforce niet door te laten gaan?
Dit is mij niet bekend.
Hoe vaak zijn Guineese vreemdelingen in 2013 gepresenteerd aan ofwel de Guineese ambassade te Brussel ofwel de taskforce? Wanneer staan nieuwe presentaties gepland?
In 2013 zijn circa 15 vreemdelingen gepresenteerd aan de Guineese ambassade te Brussel. Er hebben geen presentaties aan een taskforce plaatsgevonden.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid op19 juni 2013 te beantwoorden en tot die tijd geen vreemdelingen naar Guinee uit te zetten, totdat duidelijkheid is over de reisdocumenten voor Guinee?
Ik heb u deze beantwoording zo spoedig als mogelijk doen toekomen. Er is op dit moment voor mij geen aanleiding om uitzettingen naar Guinee op te schorten.
De vraag waarom rechters geen grondig feitenonderzoek zouden mogen plegen in asielzaken |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het promotie onderzoek van dr. mr. H.J.M. Baldinger «Rigorous Scrutiny versus marginal review, Standards on judicial scrutiny and evidence in international and European asylum law»?
Ja.
Bent u van mening dat het van groot belang is dat de rechter een onafhankelijk en grondig onderzoek moet kunnen verrichten bij de beoordeling van besluiten waarbij asiel is geweigerd? Zo ja, wat verstaat u hier precies onder?
Ja. Voor wat betreft de staatrechtelijke verdeling van verantwoordelijkheid tussen bestuursorganen en de met de toetsing van de rechtmatigheid belaste rechtscolleges, ligt de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielverhaal bij de Minister c.q. Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Daar hoort deze ook thuis.
In het asielrecht doet zich de bijzondere omstandigheid voor dat het meestal niet gaat om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen over de feiten die de asielzoeker aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd als vaststaand moeten worden aangenomen. De asielzoeker is immers veelal niet in staat en van hem kan ook redelijkerwijs niet worden gevergd zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven. Om de vreemdeling, waar dat probleem zich voordoet, tegemoet te komen en toch een adequate beoordeling van de aanvraag in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te kunnen verrichten, geldt ingevolge artikel 3.35, derde lid, Voorschrift Vreemdelingen 2000 dat de verklaringen van de vreemdeling en de daarin gestelde feiten geloofwaardig worden geacht, indien de vreemdeling aan de in de genoemde bepaling vermelde voorwaarden heeft voldaan. De overheid is in staat die beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas vergelijkenderwijs en aldus geobjectiveerd te verrichten. De overheid verricht deze beoordeling onder andere op basis van uitvoerige asielgehoren en ziet – anders dan de rechter – alle zaken, waaronder die van andere vreemdelingen in een vergelijkbare situatie. De rechter kan de rechtmatigheid van deze beoordeling toetsen en doet dat ook, maar hij kan haar niet van het bestuur overnemen. Of er een grond voor toelating is (de kwalificatie van de feiten in het licht van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM) wordt door de rechter zonder beperking getoetst. Deze toetsing heeft betrekking op de kernvraag of (dreigende) schending van het beginsel van non-refoulement aan de orde is. De toetsing aan dat beginsel is op deze wijze gewaarborgd.
Onderschrijft u de conclusie van Baldinger dat de marginale toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas in strijd is met het internationale en Europese recht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van Baldinger geeft een gevarieerd beeld. Zij wijst erop dat het Mensenrechtencomité (in het kader van het Internationaal Verdrag voor de Burgerlijke en Politieke Rechten) en het Comité tegen Foltering (in het kader van het Anti Folterverdrag) de vaststelling van de feiten, daarbij inbegrepen de beoordeling van de geloofwaardigheid van de asielzoeker, primair als een verantwoordelijkheid zien van de autoriteiten van de staat en zij zelf – met name het Mensenrechtencomité – slechts beperkte onderzoeksbevoegdheden hebben ten aanzien van de feiten.
Zij constateert dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een aanzienlijk aantal zaken over de uitzetting van asielzoekers zeer actief was in het verzamelen en verifiëren van feiten en omstandigheden en ook een eigen zelfstandige beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker maakte. Tegelijkertijd merkt zij op dat het Mensenrechtencomité, het Comité tegen Foltering en het EHRM tot nu toe geen uitgebreide en coherente doctrinaire standpunten hebben ontwikkeld over de intensiteit van het rechterlijk onderzoek waarmee zij zelf de feiten vaststellen in zaken over de uitzetting van asielzoekers. Wel beargumenteert zij om een aantal redenen dat het logisch zou zijn om artikel 3 EVRM-zaken betreffende de uitzetting van asielzoekers in de categorie zaken te plaatsen die volledig rechterlijk onderzoek op nationaal niveau behoeven.
Ten aanzien van het asielrecht van de Europese Unie geeft zij aan dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in de zaak Samba Diouf (2011) oordeelde dat de finale beslissing op een asielverzoek onderworpen moet kunnen worden aan een grondige inhoudelijke beoordeling door de nationale rechter en dat we vooralsnog niet weten welke standaard voor de intensiteit van rechterlijk onderzoek het HvJEU zal hanteren ten aanzien van asielzaken. Zij schat in dat het Hof de meest indringende standaard voor rechterlijk onderzoek van toepassing zal achten op asielzaken.
Bent u genoodzaakt op basis van de in het onderzoek aangehaalde internationale en Europese bepalingen en jurisprudentie de Nederlandse praktijk aan te pakken, eventueel met een wetswijziging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mede gelet op het bovenstaande en de verbeteringen in de asielprocedure, die per 1 juli 2010 zijn gerealiseerd, waaronder de verruiming van het toetsingskader van artikel 83 van de Vreemdelingwet 2000 (Stb. 2010, 202), bestaat er mijns inziens thans geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in de wettelijke bepalingen inzake de wijze waarop de rechter de beslissing in asielzaken dient te toetsen.
Daarbij komt nog dat volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 de jurisprudentie van het EHRM geen grond geeft voor het oordeel dat een – onder omstandigheden op bepaalde punten terughoudende – toetsing door de rechter op rechtmatigheid van het oordeel van de Minister over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, waar dat niet met bewijsmiddelen is gestaafd, zich niet met artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 3 van het EVRM, verdraagt. In het bijzonder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van het EHRM de lidstaten er ingevolge artikel 13 EVRM zorg voor moeten dragen dat het ter beschikking staande rechtsmiddel effectief is, maar wordt deze staten een «margin of appreciation» gelaten ten aanzien van de wijze waarop de rechterlijke toetsing van bestuursbesluiten wordt ingericht en uitgevoerd.
Is de marginale toetsing zoals die in Nederland wordt toegepast uniek in de Europese Unie? In welke landen is er wel sprake van een volle toetsing?
De mij op dit punt ter beschikking staande actuele informatie van de landen zelf is beperkt. Bovendien lopen de bestuurlijke en rechterlijke stelsels in de lidstaten, daaronder begrepen de asielstelsels, uiteen, zodat een vergelijking moeilijk te maken is.
Uit de landeninformatie komt naar voren dat in België, Duitsland, Finland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zweden de rechter de geloofwaardigheid beoordeelt, maar blijkt niet de intensiteit van het rechterlijk onderzoek. In België heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen niet de bevoegdheid om zelf onderzoek naar de feiten te verrichten en om de geloofwaardigheid te beoordelen los van de argumenten in de bestreden beslissing. In Finland zijn de bestuursrechters niet gespecialiseerd in asielzaken. In Ierland beoordeelt de rechter niet de geloofwaardigheid. De rol van het High Court (judicial review) is niet zozeer om de inhoud van de zaak te beschouwen als wel de onpartijdigheid van het besluitvormingsproces.
Verder wijs ik u in dit verband op het rapport2 van de UNHCR «Beyond Proof. Credibility Assessment in EU Asylum Systems» van mei 2013. Dit rapport betreft niet de vaststelling van de geloofwaardigheid in de beroepsfase, maar vermeldt wel (blz. 29) dat «... the appellate bodies in some states do not undertake their own investigation into the facts of the appeal. Instead, they rely on the evidence the appellant submits and on the first instance determining authority’s fact findings.»
Tot slot verwijs ik u naar het rapport3 van de International Association of Refugee Law Judges «Assessment of Credibility in Refugee and Subsidiairy Protection claims under the EU Qualification Directive» (2013). Dit rapport focust weliswaar op een «full protection hearing» maar vermeldt (blz. 25) dat «many national judges will be operating within limited jurisdictions (confined to judicial review, or «decisions at the margin»).
Uit de aangehaalde tekst kan worden afgeleid dat het voorkomt dat in andere EU-lidstaten de rechter niet zelf onderzoek naar de feiten mag doen of een marginale toetsing verricht.
Heeft u kennisgenomen van artikel 46, derde lid,van de binnenkort aan te nemen Procedurerichtlijn luidende: «Member States shall ensure that an effective remedy provides for a full and ex nunc examination of both facts and points of law»? Welke implicaties heeft dit voor de Nederlandse asielprocedure? Op welke wijze en op welke termijn gaat u uitvoering geven aan deze bepaling?
Ja. De richtlijn is op 29 juni 2013 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan. Artikel 46, derde lid, van genoemde Procedurerichtlijn moet uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn zijn omgezet. De implicaties die de richtlijn, waaronder artikel 46, derde lid, heeft voor de Nederlandse asielprocedure worden momenteel verder in kaart gebracht. De behandeling van het wetsvoorstel strekkende tot implementatie van de richtlijn dat ik te zijner tijd zal indienen, biedt een geschikte gelegenheid om dieper op deze materie in te gaan.
Schending van de gezinsherenigingsrichtlijnen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u in mei 2013 eurocommissaris Reding hebt ontvangen?
Ja.
Wat was de status van het gesprek?
De minister van Veiligheid en Justitie en ik hebben de Vicevoorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Viviane Reding, op 17 mei 2013 ontvangen voor een gesprek in het kader van de normale Europese beleidsvoorbereiding, op verzoek van Vicevoorzitter Reding. Tijdens dit gesprek zijn enkele onderwerpen besproken die tot haar portefeuille behoren en ook op de agenda van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken staan.
Heeft u met de eurocommissaris gesproken over de gezinsherenigingsrichtlijn? Heeft u over een specifieke uitspraak van de rechter over de implementatie van de gezinsherenigingsrichtlijn gesproken? Zo ja, welke uitspraak was dat?
Nee. Eurocommissaris Reding is niet verantwoordelijk voor de Richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG).
Kunt u de correspondentie met de Europese Commissie over een mogelijke inbreukprocedure vanwege het onjuist of onvolledig implementeren van de gezinsherenigingsrichtlijn naar de Kamer sturen? Zo nee, kunt u dan in ieder geval de argumenten van de Europese Commissie geven en toelichten? Om welke onderdelen van de gezinsherengingsrichtlijn gaat het?
Ja. Zolang de correspondentie niet in het publieke domein komt heeft de Commissie geen bezwaar tegen (vertrouwelijke) inzage.1 De gevraagde informatie kan ik derhalve ter vertrouwelijke kennisneming aan de Kamer zenden.
Zult u de wijze van implementatie van de gezinsherenigingsrichtlijn herzien naar aanleiding van het commentaar van de Europese Commissie en meer recent van de Kinderombudsman? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4. Zoals ik u al heb laten weten ontvangt u binnenkort een uitgebreidere reactie op de aanbevelingen van het rapport «Gezinshereniging, beleid en uitvoering 2008–2013» van de Kinderombudsman.
Heeft u ook gesproken met de eurocommissaris over uw ambities om de gezinsherengingsrichtlijnen verder aan te scherpen? Zo ja, wat was haar reactie hierop? Welke acties heeft u inmiddels namens Nederland genomen om dit onderdeel uit het regeerakkoord te realiseren?
Neen. Zie het antwoord op vraag 3. Over de acties op het gezinsherenigingsdossier in het licht van het regeerakkoord wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.
Uitzettingen van vreemdelingen naar Guinee |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In hoeverre werkt de Guineese ambassade te Brussel samen met de Guineese taskforce in Nederland? Hoe vaak komt het voor dat een vreemdeling zowel aan de ambassade in Brussel als aan de taskforce wordt gepresenteerd? Hoe vindt samenwerking en/of onderlinge afstemming dan plaats?
De afspraken rondom de inzet van taskforces zijn gemaakt met zowel het Guineese ministerie van Veiligheid en Burgerbescherming als met het Guineese ministerie van Buitenlandse Zaken, waaronder de diplomatieke vertegenwoordiging ressorteert. De werkwijze met Guinee is dat een aanvraag tot afgifte van een (vervangend) reisdocument wordt ingediend bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Guinee in Brussel. Een groot deel van de vreemdelingen voor wie een aanvraag voor een (vervangend) reisdocument is ingediend, is in persoon gepresenteerd bij deze vertegenwoordiging. De vreemdelingen die nog niet gepresenteerd waren dan wel aan wie nog geen (vervangend) reisdocument was afgegeven, zijn gepresenteerd aan de taskforce. Voorts is de Guineese diplomatieke vertegenwoordiging te Brussel over elke taskforce die in 2012 heeft plaatsgevonden van tevoren geïnformeerd en is de mogelijkheid geboden deel te nemen aan de taskforce. Hiervan heeft de diplomatieke vertegenwoordiging in 2012 geen gebruik gemaakt. De Dienst Terugkeer en Vertrek coördineert, plant en begeleidt de presentaties van de vreemdelingen bij zowel de taskforces als bij de diplomatieke vertegenwoordiging te Brussel.
Waarom zijn de presentaties van Guineese vreemdelingen aan de taskforce uitgesteld?
Ervan uitgaande dat deze vraag betrekking heeft op de taskforce die voor mei 2013 gepland was, kan ik u enkel berichten dat de Guineese autoriteiten de Dienst Terugkeer en Vertrek hebben laten weten dat om voor de Guineese autoriteiten moverende redenen een taskforce op de geplande datum niet kon plaatsvinden.
Klopt het dat er onenigheid is tussen de Guineese taskforce en de Guineese overheid, ondanks dat zij allebei vertegenwoordiger zouden moeten zijn van de Guineese autoriteiten? Zo ja, kunt u aangeven wat er precies speelt en hoe de verhoudingen liggen?
Van onenigheid tussen de Guineese taskforce en de Guineese overheid is mij niets bekend. Over de achtergronden van de toegangsweigering van een gezin tot Guinee heb ik uw Kamer eind 2012 per brief geïnformeerd.
Zijn er op dit moment vreemdelingen die van de Guineese taskforce een «titre de voyage» hebben gekregen? Zo ja, hoeveel? Wanneer vindt hun uitzetting plaats?
In de administratie van de Dienst Terugkeer en Vertrek bevinden zich nog steeds vreemdelingen waaraan een «titre de voyage» is verstrekt. Door de taskforce zijn in 2012 circa 100 vervangende reisdocumenten afgegeven. Van deze 100 vreemdelingen is ongeveer een derde gedwongen teruggekeerd naar Guinee. Het moment van daadwerkelijke terugkeer is afhankelijk van verschillende factoren, bijvoorbeeld of de vreemdeling verwijderbaar is.
Bent u bereid om deze vragen binnen een week te beantwoorden en tot die tijd geen onomkeerbare stappen te zetten en de uitzettingen naar Guinee op te schorten?
Ik heb u deze beantwoording zo spoedig als mogelijk doen toekomen. Er is op dit moment voor mij geen aanleiding om uitzettingen naar Guinee op te schorten.
De extra ambtenaren door herintredende overheidsdiensten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Herinnert u zich de volgende afspraak in het regeerakkoord: «Met de organisaties van werknemers bespreken we het openstellen van de laagste ambtelijke loonschalen, zodat medewerkers in facilitaire functies eventueel in dienst genomen kunnen worden»?
Ja.
Hoe verklaart u dat de overheid activiteiten, die zijn afgestoten, toch weer zelf te hand neemt? Op basis van welke berekeningen blijkt dat deze maatregel kosteneffectief is?
Als gevolg van het door u aangehaalde regeerakkoord is in de afgelopen periode onderzoek gedaan naar het al dan niet inbesteden van tot op heden uitbesteed werk. Dit met als doel om medewerkers in de lage loonschalen weer in eigen dienst te nemen. In de Hervormingsagenda Rijksdienst die ik uw Kamer heb aangeboden heb ik aangegeven langs welke lijnen ik dit wil realiseren. We dienen als rijksoverheid wel een aanzienlijke taakstelling te realiseren en hebben rekening te houden met deze financiële randvoorwaarden. Een van de uitgangspunten is daarom dat als uitbesteden leidt tot een kwalitatief gelijke dienstverlening voor minder geld, dit de voorkeur heeft. Om dit na te gaan laat ik nu business cases opstellen waarin de financiële gevolgen worden berekend van het eventueel inbesteden van werk dat door medewerkers in de lagere loonschalen wordt uitgevoerd. De uitwerking en besluitvorming op deze business cases is nog niet afgerond.
Kunt u inzicht geven in de diensten die deze afspraak betreft?
Zoals bij 2 aangegeven zijn er nog geen afspraken gemaakt. De daarvoor noodzakelijke business cases worden nu uitgewerkt. De bij punt 2 genoemde onderzoeken vinden plaats op de terreinen als beveiliging, post- en koeriersdiensten, printactiviteiten, schoonmaak en catering.
Om hoeveel mensen gaat het? Hoeveel van deze mensen komen in vaste dienst?
Zoals aangegeven wordt op dit moment gewerkt aan de business cases die dit inzicht moeten geven. Deze zijn nog niet afgerond en ik kan u daar daarom nu nog geen uitsluitsel over geven.
Op welke termijn geeft u uitvoering aan deze afspraak? Wat zijn de financiële gevolgen hiervan?
Per domein wordt bekeken welke mogelijkheden er liggen en wat de termijn is waarop we eventueel tot inbesteding kunnen overgaan. We hebben ook te maken met lopende contracten die we moeten respecteren. Daar waar inbesteding een rol zal gaan spelen, zullen we dat eerst doen op het moment dat de contracten zijn uitgediend. Dat zal in de praktijk neerkomen op een geleidelijke overgang van activiteiten naar de rijksdienst. Wat betreft de financiële gevolgen verwijs ik naar datgene dat ik daarover heb gezegd in de Hervormingsagenda en wat ik bij antwoord 2 kort heb samengevat.
Kunt u toelichten waarom dit nodig is? Welk maatschappelijk belang wordt hiermee gediend?
Met deze onderzoeken voldoe ik aan het regeerakkoord zoals door u in vraag 1 is bedoeld. Waar mogelijk worden mensen in lage loonschalen in vaste dienst genomen, waardoor het Rijk meewerkt aan de verbetering van de positie van flexwerkers aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Wanneer we als Rijk meer van deze functies binnen de eigen organisatie openstellen biedt dit ook meer kansen om mensen met een arbeidshandicap aan te stellen en daarmee invulling te geven aan de afspraken uit het sociaal akkoord. Overigens wil ik hierbij direct met klem aantekenen dat het aannemen van arbeidsgehandicapten zeker niet beperkt mag zijn tot de lage loonschalen.
Op welke manier en op welke termijn wordt «aandacht gegeven aan het vergroten van het aantal functies in de laagste loonschalen»?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Gaat u hier speciale cao-afspraken over maken en nieuwe regels voor introduceren?
Dat valt te bezien. Veel van de functies waar we onderzoek naar doen zijn nu niet aanwezig binnen het Rijk. Maar binnen de bestaande afspraken is het mogelijk om voor deze nieuwe werkzaamheden bij het rijk op de lagere loonschalen nieuwe functies te creëren binnen het Functiegebouw Rijk. Mocht de situatie zich voordoen dat de genoemde business cases aantonen dat bepaalde functies in de lage loonschalen bij het Rijk structureel beter betaald worden dan in de private sector en dit een belemmering is voor het openstellen van lagere loonschalen, dan zal ik nagaan op welke manier bestaande CAO afspraken hierover aangepast moeten worden.
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot een kleinere, effectievere en efficiëntere overheid?
Zoals aangegeven hanteren we het uitgangspunt dat we diensten die worden uitgevoerd in de lagere loonschalen uitbesteden als de markt deze goedkoper en met de zelfde kwaliteit kan uitvoeren. Met andere woorden, we zullen alleen die lage loon diensten gaan oppakken die we op een even efficiënte wijze als de markt kunnen uitvoeren. Bij deze analyse kijk ik niet alleen naar kwantitatieve, maar ook naar kwalitatieve voordelen. Op deze manier sluit deze maatregel aan op de doelstelling om te komen tot een kleinere, effectievere en efficiënter overheid.
Wat zijn de effecten van deze afspraak voor andere werkplaatsen?
Deze maatregel sluit aan op het streven van dit kabinet om ook meer mensen met een arbeidshandicap in het reguliere arbeidsproces een plek te geven. Dit kan betekenen dat de activiteiten welke ik mogelijk weer binnen het Rijk zelf zal laten uitvoeren, voor een deel ook zullen worden uitgevoerd door mensen die nu in de sociale werkvoorziening zitten. Maar ik kan u op dit moment nog niet aangeven om hoeveel personen dit gaat.
De paardenvleesaffaire |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Willy Selten: terugroepactie is onzin»?1
Wij hebben kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur. In de brieven van 12 april jl. (nr. 26991-348) en 24 april (nr. 26991–357) en in het AO Voedselfraude d.d. 14 maart en 25 april jl. hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de zaak Selten, de redenen voor de terugroepactie en de stand van zaken daarvan.
De herkomst van het vlees van Selten is door de op zijn minst ondeugdelijke administratie niet herleidbaar, waardoor niet is vast te stellen dat dit vlees aan alle voedselveiligheidsvoorschriften voldoet en bijvoorbeeld de vereiste keuringen op hygiëne en dierziekten heeft ondergaan. Onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek is of er sprake is van een frauduleus opgestelde administratie en criminele handelwijze. Op grond van geldende wet- en regelgeving (Algemene Levensmiddelenverordening) moet het vlees daarom als niet geschikt voor humane consumptie of diervoeder worden beschouwd. Vlees dat ongeschikt is voor humane consumptie mag niet op de markt worden gebracht. Vlees dat al op de markt is gebracht, moet daarom uit voorzorg van de markt worden gehaald.
Tot op heden heeft de firma Selten niet aan kunnen tonen dat het geleverde vlees afkomstig is van een herkomst die voldoet aan de wettelijke regels. Daarmee blijft gelden dat het door Selten in de betreffende periode geleverde vlees niet op de markt mag worden gebracht en dat het vlees dat wel op de markt is gebracht, van de markt moet worden gehaald.
Zoals wij u eerder hebben gemeld is er sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek, dat wordt uitgevoerd onder leiding van het Openbaar Ministerie. In het algemeen en ook in deze casus onthouden wij ons van beantwoording van vragen over lopende strafzaken dan wel beweringen van verdachten in lopende strafzaken. Wij kunnen hierover wel melden dat de resultaten van het opsporingsonderzoek tot op heden de ernstige verdenkingen bevestigen.
Klopt de bewering dat het overgrote deel van het paardenvlees waar naar gezocht wordt, zich bevindt in een vrieshuis? Zo nee, hoe weerlegt u de stelling van de heer Selten? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
In vervolg de beantwoording van vraag 1, melden wij dat wij in onze brief van 12 april jl. (nr. 26991-348) hebben aangegeven dat het Openbaar Ministerie op 26 maart informatie heeft vrijgegeven uit het strafrechtelijk onderzoek. Dat gaf aan dat uit gedetailleerd onderzoek van de NVWA-IOD naar de administratie van Selten in ieder geval vast is komen te staan dat in de periode van 1 januari 2011 tot 15 februari 2013:
Hoe weerlegt u de stelling van de firma Selten dat er geen fraude is gepleegd met paardenvlees en dat er geen paardenvlees verkocht is als rundvlees?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) monsters heeft genomen waarvan geconstateerd is dat het paarden-DNA bevatte, terwijl de NVWA geïnformeerd was dat het ook paardenvlees betrof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u deze informatie?
De Inlichtingen en Opsporingsdienst van de NVWA werkt als professionele opsporingsdienst met monsterprotocollen die voldoen aan de eisen om bewijsvoering in een strafzaak te kunnen steunen. In dit onderzoek zijn monsters genomen om bewijs te vergaren dat sprake is van het omkatten van paardenvlees naar rundvlees. Uit monsteronderzoek van de voorraad van het vlees van Selten is in 35 van de 168 monsters paardenvlees aangetoond waar dit niet stond vermeld in de aanduiding.
Verder merken wij op dat de terughaalactie niet specifiek is gericht op het paardenvlees, maar op het in de periode van 1-1-2011 tot en met 15-2-2013 door Selten geleverde vlees, waarvan de herkomst niet bekend is.
Waar is de door de NVWA geponeerde stelling dat in het geval van Selten 4 miljoen kilo meer vlees is uitgegaan dan binnengekomen op gebaseerd en is het mogelijk de onderliggende administratie of onderzoeksresultaten openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft, ten behoeve van noodzakelijk uit te voeren toezichtsactiviteiten, medio april bepaalde informatie verstrekt vanuit de toenmalige stand van zaken in het opsporingsonderzoek. Hiertoe behoorde de betreffende informatie zoals aangehaald in uw vraagstelling. Verder kunnen wij hierover vanwege het lopende strafrechtelijk onderzoek geen mededelingen doen.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen uw brief van 12 april jl. waarin u stelt dat op basis van acute dreiging van de volksgezondheid artikel 32 van de Warenwet kan worden uitgevoerd (het opleggen van een last onder bestuursdwang) en de stelling in uw brief van 16 mei jl. dat er nooit sprake is geweest van gevaar voor de gezondheid? Waarop is de grootschalige terugroepactie nu gebaseerd?2
Er is geen sprake van een discrepantie. In de betreffende uitzending is een onjuist beeld geschapen door citaten uit hun verband te halen. In onze brief van 12 april jl (TK 26 991, nr 347) hebben wij in het algemeen de Tweede Kamer geïnformeerd over handhaving van de regelgeving inzake voedselveiligheid, voedselkwaliteit hieronder mede begrepen. Het gaat hierbij om sanctiemogelijkheden zowel bij overtredingen op grond van de Wet Dieren als om overtredingen op grond van de Warenwet.
Het genoemde citaat («…om op zeer korte termijn een acute bedreiging van de volksgezondheid weg te nemen.») uit de brief van 12 april heeft betrekking op de Warenwet. De zaak Selten heeft echter geen betrekking op de Warenwet maar op de Wet Dieren. De last onder bestuursdwang (LOB) die is opgelegd aan het bedrijf Selten is op grond van de Wet Dieren. Op grond van de Wet Dieren is de staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Deze maatregel is gericht op het ongedaan maken van de overtreding en niet op het bestraffen van de overtreder. In de Wet Dieren is niet nader bepaald met het oog op welk belang een LOB kan worden opgelegd.
Zowel in de brief van 12 april jl (TK 26 991, nr 348) als in de brief van 16 mei jl is ten aanzien van de risico’s volksgezondheid het volgende aangegeven: «Op dit moment zijn er geen concrete aanwijzingen dat er een gevaar is voor de volksgezondheid. Dit geldt zowel voor het vlees als voor de levensmiddelen waarin het vlees is verwerkt die op de markt zijn gebracht.» Er is derhalve geen sprake van een discrepantie in de Kamerbrieven.
Zoals aangegeven in onze brief van 24 april jl. is de terugroepactie gebaseerd op regels voortvloeiend uit de Algemene Levensmiddelenverordening (ALV). De herkomst van het vlees van Selten is door de op zijn minst ondeugdelijke administratie niet herleidbaar, waardoor niet is vast te stellen dat dit vlees aan alle voedselveiligheidsvoorschriften voldoet en bijvoorbeeld de vereiste keuringen op hygiëne en dierziekten heeft ondergaan. Onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek is of er sprake is van een frauduleus opgestelde administratie en criminele handelwijze. Waar uit de administratie de herkomst niet is af te leiden, moet op grond van geldende wet- en regelgeving (ALV) het vlees als niet geschikt voor humane consumptie of diervoeder worden beschouwd. Vlees dat ongeschikt is voor humane consumptie mag niet op de markt worden gebracht. Vlees dat al op de markt is gebracht, moet uit voorzorg van de markt worden gehaald.
Een levensmiddelenexploitant is verantwoordelijk om procedures hiervoor in gang te zetten. De NVWA heeft Selten op 9 april een last onder bestuursdwang opgelegd om het uitgeleverde vlees uit voorzorg terug te laten halen en de afnemers te laten informeren, zodat zij hetzelfde kunnen doen voor alle uitgeleverde producten waar het betreffende vlees in is verwerkt. Het bedrijf heeft hieraan geen gehoor gegeven, waarna de NVWA op 10 april zelf de afnemers heeft geïnformeerd teneinde de producten van de markt te laten halen.
Ziet u aanleiding om eerdere beslissingen van u of de NVWA in deze zaak te herzien? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Tot op heden heeft de firma Selten niet aan kunnen tonen dat het geleverde vlees afkomstig is van een herkomst die voldoet aan de wettelijke regels. Daarmee blijft gelden dat het door Selten in de betreffende periode geleverde vlees niet op de markt mag worden gebracht en dat het vlees dat wel op de markt is gebracht, van de markt moet worden gehaald.
Bent u bereid deze vragen voor 29 mei te 12.00 uur te beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen voor 29 mei 12.00 uur te beantwoorden.