Draagmoederschap |
|
Gert-Jan Segers (CU), Peter Oskam (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van de EO over draagmoederschap gezien?1
Bent u bekend met het fenomeen dat via internet geadverteerd en contact gelegd wordt tussen draagmoeders en wensouders, zonder dat daarop enige vorm van toezicht plaatsvind?
Bent u eveneens bekend met het fenomeen dat alleenstaande mannen contact leggen met draagmoeders?
Kunt u een overzicht geven van de websites en de fora waarop deze praktijken plaatsvinden?
Kunt u aangeven welke risico’s verbonden zijn aan de hierboven beschreven praktijken?
Bij sommige wensouders is de kinderwens kennelijk zo groot dat ze bereid zijn zich in te laten met dubieuze praktijken. Hieraan zijn verschillende risico’s verbonden, zoals het risico van emotionele problemen voor de draagmoeder, een verhoogd risico op een identiteitsprobleem voor het kind, een verstoord hechtingsproces en de kans op teleurstelling bij de wensouders.
Kunt u meer inzicht geven in de aard en omvang van dit fenomeen?
De cijfers van het aantal onderzoeken dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) heeft verricht en waarbij sprake was van draagmoederschap zijn, voor zover exact te achterhalen, als volgt:
Het gaat daarbij om onderzoeken waarbij sprake was van hoogtechnologisch draagmoederschap (waarbij een embryo wordt ingebracht die ontstaan is door reageerbuisbevruchting), laagtechnologisch draagmoederschap (waarbij de draagmoeder via de natuurlijke weg of via kunstmatige inseminatie wordt bevrucht met het zaad van de wensvader of donor) of draagmoederschap tot stand gekomen in het buitenland.
Hoewel deze cijfers enige indicatie geven, leveren deze geen volledig beeld op van de aard en omvang van dit fenomeen.
Het vermoeden bestaat immers dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit wordt geconcludeerd in het rapport «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» van het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uit 2011.2 Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».3
Kunt u aangeven of de Raad voor de Kinderbescherming bekend is met deze illegale praktijken en zelf actief contact legt met betrokkenen naar aanleiding van dergelijke berichten op het internet?
De Raad is geen opsporingsinstantie en zoekt derhalve niet actief naar wensouders en (potentiële) draagmoeders die op internet contact met elkaar leggen. Eerst na kennisname van een (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructie kan de Raad een onderzoek starten. Binnen het onderzoek kijkt de Raad of aan alle voorwaarden voor afstand van het kind door de draagmoeder is voldaan. De Raad spreekt met zowel de wensouders als de draagmoeder en vraagt door, bijvoorbeeld hoe zij elkaar ontmoet hebben, hoe lang zij elkaar kennen en of er betaald is. Als er vermoedens zijn van een strafbaar feit, zal de Raad aangifte doen bij de politie.
Bestaat er voor de Raad voor de Kinderbescherming een meldingsplicht richting politie en Openbaar Ministerie (OM) wanneer medewerkers signalen krijgen van illegaal draagmoederschap?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die de deskundigen Vlaardingerbroek en Smeenk doen in de EO uitzending?
Eerstgenoemde deskundige is van oordeel dat de procedure omtrent draagmoederschap met meer waarborgen omkleed zou moeten zijn. Beide deskundigen geven aan dat actieve opsporing zou moeten worden verricht naar illegale praktijken omtrent draagmoederschap.
Naar ik begrijp is in de documentaire sprake van «laagtechnologisch» draagmoederschap. Voor «laagtechnologisch» draagmoederschap is geen arts benodigd, zoals één van de deskundigen ook in de uitzending aangeeft. Dit in tegenstelling tot hoogtechnologisch draagmoederschap, waarbij een embryo wordt ingebracht die ontstaan is door reageerbuisbevruchting; een ingreep die een arts verricht.
Indien wensouders en draagmoeders de procedure voor hoogtechnologisch draagmoederschap in Nederland volgen, geldt een met waarborgen omklede procedure. Zo moeten wensouders een verklaring omtrent gedrag overleggen en voert de draagmoeder gesprekken met een psycholoog.
Voor laagtechnologisch draagmoederschap ligt dit gecompliceerder omdat dit buiten het zicht van (overheids)instanties kan plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor wensouders die naar het buitenland uitwijken.
De door deze deskundigen aangedragen vraagstukken liggen voor bij de Staatscommissie Herijking Ouderschap die deze meeneemt in haar oordeel of een wettelijke regeling rond draagmoederschap tot stand dient te komen en zo ja hoe deze eruit dient te zien.
Kunt u aangeven of u een bedrag van € 25.000,– ter vergoeding van de onkosten van de draagmoeder over het algemeen aan de hoge kant vindt?
Het is niet aan mij om te kunnen beoordelen of dit bedrag hoog of laag is.
Welke definities geeft u aan de begrippen legaal, illegaal en commercieel draagmoederschap?
Deelt u de mening dat voor een legale vorm van draagmoederschap altijd enige vorm van toetsing noodzakelijk is om voldoende waarborgen te creëren voor een veilige en gezonde leefomgeving van het kind?
Volgens artikel 151b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt als draagmoeder aangemerkt «de vrouw die zwanger is geworden met het voornemen een kind te baren ten behoeve van een ander die het ouderlijk gezag over dat kind wil verwerven, dan wel anderszins duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind op zich wil nemen.»
Van illegaal draagmoederschap kan gesproken worden indien de strafbaarstellingen van artikel 151b en 151c Sr worden overtreden.
Bent u nog steeds van mening dat de meldingsstructuur in Nederland ten aanzien van het melden van draagmoederschap geen verbetering behoeft?2
Ja en deze vorm van toetsing is ook aanwezig als instanties kennis hebben van legaal draagmoederschap. Immers, de Raad zal in deze gevallen onderzoeken verrichten die zien op het uiteindelijk kunnen overdragen van het gezag over het kind van de draagmoeder op de wensouder(s). De Raad weegt in deze onderzoeken zorgvuldig af wat in het belang is van het specifieke kind. Het opgroeien in een veilige en gezonde leefomgeving is hierin een belangrijk onderdeel.
Bent u voorts nog steeds van mening dat de voorlichting voor wensouders en daarmee preventie tegen het commercieel draagmoederschap en de illegale opneming van buitenlandse kinderen, adequaat is?3
Deze mening ben ik nog steeds toegedaan.
Betrokken instanties werken nauw samen en wisselen waar nodig informatie en ervaringen uit over (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructies.
Bovendien bestaat het vermoeden dat een deel van de draagmoederschapsconstructies zich buiten het zicht van (overheids)instanties afspeelt. Dit wordt geconcludeerd in het eerdergenoemde rapport van UCERF uit 2011. Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het eerdergenoemde rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014.
Uit het rapport van UCERF kan voorts worden opgemaakt dat draagmoederschap in Nederland vermoedelijk in omvang beperkt is.
Om deze redenen zie ik geen meerwaarde in de ontwikkeling van een meldingsstructuur.
Wanneer verwacht u het eindrapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht met betrekking tot de mogelijkheid en de wenselijkheid van een mondiaal instrument op het terrein van het draagmoederschap?
Ja. Het is onwenselijk dat ondanks de geldende wet- en regelgeving mensen toch hun toevlucht nemen tot malafide praktijken, maar dit valt helaas niet volledig te voorkomen.
Deelt u de mening dat overtreding van de artikelen 151b en/of 151c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) nauw verbonden kan zijn met mensenhandel, zeker wanneer er contact met draagmoeders of wensouders in het buitenland plaatsvind?
De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht heeft in april 2014 twee documenten gepubliceerd genaamd «The desirability and feasibility of further work on the Parentage / Surrogacy Project» en de «Study of Legal Parentage and the issues arising from International Surrogacy Arrangements»6. Hierin wordt voorgesteld een expert groep te formeren die verder verkent wat de mogelijkheid en wenselijkheid is voor een multilateraal instrument.
De Algemene Vergadering van de Haagse Conferentie heeft in de vergadering van april 2014 besloten dat de verkenning van de mogelijkheid om een multilateraal instrument op dit gebied in te richten dient te worden gecontinueerd. De volgende Algemene Vergadering in 2015 zal definitief besluiten of een dergelijke expert-groep geformeerd gaat worden.
Welke aandacht wordt binnen de nationale politie besteed aan opsporing van de illegale praktijk van het draagmoederschap en de illegale opneming van buitenlandse kinderen?
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Zoals geconcludeerd in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel uit 2012 «Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap» kan commercieel draagmoederschap onder omstandigheden worden aangemerkt als mensenhandel.7 Voor de vraag of sprake is van mensenhandel is niet doorslaggevend of het contact met draagmoeders of wensouders in het buitenland heeft plaatsgevonden, maar of kan worden voldaan aan de bestanddelen van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij onder meer om (het oogmerk van) uitbuiting, maar ook om de specifiek in dit artikel genoemde gedragingen en het aanwezig zijn van een van de in dit artikel opgenomen dwangmiddelen.
Klopt het dat er slechts eenmaal een vervolging en een berechting heeft plaatsgevonden op basis van art. 151b Sr?4
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het aantal keer dat art. 151c Sr is toegepast in de strafrechtelijke opsporing en berechting?
Op welke wijze wordt binnen het OM aandacht besteed aan de vervolging op basis van deze artikelen?
Beschikt het OM over voldoende capaciteit teneinde deze illegale praktijken te vervolgen?
Kunt u per maatregel (zeven in totaal) ten aanzien van het Nederlandse beleid omtrent draagmoederschap aangeven op welke wijze deze de afgelopen jaren zijn uitgevoerd?5
Welke maatregelen zijn door u genomen naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap).6
In mijn brief van 16 december 201110 heb ik voorgesteld op een aantal punten, in samenhang bezien, het Nederlandse beleid omtrent draagmoederschap aan te passen en expliciet vast te stellen. Deze voorstellen vormden een aanzet om met de Tweede Kamer van gedachten te wisselen. Deze gedachtewisseling heeft helaas niet kunnen plaatsvinden. Inmiddels buigt de Staatscommissie Herijking Ouderschap zich over dit complexe onderwerp. Het bovenstaande in ogenschouw nemende, heb ik ten aanzien van de voorgestelde punten het volgende verwezenlijkt:
Op welke wijze besteed de Staatscommissie Herijking Ouderschap aandacht aan deze schaduwzijde van het draagmoederschap in Nederland?
Bij brief van 28 november 201213 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over het vervolg dat ik aan het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel heb gegeven voor wat betreft het onderdeel commercieel draagmoederschap. In deze brief is aangegeven dat op Rijksoverheid.nl voorlichting is geplaatst over het krijgen van een kind via draagmoederschap en de risico’s op mogelijke uitbuiting van draagmoeders in het buitenland.
Ook de aanbeveling om, mocht het aan de orde zijn, in de onderhandelingen over een mondiaal verdrag op het terrein van draagmoederschap, aspecten van mensenhandel bij draagmoeders onder de aandacht te brengen is overgenomen.
De Staatscommissie Herijking Ouderschap beziet het onderwerp draagmoederschap in de volle breedte; mogelijke uitbuiting van draagmoeders zal hierin ongetwijfeld aan de orde komen. Ik zal het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel onder de aandacht van de Staatscommissie brengen.
Deelt u de mening dat niet gewacht kan worden tot de uitkomsten van deze staatscommissie om verdere maatregelen te nemen en meer prioriteit te geven aan de voorkoming, bestrijding en vervolging van illegaal draagmoederschap?
Zie antwoord vraag 24.
De vroegtijdige plaatsing van een veroordeelde mensenhandelaar in een zeer beperkt beveiligde inrichting (zbbi) |
|
Nine Kooiman , Gert-Jan Segers (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het besluit van het arrondissementsparket Noord-Nederland tot het plaatsen van de veroordeelde mensenhandelaar A. el Y. in een zbbi terwijl hij nog niet de helft van zijn straf heeft uitgezeten?
Ja. Echter, niet het arrondissementsparket, maar de selectiefunctionarissen van de afdeling Individuele Zaken Gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zijn, conform artikel 15 van de Penitentiaire beginselenwet, belast met plaatsing in een ZBBI.
Hoe beoordeelt u het feit dat het slachtoffer pas werd geïnformeerd nadat verdachte zijn eerste verlof al had genoten?
Het slachtoffer is over het eerste verlof tijdig geïnformeerd door het Informatiepunt Detentieverloop (IDV) van het Openbaar Ministerie (OM), hetgeen inhoudt dat het slachtoffer hierover voorafgaand aan het eerste verlof is ingelicht.
Deelt u de mening dat het een enorme schok moet zijn voor de voormalige slachtoffers van A. el Y. dat hij al in dit stadium van zijn straf in een zbbi wordt geplaatst waarbij hij vanaf heden ook wekelijks met verlof zal mogen gaan?
Ik kan mij zeker indenken dat het ingrijpend voor slachtoffers kan zijn, wanneer aan een gedetineerde verlof wordt toegekend op een moment dat het slachtoffer dit wellicht nog niet verwacht. De betreffende gedetineerde voldoet echter aan de voorwaarden om in deze fase van de gevangenisstraf in aanmerking te komen voor meer vrijheden.
Waarom is er toestemming gegeven voor dit verlof, zonder dat er sprake is van bijvoorbeeld een verbod zich op te houden in de buurt van de betrokken slachtoffers? In hoeverre wordt er bij het verlenen van verlof aan veroordeelde mensenhandelaren bekeken of voorwaarden als een gebieds- of contactverbod opgelegd dienen te worden?
Wekelijks verlof maakt deel uit van het ZBBI-regime. Voorafgaand aan het verlenen van dergelijk regimair verlof wordt een inschatting gemaakt van de risico’s die hieraan verbonden zijn, waarbij de directeur van de penitentiaire inrichting (PI) zich zo nodig laat adviseren door bijvoorbeeld de politie, het OM en/of de reclassering. Indien de informatie hiertoe aanleiding geeft, worden bij het toekennen van het verlof bijzondere voorwaarden, zoals een contact- en/of locatieverbod, gesteld om risico’s – mede ten aanzien van het slachtoffer – te beperken.
Van de directeur van de PI heb ik vernomen dat ook in de onderhavige zaak thans een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde geldt. Hierdoor kan de veiligheid van, alsmede een ongewenste confrontatie met het slachtoffer zoveel mogelijk worden geborgd tijdens verloven.
Is de slachtoffers om advies gevraagd? Zo ja, wat is daarmee gedaan? Zo nee, waarom is dat achterwege gebleven? Op welke manier wordt er bij de verlofverlening aan mensenhandelaren rekening gehouden met het belang van het slachtoffer?
Van advisering door slachtoffers bij het toekennen van vrijheden tijdens detentie is geen sprake. Indien het zogeheten spreekrechtwaardige delicten betreft, zoals mensenhandel, wordt desgewenst informatie door het IDV aan het slachtoffer verstrekt over het detentieverloop van gedetineerden om te voorkomen dat zij onverwacht worden geconfronteerd met de dader. Het tijdig informeren van het slachtoffer door het IDV is in lijn met het beleid om de positie van slachtoffers te versterken.
Hoe wordt de veiligheid van de slachtoffers gewaarborgd op het moment dat deze persoon met verlof gaat?
Zie antwoord vraag 4.
Waren er bijzondere persoonlijke redenen om A. el Y. wekelijks verlof te geven? Welke garanties zijn er dat hij geen contact zal opnemen met zijn voormalige slachtoffers?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt dit verlof voor deze mensenhandelaar zich dit tot uw voornemen om slachtoffers van veroordeelde criminelen in een betere positie in het rechtsproces te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Illegaal draagmoederschap |
|
Khadija Arib (PvdA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Dit is de Dag over illegaal draagmoederschap?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht dat de praktijk van het draagmoederschap een ethische grens heeft bereikt?2
Ja.
Heeft het toegezegde overleg met het Openbaar Ministerie (OM) over een aanscherping van het handhavingsbeleid plaatsgevonden en wat is daarvan het resultaat?3
Op 16 december 2011 heb ik uw Kamer een brief4 over draagmoederschap gestuurd waarin ik heb voorgesteld om, in samenhang bezien, op een aantal punten het beleid aan te passen. Een van die voorstellen was om, mede gezien de voorgestelde beleidsaanpassingen, in overleg met het Openbaar Ministerie te treden om te bezien of een aanscherping van het handhavingsbeleid mogelijk en wenselijk is. Over deze brief heeft geen debat met uw Kamer kunnen plaatsvinden.
Met het Openbaar Ministerie is gesproken over het handhavingsbeleid. Hieruit is naar voren gekomen dat voor zaken waarbij sprake is van overtreding van artikel 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt dat het Openbaar Ministerie steeds afweegt of vervolging opportuun is gezien de ernst van het feit, beschikbare capaciteit en het maatschappelijk belang dat geraakt wordt door het feit. Een dergelijke afweging vindt altijd plaats in het licht van de gedachte dat het strafrecht ultimum remedium dient te zijn.
Het Openbaar Ministerie heeft in 1996 twee verdachten vervolgd voor overtreding van artikel 151b Sr.
Een overtreding van de artikelen 151b en 151c Sr gaat in een aantal gevallen gepaard met strafbare feiten die met (illegaal) draagmoederschap verbonden kunnen zijn, waaronder mensenroof. Ik verwijs hierbij naar het door het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uitgevoerde onderzoek «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» uit 2011.5 Uit dit rapport blijkt dat het Openbaar Ministerie ter zake van deze feiten tot vervolging is overgegaan.
Ik zie op basis hiervan geen aanleiding het Openbaar Ministerie te verzoeken het huidige handhavingsbeleid ten aanzien van draagmoederschap aan te scherpen of het meer prioriteit te geven bij de politie.
Daar komt bij dat eventuele aanscherping van dit beleid samen hangt met de werkzaamheden van de Staatscommissie Herijking Ouderschap. De Staatscommissie bekijkt het fenomeen draagmoederschap in de volle breedte en betrekt hierbij ook de strafbepalingen. Het lijkt mij het meest zinvol om naar aanleiding van het rapport van de Staatscommissie, dat medio 2016 wordt verwacht, eens met uw Kamer in de volle breedte van gedachten te wisselen over dit complexe onderwerp, zo ook over (handhaving van) de huidige strafbaarstellingen.
Is het waar dat het OM nog nooit iemand heeft vervolgd voor de plaatsing van een advertentie omtrent het draagmoederschap? Zo ja, deelt u de mening dat het OM bij overtreding van de artikelen 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht dient te handhaven teneinde een halt toe te roepen aan de wildgroei van advertenties van draagmoeders en wensouders op het internet? Zo ja, krijgt de opsporing en de vervolging van commercieel draagmoederschap vanaf nu prioriteit bij politie en justitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Raad voor de Kinderbescherming geen zicht heeft op een groot deel van de kinderen die door middel van een draagmoederconstructie geboren worden? Wat vindt u hiervan? Bent u bereid om te onderzoeken waar kinderen, die door middel van een dergelijke constructie geboren zijn, terecht zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: Raad) start een onderzoek nadat het kennis heeft genomen van een (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructie, bijvoorbeeld indien wensouders zelf contact opnemen met de Raad om (uiteindelijk) het gezag over het kind te kunnen verkrijgen of na melding van een andere instantie. Zo kan een ambtenaar van de burgerlijke stand melding maken bij de Raad.
Dat de Raad geen zicht heeft op een deel van de kinderen die door middel van een draagmoederschapsconstructie worden geboren, is aannemelijk. Het vermoeden bestaat immers dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit werd geconcludeerd in het eerder genoemde onderzoek van UCERF uit 2011. Een soortgelijke conclusie trekt ook het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».6
Dit maakt dat het niet mogelijk is onderzoek te doen naar waar kinderen die als gevolg van een illegale draagmoederschapsconstructie zijn geboren, terecht zijn gekomen. Geen enkele instantie weet immers dat dit heeft plaatsgevonden en dit was ook de intentie van deze ouders.
Bent u in het licht van voorgaande vragen nu bereid een doorzichtige meldingsstructuur voor de verschillende instanties (zoals zorgverleners, de Raad voor de Kinderbescherming, de ambassades en de Immigratie- en Naturalisatiedienst) die met onderhavige problematiek in aanraking komen te ontwikkelen om te bewerkstelligen dat in de toekomst beter vast kan worden gesteld op welke schaal draagmoederschap en illegale opneming van kinderen in Nederland plaatsvindt? Zo ja, hoe zou een dergelijke meldstructuur het beste geïmplementeerd kunnen worden? Zo niet, waarom niet?
Betrokken instanties werken nauw samen en wisselen waar nodig informatie en ervaringen uit over (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructies.
Bovendien is, zoals in antwoord op de vorige vraag aangegeven, het vermoeden dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt.
Uit het rapport van UCERF kan ook worden opgemaakt dat draagmoederschap in Nederland vermoedelijk in omvang beperkt is.
Om deze redenen zie ik geen meerwaarde in de ontwikkeling van een meldingsstructuur voor instanties.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de NVOG dat draagmoeders en wensouders in het belang van het kind net als bij adoptie en pleegouderschap zouden moeten worden gescreend door de Raad voor de Kinderbescherming?
Indien wensouders en draagmoeders de procedure voor hoogtechnologisch draagmoederschap in Nederland volgen, worden zij uitgebreid gescreend door het VUMc, dat deze behandeling verricht. Zo moeten wensouders een verklaring omtrent gedrag overleggen en voert de draagmoeder gesprekken met een psycholoog.
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven kan de Raad eerst een onderzoek starten na kennisname van een draagmoederschapsconstructie.
Een procedure inrichten vergelijkbaar met (interlandelijke) adoptie, waarbij de Raad wensouders en draagmoeders vooraf screent, zou een andere rol voor de Raad betekenen, waarvoor een wetswijziging nodig is.
Dergelijke vragen liggen voor bij de Staatscommissie Herijking Ouderschap, waarvan ik de adviezen medio 2016 met interesse tegemoet zie.
Wanneer kan de Kamer een reactie van de regering verwachten op het eindrapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht over de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal instrument op het terrein van draagmoederschap?
Ik kan u hierbij aangeven wat de uitkomsten waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. De Haagse Conferentie heeft in april 2014 twee documenten gepubliceerd, namelijk «The desirability and feasibility of further work on the Parentage / Surrogacy Project» en de «Study of Legal Parentage and the issues arising from International Surrogacy Arrangements»7. Hierin wordt voorgesteld een expert-groep te formeren die verder verkent wat de mogelijkheid en wenselijkheid is voor een multilateraal instrument.
De Algemene Vergadering van de Haagse Conferentie heeft in de vergadering van april 2014 besloten dat de verkenning van de mogelijkheid om een multilateraal instrument op dit gebied in te richten dient te worden gecontinueerd. De volgende Algemene Vergadering in 2015 zal definitief besluiten of een dergelijke expert-groep geformeerd gaat worden.
Het bericht dat Sociale Zaken mogelijk de privacywetgeving schond |
|
Paul Ulenbelt , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het artikel «Sociale Zaken overtrad mogelijk de privacywetgeving»?1
Zie mijn onderstaande antwoorden.
Wie heeft wanneer besloten dat er zonder wettelijke basis, gegevens aan elkaar konden worden gekoppeld om fraude op te sporen? Is de Tweede Kamer hier toentertijd over geïnformeerd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Voor het koppelen van bestanden met persoonsgegevens is een wettelijke basis noodzakelijk. De belangrijkste regels voor de omgang met persoonsgegevens zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op grond van artikel 8 Wbp mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt als hiervoor een in dit artikel genoemde verwerkingsgrond aanwezig is. Artikel 8, sub c respectievelijk e, van de Wbp geeft een grondslag om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de fraudebestrijding. Persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is en indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak. De wet Werk en bijstand (WWB) en de wet Structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) stellen regels voor bestandskoppeling in het sociale zekerheidsdomein. In artikel 64 van de WWB en in artikel 54 van de wet SUWI wordt een aantal bronnen genoemd op grond waarvan gegevensbestanden kunnen worden gekoppeld. De databestanden zijn gekoppeld en geanalyseerd binnen de kaders van de Wbp, de wet WWB en de wet SUWI.
Bij brief van 23 december 20052 heeft Staatssecretaris Van Hoof de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden tot gegevensuitwisseling en ontsluiting van gegevensbronnen in het kader van handhaving en het overleg met het CBP dat hij hierover heeft gehad.
De Tweede Kamer is op 19 december 2007 door staatsecretaris Aboutaleb geïnformeerd3 dat hij met het CBP tot overeenstemming was gekomen over de wijze waarop binnen de beveiligde omgeving van de «Black Box» persoonsgegevens konden worden gekoppeld en dat ten behoeve daarvan risicoprofielen werden ontwikkeld. Op deze wijze was het mogelijk om het koppelen van bestanden en de werkwijze van de interventieteams binnen de kaders van de Wbp te laten plaatsvinden. Op 3 september 2009 is de Tweede Kamer in de Integrale rapportage handhaving 20084 geïnformeerd over de voortgang van de «Black Box».
In de Integrale rapportage handhaving 20095 van 6 september 2011 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de afronding van het »Black Box» project en het ambtshalve onderzoek van het CBP. Tevens is in de brief aangegeven dat de techniek van het anoniem koppelen van gegevens in 2010 bij het Inlichtingenbureau (IB) werd doorontwikkeld.
Heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (Cbp) toezicht gehouden op de koppeling van persoonsgegevens? Zo ja, op welke manier en hoe kan het dat het Cbp dit weerspreekt? Zo nee, waarom niet?
De Wbp is een wet met open normen. Belangrijk criterium is dat de gegevensuitwisseling expliciet bijdraagt aan en noodzakelijk is voor de uitvoering en handhaafbaarheid van de wettelijke regels, te weten het rechtmatig verstrekken van de uitkering en het bestrijden van fraude. Voorts moet voldaan worden aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De Wbp is sinds 1 september 2001 van kracht. Op 8 oktober 2003 heeft een aantal partijen6 zich verenigd in de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI) en een convenant gesloten om gezamenlijk interventieteamprojecten op te starten. In deze interventieteams werken partijen samen aan het bestrijden van fraude op het gebied van belastingen en sociale zekerheid, uitbuiting en illegale tewerkstelling. Omdat de LSI zoekende was over de toepassing van de normen van de Wbp, heeft het CBP de LSI tot 2007 op verzoek geadviseerd. Dit laat onverlet dat de verantwoordelijkheid om de wet- en regelgeving na te leven bij partijen blijft. Het CBP houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving die ziet op de verwerking van persoonsgegevens en heeft de mogelijkheid ambtshalve onderzoek te doen en sancties op te leggen.
Om welke projecten ging het? Welke gegevens werden gekoppeld? Welke doelen werden hierbij beoogd? Van hoeveel mensen werden de gegevens gebruikt?
De eerste interventieteamprojecten zijn begin 2004 gestart. Tot en met het derde kwartaal van 2014 zijn 159 projecten door de LSI goedgekeurd. De projecten richten zich op verschillende onderwerpen. Het kan bijvoorbeeld gaan om illegale tewerkstelling, onderbetaling, ontduiking van belastingen en/of sociale premies, fraude met toeslagen en uitkeringsfraude. Ook vormen van adres- of samenwoonfraude en vermogensfraude en misstanden met huisvesting van (voornamelijk) tijdelijke, buitenlandse arbeidskrachten zijn onderwerp van interventieteamprojecten. Per project wordt op basis van de doelstelling van dat project bepaald welke gegevens nodig zijn om de doelgroep te identificeren. Elke organisatie die aan het project deelneemt, levert daarvoor langs beveiligde weg bestanden uit zijn eigen administratie aan.
Het is niet bekend van hoeveel mensen gegevens zijn gekoppeld. Nadat een bestandskoppeling heeft plaatsgevonden, worden alleen personen die tot de potentiële risicogroep behoren, voor analysedoeleinden geïdentificeerd. Alle overige persoonsgegevens worden vernietigd, zodra het betreffende project is beëindigd. De gegevens van personen die tot de risicogroep van dat project behoren, worden een jaar nadat de LSI het eindrapport van het project heeft vastgesteld, vernietigd.
Waarom werd het koppelen van gegevens pas in 2013, vijf jaar na de start hiervan, in een wet vastgelegd? Bent u het eens met de stelling dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot 2013 in strijd met de wet handelde? Zo nee, waarom niet?
Begin 2011 brengt het onderzoeksbureau Hec-Zenc een in opdracht van het Ministerie van SZW uitgevoerde evaluatie naar de «Black box» uit. Ofschoon het bureau concludeert dat de Wbp voldoende juridische basis heeft om binnen een «Black Box» omgeving te werken, wordt er om redenen van transparantie en heldere taak- en verantwoordelijkheidsverdeling voor gekozen een aparte wettelijke basis te creëren. De in de «Black Box» ontwikkelde risicoprofielen worden nu toegepast in het Systeem Risico Indicatie (SyRI). Dit heeft geresulteerd in een wijziging van de Wet SUWI die per 1 januari 2013 in werking is getreden.
De beperking van de persvrijheid door justitie |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het kort geding welke fotograaf Robert Glas tegen het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft aangespannen om de mogelijkheid af te dwingen toegang te krijgen tot het Justitieel Complex Schiphol voor een fotorapportage?
Ja.
Kunt u aangeven waarom er wel veel beeldmateriaal van «gewone» gevangenissen is, blijkens documentaires over de long-stayafdeling van TBS-ers, de PPC in de Bijlmerbajes of een serie als «Buch in de Bajes», terwijl diverse verzoeken van Amnesty International en nu Robert Glas tot het filmen en fotograferen in detentiecentra zijn afgewezen? Kunt u aangeven of er plekken en voorwerpen vermeld zijn in de dagvaarding waarvan u vindt dat daarvan geen beeldmateriaal voor de publieke opinie beschikbaar hoeft te zijn? Zo ja, om welke plekken of voorwerpen gaat het dan en om wat voor redenen zou daarvan geen beeldmateriaal beschikbaar moeten zijn?
Wanneer een journalist of tv-producent verzoekt om in een bepaalde inrichting te mogen filmen of fotograferen, wordt op basis van de inhoud van zijn verzoek een beslissing genomen over het al dan niet geven van toestemming voor de opname. Het feit dat er meer beeldmateriaal beschikbaar zou zijn van penitentiaire inrichtingen dan van inrichtingen voor vreemdelingenbewaring komt dan ook vooral doordat journalisten en tv-producenten kennelijk daar meer belangstelling voor hebben getoond. Verzoeken voor opnames in inrichtingen voor vreemdelingenbewaring worden regelmatig goedgekeurd. Zo hebben in 2013 journalisten van Trouw, De Groene Amsterdammer, Telegraaf en het NOS journaal inrichtingen voor vreemdelingenbewaring bezocht. Bij die gelegenheden is ook beeldmateriaal gemaakt. Binnenkort start HUMAN met de opnamen voor een documentaire over Detentiecentrum Rotterdam.
Van alle plekken en voorwerpen die in de dagvaarding worden vermeld, kan beeldmateriaal voor de publieke opinie beschikbaar worden gesteld. Dat beeldmateriaal is ten dele al beschikbaar en onder meer te vinden op de website van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Deelt u de mening dat de persvrijheid behoort tot een van de meest fundamentele vrijheden in onze rechtstaat en dat deze slechts wegens zwaarwegende redenen beperkt mag worden? Zo ja, welke zwaarwegende redenen leiden ertoe dat er geen toestemming voor een fotorapportage verleend kan worden? Klopt het dat dergelijke afwijzingen tot op heden nooit inhoudelijk zijn gemotiveerd? Zo ja, waarom niet?
Ik deel de mening dat het beginsel van persvrijheid een fundamenteel recht is in onze rechtsstaat. Het beginsel van persvrijheid brengt evenwel nog geen ongeclausuleerd recht op toegang tot elke plaats met zich. Een penitentiaire inrichting of inrichting voor vreemdelingenbewaring betreft een gesloten omgeving in welke setting op grond van de Penitentiaire beginselenwet beperkingen aan bezoek kunnen worden gesteld. De achtergrond van deze beperkingen is onder meer gelegen in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting en de bescherming van de privacy van personeel, alsook de gedetineerden of vreemdelingen. Er kan medewerking worden verleend aan een fotoreportage, mits daarbij wordt voldaan aan een aantal randvoorwaarden dat in zijn algemeenheid geldt voor mediaverzoeken. Het verzoek van de heer Glas voldeed daaraan niet en is om die reden afgewezen.
Maakt het nog verschil dat deze fotorapportage wordt gemaakt voor Vrij Nederland, het blad «Wordt vervolgd», Defence for Children en Kerk in Actie, met andere woorden, dat het gaat om de media en Non Governmental Organisation (NGO's)? Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hebben de media en NGO’s namelijk een zogeheten waakhondenfunctie als het gaat om de vrijheid van nieuwsgaring. Vindt u dat het belang van de staat om toestemming te weigeren hier groter is dan het maatschappelijk belang dat de media en NGO's hebben om hierover beeldmateriaal beschikbaar te hebben?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3, is DJI beginsel bereid om medewerking te verlenen aan een fotoreportage, mits wordt voldaan aan een aantal randvoorwaarden. Welk blad of welke organisatie tot publicatie overgaat, is daarbij niet relevant. Voor de media geldt dat het moet gaan om personen of organisaties die zich daadwerkelijk beroepshalve met het onderwerp bezig houden.
Bent u bereid opnieuw in overweging te nemen om Robert Glas toestemming te geven voor zijn reportage in de detentiecentra te fotograferen en te filmen?
Op 3 oktober jl. heeft de Hoofddirectie van DJI een brief verstuurd aan de heer Glas waarin deze wordt uitgenodigd om zijn verzoek aan te passen zodat wordt voldaan aan de geldende randvoorwaarden.
Het bericht dat er weer een tbs’er ontsnapt is tijdens verlof |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht en klopt het wat hierin vermeld wordt?1
Ja.
Hoe heeft deze tbs’er kunnen ontsnappen tijdens zijn, nota bene, begeleid verlof?
De tbs-gestelde werd gedurende zijn verlof op 25 september begeleid door een sociotherapeut. Halverwege het verlof zag de tbs-gestelde kans om weg te rennen van zijn begeleider. Die heeft getracht de tbs-gestelde te volgen, maar is hem op enig moment uit het oog verloren. Na de onttrekking zijn onmiddellijk de politie en het slachtoffer geïnformeerd. Daarnaast is contact gezocht met de familie van de tbs-gestelde. Betrokkene is op 30 september jl. aangehouden.
Deelt u de mening dat de risicotaxatie voor de verloftoekenning van deze tbs’er blijkbaar helemaal verkeerd is geweest? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. In dit geval waren er geen signalen dat de betreffende tbs-gestelde zich zou willen onttrekken. In mijn antwoord op vraag 7 ga ik nader in op de procedure omtrent verlofverlening.
Deelt u de mening dat er iets structureel mis is met het tbs-systeem waarbij het een sport lijkt te zijn geworden om verknipte criminelen maar zo snel mogelijk op verlof te sturen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit systeem drastisch te wijzigen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een signalement van de tbs’er verspreid via de meldkamer(s) van de politie? Zo nee, waarom niet?
Ja. De begeleider van de tbs-gestelde heeft direct melding van de onttrekking gedaan aan de meldkamer (112-melding), waarna de opsporing werd gestart. Het signalement van de tbs-gestelde is door de lokale meldkamer van de politie Brabant Zuid-Oost verspreid onder de agenten op straat. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Hoelang wilt u de samenleving nog als proeftuin gebruiken en hoeveel slachtoffers moeten er nog vallen voor standaard een signalement van een ontsnapte tbs’er naar de meldkamer(s) van de politie wordt gestuurd, aangezien deze veroordeelde voor poging tot doodslag kennelijk al dagenlang spoorloos is?
Bij een harde onttrekking, dat wil zeggen een onttrekking aan begeleid verlof zoals in het onderhavige geval, is het reeds de standaardprocedure dat er direct melding van de onttrekking wordt gedaan aan de regionale korpsen via de meldkamer van de politie (112-melding). De persoon bevindt zich dan vaak nog in de nabije omgeving van de locatie waar hij of zij zich onttrok aan de begeleider. Om die reden wordt standaard een signalement van de tbs-gestelde onder het regioteam verspreid. Daarnaast wordt de onttrekking gemeld aan de Groep Opsporing Onttrekkingen (GOO) van de Landelijke Eenheid van de politie. Indien daartoe aanleiding is, wordt het signalement van de tbs-gestelde ook landelijk verspreid.
In een situatie waarin een tbs gestelde niet terugkeert van onbegeleid verlof (een zogenaamde «zachte onttrekking»), wordt eveneens altijd gemeld aan de GOO. Omdat dan veelal enige tijd verstreken is, doet de GOO van de onttrekking echter een landelijke melding. Indien een concreet vermoeden bestaat waar de onttrokkene zich bevindt, wordt ook de betreffende eenheid van politie over de onttrekking geïnformeerd, zodat ook lokaal naar de onttrokkene kan worden uitgekeken. In dat geval wordt ook een signalement van de onttrokkene verstrekt.
Bent u al tot het heldere inzicht gekomen dat begeleiders van tbs’ers op verlof standaard bewapend moeten worden? Zo nee, hoelang wilt u de samenleving nog blijven blootstellen aan dit (potentiële) gevaar voor u bereid bent verandering aan te brengen in dit beleid?
Nee, ik deel deze mening niet. Verlofverlening verloopt langs een zorgvuldige procedure waarbij veiligheid hoog in het vaandel staat. Wanneer een kliniek – na voldoende voortgang in de behandeling – besluit een verlofaanvraag te doen, adviseert het Adviescollege Verloftoetsing tbs aan de Minister van Veiligheid en Justitie, die een besluit neemt over het verlenen van een verlofmachtiging. Hieraan ten grondslag liggen altijd een gestandaardiseerde en gedegen risicotaxatie en risicomanagement. Wanneer een tbs-gestelde start met verlof is er sprake van een gefaseerde en gecontroleerde opbouw van vrijheden. Het verloftraject begint met vijf beveiligde begeleide verloven. Vervolgens vindt er tweepersoons begeleiding plaats waarna deze, indien dat verantwoord is, wordt afgebouwd naar begeleiding door één persoon.
Voorafgaand aan elk verlofactiviteit wordt op de dag zelf een inschatting gemaakt van de toestand van de betreffende tbs-gestelde en wordt beoordeeld of het verlof op een veilige wijze kan plaatsvinden. Daarmee worden de risico’s op een onttrekking zoveel mogelijk beperkt. Het is niet mogelijk om onttrekkingen voor 100 procent uit te sluiten.
Het oefenen met vrijheden is een belangrijk onderdeel van de behandeling van tbs-gestelden en een voorwaarde voor een goede resocialisatie. Ik ben van mening dat verloven voldoende gecontroleerd en gefaseerd plaatsvinden en zie geen meerwaarde in het standaard bewapenen van begeleiders. Het bewapenen van begeleiders kan zelfs meer risico’s opleveren voor de maatschappij.
Deelt u de mening dat de veiligheid van de maatschappij belangrijker is dan de belangen van een tbs’er die op verlof met zijn vrijheid mag oefenen?
Verlof maakt onlosmakelijk deel uit van de behandeling van tbs-gestelden en is een voorwaarde voor een goede resocialisatie. Daarmee draagt verlof bij aan de veiligheid van de samenleving. In de procedure die wordt gevolgd bij het verlenen van verlof staat de veiligheid voorop. Zie ook mijn antwoorden op de vraag 7.
De terugkeer naar en re-integratie in landen van herkomst voor slachtoffers van mensenhandel |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de methodiek «Safe Future» voor hulpverleners die werken met slachtoffers van mensenhandel en huiselijk geweld die nog in onzekerheid verkeren of ze in Nederland kunnen blijven?1
Ja.
Deelt u de mening dat het structureel bespreekbaar maken van terugkeer naar het land van herkomst met buitenlandse slachtoffers van mensenhandel en huiselijk geweld een reguliere taak voor de opvang en hulpverlening zou moeten zijn? Zo ja, op welke wijze spant u zich in om deze handzame methodiek landelijk te implementeren bij hulpverleningsorganisaties?
Op de slotconferentie van het project Safe Return op 25 september jongstleden heb ik mijn waardering uitgesproken voor de ontwikkelde methodiek. Ik vind het belangrijk dat slachtoffers een realistisch beeld hebben van hun toekomst en dat zij in staat worden gesteld vanuit hun eigen kracht een geïnformeerde beslissing te nemen over die toekomst. De projectorganisatie brengt op dit moment in kaart op welke manier zij de methodiek willen uitrollen.
Deelt de mening dat een geïnformeerde keuze van slachtoffers van mensenhandel over zijn of haar toekomst waarbij veiligheid voorop staat kan bijdragen aan terugkeer naar en re-integratie in landen van herkomst? Zo ja, welke factoren bevorderen of hinderen de terugkeer naar landen van herkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de aangiftebereid onder slachtoffers van mensenhandel is afgenomen? Zo ja, hoe gaat u de aangiftebereidheid vergroten? Zo nee, waar blijkt dat uit? Over welke verdere aangiftecijfers beschikt u ten aanzien van mensenhandel?
Ja, de aangiftebereidheid onder slachtoffers van mensenhandel is in 2012 afgenomen ten opzichte van 2011. Het gaat hier om de aangiftecijfers van de opsporingsinstanties. Ik beschik niet over andere aangiftecijfers. Niet alle geïdentificeerde slachtoffers van mensenhandel besluiten aangifte te doen. Aangiftes zijn echter een belangrijke bron van informatie, waarop we moeten blijven investeren. Daarom is bijvoorbeeld een voortdurende investering in goede slachtofferbejegening van belang. Binnen alle eenheden zijn voldoende gekwalificeerde/gecertificeerde medewerkers aanwezig die deskundig zijn om slachtoffers van mensenhandel te woord te staan en te helpen.
In het voorjaar van 2014 hebben het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de politie een verkenning uitgevoerd bij een aantal opvanglocaties voor slachtoffers van mensenhandel om te bezien of het inrichten van een verhoorstudio op de opvanglocaties de aangiftebereidheid onder slachtoffers mensenhandel zou kunnen vergroten. In deze verkenning is door de professionals aangegeven dat een verhoorstudio in de categorale, specialistische opvanglocaties meerwaarde kan hebben.
In het najaar van 2014 zal daarom voor de duur van een jaar een pilot verhoorstudio’s in opvanglocaties van slachtoffers mensenhandel worden gestart. De resultaten zullen in het voorjaar 2016 beschikbaar komen.
Deelt u de mening dat de identificatie van slachtoffers van mensenhandel in de vreemdelingenketen beter kan? Zo ja, hoe gaat u de expertise van medewerkers van asielzoekerscentra (AZC's) dienaangaande vergroten? Zo nee, waarom niet?
Het herkennen en onderkennen van signalen mensenhandel is van groot belang bij de aanpak van mensenhandel. Om die reden staat signalering van slachtoffers mensenhandel binnen de vreemdelingenketen op de agenda.
Zo heeft de expertise van medewerkers van AZC’s het afgelopen jaar al veel aandacht gekregen. Het Centraal Opvangorgaan Asielzoekers (COA) heeft in 2013 alle medewerkers in de uitvoering getraind in het oppakken van signalen mensenhandel / mensensmokkel. Deze trainingen zijn in samenwerking met het Expertisecentrum Mensenhandel Mensensmokkel (EMM) en Comensha vormgegeven. Het COA en het EMM hebben in het verlengde hiervan een proces ingericht, gericht op het snel en actueel delen van informatie met mogelijke opsporingsindicaties vanuit de verschillende locaties met het EMM. Daarnaast heeft het COA per locatie 1 à 2 contactpersonen mensenhandel / mensensmokkel die dit onderwerp actueel houden.
Deze contactpersonen hebben halfjaarlijkse bijeenkomsten waarin het EMM en Comensha actualiteiten delen en een terugkoppeling verzorgen over de gedeelde signalen en de opvolging hiervan.
Daarnaast verzorgde de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) van 10 maart tot 1 juli 2014 Basistrainingen Mensenhandel, die door meer dan 600 mensen zijn gevolgd. Het voornaamste doel van de trainingen was om mensen die tijdens hun werk in aanraking kunnen komen met signalen van mensenhandel bewust te maken van verschillende aspecten van dit misdrijf. Een belangrijk onderdeel van de training betrof het herkennen van mensenhandelsignalen. Later dit jaar organiseert de IND ook Verdiepingstrainingen Mensenhandel. Ook in 2015 zal de IND blijven investeren in intensieve mensenhandeltrainingen.
Bent u bereid om gedegen onderzoek te doen om alle slachtoffers van mensenhandel binnen de AZC’s in beeld te krijgen? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van een dergelijk onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het feit dat er al veel inspanningen worden verricht, gericht op het verbeteren van de signalering van slachtoffers mensenhandel, zie ik geen concrete aanleiding om onderzoek te doen naar slachtoffers van mensenhandel binnen de AZC’s.
Het bericht dat meer uitgeprocedeerde asielzoekers een pardonvergunning krijgen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom strooit u wederom met verblijfsvergunningen terwijl Nederland op dit moment overspoeld wordt door duizenden asielzoekers en Nederland deze massa-immigratie al lang niet meer aan kunnen?1 Realiseert u zich dat door de vele toegelaten asielzoekers op veel plaatsen al geen huurwoningen meer beschikbaar zijn voor gewone woningzoekenden en er veel te veel extra geld gaat naar opvang, uitkeringen etc.?
De regeling langdurig verblijvende kinderen is op 1 februari 2013 in werking getreden. Ik heb uw Kamer sinds de invoering van de regeling meerdere malen geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de overgangsregeling.
In mijn brief van 24 september 2014 (Kamerstuk 19 637, nr. 1893) ben ik uitgebreid ingegaan op de afdoening van de zogenaamde «buiten beeldzaken», waarop het aangehaalde item van RTL Nieuws betrekking heeft.
Wanneer asielzoekers een verblijfsvergunning krijgen, gaan zij deel uitmaken van de Nederlandse maatschappij. Het is van groot belang voor zowel integratie als participatie dat deze «vergunninghouders» zo snel mogelijk woonruimte betrekken. Om die reden is in artikel 60a e.v., van de Huisvestingswet, de taak voor gemeenten neergelegd om in de huisvesting van vergunninghouders te voorzien. Hoewel ik mij realiseer dat het huisvesten van deze groep op de woningmarkt drukt, is dit een verplichting die tijdig en volledig uitgevoerd dient te worden.
Waarom beloont u het door uitgeprocedeerde asielzoekers negeren van de vertrekplicht / illegaal verblijven in Nederland? Beseft u dat u andere uitgeprocedeerde asielzoekersgezinnen bevestigt in hun idee dat het loont na een afwijzing toch in ons land te blijven?
Zoals ik onder andere in mijn brief van 13 september 2013 over de toezeggingen op Rapporten en adviezen vreemdelingenbeleid (Kamerstuk 19 637, nr. 1721), onderdeel D, uiteen heb gezet, is het uitgangspunt van het vreemdelingenbeleid dat vreemdelingen die niet in Nederland mogen blijven, dienen terug te keren. Over het algemeen is terugkeer ook mogelijk. Aan dit uitgangspunt houd ik vast De maatregelen in het kader van de regeling langdurig verblijvende kinderen zijn geenszins bedoeld als een wijziging van dit uitgangspunt.
Hebt u afspraken gemaakt met de PvdA en / of andere politieke partijen teneinde uitgeprocedeerde asielzoekersgezinnen alsnog te legaliseren? Zo ja, wat is de aard van deze afspraken? Zo nee, waarom ondermijnt u uw eigen terugkeerbeleid door uitgeprocedeerde gezinnen te legaliseren die wel terug konden keren naar hun land van herkomst maar dit simpelweg niet wilden?
Zie antwoord vraag 2.
Het terugtrekken van de Nationale Ombudsman uit het systeem ter preventie van de vernederende en onmenselijke behandeling van burgers die onder staatstoezicht van hun vrijheid zijn beroofd (het Nationaal Preventie Mechanisme) |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nationale ombudsman trekt zich terug uit Nationaal Preventie Mechanisme (NPM)» d.d. 25 september?1
Ja.
Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat het NPM niet goed functioneert? Zo ja, welke problemen zijn er en hoe worden deze opgelost? Zo nee, hoe geeft het NPM voldoende invulling aan het Optional Protocol to the UN Convention against Torture (OPCAT)?
Het doel van het OPCAT is om «een systeem in het leven te roepen van periodieke bezoeken door onafhankelijke internationale en nationale organen aan plaatsen waar personen gedetineerd worden teneinde foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen». Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor het Subcomité van het Comité tegen Foltering dat belast is met periodieke bezoeken aan detentieplaatsen in de staten die partij zijn bij het OPCAT. Daarnaast verplicht het OPCAT de verdragstaten om een of meer visitatieorganen ten behoeve van de voorkoming van foltering in te stellen, aan te wijzen of in stand te houden. Deze Nationale visitatieorganen hebben op grond van het OPCAT de bevoegdheid de behandeling van mensen in detentie periodiek te onderzoeken met het oog op het zo nodig versterken van de bescherming tegen foltering, aanbevelingen te doen aan de bevoegde autoriteiten teneinde de behandeling en omstandigheden van gedetineerden te verbeteren en foltering te voorkomen, en voorstellen en opmerkingen in te dienen betreffende bestaande of ontwerpwetgeving.
Ter gelegenheid van de goedkeuring van de Nederlandse toetreding tot het OPCAT heeft de regering bij brief van 27 november 2008 uitgebreid beschreven op welke wijze in Nederland uitvoering wordt gegeven aan het OPCAT.2 Toegelicht is dat Nederland over een dekkend en effectief systeem van toezicht beschikt op de behandeling van mensen die van hun vrijheid zijn beroofd en dat Nederland met het in stand houden van de destijds reeds bestaande instanties aan de verplichtingen van het OPCAT voldoet. Teneinde de toezichtlast voor de betreffende organisaties niet te vergroten is daarom destijds besloten geen nieuwe toezichthouders aan te wijzen.
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft vervolgens een faciliterende rol gespeeld bij het opzetten van een netwerk van Nationale visitatieorganen, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen deelnemers en toehoorders. De Inspectie voor Veiligheid en Justitie is als coördinator van het netwerk aangewezen.
Gelet op de onafhankelijke status die de Nationale visitatieorganen op grond van het OPCAT dienen te genieten, is het gepast dat ik mij terughoudend opstel. Het is dan ook niet aan mij om voor te schrijven op welke wijze het netwerk dient samen te werken. Van de voortdurende monitoring door de verschillende deelnemende en toehorende organisaties gaat een preventieve werking uit. De meerwaarde van het netwerk, ten opzichte van de bestaande werkzaamheden van de deelnemers en toehoorders afzonderlijk, kan naar mijn idee worden gevonden in het elkaar onderling informeren, het delen van signalen over zaken die aandacht behoeven en het afstemmen over onderzoeksthema’s. Uiteraard met inachtneming van de onafhankelijkheid van de leden van het netwerk. De huidige structuur biedt hiervoor voldoende ruimte.
Ik ben het niet eens met de Nationale ombudsman dat het netwerk niet goed zou functioneren. Dat dit wel goed functioneert blijkt onder meer uit de activiteiten die zijn beschreven in de jaarverslagen van 2011 en 2012. Hierin worden alle gezamenlijke en individuele NPM-activiteiten van de deelnemers en toehoorders beschreven. Daarnaast verwijs ik naar de gezamenlijke onderzoeken die worden uitgevoerd, zoals het lopende onderzoek naar de arrestantenzorg door de Inspectie Veiligheid en Justitie, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg in samenwerking met de Commissie voor Toezicht Arrestantenzorg. Bovendien voeren de betrokken Inspecties ook al geruime tijd, ook al vóór de totstandkoming van het NPM-netwerk gezamenlijk toezicht uit op de penitentiaire inrichtingen, justitiële jeugdinrichtingen en de gesloten jeugdzorg. Het voorgaande neemt niet weg dat het netwerk nog aan het begin staat van een ontwikkeling naar een maatschappelijk ingebed systeem. Zo worden dit jaar binnen het NPM-verband de verschillende werkprogramma’s voor 2015 op elkaar afgestemd. De ontwikkeling van het netwerk is kortom een doorlopend proces, waarbij steeds het gesprek dient te worden gevoerd over de wijze waarop het netwerk – met respect voor de (on)mogelijkheden die er zijn in verband met de afzonderlijke taken en verantwoordelijkheden – in gezamenlijkheid invulling kan geven aan de doelstellingen van OPCAT. Ik betreur het dan ook dat de Nationale ombudsman besloten heeft zich terug te trekken uit het netwerk. Dit laat echter onverlet dat de Nationale ombudsman ook buiten het netwerk zijn functie kan vervullen in het kader van het preventief signaleren van zaken die aandacht behoeven.
Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat de structuur van de organisatie van het NPM niet aan de wensen voldoet? Zo ja, welke alternatieven worden aangeboden? Zo nee, hoe kan het dan voorkomen dat een van de toehoorders zich uit het NPM terugtrekt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat het NPM niet onafhankelijk genoeg is ten opzichte van de inspecties die mede het NPM vormgeven? Zo ja, hoe denkt u dat het NPM wel de juiste structuur en onafhankelijkheid van de inspecties zou kunnen verwerven?
Onafhankelijkheid is een van de drie kernwaarden van goed toezicht en een van de zes principes van goed toezicht volgens de Kaderstellende visie op toezicht uit 2005 «minder last, meer effect».3 De drie Rijksinspecties zijn onafhankelijk in hun oordeelsvorming en in het nemen en kiezen van maatregelen in individuele gevallen. Onafhankelijke (risicogerichte) programmering is onderdeel van die kernwaarde, zij het dat de betreffende Minister of Staatssecretaris moet kunnen aangeven waar de Inspecties in ieder geval aandacht aan moeten besteden. Inspectieonderzoeken maken immers deel uit van een systeem van checks en balances voor adequaat uitgevoerd overheidsbeleid. Binnen de grenzen van de wet maken de Inspecties hun bevindingen openbaar. Inspecties moeten tenslotte de ruimte hebben om te signaleren, ook als het signaal is dat beleid of wetgeving niet functioneert of verkeerd wordt toegepast. Rapportages worden zonder inhoudelijke tussenkomst van de betreffende Minister of Staatssecretaris, eventueel wel voorzien van een beleidsreactie, naar het parlement gestuurd.4
Op deze wijze functioneren de Inspecties onafhankelijk binnen de kaders van de ministeriële verantwoordelijkheid. Ik deel de zorgen van de Nationale ombudsman dan ook niet.
Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat er onvoldoende garanties zijn om te voorkomen dat een Staatssecretaris of Minister invloed kan uitoefenen op de prioritering van het onderzoek van het NPM?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het NPM zo onafhankelijk mogelijk moet kunnen opereren en dus een Staatssecretaris of Minister geen invloed mag hebben op de prioritering van onderzoek en andere activiteiten van het NPM? Zo ja, wat gaat u doen om deze garanties in de toekomst wel te verschaffen zodat het NPM zo onafhankelijk mogelijk kan werken?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is er nog steeds geen visie tot stand gebracht over het Nederlandse NPM? Wanneer worden een visie en werkprogramma van toezicht verwacht?
Zie antwoord vraag 2.
De berichten van mogelijke fraude bij de Staatsloterij |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over het door de Kansspelautoriteit gestarte onderzoek naar mogelijke fraude bij de Staatsloterij?1
Ja.
Wanneer had u respectievelijk de Kansspelautoriteit voor het eerst indicaties dat er mogelijk sprake is van fraude bij de Staatsloterij? Welke indicaties waren dat? Welke acties heeft u daarna in gang gezet?
Over lopende onderzoeken doet de Kansspelautoriteit geen mededelingen. Het onderzoek van de Kansspelautoriteit richt zich op de naleving van de voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning van de Staatsloterij. Op grond van de Wet op de kansspelen is de Kansspelautoriteit belast met het toezicht op de naleving van die wet en de onderliggende regelgeving (waaronder de vergunningen), alsmede de handhaving daarvan.
De departementen zelf hadden, tot zij door de Kansspelautoriteit waren geïnformeerd over het onderzoek bij de Staatsloterij, geen indicaties van mogelijke overtreding van de vergunningsvoorwaarden.
Is overwogen om de komende trekking van de Staatsloterij niet door te laten gaan vanwege vermoedens van fraude?
Over lopende onderzoeken doet de Kansspelautoriteit geen mededelingen. Een overtreding van de vergunningsvoorwaarden, wat niet per se ziet op fraude, kan voor de Kansspelautoriteit aanleiding zijn passende maatregelen te nemen. Het laten opschorten van een trekking is een ingrijpende maatregel die de Kansspelautoriteit slechts in overweging zal nemen ingeval hiertoe zwaarwegende argumenten nopen. Tot dusver heeft de Kansspelautoriteit hiertoe geen aanleiding gezien.
Welke verantwoordelijkheid heeft de Nederlandse Staat als enige aandeelhouder van de Staatsloterij?
De Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij wordt door de Staatssecretaris van Financiën beheerd als staatsdeelneming. Hij heeft daartoe op grond van de statuten verschillende (pseudo-) aandeelhoudersbevoegdheden. De Nota Deelnemingenbeleid 20132 gaat nader op in deze bevoegdheden en het beleid bij het beheer van staatsdeelnemingen.
In welke mate bent u systeemverantwoordelijk voor de toezichthouder?
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie draagt stelselverantwoordelijkheid voor het Kansspelbeleid in brede zin, en als onderdeel daarvan, de taakuitoefening door de Kansspelautoriteit. Deze stelselverantwoordelijkheid houdt in dat de Staatssecretaris via wet- en regelgeving de condities schept die de Kansspelautoriteit in staat stellen haar uitvoerings- en toezichtstaken naar behoren te vervullen. Binnen de gestelde regels heeft de Kansspelautoriteit de ruimte en de bevoegdheid haar taken naar eigen inzicht uit te oefenen.
Op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de bevoegdheid een besluit van de Kansspelautoriteit te vernietigen indien dit in strijd met het recht of het algemeen belang is. Daarnaast kan hij, indien de Kansspelautoriteit haar taak ernstig verwaarloost, de noodzakelijke voorzieningen treffen. Het gebruik van deze bevoegdheden is nader geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.
Wanneer en onder welke voorwaarden kan door u worden ingegrepen bij de Kansspelautoriteit?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen dat er geen enkel contact is geweest tussen de directie van de Kansspelautoriteit en het departement over mogelijke fraude of een voorgenomen onderzoek?
Direct nadat de Kansspelautoriteit de Staatsloterij had geïnformeerd over het ingezette onderzoek naar de naleving van de voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning van de Staatsloterij, heeft de Kansspelautoriteit de Ministeries van Veiligheid en Justitie (als verantwoordelijke voor het kansspelbeleid) en van Financiën (als pseudo-aandeelhouder van de staatsloterij) daarvan in kennis gesteld.
Bent u bereid uiterlijk dinsdag 30 september te 12.00 uur een eerste rapportage aan de Kamer te zenden met daarin een oordeel of er wel of niet sprake is van fraude?
Zoals de Staatssecretaris van Financiën ook bij de beantwoording van de vragen van het lid Van Oosten (VVD) tijdens het vragenuur van 23 september jl. heeft aangegeven, is het nu aan de Kansspelautoriteit om het onderzoek af te ronden en de termijn voor afronding te bepalen. De Kansspelautoriteit heeft tot op heden geen aanleiding gezien om maatregelen te treffen bij de Staatsloterij.
Bent u bereid de trekking van de Staatsloterij op te schorten als in deze rapportage niet gegarandeerd kan worden dat er geen sprake is van fraude?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘130.000 vluchtelingen naar Turkije’ |
|
Harry van Bommel |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «130.000 vluchtelingen naar Turkije»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije grensovergangen heeft gesloten voor vluchtelingen uit Syrië terwijl er nog tienduizenden aan de Syrische kant van de grens wachten om Turkije binnen te kunnen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Nadat dit weekend grote aantallen Syrisch Koerdische vluchtelingen via 9 grensovergangen Turkije binnenstroomden, heeft Turkije in de nacht van zaterdag op zondag het aantal grensovergangen gereduceerd tot 2. Er is dus geen sprake van totale sluiting van alle grensovergangen.
Bent u bereid per direct bij Turkije erop aan te dringen dat de grens voor Syrische vluchtelingen niet wordt gesloten?
Zie 2, er zijn nog steeds twee grensovergangen geopend.
Kunt u bevestigen dat de snelle toestroom van veel Syrische vluchtelingen naar Turkije zorgt voor problemen in de opvang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de toegenomen stroom vluchtelingen heeft de Turkse regering besloten het aantal grensovergangen te verminderen om chaos te voorkomen. In het gebied ten noorden van Kobani zijn twee grensovergangen open gehouden. De opvang vergt zeer veel van lokale hulpverlenende autoriteiten en organisaties zoals AFAD (Turkse noodhulporganisatie), de Turkse Rode Halve Maan, gemeenten, UNHCR etc.
In Turkije worden de vluchtelingen gescreend op veiligheid (wapens worden ingenomen) en gezondheid (veel Syrische kinderen zijn niet gevaccineerd tegen besmettelijke kinderziekten), alvorens ze worden geregistreerd. De Turkse Rode Halve Maan controleert gewonde vluchtelingen. Vluchtelingen die ernstig gewond zijn worden naar het hospitaal van Suruc vervoerd per ambulance.
Om verdere chaos te voorkomen blijven vooralsnog twee grensovergangen open zodat Turkije en UNHCR gecontroleerd de vluchtelingen kunnen registreren, met behulp van drie mobiele registratie-eenheden (gefinancierd met EU fondsen).
Deelt u de opvatting dat de nieuwe vluchtelingenstroom aanleiding zou moeten zijn om extra humanitaire hulp te bieden? Bent u daartoe bereid?
In de kamerbrief «Noodhulp: besteding noodhulpfonds 2014, resterende middelen humanitaire hulpbudget en noodhulp aan (Noord-)Irak» (Kamerstuk 32 605, nr. 151) is reeds aangegeven dat er voor de Syrische crisis 30 miljoen euro extra zal worden uitgetrokken: ongeoormerkte bijdragen aan WFP 8 miljoen, UNHCR 8 miljoen en UNICEF 7 miljoen en verlenging van de steun aan cross border hulp (Motie Voordewind) met 7 miljoen euro.
Bent u verder bereid meer Syrische vluchtelingen uit te nodigen voor opvang in Nederland?
Nederland zal naar alle waarschijnlijkheid in 2015 opnieuw Syrische vluchtelingen hervestigen. De Tweede Kamer zal binnen afzienbare termijn worden geïnformeerd over de planning van de hervestigingsmissies in 2015.
Kunt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Ja.
De implementatie van het familiegroepsplan door gemeenten |
|
Joël Voordewind (CU), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de open brief gericht aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) namens drie samenwerkende organisaties aangaande de uitvoering van het familiegroepsplan en het artikel «Gebrekkige communicatie VNG over eigen kracht ouders»?1
Ja
Deelt u de veronderstelling dat de VNG ernstig tekortgeschoten is in de voorlichting aangaande de implementatie van de Jeugdwet, in het bijzonder de uitvoering van het amendement Voordewind/Ypma aangaande het familiegroepsplan? Op welke wijze heeft de VNG gemeenten voorgelicht over deze wettelijke mogelijkheden?
Nee. Wij delen de veronderstelling niet dat de VNG ernstig is tekortgeschoten in de voorlichting aangaande de implementatie van de Jeugdwet. De VNG heeft onder andere in de ledenbrief waarbij de modelverordening is toegelicht, aandacht besteed aan de wettelijke verplichting over het familiegroepsplan. Ook is het familiegroepsplan opgenomen in het spoorboekje en in de factsheet over inrichting van de toegang die zijn uitgebracht door het Transitiebureau Jeugd, een samenwerking van VWS, VenJ en de VNG.
Is het waar dat gemeenten hierdoor nauwelijks op de hoogte zijn van de wettelijke plicht die zij vanaf 1 januari 2015 hebben om burgers in staat te stellen gebruik te maken van het familiegroepsplan? Klopt het tevens dat gemeenten amper het familiegroepsplan hebben opgenomen in het gemeentelijk beleid en/of hiervoor geen budget hebben gereserveerd? Bent u van mening dat dit een adequate uitvoering van deze mogelijkheden per 1 januari in de weg staat?
Wij constateren dat er in de beleidsplannen en verordeningen van gemeenten, voor zover wij kunnen overzien, nog weinig aandacht wordt besteed aan het familiegroepsplan en dat extra inspanningen nodig zijn om deze wettelijke verplichting scherper op het netvlies van gemeenten te krijgen. Overigens wordt ook nu al, zowel in het vrijwillig als in het gedwongen kader, door aanbieders met familiegroepsplannen gewerkt en is dit als zodanig niet nieuw.
Bent u bereid om spoedig met de VNG te overleggen teneinde de implementatie van de mogelijkheid van het familiegroepsplan alsnog per 1 januari te waarborgen? Kunt u de Kamer hierover zo snel mogelijk, maar in ieder geval vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport, informeren?
Ja, wij vinden het belangrijk dat gemeenten goed op de hoogte zijn dat burgers gebruik kunnen maken van het familiegroepsplan. Zoals toegezegd in het algemeen overleg met uw Kamer van 24 september 2014 heb ik inmiddels met de VNG overleg gevoerd om te bezien hoe de bekendheid van het familiegroepsplan kan worden vergroot. Uitkomst van dit overleg is dat de VNG haar modelverordening aanpast. Daarnaast verschijnt in opdracht van het Transitiebureau Jeugd op zeer korte termijn een factsheet waarin aspecten van het familiegroepsplan aan de orde komen.
Euthanasie bij Belgische tbs'ers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Belgische tbs'er mag euthanasie plegen omdat hij niet de juiste zorg krijgt»1 en «Inwilliging euthanasievraag tbs’er leidt tot meer verzoeken»?2
Ja.
Op welke wijze wijkt de manier waarop personen die in Nederland tbs in een longstay afdeling ondergaan af van de Belgische manier van omgang met dergelijke personen?
In Nederland behouden tbs-gestelden die op een longstay-afdeling verblijven perspectief op resocialisatie, ook als dat op korte termijn niet aan de orde is. Hiertoe wordt ieder drie jaar een herbeoordeling van de plaatsing uitgevoerd. Deze onafhankelijke toets vormt samen met de zorg in de longstay-tbs en de blijvende aandacht voor een mogelijke terugkeer naar de samenleving een belangrijke garantie om te voorkomen dat de longstay een per definitie onomkeerbaar en daarmee perspectiefloos traject wordt. Deze toets staat naast de tweejaarlijkse verlengingszitting, waarbij de rechter zich uitspreekt over de voortzetting van de tbs-maatregel. Daarnaast komen longstay-gestelden in aanmerking voor begeleid verlof, mits is vastgesteld dat zij een lage beveiligingsbehoefte hebben. Dit verlof heeft als doel de kwaliteit van leven te verhogen.
Weet u of er vanwege een daadwerkelijk gebrek aan een goede behandeling in een op tbs gelijkende setting er in België gedetineerden zijn die euthanasie boven detentie verkiezen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dat? Zo nee, wilt u via uw Belgische collega deze informatie verkrijgen en met de Kamer delen?
Naast de betreffende persoon ben ik niet bekend met andere Belgische gedetineerden die euthanasie boven detentie verkiezen. Ik zie geen aanleiding dergelijke gegevens op te vragen.
Deelt u de mening dat het binnen het Nederlands tbs-regime onwenselijk is dat tbs'ers door een daadwerkelijk gebrek aan adequate behandeling voor euthanasie zouden moeten kiezen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Humane tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel is een fundament van het Nederlandse tbs-stelsel, naast kernbegrippen als maatschappelijke veiligheid en resocialisatie.
Zijn u in Nederland gevallen bekend van gedetineerden of tbs'ers die vanwege een ondraaglijk lijden dat voortkomt uit de wijze waarop zij gedetineerd zijn of behandeld worden, euthanasie wensen? Zo ja, is er op dergelijke gronden al euthanasie verleend en in hoeveel gevallen?
Nee, er zijn mij geen personen bekend die op dergelijke gronden een euthanasieprocedure zijn gestart.
Zijn er vanuit Nederland juridische barrières om Belgische tbs'ers in Nederland in een tbs-kliniek op te nemen? Zo ja, waaruit bestaan die barrières? Waarin verschilt het opnemen van Belgische gevangenen in Nederlandse gevangenissen in juridische zin van het opnemen van Belgische tbs'ers in Nederlandse instellingen?
Een behandeling in Nederland van Belgische geïnterneerden kan alleen met een daaraan ten grondslag liggend verdrag. Het verdrag dat het mogelijk maakt om Belgische veroordeelden in Nederland te detineren, voorziet hier niet in. Dit verdrag sluit zedendelinquenten, geweldplegers en geïnterneerden juist uit van overplaatsing naar Nederland. Andere juridische knelpunten doen zich voor rondom de resocialisatie en de mogelijkheid van het praktiseren van verlof in Nederland. Het Nederlandse verlofstelsel, zoals vastgelegd in beleid, wet- en regelgeving met betrekking tot de tbs-maatregel, voorziet in een uitgebalanceerd stelsel van checks and balances om de veiligheid tijdens het verlof en de resocialisatie te garanderen.
Is er vanuit de Belgische autoriteiten ooit een verzoek tot overname van een Belgische tbs'er gedaan of is daar op een andere wijze contact over geweest? Zo ja, wat was de aard van dat verzoek of contact en wat de Nederlandse reactie daarop?
Door de Belgische autoriteiten is geen verzoek gedaan tot overplaatsing van de betreffende gedetineerde naar Nederland. Wel heb ik met mijn ambtgenoot hierover kort overleg gevoerd.
Acht u het vanuit humanitair oogpunt gepast om daar zelf, desnoods informeel, contact met uw Belgische collega over op te nemen? Zo ja, gaat u dat dan ook doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In samenwerking met Nederlandse deskundigen werkt België momenteel aan een uitbreiding van hun forensisch psychiatrische capaciteit. Mijn Belgische collega is dus bekend met het Nederlandse tbs-systeem en de beschikbare expertise hier te lande. Vanuit de Belgische autoriteiten is geen verzoek gedaan tot uitbreiding van de samenwerking, bijvoorbeeld in de casus van de betreffende geïnterneerde.
Acht u het wenselijk om in Europees verband, bijvoorbeeld in het kader van een JBZ-raad, te peilen in hoeverre er problemen bestaan met het behandelen van tbs'ers in de lidstaten en in hoeverre daar in het kader van Europese justitiële samenwerking verbetering kan worden aangebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen reden om in EU-verband de behandeling van tbs-gestelden aan de orde te stellen. De lidstaten kiezen zelf de wijze waarop zij hun strafrecht en sanctiestelsel vormgeven, inclusief de behandeling van forensisch psychiatrische patiënten. De stelselverantwoordelijkheid ligt in handen van België en haar Ministerie van Justitie. Nederland kan geen verantwoordelijkheid nemen voor uitvoeringsproblemen van in dit geval de Belgische interneringsmaatregel. De lidstaten worden periodiek en eventueel ook ad hoc bezocht door het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (CPT) dat de voorzieningen voor o.a. forensische patiënten beoordeelt en daarover aanbevelingen doet als er tekortkomingen zijn geconstateerd. Bij het doorvoeren van verbeteringen kunnen de lidstaten uiteraard de expertise van andere lidstaten of organisaties inroepen.
Beschermingsbewind en het toezicht daarop door de kantonrechter |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat er sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal malen dat beschermingsbewind wordt uitgesproken? Kunt u hierover cijfers verstrekken? Wat zijn hier volgens u de oorzaken van?
Voor de beantwoording van de gestelde vragen heb ik navraag gedaan bij de Raad voor de rechtspraak (hierna te noemen: de Raad). Er is sprake van een gestage toename van beschermingsbewindzaken. Te zien is dat het aantal verzoekschriften tot bewind of over bewind in de periode 2009 t/m 2013 met circa 7.000 per jaar toenam. Overigens namen curatele en mentorschap ook toe.
In lijn daarmee is de toename van het aantal handelingen en beslissingen over het beheer in geval van bewindvoering.
Een groot deel van de toename is het gevolg van de toename van schuldenbewinden, dat wil zeggen beschermingsbewinden die worden uitgesproken wegens problematische schulden. In de situatie dat beide gronden voor onderbewindstelling zich voordoen (geestelijke of lichamelijke toestand én problematische schulden), kiezen kantonrechters in de praktijk vaak voor de grond geestelijke of lichamelijke toestand, indien zij voorzien dat beschermingsbewind ook na het verdwijnen van de problematische schulden noodzakelijk zal blijven.
Uit de Monitor WSNP 2013 blijkt dat een deel van de burgers dat voorheen aanspraak kon maken op (wettelijke) schuldhulpverlening in plaats daarvan of gelijktijdig schuldenbewind aanvraagt.
Factoren die bijdragen aan de toename van het aantal schuldenbewinden zijn de huidige economische situatie, de vergrijzing, de aanscherping van de regels bij bijvoorbeeld banken en zorginstellingen en de versobering van andere regelingen waarmee hulp werd geboden aan mensen die zelf niet meer uit hun financiële problemen komen.
Wat zijn in de praktijk de gevolgen voor de kantonrechters bij de rechtbanken van deze toename, in samenhang met de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Stb. 2013, nr. 414), waarin kwaliteitseisen zijn opgesteld voor professionele bewindvoerders en het toezicht daarop door kantonrechters is aangescherpt?
Met de invoering van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap1 zijn er o.a. de volgende werkzaamheden voor de kantonrechters en ondersteuning bijgekomen:
Deze wet is nog niet volledig in werking getreden. Het grootste deel is per 1 januari 2014 en het deel aangaande de kwaliteitseisen is per 1 april 2014 in werking getreden. Een deel over de beloning van curatoren, bewindvoerders en mentoren moet nog in werking treden. Het is naar mijn idee nog te vroeg om een oordeel over de gevolgen van deze wet in de praktijk voor kantonrechters te vellen.
Het programma Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak (KEI) richt zich onder meer op toezicht op bewindvoerders, curatoren en mentoren. Binnen dit programma wordt onderzocht hoe werkprocessen uniformer en efficiënter gemaakt kunnen worden, onder meer om de werklast van de toezichthoudende rechters en andere bij het toezicht betrokken medewerkers van de Rechtspraak te kunnen verminderen.
Hoeveel kantonrechters houden zich per gerecht bezig met het toezicht op professionele bewindvoerders? Hoeveel (al dan niet administratieve) ondersteuning hebben zij? Hoeveel lopende «bewinddossiers» dienen zij te controleren?
De Raad beschikt niet over een registratie van het aantal medewerkers dat zich hiermee bezighoudt en voor welk deel van de tijd. Een globale inventarisatie leidt tot de volgende schattingen.
Het aantal lopende bewinddossiers bedraagt momenteel circa 230.000, waarvan ongeveer 70.000 bewinddossiers van 1.600 professionele bewindvoerders en ongeveer 160.000 bewinddossiers van niet-professionele burgerbewindvoerders.
Circa 25 (FTE) kantonrechters houden daarop toezicht. De kantonrechters worden daarbij ondersteund door ruim 220 FTE aan juridische en administratieve medewerkers.
Bent u bekend met het feit dat het aantal dossiers dat gecontroleerd dient te worden zo hoog is geworden dat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de kwaliteit daarvan? Is het verantwoord dat er uitzendkrachten ingezet worden voor het controlerende werk?
De toename van het aantal dossiers is groot. Het vergt van de rechtbanken een behoorlijke inspanning om deze dossiers te controleren. Werkzaamheden als eenvoudige controles kunnen door de kantonrechter worden gedelegeerd aan administratieve of juridisch medewerkers. In verband met het wegwerken van achterstanden bij de beoordeling van rekeningen en verantwoordingen wordt in de praktijk regelmatig gekozen voor inschakeling van extra tijdelijke arbeidskrachten, zoals uitzendkrachten en stagiaires. Dat hierbij naar geschiktheid voor het opgedragen werk wordt gekeken spreekt voor zich. De eindverantwoordelijkheid blijft bij de kantonrechter.
Bent u bereid over de werkdruk en de kwaliteit van het toezicht in gesprek te treden met de kantonrechters (via de Expertgroep Curatele, Bewind en Mentorschap en het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton) en de Raad voor de Rechtspraak en te beoordelen of aanvullende maatregelen en/of middelen noodzakelijk zijn om de kwaliteit van het toezicht te garanderen?
Ik overleg periodiek met de Raad en word regelmatig op de hoogte gebracht van de bevindingen van de expertgroep curatele, bewind en mentorschap. De werkdruk en de kwaliteit van het toezicht vormen daarbij een punt van aandacht.
Wordt er bij alle rechtbanken bij de jaarlijkse controle van de rekening en verantwoording per (professionele) bewindvoerder in kaart gebracht wat de tekortkomingen zijn en of deze structureel zijn, zodat de bewindvoerder hierop kan worden aangesproken? Zo nee, waarom niet?
De bewindvoerder legt jaarlijks rekening en verantwoording af aan de rechthebbende ten overstaan van de kantonrechter. Volgens de Raad zal doorgaans worden gesignaleerd of professionele bewindvoerders structureel fouten maken in de rekening en verantwoording. Dit wordt meegenomen in de accountgesprekken die met bewindvoerderskantoren worden gehouden. Indien bewindvoerderskantoren structureel «onder de maat» blijven presteren, leidt dat uiteindelijk tot ontslag in alle zaken.
Bent u bekend met het feit dat het bezoek door een kantonrechter aan een bewindvoerderskantoor als onderdeel van een onderzoek naar deze bewindvoerder, waarvan de verdenking is gerezen dat er veel tekortkomingen zijn zoals uiterst gebrekkige verantwoording of er zelfs sprake kan zijn van frauduleuze praktijken, niet wordt gefinancierd? Waarom niet? Deelt u de mening dat bij een dergelijk bezoek juist veel aan het licht kan worden gebracht en dit derhalve juist gestimuleerd zou moeten worden?
De bekostiging van de gerechten en gerechtshoven verlopen via de Raad en vindt grotendeels plaats door middel van outputfinanciering, dat wil zeggen het aantal behandelde zaken vermenigvuldigd met een gemiddelde prijs per zaak.
Bij deze outputfinanciering van mijn ministerie naar de Raad gaat het om tien verschillende productgroepen, grofweg te onderscheiden naar sector (civiel, straf, bestuur) en institutie (rechtbank, gerechtshof).
Een bezoek van een kantonrechter aan een bewindvoerderskantoor maakt deel uit van de toezichtprijs per zaak en wordt niet apart gefinancierd.
Zijn de maatregelen om te voorkomen dat bewindvoerders die ontslagen zijn door een kantonrechter in een ander arrondissement aan de slag gaan waterdicht?1 Is er niet toch reden het instellen van een zwarte lijst te overwegen, dan wel het instellen van een witte lijst zoals bij de bewindvoerders uit de Wet schuldsanering natuurlijke personen, waar men van geschrapt zou kunnen worden bij ontslag door een kantonrechter?
Een zwarte lijst dient te voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)3. Het werken met een dergelijke lijst levert extra werklast op voor de Rechtspraak in verband met de mogelijkheid om bezwaar te maken, de mogelijkheid om te verzoeken om van de lijst te worden verwijderd, etc.
De Raad schetste mij de navolgende werkwijze. Onder de nieuwe wet zal een professionele bewindvoerder jaarlijks een door de kantonrechter van de vestigingsplaats van het bewindvoerderskantoor goedgekeurde accountantsverslag moeten kunnen overleggen. Als deze bewindvoerder bij de eigen rechtbank is ontslagen in al zijn zaken, zal hij een dergelijke goedkeuring niet kunnen overleggen. Verder vindt er tussen kantonrechters informele informatie-uitwisseling plaats. Denkbaar is ook dat bij een massaontslag – dat wil zeggen als de bewindvoerder als onvoldoende wordt beoordeeld – hiervan mededeling wordt gedaan aan alle arrondissementen, dat de bevoegdheid om bewindvoerder te zijn/te blijven is ontnomen. Datzelfde geldt bij het niet (langer) voldoen aan de kwaliteitseisen uit de algemene maatregel van bestuur4. Ik zie geen aanleiding om een zwarte of witte lijst te overwegen. De Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap is nog geen jaar in werking. Ik wil eerst bezien hoe de wetswijzigingen in de praktijk hun beslag krijgen.
Is het inmiddels staande praktijk dat de hoogte van de beloning voor professionele bewindvoerders slechts afhankelijk is van het al dan niet voldoen aan de kwaliteitseisen en dat het lidmaatschap van een brancheorganisatie hierbij geen rol meer speelt? Zo ja, op welke wijze is dit georganiseerd?
Voor inwerkingtreding van het Besluit Kwaliteitseisen golden er op basis van de Landelijke aanbevelingen meerderjarigenbewind van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) twee beloningstarieven voor professionele bewindvoerders, het gewone tarief en het hogere tarief voor de professionele bewindvoerders die lid waren van de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) of konden aantonen dat zij aan dezelfde kwaliteitseisen voldeden als de leden van BPBI. Het hogere tarief werd gerechtvaardigd doordat een kantoor extra investeringen moest doen om aan de Kwaliteitsverordening van de BPBI te voldoen en er een waarborg was voor de kwaliteit. Sinds 1 april 2014 is het Besluit Kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren van kracht5. Een Ministeriële regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren is in voorbereiding. Tot de inwerkingtreding van deze regeling hanteren kantonrechters als uitgangspunt dat de professionele bewindvoerder het hogere tarief in rekening mag brengen als hij zijn eigen verklaring en het verslag van de accountant (zoals bedoeld in het Besluit Kwaliteitseisen) heeft ingeleverd bij de rechtbank in wiens rechtsgebied hij zijn hoofdvestiging heeft, en daaruit blijkt dat hij aan de kwaliteitseisen voldoet.
Bent u bekend met het feit dat het voor professionele bewindvoerders vaak niet eenvoudig is aan het voorschrift te voldoen dat de bewindvoerder voor iedere rechthebbende een rekening bij de bank opent en aanhoudt, omdat banken hier vaak niet aan meewerken of slechts bij aanvullende voorwaarden zoals het lidmaatschap van een brancheorganisatie? Wat vindt u hiervan? Mag een bank deze lidmaatschapseis wel stellen? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de banken en hen hier zo nodig op aan te spreken?
De Minister van Financiën is in gesprek met de brancheverenigingen van bewindvoerders en banken over waar de knelpunten zitten bij het openen van een bankrekening door een bewindvoerder ten behoeve van de rechthebbende. Het overleg verloopt constructief. Knelpunten zitten niet in de toepasselijke regelgeving. Deze regelgeving schrijft ook geen lidmaatschapseis voor. Sinds 1 april 2014 is het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren van kracht. Op grond hiervan moeten beschermingsbewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben, aan eisen inzake integriteit, opleiding en bedrijfsvoering voldoen. Een accountant brengt jaarlijks verslag uit over het voldoen aan de eisen. Ik zie geen reden voor banken om aan een beschermingsbewindvoerder die aantoonbaar aan genoemde eisen voldoet, al bij voorbaat medewerking te weigeren omdat hij geen lid is van een branchevereniging. Ik heb echter wel begrip voor het feit dat banken in het kader van hun cliëntenonderzoek om identificerende documentatie vragen over de bewindvoerder en dat in dat kader, in voorkomend geval, gevraagd kan worden naar bijvoorbeeld het lidmaatschap van een branchevereniging.
Welke plannen zijn er in het kader van het programma Kwaliteit En Innovatie (KEI) ten aanzien van het toezicht op de bewindvoerders? Maakt van deze plannen ook onderdeel uit dat bewindvoerders op termijn gegevens met betrekking de door hen af te leggen rekening en verantwoording digitaal aan zullen leveren? Kunt u uw voornemens op dit gebied toelichten?
De plannen in het kader van KEI-toezicht zien zowel op de (landelijke) organisatie van de Rechtspraak als toezichthouder als op de digitalisering van de toezichtsdossiers. Deze plannen betreffen het toezicht bij zowel faillissementen, schuldsaneringen als bewinden mentoraat en curatele. Onderdeel van de plannen van KEI-Toezicht is o.a. het door middel van het vaker inzetten van digitale controles verbeteren van de kwaliteit van bijvoorbeeld de boedelbeschrijvingen en de jaarlijks aan te leggen rekening en verantwoording bij bewind en curatele. Dit draagt ook bij aan uniformiteit in de afwikkeling.
Een oplossing voor de massale toestroom van asielzoekers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Teeven zoekt dringend en overal opvangplekken»?1
Ja.
In hoeverre erkent u inmiddels dat het Nederlandse asielsysteem niet toereikend is voor de aanhoudende massale instroom van asielzoekers en drastisch moet worden herzien?
Hoewel duidelijk is dat de huidige hoge asielinstroom de betrokken organisaties en partijen in en bij de vreemdelingenketen voor belangrijke uitdagingen stelt, deel ik niet het oordeel dat het Nederlandse asielsysteem niet toereikend is.
Dat neemt niet weg dat, zeker in Europees verband, verbeteringen mogelijk en nodig zijn.
Er wordt in Europees verband samengewerkt om te zorgen dat asielzoekers in alle landen dezelfde kansen en voorzieningen hebben, zodat sommige landen, zoals Nederland, niet disproportioneel belast worden. Ook is er nadrukkelijk aandacht voor de versterking van bescherming en opvang in de regio.
Het kabinet is alert op tekenen van fraude, misbruik en mensensmokkel. De maatregelen die zijn ingezet toen de Eritrese instroom piekte, worden, waar toepasbaar op andere nationaliteiten, opnieuw toegepast. Het Kabinet staat er evenwel voor dat personen die bescherming nodig hebben, deze bescherming ook daadwerkelijk krijgen.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u ziet teneinde asielzoekers die in Nederland aan de deur kloppen, op te vangen in andere landen, zoals andere landen ook bijvoorbeeld hun gevangenen in Nederland onderbrengen?
Asielzoekers, waarvoor Nederland verantwoordelijkheid draagt, opvangen in andere landen is in acute noodsituaties voorstelbaar. Dat zou aan de orde kunnen zijn wanneer het voor een korte periode niet mogelijk is om voldoende verantwoorde opvangplekken binnen Nederland te vinden. Als algemeen uitgangspunt acht ik het opvangen in andere landen echter niet opportuun of wenselijk. Het feitelijk vormgeven van de asielprocedure terwijl de asielzoeker zich buiten Nederland bevindt, zal logistiek lastiger zijn. Ook het garanderen van de benodigde basisvoorzieningen, waaronder medische zorg, inclusief de bijbehorende informatie-uitwisseling, zou in die situatie een grote inspanning vergen, waarbij ook heldere afspraken nodig zijn over ieders verantwoordelijkheid.
Wat is de reden dat u weigert in EU-verband met de vuist op tafel te slaan teneinde een Nederlandse opt-out af te dwingen op het gebied van immigratie en asiel?
Deze vraag is recent al door dezelfde vraagstellers gesteld. Het antwoord op die vraag is ongewijzigd2. Nog los van de feitelijke mogelijkheden daartoe en de overige consequenties daarvan, zie ik daartoe op grond van de inhoud van het migratiedossier geen aanleiding. Het migratiedossier, en ook het terugkeerdossier daarbinnen, is bij uitstek een dossier dat niet goed binnen de eigen landsgrenzen kan worden opgelost of vormgegeven. Juist een gezamenlijke Europese inzet is essentieel om tot (deel) oplossingen te komen.
De gevolgen van de stroomlijning van de toelatingsprocedures |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat sinds 1 april 2014 bij een aanvraag voor asiel of voor een reguliere verblijfsvergunning op humanitaire gronden, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ongevraagd en op eigen initiatief alle mogelijke humanitaire gronden meetoetst, ook al waren die (nog) niet aan de orde en zijn die niet door de aanvrager genoemd?
Klopt het dat als de vreemdeling later alsnog een verblijfsvergunning vraagt met een verblijfsdoel dat eerder ongevraagd is getoetst, de latere aanvraag altijd wordt aangemerkt als een opvolgende aanvraag?
Klopt het dat dit ook het geval is als ten tijde van de eerste aanvraag de reden voor het latere verblijf nog niet bestond, zoals in geval van een ziekte die is ontstaan of ontdekt na de eerste procedure, waarvoor medische behandeling noodzakelijk was, of een situatie van uitbuiting of mensenhandel die pas heeft plaatsgevonden na de eerste procedure?
Klopt het dat volgens de nieuwe normen van gefinancierde rechtsbijstand, de opvolgende aanvraag in een geval als genoemd in vraag 3, de vergoeding van rechtsbijstand bij een afwijzing is beperkt tot 2 punten (circa 210 euro)? Zo ja, erkent u dat dit een grote drempel kan opwerpen voor de vreemdeling om een advocaat te vinden?
Bij afwijzing van een vervolgaanvraag asiel is de vergoeding inderdaad beperkt tot 2 punten. De bedoeling van deze maatregel is om het stapelen van nodeloze procedures tegen te gaan. Indien de aanvraag zinloos is, zal de advocaat de cliënt adviseren geen aanvraag in te dienen. Bij de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ontvangt de advocaat de volledige vergoeding als de vreemdeling in het gelijk wordt gesteld. In geval van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier ontvangt de rechtsbijstandverlener al geruime tijd op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria geen toevoeging.
Aangezien in asielzaken de coördinatie door de raad voor rechtsbijstand wordt gedaan, komt het in de praktijk niet voor dat een asielzoeker geen advocaat zal kunnen vinden.
Op welke wijze heeft u onderzocht of er voldoende gekwalificeerde advocaten zullen zijn die in deze procedures rechtsbijstand zullen kunnen verlenen? Heeft u daarbij onderzocht hoeveel uren advocaten gemiddeld besteden aan de bezwaar- en beroepsprocedure?
De maatregel is voordat hij in werking trad getoetst in een zogenaamde «ex ante uitvoeringstoets». Noch uit deze ex ante uitvoeringstoets, noch uit contacten met de raad voor rechtsbijstand is gebleken dat er onvoldoende gekwalificeerde advocaten zijn om rechtsbijstand te verlenen aan vreemdelingen, ook als zij een tweede of volgende aanvraagprocedure starten. Meer in het algemeen is het aantal rechtsbijstandverleners dat op toevoegbasis werkt wederom gestegen in 2013.1 Ook in 2014 is door de raad voor rechtsbijstand geen daling waargenomen van het aantal advocaten dat deelneemt aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.
De gemiddelde uurbesteding van de advocaat is in het kader van dit programma niet nader onderzocht, maar is gebaseerd op het huidige puntensysteem in het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Doel van het programma was immers het stapelen van procedures tegen te gaan, hetgeen een lagere vergoeding rechtvaardigt. Aan de rechtsbijstandverlener wordt in beginsel voor de behandeling van een tweede of volgende asielaanvraag een vergoeding toegekend gebaseerd op 7 punten. Voor de behandeling in beroep ontvangt de advocaat 8 punten en in hoger beroep 5 punten.
Artikel 13 van het Europeees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden vereist toegang tot een effectief rechtsmiddel; bent u van mening dat in dit soort zaken bijstand door een advocaat in de bezwaar- en beroepsfase noodzakelijk is om van een effectief rechtsmiddel te kunnen spreken?
De toegang tot een effectief rechtsmiddel dient onder het EVRM gewaarborgd te zijn. Het EHRM overweegt in zijn jurisprudentie dat het recht op een effectief rechtsmiddel niet inhoudt dat artikel 13 van het EVRM een recht op gratis rechtsbijstand garandeert. De ingevoerde gedifferentieerde vergoedingensystematiek voor de rechtsbijstandverlener biedt nog steeds gratis rechtsbijstand aan vreemdelingen die opvolgende (asiel)procedures starten.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat niet meer ambtshalve allerlei reguliere verblijfsgronden worden meegetoetst als daarop geen beroep is gedaan of als de situatie van de vreemdeling daartoe geen aanleiding geeft? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Het ambtshalve meetoetsen van humanitair- reguliere aanvragen vormt de kern van het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures (PST) waar uw Kamer in meerdere brieven en debatten over is geïnformeerd2 en waarmee uw Kamer heeft ingestemd. PST is gefaseerd ingevoerd, waarbij de laatste maatregelen op 1 april 2014 in werking zijn getreden. De centrale doelstelling van PST was om vreemdelingen snel duidelijkheid te geven en het stapelen van procedures tegen te gaan. Dit wordt bewerkstelligd door snelle en volledige dossieropbouw in de eerste procedure, waardoor bij eventuele tweede en volgende procedures zeer snel beslist kan worden. Het ambtshalve meetoetsen van humanitair-reguliere gronden vormt hier een essentieel onderdeel van.
De bezuinigingen op het reclasseringstoezicht |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u nader specificeren op welke conclusies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen1 u het baseert dat de niveaus 1 en 2 reclasseringstoezicht bij zedendelicten en geweldsdelicten vaak standaard is en er meer naar beneden zou moeten gedifferentieerd?2
De door mij aangekondigde neerwaartse bijstelling van het aantal uren dat beschikbaar is binnen het reclasseringstoezicht, is niet enkel gebaseerd op het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Ik ben reeds gedurende een langere periode met de reclasseringsorganisaties in gesprek om te bezien op welke wijze de geprognotiseerde overproductie met zo min mogelijk kwaliteitsverlies binnen het huidige beschikbare financiële kader kan worden opgevangen. Zoals ik ook reeds in mijn brief van 30 juni 2014 heb aangegeven, kan dit in mijn optiek door de toezichtsniveaus 1 en 2 samen te voegen en het aantal beschikbare uren (beperkt) te reduceren. Dit gelet op het volgende.
Het huidige reclasseringstoezicht gaat uit van in intensiteit verschillende toezichtsvarianten. De onder toezicht gestelde verdachte of veroordeelde wordt al dan niet op basis van een reclasseringsadvies ingeschaald in risiconiveau 1 (laag), 2 (gemiddeld) of 3 (hoog). Ieder niveau kent zijn eigen deels gestandaardiseerde vorm van toezicht en voor elk niveau is het aantal beschikbare uren en de hierbij behorende prijs vastgesteld.
Juist het feit dat voor elk niveau een prijs is vastgesteld, betekent in mijn ogen dat er voor de reclasseringsmedewerker minder ruimte is om maatwerk te leveren dan in de situatie waarin de toezichtniveaus 1 en 2 (financieel) worden samengevoegd. Dit betekent namelijk dat er dan per toezicht (niveau 1/2) jaarlijks een vast aantal uren beschikbaar is. De reclasseringswerker kan vervolgens, gebruik makend van zowel gestructureerde risicotaxatie-instrumenten als van zijn kennis en expertise, inschatten hoeveel uren voor een desbetreffende cliënt daadwerkelijk benodigd is. Door in die gevallen waar het kan relatief weinig middelen in te zetten, wordt het mogelijk bij hogere risiconiveaus intensiever te controleren en behandelmethodes toe te passen.
Zoals ik ook tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Langdurig toezicht heb aangegeven, vind ik voor de differentiatiegedachte op zich steun in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. Hierin staat onder andere vermeld dat volgens de internationaal geaccepteerde Risk Needs and Responsivity principes de intensiteit van een behandeling afgestemd moet zijn op het risiconiveau van de pleger. Hoog-risico plegers krijgen een intensieve (vaak klinische) behandeling, midden-risico plegers doorgaans ambulante behandeling, en laag-risico plegers geen of een zeer lichte behandeling. Volgens het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen is dit in Nederland nog niet de praktijk. Daardoor vindt volgens de rapporteur zowel onder- als overbehandeling van plegers van seksueel geweld tegen kinderen plaats, en vaker overbehandeling. Onderbehandeling draagt een evident risico met zich mee: het recidivegevaar blijft te hoog. Overbehandeling dient echter ook vermeden te worden, omdat het intensief of in gemengde groepen behandelen van laag-risicoplegers juist het recidivegevaar kan verhogen. Alhoewel ik besef dat het onderzoek slechts gaat over een beperkt gedeelte van de reclasseringspopulatie, heeft het mij wel gesterkt in mijn overtuiging dat het goed is om de reclasseringswerker de mogelijkheid te bieden om meer maatwerk te kunnen leveren.
Met betrekking tot de vraag wat dit betekent voor het nieuwe beleid rond de overvallersaanpak (de High Impact Crime) waarbij de reclassering alle overvallers standaard naar niveau 3 brengt, het volgende. In 2012 is formeel gestart met verscherpt toezicht op overvallers. Het verscherpt toezicht houdt in dat alle vrijkomende overvallers in het hoogste toezichtsniveau worden ingedeeld en er in beginsel altijd elektronisch toezicht wordt ingezet. Ten behoeve van deze aanpak is het financiële kader van de reclasseringsorganisaties tijdelijk opgehoogd.
Van de voor de voornoemde verscherping van het toezicht op de overvallers beschikbare € 3 miljoen is twee miljoen bestemd voor de verscherping van het toezicht zelf door 3RO (dit betreft het verschil tussen de kosten van niveau 2 en niveau 3) en 1 miljoen om de juiste randvoorwaarden in de keten te realiseren. Deze aanpak lijkt inmiddels voor deze specifieke groep zijn vruchten af te werpen. Derhalve zal het beleid inzake de overvallersaanpak (inclusief plaatsing in niveau 3) handhaafd blijven.
Waarop baseert u uw opmerking dat moet worden bekeken of er meer gedifferentieerd kan worden in de niveaus 1 en 2, en of niet alles standaard naar niveau 3 moet? Hoe rijmt u deze ambitie met bijvoorbeeld het nieuwe beleid rond de overvallersaanpak (de High Impact Crime) waarbij de reclassering alle overvallers standaard naar niveau 3 moet brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het betreffende rapport zich alleen richt op de aanpak van seksueel geweld bij minderjarige daders, zich bovendien niet richt op geweldsmisdrijven en u het terugdringen van de contacturen op niveau 1 en 2 derhalve baseert op een rapport dat slechts ziet op 0,006% van het aantal reclasseringsadviezen? Zo nee, waarom niet en waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat een onderzoek dat slechts gaat over 0,006% van de reclasseringsadviezen onvoldoende basis biedt om te concluderen dat de drie reclasseringsorganisaties (3RO) het bij alle adviezen van niveau 1 en 2, wat neerkomt op 92% van het toezicht, moet doen met minder contacturen en dat betreffend rapport derhalve niet representatief is voor de gehele toezichtpopulatie? Zo nee, waarom niet en kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de 3RO geconsulteerd over het betreffende rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen? Zo nee, waarom niet en gaat u dat alsnog doen? Zo ja, wat zeggen zij over uw interpretatie van de bevindingen als het gaat om advisering van niveau 1 en 2? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ja, in de kaderbrief 2015 die eind juli 2014 is verzonden, heb ik de reclasseringsorganisaties uitgenodigd om in hun jaarplannen voor 2015 hun visie te geven op de door mij voorgestelde bezuinigingsmaatregelen en eventueel ook met alternatieven voor de invulling van de bezuiniging te komen.
De brief ‘Beleidsreactie op het WODC rapport over de au-pairregeling’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Waarom wordt nu op basis van een onderzoek uit 2012 besloten de au-pairregeling aan te passen1, gelet op het feit dat met de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid in 2013 immers de naleving en handhaving van de au-pairregeling is aangescherpt? Wordt de au-pairregeling daarmee niet aangepast op basis van oude en achterhaalde onderzoeksresultaten?
Het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) heeft het onderzoek uitgevoerd in 2013 en gepubliceerd in 2014. Op 1 april 2014 hebben wij het rapport aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 407, nr. 192).
Het onderzoek maakt door middel van kwalitatief en kwantitatief onderzoek inzichtelijk wat de motieven zijn van au pairs en gastgezinnen om mee te doen aan de au-pairregeling en hoe het au-pairschap feitelijk wordt ingevuld.
De inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid op 1 juni 2013 heeft wijzigingen in de systematiek van toelating met zich meegebracht, maar heeft geen belangrijke inhoudelijke wijzigingen in de toelatingsvoorwaarden tot gevolg gehad. Uit de onderzoeksresultaten concluderen wij dat voor gastgezinnen het faciliteren van de work life balance de belangrijkste reden is om een au pair te nemen. Zij zien de au pair als een alternatieve vorm van kinderopvang. Het hoofddoel van de au pairregeling is echter de culturele uitwisseling. De invoering van het Modern Migratiebeleid heeft hier geen verandering in gebracht.
Uit het rapport van het WODC blijkt inderdaad dat au pairs en gastgezinnen over het algemeen tevreden zijn met de regeling. Tegelijkertijd geeft 50% van de au pairs aan meer dan dertig uur per week te werken. 12% van de au pairs geeft aan zelfs meer dan vijftig uur per week te werken. 45% geeft aan wel eens langere tijd verantwoordelijk te zijn voor kinderen zonder dat er een alternatief voor handen is. Daarnaast voert bijna de helft van de au pairs huishoudelijke taken uit die als «zwaar» geclassificeerd kunnen worden. Dit is niet in overeenstemming met het uitgangspunt van het au-pairbeleid en dit betekent dat de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen worden overtreden.
De handhaving van deze wetten door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Inspectie SZW en de Politie, is al jaren gericht op naleving van het au-pairbeleid. Eerdergenoemde percentages laten echter zien dat het au-pairschap soms meer lijkt te draaien om het verrichten van arbeid, dan om culturele uitwisseling. Gelet op het doel van het au-pairbeleid vinden wij dit een onwenselijke ontwikkeling. Dat au pairs en gastgezinnen aangeven over het algemeen tevreden te zijn met de regeling maakt deze ontwikkeling daarmee niet wenselijk.
Welke rechtvaardiging is er daarnaast voor aanpassing van de au-pairregeling nu uit het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum is gebleken dat gastgezinnen en au pairs juist positief zijn over de regeling?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zorgt aanpassing van de voorwaarden ervoor dat er minder van de voorwaarden van de regeling wordt afgeweken, gelet op het feit dat zowel au-pairs als gastgezinnen blijkens het onderzoek goed op de hoogte zijn van de voorwaarden van de au-pairregeling?
Het doel is het karakter van culturele uitwisseling zeker te stellen in de au-pairregeling. Daaarom intensiveren wij de handhaving met als doel de naleving van de regels te verbeteren en meer overtredingen op te sporen. Met de ondertekening van de bewustverklaring willen wij bereiken dat de gastgezinnen zich meer bewust worden van de (handhaving van de) voorwaarden, waardoor ze zich beter aan de voorwaarden zullen houden.
Is het bekend hoe vaak het voorkomt dat in gastgezinnen wordt afgeweken van de regelgeving, nu in de beleidsreactie valt te lezen dat afwijkingen van de regelgeving het meest voorkomen met betrekking tot aantal uren, aard van werkzaamheden en ontbreken van een alternatief, maar niet wordt genoemd hoe vaak daadwerkelijk van de regelgeving wordt afgeweken? Zo ja, noopt dat percentage tot aanpassing van de voorwaarden van de regeling? Zo nee, waarom wordt de regeling aangepast terwijl de omvang van het probleem niet bekend is?
Zie antwoord vraag 1.
In de huidige regeling heeft een au pair minimaal twee vrije dagen per week; deelt u de mening dat dit al voldoende ruimte biedt voor culturele uitwisseling? Is daarnaast het meedraaien in een Nederlands gastgezin niet de ultieme manier om kennis te maken met de Nederlandse cultuur?
Onder meer door te verblijven in en deel uit te maken van een gastgezin maakt de au pair kennis met de Nederlandse cultuur en samenleving. Het verblijf in het gastgezin bevordert tevens de culturele uitwisseling tussen het gastgezin en de au pair. Culturele kennismaking en uitwisseling blijft dan ook niet beperkt tot de twee vrije dagen per week.
Een behoorlijk aantal au-pairbureaus biedt momenteel al een cursus Nederlands aan in het kader van het uitwisselingsprogramma. Het kunnen spreken en verstaan van de Nederlandse taal bevordert immers de culturele kennismaking en uitwisseling. Het uitwisselingsprogramma dat deze au-pairbureaus aanbieden is beoordeeld en goedgekeurd door de IND. Wij stimuleren daarom dat au pairs een taalcursus doen, maar stellen dat niet verplicht.
Denkt u niet dat de au-pairregeling wordt uitgehold met het terugbrengen van 30 uur naar 20 uur dat een au pair per week mag werken en van 8 uur naar 4 uur per etmaal, juist nu het deel uitmaken van een Nederlands gezin zo’n belangrijk onderdeel vormt van culturele uitwisseling?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van het aantal uren dat au pairs mogen werken in andere Europese landen die een au-pairregeling kennen?
Au pairs in België en Oostenrijk mogen maximaal twintig uur per week werkzaamheden verrichten. Zweden kent een maximum van vijfentwintig uur per week (maximaal vijf uur per dag). Denemarken, Frankrijk, Noorwegen en Finland kennen een maximum van dertig uur per week (ook maximaal vijf uur per dag). In Duitsland mogen au pairs maximaal dertig uur per week werken met een maximum van zes uur per dag. Ierland en Italië kennen eveneens een maximum van dertig uur per week. Een aantal Europese landen heeft geen specifiek au-pairbeleid (Spanje) of is dit alleen mogelijk via speciale programma’s voor vakantiewerk of jeugdmobiliteit die openstaan voor bepaalde nationaliteiten (Verenigd Koninkrijk).
Waarom moeten au pairs verplicht worden een taalcursus Nederlands te volgen terwijl zij maximaal één jaar in een Nederlands gastgezin mogen verblijven en de Nederlandse taal hen, eenmaal terug in hun land van herkomst (of enig ander land), niet of nauwelijks van pas zal komen?
Zie antwoord vraag 5.
Levert het verplicht volgen van een taalcursus Nederland niet juist een inperking van de mogelijkheid tot culturele uitwisseling op? Deelt u de mening dat au pairs vrij zouden moeten zijn in de keuze hoe vorm te geven aan culturele uitwisseling?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het onderhavige voorstel zich tot de Wet modern migratiebeleid en de geest daarvan, meer in het bijzonder de verschuiving van verantwoordelijkheden naar erkende referenten, zijnde erkende au pair- en uitwisselingsbureaus?
Met de invoering van de Wet modern migratiebeleid zijn verantwoordelijkheden verschoven naar de (erkend) referent. Sinds de inwerkingtreding toetst een erkend referent de verblijfsvoorwaarden en dient hij de aanvraag om een verblijfsvergunning in als aan deze voorwaarden voldaan is. Referenten, en erkende referenten, zoals au-pairbureaus in het bijzonder, hebben hierdoor wettelijk vastgestelde verplichtingen gekregen. De erkend referent moet onder meer zorgen voor een zorgvuldige werving en selectie van au pair en gastgezin en toezien op de naleving van de verblijfsvoorwaarden. Ook is de erkend referent verplicht om relevante wijzingen met betrekking tot het verblijf van een au pair te melden aan de IND. De IND controleert of de (erkend) referent zich aan diens verplichtingen houdt. Dit staat echter los van de inhoudelijke voorwaarden die verbonden zijn aan de verlening van een verblijfsvergunning. De inhoudelijke voorwaarden van de au-pairregeling worden niet bepaald door een referent maar door de Nederlandse overheid. De inhoudelijke voorwaarden zijn niet gewijzigd met de inwerkingtreding van het Modern Migratiebeleid.
Bent u bereid onderhavig voorstel tot aanpassing van de au-pairregeling van tafel te halen dan wel te heroverwegen?
Hiervoor verwijzen wij naar de brief die wij u bij de beantwoording van deze Kamervragen heb verzonden (Kamerstuk 29 407, nr. 197).
Het bericht dat een paranoïde Pool alleen celstraf krijgt omdat geen kliniek hem wil behandelen |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een Poolse vreemdeling die veroordeeld is voor doodslag ondanks dringend advies van deskundigen geen tbs-behandeling krijgt?1
Ik heb het artikel gelezen. Het College van procureurs-generaal adviseert in de Aanwijzing TBS bij vreemdelingen waar mogelijk en verantwoord geen tbs met bevel tot dwangverpleging te vorderen bij vreemdelingen van wie vaststaat of aannemelijk is dat zij niet rechtmatig in Nederland kunnen verblijven na afloop van de maatregel. In de genoemde casus is door de betrokken deskundigen de gevaarzetting voor de veiligheid van de samenleving aanvaardbaar geacht in die zin dat verpleging van overheidswege niet nodig –en daarmee een te zware maatregel – is bevonden, waarna een tbs met voorwaarden is geadviseerd. Omdat de tenuitvoerlegging van een tbs met voorwaarden echter op praktische bezwaren zou stuiten, omdat betrokkene geen eigen inkomen heeft en ook geen individuele ziektekostenverzekering, heeft het Openbaar Ministerie daarvan afgezien en alleen een gevangenisstraf geëist. Van een kale celstraf is echter geen sprake. Veroordeelden tot een gevangenisstraf kunnen ook zorg en psychische of psychiatrische behandelingen krijgen. Die zijn in het gevangeniswezen beschikbaar in de vorm van gedragsinterventies en ambulante zorg of door middel van plaatsing in een instelling voor forensische GGZ. Ook kan intensieve psychiatrische zorg in detentie worden geboden door de Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC’s), waar gedetineerden worden begeleid, behandeld en gestabiliseerd. Het verminderen van de risicofactoren voor strafbaar gedrag is een onderdeel van de behandeling.
Hoe staan deze uitspraak en het weigeren van tbs-behandeling in verhouding tot de Aanwijzing TBS bij vreemdelingen, waarin wordt gesteld dat een tbs-maatregel bij vreemdelingen niet wordt gevorderd indien dit mogelijk en verantwoord is?2 In hoeverre acht u het verantwoord en mogelijk om betreffende vreemdeling een kale celstraf te geven ondanks het dringende advies van deskundigen om hem te behandelen in een klinische setting?3
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier zal in de toekomst worden voorkomen dat potentiële tbs-ers behandeling mislopen wegens het ontbreken van een financieel kader?
Is bekend bij hoeveel veroordeelden een tbs-behandeling wordt geweigerd wegens het ontbreken van een financieel kader en/of een verblijfsstatus, terwijl zij die behandeling wel dienen te krijgen? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit te in kaart te brengen?
Soortgelijke gevallen, waarin een tbs-behandeling zou zijn geweigerd, zijn mij niet bekend. Een casus als deze zal zich naar verwachting zelden voordoen. Het gaat om een uitzonderlijke combinatie van factoren: de onmogelijkheid van het naleven van de noodzakelijke voorwaarden als gevolg van het ontbreken van een ziektekostenverzekering, al dan niet in het land van herkomst; de onmogelijkheid deze alsnog in Nederland af te sluiten; en de onmogelijkheid om een beroep te kunnen doen op een vergoeding vanuit het Zorginstituut, dat voor veel vreemdelingen voorziet in de vergoeding van noodzakelijke medische hulp.
Tegen welke problemen lopen instanties als de rechtspraak, het openbaar ministerie (OM), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Reclassering en tbs-klinieken aan als het gaat om het adequaat behandelen van veroordeelde vreemdelingen of uiteindelijk ongewenst verklaarden van wie deskundigen hebben geoordeeld dat zij tbs opgelegd dienen te krijgen? Op welke manier worden deze problemen opgelost?
Veel vreemdelingen beginnen de tbs met een geldige verblijfstitel, maar verliezen die gedurende hun verpleging. Op grond van de Verlofregeling TBS kwamen deze vreemdelingen tot 1 april van dit jaar niet in aanmerking voor verlof. Dit bemoeilijkte de resocialisatie, die is gericht op terugkeer naar het land van herkomst. Zonder verlof zijn de mogelijkheden voor het toetsen van voortgang in de behandeling beperkt. De tbs met dwangverpleging kan hierdoor uitzichtloos worden, met name als verlenging van de maatregel vanwege het veiligheidsrisico nodig is. Door gecoördineerde inspanningen van alle betrokkenen, waaronder de IND, DT&V, de vreemdelingenpolitie, DJI en de fpc’s, kan bij deze vreemdelingen op termijn regelmatig toch een succesvolle terugkeer worden gerealiseerd. Naar verwachting zal het dit jaar gewijzigde verlofbeleid hieraan bijdragen (Staatscourant, nr. 10128, 9 april 2014). Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Klopt het dat vreemdelingen nog steeds geen recht op verlof hebben tijdens een tbs-behandeling en het daardoor voorkomt dat de behandeling langer duurt dan nodig en zelfs het risico bestaat dat vreemdelingen levenslang in tbs zitten als ze niet uitgezet kunnen worden? Zo ja, erkent u dat dit een onwenselijke situatie is en dat verlof een onmisbaar onderdeel is van een adequate behandeling en resocialisatie? Hoe gaat u dit probleem oplossen?
Nee, dat klopt niet. Per 1 april van dit jaar is in de Verlofregeling TBS de mogelijkheid gecreëerd tot begeleid verlof voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. Het gaat dan om die gevallen dat begeleid verlof noodzakelijk wordt geacht om de terugkeer naar het land van herkomst of een ander land aanzienlijk te bespoedigen. Hiervan kan sprake zijn als begeleid verlof de plaatsing in een passende voorziening in het land van herkomst of een ander land (eerder) mogelijk maakt.
Welke alternatieven zijn er voor veroordeelde vreemdelingen met een ernstige psychische stoornis om toch de juiste behandeling te krijgen als deskundigen stellen dat zij tbs-behandeling nodig hebben, maar zij toch worden geweigerd door tbs-klinieken? Deelt u de mening dat goede behandeling en resocialisatie uiteindelijk effectiever zijn voor een succesvolle terugkeer danwel uitzetting naar land van herkomst?
Uiteraard hecht ook ik aan een goede behandeling en een veilige terugkeer naar het land van herkomst. In deze casus is tbs met voorwaarden geadviseerd. Om praktische redenen rondom de tenuitvoerlegging daarvan heeft het OM ervan afgezien deze maatregel te vorderen. Ook de rechter zag geen aanleiding tbs met verpleging van overheidswege op te leggen. Voor alternatieven verwijs ik naar mijn antwoorden op vraag 2 en 8.
Erkent u dat het levensgevaarlijk is als ernstig zieke vreemdelingen die tbs-behandeling moeten krijgen die niet krijgen en na verloop van tijd weer in de samenleving terechtkomen?
Psychische of psychiatrische behandeling is in het gevangeniswezen beschikbaar in de vorm van gedragsinterventies en ambulante zorg of door middel van plaatsing in een instelling voor forensische GGZ. Daarnaast zijn lichtere alternatieven voor de tbs-maatregel mogelijk zoals plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis of oplegging van een Bopz-maatregel. In zijn algemeenheid geldt dat vreemdelingen aansluitend aan hun straf of maatregel Nederland moeten verlaten.
Van hoeveel vreemdelingen in tbs wordt de behandeling tussentijds beëindigd ten behoeve van de uitzetting? In hoeveel gevallen wordt een passende voorziening gevonden in het land van herkomst?
Sinds 1 juli 2010 kan de Minister van Veiligheid en Justitie de tbs-maatregel tussentijds beëindigen met het oog op de repatriëring van een vreemdeling. De rechter heeft deze bevoegdheid sinds 1 september 2010. Tot dusver is eenmaal met succes bij de Minister een beroep gedaan op de regeling. De rechter heeft al in een aantal gevallen de tbs beëindigd ex art. 38lb Sr. Vaker gebeurt het dat een repatriëring in het voortraject van deze regeling wordt gerealiseerd. In alle gevallen was voorzien in passende lokale voorzieningen.
Komt het ook voor dat vreemdelingen zonder een dergelijke passende voorziening worden uitgezet? Zo ja, erkent u dat dit onwenselijk is? Welke mogelijkheden ziet u om dit probleem op te lossen?
Nee, dit komt niet voor. Uitsluitend vreemdelingen voor wie voldoende passende opvang en zorg in het land van herkomst is geregeld kunnen daadwerkelijk terugkeren. Het beleidskader Repatriëring vreemdelingen in de tbs, dat medio juli 2013 aan alle betrokken partijen is toegestuurd geeft aan dat repatriëring alleen geschiedt als dat veilig is, zowel voor de Nederlandse maatschappij als voor de samenleving in het herkomstland. Alle inspanningen zijn hier steeds op gericht.
Acht u het wenselijk dat de tbs-maatregel tussentijds kan worden beëindigd, waardoor potentieel gevaarlijke veroordeelden in het land van herkomst wellicht opnieuw in de fout kunnen gaan?
De tbs-maatregel wordt alleen tussentijds beëindigd als dat gelet op het veiligheidsrisico verantwoord is en er een passende voorziening in het land van herkomst is gevonden. De tussentijdse beëindiging dient er toe dat een repatriëring niet onnodig wordt uitgesteld op het moment dat de patiënt klaar is voor diens terugkeer en er een goede vervolgvoorziening beschikbaar is. Een ander voordeel is dat relatief dure tbs-plaatsen hierdoor niet onnodig bezet blijven.
Het bericht dat een kliniek een gevaarlijke veroordeelde liet lopen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kliniek liet gevaarlijke veroordeelde lopen»? Klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Betrokkene is destijds vanwege volledige ontoerekeningsvatbaarheid ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit betekent dat de rechter heeft besloten dat betrokkene niet kon worden veroordeeld, hoewel het ten laste gelegde strafbare feit wel was bewezen. Betrokkene is vervolgens op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. Ik heb over deze casus navraag gedaan bij GGZ Oost-Brabant waar betrokkene was opgenomen. GGZ Oost-Brabant heeft mij gemeld dat in deze casus na de klinische behandeling voorwaardelijk ontslag is verleend. De zorg aan betrokkene is in dit kader via een geleidelijk proces overgedragen aan een FACT-team van GGZ Eindhoven. FACT houdt in dat mensen met langdurige psychiatrische problemen met behulp van een multidisciplinair team buiten de muren van een GGZ-instelling worden behandeld.
Deelt u de mening dat klinieken zich te houden hebben aan beslissingen van de rechtbank en dat zij niet op eigen houtje mogen beslissen een psychotische, impulsieve, paranoïde, onvoorspelbare en agressieve crimineel maar even los te laten in de maatschappij? Zo nee, waarom niet?
In deze casus is betrokkene op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. Dit artikel biedt de mogelijkheid aan de strafrechter om te gelasten dat degene aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van maximaal een jaar, indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Op grond van de huidige wet- en regelgeving beslist in dat geval de geneesheer-directeur van de betreffende GGZ-instelling over het verlenen van verlof of ontslag. De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (bopz) bepaalt dat voorwaardelijk ontslag, zoals dat in deze casus is gebeurd, kan worden verleend indien het gevaar dat aanleiding was voor de gedwongen opname voldoende is verminderd. De patiënt mag dan onder bepaalde voorwaarden (bijvoorbeeld zich houden aan bepaalde afspraken, zich laten behandelen/begeleiden door bepaalde behandelaren, etc.) naar huis.
Welke kliniek is verantwoordelijk voor het op straat zetten van deze gevaarlijke veroordeelde crimineel?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke veroordeelde crimineel zo snel mogelijk weer achter slot en grendel zit?
Op 5 september 2014 is betrokkene in verzekering gesteld op verdenking van moord dan wel doodslag, diefstal met geweld en/of heling. Betrokkene bevindt zich in voorlopige hechtenis.
Bent u bereid, in het geval de betreffende persoon nog op vrije voeten is, een signalement te verspreiden om de opsporing te bespoedigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat klinieken voortaan nooit meer zelfstandig mogen beslissen om door de rechter veroordeelden voortijdig vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Betrokkene is ontslagen van alle rechtsvervolging. Vrijheidsontneming in verband met een stoornis is alleen mogelijk wanneer de stoornis en het gevaar dat daaruit voortvloeit dat rechtvaardigt. Dit vergt een medisch oordeel, en daarom is het primair aan de geneesheer-directeur om te beoordelen of nog wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijheidsontneming.
Het wetsvoorstel forensische zorg, dat momenteel in de Eerste Kamer wordt behandeld, introduceert een nieuw artikel 37 Sr. ter vervanging van de bestaande bepaling. Het nieuwe artikel biedt, bezien in samenhang met artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, de strafrechter de mogelijkheid om een rechterlijke machtiging af te geven op grond van de Wet bopz. Dit kan in elke fase van het strafproces of aansluitend aan een strafrechtelijke titel en de doelgroep is niet meer beperkt tot personen die volledig ontoerekeningsvatbaar zijn geacht.
Daarbij wordt tevens de procedure rondom de beëindiging van het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis gewijzigd. De geneesheer-directeur blijft bevoegd om te beslissen over verlof en ontslag, maar hij kan het verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis slechts voor het einde van de looptijd van de rechterlijke machtiging beëindigen na instemming van de Minister van Veiligheid en Justitie.
Deze bepaling is echter niet van toepassing indien de geplaatste persoon is ontslagen van rechtsvervolging of is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.