De toekomst van het Besthesdaziekenhuis in Hoogeveen en het Refaja ziekenhuis in Stadskanaal |
|
Agnes Mulder (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook CDA stelt Kamervragen over Bethesda»?1
Ja.
Welke veranderingen zijn er met betrekking tot het voortbestaan van de klinische verloskunde in de locaties Bethesda in Hoogeveen en Refaja in Stadskanaal, en het behoud van de level 3 spoedeisende hulp sinds de beantwoording van eerder gestelde vragen, die u op 24 februari 2017 heeft beantwoord?2
Partijen hebben laten weten dat er geen veranderingen zijn ten opzichte van wat de Minister van VWS u in de eerdere antwoorden heeft laten weten. Voor alle ziekenhuislocaties van de Treant Zorggroep (Bethesda in Hoogeveen, Refaja in Stadskanaal en Scheper in Emmen) geldt dat de klinische en acute verloskunde 24/7 voorhanden is. Ook de spoedzorg is en blijft 24 uur per dag, 7 dagen per week gewaarborgd.
Welke gevolgen heeft het verdwijnen van de afdeling oogheelkunde voor dergelijke ziekenhuizen? Wat betekent dit voor kwetsbare ouderen die afhankelijk van het openbaar vervoer in dit gebied zijn?
Treant Zorggroep heeft laten weten dat op de ziekenhuislocaties Refaja (Stadskanaal) en het Scheper (Emmen) een afdeling oogheelkunde aanwezig is. In het Bethesda (Hoogeveen) is dat niet meer het geval. De Treant Zorggroep geeft aan het liefst ook daar oogheelkundige zorg aan te bieden, maar dat het door schaarste aan oogartsen Treant Zorggroep tot nu toe niet gelukt is voor Hoogeveen geschikte specialisten te vinden. In Hoogeveen kunnen mensen overigens wel terecht bij een andere aanbieder van oogzorg (De Zonnestraal).
Op welke wijze heeft de Treant Zorggroep inmiddels aan uw verzoek gehoor gegeven om de dialoog met de zorgaanbieders, inwoners en andere betrokkenen in de regio aan te gaan over de voornemens tot wijziging van het profiel van de betreffende ziekenhuislocaties?
Treant Zorgroep heeft laten weten de komende maanden in gesprek te gaan met onder meer inwoners, gemeenten, huisartsen en verzekeraars. Zo is er voor de maanden april en mei een aantal bewonersbijeenkomsten gepland in het verzorgingsgebied van Treant Zorggroep. Via sociale media en de website van Treant Zorggroep kunnen inwoners ook deelnemen aan de dialoog. Ook zijn er gesprekken met gemeenten, huisartsen en verzekeraars gepland.
Overigens heeft Treant Zorgroep aangegeven niet van plan te zijn de profielen van de ziekenhuizen ingrijpend te veranderen. Concentratie van sommige vormen van complexe zorg is nodig om goede, bereikbare en betaalbare zorg te behouden voor de regio. Voornemen is basiszorg op alle locaties beschikbaar te houden en complexe zorg te concentreren op één van de locaties. Dat kan dus in Stadskanaal, Emmen of Hoogeveen zijn.
Deelt u de mening dat dit een permanente dialoog behoort te zijn, omdat zorg geleverd door de gemeente niet los kan worden gezien van de zorg die in een ziekenhuis wordt geboden?
Ja. Ik ben van mening dat zorgorganisaties continu in gesprek zouden moeten zijn met hun omgeving om ervoor te zorgen dat goede bereikbare en betaalbare zorg voor de regio behouden blijft. Daar dring ik ook altijd op aan als ik met partijen in gesprek ben.
Op welke wijze kan de Treant Zorggroep samen met de betrokken gemeenten, huisartsen en de zorgverzekeraar gezamenlijk een visie op de zorg in deze regio maken, omdat bij toenemende vergrijzing in dit gebied juist een optimale afstemming moet zijn tussen zorg in de buurt en ziekenhuiszorg?
Treant Zorggroep heeft aangegeven in 2015 een meerjarenbeleidsplan opgesteld te hebben in nauw overleg met stakeholders, waaronder gemeenten, zorgverzekeraars en huisartsen, waarin deze uitgangspunten benoemd worden. De verdere uitwerking van dit beleid in de keuze van welke zorg waar gegeven wordt, is in ontwikkeling. Daarvoor is Treant Zorggroep nu in gesprek met verschillende partijen om die regiovisie te maken. Ook de grootste zorgverzekeraar in de regio (Zilveren Kruis) heeft aangegeven de komende maanden een proces voor ogen te hebben waarbij samen met alle stakeholders wordt gekomen tot een duurzame inrichting van de zorg in de regio. Waarbij de blik breder dient te zijn dan alleen ziekenhuiszorg (naast drie ziekenhuislocaties heeft Treant Zorggroep overigens ook 17 woon- en zorglocaties). Relevante onderwerpen daarbij zijn bijvoorbeeld:
Welke vertegenwoordigers van het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ ketenpartners) zitten in de werkgroep die medio 2016 is ingesteld en die opdracht heeft gekregen om de onderliggende problematiek met betrekking tot de drukte in de acute zorgketen in Noord Nederland in kaart te brengen, te duiden en indien noodzakelijk een plan van aanpak te maken ter verbetering?3
Aan deze werkgroep nemen vertegenwoordigers deel van ziekenhuizen, regionale ambulancevoorzieningen (inclusief de meldkamer Noord Nederland), huisartsen, GGD/GHOR, verloskundigen, Zorgbelang en zorgverzekeraars. Het Acute Zorg Netwerk Noord Nederland heeft mij laten weten dat de komende periode de werkgroep zal worden aangevuld met vertegenwoordigers uit de sector verpleging, verzorging en thuiszorg.
Heeft bovengenoemde werkgroep de onderliggende problematiek inmiddels in kaart gebracht? Zo ja, wat waren de conclusies en aanbevelingen? Zo nee, wanneer wordt dit verwacht?
Het Acute Zorg Netwerk Noord Nederland heeft laten weten dat de ROAZ werkgroep Aanpak Acute Zorg volop actief is bij het in kaart brengen van de Acute Keten voor Kwetsbare Ouderen. De conclusies en aanbevelingen worden voor de zomer verwacht.
Zoals de Minister van VWS u per brief van 22 december jongstleden heeft aangegeven (Kamerstuk 29 247, nr. 226) zal het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) de Minister in mei 2017 informeren over de voortgang in de aanpak van de drukte op de SEH en in het bijzonder de acute zorg voor kwetsbare ouderen in de verschillende regio’s.
Het bericht dat onethische verdienmodellen van de farmaceutische industrie de prijzen voor geneesmiddelen opdrijven |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat onethische verdienmodellen van de farmaceutische industrie de prijzen voor geneesmiddelen opdrijven?1
Grote prijsverhogingen van geneesmiddelen veroorzaken logischerwijs onrust onder patiënten en apothekers. Niet de grootste nood van patiënten of een duurzame innovatie, maar de hoogst mogelijke winst lijkt in dit soort situaties leidend bij fabrikanten.
Essential Pharmaceuticals heeft in het afgelopen jaar de afzet van vier geneesmiddelen (Camcolit, Norgalax, Calcitonine en Slow K) overgenomen van verschillende farmaceutische bedrijven en de prijzen ervan fors verhoogd. Voor het vergoeden van geneesmiddelen bestaat het Geneesmiddelvergoedingssysteem (GVS). Onderling vervangbare geneesmiddelen zijn geclusterd en krijgen een vergoedingslimiet. Indien het geneesmiddel hoger geprijsd is dan de limiet is het verschil een bijbetaling voor de patiënt. Omdat Essential Pharmaceuticals de prijzen van de geneesmiddelen tot boven de limiet heeft verhoogd, is in deze gevallen bijbetaling van de patiënt onontkoombaar tenzij er wordt overgestapt naar een ander middel. Deze bijbetaling is geheel aan de prijsstelling door de fabrikant te wijten.
Hoewel het verhogen van prijzen niet in strijd met huidige wet- en regelgeving is, acht ik het zeer onwenselijk indien deze verhogingen puur uit winstoogmerk worden doorgevoerd. Er is daarom door medewerkers van VWS gesproken met Essential Pharmaceuticals en verzocht om inzicht te geven in de kostenopbouw. Tevens is de fabrikant opgeroepen de prijs voor de betreffende vier geneesmiddelen te verlagen. Essential Pharmaceuticals heeft aangegeven niet bereid te zijn om de prijzen te verlagen, noch transparant te zijn over de kostenopbouw. Ik kan deze transparantie niet afdwingen, maar het is zeer te betreuren dat Essential Pharmaceuticals tot op heden geen onderbouwing geeft van de prijsverhoging, als verantwoording tegenover de patiënten die hier financieel op achteruitgaan. Op Europees niveau heeft de Minister aandacht gevraagd voor de hoogte van geneesmiddelenprijzen, transparantie en alternatieve businessmodellen.
Bent u ook van mening dat Essential Pharmaceuticals onethisch handelt door oude, slecht lopende licenties op te kopen om de prijs vervolgens te verveelvoudigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt u tegen apothekers die aan de balie oog in oog staan met patiënten die vanwege de exorbitante prijsstijging hun geneesmiddel niet langer kunnen betalen? Kunt u het hen uitleggen waarom dit binnen het huidige geneesmiddelenbeleid mogelijk is?
Hoewel ik bijzonder goed begrijp dat het voor apothekers moeilijk is om patiënten over deze ontstane situatie te informeren, zie ik geen mogelijkheden om de ontstane bijbetalingen te veranderen. Ik betreur het dat patiënten in de nieuwe situatie moeten bijbetalen of zelfs zorg gaan mijden. Zoals in vraag 1 en 2 beantwoord, mogen bedrijven zelf hun prijs stellen mits wordt voldaan aan huidige wet- en regelgeving.
Ik heb de mogelijkheid tot het stellen van maximumprijzen voor geneesmiddelen op basis van de WGP. Voor Camcolit is per 1 april 2017 een maximumprijs gesteld. Deze prijs is hoger dan de GVS-limiet.
Voor Norgalax, Slow K en Calcitonine is het nu nog niet mogelijk een WGP-prijs vast te stellen. Dit komt doordat in ons omringende landen het geneesmiddel niet of alleen in een andere farmaceutische vorm beschikbaar is (b.v. capsule of drank). Zodra in minimaal twee van de ons omringende landen deze geneesmiddelen in dezelfde farmaceutische vorm op de markt worden gebracht kan de maximumprijs alsnog worden vastgesteld, op z’n vroegst bij de volgende herijking in oktober 2017.
Er is contact gezocht met Essential Pharmaceuticals en een beroep gedaan op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Dit heeft helaas niet tot lagere prijzen geresulteerd noch tot inzicht in de kostenopbouw van deze geneesmiddelen.
Vindt u het acceptabel dat de handelwijze van Essential Pharmaceuticals leidt tot bijbetalingen voor patiënten of zelfs tot het mijden van zorg vanwege de oplopende kosten? Zo nee, bent u bereid in te grijpen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er goede alternatieve geneesmiddelen beschikbaar voor Camcolit (4 keer zo duur), Slow K (7 keer zo duur) en Calcitonine (7 keer zo duur) die niet leiden tot bijbetalingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Camcolit 400mg (Lithium) is in het GVS geclusterd met Priadel en Lithiumcarbonaat. De Beroeps- en brancheorganisatie voor apothekers (KNMP) geeft aan dat Priadel 400mg een vergelijkbaar geneesmiddel is, en bovendien betalingsvrij. Voor lithiumcarbonaat geldt bijbetaling die lager is dan Camcolit.
De KNMP geeft echter ook aan dat overstappen naar een ander middel voor deze patiëntengroep niet zonder risico is, omdat de dosering nauw luistert.
Voor Slow K is een drank beschikbaar wat een apothekersbereiding is en niet onder het GVS valt. Deze drank wordt door de zorgverzekeraars vergoed. Voor Calcitonine is er geen alternatief beschikbaar.
Gaat de overstap van de betreffende geneesmiddelen van Essential Pharmaceuticals gepaard met extra (maatschappelijke) kosten of bijwerkingen zoals we dat eerder bijvoorbeeld bij het schildkliermedicijn Thyrax zagen? Bent u bereid deze kosten op de fabrikant te verhalen?
Ik heb op dit moment geen inzicht in extra kosten of bijwerkingen doordat patiënten moeten switchen van geneesmiddel. Ik kan me voorstellen dat het switchen van geneesmiddel extra labonderzoek vereist (Camcolit) en dat patiënten meer geld gaan betalen via het eigen risico en eigen bijdragen.
Alhoewel dit zeer ongewenst is, overschrijdt de fabrikant geen wet- en regelgeving en daarom is het voor mij niet mogelijk om kosten te verhalen op de fabrikant.
Doet Essential Pharmaceuticals überhaupt aan de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen of is hun bedrijfsmodel gebaseerd op het op deze wijze winst maken over de ruggen van patiënten en de premiebetaler? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet op de hoogte van het bedrijfsmodel van Essential Pharmaceuticals en hun achterliggende motieven.
Wat is uw appreciatie van de handelwijze van Norgine, Novartis en Sandoz die hun licenties van de betreffende middelen eerst hebben verkocht aan Essential Pharmaceuticals om zichzelf vervolgens terug te trekken zodat alleen het dure middel nog beschikbaar is?
Het staat farmaceutische bedrijven vrij om licenties te kopen en verkopen als dit past bij hun bedrijfsvoering. Over het algemeen wordt bij de verkoop van een licentie ook de productie van het product door de oorspronkelijke fabrikant gestaakt. Ik heb begrepen dat bij twee van de vier geneesmiddelen door de oorspronkelijke fabrikant bij het CBG gemeld is dat intrekking van de handelsvergunning werd ingegeven door bedrijfseconomische redenen.
De Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) heeft aangegeven in gesprek te gaan met haar leden, om ongewenste ontwikkelingen na het doorverkopen van medicijnen te voorkomen. Hoewel hierover naar verluidt nog geen afspraken zijn gemaakt, zijn de bovenstaande drie bedrijven wel lid van de VIG.
Welke andere mogelijkheden, behalve een beroep doen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, ziet u om het op deze wijze opdrijven van geneesmiddelenprijzen door de farmaceutische industrie te voorkomen?
Het systeem van vrije prijzen voor geneesmiddelen leidt tot concurrentie en daardoor overwegend lage prijzen. Soms resulteert dit echter in prijsverhogingen.
De WGP is zeer effectief om prijzen te maximeren, maar kent een aantal uitzonderingen waardoor geen maximumprijs kan worden vastgesteld. Twee keer per jaar wordt onderzocht of een maximumprijs voor een geneesmiddel kan worden vastgesteld.
Biedt de thans geldende wetgeving mogelijkheden om dit soort gedrag van de farmaceutische industrie dat uitsluitend gericht is op winstmaximalisatie, aan te pakken? Zo nee, welke wet- en regelgeving voorkomt dat er effectief ingegrepen kan worden?
Zie antwoord vraag 9.
De berichten dat ook Nederlandse bedrijven vlees van Braziliaanse vleessjoemelaars afnemen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u garanderen dat er geen bedorven vlees van de twee Braziliaanse vleeshandelaren JBS en BRF in Nederland in de winkel of in de horeca terecht is gekomen?1
In de afgelopen jaren heeft de NVWA bij de aanvoer van partijen vlees(producten) uit Brazilië het normale controleregime gevolgd. Alle partijen die worden geïmporteerd ondergaan een documentencontrole door de NVWA. Daarnaast vinden er in sommige gevallen bemonsteringen plaats ten behoeve van microbieel en/of chemisch onderzoek en worden partijen fysiek beoordeeld.
Ook is er een Europese lijst met product/bedrijfscombinaties waarop verscherpt toezicht moet worden uitgevoerd. Op deze lijst staan ook enkele product/bedrijfscombinaties van JBS en BRF. Iedere aanvoer van deze product/bedrijfscombinatie moet worden onderzocht.
De NVWA heeft in de afgelopen jaren (2015, 2016) enkele tientallen partijen Braziliaans vlees geweigerd vanwege met name microbiologische en chemische verontreinigingen (90 partijen in 2015 van circa 10.000 partijen, 44 partijen in 2016 van circa 7.500 partijen). Hierbij zaten ook partijen die afkomstig waren van enkele vestigingen van de bedrijven JBS en BRF.
De NVWA heeft geen aanwijzingen dat er verontreinigd vlees op de Nederlandse markt is gekomen.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een onderzoek ingesteld en zo ja, wat zijn de (voorlopige) uitkomsten? Welke acties heeft de NVWA nog meer geïnitieerd?
De NVWA heeft allereerst de situatie beoordeeld en heeft geconstateerd dat in de afgelopen jaren (2015, 2016) enkele tientallen partijen Braziliaans vlees zijn geweigerd.
De Europese Commissie heeft de Europese toezichthoudende autoriteiten op 21 maart 2017 de opdracht gegeven om alle partijen van vier betrokken Braziliaanse bedrijven, waaronder JBS en BRF, te weigeren. De NVWA voert deze opdracht met ingang van 22 maart 2017 uit. Verder heeft de Europese Commissie geadviseerd de fysieke controles en de monsternames voor microbieel onderzoek te intensiveren. De NVWA heeft dit opgevolgd en voert naast een documentencontrole ook een fysieke controle uit op alle binnenkomende partijen vlees uit Brazilië. Daarnaast is de bemonsteringsfrequentie ten behoeve van het microbieel onderzoek verhoogd naar 20% van alle binnenkomende partijen conform de Europese afspraken, die zijn gemaakt op 24 en 29 maart 2017.
De Europese lidstaten en de Europese Commissie hebben afspraken gemaakt over een geharmoniseerd controle- en bemonsteringsprotocol. Er is afgesproken om aan alle buitengrensinspectieposten (BIPs) alle binnenkomende partijen vlees(producten) vanuit Brazilië fysiek te controleren en om 20% van de binnenkomende partijen uit Brazilië microbiologisch te onderzoeken.
De NVWA heeft het Nederlandse bedrijfsleven (importeurs en de vleesverwerkende sector) geïnformeerd.
Zijn er nog meer Nederlandse bedrijven die vlees importeren van JBS en BRF?
Welke Nederlandse bedrijven vlees importeren van JBS en BRF, is niet bekend.
Is inmiddels bekend of meer Braziliaanse bedrijven dan JBS en BRF betrokken zijn bij de Braziliaanse vleessjoemel?
De Braziliaanse autoriteiten hebben laten weten dat 21 bedrijven betrokken zijn bij het corruptieschandaal en dat deze bedrijven voorlopig geen vlees meer mogen exporteren. Hiervan exporteren vier bedrijven vlees(producten) naar de Europese Unie (EU).
Welke hoeveelheid vlees van welke soort heeft World’s Finest Meat uit Zoeterwoude afgenomen van JBS en BRF?
Ik heb geen inzage in de administratie van individuele bedrijven. Alleen in het geval van een publieke terughaalactie moeten bedrijven informatie over te traceren partijen melden aan de NVWA. In dit geval is er geen sprake van een terughaalactie omdat er geen aanwijzingen zijn dat er verontreinigd vlees op de Nederlandse markt is gekomen.
Aan welke winkels en of horecagelegenheden heeft World’s Finest Meat dit verkocht?
Zie antwoord vraag 5.
Volgens World’s Finest Meat is er geen rot vlees op de schappen terecht gekomen; op welke gegevens is deze veronderstelling gebaseerd?
De uitspraak dat er geen rot vlees op de schappen terecht is gekomen is gedaan door de firma World’s Finest Meat. Het bedrijf zal dit baseren op de specificaties van de aanvoer van de producten en de eigen controles die zij hierop uitvoert.
De NVWA wijst er in de media op dat al het vlees dat de EU binnenkomt, streng wordt gecontroleerd; kunt u aangeven aan welke soort controles geïmporteerd vlees uit Brazilië onderhevig is en per soort controle hoeveel procent van het binnenkomende vlees hierop gecontroleerd wordt? Hoeveel procent wordt bijvoorbeeld op salmonella of listeria gecontroleerd?
De import van vlees vanuit derde landen naar Europa mag alleen vanuit bedrijven die erkend zijn door de EU. De Europese Controleautoriteit voert hiervoor audits uit in het betreffende land. De bedrijven komen bij een positief oordeel op een lijst met een erkenning voor export naar de EU. Daarnaast voeren ook de Braziliaanse autoriteiten audits uit bij de bedrijven. Dit kan, zoals in de huidige situatie, aanleiding geven om bedrijven van de lijst te verwijderen.
Alle partijen die worden geïmporteerd ondergaan een documentencontrole door de NVWA. Daarnaast vinden er in sommige gevallen bemonsteringen plaats voor microbieel en/of chemisch onderzoek en worden partijen fysiek beoordeeld. Dit gebeurt bij verdenking van een verdachte partij en steekproefsgewijs op grond van Europese regelgeving (ieder land moet een Nationaal Plan Residuen opstellen). Vanwege de huidige situatie met de import van vlees(producten) uit Brazilië is de fysieke controlefrequentie opgehoogd naar 100% en is de bemonstering voor microbiologisch onderzoek opgehoogd naar 20% van de binnenkomende partijen.
Producten die ergens in Europa positief zijn bevonden, kunnen door de Europese Unie op de lijst van hoog-risicoproducten worden gezet. Voor de import van deze producten geldt een verscherpt controleregime in alle lidstaten. Meestal gaat het om een combinatie van een bepaald product van een bepaald bedrijf uit een bepaald land. Op dit moment staan op deze lijst zeventien Braziliaanse product/bedrijfscombinaties die exporteren naar Europa.
World’s Finest Meat verklaart in de media dat het zijn eigen ingangscontroles uitvoert op geïmporteerd vlees; welke testen heeft het bedrijf World’s Finest Meat gedaan op het Braziliaanse vlees en hoeveel procent van de import is gecontroleerd?
Het bedrijf World’s Finest Meat bepaalt zelf het monstername protocol bij de aanvoer van de producten. Hiermee verifieert het bedrijf zelf de kwaliteit en veiligheid van de aangevoerde producten. Ik ben niet op de hoogte van de monsternames die het bedrijf uitvoert.
Zijn de afnemers van World’s Finest Meat op de hoogte gesteld?
Er zijn geen aanwijzingen dat het bedrijf World’s Finest Meat verontreinigd vlees heeft ontvangen. Zodra dit het geval is, dient het bedrijf zelf afnemers op de hoogte te brengen en eventueel bedorven partijen vlees terug te halen (op grond van verplichtingen uit de Europese Algemene Levensmiddelenwetgeving).
Is het vlees dat afgenomen is van de Braziliaanse producenten en geïmporteerd is in Nederland, teruggeroepen uit de winkel? Zo nee, gaat u dit alsnog doen? Welke acties zijn ondernomen om consumenten te waarschuwen?
Er zijn geen aanwijzingen dat er bedorven vlees op de markt is gekomen. Daarom is een terughaalactie uit de winkels niet aan de orde en was ook geen publiekswaarschuwing nodig.
Bent u voorstander van een (tijdelijk) Europees importverbod van Braziliaans vlees? Zo ja, waarom wel, zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat alles gedaan moet worden om de volksgezondheid te beschermen. Allereerst moeten de Braziliaanse autoriteiten alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de situatie bij de Braziliaanse bedrijven zich verbetert en dat zij hierover de juiste, actuele informatie verschaft.
Ondertussen worden voorlopig alle partijen van vier betrokken Braziliaanse bedrijven geweigerd en is de controle intensiteit stevig opgeschroefd. Op woensdag 29 maart is door de lidstaten en de Europese Commissie afgesproken dat bij alle binnenkomende partijen vlees(producten) naast een controle op de documenten een fysieke beoordeling wordt gedaan en is de bemonsteringsfrequentie voor het microbiologisch onderzoek verhoogd naar 20% van de binnenkomende partijen.
Met deze maatregelen wordt zoveel mogelijk druk uitgeoefend op de Braziliaanse autoriteiten en wordt voorkomen dat verontreinigd vlees op de Europese markt komt. Als Brazilië desondanks niet de juiste maatregelen neemt, dan zijn we gedwongen om op Europees niveau strengere maatregelen te nemen. Een importverbod van Braziliaans vlees behoort dan ook tot de opties.
Welke chemicaliën zijn er bij het Braziliaanse sjoemelvlees gebruikt, zijn deze kankerverwekkend en wordt hierop gecontroleerd in Nederland?
De Europese Commissie dringt bij de Braziliaanse autoriteiten aan op het verschaffen van zoveel mogelijk duidelijkheid over de situatie bij de betrokken bedrijven. Ook zal de Europese controleautoriteit binnenkort in Brazilië de situatie verder onderzoeken.
Hiermee wordt zoveel mogelijk gedaan om ook duidelijkheid te krijgen of er stoffen zijn gebruikt om het bedorven vlees te maskeren. Deze duidelijkheid is er nu nog niet.
Wilt u deze vragen gezien de actualiteit zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Om de meest actuele informatie te kunnen verschaffen, zijn de uitkomsten van het eerste overleg over dit incident tussen de lidstaten en de Europese Commissie afgewacht.
Acute zorg op de Zuid-Hollandse eilanden |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zorgen die leven rond het behoud en de continuïteit van acute zorg op de Zuid-Hollandse eilanden?1 2
Ik ken de signalen dat bewoners en lokale organisaties zich zorgen maken over de toekomst van de acute zorg op de Zuid-Hollandse eilanden. Medewerkers van VWS hebben op 5 april jl. met Paulina.nu gesproken, een samenwerkingsverband op Goeree-Overflakkee waarbij bewoners, ondernemers, gemeente en zorgaanbieders gezamenlijk streven naar goede zorgvoorzieningen en gezondheidsprogramma’s. Medewerkers van VWS hebben aangeboden mee te denken met concrete casussen.
Verder heb ik van de voorzitter van het ROAZ Zuidwest Nederland vernomen dat binnen het ROAZ regelmatig gesproken wordt over de acute zorg op de Zuid-Hollandse eilanden en dat het ROAZ samen met de betrokken ketenpartners bekijkt of de kwaliteit van de zorg nog steeds voldoet. Daarnaast heeft de voorzitter van het ROAZ mij medegedeeld dat er gesprekken hebben plaatsgevonden tussen het burgerinitiatief «Verbeterde Acute Spoed Eisende Hulp op VPR» en de betrokken ketenpartners, inclusief het Traumacentrum Zuidwest Nederland.
Op welke manier heeft het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) Zuidwest-Nederland uitvoering gegeven aan de afspraak om meer regie te nemen op het opleidingsbeleid in de regio? Welke concrete afspraken en doelstellingen zijn hierover gemaakt?3
De voorzitter van het ROAZ heeft mij gemeld dat dit onderwerp elke vergadering op de agenda staat. Van de «risicofuncties» onder de FZO-beroepen is een overzicht gemaakt hoeveel personen elk ziekenhuis zou moeten opleiden. Ter vergadering wordt de stand van zaken gepresenteerd in een overzicht waarbij zichtbaar wordt hoeveel de organisaties daadwerkelijk (gaan) opleiden. Hierbij wordt nauw samengewerkt met de Zorgacademie van het Erasmus MC, die een regionale opleidingsfunctie heeft.
Verder is er een adviseur van het Traumacentrum Zuidwest Nederland voor een deel vrij gemaakt van andere taken om hierin de regie te nemen, de verbinding te leggen tussen alle activiteiten die plaatsvinden in de regio en hierover ook breed te communiceren in de regio. Daarnaast is er een bestuurlijk petit comité opgericht dat sturing geeft aan de activiteiten.
Dit moet op korte termijn resulteren in concrete afspraken over het aantal op te leiden verpleegkundigen in de komende jaren. Daarnaast wordt er binnen het petit comité nagedacht over korte termijnoplossingen die kunnen bijdragen aan het personeelstekort.
Wat is uw verklaring van het feit dat ambulances in de regio Zuidwest-Nederland steeds meer ritten uitvoeren en dat de spoedeisende hulpen te kampen hebben met een stijging in de zorgzwaarte?4
Meer ambulanceritten en een hogere zorgzwaarte zijn effecten die ook elders in Nederland gesignaleerd zijn. Ambulancezorg Nederland en afzonderlijke zorgaanbieders geven meerdere verklaringen voor de toename van ambulanceritten en stijging van de zorgzwaarte op SEH’s. Volgens de voorzitter van het ROAZ Zuidwest Nederland gelden deze verklaringen ook voor zijn regio. De genoemde verklaringen zijn veranderingen in het zorglandschap, zoals sluiting van SEH’s en extramuralisering, een veranderende zorgvraag en innovaties van het zorgproces, zoals de invoering van Directe Inzet Ambulance.
Welke verpleeg- en verzorgingshuizen op de Zuid-Hollandse eilanden hanteren een opnamestop en welke invloed heeft dat op de drukte van de Spoedeisende Hulp (SEH) in het ziekenhuis in Dirksland?
De opnamestop waaraan de voorzitter van het ROAZ in de brief van 14 december jl. refereerde, betrof een Rotterdamse instelling en niet een instelling op één van de Zuid-Hollandse eilanden. Inmiddels is deze opnamestop niet meer van kracht.
Verder heeft het zorgkantoor van CZ mij desgevraagd aangegeven dat er geen verpleeg- en verzorgingshuizen zijn op de Zuid-Hollandse eilanden die op dit moment een opnamestop hanteren.
Zijn bij het ROAZ Zuidwest-Nederland ook (regionale) verzekeraars structureel aangesloten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom maken deze verzekeraars geen afspraken om voor de betreffende verpleeg- en verzorgingshuizen een uitzondering te maken op het productieplafond in de verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorgorganisaties (VVT-sector)?
De zorgverzekeraars zijn niet structureel aangesloten bij het ROAZ Zuidwest Nederland, maar bij specifieke onderwerpen betrekt het ROAZ de zorgverzekeraars ad hoc. Dit lijkt mij een nuttige aanpak, omdat het niet voor alle onderwerpen noodzakelijk is als zorgverzekeraars erover mee vergaderen en mee beslissen.
Volgens zorgverzekeraar CZ is er genoeg capaciteit in de regio voor wat betreft de verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorgorganisaties.
Wat zijn de mogelijke alternatieve scenario’s voor de inrichting van de acute zorg (in de nacht) waarover binnen het ROAZ Zuidwest-Nederland wordt gesproken?
Van de voorzitter van het ROAZ heb ik vernomen dat het ROAZ over uiteenlopende oplossingen nadenkt. Zeker nu de druk in de acute zorg hoog is, streeft het ROAZ ernaar om zoveel mogelijk acute zorgvoorzieningen open te houden.
Welke pilots worden in deze regio op het gebied van eerstelijnsverblijven uitgevoerd? Op welke wijze wordt hiermee het gesignaleerde knelpunt van de productie van eerstelijnsverblijf bedden in de regio aangepakt?
De voorzitter van het ROAZ heeft me meegedeeld dat er in de Rotterdamse regio vorig jaar twee pilots zijn geweest gericht op samenwerkingsafspraken over eerstelijns verblijf. Op dit moment vinden er verschillende lokale initiatieven plaats in de regio om eerstelijns verblijven verder vorm te geven.
Op welke wijze wordt er bij de berekening van de 45-minutennorm voor het bereiken van een SEH rekening gehouden met de regelmatige problemen door brugopeningen en -storingen op de ontsluitingswegen van het eiland naar de ziekenhuizen in Rotterdam?
Bij de bereikbaarheidsanalyses voor de SEH's, die uitgaan van de 45-minutennorm, wordt gebruik gemaakt van het rijtijdenmodel voor ambulances die met A1-urgentie (spoed) rijden. Dit rijtijdenmodel is gebaseerd op metingen van snelheden van ambulances over een heel jaar. Daarin zijn metingen van ambulances die op Goeree-Overflakkee rijden meegenomen. Als er in de meetperiode bij genoemde bruggen storingen waren en bruggen open stonden, zijn de snelheden van ambulances meegenomen in de set van metingen voor het rijtijdenmodel. De gemiddelde snelheden worden vervolgens gebruikt om rijtijden te berekenen.
Welk percentage van de spoedritten van ambulances haalt de 15-minutennorm, als alleen naar de Zuid-Hollandse eilanden wordt gekeken? Welke actie wordt ondernomen, indien de 15-minutennorm niet wordt gehaald?
Uit het jaarverslag 2015 van AmbulanceZorg Rotterdam-Rijnmond volgt dat in dat jaar op Voorne-Putten de responstijd van 87,4% van de A1-ritten minder dan 15 minuten bedroeg en dat op Goeree-Overflakkee de responstijd van 86,1% van de A1-ritten minder dan 15 minuten bedroeg.
De grootste zorgverzekeraar (CZ) spreekt AmbulanceZorg Rotterdam-Rijnmond aan op haar prestaties omtrent de norm dat onder normale omstandigheden in ten minste 95% van de A1-meldingen in de gehele regio een ambulance binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse is. Daarbij maken zij verbeterafspraken.
Wie heeft binnen een ROAZ doorzettingsmacht?
Het ROAZ is een netwerkoverleg van basisziekenhuizen, topklinische ziekenhuizen, academische ziekenhuizen, de crisisfunctie in GGZ-instellingen, regionale ambulancevoorzieningen en huisartsenposten. Deelnemers aan het ROAZ dienen constructief mee te werken aan onderlinge afspraken en dragen elk een eigen verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van die afspraken en de uitvoering ervan.
Op welke wijze worden lokale overheden betrokken bij besluiten over de uitvoering en de spreiding van de acute zorg? Zijn gemeenten betrokken bij de overleggen van de ROAZ? Zo nee, waarom niet?
In de Beleidsregels WTZi 2017 is de samenstelling van het ROAZ beschreven. Lokale overheden maken geen deel uit van het ROAZ, omdat zij niet als uitvoerder bij de spoedzorg betrokken zijn. In de praktijk is het natuurlijk raadzaam als ROAZ’en lokale overheden informeren over verstrekkende besluiten over de uitvoering en de spreiding van de acute zorg.
Wat vindt u van het idee om vast te leggen dat bij wijzigingen met betrekking tot de acute zorg gemeenteraden op zijn minst geraadpleegd moeten worden?
Via de zorgplicht van zorgverzekeraars wordt het patiëntenbelang reeds behartigd. Daarom zie ik geen noodzaak in een verplichting tot consultatie van gemeenteraden. Zoals ik eerder aangaf, beveel ik ROAZ’en wel aan om gemeenteraden goed te informeren.
Het conflict tussen de directie en radiologen in het Zuyderlandziekenhuis in Heerlen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat er in het Zuyderlandziekenhuis in Heerlen een fel conflict is uitgebroken tussen directie en radiologen en de communicatie tussen beide partijen op dit moment alleen nog via advocaten verloopt?1
Ik heb begrepen dat het Zuyderlandziekenhuis (Stichting Zuyderland Medisch Centrum), zoals het NRC-artikel van 10 en 11 maart 2017 beschrijft, inderdaad voornemens is het ZBC Mitralis Diagnostisch Centrum BV over te nemen. Dit bevestigt het ziekenhuis in hun persbericht. Daartoe heeft het ziekenhuis een bod uitgebracht op het belang in Mitralis Diagnostisch Centrum BV van Diagnostisch Centrum Parkstad BV (DCP BV). Enkele radiologen die werkzaam zijn voor het Zuyderlandziekenhuis zijn de aandeelhouder van DCP BV. Het Zuyderlandziekenhuis geeft aan dat inmiddels een meerderheid van de aandeelhouders van DCP BV zich heeft uitgesproken voor verkoop van het belang van DCP BV in de ZBC Mitralis aan het Zuyderlandziekenhuis. De IGZ staat in contact met de Raad van Bestuur van het Zuyderlandziekenhuis. Zij heeft de IGZ laten weten dat alle reguliere overleggen tussen de medisch specialisten onderling en met de raad van bestuur en anderen binnen het ziekenhuis doorgang vinden zonder tussenkomst van advocaten. De Raad van Bestuur heeft maatregelen getroffen om de kwaliteit van zorg doorlopend te kunnen bewaken. De IGZ heeft geen signalen dat op enig moment de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding is of is geweest.
Hoe wordt de kwaliteit van zorg gewaarborgd, als in het Zuyderlandziekenhuis de vakgroep radiologen alleen nog via de advocaat met de directie praat?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de samenwerkingsproblemen tussen de longartsen van het VUmc, wat uiteindelijk leidde tot twee sterfgevallen? Erkent u dat een conflict in ziekenhuizen de kwaliteit van zorg ernstig in gevaar brengt? Wat doet u om een herhaling van deze afschuwelijke incidenten te voorkomen?
Ja. Een vergelijking tussen deze twee situaties gaat echter mank. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vragen 1 en 2. Het is wel zo dat een conflict binnen een ziekenhuis tot risico’s voor kwaliteit en veiligheid kan leiden. Het is daarom van belang dat zorgprofessionals en de Raad van Bestuur tijdig hun verantwoordelijkheid nemen en het patiëntenbelang te allen tijde laten prevaleren. Indien de IGZ signalen bereiken dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding zijn zal zij hier direct naar handelen.
Wat vindt u ervan dat de ziekenhuisleiding de radiologen ervan verdenkt kunstmatig wachtlijsten te hebben gecreëerd om zo patiënten van het ziekenhuis naar hun privékliniek te kunnen sluizen? Kunt u dit toelichten?
Het Zuyderlandziekenhuis heeft mij in een reactie laten weten dat het niet zo is dat de raad van bestuur de radiologen ervan verdenkt kunstmatig wachtlijsten te hebben gecreëerd om zo patiënten van het ziekenhuis naar het ZBC Mitralis Diagnostisch Centrum BV door te sturen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat radiologen uit de vakgroep van het Zuyderlandziekenhuis zowel werkzaam zijn in het ziekenhuis als in de privékliniek, waar zij aandelen in bezitten? Vindt u dit wenselijk? Kunt u dit toelichten?
Het Zuyderlandziekenhuis is geen werkgever van de radiologen. De radiologen zijn namelijk niet in loondienst van het Zuyderlandziekenhuis, maar vrijgevestigd en lid van het Medisch Specialistische Bedrijf. Zoals ik in het antwoord op de vragen 1 en 2 heb aangegeven, is er in deze casus sprake van onderhandelingen tussen het Zuyderland Ziekenhuis en het bestuur van de DCP BV over de overname van het belang van DCP BV in de ZBC. Het staat medisch specialisten vrij, binnen de reikwijdte van bestaande arbeidsovereenkomsten dan wel samenwerkingsovereenkomst van het MSB en het ziekenhuis en de lidmaatschapsovereenkomst met de MSB, een direct dan wel indirect belang in zorgaanbieders te hebben. Het is noodzakelijk dat zowel de raad van bestuur van het ziekenhuis als de medisch specialisten werkzaam binnen het ziekenhuis te alle tijde aandacht hebben en houden voor de kwaliteit van zorg en de gelijkgerichtheid.
Vindt u het wenselijk dat het Zuyderlandziekenhuis werkgever is van de radiologen en tegelijkertijd met hen onderhandelt over de aanschafprijs van aandelen van de privékliniek? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de Raad van Bestuur van het Zuyderlandziekenhuis genoodzaakt is alle aandelen van de radiologen op te kopen om maar een einde te maken aan het voortslepende conflict? Kunt u dit toelichten?
Het is volgens het Zuyderlandziekenhuis niet juist dat zij het belang van DCP BV in de ZBC Mitralis wil overnemen om een einde te maken aan een conflict. Daaraan liggen inhoudelijke redenen ten grondslag.
Erkent u dat de oorzaak van het conflict in het Zuyderlandziekenhuis inherent is aan het feit dat ongeveer de helft van de specialisten in Nederland vrijgevestigd is? Zo ja, erkent u dat dit soort conflicten voorkomen kunnen worden als alle specialisten in loondienst treden van het ziekenhuis? Zo neen, kunt u dit toelichten?
Ongeacht het gehanteerde governancemodel in een ziekenhuis, met loondienst dan wel vrije vestiging, kan er een conflict plaatsvinden tussen een ziekenhuisbestuur enerzijds en aandeelhouders van een privékliniek, waaronder bijvoorbeeld medisch specialisten. Ook medisch specialisten in loondienst van een ziekenhuis kunnen aandelen hebben in een privékliniek.
Erkent u dat de kwaliteit van zorg per definitie in het geding komt, wanneer specialisten een eigen belang hebben bij het doorverwijzen van patiënten? Kunt u dit toelichten?
Nee, artsen moeten handelen conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Daarin heeft de overheid wettelijk vastgelegd dat «goede zorg» verleend dient te worden.
Bent u het ermee eens dat alles gedaan moet worden om bij specialisten (de schijn van) belangenverstrengeling tegen te gaan? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Dat ben ik met u eens. In de governancecode zorg is een bepaling opgenomen omtrent het voorkomen van (de schijn van) belangenverstrengeling. De governancecode is een uitwerking van het uitvoeringsbesluit WTZi en geldt daarmee voor alle toegelaten zorginstellingen. De IGZ en NZa gebruiken de governancecode zorg in het toezicht op bestuur.
Ziet u in dat het «Bernhovense model», waar specialisten van het Bernhoven Ziekenhuis in loondienst treden en aandeelhouder kunnen worden, net zoals bij het Zuyderlandziekenhuis tot ongewenste prikkels kan leiden? Wat gaat u hieraan doen? Bent u bereid om te verbieden dat specialisten tegelijkertijd aandeelhouders kunnen zijn?
Nee, die spanning zie ik niet. Zoals de Minister u eerder heeft laten weten in de brief van 4 juli 2016 betreffende de stand van zaken van de invoering van integrale bekostiging is het van belang dat er sprake is van (financiële) gelijkgerichtheid tussen ziekenhuisbestuur en medisch specialisten en tussen medisch specialisten onderling. Naar mijn oordeel zijn zowel het loondienstmodel als ook het participatiemodel naar hun aard (financieel) gelijkgerichter. In voorgenoemde brief heeft de Minister zodoende aangegeven deze beide modellen als stip op de horizon te zien.
Erkent u dat marktwerking in de zorg ertoe heeft geleid dat ziekenhuizen vooral bezig zijn met concurreren en het veiligstellen van financiële zekerheid, in plaats van het waarborgen van de beste zorg voor de patiënt? Kunt u dit toelichten?
Deze stelling doet geen recht aan de hoge kwaliteit van zorg die in het algemeen door ziekenhuizen en specialisten in Nederland geleverd wordt. Het kabinetsbeleid van de afgelopen jaren is erop gericht dat patiënten en verzekeraars kunnen kiezen voor de beste zorg. Als ziekenhuizen geen goede zorg zouden bieden, bestaat het risico dat verzekeraars geen contract meer sluiten en patiënten niet meer naar dat ziekenhuis gaan. Dat ziekenhuizen daarbij naar manieren zoeken om efficiënter met kosten om te gaan vind ik met het oog op de betaalbaarheid van de zorg een goede ontwikkeling. Bovendien houdt de IGZ toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg en spreekt zij het bestuur aan als er risico’s zijn voor de kwaliteit van de zorg.
Het bericht dat Menzis keurmerken voor wijkverpleging verplicht heeft gesteld |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar Menzis een kleine thuiszorgorganisatie, die niet gecontracteerd is, verplicht verzorgend en verplegend personeel in te zetten dat een Kiwa-keurmerk heeft?1
Zorgverzekeraars hebben de taak om ervoor te zorgen dat de zorg die zij vergoeden kwalitatief goed is en rechtmatig en doelmatig geleverd wordt.
Zorgverlenende instellingen moeten voor gecontracteerde en ongecontracteerde zorg in het bezit zijn van een WTZi toelating. Zzp-ers in zorg (al dan niet in teamverband zoals in dit geval) kunnen hiervan geen gebruik maken.
Het Kiwa-keurmerk is juist bedoeld voor zorgverleners in de thuiszorg die als zelfstandig ondernemer hun diensten aanbieden. Het keurmerk is een aantal jaren geleden door zorgverzekeraars ontwikkeld om de inzet van zelfstandige zorgverleners mogelijk te maken en de voorwaarden daarvoor af te spreken. Het doel van dit keurmerk is om zekerheid te bieden dat zzp’ers voldoen aan de geldende beroeps- en ondernemerseisen en kwalitatief goede zorg verlenen (mede op basis van ervaringen van cliënten). Menzis heeft ons laten weten om deze reden gebruik te maken van dit keurmerk.
Mag een zorgverzekeraar extra eisen toevoegen aan bestaande afspraken op straffe van het niet betalen van de zorgverlening of het zelfs laten onderzoeken van de zorgverlening als frauduleus? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Uit navraag bij Menzis blijkt dat er geen fraudeonderzoek loopt in relatie tot de casus waar het hier om gaat. Wel is het zo dat Menzis contact heeft opgenomen met de verzekerde, omdat de zorgverleners waarvoor een factuur voor declaratie werd ingediend, niet voldeden aan de geldende voorwaarden. Voor Menzis was dit aanleiding om te verifiëren of de zorgactiviteiten daadwerkelijk plaats hadden gevonden. Ik heb begrepen dat de zorgverlener de wijze van declareren na overleg met Menzis gaat aanpassen.
Vindt u het acceptabel dat Menzis het Kiwa-keurmerk verplicht stelt, terwijl bij de onderhandelingen van het contract om zorg te kunnen verlenen geen sprake was dat dit als verplichte eis zou worden opgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven geldt de eis van een Kiwa-keurmerk voor alle zorgverleners in de thuiszorg die als zelfstandige zonder personeel zorg aanbieden. Menzis heeft ons laten weten dat de gerezen onduidelijkheid voor Menzis aanleiding is geweest om de communicatie hierover te verbeteren.
Is het niet vreemd om een Kiwa-keurmerk te hanteren voor ingezet personeel als zij via de BIG-registratie hun bevoegdheden registreren?
Zorgverzekeraars hebben de taak om ervoor te zorgen dat de zorg die zij vergoeden kwalitatief goed is en rechtmatig en doelmatig geleverd wordt. Het Kiwa-keurmerk kan hiervoor -ook om praktische redenen- als instrument worden gehanteerd. Een zorgverzekeraar is vrij om (kwaliteits)eisen te stellen aan zorgaanbieders zolang de inhoud en de omvang van de aanspraak hiermee niet wordt beperkt en de zorgverzekeraar zijn zorgplicht nakomt.
Het gaat bij het Kiwa-keurmerk niet alleen om de BIG-registratie, maar onder andere ook om de volgende bewijsstukken: Verklaring Omtrent Gedrag, Inschrijving Kamer van Koophandel, Klachtencommissie, Geschilleninstantie, vervangingsregeling en meten van klantervaringen.
Het gebruik van het Kiwa-keurmerk wordt overigens breder gebruikt dan alleen door Menzis. Ik heb begrepen dat de desbetreffende zzp’ers inmiddels de aanvraag voor het Kiwa-keurmerk in gang hebben gezet.
Relevant in dit verband is dat de verschillende partijen van de wijkverpleging momenteel de ontwikkelagenda wijkverpleging nader uitwerken. Een belangrijk onderdeel van deze agenda vormt het inzicht in kwaliteit. Met behulp van onder andere richtlijnen en standaarden zal het wijkverpleegkundige vak nader worden onderbouwd. De sector bepaalt de maatstaf voor kwalitatief goede zorg dan zelf. Deze ontwikkeling kan in de toekomst ook van belang zijn voor de inkoop van zorg door zorgverzekeraars en de kwaliteitseisen die daarbij gesteld worden.
Vindt u het wenselijk dat Menzis een keurmerk – bovenop het BIG-register – verplicht en andere zorgverzekeraars niet? Realiseert u zich dat dit ertoe kan leiden dat zorgaanbieders verzekerden van bepaalde zorgverzekeraars kunnen gaan «overslaan»? Is dat gewenst?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het verplichten van keurmerken niets toevoegt aan de kwaliteit van zorg, maar enkel bureaucratisch, duur en frustrerend is en dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de aangewezen instantie is om te controleren op de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat cliënten benaderd worden door Menzis dat hun vertrouwde zorgverlener niet in het bezit is van het Kiwa-keurmerk met het dreigement dat de betalingen opgeschort blijven, totdat een schriftelijke reactie door de cliënt is gegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Menzis heeft mij laten weten dat zij contact hebben opgenomen met de verzekerde, omdat de zorgverleners waarvoor een factuur voor declaratie werd ingediend, niet voldeed aan de voorwaarden die Menzis stelt voor deze zorgverlening. Voor Menzis was dit aanleiding om te verifiëren of de zorgactiviteiten daadwerkelijk plaats hadden gevonden. Menzis heeft inmiddels over dit voorval contact opgenomen met de zorgverleners en met de cliënten om te bezien wat er nodig is om de relatie -ook naar de toekomst toe- te verbeteren.
Waarom hanteert Menzis het beleid dat een verzorgende niveau 2 geen zorg meer mag verlenen? Hoeveel andere zorgverzekeraars hanteren ditzelfde beleid? Vindt u dit wenselijk?
De NZa heeft in haar regeling (NR/REG-1709) bepaald dat zorgaanbieders op declaraties de AGB-code moeten vermelden (art 5.2). Vektis stelt hiervoor regels op. Zorgverleners die als zelfstandige zonder personeel zorg aanbieden voor wijkverpleging moeten aan een aantal kwalificaties voldoen voor deze AGB-code (om te kunnen declareren). Zo moet de zorgverlener een diploma verpleegkundige niveau 4 of 5 hebben en geregistreerd zijn in BIG of een diploma verzorgende hebben.
Een helpende niveau 2 is geen zelfstandig hulpverlener in de wijkverpleging en kan niet zelfstandig een AGB-code krijgen.4 Voor een helpende niveau 2 is daarom geen persoonlijke declaratie als zelfstandige zonder personeel mogelijk. Uiteraard kan een helpende wel werkzaam zijn in de wijkverpleging, maar dan onder toezicht van een hoger gekwalificeerde zorgverlener.
Deelt u de mening dat de eis van het hanteren van een keurmerk een blijk van wantrouwen is richting zorgverleners, terwijl er andere wegen zijn waarlangs gecontroleerd wordt of de zorg kwalitatief goed is? Zo ja, bent u bereid een verbod op keurmerken in de zorg in te stellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het opleggen van extra eisen aan zorgpersoneel van niet-gecontracteerde aanbieders een manier om die aanbieders, nog los van de lagere vergoeding voor die zorg voor de verzekerde, uit de markt te drukken? Vindt u dit geoorloofd?
Zie antwoord vraag 4.
De waarschuwing van 120 huisartsen voor de dreigende fusie tussen het Havenziekenhuis in Rotterdam met het IJssellandziekenhuis in Capelle aan den IJssel |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de plannen om het Havenziekenhuis in Rotterdam uit te kleden tot een polikliniek na een fusie met het IJssellandziekenhuis in Capelle aan den IJssel?1
Het is mij bekend dat er voornemens zijn om het Havenziekenhuis om te vormen van een algemeen ziekenhuis naar een poliklinisch centrum, dat samenwerkt met andere ziekenhuizen in de regio voor vervolgzorg als operaties en klinische opnames.
Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat de poliklinische zorg van het Havenziekenhuis in de voornemens van partijen wordt gecontinueerd, en dat veruit de meeste patiëntbezoeken aan het Havenziekenhuis nu al verband houden met deze poliklinische zorg. Ook is de afstand van het Havenziekenhuis tot de omliggende ziekenhuizen overzichtelijk: er bevinden zich bijvoorbeeld al 2 ziekenhuizen binnen 5 kilometer afstand van het Havenziekenhuis, en de verschillende ziekenhuizen in de omgeving van het Havenziekenhuis zijn goed bereikbaar met het openbaar vervoer.
De organisatie van de zorg in de regio is primair de verantwoordelijkheid van de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg, en de NZa op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Het beleid is erop gericht dat er geen SEH (of afdeling voor acute verloskunde) sluit, als daardoor het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten op een SEH kan zijn toeneemt. Dat is hier niet aan de orde (zie ook de antwoorden op de vragen 4 en 13).
Het Havenziekenhuis is al sinds augustus 2005 een volledige dochter van het Erasmus MC, het Erasmus MC is 100% aandeelhouder van het Havenziekenhuis. Partijen hebben mij laten weten de mogelijkheden te bezien om de samenwerking tussen het IJsselland Ziekenhuis en het Erasmus MC te verstevigen. Een mogelijkheid daartoe is toetreding van het IJsselland Ziekenhuis tot het Erasmus MC. Indien partijen daartoe zouden besluiten, dienen hiervoor goedkeuringsprocedures te worden gestart bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Vervolgens zou binnen het Erasmus MC vergaande samenwerking tussen het Havenziekenhuis en het IJsselland Ziekenhuis vorm gegeven kunnen worden.
Vindt u het wenselijk dat er weer een ziekenhuis verdwijnt door de op handen zijnde fusie van het Havenziekenhuis met het IJssellandziekenhuis?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de grote zorgen van de 120 huisartsen over de toegankelijkheid van zorg voor oudere patiënten in Rotterdam, indien het Havenziekenhuis wordt omgevormd tot een polikliniek? Vindt u het wenselijk dat een grote groep ouderen verder moet gaan reizen voor een bezoek aan het ziekenhuis?
De zorg van de huisartsen is begrijpelijk en wordt door zowel het Havenziekenhuis als door het Erasmus MC onderkend. Hier vindt ook overleg over plaats tussen het Havenziekenhuis, Erasmus MC, zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea en de huisartsen. Deze partijen zetten zich er momenteel samen met de andere ziekenhuizen in de directe regio voor in dat de toegang tot zorg in het centrum van Rotterdam beschikbaar blijft en dat vervolgzorg goed aansluit op de afspraken bij het poliklinisch centrum.
Erkent u dat een verminderde toegankelijkheid van ziekenhuiszorg negatieve gevolgen heeft voor zowel de korte als de lange termijn? Ziet u in dat naast risico’s door langere reistijden voor spoedeisende hulp, oudere patiënten vaker zullen afzien van ziekenhuisbezoek en vaker een ambulance zullen bellen, omdat het ziekenhuis in de buurt minder goed bereikbaar is?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 heb aangegeven is de afstand van het Havenziekenhuis tot de verschillende ziekenhuizen in de omgeving klein en de extra reistijd voor patiënten dan ook beperkt. De toegankelijkheid van ziekenhuiszorg komt hierdoor niet in gevaar. Specifiek voor spoedeisende zorg geldt in dit kader de zogenaamde «45 minuten norm»: een afdeling voor spoedeisende zorg (SEH) mag niet sluiten als daardoor het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten op een SEH kan zijn toeneemt. De haalbaarheid van deze norm komt door de sluiting van de SEH van het Havenziekenhuis niet in gevaar. Overigens is de SEH van het Havenziekenhuis op dit moment ook maar beperkt toegankelijk, namelijk alleen voor patiënten die door hun huisarts zijn doorverwezen of al bij het Havenziekenhuis bekend zijn voor de aandoening waarvoor zij op dat moment spoedzorg nodig hebben. Alle andere patiënten die spoedeisende zorg nodig hebben gaan al naar de Huisartsenpost/SEH van het Erasmus MC, op enkele minuten reistijd van het Havenziekenhuis.
Vindt u het ook tegenstrijdig dat een wijkziekenhuis wordt weggehaald, terwijl ouderen langer thuis moeten wonen?
Voor ouderen die langer thuis wonen is het vooral van belang dat eventuele medische problemen waar mogelijk worden voorkomen dan wel vroegtijdig worden gesignaleerd. Met name huisartsen, wijkverpleging en gemeenten spelen hier een belangrijke rol in. Daardoor kan in veel gevallen ook worden voorkomen dat deze ouderen (acuut) ziekenhuiszorg nodig hebben. Mochten deze ouderen toch ziekenhuiszorg nodig hebben, dan kunnen zij voor poliklinische zorg (de meeste zorg waarvoor ouderen momenteel naar het Havenziekenhuis gaan) nog steeds bij het Havenziekenhuis terecht; maar ook de toegankelijkheid tot andere ziekenhuiszorg komt door de iets langere reistijden tot een ander ziekenhuis in de stad niet in het gedrang.
Kunt u een indicatie geven van de gevolgen van de op handen zijnde fusie voor het personeel van beide ziekenhuizen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht, is nog geen sprake van een op handen zijnde fusie. Mochten partijen besluiten tot een fusie, dan zal de NZa bij de beoordeling in het kader van de zorgspecifieke fusietoets toetsen of direct betrokkenen, waaronder het personeel, op een zorgvuldige wijze zijn betrokken en de inbreng van deze partijen gemotiveerd is meegewogen in de besluitvorming over het fusievoornemen.
Partijen hebben laten weten dat de voorgenomen omvorming van het Havenziekenhuis tot een poliklinisch centrum consequenties heeft voor een deel van het personeel van het Havenziekenhuis. De ziekenhuizen uit de regio die bij de Stichting Beter Keten zijn aangesloten (Erasmus MC, Franciscus Gasthuis & Vlietland, Maasstad Ziekenhuis en Havenziekenhuis) en het IJssellandziekenhuis hebben echter een ambitieovereenkomst gesloten, waarin zij hebben afgesproken zich ervoor in te zetten dat de banen van al het personeel van het Havenziekenhuis dat een vast dienstverband heeft zijn gegarandeerd.
Wat vindt u ervan dat het Erasmus MC niet langer bereid is de financiële tekorten van het Havenziekenhuis te willen opvangen?
Het is niet aan mij om hier mijn oordeel over te geven.
Het Erasmus MC en Havenziekenhuis hebben laten weten dat de financiële tekorten van het Havenziekenhuis structureel zijn en dat het niet mogelijk bleek om een scenario uit te werken waarin het Havenziekenhuis, met het huidige zorgaanbod, een duurzame gezonde financiële toekomst tegemoet zou kunnen zien. Daarom is uiteindelijk besloten tot de omvorming van het Havenziekenhuis tot poliklinisch centrum. Het Erasmus MC steunt het Havenziekenhuis daarbij financieel.
Biedt een fusie volgens u een oplossing voor de financiële tekorten van het Havenziekenhuis? Zou dit ook opgelost kunnen worden via intensievere samenwerking met andere ziekenhuizen?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 7.
Hoe kan het dat huisartsen constateren dat er een tekort aan bedden is, terwijl Achmea ZV beweert dat er te veel bedden zijn in de omgeving?
Er worden verschillende definities voor een «bed» gebruikt: het gaat zowel over (tweedelijns) ziekenhuisbedden, als over bedden voor eerstelijnsverblijf. Zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea heeft -zo ik begrijp- niet gezegd dat er teveel ziekenhuisbedden zijn, maar heeft wel indicaties dat het aantal ziekenhuisbedden in de omgeving meer dan voldoende is. De huisartsen lijken vooral behoefte te hebben aan extra bedden voor eerstelijnsverblijf. De zorgverzekeraar erkent dat dit een aandachtspunt is. De zorgverzekeraar heeft een haalbaarheidsonderzoek gefinancierd naar de mogelijkheid van eerstelijnsverblijf onder verantwoordelijkheid van huisartsen. De uitkomst hiervan was positief en op verschillende plekken in Rotterdam komen er nu extra bedden voor eerstelijnsverblijf. Daarnaast worden er momenteel door verschillende partijen in de regio projecten gefinancierd om de doorstroming van patiënten uit het ziekenhuis te bevorderen.
Verwacht u dat de fusie tussen het Havenziekenhuis en het IJssellandziekenhuis de fusietoets van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) doorstaat?
De beoordeling van een voorgenomen concentratie is aan de genoemde toezichthouders. Ik kan en wil niet op de uitkomsten daarvan vooruit lopen. De NZa zal bij de beoordeling in het kader van de zorgspecifieke fusietoets toetsen of direct betrokkenen op een zorgvuldige wijze zijn betrokken en de inbreng van deze partijen gemotiveerd is meegewogen in de besluitvorming over de voorgenomen concentratie.
Het Havenziekenhuis heeft laten weten dat het stakeholders, waaronder de huisartsen en vertegenwoordigers van patiënten en medewerkers, betrekt bij het uitwerken van de plannen met betrekking tot de omvorming van het ziekenhuis naar een poliklinisch centrum. Zo zijn er informatiebijeenkomsten voor onder meer de huisartsen en worden er wekelijks gesprekken gevoerd met een vertegenwoordiging van verwijzers en andere zorgpartners. Ook met de patiënten, vertegenwoordigd in de cliëntenraad van het Havenziekenhuis, vindt structureel overleg plaats. Beide doelgroepen ontvangen periodiek informatie over de ontwikkelingen. Zodra bekend is wat de consequenties voor de patiënten precies zijn zullen zij hiervan op de hoogte worden gesteld, aldus het Havenziekenhuis.
Kunt u aangeven op welke wijze de bevolking en de hulpverleners uit de omgeving inspraak hebben op het besluit over de fusie tussen de ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 10.
Komt deze fusie volgens u ten goede aan de kwaliteit van de ziekenhuiszorg in Rotterdam?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat gaat u doen om verschraling van de zorg in de regio Rijnmond te stoppen, nu ook het Ruwaard ziekenhuis al weg is? Bent u bereid zorgverzekeraar Achmea tot de orde te roepen? Zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is de organisatie van de zorg in de regio primair de verantwoordelijkheid van de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars. In deze casus neemt het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten een SEH (of afdeling acute verloskunde) kan bereiken niet toe, zie ook het antwoord op vraag 4. Ook is de extra reistijd voor patiënten, gelet op de nabijheid van verschillende andere ziekenhuizen, beperkt. Ik zie dan ook geen reden tot ingrijpen. Wel heeft het ministerie contact met een aantal betrokken partijen opgenomen om er van verzekerd te zijn dat er voldoende over de plannen wordt gecommuniceerd met de andere partijen in de regio, waaronder ook zeker de burgers. Zoals in het antwoord op de vragen 10 en 11 is aangegeven vindt er regulier overleg plaats tussen het Havenziekenhuis en andere zorgverleners en patiënten. Ook heeft zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea laten weten dat het met het Havenziekenhuis, Erasmus MC en de gemeente Rotterdam in overleg is over de manier waarop de partijen de komende tijd over de plannen in overleg zullen treden met en zullen communiceren richting de verschillende betrokkenen.
Wordt het niet de hoogste tijd dat – nu de markt faalt – de overheid de regie neemt om de schaalvergroting en de teloorgang van het ziekenhuis om de hoek tegen te gaan? Zo neen, waarom niet?
Zoals in de vorige antwoorden is aangegeven is er reden om aan te nemen dat ook met de omvorming van het Havenziekenhuis tot poliklinisch centrum sprake is van voldoende en tijdige, kwalitatief goede zorg voor de inwoners uit Rotterdam.
Het bericht dat veertig Nederlanders de Amerikaanse fabrikant van Bekkenbodem- en liesbreukmatjes Johnson en Johnson voor de rechter dagen wegens blijvende schade |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat bijna veertig Nederlanders ernstige bijwerkingen hebben van bekkenbodem- en liesbreukmatjes en ten einde raad de fabrikant Johnson&Johnson voor de rechter slepen?1
Ik heb kennis genomen van het artikel in de Volkskrant. De beschreven problematiek is bekend. Het is en blijft bijzonder betreurenswaardig dat deze patiënten zulke ernstige klachten hebben nadat bij hen een zogeheten mesh-matje is geïmplanteerd.
Wat is uw oordeel over het feit dat er geen adequate maatregelen zijn getroffen voor deze groep gedupeerden en zij daarom ten einde raad een rechtszaak zijn gestart? Wat zegt dit over de manier waarop de overheid in Nederland omgaat met medische letselschade?
Ik kan niet beoordelen of er in dit geval sprake is van inadequate maatregelen. Meer in het algemeen is het mij bekend dat het soms moeilijk is voor patiënten met medische letselschade om een adequate schadevergoeding te krijgen. Bij medische hulpmiddelen speelt daarbij – zie ook het nog immer durende juridische gevecht naar aanleiding van de PIP-borstimplantatencasus – dat niet altijd duidelijk is waar de verantwoordelijkheid van de ene partij ophoudt en die van de ander begint.
In de nieuwe Europese verordening voor medische hulpmiddelen (die naar verwachting in mei zal worden gepubliceerd) worden de verantwoordelijkheden van marktdeelnemers veel duidelijker benoemd dan voorheen in de richtlijn. Er is nu expliciet ruimte opgenomen voor aansprakelijkheid. Zo worden de fabrikant en de notified body verplicht maatregelen te nemen om voldoende financiële dekking te hebben ten aanzien van potentiële aansprakelijkheid voor defecte hulpmiddelen. Daarnaast wordt met de nieuwe regelgeving geregeld dat de fabrikant, de importeur en de gemachtigde van de fabrikant (in het geval de fabrikant zich buiten de EU bevindt) hoofdelijk en gezamenlijk aansprakelijk zijn in geval van een defect hulpmiddel. Om in geval van geleden schade de patiënt te helpen in het verkrijgen van de benodigde informatie, schrijft de nieuwe Europese wetgeving straks voor dat overheden en toezichthouders hierin ook een rol spelen.
Ook nationaal is, met de volledige inwerkingtreding van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) per 1 januari 2017, de positie van patiënten met medische letselschade verbeterd. De Wkkgz zet in op patiëntgerichte en laagdrempelige klachtafhandeling. De oproep aan zorgaanbieders is om in een goed gesprek met de cliënt zo snel mogelijk tot een oplossing voor de onvrede te komen. Indien een patiënt daarbij hulp nodig heeft kan deze terecht bij een onafhankelijke klachtenfunctionaris en uiteindelijk bij een geschilleninstantie die een schadevergoeding tot € 25.000 kan toekennen. De IGZ houdt toezicht op de Wkkgz, dus ook op de wettelijke eis dat zorgaanbieders zijn aangesloten bij een geschilleninstantie.
Erkent u dat een fonds voor medische missers wenselijk is om ervoor te zorgen dat slachtoffers van medische missers financiële compensatie krijgen? Bent u bereid een dergelijk fonds in het leven te roepen? Kunt u dit toelichten?
De klachten- en geschillenregeling van de Wkkgz is per 1 januari 2017 volledig in werking getreden. De bedoeling is dat hierdoor de afhandeling van medische missers meer cliëntgericht wordt, gericht op snelle oplossing van onvrede. Een fonds zoals voorgesteld door de leden van de SP staat op gespannen voet met de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid zoals die nu bij partijen zijn belegd op grond van de Wkkgz en veldnormen.
Wat vindt u ervan dat in Nederland nog jaarlijks 280 bekkenbodemmatjes worden geplaatst, terwijl het risico op bijwerkingen evident is? Is dit volgens u in lijn met het advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), dat er terughoudend moet worden omgegaan met het plaatsen van de matjes? Graag een toelichting.2
Bij iedere operatie bestaat een risico op complicaties en bij ieder implantaat kunnen bijwerkingen optreden. De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) meldt desgevraagd dat uit onderzoek is gebleken dat meer dan 25% van alle verzakkingsoperaties wordt verricht vanwege een recidief. Volgens Nederlandse, maar ook internationale, richtlijnen is een operatie vanwege een recidief verzakking een indicatie voor het gebruik van een mesh-matje. Zoals ook het artikel in de Volkskrant bericht, wordt in Nederland op dit moment bij slechts 2% van de operaties vanwege een verzakking een matje geplaatst. De cijfers geven geen aanleiding te concluderen dat er niet terughoudend zou worden omgegaan met het plaatsen van matjes. Overigens stelt de NVOG dat het risico op complicaties met de laatste generatie implantaten zeer laag is, en volgens hen vergelijkbaar met operaties zonder gebruik van een implantaat.
Kunt u aangeven hoeveel van de matjes die geplaatst worden afkomstig zijn van de fabrikant Johnson & Johnson?
Dat is niet exact te zeggen. De NVOG registreert sinds 2015 systematisch het gebruik van mesh-matjes in hun kwaliteitsregister. De gegevens die daarin zijn opgenomen, en die overigens toegankelijk zijn vanuit het landelijk implantatenregister, zijn dus in historisch perspectief niet compleet. Bovendien implanteren ook andere beroepsgroepen mesh-matjes en deze beroepgsgroepen registreren (nog) niet in een kwaliteitsregister. De Federatie der Medisch Specialisten heeft laten weten dat de verschillende betrokken beroepsgroepen in gezamenlijk overleg zijn zodat op termijn alle chirurgische matjes kunnen worden opgenomen in het landelijk implantatenregister, in navolging van het wetsvoorstel3 dat ik met uw Kamer op 11 april jl. heb besproken.
Acht u het wenselijk dat de bekkenbodemmatjes van Johnson & Johnson nog geplaatst worden, ook nadat de fabrikant in Amerika een schadeclaim heeft uitgekeerd aan gedupeerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de keuze voor een bepaald implantaat heeft natuurlijk ten eerste de behandelend arts of zorgverlener een belangrijke verantwoordelijkheid, volgend uit zijn wettelijke verplichting tot goed hulpverlenerschap (Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst of Wgbo). Uit de Wkkgz volgt daarnaast dat ook de zorgaanbieder aangesproken kan worden op het leveren van goede zorg. Zolang wordt voldaan aan deze geldende wettelijke bepalingen en daaronder hangende normen staat het de zorgverlener en zorgaanbieder verder vrij om elk medisch hulpmiddel in te kopen/toe te passen dat een geldige CE-markering draagt en dus conform de Europese markttoelatingsregels op de markt is. Er dient altijd een zorgvuldige afweging gemaakt te worden wat voor de patiënt in die individuele situatie de beste optie is, rekening houdend met de mogelijke risico’s en rekening houdend met de behandelrichtlijnen. Dit kan betekenen dat gekozen wordt voor matjes van de bij deze casus betrokken fabrikant als besloten wordt dat er geen medisch relevante gronden zijn die gebruik van matjes van deze fabrikant in de weg staan. De patiënt of cliënt moet goed geïnformeerd worden over de behandeling en de mogelijke risico’s van het te implanteren hulpmiddel en gewezen worden op alternatieve behandelingen.
Hoe verklaart u dat er in Nederland amper verwijderingsoperaties van matjes worden uitgevoerd? Hoe beoordeelt u de weigering van zorgverzekeraars om verwijderingsoperaties in het buitenland geheel of gedeeltelijk te vergoeden, gezien het feit dat deze operaties in Nederland nauwelijks worden uitgevoerd? Kunt u dit toelichten?
Ik weet niet waarop de uitspraak dat er in Nederland amper verwijderingsoperaties van matjes worden uitgevoerd is gebaseerd. Er zijn in Nederland een paar zorgaanbieders waar implantaten worden verwijderd. De NVOG heeft een overzicht van deze ziekenhuizen, en heeft een hulplijn om patiënten met klachten na een operatie met een implantaat te helpen optimale zorg te vinden. Om een getal te noemen, in het AMC zijn inmiddels 130 verwijderingsoperaties verricht. Patiënten worden in het AMC systematisch gevolgd, om te evalueren hoe succesvol het verwijderen van het implantaat is en om toekomstige patiënten nog beter voor te kunnen lichten over de kansen op succes en de risico’s op complicaties van een dergelijke operatie.
Verwijderingsoperaties worden – indien medisch noodzakelijk – vergoed vanuit het basispakket. Voor intramurale behandeling in het buitenland is toestemming van de zorgverzekeraar nodig. De zorgverzekeraar mag hier voorwaarden aan verbinden. Zoals hierboven aangegeven, zijn in Nederland voldoende mogelijkheden voor verwijderingsoperaties.
Erkent u dat de patiënt recht heeft op betere informatievoorziening over de risico’s van bekkenbodemmatjes? Hoe beoordeelt u het feit dat deze informatievoorziening niet op orde is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedere patiënt heeft recht op goede informatie. De NVOG geeft in reactie aan dat vrouwen die in aanmerking komen voor een mesh-matje zorgvuldig worden geïnformeerd, waaronder over de risico’s, en daarnaast speciaal voorlichtingsmateriaal van de NVOG meekrijgen. Ondanks deze positieve reactie zijn ook mij berichten bekend die erop wijzen dat het niveau van de informatievoorziening door behandelend artsen wisselend kan zijn. Zowel de Wgbo als de Wkkgz stellen reeds eisen aan de informatievoorziening. Verder staat in het eerder genoemde wetsvoorstel met betrekking tot het landelijk implantatenregister de verplichting aan zorgverleners om patiënten schriftelijk van dezelfde implantaatidentificerende informatie te voorzien als de zorgverleners dienen te registreren in het patiëntendossier. De eerder genoemde nieuwe Europese verordening voor medische hulpmiddelen verplicht voorts fabrikanten van implantaten een implantaatkaart mee te leveren bij het implantaat. Nu deze schriftelijke informatie direct betrekking heeft op een individueel implantaat, ligt het in de rede dat naast de algemene risico’s op complicaties ook de risico’s die bekend zijn over juist dat implantaat met de patiënt besproken worden.
Erkent u dat de toelating van medische hulpmiddelen op de markt het best kan verlopen via een onafhankelijke medische hulpmiddelen instantie op Europees niveau? Kunt u dit toelichten?
Het verschuiven van de markttoelatingsbeoordeling naar de overheid of een centrale Europese markttoelatingsinstelling is niet de oplossing voor deze problematiek. De reden hiervoor is primair gelegen in de omstandigheid dat gerandomiseerd klinisch onderzoek van beperkte waarde is als het gaat om het traceren van bijwerkingen vóór de markttoelating (ook al kan het wel van waarde zijn om te toetsen of aan de essentiële eisen ten aanzien van veiligheid en effectiviteit uit de Europese richtlijn en aankomende verordening is voldaan). Bijwerkingen van medische hulpmiddelen, zoals die in het artikel in de Volkskrant genoemd, manifesteren zich immers vaak pas na verloop van tijd en vaak alleen bij patiënten met bepaalde eigenschappen. Het is juist om deze reden dat het Europese markttoelatingssysteem vooral inzet op een systematische bewaking en analyse van signalen over het product na markttoelating gedurende de gehele levenscyclus. Het gaat erom dat signalen die wijzen op mogelijke bijwerkingen zo snel mogelijk boven water komen zodat daar verder onderzoek naar gedaan kan worden.4
Heeft u onderzocht of er in de Europese Unie (EU) draagvlak bestaat voor het oprichten van een onafhankelijk instituut dat toeziet op toegang van medische hulpmiddelen tot de Europese markt?3
Dat heeft de Minister inderdaad gedaan, zie de Verzamelbrief VWS van 30 oktober 2015 (34 300 XVI nr.6. Tijdens het Nederlands voorzitterschap is een politiek akkoord gesloten over de nieuwe verordening voor medische hulpmiddelen. De Raad van ministers, het Europees parlement en de Europese Commissie hebben daarmee uitgesproken dat zij geloven in behoud van de principes en verantwoordelijkheidstoedeling van het huidige systeem en inzetten op versterking van dat systeem door verbetermaatregelen bijvoorbeeld ten aanzien van klinische expertise, samenwerking en toezicht.
De verhoogde kans op longontsteking nabij pluimveebedrijven |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer kans op longontsteking nabij pluimveebedrijf»?1
Ja.
Kunt u reageren op de conclusie uit het onderzoek van de Universiteit Utrecht en het Universitair Medisch Centrum Utrecht dat er een onomstotelijk verband is tussen het wonen in de nabijheid van een pluimveebedrijf en een verhoogde kans op longontsteking?
In deze studie is gebruikgemaakt van patiëntgegevens afkomstig van huisartsen. Uit deze gegevens blijkt dat mensen, die in het onderzoeksgebied in het oostelijk deel van Noord-Brabant en het noordelijk deel van Limburg in plattelandsgemeenten wonen, vaker longontsteking en lage luchtweginfecties hebben dan mensen in landelijke gebieden elders in het land met minder veehouderij (zie figuur 3.2 in het VGO-rapport).
Uit een statistische analyse van deze gegevens blijkt dat er een duidelijk verband (ook wel relatie of associatie genoemd) wordt gevonden tussen de aanwezigheid van pluimveebedrijven binnen een straal van ongeveer 1 km en een verhoogd voorkomen van longontsteking.
Welke acties bent u bereid naar aanleiding van dit onderzoek te ondernemen? Welke invloed heeft dit nieuwe onderzoek op de ontwikkeling van wetgeving die deze problemen moet oplossen? Op welke termijn wordt het wetsvoorstel naar verwachting aan de Kamer aangeboden?
Ik verwijs u naar de brief over veehouderij en gezondheid (Kamerstuk 28 973, nr. 191) die ik, samen met de Staatssecretaris van IenM, op 1 juni jl. naar uw Kamer heb gezonden. In deze brief ga ik onder andere in op het maatregelenpakket waarover met de sectororganisaties uit de pluimveesector is onderhandeld.
Verder wordt gewerkt aan het voorstel voor een interim-wet veedichte gebieden. Dit wetsvoorstel geeft de provincies een bevoegdheid grenzen te stellen aan de omvang van de veehouderij in veedichte gebieden. Het wetsvoorstel is onlangs voor consultatie voorgelegd aan het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het landbouwbedrijfsleven. Gelijktijdig is een internetconsultatie gestart over het wetsvoorstel.
Welke rol speelt de pluimveesector zelf in de oplossing van dit probleem? Deelt u de mening dat de uitspraak van de pluimveesector dat hij verantwoordelijkheid wil nemen, niet te rijmen is met het feit dat hij deze week uit het overleg rondom het verbeteren van de luchtkwaliteit stapte? Welke gevolgen heeft dit voor de maatregelen die u voornemens bent te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onterecht is de toename van fijnstof en daarmee de kans op longontsteking te wijten aan het verbeteren van het dierenwelzijn en daarmee de toename van het aantal scharrelkippen? Deelt u de mening dat de oorzaak van dit probleem niet te vinden is in het verbeteren van het dierenwelzijn, maar in het grote aantal (pluimvee)dieren dat er in Nederland is? Deelt u de mening dat de oplossing dan ook moet worden gezocht in een vermindering van het aantal dieren en niet in het verslechteren van de dierenwelzijnseisen en dierenwelzijnsvoorzieningen?
De uitstoot van fijnstof is toegenomen als gevolg van het Europese legbatterijverbod in 2012 en de omschakeling van kooisystemen in de legpluimveehouderij naar diervriendelijkere scharrel- en uitloopsystemen als gevolg van een veranderende vraag vanuit de markt en consument naar alternatieven voor kooieieren. Circa 85% van de legkippen wordt momenteel gehouden in scharrel-, vrije uitloop- en biologische houderijsystemen.
Uit onderzoek van Wageningen UR blijkt dat de fijnstofemissie door deze omschakeling een factor 16 is toegenomen van 5 gram per kip naar 80 gram per kip. Het aantal leghennen is de afgelopen jaren vrij stabiel. Onze ambitie is dat de fijnstofemissies in de houderijsystemen, die voldoen aan de Europese en nationale dierwelzijnseisen, de komende jaren sterk worden verminderd.
Het feit dat voor de zoveelste keer een zelfmoord wordt gepleegd ten gevolge van sexting |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onur (15) pleegt zelfmoord na ontdekken naaktfoto op Instagram»?1
Ja.
Hoe gaat u invulling geven aan de volgende uitspraak van Staatssecretaris Dekker: «Het laat eens te meer zien dat de consequenties van pesten enorm kunnen zijn. Dat we altijd waakzaam moeten blijven dat het de kop niet opsteekt. En dat we moeten blijven benadrukken dat pesten onacceptabel is»?2
In de reactie op uw eerdere Kamervragen over het bericht «15-jarige scholier pleegt zelfmoord na pesterijen» (ingezonden 19 januari 2017), hebben wij op 9 maart 2017 reeds antwoord gegeven op eenzelfde vraag.3 Voor de volledigheid zetten wij het antwoord hier nog een keer bij:
Wij geven hier al invulling aan. De wet Veiligheid op school heeft als doel dat scholen zich inspannen om pesten tegen te gaan. En dat scholen zorgen voor sociale veiligheid. In de wet staat dat scholen:
De Onderwijsinspectie ziet toe op de uitvoering van deze wettelijke verplichting. In het toezicht op de zorgplicht van scholen let zij ook op deze monitoring.
De PO-Raad en de VO-raad ondersteunen scholen om een sociaal veilige omgeving voor leerlingen te maken. Dit staat in het actieplan Sociale Veiligheid op School. Onderdeel van de aanpak is ondersteuning door de Stichting School en Veiligheid. Scholen kunnen hier terecht voor informatie, advisering en voor trainingen. Daarnaast biedt de stichting, in samenwerking met de PO-Raad en de VO-raad, scholen de mogelijkheid een Ambassadeur sociale veiligheid in te schakelen. Deze kan scholen helpen bij het vormgeven van hun veiligheidsbeleid. Vanuit het actieplan wordt periodiek afgestemd met Ouders & Onderwijs.
Deelt u de mening dat sexting en pesten een urgent probleem zijn? Zo ja, wanneer kan de Kamer een antwoord verwachten op de schriftelijke vragen over Tharukshan?3 Zo nee, waarom niet?
Ja, sexting en pesten zijn urgente problemen. De antwoorden op uw vragen over «15-jarige scholier pleegt zelfmoord na pesterijen» (ingezonden 19 januari 2017), zijn op 9 maart 2017 naar de Tweede Kamer toegezonden.5
Over sexting willen wij u graag informeren dat bij het kerndoelonderdeel seksualiteit het ook gaat om seksuele weerbaarheid. Om scholen te helpen heeft de SLO, nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling, op ons verzoek een leerplanvoorstel gemaakt met een uitwerking per schoolsoort en leeftijdsgroep en een overzicht van voorlichtingsmateriaal. Deze programma’s zijn (online) voor scholen beschikbaar via de Stichting School en Veiligheid en Rutgers. Een veelgebruikt programma is bijvoorbeeld de online game «Can you fix it», dat specifiek ingaat op sexting.
Ook in het basispakket Lang Leve de Liefde, van Soa Aids Nederland en Rutgers, is er specifiek aandacht voor sexting. En er wordt een aanvullende «toolkit online risico’s» (waaronder sexting) ontwikkeld, die in schooljaar 2017–2018 beschikbaar komt. Gericht op het onderwijs, maar ook op signaleren, doorverwijzen naar hulp en de rol van ouders.
OCW bevordert via het programma «mediawijsheid» van Mediawijzer.net dat opvoeders, scholen en kinderen zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie over mediagebruik om zo bewust, kritisch en veilig mediagebruik te bevorderen.
Seksuele weerbaarheid is niet alleen een taak van het onderwijs. Ook voor jongeren in een jeugdzorginstelling of ambulante setting zijn trainingsprogramma’s ontwikkeld over wensen en grenzen in relaties en seksueel gedrag. Sexting komt daarin ook aan bod.
Bent u bereid om deze zaak tot op de bodem uit te zoeken en de resultaten van dit onderzoek met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De politie is op dit moment zowel online als offline bezig met een onderzoek naar deze zaak. Er worden mensen uit de omgeving van de jongen gehoord. Daarnaast vindt er een digitaal onderzoek plaats. De politie zegt discreet op te treden vanwege de leeftijd van de jongen en de impact op leeftijdsgenoten, maar zal de zaak wel tot op de bodem uitzoeken.
Als de politie het onderzoek heeft afgerond, zal het Openbaar Ministerie een beslissing nemen of zij gaat vervolgen.
Vindt u dat de school voldoende aandacht heeft gegeven aan het gevaar van pesten en sexting? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Ja, de school heeft voldoende aandacht gegeven aan sociale veiligheid. Wij wijzen u graag op de schoolgids van deze school en het rapport van de Onderwijsinspectie. Deze school valt onder het Basistoezicht van de Onderwijsinspectie. De kwaliteit van het onderwijs is voldoende. De Onderwijsinspectie geeft in dit specifieke geval aan dat de school voldoende aandacht heeft gegeven aan het gevaar van pesten en sexting. De school geeft aan dat ze les geven over de gevaren van sexting. In de eerste en tweede klas besteden docenten aandacht aan de omgang met sociale media.
Op elke locatie van deze school werkt een schoolwijkcoach van de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening. De schoolwijkcoach biedt kortdurende begeleiding aan leerlingen met problemen in de privésfeer. Hij/zij adviseert leerlingen, ouders/verzorgers en verwijst leerlingen indien nodig door naar een andere vorm van hulpverlening.
Soms hebben leerlingen niet alleen binnen, maar ook buiten school te kampen met problemen. Daarom maakt deze school deel uit van het wijkzorgteam. Dit is een groep mensen van de school en van verschillende instanties zoals politie, maatschappelijk werk en de GGZ. Deze groep komt regelmatig bij elkaar om de situatie rond leerlingen met grote problemen te bespreken. Het welzijn van de leerling staat hierbij voorop.
In de schoolgids staat waar leerlingen met problemen terecht kunnen. Uiteraard is dat in eerste instantie de eigen mentor, verder zijn er op de locatie twee vertrouwenspersonen aanwezig. Ook wordt er in de schoolgids gewezen naar de beschikbare hulplijnen, het meldpunt cyberpesten en de hulplijn seksuele intimidatie. Tenslotte wordt in de schoolgids gewezen op de mogelijkheid een vertrouwensinspecteur in te schakelen en wordt ook verwezen naar de Kinderconsument en naar de Kindertelefoon.
Heeft u contact opgenomen met de nabestaanden? Zo ja, in hoeverre wordt er slachtofferhulp verleend? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Er is intensief contact tussen de school en de nabestaanden. De ouders en de school kennen elkaar goed en vertrouwen elkaar. Via de politie is slachtofferhulp aangeboden aan de nabestaanden.
Wat zijn de resultaten van de campagne (die herhaald is in oktober 2016) over ongewenst gedrag op het werk, waar aandacht wordt gegeven aan discriminatie, pesten en seksuele intimidatie?4
Het Ministerie van SZW heeft in 2016 binnen de campagne over psychosociale arbeidsbelasting een agenderingscampagne gehouden rondom ongewenst gedrag op het werk. Deze campagne vond plaats in juni en werd mede op verzoek van sociale partners herhaald in oktober 2016. De campagne is door de Dienst Publiek en Communicatie geëvalueerd:
Eerder, in juni 2015, is tevens in het kader van de campagne Werkstress, een campagne over pesten op het werk gehouden. Ook deze campagne is goed geëvalueerd:
Vindt u dat internetproviders een rol hebben in pesten en sexting? Zo ja, in hoeverre beschikken de opsporingsdiensten over IP-adressen die voor pesten en sexting worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Opsporingsdiensten beschikken niet over lijsten van internetproviders met IP-adressen die voor pesten en sexting worden gebruikt. Dergelijke lijsten worden, voor zover technisch haalbaar, ook niet doeltreffend geacht. Uiteraard wordt er binnen een opsporingsonderzoek onderzoek gedaan naar zowel account-gegevens als IP-adressen die in het kader van dat onderzoek in beeld komen. Het blijkt echter dat een IP-adres steeds minder geschikt is voor identificatie-doeleinden. Door toenemend gebruik van mobiele apparaten (laptop, iPad, telefoon) waarmee burgers met het internet verbonden zijn, de brede beschikbaarheid van Wifi-hotspots, open netwerken, encrypte dataverbindingen en de toename van mobile pools (IP-adressen die aan meerdere gebruikers worden uitgegeven) kunnen meldingen via het IP-adres steeds moeilijker herleid worden tot een verdachte. Bovendien maken burgers en subjecten in toenemende mate gebruik van effectieve afschermingsmethoden en komen steeds meer communicatiemogelijkheden en social media op internet beschikbaar waarbij geen gebruikersgegevens vastgelegd worden.
Kunt u aangeven of Autoriteit Persoonsgegevens voldoende middelen heeft?5 Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Veiligheid en Justitie beschikt niet over signalen dat het budget van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) niet toereikend zou zijn om haar huidige taken uit te voeren. Tijdens het Algemeen Overleg Privacy van 18 mei 2016 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer toegezegd om – in gezamenlijkheid met de AP – de gevolgen van de nieuwe Algemene Verordening Gegevensbescherming (Verordening), die op 25 mei 2018 in werking treedt, voor de capaciteit en het budget van de AP in kaart te brengen en door een onafhankelijk deskundige te laten valideren. Bij brief van 2 september 2016 is uw Kamer nader geïnformeerd over de uitvoering van deze motie.8 Het onderzoek naar consequenties van de inwerkingtreding van de Verordening en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de capaciteit en het budget van de AP wordt uitgevoerd door adviesbureau Andersson Elffers Felix. De uitkomsten van het onderzoek zullen worden meegenomen in het wetsvoorstel ter implementatie van de Verordening.
Is de kindertelefoon bekend genoeg? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid om maatregelen te nemen zodat de kindertelefoon meer bekendheid krijgt?
Dat De Kindertelefoon bekend is onder jongeren blijkt uit het stijgende aantal kinderen van 8 – 18 jaar dat jaarlijks contact opneemt met kindertelefoon. Het aantal kinderen dat serieus contact zoekt met De Kindertelefoon is afgelopen jaar gestegen. In 2016 registreerde De Kindertelefoon 242.355 gesprekken per telefoon en chat. Dat waren 38.709 gesprekken méér dan in 2015. Niet alleen telefonisch maar ook via chatten, een jongerenforum en de interactieve website bespreken jaarlijks vele tienduizenden kinderen diverse problemen. Dagelijks bezoeken 8.000 jongeren het forum over uiteenlopende onderwerpen. Pesten, seksualiteit en relaties zijn de onderwerpen waarover jongeren het meest contact opnemen. De informatiepagina’s op www.kindertelefoon.nl worden een half miljoen keer per jaar bekeken.
Om de bekendheid zo groot te houden ontvangen alle basisscholen en scholen in het voortgezet onderwijs jaarlijks posters en kaarten. Daarnaast verzorgt De Kindertelefoon jaarlijks rond 500 gastlessen op scholen om uit te leggen op welke manieren kinderen en jongeren terecht kunnen bij De Kindertelefoon en wat zij van een contact kunnen verwachten.
Extra maatregelen achten wij niet noodzakelijk gezien het gebruik van De Kindertelefoon door jongeren en de wijze waarop De Kindertelefoon de dienstverlening continu en effectief aanpast aan de leefwereld van kinderen en jongeren.
Is er een onderzoek dat bewijst dat minderjarigen juridische stappen ondernemen bij pesten en sexting? Zo ja, wat blijkt eruit? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Recent onderzoek maakt duidelijk dat de sleutel om iets aan het fenomeen sexting te doen bij de ouders ligt.9 Als er thuis veel over dit onderwerp wordt gesproken, werkt dit risicoverlagend. Door ouders goed voor te lichten over manieren waarop zij daarover met hun kinderen in gesprek kunnen gaan, kunnen goede resultaten worden geboekt. Ook zijn er mogelijkheden om hulp van buitenstaanders in te schakelen bijvoorbeeld door te praten met bekenden, leerkrachten of via pestweb.nl, helpwanted.nl of kindertelefoon.nl. De inzet van deze expertisecentra is erop gericht om niet alleen de kinderen en ouders bij te staan en van goed advies te voorzien over melden, signaleren en nemen van maatregelen, maar ook in het geval van strafbare vormen, hen te stimuleren aangifte te doen bij de politie.
Pesten is als zodanig niet strafbaar. Het strafrecht voorziet wel in de strafbaarstelling van belaging, bedreiging of vernieling. In het geval dat pesten zodanig ernstige vormen aanneemt, is het van belang dat kinderen en ouders aangifte doen bij de politie.
Datzelfde geldt voor sexting. Het maken en verspreiden van seksuele afbeeldingen met wederzijdse toestemming hoeft op zich niet strafbaar te zijn. Als die toestemming er niet is, is strafrechtelijke vervolging mogelijk op grond van belediging, smaad of laster. Ook kan seksueel beeldmateriaal van kinderen worden aangemerkt als kinderpornografie. In al deze gevallen is het van belang aangifte te doen.
Uit de Veiligheidsmonitor 2016 blijkt dat ongeveer een op de tien jongeren die geconfronteerd werd met pesten via internet hiervan melding maken bij de politie of een andere instantie.10 Er zijn geen cijfers bekend over het doen van aangifte bij sexting. Wel is in het algemeen gezien het aangiftepercentage bij zedenmisdrijven laag.
Het bericht dat de benodigde gelden voor Huntington onderzoek niet op tafel komen |
|
Alexander Pechtold (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat afgelopen maandag, 27 februari 2017, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan het Campagneteam Huntington en de onderzoekers naar Huntington heeft laten weten dat de benodigde vier miljoen euro niet vanuit het ministerie beschikbaar gesteld zal worden en dat de onderzoekers voor benodigde gelden maar bij de farmacie en andere organisaties moeten leuren?
Tijdens de mondelinge begrotingsbehandeling van VWS van 10 november 2016 heb ik gezegd dat het ministerie geen innovatiefonds heeft om de gevraagde vier miljoen euro beschikbaar te stellen. Wel heb ik toegezegd om de onderzoekers te ondersteunen bij het vinden van andere mogelijke financieringsbronnen. Het laatste gesprek met de onderzoekers heeft op 23 februari 2016 plaatsgevonden. Op 27 februari 2016 is geen berichtgeving geweest richting het Campagneteam en de onderzoekers.
In hoeverre klopt het dat de onderzoekers nu met een kluitje in het riet worden gestuurd omdat er, volgens het Ministerie van VWS binnen de begroting geen instrumenten beschikbaar zijn, en de onderzoekers verwezen worden naar (Europese) subsidieregelingen die tot nu toe tot niets hebben opgeleverd? In hoeverre acht u dit ondersteuning van het Campagneteam Huntington en de onderzoekers?
Conform de toezegging hebben de medewerkers van VWS initiatief genomen om samen met de onderzoekers en het Campagneteam gesprekken te voeren met experts van het Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de topsector Life Sciences & Health. We hebben ook geholpen bij het vinden van de juiste contactpersonen bij onderzoeksfinanciers NWO en ZonMw. Behalve de al bekende subsidieregelingen, zijn ook enkele nieuwe mogelijkheden toegelicht en nader verkend. Ik zal meer details geven over deze mogelijkheden in de toegezegde Kamerbrief over Huntington onderzoek en zorg. Overigens hebben de onderzoekers zelf aangegeven dat ze de inzet van het ministerie waarderen en graag verder samenwerken.
Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt tot uw toezegging, gedaan tijdens de begrotingsbehandeling van VWS d.d. 10 november jl., om de onderzoekers te assisteren in het vinden van de juiste fondsen om de benodigde vier miljoen euro bij elkaar te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze benodigde vier miljoen euro zo snel mogelijk op tafel dient te komen om verder leed, veroorzaakt door de slopende erfelijke ziekte Huntington, te voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u het gerechtvaardigd acht dat u de onderzoekers met lege handen op pad stuurt?
Ik ben onder de indruk van de bevlogenheid van het Campagneteam en de onderzoekers. De medewerkers van VWS, RVO en LSH hebben zich de afgelopen maanden dan ook ingezet om zoveel mogelijk te assisteren, wat helaas niet direct tot extra middelen op korte termijn heeft geleid. Van de onderzoekers krijg ik het signaal dat ze de inzet van de overheid waarderen.
Zoals ik eerder aangaf tijdens de mondelinge begrotingsbehandeling, acht ik het helaas niet waarschijnlijk dat met vier miljoen euro de ziekte van Huntington bestreden is. De ontwikkeling van een geneesmiddel, dat honderden miljoenen meer zal kosten, is de verantwoordelijkheid van de farmaceutische industrie. Het ontbreken van «incentives» voor de industrie om geneesmiddelen voor bepaalde (zeldzame) ziekten te ontwikkelen, is een breder probleem dat ik wil adresseren door bijvoorbeeld het faciliteren van alternatieve business modellen voor geneesmiddelontwikkeling. Ik herhaal mijn toezegging van 10 november jl. dat ik zeer bereid ben om te (blijven) assisteren om deze 4 miljoen euro te vinden voor dit onderzoek.
Het bericht dat amateursportclubs het niet redden |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat twee derde van de amateurvoetbalclubs organisatorisch en financieel moeite hebben hun hoofd boven water te houden?1
Het is bekend dat sportverenigingen in den brede het niet makkelijk hebben om ieder jaar voldoende vrijwilligers te werven en de begroting sluitend te maken. Toch zijn er de afgelopen jaren maar enkele verenigingen failliet gegaan. De verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van de sportverenigingen ligt bij de sportbonden en gemeenten. Zij geven hier invulling aan door verenigingen beter te equiperen om vrijwilligers te werven. Met bijvoorbeeld de cursus «Help ik zoek vrijwilligers» voor bestuursleden en «Meer in kortere tijd» krijgt de vereniging ondersteuning in een traject om meer vrijwilligers te werven.
De Taskforce Belemmeringen Sport en bewegen in de Buurt (Kamerstuk 30 234, nr. 84)2 heeft eerder onderzoek gedaan naar belemmeringen in de sport. De belemmeringen die zij geïdentificeerd hebben zijn in de afgelopen jaren aangepakt. Zo is het voor de sport makkelijker gemaakt om het complexe proces rondom multifunctionele sportaccommodaties in te richten met de MFA Startup Tool3 en worden verenigingen voorzien van relevante informatie als het gaat om wetten en regels4.
Op de begroting van een sportvereniging zijn de grootste inkomstenbronnen contributie, sponsoring en kantine-inkomsten. De grootste uitgaven voor een sportvereniging zijn de huur, bondsafdrachten en vergoedingen voor vrijwilligers en trainers. Het is al langer bekend dat de verenigingen financieel onder druk staan5. In de loop van dit jaar zal het Mulier instituut een nieuwe factsheet hierover opleveren op basis van het verenigingspanel.
De gemeenten hebben de grootste invloed op de huurkosten van een vereniging. Zij zijn verantwoordelijk voor het lokale sportaccommodatiebeleid. Ik vertrouw erop dat zij het eigen beleid optimaal inrichten om sportparticipatie te bevorderen. Het beeld over de afgelopen jaren is dat zij hier niet op bezuinigd hebben6.
Welke gevolgen heeft het volgens u dat amateurvoetbalclubs moeilijk vrijwilligers kunnen vinden, te maken hebben met stijgende kosten van de accommodatie, sponsorinkomsten teruglopen en te maken hebben met beknellende regels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden deze problemen zich tot die van andere amateursportclubs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de cijfers die de Stichting Waarborgfonds Sport7 jaarlijks publiceert over de verenigingen aan wie zij voor een investering een borgstelling hebben verleend blijkt dat voetbalverenigingen relatief vaker dan andere sportverenigingen in de categorie «redelijk» vallen. Hieruit valt op te maken dat de voetbalverenigingen er financieel iets minder voorstaan dan de verenigingen uit andere sporten.
Is er een daling te zien van het aantal amateursportclubs over de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aantal amateursportclubs is tussen 2013 en 2015 gedaald van 25.181 naar 24.6698. Hieraan liggen voornamelijk fusies ten grondslag. Het aantal leden per vereniging is in deze periode nagenoeg gelijk gebleven van 212 in 2013 tot 214 in 2015.
Hoeveel mensen zien af van sporten omdat de toegang tot sportclubs moeilijker is geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen exacte cijfers bekend van het aantal mensen dat afziet van sporten door het ervaren van financiële, sociale en/of fysieke drempel(-s). Het laatste onderzoek hiernaar is de Sportersmonitor9 uit 2012. Hieruit volgt dat met name tijdgebrek een reden is om niet te sporten.
Cijfers uit de Vrijetijdsomnibus van 201410 laten zien dat onder
de bevolking de tevredenheid over het sportaanbod onverminderd hoog is, namelijk 86 procent.
De door het Europees Parlement aangenomen resolutie over matchfixing |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resolutie van het Europees Parlement d.d. 2 februari jl. waarin lidstaten worden aangemoedigd matchfixing als een specifiek misdrijf te codificeren?1
Ja.
Kunt u aangeven of er momenteel in Nederland een dergelijke specifieke strafbaarstelling van matchfixing wordt onderzocht?
Een specifieke strafbaarstelling van matchfixing wordt niet onderzocht. Op dit moment is er geen behoefte aan extra wetgeving. Het OM geeft aan uit de voeten te kunnen met de huidige artikelen over oplichting en niet-ambtelijke omkoping. Bovendien biedt het Wetboek van Strafrecht mogelijkheden om naar geldstromen te kijken en verdachten te vervolgen voor witwassen en valsheid in geschrifte. Afhankelijk van de concrete zaak kan de meest effectieve insteek bepaald worden.
Bent u het eens met de stelling dat het wenselijk is nader onderzoek te verrichten naar de strafbaarstelling van matchfixing in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Mocht er vooralsnog geen onderzoek zijn verricht naar de strafbaarstelling van matchfixing in Nederland, kunt u dan aangeven in hoeverre u naar aanleiding van de onderhavige resolutie bereid bent te onderzoeken op welke wijze de strafbaarstelling van matchfixing kan worden gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Het Q-koorts kompas en het advies van Brabantadvies |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Q-koortspatiënt na 2018 nog niet beter»1, het Q-koorts kompas2 en de waarschuwing van Brabantadvies over het verloren gaan van kennis en ervaring met betrekking tot Q-koorts?3
Ja.
Deelt u de mening dat patiënten met Q-koorts of een andere zoönose doelgerichte ondersteuning verdienen bij zowel hun gezondheidsproblemen als de problemen die zij in het dagelijks leven ervaren als gevolg van deze ziekte?
Deelt u de zorgen van Q-support dat «reguliere voorzieningen lang niet altijd de erkenning en herkenning bieden die Q-koortspatiënten nodig hebben»? Zo nee, waarom niet?
Welke actie gaat u ondernemen naar aanleiding van dit probleem, mede gezien uw eerdere uitspraak dat er voldoende reguliere voorzieningen voor Q-koortspatiënten zijn, en als dat niet het geval was u het graag zou horen?
Kunt u reageren op de verschillende lessen die Q-support trekt uit de Q-koortsepidemie? Bent u bereid actie te ondernemen naar aanleiding van deze lessen? Zo ja, welke actie? Zo nee, waarom niet?
Kunt u reageren op de adviezen van Brabantadvies, onder meer met betrekking tot het behoud van kennis en de ondersteuning van cliënten? Bent u bereid deze adviezen over te nemen en op te volgen? Zo ja, op welke wijze zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De noodkreet van transgenders over veel te lange wachtlijsten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Noodkreet transgenders: wachtlijst genderpoli veel te lang»?1
Ja.
Klopt het dat de afgelopen jaren het aantal aanmeldingen gestegen is? Kunt u de cijfers van het aantal aanmeldingen in Nederland over de afgelopen 10 jaar naar de Kamer sturen en daarbij aangeven hoe de wachttijden zijn ontwikkeld? Indien u niet in het bezit van deze cijfers bent, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik begrijp van de zorgaanbieders dat het aantal aanmeldingen elk jaar toeneemt. Ik heb naar aanleiding van uw vraag informatie opgevraagd bij het VUmc, het LUMC en het UMCG. De informatie die ik heb ontvangen treft u aan in de bijlage bij deze brief.
Ontvangt u ook de signalen dat de lange wachtlijsten niet alleen voor de nieuwe instromers nare consequenties kan hebben, maar dat dit ook drukt op de zorg voor mensen die al in het behandeltraject zitten? Zo ja, hoe zorgen we ervoor dat goede zorg, tijdig, beschikbaar blijft? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
Het aantal aanmeldingen stijgt. Ik vind dat aanbieders en zorgverzekeraars hard moeten werken aan spreiding van deze zorg, het opschalen van ketenbehandeling en het werven van personeel. Hiermee kunnen de wachtlijsten worden teruggedrongen. Het VUmc heeft mij – na navraag – laten weten de afgelopen jaren de capaciteit van het centrum voor genderdysforie uitgebreid te hebben.
De behandelketen transgenderzorg kent diverse stappen, daarom moet onderscheid gemaakt worden in «wachttijden» per behandelstap: aan de voorkant en tijdens het traject. Juist vanwege het ingrijpende karakter en de onomkeerbaarheid van onderdelen van het behandeltraject is soms bedenktijd verstandig en nodig tussen de stappen. De mate waarin verschilt per persoon. De patiënten- en belangenorganisaties geven aan dat men het behandeltraject te lang vindt duren en men pleit ook voor meer flexibilisering van de zorg waarbij het zorgtraject nog beter wordt toegesneden op het individu. Ik begrijp dat wachttijden voor patiënten belastend kunnen zijn.
Om goed in beeld te krijgen aan welke eisen het zorgpad moet voldoen wordt er met alle partijen gewerkt aan een kwaliteitsstandaard voor de somatische transgenderzorg. Wachttijden aan het begin en tijdens de behandeling zijn daarbij een belangrijk onderdeel. Patiënten- en belangenorganisaties zijn ook bij het opstellen van de zorgstandaard betrokken. VWS organiseert twee maal per jaar een overleg met de belangrijkste partijen in de transgenderzorg. In dit overleg staat het thema wachtlijsten en wachttijden op de agenda alsmede de vraag wat er voor nodig is om goede zorg aan transgenders toegankelijk te houden.
Deelt u de mening dat de te lange wachttijden mensen ertoe kunnen verleiden om online alvast de hormonen in huis te halen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is en serieuze gezondheidsrisico’s met zich mee kan brengen? Indien u deze meningen deelt, kunt u aangeven welke oplossing u ziet voor het tegengaan van deze «last resort» acties?
Medisch specialistische kennis en ervaring zijn mijns inziens onontbeerlijk bij de keuze van zogenaamde cross sex-hormonen en bij de begeleiding van het toepassen ervan. Het effect ervan is ingrijpend en sommige mensen hebben een verhoogd risico op complicaties. Ook de patiënten- en belangenorganisaties raden patiënten met klem af om zelf te gaan experimenteren. Besluiten tot zelfmedicatie zijn bepaald niet zonder risico.
Kunt u aangeven in hoeverre er Treeknormen gelden voor de genderpoli’s, en in hoeverre deze worden overschreden?
Voor de genderpoli is geen Treeknorm opgesteld, de genderpoli valt niet onder de Regeling verplichte publicatie wachttijden somatische zorg van de NZa (NR/CU-262). Dat neemt niet weg dat de NZa de aanbieders al in 2014 heeft laten weten dat zij hun wachttijden moeten publiceren. Dat gebeurt inmiddels ook. De NZa heeft in 20142 ook bekend gemaakt, naar aanleiding van haar onderzoek naar transgenderzorg, dat zorgverzekeraars de wachttijden moeten monitoren en hier tijdig op moeten reageren. De NZa heeft partijen daar expliciet op gewezen. Ik vind meer spreiding van transgenderzorg van belang en ik verwacht van zorgaanbieders dat zij hun inspanningen op dat punt zullen intensiveren. Ik verwacht van verzekeraars dat zij initiatief nemen als het gaat om inkoop van zorg. Ik verwacht van de NZa dat zij toetst op de zorgplicht en handhaaft als dat aan de orde is. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 7.
Kunt u aangeven in hoeverre er een tekort is aan specialisten om genderteams aan te vullen? Indien u dit tekort signaleert, kunt u aangeven welke mogelijkheden u ziet om dit tekort weg te werken?
Gelet op het advies uit 2016 van het Capaciteitsorgaan aangaande het aantal op te leiden medisch specialisten zijn mij geen tekorten bekend als het gaat om disciplines die betrokken zijn bij de zorg aan transgenders, zoals psychiaters, chirurgen, plastisch chirurgen, kinderartsen, urologen en endocrinologen. Wel heeft het capaciteitsorgaan geadviseerd meer GZ-psychologen en klinisch psychologen op te leiden. Dat betekent overigens niet dat er op regionaal niveau geen tekorten zouden kunnen bestaan. Het LUMC/Curium maakt er melding van dat het niet gelukt is om de vacature voor een kinderpsychiater in het genderteam te vervullen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 7.
In hoeverre deelt u de mening dat het wenselijk is een landelijk netwerk te realiseren waardoor transgenders op verschillende plekken in het land terecht kunnen?
Ik vind het wenselijk dat de zorg voor transgenders beter gespreid wordt binnen Nederland. Ik wijs er daarbij wel op dat transgenderzorg ketenzorg is en patiënten gebaat zijn bij een multidisciplinair, gecoördineerd en afgestemd zorgproces waarbij meerdere specialismen zijn betrokken. In het belang van kwaliteit en afstemming binnen een zorgketen, past het «los» contracteren van individuele specialisten of aanbieders niet zomaar. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
De subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties die opnieuw overvraagd wordt |
|
Agnes Mulder (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat voor het tweede jaar op rij voor de subsidieregeling energiebesparing sportaccommodaties binnen enkele dagen het subsidieplafond bereikt is?1
In de eerste week van januari 2017 is er voor bijna € 6,1 miljoen aangevraagd waarvan een deel ook weer werd ingetrokken. Per 1 maart 2017 was de stand € 6,7 miljoen. Ongeveer de helft van deze aanvragen is nog in behandeling. Er kan daarom nog niet worden gezegd of en zo ja wanneer het subsidieplafond van 6 miljoen is bereikt.
Bent u ervan op de hoogte dat de financiële positie van sportverenigingen in 2016 wederom verslechterd is, waardoor steeds meer penningmeesters niet langer in staat zijn te sparen voor toekomstige investeringen en veel clubs interen op de nog aanwezige liquide middelen?2
Ja, ik ben op de hoogte van de in het artikel van Stichting Waarborgfonds Sport weergegeven cijfers.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat zo veel mogelijk sportaccommodaties zo snel mogelijk zo duurzaam mogelijk moeten worden gemaakt, zowel omdat dit bijdraagt aan de doelstelling uit het energieakkoord om maatschappelijk vastgoed te verduurzamen als omdat dit tot een lagere energierekening voor sportverenigingen leidt?
Met de huidige subsidieregeling is een beweging in gang gezet in de sector die ik toejuich. Het aantal aanvragen dat ieder jaar wordt ingediend voor subsidie onderstreept dat veel verenigingen er goed mee bezig zijn. Het is hierbij wel van belang de verenigingen dit in hun eigen tempo te laten doen. Ik zie dat de huidige regeling verenigingen goed stimuleert om stappen te maken en om hun tempo te versnellen om een bijdrage te leveren aan de doelstelling uit het energieakkoord.
Met hoeveel geld is het budget voor de subsidieregeling nu overschreden?
Per 1 maart 2017 waren er 583 aanvragen ingediend waarbij totaal aangevraagde subsidiebedrag € 6,7 miljoen was. Van deze aanvragen kan nog een deel worden ingetrokken of afgewezen. De exacte overschrijding is dus niet te duiden.
Voor welk type maatregelen zijn aanvragen ingediend? Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er zijn ingediend per maatregel?
Ruim een derde van de aanvragen betreft zonnepanelen. Een kwart van de aanvragen is bestemd voor veldverlichting. Van de overige aanvragen is nog 14 procent bestemd voor binnenverlichting en ruim 5 procent voor isolerende maatregelen.
Vanuit welk type sporten zijn aanvragen ingediend? Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er per sport zijn ingediend?
In totaal zijn er 583 aanvragen per 1 maart ingediend. Dit is verdeeld over:
Vanuit 22 andere sporten zijn minder dan 10 aanvragen binnen gekomen.
Kunt u een inschatting maken van het aantal verenigingen dat dit jaar geen aanvraag kan doen en dat wel had willen doen?
Momenteel is nog ongeveer de helft van alle aanvragen in behandeling. Het is dan ook nog niet te zeggen of en zo ja hoeveel aanvragen moeten worden afgewezen op basis van een overschrijding van het budget. Daarmee is dan ook nog niet vast te stellen hoeveel extra middelen er nodig zouden zijn om aanvragen te verlenen die door eventuele uitputting van het budget zouden moeten worden afgewezen.
Hoeveel subsidie zou er nodig zijn om aan de vraag van verenigingen op dit moment te voldoen?
Zie antwoord vraag 7.
Als alle sportaccommodaties waarvan verenigingen zelf de energierekening betalen zouden verduurzamen, hoeveel subsidie zou er dan in het totaal nodig zijn om dat te stimuleren?
Op basis van de gegevens van de teruggave energiebelasting zijn 5600 verenigingen bekend die de eigen energierekening betalen. Het gemiddelde aangevraagde subsidiebedrag ligt rond de € 11.000. Om alle 5600 verenigingen met het gemiddeld aangevraagde subsidiebedrag in staat te stellen te verduurzamen is dan ook € 62 miljoen benodigd.
Uit onderzoek van het Mulier Instituut3 is bekend dat zo’n 12.000 sportverenigingen de accommodatie (deels) in eigen bezit hebben. Om voor deze verenigingen het genoemde subsidiebedrag beschikbaar te stellen zal zo’n € 132 miljoen nodig zijn. Het betreft hier overigens grove schattingen op basis van extrapolatie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er verenigingen zijn die wel de teruggaveregeling energiebelasting zijn kwijtgeraakt, maar vervolgens meerdere jaren niet in aanmerking komen voor de subsidieregeling verduurzaming? Zo nee, kunt u dan onderbouwen dat dit voor desbetreffende verenigingen geen financiële consequenties heeft?
Nee, zoals in beantwoording van eerdere Kamervragen (Kamerstuk 33 750 XVI nr. 94 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr.1509) is aangegeven was de gemiddelde teruggave ongeveer 1% van de begroting. Ik zie dat de subsidieregeling het enthousiasme in de sportsector om energie te besparen heeft aangewakkerd. Dit zorgt er ook voor dat verenigingen veelvuldig door lokale partijen zoals de gemeente, een gesubsidieerde of gratis energiescan wordt aangeboden. Hieruit komen voor verenigingen quick wins naar voren die snel en eenvoudig te realiseren zijn met een korte terugverdientijd. Hiermee kunnen zij al gemakkelijk de energielasten terugdringen.
Bent u bereid om een extra financiële impuls te geven aan de subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties (EDS) zodat sportverenigingen een grotere bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen uit het Energieakkoord? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u eerder laten weten dat dit kabinet niet bereid is om extra middelen vrij te maken voor deze subsidieregeling4. Wel zullen de niet gerealiseerde uitgaven van 2016 die in de loop van dit jaar terug komen opnieuw ingezet worden voor 2017. Ik heb momenteel nog geen inzicht in de exacte hoogte van dit bedrag en of dat dekkend is voor de eventuele overvraging.
Het bericht dat een Brabantse amateurvoetbalclub vier voetballertjes heeft weggestuurd omdat ze te weinig lootjes hebben verkocht |
|
Attje Kuiken (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten Vier voetballertjes uit club gezet omdat ze te weinig loten verkochten»1 en «KNVB fluit Bladelse voetbalclub terug om wegsturen kinderen»?2
Ja
Is het wérkelijk waar dat deze amateurvoetbalclub jonge spelertjes royeert omdat ze te weinig lootjes hebben verkocht of omdat ouders het verschil aan onverkochte lootjes niet wilden bijleggen? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit een buitenproportionele maatregel van die club is waaruit geen enkel besef blijkt hoe belangrijk voetbal voor kinderen is? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De club heeft inmiddels aangegeven dat er een positief gesprek is geweest met de ouders van de vier voetballertjes en dat ze allemaal weer welkom zijn bij de club. Dit betekent dat deze vier voetballertjes gelukkig gewoon weer mogen voetballen.
Deelt ook u de mening van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) dat «Jongetjes van die leeftijd gewoon [moeten] kunnen voetballen in plaats van lootjes verkopen. We snappen dat ieder lid zijn steentje moet bijdragen, maar dit gaat ver.»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe hoog is de contributie voor jeugdleden bij deze voetbalclub en hoe verhoudt zich dat tot een bedrag van 10 euro aan niet verkochte lootjes?
Voor spelers van tien en elf jaar is de contributie bij v.v. Bladella € 125 per seizoen. Voetbalvereniging Bladella had een nieuwjaarsloterij georganiseerd waarvan de opbrengst ten goede zou komen aan de jeugdafdeling. De jeugdleden werden verplicht om minimaal 25 loten te verkopen. Bij het niet nakomen van deze verplichting volgde een incasso ter waarde van € 25,00 minus het aantal verkochte loten. Het besluit van deze regeling is genomen tijdens de Algemene Ledenvergadering.
Hoe oud zijn de kinderen die voor deze voetbalclub lootjes verkopen? Welke leeftijd moeten kinderen minimaal hebben om lootjes te mogen verkopen?
De kinderen in de huidige casus zijn tien en elf jaar. Voor de verkoop van loten is geen leeftijdseis in de wet- en regelgeving opgenomen.
Mag een sportclub minderjarige leden verplichten lootjes te verkopen? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?
Een vereniging kan (minderjarige) leden verplichtingen opleggen. Deze verplichtingen staan dan in de statuten of reglementen (bijvoorbeeld het Huishoudelijk Reglement) van de vereniging opgenomen. Statuten en reglementen worden vastgesteld/goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de vereniging. De leden stemmen dan dus in met de betreffende verplichting(en).
Had de voetbalclub een vergunning voor de genoemde loterij?
Ja, de gemeente Bladel had hiervoor een vergunning afgegeven.
Wanneer heeft de genoemde voetbalclub voor het laatst een speler geroyeerd wegens geweld op het veld of wegens een andere ernstige misdraging? Hoe vaak is dat het afgelopen jaar 2016 gebeurd?
Een royement komt zelden voor, ik heb geen inzicht of en wanneer dit voor het laatst bij voetbalvereniging Bladella heeft plaatsgevonden.
Welke juridische stappen kunnen ouders ondernemen over het royement van hun kinderen aan te vechten?
Wat een lid tegen een royement kan doen staat opgenomen in de betreffende statuten van de vereniging. Royement geschiedt door het bestuur (tenzij de statuten het aan een ander orgaan opdragen). Het lid kan binnen één maand hier tegen in beroep bij de Algemene Vergadering van de vereniging (of een daartoe bij de statuten aangewezen ander orgaan of derde). Is het betreffende lid het niet eens met het besluit van de Algemene Vergadering kan het lid altijd naar de burgerlijke rechter.
Een royement kan alleen worden uitgesproken als het lid in strijd handelt met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Overigens is er inmiddels tussen ouders van deze kinderen en de club gesproken en zijn de voetballertjes weer welkom.
Kent u de normen en waarden van deze sportclub en valt het ook u op dat daarbij geen normen en waarden voor het bestuur geformuleerd zijn?3
Voetbalvereniging Bladella heeft een handboek met normen en waarden waarin gedragsregels zijn opgesteld. Ook zijn er elf basis regels opgesteld. Deze gelden óók voor het bestuur.
Niet heimelijk euthanasie plegen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nee, niet heimelijk euthanasie plegen», waarin acht specialisten fundamentele kritiek uiten op de ontstane euthanasiepraktijk bij demente mensen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek van deze specialisten dat er bij een aantal gevallen van euthanasie bij demente mensen een handelingsperspectief is «waarin onvervreemdbare rechten van cognitief weerloze mensen ernstig worden geschonden»?
Euthanasie bij patiënten in een vergevorderd stadium van dementie is zeer uitzonderlijk. In de 15 jaar van officiële wetgeving omtrent euthanasie en hulp bij zelfdoding is 5 keer euthanasie uitgevoerd bij een patiënt met vergevorderde dementie. Zoals in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) is vastgelegd, kan een arts op basis van een schriftelijke wilsverklaring gehoor geven aan een verzoek om euthanasie. Dit betekent dat een eerder ondertekende verklaring in de plaats kan komen van een actueel, mondeling verzoek. Voorwaarde is wel dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan, waaronder het vereiste dat de arts die tot levensbeëindiging overgaat ervan overtuigd is dat bij de patiënt op dat moment sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Een schriftelijke wilsverklaring bevat een omschrijving van de situatie die de patiënt als ondraaglijk lijden ervaart.
In december 2015 is een «Handreiking schriftelijk euthanasieverzoek» gepubliceerd, opgesteld door de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie in samenwerking met de KNMG. Er bestaat een versie voor burgers en een versie voor artsen. De handreiking benadrukt het belang van tijdige en regelmatige communicatie tussen arts en patiënt over de toekomstige euthanasiewens en het bespreken van de wilsverklaring, zodat de arts op de hoogte is van de wensen van de patiënt. Er is dus geen sprake van het schenden van onvervreemdbare rechten van cognitief weerloze mensen. Wel is sprake van de mogelijkheid voor artsen om, op basis van een schriftelijke wilsverklaring en eerdere communicatie met de patiënt toen deze nog in staat was om zijn wensen en wil kenbaar te maken, euthanasie uit te voeren bij mensen die aangegeven hebben in de toekomst onder bepaalde omstandigheden niet meer te willen leven, omdat dat voor hen ondraaglijk en uitzichtloos lijden betekent.
Hoe beoordeelt u de beschreven casussen, waarbij patiënten a) om reden van mogelijk verzet niet ingelicht werden over de aanstaande levensbeëindiging, b) een eerdere schriftelijke wilsverklaring niet meer konden bevestigen of intrekken, c) dat de mogelijkheid tot verzet tegen de daadwerkelijke euthanasie hen ontnomen werd, en d) dat de euthanasie zelfs bij verzet van de patiënt werd doorgezet? Is in de genoemde casussen volgens u gehandeld binnen de kaders van de euthanasiewet?
Van de drie beschreven casus zijn er twee als zorgvuldig beoordeeld door de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (Rte). Dit betekent dat de euthanasie door de artsen in kwestie naar het oordeel van de Rte volgens de vereisten van de wet is toegepast. In de derde casus is door de Rte geoordeeld dat niet gehandeld was overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen van het vrijwillig en weloverwogen verzoek en de medisch zorgvuldige uitvoering.
De Rte heeft haar oordeel doorgestuurd aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het Openbaar Ministerie (OM), zoals dat het geval is bij elk oordeel van de Rte dat de arts niet heeft gehandeld overeenkomstig (een of meer) van de wettelijke zorgvuldigheidseisen. Beide instanties hebben binnen hun eigen bevoegdheid de taak om de zaak verder te onderzoeken en naar aanleiding daarvan een beslissing te nemen. Gelet hierop onthoud ik mij van een oordeel.
Hoe beziet u deze drie casussen in het licht van de «Handreiking schriftelijk euthanasieverzoek» die u vorig jaar publiceerde?
Zoals al benoemd in de beantwoording van vraag 2, benadrukt de Handreiking schriftelijk euthanasieverzoek de noodzaak van regelmatige onderlinge communicatie, zowel tussen arts en patiënt als tussen de patiënt en zijn of haar naasten. Het is een verduidelijking van de kaders die de euthanasiewet biedt. De hiervoor genoemde casus die door de Rte als niet overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen is beoordeeld, heeft plaatsgevonden nog vóór het uitbrengen van de handreiking, waarmee het belang van tijdige en uitgebreide communicatie zoals dat toegelicht wordt in de handreiking alleen maar onderstreept wordt.
Wat is uw reactie op de kritiek van de specialisten dat de recente oordelen van de regionale toetsingscommissie euthanasie over de levensbeëindiging van patiënten met ernstige dementie een schrijnende illustratie vormen van de innerlijke inconsistentie van de wettelijke euthanasieregeling?
Het staat deze specialisten vrij om hun visie te geven op de oordelen die de Rte uitspreekt. De Rte gaan bij hun beoordeling uit van de Wtl, de wetsgeschiedenis en de relevante rechterlijke uitspraken. Daarnaast betrekken ze de door henzelf door de jaren heen opgebouwde «jurisprudentie». Ook hebben zij een «Code of Practice» opgesteld met daarin een overzicht van de wijze waarop de commissies de wettelijke zorgvuldigheidseisen voor euthanasie interpreteren en toepassen. De toetsing van meldingen van euthanasie en hulp bij zelfdoding door de Rte is in wetsevaluaties zonder uitzondering als een zorgvuldige en consistente praktijk beoordeeld. Ik heb volledig vertrouwen in de deskundigheid van de leden van de toetsingscommissies en vertrouw erop dat hun afgewogen oordeel nauwkeurig tot stand is gekomen.
Deelt u de constatering van de specialisten (en de euthanasiewet!) dat het cruciaal is dat een arts en patiënt in samenspraak tot de conclusie komen dat actieve euthanasie de enig mogelijke oplossing is in deze specifieke situatie en op dit moment?
In de Wtl komt de term «samenspraak» niet voor. De term wordt wel genoemd in de memorie van toelichting op de Wtl (p. 9). In de memorie van toelichting wordt echter niet gesproken over samenspraak «in deze specifieke situatie en op dit moment», maar wordt ruimte gelaten voor de situatie dat een vrijwillig, uitdrukkelijk en duurzaam euthanasieverzoek tot stand komt door het opstellen en met de arts bespreken van een schriftelijke wilsverklaring door de patiënt, waarin helder staat beschreven in welke situatie van uitzichtloos en ondraaglijk lijden de patiënt niet meer wenst te leven. Van belang is dus steeds of aan de vereisten van de wet is voldaan, dat de betrokkene ondubbelzinnig uiting heeft gegeven aan zijn of haar wil en dat de arts de keuze maakt om deze wil wel of niet uit te voeren door euthanasie toe te passen. Zoals ook beschreven staat in de beantwoording van vraag 2, kan de schriftelijke verklaring fungeren als vrijwillig en weloverwogen verzoek en als zodanig (een deel van) het morele fundament vormen voor uitvoering van de euthanasie. Dit kan ook als de patiënt er zelf niet meer om kan vragen, bijvoorbeeld als deze in een vergevorderd stadium van dementie is beland of wanneer de patiënt vanwege ernstige pijn, benauwdheid en andere klachten op het moment van uitvoering van de euthanasie niet meer aanspreekbaar is. Op dergelijke situaties ziet de functie van een schriftelijke wilsverklaring nu precies: wanneer een patiënt zijn stervenswens niet meer kan bekrachtigen op het moment dat hij zich in de situatie bevindt waarvan hij in zijn schriftelijke wilsverklaring heeft bepaald dat hij juist dan uitzichtloos en ondraaglijk lijdt, de arts met het schriftelijk euthanasieverzoek een leidraad heeft om over te kunnen gaan tot uitvoeren van euthanasie, uiteraard met inachtneming van alle zorgvuldigheidseisen van de Wtl. Wanneer een arts zich moreel bezwaard voelt of in zijn beoordeling van de kwestie van mening is dat euthanasie niet op (volgens de wet) zorgvuldige wijze kan worden uitgevoerd, is de arts niet verplicht om de (eerder vastgelegde) wens van de patiënt uit te voeren.
Hoe verhoudt de in de vorige vraag genoemde eis van samenspraak zich, mede in het licht van de genoemde casussen, volgens u tot de juridische houdbaarheid van een schriftelijke wilsverklaring bij dementerende patiënten die hun wilsverklaring niet meer kunnen bevestigen of intrekken? Bent u het met de specialisten eens dat het zónder een gezamenlijke beslissing en zónder de bevestiging dat de patiënt nog steeds achter zijn wilsverklaring staat niet mogelijk is om een patiënt te euthanaseren en dat daarvoor het morele fundament ontbreekt?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u met de specialisten dat met het toekennen van een zwaar gewicht aan de schriftelijke wilsverklaring, fundamentele ethische normen in verdrukking komen als het gaat om het beëindigen van het leven van een patiënt met ernstige dementie, die geen toegang meer heeft tot zijn verleden, noch enig begrip van zijn wilsverklaring?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met de specialisten eens dat het recht op informatie, als kernbeginsel van de medische ethiek en het gezondheidsrecht, nooit met een schriftelijke wilsverklaring ongedaan gemaakt kan maken? Bent u het met de specialisten eens dat het wél overrulen van het recht op informatie leidt tot ongeloofwaardig hulpverlenerschap dat het verschil opheft tussen euthanasie en levensbeëindiging zonder verzoek?
Communicatie tussen arts en patiënt over het levenseinde en het opstellen van een schriftelijke wilsverklaring met daarin de wensen van de patiënt is essentieel. Het betreft een doorlopend proces vanaf het moment dat de patiënt het onderwerp ter sprake brengt. Arts en patiënt bespreken wat de schriftelijke wilsverklaring betekent, wat de patiënt hiervan kan verwachten en welke wensen de patiënt erin wil hebben staan. Communicatie van de arts richting de patiënt en het geven van informatie dient tijdens dit proces van bespreking van de schriftelijke wilsverklaring steeds afgestemd te worden op het verloop van de ziekte en het bevattingsniveau van de patiënt. Het proces dat de betrokkenen op deze manier met elkaar doorlopen, moet ertoe leiden dat duidelijk is voor de arts dat overgegaan kan worden tot het honoreren van het euthanasieverzoek van de patiënt.
Bent u van plan om de regels en de handreiking voor euthanasie bij mensen met dementie aan te scherpen? Zo ja, welke aanscherping is volgens u nodig? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet van plan om de regels of de handreiking aan te scherpen. Ik sta achter de regels zoals deze beschreven staan in de Wtl en zoals gezegd is de handreiking hier een verduidelijking van. Ik beschouw onze euthanasiewetgeving en -praktijk als zeer zorgvuldig en transparant en zie geen aanleiding hier wijzigingen in aan te brengen.
Een ZEMBLA-uitzending over de gezondheidseffecten van rubbergranulaat |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de ZEMBLA-uitzending van 15 februari 2017 over de gezondheidseffecten van rubbergranulaat?
Ja.
Welke conclusies verbindt u aan de door Zembla getoonde resultaten? Geeft de uitzending u danwel het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) reden om aanvullende maatregelen te nemen of onderzoek te doen?
Nee, de uitzending leidt niet tot een ander advies. Het RIVM heeft op basis van uitgebreid literatuur- en laboratoriumonderzoek geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat er niet veilig gebruik gemaakt kan worden van de voetbalvelden. Zoals ook gemeld in de brief aan de vaste Kamercommissie van 22 februari 2017 neemt het RIVM alle onderzoeken op dit terrein serieus. Zodra het onderzoek waar Zembla melding van maakt gepubliceerd is zal het RIVM dat betrekken bij haar afwegingen.
Leidt de uitzending tot een ander advies van het RIVM ten aanzien van het sporten op kunstgrasvelden? Zo ja, tot welk advies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de eigen norm voor rubberkorrels van de bandenbranche zich tot de oude EU-norm en tot de RIVM-norm? Deelt u de mening van hoogleraar De Boer die aangeeft dat er naast metalen ook schadelijke organische stoffen in het rubbergranulaat zitten?
De bandenbranche heeft een somnorm voorgesteld van 20 mg/kg voor de 8 pak’s die in vermelding 50 van bijlage XVII genoemd worden. Deze norm is aanmerkelijk scherper dan de norm zoals die in de vermeldingen 28 tot en met 30 zijn opgenomen (1.000 mg/kg). In mijn brief van 21 december 2016, 30 234, nr. 153, aan uw Kamer heb ik aangegeven dat het kabinet zich zal blijven inspannen voor een verdere verlaging van de norm met de norm voor consumentenproducten (1 mg/kg per pak voor 8 pak’s) als uitgangspunt.
In het onderzoek van het RIVM is een groot aantal organische stoffen en metalen beoordeeld dat geen van alle leidt tot een onaanvaardbaar effect op de gezondheid. Zolang niet bekend is welke stoffen in welke concentraties door de VU zijn aangetroffen, kan het RIVM geen uitspraak doen of de door de VU waargenomen effecten op (embryo’s van) zebravissen door deze of door andere stoffen worden veroorzaakt en in hoeverre deze effecten relevant zijn voor de humane risicobeoordeling.
Het bericht “Elke dag kijk ik in haar kamer of ze nog leeft!” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Elke dag kijk ik in haar kamer of ze nog leeft!»?1 Zo ja wat vindt u hiervan?
Ja. Een ernstige eetstoornis zoals die in het artikel besproken wordt is tragisch. Ik leef mee met de betrokkenen uit het artikel.
Klopt het dat er wachtlijsten zijn voor eetstoornisklinieken? Kunt u aangeven hoe lang de wachtlijsten «gemiddeld» zijn?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) monitort de wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Binnenkort zal de NZa een nieuwe marktscan publiceren. Uit de marktscan van mei 2016 blijken de volgende wachttijden voor mensen met eetstoornissen in de gespecialiseerde ggz. Voor jeugdigen was er in 2013 een gemiddelde aanmeldwachttijd van ruim 4 weken (de Treeknorm is 4 weken). De behandelingswachttijd voor jeugdigen was in datzelfde jaar ruim 5 weken (de Treeknorm is 10 weken). Voor volwassenen was in 2013 de aanmeldwachttijd ruim 4 weken en behandelingswachttijd ruim 6 weken.
Ik roep iedereen op zich te melden bij hun zorgverzekeraar als hij of zij te maken heeft met te lange wachttijden. Als melding bij de zorgverzekeraar geen effect sorteert, roep ik de patiënten op om zich te melden bij de NZa. De NZa zal deze signalen vervolgens oppakken met zorgaanbieders en zorgverzekeraars opdat de patiënt de zorg krijgt die hij nodig heeft en waar nodig zal de NZa handhavend optreden.
Vindt u dat jongeren die diverse eetstoornis-therapieën in Nederland doorlopen hebben, zonder bevredigend resultaat, een therapie in het buitenland moeten kunnen proberen? Zo ja, waarom wel, zo nee waarom niet?
Ik vertrouw op de kennis van professionals om de best mogelijke behandeling te ontwikkelen en in te zetten en waar knelpunten zijn, deze te signaleren.
In Nederland bestaat een uitgebreid behandelaanbod voor mensen met eetstoornissen. Er zijn naast het gespecialiseerde ggz-aanbod voor eetstoornissen ook twee topklinische ggz-instellingen.
Op dit moment wordt in opdracht van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling ggz een nieuwe zorgstandaard voor eetstoornissen ontwikkeld, waarbij de laatste wetenschappelijke inzichten meegenomen worden. Daarin wordt ook meegenomen de behandeling van mensen met een eetstoornis die geen baat lijken te hebben bij de behandelingen tot dan toe. De Nederlandse Academie voor Eetstoornissen (NAE) – waar bijna alle Nederlandse behandelinstellingen voor eetstoornissen lid van zijn – is samen met Trimbos de uitvoerder van dit project. De zorgstandaard wordt dit voorjaar gepubliceerd en wordt voorzien van een onderhoudsplan en een implementatieplan.
De zorg op het gebied van eetstoornissen moet net als alle zorg voldoen aan bepaalde kwaliteitsnormen. Op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) geldt dat zorg die niet voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk, geen deel uitmaakt van het Zvw-pakket. De zorg moet bewezen effectief zijn om voor vergoeding uit de Zvw in aanmerking te komen. Dit geldt ook voor de zorg die in het buitenland verleend wordt. Het is aan verzekeraars om met zorgaanbieders afspraken te maken over de vergoeding van een behandeling, waarbij de verzekeraar kan toetsen op doelmatigheid en kwaliteit van zorg. Bovendien kan de verzekeraar, voor zijn naturapolissen, toetsen of de behandeling op een andere plek doelmatiger en beter kan worden gecontracteerd. Voor een restitutiepolis geldt dat de kosten die hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend zouden zijn op basis van de Zvw niet hoeven te worden vergoed.
Klopt het dat er een beperkte groep jongeren en jong-volwassenen met de beschikbare Nederlandse eetstoornistherapieën niet geholpen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u er van dat de beroepsgroepen (kinderartsen en psychiaters) het onderling niet eens lijken te zijn of een andersoortige therapie in het buitenland een gedegen therapie zou zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat jongeren en jongvolwassen soms tussen wal en schip vallen omdat ze onder verschillende Wetten vallen (Wmo, Wlz, ZVW en Jeugdwet?)
Het klopt dat er bij behandeling van een eetstoornis sprake kan zijn van financiering vanuit verschillende wetten. Het is belangrijk dat behandelaren juist in zulke gevallen goed met elkaar afstemmen zodat iemand een integraal aanbod van zorg en ondersteuning ontvangt. Gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars zullen zich ook moeten committeren aan de zorgstandaard om de samenwerking te optimaliseren en de patiënt de juiste zorg te kunnen bieden.
Bent u bereid om te onderzoeken wat voor deze groep patiënten mogelijk is in binnen- en buitenland en om het Zorginstituut en het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) hierover een advies te vragen?
Vooralsnog zie ik geen reden om op dit gebied om een advies te vragen. Ik zou partijen willen aanmoedigen met elkaar in gesprek te gaan over bewezen effectieve behandelingen en te blijven werken aan goede samenwerking, juist ook bij patiënten die te weinig baat hebben bij hun behandelingen tot dan toe.