Kwetsbare ouderen die vaak geen gebruik maken van inkomensvoorzieningen |
|
Hilde Palland (CDA), Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Deelt u de analyse van de Nationale ombudsman dat veel ouderen in een financieel kwetsbare positie onnodig onder het sociaal minimum leven omdat wetten en regels te ingewikkeld zijn, de afstand tot de overheid te groot is en er vaak een gebrek aan vertrouwen in de overheid is?1
Ik deel de analyse van de Nationale ombudsman in grote lijnen. Ik vind ook dat het beter moet en zie de analyse van de Nationale ombudsman als aansporing daarmee door te gaan.
Deelt u de mening dat het niet zo zou moeten zijn dat financieel kwetsbare ouderen geen gebruik maken van inkomensvoorzieningen omdat de overheid het initiatief bij henzelf neerlegt? Deelt u tevens onze mening dat dit des te onwenselijker is doordat de informatievoorziening vaak ook nog eens alleen via internet te vinden is en veel formulieren van de overheid online moeten worden ingevuld?
Het is onwenselijk dat er financieel kwetsbare ouders zijn die geen gebruik maken van inkomensvoorzieningen doordat zij dit zelf – al dan niet online – moeten aanvragen. Digitaal een aanvraag invullen kan makkelijk zijn, maar dit geldt niet voor iedereen. Ik vind dat het huidige beleid beter moet. Daarom maakt het tegengaan van niet-gebruik deel uit van de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden, die ik in mijn brief aan uw Kamer van 12 juli jongstleden uiteen heb gezet (Kamerstuk 24 525, nr. 643). In deze aanpak van geldzorgen, armoede en schulden benoem ik de benodigde inzet voor een meer proactieve overheid: betere communicatie over maatregelen, het beter benutten van digitale hulpmiddelen en het versterken van kennis bij professionals en vrijwilligers.
Hebt u inzicht in het aantal en/of aandeel mensen dat de Algemene ouderdomswet (AOW-)gerechtigde leeftijd bereikt en geen of onvoldoende aanspraak maakt op inkomensvoorzieningen waar zij wél recht op hebben? Zo ja, kunt u ook aangeven hoeveel niet-gebruikers van deze voorzieningen zich in een financieel kwetsbare situatie bevinden?
Ik heb hier geen volledig inzicht in, omdat het ook gaat om voorzieningen die niet specifiek voor ouderen gelden, maar waarop ouderen wel een beroep kunnen doen. Denk daarbij aan fiscale instrumenten, bijzondere bijstand, toeslagen en kwijtscheldingsregelingen.
Een indicator is het niet-gebruik van de Aanvullende Inkomensvoorziening voor Ouderen (AIO). In 2021 heeft het CBS met de SVB en het Ministerie van SZW onderzoek gedaan naar het niet-gebruik van de AIO. Daaruit kwam naar voren dat in het peiljaar circa 20.000 huishoudens potentieel recht op AIO hadden, maar daar geen gebruik van maakten. Dat stemt overeen met een potentieel niet-gebruik van ongeveer 30%. Het gaat daarbij nadrukkelijk om potentieel recht en niet-gebruik, omdat het ook met alle informatie die het CBS heeft, niet eenduidig vast te stellen is of in alle gevallen ook daadwerkelijk sprake is van een recht op AIO. Dat blijkt erg moeilijk, omdat sommige benodigde gegevens niet voor handen zijn en andere gegevens vaak voor andere doelen verzameld zijn en daardoor net iets anders zijn dan waarop de AIO van toepassing is. Het gaat met andere woorden om een benadering.
Omdat het om de AIO gaat, mag ervanuit gegaan worden dat het hierbij om kwetsbare ouderen gaat. De AIO is immers een bijstandsvoorziening die juist bedoeld is voor ouderen die zelf onvoldoende middelen hebben om in een inkomen boven het sociaal minimum te voorzien.
Onlangs is de motie Palland2 overgenomen om gegevensuitwisseling te verbeteren tussen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)/Belastingdienst met als doel meer ouderen te bereiken met de voor hen bedoelde inkomensondersteuningsmaatregelen, wanneer denkt het kabinet dit te kunnen realiseren en welke aanvullende maatregelen ziet het kabinet om te monitoren welke ouderen in financieel kwetsbare positie nog geen gebruik maken van inkomensvoorziening en hoe dat te verhelpen?
Ik heb deze motie in uitvoering genomen. Ik verwacht dat SVB en UWV nog dit jaar met de pilot voor gegevensuitwisseling kunnen beginnen. Als het gaat om monitoring zullen deze uitkomsten ook een nieuw beeld geven over niet-gebruik van de AIO. Ondertussen blijft het belangrijk dat voortdurend wordt gewerkt aan verbetering van de bestaande uitvoeringsprocessen. Denk bijvoorbeeld aan verduidelijking van brieven, vereenvoudiging van aanvragen, betere samenwerking tussen organisaties en verbetering van aanvraagprocedures, maar ook aan andere pilots als telefonische ondersteuning bij het indienen van een aanvraag of het telefonisch benaderen van mensen die niet op brieven hebben gereageerd. Wat dat betreft, is het tegengaan van niet-gebruik een continu aandachtspunt, zet de SVB daar ook voortdurend op in en wordt de Kamer daar ook over geïnformeerd in de rapportages over de Stand van de uitvoering in de sociale zekerheid.
Op welke wijze worden mensen op het moment dat zij recht krijgen op AOW proactief geïnformeerd over alle nieuwe regels, rechten en plichten waar zij mee te maken krijgen? Ziet u hier zelf mogelijkheden om deze informatievoorziening vanuit de overheid te verbeteren?
Wie met pensioen gaat, heeft eigenlijk zonder uitzondering te maken met een grote levensgebeurtenis. Ik heb dat ook in mijn brief over de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden aangegeven. Het is een gebeurtenis die niet standaard voor iedereen hetzelfde is, waarin je met verschillende overheidsorganisaties te maken krijgt, die op verschillende manieren doorwerkt op je inkomenspositie, rechten en plichten en waarvoor je ook het nodige zelf moet regelen. Op de website van de rijksoverheid staat een checklist die daar inzicht in geeft: Met pensioen: wat moet ik regelen? | Rijksoverheid.nl.
Bij pensionering kan men te maken krijgen met UWV of gemeente die de eventuele werknemersverzekering en/of uitkering moet beëindigen, met de gemeentelijke overheid die wijst op voorzieningen voor ouderen in de gemeente, met pensioenfondsen, banken en pensioenverzekeraars voor het tweede of derde pijlerpensioen, met de Belastingdienst en Toeslagen bij veranderingen in inkomen en vermogen en niet in de laatste plaats met de Sociale Verzekeringsbank die al maanden voor de AOW-datum begint met het informeren van desbetreffende burgers om te bevorderen dat ze tijdig een AOW-aanvraag indienen en waar dat aan de orde kan zijn ook een AIO-aanvraag. Daarbij wijst de SVB ook op andere inkomensvoorzieningen als toeslagen en gemeentelijke voorzieningen. Brieven zijn daarbij het belangrijkste communicatiemiddel, aangevuld met uiteenlopende initiatieven als internetcommunicatie, voorlichtingsbijeenkomsten, informatie via de lokale media, verspreiding van folders, telefonische contacten en huisbezoeken, al dan niet in samenwerking met verschillende intermediairs. De Nationale ombudsman heeft in zijn onderzoek verschillende voorbeelden beschreven.
Met nader onderzoek naar pensionering als levensgebeurtenis ben ik op zoek naar mogelijkheden om deze gebeurtenis en de vele veranderingen die dat met zich meebrengt voor financiële voorzieningen voor mensen te versimpelen. Ook de bij vraag 4 genoemde pilot over de AIO draagt bij aan een verdere verbetering van het gericht en proactief kunnen benaderen van ouderen die daar mogelijk recht op hebben.
Op welke wijze bent u bereid uitvoering te geven aan de aanbeveling van de Nationale ombudsman om voor eenvoudige mondelinge en visuele communicatie en een laagdrempelige toegang tot informatie en deskundigheid voor ouderen te zorgen? Op welke wijze kan de overheid zich hierbij specifiek ook beter richten op ouderen die de Nederlandse taal niet of niet goed beheersen?
Deze aanbevelingen van de Nationale ombudsman zijn in lijn met de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden die ik in mijn brief aan uw Kamer van 12 juli jongstleden uiteen heb gezet (kenmerk: 2022Z14985). Het gaat hier onder meer om proactieve dienstverlening en de inzet van intermediairs. Ik zie dat de Nationale ombudsman daar in de praktijk ook verschillende voorbeelden heeft aangetroffen. De Nationale ombudsman heeft bovengenoemde aanbevelingen gericht aan de uitvoeringsdiensten en gemeenten. Ik vind dat daar ook de uitvoeringsexpertise ligt en begrijp dus goed dat de Nationale ombudsman deze aanbevelingen juist aan hen heeft gericht. In mijn reactie op het rapport van de Nationale ombudsman heb ik ook aangeven dat de uitvoeringsorganisaties en gemeenten daarop hebben ingezet. Ik kan dit vooral ondersteunen door het in mijn contacten met gemeenten en uitvoeringsorganisaties onder de aandacht te blijven brengen.
Bent u bereid in kaart te (laten) brengen welke intermediairs zich inzetten voor ouderen in een financieel kwetsbare positie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van de ombudsman voor het bieden van meer hulp aan ouderen op meer plaatsen bij het aanvragen van inkomensondersteuning, bijvoorbeeld via een speciaal loket in het gemeentehuis, buurtcentrum of bibliotheek (zoals onlangs ook de Minister president in de praktijk heeft gezien op uitnodiging van Kamerlid Inge van Dijk)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Nationale ombudsman om een samenwerkingsverband op te bouwen met alle intermediairs, die financieel kwetsbare ouderen ondersteunen? Bent u bereid hier werk van te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Nationale ombudsman om automatisch inkomensvoorzieningen toe te kennen als er geen verplichtingen zijn verbonden aan de voorzieningen? Bent u bereid in kaart te brengen voor welke inkomensvoorzieningen dat kan gelden en daarbij te kijken hoe het mogelijk gemaakt kan worden deze automatisch toe te kennen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de gedachte achter de aanbeveling heel goed, maar wil hier wel aandacht vragen voor de complexiteit die er in de praktijk achter schuil gaat. Aan veel inkomensvoorzieningen zijn verplichtingen verbonden en voor veel inkomensvoorzieningen is ook informatie van betrokkenen zelf nodig. Dan is er een aanvraag nodig waarmee aanvrager aangeeft de voorziening te willen ontvangen, zich committeert aan de verplichtingen, de juiste gegevens aanlevert, de juistheid en volledigheid van reeds bekende gegevens controleert en wijzigingen op tijd doorgeeft. Automatische toekenning betekent ook dat mensen ongevraagd bedragen zouden krijgen uitgekeerd, waarvan het kan zijn dat het voor de ontvanger niet duidelijk is op grond waarvan dat is en wat er zou moeten gebeuren als daarin iets niet goed zou zijn gegaan. Desondanks wil ik blijven zoeken naar mogelijkheden om aanvragen te vereenvoudigen of automatisch te kunnen toekennen.
Soms is het wel mogelijk om een voorziening automatisch toe te kennen en dan gebeurt het ook. Recentelijk was dat het geval bij de energietoeslag, die gemeenten ambtshalve aan onder anderen bijstandsgerechtigden (inclusief AIO) kunnen toekennen.
Bij elke nieuwe regeling wordt getoetst welke administratieve lasten deze voor burgers met zich meebrengt en of die wel noodzakelijk zijn. Daarbij gaat het ook over de wijze waarop een aanvraag kan worden ingediend. Voor toekomstige (wijzigingen in) financiële regelingen wordt de optie van automatische toekenning langs deze weg meegenomen.
Uitsluiting studenten energietoeslag is onrechtmatig |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending over uitsluiting studenten energietoeslag is onrechtmatig?1
Ja.
Vindt u het ook schrijnend om te zien dat studenten, door de hoge energieprijzen, nauwelijks meer rond kunnen komen?
Ja, afhankelijk van hun woon- en gezinssituatie kunnen ook studenten te maken krijgen met ernstige financiële gevolgen van een hoge energierekening.
Kunt u aangeven welke steden de energietoeslag wel aan studenten uit keren?
Een uitputtende lijst van gemeenten die de landelijke richtlijnen op dit punt niet volgen, kan ik niet geven. Wel is mij bekend dat de gemeenten Delft, Zwolle en Apeldoorn beleid hebben geformuleerd op grond waarvan uitwonende studenten onder voorwaarden recht hebben op een eenmalige energietoeslag. Recent hebben ook Den Haag, Almere en Middelburg hun beleid op dit punt aangepast.
Vindt het ook onrechtvaardig dat woonvormen die door studenten worden gebruikt ook door niet-studenten worden gebruikt, die wel aanspraak kunnen maken op de energietoeslag?
Het kan gebeuren dat individuele studenten in de ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen. En ook studenten moeten in deze gevallen worden geholpen. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter heb ik, in overleg met de VNG en gemeenten, meer richting gegeven aan hoe gemeenten kunnen omgegaan met deze individuele gevallen.
Ter bevordering van een uniforme uitvoering van de eenmalige energietoeslag zijn gemeenten via de landelijke richtlijnen geadviseerd studenten als categorie uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag. Daarvoor bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten. Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. Daarom acht ik voor deze doelgroep de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben.
De energietoeslag is een crisismaatregel, om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen in zeer ernstige problemen komen. De doelgroep is daarom ook gelijk aan die de gemeente stelt voor het reguliere armoedebeleid. Bij de totstandkoming van de energietoeslag moest een evenwicht worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling. Daarbij beoogt de energietoeslag geen koopkrachtreparatie, maar is het echt om de ergste nood te lenigen. Het brede pakket van 2023 heeft wel als doel de koopkracht te herstellen, ook die van studenten.
Hoe beoordeelt u het feit dat juristen aangeven dat het uitsluiten van studenten onrechtmatig is?
In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat er naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden bestaat om studenten als groep uit te zonderen van de energietoeslag.
Kunt u aangeven welke «gerechtvaardigde grond» er is om studenten, ouder dan 21 jaar, uit te sluiten van de energietoeslag?
Er bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden om studenten als groep uit te sluiten van de energietoeslag. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten. Vanwege deze diversiteit in woonsituatie, en daarmee ook de energiekosten, acht ik voor deze doelgroep de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben.
Bent u het eens dat het feit dat het uitsluiten van studenten niet in het wetsvoorstel, maar wel in de bijgevoegde richtlijn staat, geen afdoende verklaring is om studenten, die hierdoor expliciet van de energietoeslag worden uitgesloten, uit te sluiten?
Studenten komen als groep niet in aanmerking voor de categoriale bijzondere bijstand. Bij het antwoord op vraag 4, 5 en 6 heb ik aangegeven waarom ik dat gerechtvaardigd vind. Individuele studenten die in problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen kunnen via de individuele bijzondere bijstand een tegemoetkoming vragen.
Kunt u tevens aangeven dat voor huishoudens met een laag inkomen de energietoeslag wel via een algemene uitkering verloopt maar bij studenten wordt verwezen naar individuele bijzondere bijstand? Vindt u het gerechtvaardigd dat hier onderscheid wordt gemaakt terwijl zij beiden hetzelfde probleem van hoge energieprijzen ervaren?
De situatie van studenten is als groep te divers om ze in aanmerking te laten komen voor de energietoeslag. Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven wat de kosten zouden zijn om uitwonende studenten, ouder dan 21 jaar, een energietoeslag uit te keren?
Uitbreiding van de doelgroep met uitwonende, volwassen studenten leidt naar verwachting tot maximaal ruim 150 duizend extra huishoudens met recht op de toelage. Afhankelijk van de uitwerking en uitgaande van een eenmalige energietoeslag van 1.300 euro kan dit ruim 200 miljoen euro kosten aan uitkeringslasten en uitvoeringskosten.
Het betreft hier een schatting. De financiële tegemoetkoming wordt, conform het feit dat het hier bijzondere bijstand betreft, alleen gegeven aan studenten met een inkomen tot een bepaalde grens, veelal 120% van het sociaal minimum. Bij het bepalen van dit inkomen telt niet alleen de maximale leencapaciteit mee, maar ook bijvoorbeeld inkomen uit werk. Uit verschillende bronnen blijkt dat studenten gemiddeld ongeveer 400 a 500 euro bijverdienen. Daarnaast krijgen studenten vaak een financiële bijdrage van hun ouders.2 Hoeveel studenten daarmee uiteindelijk onder de inkomensgrens blijven is niet bekend.
Hebben gemeenten voldoende financiële ruimte om de energietoeslag te betalen uit de bijzondere bijstand of heeft dit, negatieve, gevolgen voor andere uitgaven van gemeenten?
Bij de bepaling van de hoogte van het budget dat aan gemeenten ter beschikking is gesteld voor de uitvoering van de eenmalige energietoeslag, is niet voorzien in verstrekking van een eenmalige energietoeslag aan studentenhuishoudens. Als een gemeente meer kosten maakt dan het aan de gemeente toegekende budget, bijvoorbeeld door verstrekking van categoriale bijzondere bijstand aan een ruimere doelgroep, dan dient de gemeente dit tekort zelf bij te passen.
Zoals aangegeven, kunnen studenten die in de financiële problemen komen door de energierekening aanspraak maken op de individuele bijzondere bijstand. Voor deze gevallen heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen gaat het kabinet nog in overleg met gemeenten.3
Bent u het eens dat verwijzen naar de individuele bijzondere bijstand allereerst niet passend is, vanwege het feit dat de gestegen energieprijzen voor iedereen geldt, maar bovendien ook praktisch niet werkt omdat gemeenten daarvoor onvoldoende financiële middelen hebben?
In het algemeen geldt dat de energietoeslag een crisismaatregel betreft om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen in zeer ernstige problemen komen. De doelgroep is daarom ook gelijk aan die de gemeente stelt voor het reguliere armoedebeleid. Bij de totstandkoming van de energietoeslag moest een evenwicht worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling. Daarbij beoogt de energietoeslag geen koopkrachtreparatie, maar is het echt om de ergste nood te lenigen. Het brede pakket van 2023 heeft wel als doel de koopkracht te herstellen, ook die van studenten.
Voor studenten die een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen gaat het kabinet nog in overleg met gemeenten.4
Bent u bereid met gemeenten in gesprek te gaan over waar de knelpunten liggen om deze toeslag ook aan studenten uit te keren?
Ik ben continu in gesprek met de VNG en verschillende gemeenten. Ik waardeer de constructieve houding van gemeenten in deze gesprekken. Voor studenten die een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten. Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Bent u bijvoorbeeld bereid om bij de verdeelsystematiek van de bijzondere bijstand rekening te houden met studentensteden?
Voor studenten die een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten.5 Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Gaat u er zorg voor dragen dat studenten wel de energietoeslag, via een algemene regeling, kunnen ontvangen?
Nee. Studenten komen als groep niet in aanmerking voor de categoriale bijzondere bijstand. In de antwoorden op uw eerdere vragen heb ik aangegeven waarom ik dat gerechtvaardigd vind.
Bent u om die reden bereid om de wet aan te passen zodat studenten wel recht hebben op de energietoeslag of eventueel te kijken of de energietoeslag op een andere manier, bijvoorbeeld via Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), te verstrekken?
Omdat in de wet geen groepen worden uitgesloten van het recht op een eenmalige energietoeslag, ook studenten niet, is een wetswijziging niet aan de orde. Wel heb ik ter bevordering van een uniforme uitvoering van de eenmalige energietoeslag gemeenten via de landelijke richtlijnen geadviseerd studenten als categorie uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag.
De energietoeslag als zodanig past niet in de bestaande systemen van DUO. Het uitvoeren van de energietoeslag door DUO vergt het opzetten van nieuwe processen en systemen, en is daarmee op korte termijn niet mogelijk. Om dit op langere termijn mogelijk maken, zou flink moeten worden geprioriteerd waarbij andere grote opdrachten, zoals de herinvoering van de basisbeurs, in het gedrang komen.
Een andere mogelijkheid, namelijk het verhogen van studiefinancieringsbedragen, vergt een wetswijziging, die niet op korte termijn noch met terugwerkende kracht kan geschieden. Voor studiefinanciering in het hoger onderwijs bestaat de basisbeurs tot de herinvoering daarvan niet en de beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel dat de herinvoering regelt is 1 september 2023. Daarnaast is relevant dat DUO de basisbeurs in het mbo voornamelijk in prestatiebeurzen (mbo 1 en 2 uitgezonderd) verstrekt. Dat zijn in principe leningen totdat men (tijdig) afstudeert. Wetswijzigingen met terugwerkende kracht zijn alleen mogelijk voor maatregelen die louter begunstigend zijn, en het verhogen van prestatiebeurzen is dat strikt genomen niet. Daarnaast weet DUO tot de herinvoering van de basisbeurs niet of een ho-student uit- of thuiswonend is. Die informatie is pas na herinvoering van de basisbeurs weer beschikbaar voor DUO als de student studiefinanciering heeft aangevraagd.
Als onderdeel van de koopkrachtbesluitvorming dit jaar heeft het kabinet wel aangekondigd om de basisbeursbedragen voor uitwonende studenten in het collegejaar 23/24 te verhogen met 165 euro om tegemoet te komen aan stijgende prijzen. Deze regeling wordt uitgevoerd door DUO.
Het aanblijvende gebrek aan voortgang bij de unaniem aangenomen motie aanpak AOW-hiaat. |
|
Hilde Palland (CDA), Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Herinnert u zich nog de initiatiefnota van de leden Van Kent en Palland over de reparatie van het Algemene Ouderdomswet (AOW)-arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV)-hiaat en het financiële onrecht dat deze nota aankaart?1
Ja. Naar aanleiding van deze initiatiefnota is door de vorige Minister van SZW, op 1 februari 2021 een brief aan uw Kamer gezonden, waarin werd ingegaan op deze problematiek en de dilemma’s die hier mee samenhangen. Deze brief laat zien dat het, gelet op deze dillema’s, gaat om een complexe problematiek2.
Herinnert u zich daarbij ook nog de unaniem aangenomen motie van de leden Peters en Leijten die de regering verzoekt een compensatieregeling inclusief dekking uit te werken voor zelfstandigen die al ziek waren voor de verhoging van de AOW-leeftijd en geen toegang hebben tot de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW?2
Ja. Naar aanleiding van de motie is gezocht naar mogelijkheden om voor de betreffende groep en gelet op de geschetste dilemma’s te komen tot een zo goed mogelijke oplossing. Hierbij ben ik uitgekomen op een verlenging van de Overbruggingsuitkering (OBR) met 2 jaar. Zie voor verdere toelichting de Kamerbrief met de kabinetsreactie op de moties die tezamen met deze antwoorden naar uw Kamer is verstuurd.
Bent u bekend met het feit dat bovengenoemde motie betrekking heeft op een groep die duidelijk in kaart is gebracht?
Ja, de potentiële doelgroep waar deze motie op ziet zijn mensen met een private arbeidsongeschiktheidsuitkering die al voor 2013 is ingegaan en die na 2023 de leeftijd van 65 jaar bereiken. In de brief met de kabinetsreactie op de moties van de leden Peters en Leijten worden de kenmerken van deze groep verder beschreven. Deze is tegelijk met deze beantwoording naar uw Kamer gestuurd.
Bent u op de hoogte van de (mondelinge) toezegging, in lijn met bovenstaande motie, van uw voorganger, Wouter Koolmees, om de uitvoering van deze motie met spoed aan te pakken en hierbij ten minste de initiatiefnemers van de nota te betrekken en op de hoogte te houden?
Ja. Het bleek echter niet eenvoudig om tot een voorstel te komen dat recht doet aan de situatie en tevens binnen de bestaande kaders geldig en uitvoerbaar is. Er zijn veel inspanningen geleverd om de burger recht te doen en aan elke invalshoek tegemoet te komen. In de brief met de kabinetsreactie op de moties van de leden Peters en Leijten wordt op deze afwegingen uitvoerig ingegaan.
Bent u bekend met het vragenuurtje van dinsdag 19 april 2022 dat plaatsvond omdat u eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp veel te laat heeft beantwoord? Herinnert u zich uw eigen uitspraak hier dat u hoopte «in mei» te komen met een brief hierover?
Ja, die herinner ik mij. Ik betreur de ontstane vertraging. Ik wil benadrukken dat het essentieel is dat de best mogelijke oplossing voor dit probleem gevonden wordt en dat heeft helaas te veel tijd gekost.
Realiseert u zich dat we nu zo’n twee maanden verder zijn sinds uw bovengenoemde uitspraak, zo’n 114 dagen sinds onze oorspronkelijke schriftelijke vragen over het gebrek aan voortgang en 248 dagen sinds de motie om dit op te lossen unaniem werd aangenomen, maar de initiatiefnemers nog steeds niet op de hoogte gesteld zijn van of betrokken zijn bij dit proces? Wanneer verwacht u dit te gaan doen? Wanneer verwacht u de beloofde compensatieregeling en dekking aan de Kamer te gaan voorleggen?
In de brief, eerder genoemd bij vraag 2, 3 en 4, wordt een oplossingsvoorstel uiteengezet. Dit betreft een verlenging van de OBR met 2 jaar. Hiermee geef ik gehoor aan de genoemde Kamermoties. Daarin wordt ook de eerder genoemde technische briefing aangeboden om de Kamer volledig en juist bij de oplossing van dit complexe probleem te betrekken.
Hoe worden mensen met dit AOW-AOV hiaat op de hoogte gehouden van de voortgang?
De groep mensen die al voor 2013 arbeidsongeschikt was en voor 1-1-2023 de leeftijd van 65 jaar bereikt, is in beeld bij de SVB en wordt per brief op de hoogte gehouden van hun mogelijk recht op de OBR. Dit zal in de twee aanvullende jaren ook het geval zijn. Verder zijn ook pensioenverzekeraars betrokken. Zij informeren hun klanten, ook over eventuele mogelijkheden.
Het bericht ‘Veel financieel kwetsbare ouderen maken geen gebruik van inkomensvoorzieningen’ van de Nationale Ombudsman |
|
Don Ceder (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Nationale ombudsman «Met te weinig genoegen nemen»1?
Ja, het rapport is mij op 16 juni jl. aangeboden, waarbij de Nationale ombudsman mij gevraagd heeft om binnen drie maanden op de conclusies uit het rapport te reageren. Een afschrift van deze reactie doe ik hierbij aan uw Kamer toekomen.
Hoe worden ouderen bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geïnformeerd door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en/of gemeenten over mogelijke aanvullende voorzieningen, naast Algemene Ouderdomswet (AOW)?
Enkele maanden voordat de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt, start de SVB met het bevorderen van AOW- en AIO-aanvragen door betrokkenen erop te wijzen om op tijd een AOW-uitkering en eventueel een AIO-uitkering aan te vragen. In de communicatie wijst de SVB ook op de mogelijke gevolgen van pensionering voor belastingen en toeslagen en wijst de SVB ook de mogelijkheden die gemeenten kunnen bieden.
Vanaf het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft men geen recht meer op werknemersverzekeringen (uitgezonderd Ziektewet). UWV heeft bij deze gebeurtenis de taak om deze verzekeringen en eventuele bijbehorende uitkeringen met ingang van de AOW-leeftijd te beëindigen. UWV heeft in de communicatie verder geen relatie met AOW-gerechtigden, maar beschikt als beheerder van de polisadministratie wel over inkomensgegevens die voor de SVB relevant zijn. Dat is de reden dat UWV betrokken is in een pilot met de SVB waarin wordt gewerkt aan een aanpak waarmee deze informatie gebruikt kan worden voor een pro-actieve benadering van mensen met mogelijk recht op AIO.
Vanaf de pensioengerechtigde leeftijd heeft men geen recht meer op gemeentelijke algemene bijstand. Vanaf die leeftijd wordt, indien men daarvoor in aanmerking komt, algemene bijstand in de vorm van Aanvullende Inkomensvoorziening voor Ouderen (AIO) door de SVB verleend. Dat is veelal in combinatie met een gedeeltelijke AOW. Gemeenten moeten de algemene bijstand dan beëindigen, wijzen betrokkenen op de informatie van de SVB en werken daarvoor ook samen met de SVB. Daarnaast houden gemeenten wel de verantwoordelijkheid voor zaken als bijzondere bijstand (incl. zorgverzekering), kwijtschelding gemeentelijke lasten en een seniorenpas. Daarover blijven zij ook na de pensioengerechtigde leeftijd met hun burgers communiceren.
Bent u bereid om met gemeenten en landelijke uitvoeringsorganisaties in gesprek te gaan over de aanbeveling van de Nationale ombudsman om ouderen (herhaaldelijk) pro actief te benaderen aangaande mogelijke inkomensregelingen?
Zoals ik in mijn reactie op het rapport van de Nationale ombudsman aangeef, zijn gemeenten en landelijke uitvoeringsorganisaties op verschillende manieren aan de slag met een proactieve benadering.
Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat eenvoudigere aanvraagprocedures kunnen leiden tot een lager niet-gebruik van inkomensregelingen?
Ik deel deze opvatting. De uitvoeringsorganisaties gaan bijvoorbeeld werken met vooringevulde aanvraagformulieren en gaan meer ondersteuningsmogelijkheden bij de aanvraag bieden.
Hoe beoordeelt u het huidige beleid aangaande het bereiken van ouderen voor het voorkomen van niet-gebruik van inkomensvoorzieningen?
Ik vind het belangrijk dat mensen de inkomensvoorzieningen krijgen waar ze recht op hebben. Dat is belangrijk om armoede te voorkomen en te bestrijden en dat geldt niet alleen voor ouderen. Het tegengaan van niet-gebruik heeft mijn prioriteit en maakt deel uit van de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden, die ik in mijn brief aan uw Kamer van 12 juli jongstleden uiteen heb gezet (Kamerstuk 24 515, nr. 643). In deze aanpak komen de elementen terug die de Nationale ombudsman benoemt als het gaat om communicatie, het investeren in intermediairs, het benutten van contacten uit de omgeving van betrokkenen en om het inzetten op een meer proactieve overheid met betrekking tot gegevensuitwisseling. Daarbij ben ik met het onderzoek naar pensionering als levensgebeurtenis op zoek naar mogelijkheden om het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en de vele veranderingen die dit met zich meebrengt voor mensen te versimpelen.
Hoe denkt u over de aanbeveling van de Nationale ombudsman om aan de hand van beschikbare data of door gegevensuitwisseling tussen overheidsinstanties aanvraagprocedures te vereenvoudigen?
Ik ben het eens met de Nationale ombudsman dat het streven moet zijn met beschikbare data of door gegevensuitwisseling de aanvraagprocedures te vereenvoudigen. Dan gaat het bijvoorbeeld om de vooringevulde aanvraagformulieren en het proactief tegengaan van niet-gebruik.
Waar de Nationale ombudsman aanbeveelt om inkomensvoorzieningen waaraan geen verplichtingen verbonden zijn, automatisch toe te kennen, gebeurt dat in de praktijk soms al. Denk bijvoorbeeld aan de energietoeslag die gemeenten ambtshalve toekennen aan bijstandsgerechtigden inclusief AIO. Maar vaak is zoiets niet goed mogelijk, omdat er toch verplichtingen aan de inkomensvoorziening verbonden zijn, veel informatie – ook van de betrokkene zelf – nodig is en daarbij de inrichting van de gegevensuitwisseling waarop beslissingen moeten worden gebaseerd zelf ook omvangrijk en complex zou worden. Mede daarom kom ik in de bovengenoemde «Aanpak van geldzorgen, armoede en schulden» tot een variant die hier wel bij aansluit, maar flexibeler en minder ingrijpend is. Dat is het bieden van een juridische basis voor gegevensuitwisseling die een pro-actieve dienstverlening van overheidsinstellingen ondersteunt om mensen gerichter te benaderen, te informeren en zo nodig te helpen met de aanvraag, met waarborgen voor de bescherming van privacy. Maar we blijven bezien hoe we – voor zover mogelijk – een aanvraag kunnen vereenvoudigen of automatisch kunnen toekennen.
Het bericht 'Uitsluiting studenten energietoeslag is onrechtmatig, zeggen juristen' |
|
Jeanet van der Laan (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Uitsluiting studenten energietoeslag is onrechtmatig, zeggen juristen»?1
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat «student zijn» een gerechtvaardigde grond is om deze groep uit te sluiten van de energietoeslag via de categoriale bijzondere bijstand, ook al is dit opgenomen in een richtlijn en niet in de wet?
In het wetsvoorstel zelf worden inderdaad geen groepen uitgesloten van het recht op een eenmalige energietoeslag, ook studenten niet. Wel heb ik ter bevordering van een uniforme uitvoering van de eenmalige energietoeslag gemeenten via de landelijke richtlijnen geadviseerd studenten als categorie uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag. Daarvoor bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten. Vanwege deze diversiteit in woonsituatie acht ik voor deze doelgroep de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben.
Overigens geldt er voor jongeren tot 21 jaar een wettelijke onderhoudsplicht voor de ouders.
Bestaat er een risico dat gemeenten beroepszaken zullen verliezen omdat zij de richtlijn vanuit het ministerie naleven?
Zoals ik in het vorige antwoord heb toegelicht, bestaat er naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden om studenten uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag. Gemeenten beschikken over beleidsvrijheid bij het toekennen van de energietoeslag.
Het gelijkheidsbeginsel brengt met zich dat een gemeente bij de vormgeving van het beleid bij de eenmalige energietoeslag en bij de uitvoering ervan moet waarborgen dat mensen in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Indien een betrokkene beroep instelt tegen een individueel besluit tot afwijzing van de eenmalige energietoeslag, zal de rechter onder andere toetsen of het besluit leidt tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
Erkent u dat studenten, net als andere burgers, te maken kunnen krijgen met een hogere energierekening?
Afhankelijk van hun woonsituatie kunnen ook studenten te maken krijgen met een hogere energierekening.
Hoeveel studenten hebben naar schatting te maken met een hogere energierekening en wat is hun gemiddelde toegenomen last?
Ik kan niet aangeven hoeveel studenten te maken hebben met een hogere energierekening. Ongeveer de helft van de studenten woont thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Ik heb geen beeld van het aantal uitwonende studenten dat een zelfstandige of gedeelde energierekening heeft en mogelijk een financieel probleem zou hebben als gevolg van de sterk gestegen energieprijzen. Duidelijk is wel dat de woonsituatie van studenten zeer divers is, ook voor wat betreft de energiekosten.
Op basis waarvan is de afweging gemaakt dat studenten vanwege hun diverse woonsituatie geen recht hebben op de categoriale bijzondere bijstand?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel studenten hebben reeds bij gemeenten een aanvraag voor bijzondere bijstand gedaan naar aanleiding van de hogere energielasten?
Het is mij niet bekend hoeveel studenten op het ogenblik een aanvraag voor individuele bijzondere bijstand hebben gedaan bij hun gemeente in verband met de sterk gestegen energieprijzen.
In hoeverre is het aannemelijk dat studenten in aanmerking komen voor individuele bijzondere bijstand, rekening houdend met de voorwaarden die hieraan verbonden zijn?
De verlening van bijzondere bijstand is zowel financieel als beleidsmatig gedecentraliseerd aan de gemeenten. Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand zijn de gemeenten gehouden aan de wettelijke kaders van de Participatiewet. Eén van die kaders betreft de in artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet opgenomen regel dat geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel geacht wordt voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
Bijzondere bijstand wordt verleend op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet.
Bij een aanvraag wordt allereerst getoetst of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, of die kosten in dat geval noodzakelijk zijn en of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De voorwaarden voor het recht op individuele bijzondere bijstand verschillen per gemeente. Dit geldt ook voor de individuele bijzondere bijstand in verband met de sterk gestegen energieprijzen. Binnen een gemeente gelden er in beginsel voor studenten geen andere voorwaarden voor het recht op bijzondere bijstand dan voor andere burgers.
Als het college van burgemeester en wethouders bovengenoemde vragen bevestigend beantwoordt, toetst het college of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Bij het bepalen van het inkomen voor studenten moet het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 in aanmerking worden genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag voor de kosten van levensonderhoud.2 Dat schrijft artikel 33, eerste lid, van de Participatiewet voor. Dit is namelijk een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet, omdat daarover redelijkerwijs kan worden beschikt. Het is vaste rechtspraak dat het niet-afsluiten van een rentedragende lening – met als gevolg daarvan een lagere draagkracht – niet kan worden afgewenteld op de bijstand.3 Dit betekent overigens niet dat een student gehouden is om maximaal te lenen bij DUO; het afzien van deze mogelijkheid levert de student echter geen hoger recht op bijstand op.
In hoeverre is naar studenten actief gecommuniceerd dat ook zij aanspraak kunnen maken op de individuele bijzondere bijstand?
Ik ga op korte termijn in overleg met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en gemeenten om te bezien in hoeverre de website van DUO benut kan worden om studenten te wijzen op de mogelijkheid van individuele bijzondere bijstand in verband met de sterk gestegen energieprijzen.
De voorwaarden voor het recht op individuele bijzondere bijstand verschillen per gemeente. Dit geldt ook voor de individuele bijzondere bijstand in verband met de sterk gestegen energieprijzen. De voorlichting zal niet dan ook niet anders dan algemeen kunnen zijn.
In hoeverre wordt er met verhuurders en studentenhuisvestingsorganisaties gesproken over het isoleren van woningen?
Vanuit het Rijk is er veelvuldig contact met verhuurders en studentenhuisvestingsorganisaties. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties zit regelmatig om tafel met Kences, de LSVb, UNL, stichting LOS, Nuffic, VH, de kennissteden, The Class Foundation en Vastgoed Belang. Met al deze partijen wordt het nieuwe Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting opgesteld dat in september aan uw Kamer zal worden aangeboden.
Ook duurzaamheid in combinatie met betaalbare studentenwoningen krijgt daarin een plek. In het reguliere overleg worden onderwerpen zoals duurzaamheid besproken en concreet opgepakt door degene die als verantwoordelijke wordt opgenomen in het landelijk actieplan. Zo is dit onderwerp niet alleen bij de verhuurders en studentenhuisvestingsorganisaties geadresseerd, maar hebben ook de gemeenten een verantwoordelijkheid waar het gaat over informatievoorziening met betrekking tot een duurzame studentenwoning.
Parallel hieraan lopen twee beleidstrajecten die invloed kunnen hebben op de isolatiestaat van studentenwoningen. Zo worden met woningcorporaties prestatieafspraken gemaakt over het uitfaseren van huurwoningen met slechte energielabels (E, F en G). Dit raakt ook zelfstandige studentenwoningen. Daarnaast wordt in het kader van de modernisering van het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woningen onderzocht of de isolatie van onzelfstandige studentenwoningen beter gestimuleerd kan worden door toevoeging van het energielabel.
Welke mogelijkheden ziet u om jongeren en studenten die te maken hebben met een hogere energierekening en hogere prijzen door inflatie te ondersteunen?
Het kabinet heeft aanvullende maatregelen omtrent de koopkracht en de stijgende energieprijzen voor dit jaar getroffen. In het bijzonder verlaagt het kabinet de btw op de energierekening per 1 juli 2022 van 21 naar 9 procent. Daarnaast heeft het kabinet eind vorig jaar de energiebelastingen verlaagd. Ook jongeren en studenten hebben profijt van deze maatregelen.
Bent u bereid om samen met de studentenorganisaties te bekijken hoe de voorlichting van studenten over de individuele bijzondere bijstand te verbeterd kan worden?
Ik ben met gemeenten in gesprek over de knelpunten die zij ervaren met de energietoeslag en de positie van studenten. Ik wil daarbij ook de signalen betrekken van gemeenten die aangeven een goed uitvoerbare werkwijze ten aanzien van studenten te hebben. Aan de hand van de uitkomsten zal ik bezien in hoeverre de communicatie naar studenten nog aangepast moet worden en welke rol studentenorganisaties daarbij kunnen vervullen.
Het bericht ‘Grote woorden winnen in politiek Maastricht van sympathie’ |
|
Hilde Palland (CDA), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote woorden winnen in politiek Maastricht van sympathie»1 en het feit dat er in de gemeenteraad Maastricht discussie is ontstaan over de uitspraak van de rechtbank Limburg d.d. 25/4/2022 inzake de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo-)regeling voor grensondernemers, welke regeling de gemeente Maastricht uitvoert/heeft uitgevoerd voor de groep grensondernemers?
Ja, ik ben bekend met het krantenbericht. Van hetgeen precies speelt binnen de gemeenteraad ben ik niet op de hoogte. Dat is voor de gemeente Maastricht.
Wat is uw reactie op de ontstane discussie in de gemeenteraad?
Als Minister laat ik mij niet uit over hetgeen in een gemeenteraad speelt. Dat is aan de gemeente zelf.
Klopt het dat er inmiddels hoger beroep is ingesteld? Kunt u aangeven wat de redenen daarvoor zijn? Heeft het ministerie zich daarbij gevoegd?
Ja, ik verwijs verder naar de brief die ik op 16 juni 2022 aan de Kamer hierover heb gestuurd. Ik breng nog onder de aandacht dat in twee rechtszaken hoger beroep is ingesteld. In één van de twee zaken is het niet de gemeente Maastricht maar de grensondernemer die het hoger beroep heeft ingesteld. Deze grensondernemer is door de rechtbank in het ongelijk gesteld. Het ministerie wil als belanghebbende partij deelnemen aan beide beroepszaken.
Acht u het proportioneel dat, om eventueel verduidelijking te krijgen omtrent het hybride karakter van de Tozo-regeling, de getroffen ondernemers (nog langer) moeten wachten?
Het is belangrijk voor iedereen, dat de CRvB duidelijkheid geeft over de kwestie die speelt in de twee rechtszaken. De CRvB zal zich in deze procedures uitspreken over de vraag of de vrijheid van vestiging eraan in de weg staat, dat bijstand voor levensonderhoud niet wordt verstrekt aan (bepaalde) personen die niet in Nederland wonen. Uit het in Nederland afgesproken systeem volgt in deze zaken, dat het hoger beroep de uitvoering van de gevolgen van de uitspraak van de Rechtbank opschort, omdat de Tozo is gebaseerd op de Participatiewet.
Zijn er andere mogelijkheden om verduidelijking te krijgen omtrent de duiding en eventuele gevolgen van het «hybride karakter» van de Tozo-regeling anders dan via een hoger beroep? Wordt die weg (ook) bewandeld?
Het is altijd mogelijk om (juridische) experts te raadplegen om verduidelijking proberen te verkrijgen over de duiding en eventuele gevolgen van het «hybride karakter» van de Tozo-regeling. Elke geraadpleegde expert kan daarbij vanuit een bepaalde (juridische en/of feitelijke) invalshoek een advies geven. Zo’n advies is niet altijd eenduidig omdat zaken verschillend kunnen worden gewogen. Daarom is het goed dat nu de hogere (bestuurs)rechter deze zaak op een onafhankelijke en onpartijdige wijze gaat beoordelen.
Klopt het dat de Europese Commissie eerder vragen heeft gesteld aan Nederland over de Tozo-regeling in relatie tot het principe van vrije vestiging en Nederland daar nog geen reactie op heeft gegeven? Zo ja, wanneer verwacht Nederland de vragen van de Europese Commissie te beantwoorden? Kunt u de reactie alsdan ook ter informatie met de Tweede Kamer delen?
Zoals Uw Kamer bekend is heeft de EK bij brief van 2 december 2020 gevraagd naar de reactie van de Europese Commissie op de beantwoording van de vraag of het niet-exporteren van de Tozo een belemmering is voor de vrijheid van vestiging. Mijn ambtsvoorganger heeft hier bij brief van 28 januari 2021 antwoord op gegeven. Uw Kamer heeft daar gelijktijdig een afschrift van ontvangen.
Bent u van plan om in de toekomst de grenswerkers mee te nemen in alle nieuwe (tijdelijke) regelingen en de regelingen te toetsen aan de grensregio toetsing?
In brede zin heeft het kabinet aandacht voor knelpunten in de grensregio’s. Recent heeft de Minister van BZK hier namens het kabinet een brief over geschreven aan uw Kamer2. Daaruit blijkt dat een gerichte aanpak van knelpunten van waarde kan zijn, bewustwording en toetsing van beleid aan de voorkant negatieve grenseffecten mogelijk kan voorkomen, en dat de aanpak van (grens)belemmeringen in grensregio’s verder ter hand zal worden genomen.
Nederland hanteert, net als andere EU-lidstaten, het territorialiteitsbeginsel. Dat betekent dat alleen mensen die rechtmatig in een bepaalde lidstaat woonachtig zijn aanspraak kunnen maken op sociale bijstand in die bepaalde lidstaat.
Het bericht dat de stagiair te vaak wordt ingezet als goedkope arbeidskracht |
|
Peter Kwint |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Interstedelijk Studenten Overleg: Stagiair wordt te vaak ingezet als goedkope arbeidskracht»?1
Stages zijn bedoeld om studenten kennis te laten maken met de beroepspraktijk en om hun professionele vaardigheden te ontwikkelen. Wanneer studenten stagewerkzaamheden verrichten die niet passen bij het stageniveau, omdat de werkzaamheden te makkelijk of te moeilijk zijn, kan een student een verkeerd beeld krijgen van de beroepspraktijk. Dat is onwenselijk.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat werkgevers stagiaires inzetten als onbetaald of slecht betaalde arbeidskrachten?
Een student die stage loopt heeft geen wettelijk recht op stagevergoeding. Werkgevers zijn niet verplicht om een stagevergoeding aan te bieden, al doet de meerderheid van de werkgevers dit wel. En dat juich ik toe. Ik zal daarom in gesprek gaan met het onderwijs- en werkveld om afspraken te maken zodat er gezorgd kan worden dat meer werkgevers een passende stagevergoeding bieden. Ook wil ik verkennen hoe de begeleiding van stagiairs verbeterd kan worden.
Wanneer een stagiair geen stagewerk maar regulier werk uitvoert, heeft de student recht op een arbeidsmarktovereenkomst, inclusief een (minimum-)loon.
De Nederlandse Arbeidsinspectie controleert of er sprake is van oneigenlijke inzet van stagiairs en kan een boete uitdelen aan een bedrijf als hier sprake van is. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik hier dieper op in.
Deelt u de mening dat stagemisbruik aangepakt dient te worden? Hoe gaat u er voor zorgdragen dat stagiaires niet als reguliere werknemer worden ingezet en een fatsoenlijke stagevergoeding en begeleiding krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een minimum stagevergoeding voor studenten nodig is, vooral nu studenten worden opgezadeld met steeds hogere kosten voor energie, collegegeld, boodschappen, studentenkamers en studieschuld?
Zoals aangegeven bij vraag 2 en 3, zijn werkgevers niet verplicht om een stagevergoeding te bieden. Ik begrijp dat studenten zich zorgen maken om de stijgende kosten. Ik zal daarom met het werkveld in gesprek gaan om afspraken te maken over het aanbieden van een passende stagevergoeding.
Bent u van plan om het vijfpuntenplan van het ISO over te nemen? Zo nee, wat gaat u dan toen tegen stagemisbruik? Bent u bereid in samenspraak met onderwijsinstellingen, studentenorganisaties, werkgevers en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te komen tot een gezamenlijke aanpak stagemisbruik?
Zoals ook aangeven in mijn beantwoording op de schriftelijke vragen van het lid van Baarle, wil ik graag met het onderwijs- en werkveld in gesprek om afspraken te maken over hoe (1) studenten beter voorgelicht kunnen worden over hun rechten als stagiair, (2) hoe stagiairs beter begeleid kunnen worden tijdens een stage en (3) om meer werkgevers bereid te krijgen om een passende stagevergoeding aan te bieden.
Welke rol ziet u voor de Nederlandse Arbeidsinspectie in het tegengaan van stagemisbruik?
Een stagiair mag niet ingezet worden voor werkzaamheden die een reguliere werknemer binnen de organisatie verricht. Voor regulier werk geldt dat het is gericht op het draaien van productie en het maken van omzet en niet op leren. Als een stagiair regulier werk verricht, dan heeft de stagiair recht op het daarbij behorende loon of in ieder geval op het wettelijk minimumloon. Bij een melding of vermoeden van onderbetaling mag de Nederlandse Arbeidsinspectie controleren of er in plaats van stage sprake is van reguliere arbeid en of daarbij onderbetaling aan de orde is. De Nederlandse Arbeidsinspectie kan een boete op leggen als daarvan sprake is.
Na registratie wordt beoordeeld of de melding leidt tot een onderzoek door de Arbeidsinspectie. Indien de Arbeidsinspectie na onderzoek constateert dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking en dat de stagiair derhalve recht heeft op het wettelijk minimumloon, kan de Arbeidsinspectie een boete opleggen aan de werkgever en eisen dat de werkgever het loon en/of vakantiebijslag nabetaalt. In 2021 heeft de Arbeidsinspectie circa 30 meldingen over stages in behandeling genomen die betrekking hadden op de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Arbeidstijdenwet en Arbowetgeving.
Bent u bereid om de stagevergoeding voor alle stagiaires aan de laten sluiten bij die van de rijksstagiairs en een voorziening te treffen voor ondernemers voor wie dit financieel niet haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om met het onderwijs- en werkveld in gesprek te gaan over het aanbieden van een stagevergoeding. Ik ben tevens van mening dat het aan de werkgevers is om een passende stagevergoeding aan stagiairs te bieden. Ik zie hier geen rol voor het kabinet om eventuele financiële knelpunten te dekken.
Wanneer gaat u beginnen met het periodiek informeren van de Kamer over stagetekorten in het mbo en hbo, zoals uw voorganger beloofde tijdens de behandeling van de begroting OCW 2022?
Momenteel wordt door een extern onderzoekbureau verkend hoe groot de stagetekorten op het hbo zijn. Het eerste meetmoment zal Q3 van 2022 zijn, omdat studenten doorgaans in september een stage starten. De resultaten van dit onderzoek zullen eind dit jaar gedeeld worden met de Kamer.
De stagetekorten op het mbo worden periodiek door SBB in kaart gebracht.
In hoeverre worden stagiaires van school geplukt om bij een werkgever aan de slag te gaan? Wat wordt er gedaan om deze zogenaamde groenpluk tegen te gaan?
Voor het hbo geldt dat er geen cijfers beschikbaar zijn over het aantal stagiairs dat vroegtijdig stopt met studenten om aan de slag te gaan bij een werkgever.
Uit een nadere uitvraag bij 40 RMC-regio’s, blijkt dat de meeste scholen en gemeenten geen of slechts in beperkte mate ervaren dat werkgevers jongeren actief stimuleren om vroegtijdig te stoppen met hun opleiding (groenpluk). Veel vaker kiezen jongeren er zelf voor om te gaan werken2. Scholen geven aan dat als groenpluk voorkomt, betreffende opleidingen in gesprek gaan met stagebedrijven om dit tegen te gaan. OCW heeft in 2020 met diverse landelijke partijen een intentieverklaring getekend om jongeren die ongediplomeerd aan het werk gaan alsnog tot een startkwalificatie te brengen3.
Het bericht ‘Wel minimum inkomen, uitgesloten van compensatie: de eindjes aan elkaar knopen is voor studenten nu wel heel lastig’ |
|
Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wel minimum inkomen, uitgesloten van compensatie: de eindjes aan elkaar knopen is voor studenten nu wel heel lastig»?1
Het kabinet herkent dat op dit moment verschillende zorgen samenkomen bij de nieuwe generatie. Dat is ook een van de redenen dat het kabinet de herinvoering van de basisbeurs gerechtvaardigd acht.
Voor studenten die op dit moment studeren en van wie de ouders geen bijdrage kunnen leveren door een laag inkomen, is de aanvullende beurs beschikbaar. De aanvullende beurs heeft de vorm van een prestatiebeurs en hoeft dus niet te worden terugbetaald na het behalen van een diploma. De bedragen die studenten aan studiefinanciering kunnen ontvangen worden ook jaarlijks geïndexeerd op basis van de CPI.
Opgemerkt zij ook dat het kabinet werkt aan de spoedige verhoging van het minimumloon, waarvan ook studenten met een laag inkomen zullen profiteren.
Deelt u de zorgen dat studenten nauwelijks meer rondkomen door de hoge huren, energiekosten en duurdere boodschappen?
Ik begrijp dat studenten – net als anderen in de samenleving – zich zorgen maken over de huidige inflatie en de gevolgen die dat heeft voor hun financiële positie. De voorgenomen herinvoering van de basisbeurs en verhoging van het minimumloon zullen daarin ruimte verschaffen.
Deelt u de mening dat huidige studenten door het leenstelsel, hoge inflatie, mogelijke stijging van de rente op studieschulden en grote stijging van het collegegeld in een financieel kwetsbare positie zitten?
Ik denk dat er zeker studenten zijn die in een lastige positie zitten, maar ik denk niet dat alle studenten financieel kwetsbaar zijn. Daarnaast denk ik niet dat het huidige studiefinancieringsstelsel de hoofdoorzaak is van die financiële kwetsbaarheid.
Op de korte termijn hebben studenten zorgen over de rente op de studielening. Hoewel op dit moment nog niet vast staat hoe hoog de rente wordt voor 2023, is het voorstelbaar dat deze boven de 0% uitkomt. Dat de rente zo lang 0% was, was een unicum. Het effect dat een rentestijging zal hebben op de financiële positie van de student is echter gering, omdat de student enkel naar draagkracht terugbetaalt. Als hij de rente niet kan betalen, dan betaalt hij deze dus ook niet.
Tot slot, de financiële toegankelijkheid van het onderwijs is een gedeelde verantwoordelijkheid van de overheid, de ouder en de student zelf. Hoewel studenten in het huidige stelsel geen basisbeurs krijgen, kunnen zijn lenen tegen zeer gunstige voorwaarden. Zo betalen zij terug naar draagkracht en als aan het einde van de looptijd nog een schuld openstaat, wordt deze kwijtgescholden. Studenten van wie de ouders geen bijdrage kunnen doen, kunnen een aanvullende beurs krijgen in de vorm van een prestatiebeurs.
Welke maatregelen gaat u treffen om de hoge huren van studentenkamers aan te pakken?
Op dit moment wordt het Landelijk actieplan studentenhuisvesting opgesteld. Het Rijk, gemeenten, hoger onderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en studenten slaan met dit actieplan de handen ineen om te komen met oplossingen om aan de toenemende vraag van studentenhuisvesting tegemoet te komen. Een belangrijk onderdeel van het Landelijk actieplan studentenhuisvesting is de betaalbaarheid van studentenwoningen. Alle samenwerkende partijen vinden het belangrijk dat voldoende woningen worden gebouwd en dat deze betaalbaar zijn voor studenten. Om tot goede richtlijnen voor betaalbare studentenhuisvesting te komen onderzoeken we verschillende aspecten die van invloed zijn op de woonlasten voor studenten. We gaan vervolgens met elkaar richtlijnen ontwikkelen om te komen tot betaalbare woningen voor studenten. In september zal het Landelijk actieplan studentenhuisvesting aan uw Kamer worden aangeboden.
Welke maatregelen gaat u nemen om de financiële positie van studenten te verbeteren?
Als het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs wordt aangenomen ontvangen alle studenten in het hoger onderwijs vanaf studiejaar 2023/2024 weer een basisbeurs. Wat daarnaast al staand beleid is – en behouden zal blijven – is dat de studiefinancieringsbedragen jaarlijks worden geïndexeerd op basis van de consumentenprijsindex. Dat betekent concreet dat de bedragen in de Wet studiefinanciering 2000, waaronder de nieuwe basisbeurs in het hoger onderwijs, per 1 januari 2024 geïndexeerd zullen worden op basis van de consumentenprijsindex van 2022. Ook wordt de komende jaren het minimumloon stapsgewijs met 7,5% verhoogd.
Bent u bereid om de rente op studieleningen te maximeren? Zo nee, waarom niet? Kunt u gedetailleerd uitleggen waarom dit wel of niet kan?
Om deze leningen uit te kunnen geven, wordt door de overheid ook geld aangetrokken op de kapitaalmarkt. Over deze leningen wordt rente betaald en die fluctueert. Daarom is de rente op de studielening ook gekoppeld aan de rente op de staatsobligatie, als de overheid geen rente betaalt doet de student dat ook niet. Als de rente gemaximeerd wordt, kost dat dus geld.
Bent u bereid om meer geld voor de eenmalige energietoeslag uit te trekken zodat gemeenten ook studenten kunnen compenseren? Zo nee, waarom niet?
Om de uitvoering zoveel mogelijk te uniformeren heeft de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen (APP) in samenspraak met de VNG een richtlijn opgesteld waar gemeenten gebruik van kunnen maken. In deze richtlijn wordt gemeenten geadviseerd om studenten de toeslag niet via de categoriale bijzondere bijstand toe te kennen. Daarmee is niet gezegd dat er geen nood onder studenten bestaat of dat deze nood niet serieus genomen wordt. De woonsituatie van studenten is echter heel divers ook voor wat betreft de energiekosten:
Vanwege deze diversiteit in woonsituatie is voor studenten is de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Studentenhuishoudens die in ernstige financiële nood dreigen te raken kunnen een aanvraag voor de individuele bijzondere bijstand indienen bij de gemeente die deze aanvraag zal toetsen aan het gemeentelijk beleid voor de energietoeslag en de voor de individuele bijzondere bijstand geldende regels. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben.
Bent u bereid meer geld vrij te maken voor de basisbeurs en compensatie van studenten? Zo nee, waarom niet?
In het coalitieakkoord is 1 miljard structureel vrijgemaakt voor de basisbeurs en 1 miljard voor de tegemoetkoming. Dat is veel geld en de structurele middelen voorzien ook voor langere tijd in een stevige inkomensverbetering voor studenten. Mede gelet op de andere uitdagingen waar het land voor staat, ziet het kabinet geen mogelijkheden om deze bedragen te vergroten.
Bent u bereid de huurtoeslag uit te breiden zodat ook studenten in onzelfstandige kamers aanspraak kunnen maken op huurtoeslag? Zo nee, waarom niet?
Het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige eenheden is momenteel uitvoeringstechnisch niet mogelijk. Onzelfstandige wooneenheden worden nu niet geregistreerd in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), waardoor het voor Toeslagen niet mogelijk is om deze aanvragen te controleren. Er vindt momenteel een verbetertraject Huurtoeslag plaats, waarbij ook aandacht is voor de verbetering van een aantal basisregistraties, maar dit is niet op korte termijn afgerond. Het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige eenheden, waaronder studentenkamers, kan pas worden overwogen als deze registratie op orde is.
In hoeverre heeft u zicht op de financiële positie van studenten? Kunt u uitgebreid toelichten in hoeverre studenten op dit moment in de financiële moeilijkheden zitten?
De financiële positie van studenten wordt periodiek gemonitord in het Nibud Studentenonderzoek. Ik heb uw Kamer onlangs geïnformeerd2 over de uitkomsten van de Nibud onderzoeken naar de financiële situatie van studenten uit het mbo, hbo en de universiteit. Uit de Nibud onderzoeken bleek dat studenten in 2021 beter rondkwamen dan in voorgaande jaren. Studenten hadden in 2021 iets hogere inkomsten en gaven minder geld uit.
Daarnaast worden de inkomsten en uitgaven van studenten jaarlijks gemonitord in de Studentenmonitor. Als daaruit blijkt dat studenten in financiële moeilijkheden komen, zal ik kijken welke maatregelen daarop genomen kunnen worden.
Bent u bereid om samen met studentenorganisaties een breder plan op te stellen om de financiële positie van studenten significant te verbeteren, zodat armoede en schulden onder studenten verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben altijd bereid om in gesprek te gaan met studenten. In de «Spreek je uit»-sessies doe ik dat ook al en spreek ik studenten over de dingen die hen bezighouden. Daarin gaat het bijvoorbeeld ook over de basisbeurs en de tegemoetkoming.
Het kabinet beziet op dit moment in bredere zin hoe we met de inflatie om moeten gaan en ook de positie van studenten is daar een onderdeel van. Daarnaast presenteert het kabinet binnenkort de «Aanpak geldzorgen, armoede en schulden». Daarin zullen verschillende maatregelen worden aangekondigd om schulden te voorkomen en mensen die in armoede leven te ondersteunen.
Het bericht ‘Weer minder mensen in de wettelijke schuldsanering’ van het CBS |
|
Hülya Kat (D66), Don Ceder (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de cijfers van het CBS met betrekking tot het aantal mensen in de wettelijke schuldsanering?1
Ja.
Wat is volgens u de oorzaak van de voortdurende daling van het aantal personen dat toegang heeft en krijgt tot een traject van wettelijk schuldsanering?
Aan de hand van de rapporten van de Nationale ombudsman, Raad voor Rechtsbijstand, Adviesbureau Berenschot en het visiedocument van de Rechtspraak2 hebben we geconstateerd dat bepaalde criteria waaraan de rechter een verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp) moet toetsen, in de praktijk te strikt uitpakken. Mijn ambtsvoorganger heeft bij Uw Kamer een wetsvoorstel ingediend waarbij die criteria worden versoepeld, zodat dit probleem wordt verholpen en er een betere aansluiting komt tussen het buitengerechtelijke schuldhulpverleningstraject en de Wsnp (Kamerstuk 35 915).
Wat is uw standpunt aangaande de dalende trend van het aantal personen in een wettelijk schuldsaneringstraject?
Het is niet de bedoeling dat mensen, die gebaat zijn bij een Wsnp-traject, in een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject blijven indien duidelijk is dat dit geen oplossing biedt voor de schuldenproblematiek. Deze personen moeten dan kunnen doorstromen naar de Wsnp. Het aantal personen die niet doorstromen naar de Wsnp maar die daar wel profijt bij zouden hebben, valt op basis van de gegevens niet exact te beschrijven.
Doorvoering van de versoepeling van de toelatingscriteria, zoals voorgesteld in het eerdergenoemde wetsvoorstel, acht ik daarom van groot belang om de mogelijke knelpunten ten aanzien van de toegang tot de Wsnp zoveel mogelijk weg te nemen.
Het kabinet wil overigens meer mensen schuldhulp bieden en problematische schulden sneller oplossen. Uw Kamer wordt binnenkort geïnformeerd door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over de maatregelen van de aanpak geldzorgen, armoede en schulden teneinde een bijdrage te leveren aan het zorgen voor bestaanszekerheid en perspectief voor mensen.
Bent u het eens dat een significante daling van het aantal personen in de wettelijke schuldsanering terwijl het aantal personen met problematische schulden niet significant is gedaald erop kan wijzen dat de drempel om toegang te krijgen tot wettelijke schuldsanering (te) hoog is? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te treden met gemeenten en andere belanghebbenden om deze cijfers van het CBS te bespreken en mogelijke obstakels voor toegang tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WNSP) te inventariseren en zo mogelijk weg te nemen?
Op 8 juni 2022 is de plenaire behandeling van het eerdergenoemde wetsvoorstel in uw Kamer aangevangen. In de aanloop naar die behandeling zijn verschillende amendementen ingediend, waaronder twee amendementen van de Kamerleden Kat, Ceder en Maatoug die beiden tot doel hebben om aanpassingen door te voeren in meer toelatingscriteria en op die manier de toegang tot de Wsnp verder te verruimen.3 Uw Kamer tijdens de genoemde plenaire behandeling ingestemd met mijn voorstel om met spoed advies in te winnen over de amendementen. We krijgen zo meer zicht op het effect van de wetswijzigingen die in de amendementen zijn voorgesteld en de vraag in hoeverre dit bijdraagt aan een daadwerkelijke verbetering in het aanpakken van problematische schulden. Ik zal advies vragen aan de partijen die in de praktijk betrokken zijn bij de buitenrechtelijke (ook wel minnelijke) schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering. Dit betreft ook expliciet gemeenten. Uw Kamer heeft het plenaire debat geschorst, in afwachting van de uitkomsten van deze adviesaanvragen. Het is mijn voornemen om uw Kamer in september 2022 te informeren over de uitkomsten hiervan.
Bent u van mening dat een schuldregeling waar een schone lei uit volgt in principe voor alle mensen met problematische schulden toegankelijk moet zijn?
Een van de amendementen waarop ik in het antwoord op vraag 5 doelde, ziet precies hierop. Zoals ik eerder heb opgemerkt, zal ik nu eerst met spoed advies inwinnen over onder meer dit amendement bij de partijen die in de praktijk betrokken zijn bij de buitenrechtelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering, waaronder gemeenten. Als ik uw Kamer in september 2022 informeer over de uitkomsten hiervan, zal ik uw Kamer ook antwoord kunnen geven op deze vraag.
Het artikel 'Toezichthouder onderzoekt meldingen torenhoge kosten schuldhulp' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder onderzoekt meldingen torenhoge kosten schuldhulp»?1
Ja.
Klopt het er bedrijven zijn die schuldbemiddeling tegen betaling verrichten, ondanks dat dit bij wet verboden is?
Helaas komt dit voor. Ik wil daarom het toezicht en de handhaving verbeteren. Ik heb u op 14 maart 2022, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, geïnformeerd over de stappen die we zetten.2
Klopt het dat er bedrijven zijn die dit verbod omzeilen door samen te werken met advocaten, bewindvoerders of curatoren? Zo ja, hoeveel van deze bedrijven zijn er actief?
We beschikken niet over statistieken over het omzeilen van het verbod op schuldbemiddeling. Uit het recente onderzoek «Aanbieders Schuldbemiddeling» komen als overtredingen naar voren, dat sommige mensen schuldbemiddeling aanbieden via een andere organisatie of persoon, bijvoorbeeld een advocaat, of zich onterecht profileren als bevoegde partij, bijvoorbeeld als een bewindvoerder.3
Jaarlijks wordt een aantal malafide aanbieders strafrechtelijk vervolgd. We verwachten dat de handhaafbaarheid van het verbod op schuldbemiddeling verbetert door de mogelijkheden van bestuursrechtelijke handhaving. Hierbij kan sneller worden opgetreden, bijvoorbeeld met een bestuurlijke boete, naar aanleiding van gegronde klachten. Ik werk samen met de Minister voor Rechtsbescherming aan een wetsvoorstel dat deze bestuursrechtelijke handhaving mogelijk maakt. Ik wil daarnaast een meldpunt inrichten waar zowel professionals als burgers terecht kunnen met signalen over malafide schuldbemiddeling en waar zij advies krijgen wat te doen. Samen met de VNG zal ik de communicatie verbeteren over wie mag schuld bemiddelen en wie niet. Verder wil ik het verbod aanscherpen, zodat bepalend is wie de werkzaamheden feitelijk uitvoert als dit omzeiling van het verbod kan voorkomen. Daarnaast zetten we ons onverminderd in om mensen met financiële problemen naar de juiste ondersteuning te leiden, bijvoorbeeld via Geldfit.nl en de vroegsignalering van schulden door gemeenten.
Wat is de reden dat advocaten, bewindvoerders en curatoren uitgezonderd zijn van het verbod op schuldbemiddeling?
Advocaten, curatoren en bewindvoerders, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountant-administratieconsulenten hebben in de uitoefening van hun beroep te maken met personen en ondernemingen met financiële problemen. De Wet op het consumentenkrediet (Wck), waarin het verbod op schuldbemiddeling en de uitzonderingen destijds zijn geregeld, zondert naast gemeenten daarom deze gereguleerde beroepen uit. Deze beroepen vallen onder het toezicht- en tuchtrecht. Er is dus controle op de beroeps- en gedragsregels. Zo kunnen mensen rekenen op goede hulp. Wel verken ik de mogelijkheden om kwaliteitseisen aan te scherpen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Zijn de eisen die aan gemeentelijke schuldhulpverlening zijn verbonden ook van toepassing op schuldbemiddeling door advocaten, bewindvoerders of curatoren en zo nee welke controle vindt er dan plaats op deze praktijk?
Nee, voor de gereguleerde beroepen, die op grond van de Wck mogen schuld bemiddelen, gelden specifieke kwaliteitseisen met specifieke toezichthouders. Zo oefent het landelijk kwaliteitsbureau CBM het toezicht uit op beschermingsbewindvoerders en curatoren, Bureau Wsnp op Wsnp-bewindvoerders en vindt toezicht en handhaving door de deken plaats bij de advocatuur. De kwaliteitseisen voor beschermingsbewindvoerders en curatoren zijn vastgelegd in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren. De kwaliteitseisen voor Wsnp-bewindvoerders zijn vastgesteld in onder meer de Beleidsregels voor inschrijving bewindvoerders Wsnp en bewindvoerdersorganisaties Wsnp in het register en de Gedragscode bewindvoerder Wsnp.
Zoals afgesproken in het coalitieakkoord ga ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming strengere eisen stellen aan beschermingsbewindvoerders. Daarnaast bekijk ik hoe de taak van de schuldbemiddelaar verder gereguleerd kan worden in het wetsvoorstel schuldbemiddeling.
Bent u van mening dat deze werkwijze via advocaten, bewindvoerders of curatoren in strijd is met de geest van het verbod op commerciële schuldbemiddeling?
Ja, de werkwijze waarbij een advocaat, bewindvoerder of curator alleen in naam betrokken is bij de schuldbemiddeling, maar die niet zelf uitvoert, vind ik in strijd met de geest van de wet. Ik wil het verbod op schuldbemiddeling en de uitzonderingen op het verbod verduidelijken en opnemen in het wetsvoorstel zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Mensen met schulden moeten kunnen rekenen op goede hulp. Het uitgangspunt is daarbij dat de kosten voor de schuldbemiddeling de financiële problemen niet mogen vergroten.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe deze omzeilen van het verbod op schuldhulpbemiddeling gestopt kan worden?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze kunnen mensen momenteel een melding doen als zij te maken krijgen met een malafide schuldbemiddelaar en welke gevolgen kunnen daaraan gegeven worden door het Bureau Economische Handhaving?
Op dit moment worden overtredingen van het verbod op schuldbemiddeling voornamelijk gemeld door gemeenten en bonafide uitvoerders van gemeentelijke schuldhulpverlening. Dit komt ook naar voren uit het eerdergenoemde onderzoek «Aanbieders schuldbemiddeling». De toezichthouder, het Bureau Economische Handhaving, doet de opsporing en het strafrechtelijk onderzoek. Overtredingen van het verbod op schuldbemiddeling worden strafrechtelijk gehandhaafd door het OM.4
Op welke wijze zullen de aanbevelingen van Bureau Bartels om de toegankelijkheid van het melden van misstanden bij het Bureau Economische Handhaving te verbeteren worden opgevolgd?
Zowel mensen met problematische schulden als hulpverleners hebben behoefte hebben aan een duidelijk meldpunt waar zij terecht kunnen met hun signalen over potentiële overtreders. Ook willen zij advies over wat ze het beste kunnen doen, zoals aangifte doen en begeleiding naar een goede schuldbemiddelaar. In lijn met de aanbevelingen van Bureau Bartels in het onderzoek «Aanbieders schuldbemiddeling» wil ik daarom een meldpunt inrichten waar zowel professionals als burgers terecht kunnen met signalen over malafide schuldbemiddeling en waar zij advies kunnen krijgen wat te doen.
Wat gaat u doen tegen partijen die zich profileren als schuldbemiddeling maar alleen budgetbeheer doen?
Budgetbeheer valt niet onder de uitzonderingen op het verbod op schuldbemiddeling. Het is dan ook verboden om schuldbemiddeling aan te bieden onder de noemer van budgetbeheer of in combinatie met budgetbeheer. Dit blijft ook verboden. De stappen die ik heb aangekondigd moeten deze praktijk nog verder terugdringen en maken het opleggen van een bestuursrechtelijke boete mogelijk.
Bent u van mening dat het wettelijk kader rondom betaalde schuldbemiddeling aanscherping behoeft en op welke wijze gaat u dit aanpakken?
Ja, zoals aangekondigd in antwoord op vraag 2, 5 en 6 gaan we het toezicht en de handhaving verbeteren. Ik wil naast het strafrechtelijke traject, bestuursrechtelijke handhaving mogelijk maken. Op die manier kan met een boete sneller opgetreden worden en kan erger voorkomen worden. De mogelijkheid van bestuursrechtelijke handhaving sluit natuurlijk niet uit dat in ernstige gevallen alsnog voor het strafrechtelijke traject gekozen kan worden. Ik wil daarnaast zorgen dat mensen die getroffen worden door een malafide aanbieder worden doorgeleid naar de juiste hulp. We gaan strengere eisen stellen aan beschermingsbewindvoerders en we bezien hoe we de taak van de schuldbemiddelaar verder kunnen reguleren. De communicatie over wie mag schuld bemiddelen gaan we verbeteren. En er komt een meldpunt om overtredingen te melden.
Wat kunnen de mensen doen als hun schuldenlast is verergerd door een malafide schuldbemiddelaar en hoe kunnen ze dit verhalen?
Het is belangrijk om te weten dat een overeenkomst met een malafide schuldbemiddelaar niet geldig is.5 Dat betekent dat je niet gehouden kunt worden aan die overeenkomst, omdat de overeenkomst juridisch gezien nooit heeft bestaan. Dit gevolg treedt in bij het sluiten van de overeenkomst en hiervoor is geen tussenkomst van een rechter nodig. Dit volgt al uit de jurisprudentie.
Omdat de overeenkomst nietig is, kunnen gedupeerden betalingen die zij aan de malafide schuldbemiddelaar hebben gedaan van die schuldbemiddelaar terugvorderen, vermeerderd met wettelijke rente. Als zij daarnaast schade hebben geleden, kunnen zij die schade volgens de regels van het burgerlijk recht op de schuldbemiddelaar verhalen. Voor juridisch advies daarbij kunnen mensen terecht bij onder meer het Juridisch Loket, Sociaal Raadslieden en de Rechtswinkel.
Wat betreft het gevolg voor de malafide schuldbemiddelaar geldt dat deze een economisch delict begaat dat strafrechtelijk vervolgd kan worden. Wanneer het OM de malafide schuldbemiddelaar strafrechtelijk vervolgt, kan de gedupeerde schuldenaar zich in het strafproces voegen en om een schadevergoeding vragen. Wanneer de rechter de verdachte schuldig verklaart kan deze de veroordeelde schuldbemiddelaar opdragen de schade de vergoeden. De veroordeelde betaalt in dat geval het bedrag aan de Staat, die dat bedrag vervolgens uitkeert aan het slachtoffer.
Welke inzet zal er gepleegd worden om actief malafide aanbieders van schuldhulpverlening op te sporen en te vervolgen?
Het vergroten van de handhaafbaarheid, het inrichten van een meldpunt en het verbeteren van de communicatie zullen bijdragen aan het aanpakken van malafide aanbieders. De toezichthouder zal, als onderdeel van het wetgevingsproces, een uitvoeringstoets doen zodat de (nieuwe) wettelijke mogelijkheden bij het toezicht benut kunnen worden.
De arbeidsparticipatie van blinden en slechtzienden |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek arbeidsparticipatie «Visueel in beeld»?1
Ja, de uitkomsten van het onderzoek arbeidsparticipatie «Visueel in beeld» zijn bekend.
Bent u bekend met het feit dat de arbeidsparticipatie van blinden en zeer slechtzienden van 37% naar minder dan 30% is gedaald? Vindt u dit ook zorgelijk?
Het onderzoek Visueel in beeld uit 2020 geeft aan dat onderzoek naar de arbeidsparticipatie van mensen met een visuele beperking wisselende resultaten laat zien. We kennen in Nederland geen nationaal registratiesysteem voor mensen met een (visuele) beperking. Uit eerder onderzoek van de Universiteit van Maastricht uit 2013 onder 500 deelnemers in de leeftijd van 15 tot 65 jaar met een visuele beperking blijkt dat 37% een betaalde baan heeft. Het recente onderzoek «Visueel in beeld» komt op basis van microdata tot een arbeidsdeelname van 29% in de periode 2015 tot en met 2018.
Hoewel de verschillen mogelijk verklaard kunnen worden door een andere onderzoeksmethodiek acht ik dit met de heer De Kort zorgelijk. Het kabinet zet zich ervoor in dat mensen met een beperking, ook met een visuele beperking, zoveel mogelijk kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en de samenleving.
Bent u ervan op de hoogte dat er specifieke kennis nodig is voor zowel werkgevers, onderwijsinstellingen als participanten/de doelgroep om mensen met een zware visuele handicap naar werk te begeleiden?
Deze vragen hebben onderlinge samenhang en worden daarom in samenhang beantwoord.
Tijdens de behandeling van het voorstel voor een Invoeringswet Participatiewet in de Tweede Kamer heeft de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Klijnsma het belang benadrukt van behoud van de voorheen opgebouwde expertise voor het op weg helpen en houden van een duurzame plek op de arbeidsmarkt voor mensen met een visuele beperking. In een aantal arbeidsmarktregio’s is het pilotproject Zichtbaar in Werk gehouden.2 De pilot richtte zich op jongeren die een opleiding volg(d)en resulterend in een startkwalificatie. Binnen de pilot werd in 2017 en 2018 geëxperimenteerd met het borgen van expertise en het begeleiden van blinde en slechtziende jongeren naar werk. De Tweede Kamer is over de pilot geïnformeerd.3 Over de uitkomsten van de pilot is een eindrapport «Zichtbaar in Werk» uitgebracht. Het eindrapport deed diverse aanbevelingen om de dienstverlening aan visueel beperkten in de Participatiewet te verbeteren. De toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Van Ark heeft de Tweede Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 15 november 2019.4 Met betrekking tot de aanbeveling voor één permanent landelijk servicepunt en een verbetertraject voor hulpmiddelen bij gemeenten is met gemeenten en betrokkenen (sector, UWV) nader overlegd over verbetermogelijkheden.
De uitkomsten van dat overleg zijn door de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Van ’t Wout gemeld in de brief van 11 december 2020.5 Conclusie was dat de ondersteuning van mensen met een visuele beperking verbetering behoeft. Het gaat om een beperkte doelgroep waarvoor veelal gespecialiseerde expertise nodig is. Het voornaamste knelpunt is dat die expertise niet bij alle gemeenten beschikbaar is en daarin ook niet altijd kan worden voorzien. UWV heeft veel expertise en ervaring met het beoordelen en verstrekken van noodzakelijke technische voorzieningen voor mensen met een visuele beperking. Bovendien is de uitvoering van deze voorzieningen bij UWV gecentraliseerd. Om die redenen is thans een wetsvoorstel in voorbereiding om het beoordelen en verstrekken van noodzakelijke werkvoorzieningen voor mensen met een visuele beperking uit de Participatiewet over te dragen aan het UWV, op een vergelijkbare manier als bij de centralisatie van de tolkvoorziening is gebeurd. Over het wetsvoorstel heeft inmiddels een internetconsultatie plaatsgevonden en zijn uitvoeringstoetsen uitgebracht. Het wetsvoorstel zal nog worden voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Ik streef ernaar het wetsvoorstel eind dit jaar bij de Tweede Kamer in te dienen. Streefdatum van invoering is 1 januari 2024. Daarnaast wordt met de sector en betrokkenen gewerkt aan de uitwerking van een mogelijk servicepunt voor deze groep.
Bent u op de hoogte van de pilot «Zichtbaar in Werk» en hoe beoordeelt u deze?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer mag de Kamer meer informatie ontvangen over het vervolg van deze pilot?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u nog andere doelgroepen met een beperking waarvoor specifieke kennis en een loket is vereist?
Er is een zekere gelijkenis met auditief beperkten. Hiervoor is eveneens specifieke deskundigheid nodig; UWV beschikt hierover. Met de Wet centraliseren tolkvoorzieningen is de verstrekking van de tolkvoorziening voor auditief beperkten uit de Participatiewet en voor het leefdomein vanaf 1 juli 2019 overgegaan van de gemeenten naar UWV6. Zoals hiervoor vermeld is het streven van het wetsvoorstel inzake overheveling van werkvoorzieningen voor visueel beperkten om die voorzieningen zoveel mogelijk op een vergelijkbare manier over te dragen.
Het rapport ‘Van schuld naar schone lei’ |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Weg met eigen schuld, dikke bult»1 en het rapport «Van schuld naar schone lei» van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving?2
Ja.
Bent u van mening dat het krijgen van schulden vaak buiten iemands eigen schuld ligt?
Daar ben ik het mee eens. We zijn in onze samenleving veel van mensen gaan verwachten. We weten al langer dat het niet reëel is om te verwachten dat iedereen alles overziet. Een kentering in kijken, denken en handelen is nodig. De uitgangspunten van mijn Aanpak geldzorgen, armoede en schulden, die ik u op 12 juli jl. heb aangeboden,3 zijn daarom: vertrouwen, oog hebben voor de behoeften van mensen, niet over maar met mensen, en gedeelde verantwoordelijkheid.
Mensen kunnen lang niet altijd voorkomen dat zij met schulden te maken krijgen. Ook zijn schulden niet altijd te wijten aan eigen handelen of nalaten. Denk aan mensen die ziek of arbeidsongeschikt worden of hun partner verliezen.
Zo ja, gaat u er dan ook zorg voor dragen dat er binnen het kabinet niet meer bestraffend wordt gesproken over mensen in de schulden en dat het hebben van schulden hun eigen schuld is?
Dat zal ik doen. Ik vind dat iedereen, ook mensen met schulden, met respect moet worden behandeld. De afgelopen jaren zijn goede resultaten bereikt met de brede schuldenaanpak en de aanpak van kinderarmoede. Met de nieuwe aanpak geldzorgen, armoede en schulden, bouw ik hierop voort en hoop een nog grotere beweging in gang te zetten. Ik zal daarbij ook nadrukkelijk inzetten op bewezen interventies en bestendigen van wat er al is en werkt. De aanpak bevat acties en maatregelen die o.a. meer mensen schuldhulp moet bieden en problematische schulden sneller moeten oplossen. Iedereen die dat nodig heeft, moet kunnen rekenen op aandacht en hulp. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, zijn vertrouwen en oog hebben voor de behoeften van mensen zijn daarbij belangrijke uitgangspunten.
Bent u het ook eens dat problematische schulden een symptoom zijn van het feit dat steeds meer mensen moeite hebben met rondkomen en niet mee kunnen doen in de samenleving?
Naast moeite met het omgaan met geldzaken en het te maken krijgen met levensgebeurtenissen en ingrijpende veranderingen, zie ik dat ook moeite met rondkomen een oorzaak kan zijn voor het ontstaan van problematische schulden. Het kabinet ziet dan ook de noodzaak om het minimumloon te verhogen. Aanvullend op het Coalitieakkoord (CA),heeft het kabinet op Prinsjesdag een omvangrijk pakket aan structurele en incidentele maatregelen aangekondigd om de koopkracht van mensen, in het bijzonder voor mensen die leven van een laag inkomen, te verbeteren.
Vindt u het daarom in dat licht ook onverstandig om pas in 2024 met een minimaal bedrag het minimumloon te verhogen?
Het is essentieel om de uitgangspositie van mensen met lagere inkomens te verbeteren. Ook voor huishoudens met middeninkomens wil het kabinet perspectief bieden. Op Prinsjesdag is daarom een verhoging van het wettelijke minimumloon (WML) met 10% aangekondigd, als onderdeel van een uitgebreider koopkrachtpakket. Deze verhoging gaat meteen op 1 januari 2023 in werking. Dat betekent een verbetering ten opzichte van het CA waarin was afgesproken dat het WML met 7,5% zou stijgen in drie jaarlijkse stappen.
Bent u daarom bereid om het minimumloon, en alle daaraan gekoppelde uitkeringen, al per 1 juli 2022 te verhogen?
Het minimumloon verhogen op 1 juli 2022 was uitvoeringstechnisch niet haalbaar vanwege de vele stappen die moeten worden doorlopen voorafgaand aan de wijziging. In het geval van een minimumloonsverhoging geldt ook een voorhangprocedure voordat de algemene maatregel van bestuur voor advies naar de Raad van State kan worden gestuurd. Zorgvuldig bestuur en de bijbehorende termijnen maakte een verhoging met ingang van 1 juli 2022 daardoor niet mogelijk.4
Erkent u ook dat schulden ook een probleem zijn voor de volksgezondheid?
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat stress door geldzorgen invloed heeft op de fysieke en mentale gezondheid en het welzijn van mensen. Deze samenhang komt ook terug in het rapport van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS). Sociale vraagstukken zijn gezondheidsvraagstukken en vice versa.
Zo ja, bent u dan ook van mening dat iedere vorm van uitstel van het oplossen van de schuldenproblematiek schade aan de volksgezondheid oplevert?
Vanwege dit causaal verband tussen schulden en de gezondheid van mensen neemt het Ministerie van VWS actief deel aan de schuldenaanpak en wordt er samengewerkt aan concrete maatregelen, zoals de verbetering van de samenwerking tussen het zorg- en sociale domein als er geldzorgen spelen bij patiënten en cliënten. De impact van problematische schulden is groot op mensen en de samenleving. Dat vraagt een voortvarende aanpak om de schuldenproblematiek op te lossen. De Aanpak geldzorgen, armoede en schulden beoogt hieraan bij te dragen.
Bent u daarom bereid om zo snel als mogelijk te starten met de door Raad voor Volksgezondheid en Samenleving voorgestelde nationale saneringsopgave?
Met de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden pakt het kabinet de schuldenproblematiek met urgentie aan. Het recente advies «Van schuld naar schone lei» van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) bevestigt dat schulden ook een volksgezondheidsprobleem zijn. De RVS adviseert voor de lange termijn aan de onderliggende oorzaken van schulden te werken, zoals aan bestaanszekerheid en een betrouwbare en voorspelbare overheid. Voor de korte termijn adviseert de RVS een nationale saneringsopgave, waarbij de overheid mensen met schulden een menswaardig bestaan garandeert. Het kabinet voert deze aanbeveling uit door de inzet van saneringskredieten te bevorderen via het nationale Waarborgfonds saneringskredieten dat in het najaar van 2021 van start is gegaan, zoals in de brief van 12 juli ook is toegelicht. Een bewezen effectieve aanpak is dat schuldhulpverleners schulden afkopen door een collectieve schuldregeling overeen te komen met schuldeisers die een groot deel van de schuld kwijtschelden. De persoon met schulden heeft dan alleen nog een schuld bij de gemeente. De schuld wordt in maximaal drie jaar afbetaald. Dat geeft rust om te werken aan financiële redzaamheid, bijvoorbeeld een (betere) baan.
Op welke wijze gaat u gaat deze nationale saneringsopgave vormgeven? Welke mogelijke belemmeringen zijn er en op welke wijze gaat u deze wegnemen?
Met de RVS ben ik van mening dat met urgentie uitvoering gegeven moet worden aan de schuldenaanpak. De saneringsopgave die de RVS aanbeveelt, krijgt onder meer vorm door de inzet van saneringskredieten te bevorderen zoals ik in het antwoord op vraag 9 heb toegelicht.
Uit onderzoek5 blijkt dat gemeenten huiverig zijn voor het financiële risico dat een saneringskrediet met zich meebrengt als het saneringskrediet onverhoopt niet (geheel) kan worden afgelost. Het door mij gesubsidieerde nationale Waarborgfonds saneringskredieten dekt het financiële risico van gemeenten. Dit moet ertoe leiden dat alle gemeenten saneringskredieten aanbieden, hetgeen ook de Kamer heeft verzocht met de motie Ceder/Kat.6 Het nationale Waarborgfonds Saneringskredieten moet breder toegankelijk worden. Ik subsidieer daarom pilots voor jongeren en ondernemers met schulden.7 Daarnaast heeft het kabinet ik in de brief «Aanvullende maatregelen energierekening» op 20 september jl. aangekondigd dat wordt verkend op welke wijze het Waarborgfonds voor aanvullende doeleinden kan worden ingezet en hoeveel budget hiervoor nodig is.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat er meer en vaker saneringskredieten worden ingezet?
Ik streef ernaar om het nationale Waarborgfonds Saneringskredieten breder toegankelijk te maken, ook voor jongeren en mensen die geen toegang hebben tot schuldhulpverlening. Daarom subsidieer ik twee pilots om te onderzoeken onder welke voorwaarden het Waarborgfonds breder toegankelijk kan worden gemaakt. Het gaat om een pilot van het Jongeren Perspectieffonds voor de doelgroep jongeren en een pilot van SchuldHulpMaatje voor (andere) mensen die geen of nauwelijks afloscapaciteit hebben en daardoor vaak niet voor een schuldregeling met inzet van een saneringskrediet in aanmerking komen. Daarnaast ben ik voornemens om vanaf dit najaar subsidie te verstrekken voor een pilot met saneringskredieten aan ondernemers. Op die manier streef ik ernaar om de toegankelijkheid van het Waarborgfonds te verbreden.
Bent u bekend met verschillende bestaande gemeentelijke initiatieven met het kwijtschelden van schulden en bent u bereid deze ook financieel te ondersteunen?
Ik weet niet op welke gemeentelijke initiatieven u hier doelt, maar ik kan in algemene zin zeggen dat ik voortdurend kijk op welke wijze ik gemeenten kan ondersteunen in hun taak om schuldhulpverlening aan te bieden aan hun inwoners. Ik praat hier regelmatig met de VNG over.
Hoe staat het met de collectieve schuldregeling? In hoeverre is het nu nog mogelijk dat een minderheid aan schuldeisers dwars kan liggen bij een schuldregeling?
Steeds meer gemeenten en schuldeisers werken met Collectief Schuldregelen. Voor een overzicht van de betrokken partijen, zie: https://www.nvvk.nl/wie-doet-wat. Bij de totstandkoming van nieuwe convenanten met schuldeisers zet de NVVK, de branchevereniging van financiële hulpverleners en aanjager van het Collectief Schuldregelen, in op het toevoegen van Collectief Schuldregelen als onderdeel van de nieuwe afspraken. Zolang nog niet alle schuldeisers aangesloten zijn, blijft het mogelijk dat een of enkele schuldeisers niet meewerken aan de totstandkoming van een schuldregeling.
Gelukkig blijkt uit onderzoek dat de meeste schuldeisers goed meewerken.8 Een enkele schuldeiser kan inderdaad een schuldregeling tegenhouden door niet te reageren op een voorstel en het traject zo vertragen. Dit is onwenselijk. Daarom werk ik aan een maximale reactietermijn voor schuldeisers om dit te voorkomen.
Gaat u naar aanleiding van dit rapport aanvullende maatregelen nemen om aan de preventieve kant van het krijgen van schulden tegen te gaan?
Geldzorgen staan vaak aan het begin van een reeks problemen: financiële problemen, maar ook problemen op gebieden als opleiding en werk, fysieke en mentale gezondheid, opvoeding en wonen. Door geldzorgen aan te pakken, halen we dus de bron van tal van andere problemen weg. Daarom wil ik geldzorgen vóór zijn. Preventie van geldzorgen is daarom een heel belangrijk onderdeel van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. De aanpak bevat maatregelen gericht op meer preventie van geldzorgen, zoals financiële educatie voor kinderen en jongeren en preventieve inzet op levensgebeurtenissen. Daarbij zijn ook de aanbevelingen van de RVS betrokken. In overleg met o.a. ervaringsdeskundigen, gemeenten, maatschappelijke en uitvoeringsorganisaties zijn we gezamenlijk tot een samenhangend pakket aan acties en maatregelen gekomen om de bestaanszekerheid van mensen te versterken en mensen sneller perspectief te bieden.
In lijn met het advies van de RVS zet het kabinet in op het tegengaan van niet-gebruik van voorzieningen, wordt het instrument vroegsignalering geïntensiveerd en worden experimenten vroegsignalering vormgegeven. In de reeds genoemde brief «Aanvullende maatregelen energierekening» staan extra maatregelen aangekondigd om vroegsignalering nog beter te benutten. Zo hebben energieleveranciers en gemeenten samen geconcludeerd dat er nog veel winst te behalen is bij het sturen en verwerken van signalen. Energieleveranciers gaan vaker en informatierijkere signalen sturen en gemeenten gaan gerichter interventies plegen. Gemeenten ontvangen in 2022 hiervoor extra incidentele middelen.
Daarnaast werken de rijksoverheidspartijen aan het creëren van een Vorderingenoverzicht Rijk om mensen simpel inzicht te geven in hun betalingsverplichtingen bij de rijksoverheid. Ook wordt ernaar gestreefd om betalingsregeling voor iedereen beschikbaar te maken.
Hoe kijkt u aan tegen de voorstellen die de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) doet met betrekking tot preventie van schulden? Kunt u per aanbeveling aangeven of u deze gaat onderzoeken/uitvoeren? Zo nee, kunt u daarbij dan aangeven per aanbeveling welke (wettelijke) belemmeringen er liggen?
Ik stel het zeer op prijs dat de RVS nadrukkelijk aandacht heeft gevraagd voor preventie van schulden. Zoals ik bij het antwoord op de voorgaande vraag heb aangegeven, is preventie een belangrijk onderdeel van de Aanpak van geldzorgen, armoede en schulden. De RVS heeft ten aanzien van preventie de volgende acht voorstellen gedaan:
Het tegengaan van niet-gebruik van inkomensondersteunende maatregelen heeft een centrale rol in de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Ik kijk daarbij ook naar mogelijkheden om mensen die dit nodig hebben zo goed mogelijk te ontzorgen door gebruik te maken van digitalisering, bijvoorbeeld via het automatisch reserveren van de vaste lasten en ondersteuning bij het aanvragen van inkomensondersteunende voorzieningen.
Mensen moeten snel inzicht kunnen krijgen in hun financiële situatie. Een belangrijke stap hierin die al is genomen, is de «blauwe knop», waarin de overheidsschulden raadpleegbaar zijn. In het kader van de doorontwikkeling van de Clustering Rijksincasso wordt nu gewerkt aan een Vorderingenoverzicht Rijk, waarin mensen alle vorderingen die zij moeten betalen aan de rijksoverheid kunnen zien.
Eerdere ervaring leert dat het oprichten van een centraal schuldenregister niet kansrijk is, vanwege diverse privacyvraagstukken die een rol spelen. Het knelpunt ligt met name bij de ontbrekende doelbinding voor de centrale registratie van schulden.
Een schuldenregister is niet de enige oplossing voor het probleem van gebrekkig inzicht in de financiële situatie van mensen. De schuldhulpverlening is de afgelopen jaren makkelijker en sneller gemaakt door onder andere het Schuldenknooppunt, waardoor de schuldhulpverlening snel met schuldeisers kan communiceren.
Ook onderzoek ik welke stappen nog meer mogelijk zijn om mensen met schulden beter en sneller inzicht te geven in hun financiële situatie, waarbij het uitgangspunt is dat de regie op de gegevens bij mensen zelf blijft liggen.
Deurwaarders kunnen een belangrijke functie vervullen als het gaat om het signaleren van problematische schulden en doorverwijzing naar hulp. De Minister voor Rechtsbescherming is in het kader van de thematafels in dialoog met de deurwaarders en andere partijen uit de incassodienstverlening om te kijken wat nodig is om deurwaarders in staat te stellen deze rol beter te vervullen. Dit is een van de maatregelen uit de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
De samenwerking tussen partijen die allemaal vanuit hun eigen positie te maken (kunnen) krijgen met mensen met schuldenproblematiek is van belang om mensen met financiële zorgen te vinden en te kunnen ondersteunen. In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden heeft dit de aandacht, onder meer door de voortzetting van het Samenwerkingsverband Brede schuldenaanpak, waarin 40 landelijke partijen met regelmaat samenkomen om gezamenlijke opgaven te verkennen en acties te formuleren, waaronder vroege signalering van schulden.
Het programma Wijzer in geldzaken van het Ministerie van Financiën waarbij SZW partner is, coördineert het project «financieel fitte werknemers», gericht op het versterken van de rol van werkgevers in het signaleren en ondersteunen van werknemers met geldzorgen.
In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden onderzoek ik welke specifieke aandacht er nodig is binnen beleidsmaatregelen om ook kwetsbare groepen, zoals jongeren, laaggeletterden en mensen met een licht verstandelijke beperking te bereiken en ondersteunen.
Ik wil zorgen voor een betere, verantwoorde overheidsincasso met oog voor de menselijke maat. Het voornemen is hiertoe de samenwerking tussen de grote uitvoeringsorganisaties naar de minnelijke fase uit te breiden, bijvoorbeeld door mensen die meerdere schulden hebben een gezamenlijke betalingsregeling aan te bieden. Deze Betalingsregeling Rijk gaat naar verwachting dit najaar van start met drie overheidspartijen: CJIB, CAK en DUO. Omdat de gang naar de rechter voor mensen een drempel kan zijn, verdient een minnelijke oplossing de voorkeur. Daarom willen wij meer persoonlijk contact en betalingsregelingen bevorderen, zodat schuldenaar en schuldeiser tot een oplossing kunnen komen. In dat licht is het wetsvoorstel «wet opleggen betalingsregelingen door de rechter» een belangrijke ontwikkeling.9 In de huidige situatie is het zo dat een schuldeiser recht heeft op betaling in één keer van zijn vordering. Een schuld in termijnen aflossen is geen recht van de schuldenaar. Dit betekent dat de rechter in geval van gerechtelijke vorderingen alleen met medewerking van de schuldeiser een betalingsregeling kan opleggen. De rechter kan alleen de vordering af- of toewijzen (al dan niet gedeeltelijk). In het wetsvoorstel wordt dit dus anders. De rechter zou dan, gelet op de financiële situatie van de schuldenaar, een betalingsregeling kunnen vaststellen en opleggen. Dit wetsvoorstel beoogd aldus te voorkomen dat schuldenaren die de vordering niet in één keer kunnen voldoen verder in financiële problemen raken indien termijnbetalingen wel mogelijk zijn.
De Minister van Financiën heeft in samenwerking met mij de afgelopen tijd belangrijke stappen gezet om overkreditering tegen te gaan: zo is de maximum kredietvergoeding verlaagd van 14% naar 10% waardoor consumenten beter beschermd zijn tegen hoge kosten van kredieten, en is het leenbedrag waarbij kredietverstrekkers verplicht zijn om te checken of iemand voldoende inkomen heeft om een lening aan te gaan verlaagd van € 1.000,- naar € 250,-
Ik zal in overleg gaan met de Minister van Financiën om te verkennen welke verdere stappen nog mogelijk zijn om mensen beter te beschermen tegen overkreditering, en welke rol kredietaanbieders hierin kunnen spelen.
Zoals eerder aangegeven zal ik de doorverkoop van schulden als verdienmodel tegengaan. Dit is ook onderdeel van het gesprek dat de Minister voor Rechtsbescherming voert in het kader van de thematafels. Daarnaast wordt de kwaliteit van incassodienstverlening verbeterd via de uitvoering van Wet kwaliteit Incassodienstverlening. In dit kader verwijs ik naar het uitgebreide antwoord op de vragen 17 en 18.
Wat vindt u ervan dat (semi)publieke instellingen de grootste schuldeisers zijn? Gaat u meer actie ondernemen om ervoor zorg te dragen (semi) publieke instellingen minder problematische schulden laten ontwikkelen bij mensen?
Panteia en de Hogeschool Utrecht hebben onderzoek gedaan naar ophogingen die door de incasso van overheidsorganisaties ontstaan. De uitkomsten zijn gepubliceerd in het rapport «Ophogingen» dat bij brief van 13 september 2021 aan de Kamer is aangeboden.10 Een belangrijk inzicht dat uit het onderzoek naar voren komt is dat de overheid bij mensen met problematische schulden weliswaar een grote, maar niet de grootste schuldeiser is. Voor ruim driekwart (77%) van de klanten geldt dat meer dan de helft van de openstaande schuldenlast wordt opgeëist door private partijen, met een gemiddelde van 71% op de gehele schuldenlast. Dit volgt uit een dossieranalyse die is uitgevoerd op bijna 200 «random» geselecteerde dossiers bij Kredietbank Nederland. Ook blijkt dat de meeste mensen in de steekproef (86%) schulden hebben bij zowel publieke als private partijen, 13% alleen bij private schuldeisers en 1% alleen bij publieke instanties. Dit neemt niet weg dat ik het nog steeds belangrijk vind om het ontstaan van schulden zoveel mogelijk tegen te gaan.
Overheidspartijen, waaronder de Belastingdienst, CJIB, SVB en UWV nemen actief deel aan de aanpak om problematische schulden bij mensen te voorkomen dan wel snel op te lossen. Om dat te bewerkstelligen bevat de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden verschillende acties. Zo zullen overheidspartijen terugvorderingen en betalingsachterstanden incasseren met oog voor de menselijke maat. Ook zetten het CJIB, CAK, UWV, DUO en RVO stappen in het kader van de doorontwikkeling van de Clustering Rijksincasso om al in de inningfase (vóór dwangincasso) de werkwijzen en dienstverlening van de organisaties op elkaar af te stemmen. Dat kan bijvoorbeeld door mensen die meerdere schulden hebben een gezamenlijke betalingsregeling en één
vorderingenoverzicht aan te bieden zoals ook beantwoord in de voorgaande vragen. En door de aflossing van betalingsachterstanden tijdelijk te pauzeren.
Bent u bereid om het verkoop van schulden, als dat met een winstoogmerk gebeurt, te verbieden? Zo nee, want vindt u er dan van dat incassobureaus veel geld verdienen met het leed van mensen in de schulden?
Het kabinet heeft afgesproken de doorverkoop van schulden als verdienmodel tegen te gaan. Niemand heeft belang, ook schuldeisers niet, om vorderingen te blijven innen bij iemand die dat echt niet kan betalen en daardoor in grotere financiële problemen terechtkomt met alle gevolgen van dien. Van belang is dan ook dat een schuldeiser zich betrokken voelt bij de schuldenaar. Deze betrokkenheid valt weg op het moment dat de vordering wordt doorverkocht. Daarom kijkt het kabinet samen met de betrokken partijen welke stappen nog gezet kunnen worden om – aanvullend op de maatregelen uit de Wet kwaliteit incassodienstverlening11 – het verkopen van een vordering als verdienmodel tegen te gaan en tot een kwalitatief incassosysteem te komen. In plaats van escalatie, zoals oorspronkelijke systeem is ingericht, wordt een duurzame en oplossingsgerichte incassoroute beoogd. Ik verwijs u daarbij naar de brief van 3 november 2021 van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Kamer met betrekking tot de uitwerking van de motie Van Beukering en de in dat kader gevoerde gesprekken bij de thematafels.12
Met het wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening (35 733) dat op 10 mei 2022 door de Eerste Kamer is aangenomen, zijn de eerste stappen gezet om de kwaliteit te verbeteren. Deze wet heeft als doelstelling het innen en incasseren van private vorderingen op een maatschappelijk verantwoord niveau te laten plaatsvinden en de kwaliteit van de incassodienstverlening te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is dat opkopers van vorderingen die ook de vorderingen buitengerechtelijk innen onder de reikwijdte van de wet vallen. Hierdoor moet de kwaliteit van die dienstverlening van alle incassodienstverleners aan gestelde (kwaliteits-)eisen voldoen, zoals een fatsoenlijke bejegening van schuldenaren en schuldeisers, een inzichtelijke opbouw van de vordering en de specificatie daarvan, en juiste en tijdige informatieverstrekking aan de schuldenaar.
Hoe kijkt u aan tegen het goede voorstel van de RVS om een deel van de incassokosten in rekening te brengen bij de schuldeiser?
Ik begrijp het voorstel van de RVS en het past bij de gesprekken die het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert in het kader van de thematafels. Uw Kamer is bij brief van 3 november 2021 over de uitwerking van de motie Van Beukering meegenomen in wat het kabinet voornemens is met betrekking tot het proces van bekostiging van de verschillende elementen binnen een incassoproces. De thematafels zijn vervolgd in drie afzonderlijke werkgroepen waarin bepaalde onderwerpen nader worden uitgewerkt. Eén van die werkgroepen gaat over «bekostiging, verdienmodel en sociaal tarief». In deze werkgroep zullen ook de aanbevelingen uit het rapport van de RVS worden betrokken. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer dit najaar informeren over de eerste uitkomsten en het vervolg van dit traject.
Gaat u consumptieve kredieten met zeer hoge rentes aanpakken zodat minder mensen in de schulden komen?
De rente die gevraagd kan worden bij consumptieve kredieten is begrensd door middel van de maximale kredietvergoeding. De maximale kredietvergoeding bedroeg 14 procent op jaarbasis. Vanwege de gevolgen van de coronacrisis is deze per 10 augustus 2020 tijdelijk verlaagd naar 10 procent. Deze tijdelijke maatregel is tweemaal verlengd en had als einddatum 1 juli 2022. De Minister van Financiën heeft uw Kamer mede namens mij per brief van 18 maart 2022 geïnformeerd over het voornemen van het kabinet om de maximale kredietvergoeding structureel te verlagen naar 10%. Daarmee zal het niveau van de tijdelijke verlaging blijvend worden gehandhaafd.13
Bent u bereid om te komen tot een Rijksincassodienst die in samenhang betalingen int en bovendien een sociaal incassobeleid hanteert?
De afgelopen jaren zijn stappen gezet om te komen tot meer samenwerking bij de incassodienstverlening van de rijksoverheidsorganisaties. De deurwaarderstrajecten van CAK, UWV, DUO, RVO en CJIB zijn geclusterd. SVB en Belastingdienst zijn met het CJIB in gesprek over de mogelijkheden tot samenwerking. Door de samenwerking hebben burgers namens de aangesloten overheidsorganisaties nog maar met één gerechtsdeurwaarder te maken. Dit voorkomt dubbele deurwaarderskosten en zorgt voor overzicht. Een sociaal incassobeleid en het bieden van maatwerk is daarbij uitgangspunt.
Deze partijen werken aan een intensivering van hun samenwerking en hebben de ambitie om een verdergaande persoonsgerichte aanpak bij de inning en incasso van overheidsvorderingen te realiseren. Dit is een van de maatregelen uit Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.
Gaat u met gemeenten overleggen om ook, zoals bepleit in het advies, de nazorg van mensen die net uit de schulden zijn te verbeteren? Op welke manier gaat u hier regie op voeren zodat er daadwerkelijk in alle gemeenten adequate nazorg komt?
Ja, dat ga ik doen. Ik heb dit aan uw Kamer toegezegd in de Kamerbrief over de verkenning van het stelsel van schuldhulpverlening.14 Ik zal met gemeenten bespreken hoe we de begeleiding van cliënten door de gemeentelijke schuldhulpverlening naar en tijdens een wsnp-traject in alle gemeenten standaard kunnen aanbieden en uw Kamer daar dit najaar over informeren.
Het dreigend belastingdrama voor zzp’ers. |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat minder dan de helft van de zzp’ers die gebruik maakt van de fiscale oudedagsreserve (FOR) het belastinggeld reserveert dat met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd moet worden betaald over hun opgebouwde oudedagsvoorziening?1
Ja.
Heeft u in beeld om welke bedragen het gaat en wat de omvang is van de groep zzp’ers die het betreft?
Circa 300.000 ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting (IB-ondernemers) hebben een fiscale oudedagsreserve (FOR) op de balans staan. Dit is circa 30% van het totale aantal IB-ondernemers. Jaarlijks voegen gemiddeld 80.000 ondernemers een bedrag toe aan de FOR van in totaal gemiddeld € 470 miljoen en onttrekken gemiddeld 26.000 ondernemers een bedrag aan de FOR van in totaal gemiddeld € 370 miljoen. Gemiddeld wordt in 48% van de gevallen (bijna 13.000 ondernemers) waarin een bedrag aan de FOR onttrokken wordt gelijktijdig een premie voor een inkomensvoorziening betaald. Uitgedrukt in bedragen gaat het om gemiddeld 53% van het totale bedrag (€ 197 miljoen).2
Dreigt voor zzp’ers een belastingdrama als ze nalaten geld apart te zetten voor de belasting op de FOR, of is het al met al niet zo’n ramp?
Het risico bestaat dat ondernemers die gebruikmaken van de FOR met een hoge belastingclaim te maken krijgen als op het moment van het vrijvallen van de FOR geen lijfrente wordt gekocht. De hoogte van de belastingclaim is afhankelijk van de hoogte van de FOR. Als het goed is heeft de ondernemer (en zijn adviseur) hier rekening mee gehouden. De ondernemer heeft gedurende die jaren uiteraard ook belastinguitstel genoten.
Als de FOR vrijvalt op het moment dat de onderneming wordt gestaakt (en niet gelijktijdig wordt aangewend voor een oudedagsvoorziening), kan het zijn dat een deel van de opbrengst van de verkoop van de onderneming kan worden aangewend voor de betaling van de belastingschuld.
Overweegt u om de FOR te verbinden aan de voorwaarde dat het geld daadwerkelijk apart moet worden gezet?
Met de Wet toekomst pensioenen wordt de ruimte vergroot om in de derde pijler fiscaal gefaciliteerd een oudedagsvoorziening op te bouwen. Daarmee wordt een stap wordt gezet richting een arbeidsvormneutraal pensioenkader. Derhalve worden de mogelijkheden om als ondernemer te sparen voor de oudedag vergroot.
Mede in dat licht neemt het kabinet, zoals in de Voorjaarsnota 2022 is aangegeven, het advies van de Raad van State over om de FOR – die in veel van de gevallen uiteindelijk niet wordt benut om te voorzien in een oudedagsvoorziening – af te schaffen. Als onderdeel van het Belastingplan 2023 zal worden voorgesteld de FOR af te schaffen in de vorm van het, met ingang van 1 januari 2023, niet meer (verder) mogen opbouwen van de FOR, waarbij de tot en met 2022 opgebouwde FOR op basis van de huidige regels kan worden afgewikkeld.
Door het afschaffen van de aftrekbaarheid van toevoegingen aan de FOR wordt een meer gelijke fiscale behandeling van arbeid voor werknemers in loondienst, ondernemers en aanmerkelijkbelanghouders bereikt, wordt het gebruik van de FOR met het oog op belastinguitstel tegengegaan en kan er voor worden gezorgd dat reële oudedagsvoorzieningen extern dienen te worden ondergebracht (zoals ook bij de afschaffing van pensioen in eigen beheer is bewerkstelligd).3
Het rapport ‘Zelfstandigen over de drempel’ van de Nationale Ombudsman |
|
Don Ceder (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Kent u het rapport «Zelfstandigen over de drempel» van de Nationale ombudsman?1
Ja, het rapport «Zelfstandigen over de drempel» is bekend.
Erkent het kabinet de conclusie van de Nationale ombudsman dat nog lang niet alle gemeenten voldoen aan het minimumniveau van schuldhulpverlening aan zelfstandigen, ondanks eerder gedane aanbevelingen? Welk rol en mogelijkheden ziet het kabinet voor zichzelf om ervoor te zorgen dat alle gemeenten in ieder geval voldoen aan de wettelijke eisen omtrent schuldhulpverlening aan zelfstandigen?
Ik onderschrijf de conclusie van de Nationale ombudsman dat de toegang tot schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers niet in alle gemeenten goed geregeld is. De gemeentelijke verschillen in toegang tot schuldhulpverlening voor ondernemers zijn groot. Verschillen zijn overigens niet per definitie ongunstig voor inwoners. Gemeentelijke ondersteuning op maat waarbij de inwoner centraal staat, kunnen de verschillen verklaren. Een belangrijke meerwaarde van een lokale of regionale aanpak is de mogelijkheid om in te spelen op het ondernemersklimaat, lokale initiatieven en het bieden van maatwerk. Hiermee krijgt een ondernemer een passende aanpak en (schuld)regeling, afgestemd op zijn situatie en mogelijkheden.
Ondanks deze lokale verschillen hecht ik eraan dat iedere zelfstandig ondernemer die dat nodig heeft, goede schuldhulpverlening ontvangt. Daar hebben zij recht op en zet ik mij met partijen als de VNG en de NVVK voor in, onder andere door (ervaren) belemmeringen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening weg te nemen en gemeenten op verschillende manieren te faciliteren om de uitvoering te verbeteren.
SZW is stelselverantwoordelijk voor de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) en daarmee ook voor een goede inrichting van schuldhulpverlening aan ondernemers die een zogenaamd «natuurlijk persoon» zijn.2
We kijken als rijksoverheid voortdurend wat nodig is om het stelsel te verbeteren. Zo bleek dat de Wgs onvoldoende duidelijk maakte dat gemeenten ook aan zelfstandig ondernemers goede hulpverlening moeten bieden. Daarom hebben we de wet aangepast. Met de wijziging van de Wgs die op 1 januari 2021 inwerking is getreden, is deze taak van gemeenten verduidelijkt.
Daarnaast faciliteren wij gemeenten om de uitvoering van schuldhulpverlening, ook aan zelfstandig ondernemers, verder te verbeteren. Om gemeenten verder te ondersteunen bij deze taak subsidieerden mijn voorgangers diverse projecten, zoals het project van VNG Realisatie dat gemeenten ondersteunt op het gebied van communicatie, informatievoorziening en bewustwording. Ook het programma «Schouders Eronder» ontving subsidie voor de ontwikkeling van een werkwijzer die gemeenten handvatten biedt voor goede dienstverlening aan ondernemers met schulden. Zowel gemeenten die nog geen schuldhulp aan zelfstandig ondernemers verlenen, als gemeenten die hun dienstverlening aan deze groep willen verbeteren zijn met deze werkwijzer geholpen.
De Kamer van Koophandel (KvK) werkt in samenspraak met MKB-NL, VNO/NCW, EZK en SZW aan een verbetering van de informatievoorziening voor ondernemers met schulden. Onderdeel hiervan is een stappenplan voor ondernemers met schulden dat in april jl. is gepubliceerd. Via dit stappenplan kan de ondernemer beoordelen hoe de onderneming er financieel voor staat en wordt de ondernemer ook gewezen op de juiste hulp en organisaties passend bij diens individuele schuldensituatie. KvK verwijst vanuit het programma «Zwaar Weer»3 naar het stappenplan.
Ik blijf met gemeenten en partijen in gesprek over verbeteringen om een laagdrempelige toegang tot de schuldhulpverlening voor iedereen, waaronder zelfstandigen te realiseren.
Bent u bereid de aanbevelingen van de Nationale ombudsman waar de landelijke overheid een rol heeft te omarmen? Hoe kan worden geborgd dat de gedane aanbevelingen ook door gemeenten worden opgevolgd?
De Nationale ombudsman geeft in zijn rapport aan dat «daar waar gemeenten er niet in slagen een gemeenschappelijke ondergrens te waarborgen», de landelijke overheid aan zet is en «Gemeenten moeten zorgen dat de schuldhulpverlening voor zelfstandigen voldoet aan minimale eisen. De ombudsman verwacht dat de Minister van SZW de gemeenten erop aanspreekt als ze daar niet aan voldoen».
Ik begrijp de oproep van de Nationale ombudsman, maar ik wil ook rekening houden met de verhouding tussen de rijksoverheid en gemeenten. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijke voor de inrichting van de schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers. De rijksoverheid is weliswaar stelselverantwoordelijk en biedt de kaders, maar op grond van het duale stelsel controleert de gemeenteraad het college op de uitvoering van de gemeentelijke taak om zelfstandig ondernemers goede schuldhulp te bieden. Dit neemt niet weg dat ik mij verantwoordelijk voel om een bijdrage te leveren aan de verbetering van de kwaliteit van schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers en, zoals ik ook hierboven heb aangegeven, met VNG, gemeenten en andere partijen hierover het gesprek aanga. In mijn reactie op het rapport van de Nationale ombudsman dat ik voor het zomerreces aan de Kamer zal doen toekomen, zal ik hier nader op ingaan.
Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat de landelijke overheid aan zet is nu gemeenten er volgens de Nationale ombudsman niet in geslaagd zijn om een gemeenschappelijke ondergrens te waarborgen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe helpt de overheid lokale gemeenten om voldoende voorbereid te zijn op de mogelijke (grote) toestroom van burgers en ondernemers in financiële problemen als gevolg van de corona-periode? Is volgens het kabinet alles nu voldoende op orde om een mogelijke toestroom succesvol op te volgen?
Om meer inzicht in de schuldpositie van bedrijven en ondernemers te krijgen heeft het kabinet in samenwerking met DNB de coronaschuldenproblematiek onderzocht.4 Uit de beschikbare data en signalen volgt een gemêleerd beeld over de huidige en de verwachte toekomstige omvang van de problematiek. Enerzijds is er op macroniveau, zoals de instroom in schuldhulpverlening en het aantal faillissementen, (nog) geen aanleiding tot zorg. Anderzijds zijn er op basis van een studie van DNB5 en opgehaalde signalen bij betrokken partijen aanwijzingen dat een substantieel aantal bedrijven in de zwaarst getroffen sectoren kampt met liquiditeits- en solvabiliteitsproblemen. Dit jaar verwachten we een toename in het aantal faillissementen en bedrijfsbeëindigingen. De omvang daarvan is echter lastig in te schatten.
Vanwege deze onzekerheid over de omvang van de instroom is het van belang dat gemeenten hun hulpverlening op orde hebben, en werk maken van de aanbevelingen van de Nationale ombudsman. Gemeenten hebben in verband met corona tijdelijk extra middelen gekregen om invulling te geven aan hun schuldenbeleid dat zich richt op groepen van wie we verwachten dat ze zich vaker voor schuldhulpverlening zullen melden. Voor 2022 gaat het hierbij om 30 miljoen euro.
Om meer inzicht in de schuldenproblematiek bij ondernemers te krijgen gaat het kabinet extra inzetten op het beter integraal monitoren van de schuldenproblematiek. Hiertoe onderzoekt het kabinet of het mogelijk is om betere data te verkrijgen over de schuldenproblematiek. Daarnaast zal het kabinet de absorptiecapaciteit van onder andere gemeenten in kaart brengen om te onderzoeken of gemeenten zijn toegerust op een piek in de toestroom van ondernemers met schulden.
Tot slot wil ik hier de aanjager «problematische schuldenaanpak» noemen die het kabinet aanstelt om regie op de omgang met de schuldenproblematiek van ondernemers te kunnen voeren. De aanjager zal worden gevraagd om het rapport van de Nationale ombudsman bij zijn taakopdracht te betrekken.
Wat vindt het kabinet van de resultaten van het Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-)project «geldzaken en ondernemers; ondersteuning gemeentelijke aanpak» en is het kabinet bereid om met de VNG te kijken hoe de aanbevelingen van de Nationale ombudsman verwerkt worden in het ondersteuningsaanbod van de VNG en wat er verder nodig is voor verdere lokale implementatie?
SZW heeft het project gesubsidieerd en zal met interesse de eindverantwoording bekijken om te zien welke resultaten de VNG heeft geboekt.
Ik ga op korte termijn met VNG in gesprek om te bezien hoe de aanbevelingen van de Nationale ombudsman verwerkt kunnen worden in het ondersteuningsaanbod van de VNG en wat nodig is voor verdere lokale implementatie daarvan.
Natuurlijke personen die zijn opgenomen in het curatele- en bewindsregister maar desondanks zonder toestemming van de bewindvoerder een bedrijf kunnen starten bij de Kamer van Koophandel (KvK) |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met dit fenomeen?1
Ja.
Bent u het eens dat het niet wenselijk is dat deze personen een handeling kunnen doen waar financiële- en fiscale gevolgen uit voortvloeien buiten de goedkeuring van de bewindvoerder om?
Ja. Het is niet wenselijk dat natuurlijke personen die onder curatele of bewind staan dergelijke handelingen kunnen verrichten zonder de (vereiste) goedkeuring van hun curator of bewindvoerder.
Hoe beoordeelt u het dat de KvK van mening is dat het de verantwoordelijkheid van deze personen zelf is om te melden dat ze onder curatele of bewind staan?
Bij een opgave voor een inschrijving controleert de Kamer van Koophandel de bevoegdheid van de aangever en de juistheid van de opgave. Bij deze poortwachtersfunctie past een inzet gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van inschrijvingen van natuurlijke personen die onder curatele en bewind staan en geen onderneming mogen beginnen.
De komende periode zal de Kamer van Koophandel – in afstemming met de betrokken ministeries (Economische Zaken en Klimaat (EZK), Justitie en Veiligheid (JenV) en Sociale Zaken (SZW) – samen met betrokken partijen en registers de wenselijkheid en haalbaarheid verkennen om in de toekomst tot een systematische check te komen als onderdeel van het proces rondom inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel.
Deze verkenning vergt nauwe samenwerking met diverse betrokken partijen2 om zoveel mogelijk te komen tot een sluitende oplossing. Op het moment is de registratie in het Centraal curatele- en bewindregister (CCBR) niet altijd volledig. Daarnaast moet ook verkend worden hoe werkprocessen van betrokken partijen goed op elkaar kunnen aansluiten.
Naar verwachting wordt deze verkenning dit najaar afgerond.
Momenteel dient de curator of bewindvoerder actie te ondernemen als wordt ontdekt dat iemand zich heeft ingeschreven bij de KvK, vindt u dat de KvK een verplichting heeft om voor inschrijving te checken of iemand onder bewind staat in het curatele- en bewindsregister als preventieve handeling?
Zie antwoord vraag 3.
Het raadplegen van het openbare curatele- en bewindsregister neemt circa één minuut in beslag, bent u bereid de KvK de aanwijzing te geven het protocol bij inschrijving aan te passen en bij de inschrijving van natuurlijke personen het curatele- en bewindsregister standaard te raadplegen?
Zie antwoord vraag 3.
De compensatie voor de gestegen energie- en brandstofprijzen |
|
Bart van Kent , Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat bij de bepaling of men minder dan 120% van het sociaal minimum verdient, ook de verhoging van het kindgebonden budget voor alleenstaanden als inkomen wordt meegeteld, maar het kindgebonden budget zelf niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 januari 2015 bestaat er een verhoging van het kindgebonden budget voor alleenstaande ouders in de vorm van een alleenstaande-ouderkop (ALO-kop). Dit extra bedrag voor de alleenstaande ouder maakt gewoon onderdeel uit van het kindgebonden budget; de ALO-kop is dus geen aparte toeslag.
Voor bijstandsuitkeringen geldt dat een toeslag in het kader van het kindgebonden budget een tegemoetkoming is in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Dergelijke tegemoetkomingen worden op basis van artikel 31, tweede lid, onderdeel d, van de Participatiewet niet tot het inkomen van de bijstandsgerechtigde gerekend. Het kindgebonden budget inclusief eventuele ALO-kop telt dus niet mee als inkomen voor het vaststellen van het recht op bijstand en dus ook niet voor het recht op een eenmalige energietoeslag.
Bent u met ons eens dat hierdoor een grote groep alleenstaande ouders, zelfs bijstandsgerechtigden die dus wél een laag inkomen hebben, niet profiteert van de verhoging van de energietoeslag?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen vallen hierdoor volgens u buiten de boot?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat dit een hardheid is in de wetgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moet deze hardheid dan niet heel snel worden weggewerkt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere tegemoetkomingen worden opgeteld bij het inkomen?
Ten aanzien van het begrip inkomen bestaat er in de regelgeving naar mijn oordeel weinig ruimte voor misverstanden. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet worden alle inkomensbestanddelen tot de middelen gerekend, waarbij artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet een limitatieve opsomming bevat van inkomensbestanddelen die hiervan zijn uitgezonderd. Uitgezonderd zijn bijvoorbeeld kinderbijslag, alle tegemoetkomingen op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (waaronder huurtoeslag, zorgtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag), persoonsgebonden budget, diverse premies en onkostenvergoedingen, diverse schadevergoedingen, diverse vrijlatingen voor inkomsten uit arbeid en inkomsten uit arbeid van kinderen tot 18 jaar.
Hoewel de wettelijke systematiek rond het begrip inkomen duidelijk is, begrijp ik wel dat het in de dagelijkse praktijk voor mensen lastig is om te weten welke inkomensbestanddelen moeten worden meegeteld en welke niet. Het begrip inkomen is in de Participatiewet ruim geformuleerd, zonder limitatieve opsomming van inkomensbestanddelen die wel worden meegeteld, en de lijst met uitgezonderde inkomensbestanddelen is lang en voor mensen wellicht niet op alle onderdelen goed te doorgronden. Daarbij speelt ook een rol dat in andere regelingen weer andere omschrijvingen van het begrip inkomen worden gehanteerd. Ik onderstreep dan ook het belang van goede voorlichting, zowel vanuit het Rijk als gemeenten, voldoende ondersteuning van mensen vanuit de gemeentelijke uitvoering en heldere instructies bij de formulieren, waarin mensen opgave van hun inkomen moeten doen. Gemeenten hebben hiermee veel ervaring, bijvoorbeeld in het kader van de bijzondere bijstand en het gemeentelijke minimabeleid.
Bent u van mening dat het begrip inkomen niet (meer) erg duidelijk is en dat mensen daardoor moeilijk kunnen beoordelen wat nu precies hun inkomen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Gaan alle gemeenten op dezelfde manier om met het begrip inkomen? Hoe wordt hierop toegezien?
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het begrip inkomen zoals vastgelegd in het eerste en tweede lid van artikel 31 van de Participatiewet, gelden voor alle gemeenten bij de verlening van algemene bijstand. Gemeenten verantwoorden zich jaarlijks aan het Rijk over de rechtmatige uitvoering van de algemene bijstand op grond van de Participatiewet.
Bij de verlening van bijzondere bijstand, en dus ook bij de uitvoering van de eenmalige energietoeslag, hebben gemeenten beleidsvrijheid in wat onder het begrip inkomen moet worden verstaan, waarbij de in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet genoemde inkomensbestanddelen in ieder geval niet meegeteld mogen worden. Met andere woorden, gemeenten kunnen bij de bijzondere bijstand dus méér (en niet minder) inkomensbestanddelen uitzonderen van het lokale begrip inkomen. Hierdoor bestaan er bij de uitvoering van de bijzondere bijstand verschillen tussen gemeenten in de wijze waarop het begrip inkomen lokaal is gedefinieerd. Het college van burgemeester en wethouders verantwoordt zich over de rechtmatige uitvoering van de bijzondere bijstand en de eenmalige energietoeslag aan de gemeenteraad.
Bent u met ons van mening dat als Nederland het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen als bijstand en Algemene Ouderdomswet (AOW) al eerder fors had verhoogd, er nu veel minder noodzaak zou zijn om te compenseren voor hoge energie- en brandstofprijzen?
De huidige stijging van de energie en brandstofprijzen is uitzonderlijk. Een dergelijke prijsstijging kwam het meest recent in 1974 voor. Dit heeft gevolgen voor alle huishoudens, maar zal vooral worden gevoeld door de lage- en middeninkomens.
Financiële risico’s doen zich hierdoor voor bij huishoudens met een verschillend inkomensniveau doordat de prijsschok op de energierekening moet worden opgevangen binnen het bestaande uitgavenpatroon of door financiële reserves aan te spreken.
Het kabinet is voornemens om in deze kabinetsperiode het wettelijk minimumloon (WML) te verhogen met 7,5%. Binnen de korte termijn waarop nu een tegemoetkoming voor de gestegen energieprijzen moest worden geregeld, was het uitvoeringstechnisch niet mogelijk om het WML al per 1 januari 2022 te verhogen. Hierover is uw Kamer geïnformeerd rondom de besluitvorming over het aanvullend koopkrachtpakket1. Het kabinet heeft daarom besloten tot andere maatregelen om lage- en middeninkomens tegemoet te komen.
Het artikel 'Zo werd Myrthe Reuver de dupe van haar data: ‘Ze geloven in eerste instantie het systeem’' |
|
Hülya Kat (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zo werd Myrthe Reuver de dupe van haar data: «Ze geloven in eerste instantie het systeem»»?1
Ja.
Klopt het dat zogenaamde handelsinformatiebureau’s op basis van algemene gegevens zoals leeftijd en postcode een kredietbeoordeling geven?
Naar mijn inschatting zal per organisatie en zelfs per verwerking verschillen welke gegevens worden verwerkt. Hoe op basis van die gegevens een handelsinformatiebureau tot een kredietbeoordeling komt kan ook verschillen. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het wat mij betreft niet in de rede ligt om aan de hand van algemene gegevens een kredietbeoordeling uit te voeren. Deze gegevens zeggen op zichzelf immers niets over de kredietwaardigheid van een persoon.
In hoeverre wordt ook gebruik gemaakt van informatie afkomstig van social media, en hoe verhoudt dit zich tot de privacy van de onderzochte persoon?
Welke precieze bronnen door verschillende handelsinformatiebureaus worden geraadpleegd is mij niet bekend, dit zal naar mijn inschatting ook per geval kunnen verschillen.
Iedere verwerking van persoonsgegevens, ongeacht waar deze worden verzameld, moet voldoen aan de vereisten die in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) worden gesteld. Dit betekent onder meer dat gegevens op een rechtmatige, behoorlijke en transparante wijze worden verwerkt2, dat er niet meer gegevens worden verwerkt dan noodzakelijk om het doel van de verwerking te bereiken3 en dat de verwerkte gegevens «juist» zijn.4 Hierbij komt dat de verwerking terug te voeren moet zijn op een «rechtsgrondslag» uit artikel 6 lid 1 van de AVG. Partijen die kredietchecks uitvoeren baseren de daarmee gemoeide verwerking van persoonsgegevens doorgaans op het in artikel 6 eerste lid onder f AVG vastgelegde «gerechtvaardigd belang». De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft normuitleg verstrekt over wanneer zo’n gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke (het handelsinformatiebureau) zwaarder weegt dan die van een betrokkene.5 Omdat de verwerkingen van handelsinformatiebureaus in de regel gebaseerd zijn op het «gerechtvaardigd belang»6 brengt dit ook mee dat betrokkenen ingevolge artikel 21 AVG bezwaar kunnen maken tegen de profilering in kwestie.
Hierbij komt dat de informatieverplichtingen uit de AVG mede omvatten dat de verwerkingsverantwoordelijke om een transparante verwerking te borgen ook inzicht geeft in uit welke al dan niet openbare bronnen de gegevens over een betrokkene zijn verzameld.7
Het is aan de AP – of uiteindelijk aan de rechter – om een oordeel te vellen over of de persoonsgegevens rechtmatig worden verwerkt.
Wie kan een dergelijke kredietbeoordeling aanvragen en voor welke doeleinden?
Op basis van informatie op de website van de Nederlandse Vereniging voor Handelsinformatiebureaus (NVH) concludeer ik dat bedrijven dergelijke beoordelingen aan kunnen vragen bij handelsinformatiebureaus om financiële risico´s te beperken.8
Klopt het dat er hierbij een risico bestaat dat een negatieve kredietbeoordeling of zelfs een indicatie van fraude kan worden afgegeven die geen betrekking heeft op de persoon die onderzocht wordt, maar op een persoon die eerder op dat adres woonde?
Ja, dit blijkt ook uit de casus in het door u geciteerde bericht. In een dergelijk geval worden er incorrecte persoonsgegevens verwerkt. Dit verhoudt zich niet tot het principe van «juistheid van gegevens» uit artikel 5 eerste lid onder de AVG. De WP-29 werkgroep, de voorloper van de European Data Protection Boarddie normuitleg geeft over Europees gegevensbeschermingsrecht, heeft benadrukt dat de verwerkingsverantwoordelijke erop toe moet zien dat gegevens in alle stadia van een verwerkingsproces juist zijn.9 Het verwerken van foutieve persoonsgegevens om tot de score te komen is dan ook onrechtmatig.
Is er inzicht in hoe vaak een foutieve kredietbeoordeling wordt afgegeven en hoe vaak mensen hiertegen in beroep zijn gegaan?
Dit wordt vanuit de rijksoverheid niet bijgehouden.
Klopt het dat deze bedrijven in principe verplicht zijn het te melden aan mensen als zij een kredietwaardigheidsonderzoek naar hen uitvoeren?
De verplichtingen die uit artikelen 12, 13 en 14 van de AVG voortvloeien omtrent het informeren van betrokkenen over de verwerking van hun persoonsgegevens en de wijze waarop aan deze verplichtingen gevolg moet worden gegeven gelden ook voor de aanbieders van kredietchecks. In principe brengt dit zoals u terecht opmerkt mee dat betrokkenen moeten worden geïnformeerd, alhoewel er ook beperkte uitzonderingsgevallen in de AVG zijn opgenomen, zoals wanneer de betrokkene reeds over deze informatie beschikt.10
De informatieverplichting aan betrokkenen komt tevens aan de orde in de gedragscode die de Nederlandse Vereniging voor Handelsinformatiebureaus heeft opgesteld.11
Daarbij vind ik het van belang nogmaals te benadrukken dat de AVG burgers in artikel 21 expliciet het recht geeft om bezwaar te maken tegen profilering welke wordt uitgevoerd op basis van het gerechtvaardigd belang van een verwerkingsverantwoordelijke.
Zijn zij ook verplicht om, wanneer zij een negatieve kredietbeoordeling geven, dit eerst aan deze persoon voor te leggen en de mogelijkheid geven hier op te reageren alvorens zij dit delen met de aanvrager van de kredietbeoordelaar?
Een dergelijke specifieke verplichting vloeit niet voor uit de AVG. Wél kunnen betrokkenen op grond van de AVG inzage vorderen in de persoonsgegevens die de verwerkingsverantwoordelijke12 van hen verwerkt13 en deze waar nodig laten rectificeren.14 Als gezegd kan de betrokkene op basis van artikel 21 AVG ook bezwaar maken tegen de verwerking, met inbegrip van de daarmee gemoeide profilering omdat kredietbeoordelaars die verwerking doorgaans baseren op hun «gerechtvaardigd belang».
Is het mogelijk dat een kredietbeoordelaar een negatieve beoordeling of een beoordeling fraudeur afgeeft zonder dat de onderzochte persoon hier weet van heeft?
Ja, in ieder geval voor wat betreft een negatieve kredietbeoordeling blijkt dit ook uit de casus in het door u aangedragen bericht. Dat betekent overigens niet dat zulk handelen ook rechtmatig is. De informatieverplichtingen (artikels 12, 13 en 14) in combinatie met de verschillende rechten (artikels 15–22) uit de AVG leiden ertoe dat de betrokkene informatie moet krijgen in welke categorieën gegevens er worden verwerkt, met welk doel dit plaatsvindt en met welke partijen deze worden gedeeld. De betrokkene kan ook inzage vorderen in de gegevens en deze waar nodig laten rectificeren of verwijderen (bijvoorbeeld als de gegevens onrechtmatig zijn verwerkt omdat een informatieverplichting is geschonden). Dit alles betekent ook dat betrokkenen in de regel inzage moeten krijgen in bepaalde registraties.
Daarbij komt dat de totstandkoming van een negatieve beoordeling onrechtmatig kan zijn op basis van de AVG, bijvoorbeeld omdat dit op onjuiste gegevens is gebaseerd. In die gevallen kan de Autoriteit Persoonsgegevens handhavend optreden.
Ziet u welke risico’s er bestaan voor personen wanneer een bedrijf zonder hun medeweten een negatieve kredietbeoordeling geeft, mogelijk op basis van gegevens die op hen geen betrekking hebben?
Ja en ik betreur wat er in voorliggende casus heeft plaatsgevonden dan ook. Een negatieve kredietbeoordeling kan impactvol zijn en het voor mensen onmogelijk maken bepaalde diensten af te nemen. Dit is al helemaal vervelend – en onrechtmatig – als het plaatsvindt op basis van incorrecte verwerkte persoonsgegevens. Uit het krantenartikel maak ik ook op dat er een klacht is ingediend bij de AP. Het is aan de AP om te bepalen of het een onderzoek naar deze praktijk instelt.
Zijn er richtlijnen waarin is vastgelegd op welke wijze kredietbeoordelaars aan de onderzochte persoon de mogelijkheid moeten bieden om eventuele foutieve informatie te rectificeren?
Ja, de NVH heeft een gedragscode opgesteld waarbij ook de rectificatie van gegevens aan de orde komt.15 Dat hier door deze aanbieders van kredietchecks aandacht aan wordt besteed is ook noodzakelijk: artikel 12 tweede lid AVG bepaalt immers dat de verwerkingsverantwoordelijke de uitoefening van de AVG-rechten moet faciliteren. Dat impliceert dat een vorm van proactief handelen van verwerkingsverantwoordelijken vereist is om aan de wet te voldoen. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt hier toezicht op.
Hoe lang mag een handelsinformatiebureau een negatieve kredietbeoordeling registreren en hergebruiken voor nieuwe onderzoeken?
De basisregel uit de AVG is de «opslagbeperking» uit artikel 5 eerste lid onder e: bewaar gegevens niet langer dan nodig voor de verwezenlijking van het doel. Blijkens de eerdergenoemde gedragscode van de NVH wordt hiervoor een termijn van 8 jaar gehanteerd. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hier al dan niet een onderzoek naar in te stellen.
Bent u ook bekend met het artikel «Ook al ben je uit de schulden, voor BKR ben je nog altijd een probleemgeval»?2
Ja.
Wat is de gedachte achter de termijn van vijf jaar waarin een kredietbeoordeling bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) geregistreerd blijft staan, en zou dit teruggebracht kunnen worden naar bijvoorbeeld drie jaar?
Kredietverstrekkers zijn wettelijk verplicht om in het belang van de consument informatie in te winnen over diens financiële positie voordat zij krediet verstrekken om zo overkreditering tegen te gaan. Onderdeel daarvan is het raadplegen van een stelsel van kredietregistratie.17 Het BKR beheert het enige stelsel van kredietregistratie.
Er is geen wettelijke regeling over de vormgeving van het stelsel van kredietregistratie. De termijnen voor het bewaren van registraties zijn door BKR neergelegd in een reglement. Het BKR hanteert voor alle registraties eenzelfde bewaartermijn van vijf jaar.18
De bewaartermijn van de registraties zorgt ervoor dat een kredietverstrekker de informatie kan betrekken bij zijn beoordeling of het verstrekken van krediet verantwoord is. Inzicht in de betaalgeschiedenis heeft tot doel om betalingsproblemen in de toekomst te voorkomen. De termijn van vijf jaar wordt door het BKR noodzakelijk geacht om goed inzicht te geven in het betalingsgedrag van consumenten in het verleden, wat een indicatie is voor het betalingsgedrag in de toekomst. De bewaartermijn is niet bepalend voor de vraag of een krediet wordt verstrekt, die beoordeling ligt bij de kredietverstrekker. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het BKR te vragen de registratietermijn te verkorten. Wel wijs ik op het wetsvoorstel dat het Ministerie van Financiën in voorbereiding heeft naar aanleiding van een advies dat de Autoriteit Persoonsgegevens op eigen initiatief heeft opgesteld over meer waarborgen bij kredietregistratie.19 De bewaartermijn van persoonsgegevens is onderdeel van het conceptwetsvoorstel.
Welke mogelijkheden hebben personen om zelf bezwaar te maken tegen een BKR-registratie wanneer zij van mening zijn dat de omstandigheden waaronder de kredietbeoordeling tot stand zijn gekomen niet meer van toepassing zijn? Kunnen zij bijvoorbeeld een tussentijdse beoordeling aanvragen?
Consumenten kunnen bij het BKR gratis opvragen welke gegevens over hen bij BKR staan geregistreerd. De huidige praktijk is dat wanneer een consument zijn BKR-registratie wil laten aanpassen of verwijderen, hij contact opneemt met zijn kredietaanbieder. De kredietaanbieder maakt vervolgens een belangenafweging en beoordeelt of de registratie niet langer proportioneel is. Wanneer de consument en de kredietaanbieder er niet uitkomen, kan de consument een klacht indienen bij het Kifid.20 De consument kan zelf beslissen wanneer hij zijn gegevens wil opvragen en of hij tot aanpassing daarvan wil verzoeken.
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 januari jl. waaraan ook wordt gerefereerd in het krantenartikel. Daarin heeft de rechtbank kortgezegd bepaald dat de verzoeker zich rechtstreeks kan richten tot het BKR met zijn op artikel 21 AVG gerichte bezwaren tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens en met het daaruit voortvloeiende verzoek tot verwijdering van registraties omtrent betalingsachterstanden. De rechtbank heeft het BKR bevolen de registraties omtrent betalingsachterstanden te verwijderen.21 Het Ministerie van Financiën heeft van het BKR vernomen dat tegen deze uitspraak beroep is ingesteld. Het Ministerie van Financiën zal de ontwikkelingen volgen, en indien van toepassing, betrekken bij het opstellen van het eerdergenoemde wetsvoorstel over kredietregistratie.
Het artikel ‘Bewindvoerder steelt 160.000 euro van cliënten’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bewindvoerder steelt 160.000 euro van cliënten»?1
Ja.
Zijn er meer situaties bekend waarbij bewindvoerders dergelijke bedragen van hun cliënten afhandig hebben gemaakt?
Er zijn helaas meer situaties bekend waarbij een bewindvoerder geld van cliënten heeft verduisterd. Vanaf 2019 zijn mij drie gevallen bekend waarvan één het onderhavige geval betreft. De bedragen die hierbij afhandig zijn gemaakt, verschillen.
Deze drie bewindvoerders hadden dossiers die vielen onder het toezicht van de rechtbanken Limburg, Oost-Brabant, Zeeland-West-Brabant en Rotterdam.
Het lijkt hierbij om incidenten te gaan. Om het in perspectief te plaatsen, is het van belang om voor ogen te hebben dat er eind 2020 272.000 meerderjarige personen onder beschermingsbewind stonden. Zoals gezegd, zijn mij vanaf dat jaar slechts drie gevallen van bewindvoerders bekend waarin misbruik is gemaakt van een benoeming als bewindvoerder.
Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dit en onder welke rechtbanken vielen deze zaken? Kunt u een overzicht hiervan geven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze bewindvoerder nog twee jaar door heeft kunnen werken als bewindvoerder nadat er in 2019 al een tip over deze persoon was ontvangen door de politie?
De bewindvoerder waarop deze Kamervragen betrekking hebben, is op 28 augustus 2019 door de kantonrechter van de rechtbank Limburg verhoord nadat kort daarvoor signalen waren binnengekomen van onregelmatigheden in een zaak waarin deze persoon tot bewindvoerder was benoemd. Bij beschikking van 28 augustus 2019 – onmiddellijk na het verhoor door de kantonrechter – is deze bewindvoerder door de kantonrechter van de rechtbank Limburg geschorst in alle zaken waarin deze persoon tot bewindvoerder was benoemd en waarover de rechtbank Limburg het toezicht uitoefende. Bij beschikking van 3 september 2019 is deze bewindvoerder vervolgens door de kantonrechter van de rechtbank Limburg ambtshalve ontslagen als bewindvoerder in alle zaken waarover de rechtbank Limburg het toezicht uitoefende, onder gelijktijdige benoeming van opvolgend bewindvoerders. De kantonrechter van de rechtbank Limburg heeft meteen op 28 augustus alle andere rechtbanken van de schorsing en op 3 september van het ontslag op de hoogte gesteld zodat de overige rechtbanken in de zaken waarin deze bewindvoerder was benoemd gelijksoortige maatregelen konden treffen.
Na het ontslag op 3 september 2019 is deze bewindvoerder niet meer werkzaam geweest als bewindvoerder. Het is dus niet juist dat deze bewindvoerder na de melding in 2019 nog twee jaar als bewindvoerder heeft kunnen doorwerken. Dat de aangifte tegen deze bewindvoerder pas later is gedaan heeft te maken met de inventarisatie van de schade door de opvolgend bewindvoerders.
Zijn er in de afgelopen jaren officiële aangiften gedaan over malafide bewindvoering? Zo ja, hoeveel?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat tegen de bewindvoerder waarop deze Kamervragen betrekking hebben, op 9 juli 2020 door de teamvoorzitter van het team Toezicht namens het bestuur van de rechtbank Limburg aangifte is gedaan bij de politie. Ook tegen de andere twee bewindvoerders die in het antwoord op de vragen 2 en 3 zijn genoemd, is namens het bestuur van de rechtbank Limburg bij de politie aangifte gedaan.
Hoe vaak door cliënten aangifte is gedaan tegen bewindvoerders is niet bekend, omdat de politie en het Openbaar Ministerie niet registreren op beroepsgroep of het beroep van de verdachte.
Op welke wijze geeft de politie dergelijke signalen door aan de rechter-commissaris die is belast met het toezicht op de bewindvoering?
Dat het geld van een cliënt niet goed wordt beheerd of zelfs van hem wordt gestolen wordt door medewerkers van het team Toezicht van de rechtbank zelf geconstateerd of komt als signaal via andere weg bij het team Toezicht terecht, bijvoorbeeld via klachten van de betrokkene of diens naaste familie of via een bank die vreemde overboekingen constateert op de bankrekening van de bewindvoerder. De kantonrechter (en niet de rechter-commissaris2) die belast is met het toezicht op bewindvoering bij onderbewindstelling treedt bij dergelijke constateringen of signalen onmiddellijk op en kan zo nodig maatregelen nemen tegen de bewindvoerder, zoals ook in het onderhavige geval is gebeurd en is toegelicht in antwoord op vraag 4.
Bij een vermoeden dat geld van de cliënt wordt gestolen kan de cliënt of diens naaste familie hiervan aangifte doen bij de politie. Een aangifte tegen een bewindvoerder voor het vermoeden van fraude wordt behandeld net als andere aangiften. De politie start onder leiding van een officier van justitie een opsporingsonderzoek dat na afronding daarvan wordt doorgezet naar het Openbaar Ministerie. De politie en het Openbaar Ministerie maken hiervan geen melding bij de kantonrechter die toezicht houdt op bewindvoerders, omdat, zoals hiervoor in antwoord op vraag 5 vermeld, de politie en het Openbaar Ministerie niet registreren op beroepsgroep of het beroep van de verdachte.
In hoeverre ziet de kantonrechter actiever erop toe dat de bewindvoerder voldoende inspanning levert om zijn cliënten een schuldenvrije toekomst te bezorgen, zoals geadviseerd door de Nationale ombudsman in het rapport Hindernisbaan zonder finish?
Het rapport van de Nationale ombudsman betreft een onderzoek naar knelpunten in de toegang tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de drie soorten van schuldhulp: het minnelijk traject via de gemeentelijke schuldhulpverlening, het wettelijk traject (Wsnp) via de rechtbank en het schuldenbewind via de kantonrechter.
De belangrijkste taak van de bewindvoerder, zo merkt de Nationale ombudsman ook in zijn rapport op, is het stabiliseren van de financiële situatie van de cliënt (het beheren van de inkomsten en uitgaven, het uitkeren van leefgeld, aanspraak maken op basisvoorzieningen, onderhandelen met schuldeisers). Het schuldenbewind levert cliënten op zichzelf nog geen schuldenvrije toekomst op, maar geeft cliënten rust omdat het hen bescherming biedt tegen (nieuwe) schuldeisers.3 Daarnaast heeft de bewindvoerder tot taak om zijn cliënt – zodra dit mogelijk is – door te geleiden naar het minnelijk of wettelijk traject. Het actief doorgeleiden naar de schuldhulpverlening of naar de Wsnp voor het toewerken naar een schuldenvrije toekomst is een inspanningsverplichting van de bewindvoerder. De bewindvoerder moet hierover periodiek (in beginsel jaarlijks) verantwoording afleggen aan de kantonrechter. Aan de hand van de rekening en verantwoording ten overstaan aan de kantonrechter, waarbij de bewindvoerder een overzicht verstrekt van het inkomen, de uitgaven, bezittingen, vorderingen en schulden van de cliënt in het voorafgaande jaar, wordt door de kantonrechter gemonitord of de bewindvoerder zijn taken als een goed bewindvoerder vervult.
De Nationale ombudsman constateert in zijn rapport dat het aantal schuldenbewinden sterk is gestegen door de lage uitstroom uit schuldenbewind doordat veel cliënten te lang blijven in de stabilisatiefase. In de afgelopen tijd is de uitstroom uit schuldenbewind naar het gemeentelijk en/of wettelijk traject op verschillende fronten bevorderd.
Per 1 januari 2021 – met de inwerkingtreding van de Wet adviesrecht gemeenten bij schuldenbewind4 – kan een schuldenbewind alleen nog voor een bepaalde tijdsduur worden opgelegd. De tijdelijkheid van schuldenbewind dwingt de betrokken bewindvoerder om de cliënt voldoende actief door te geleiden naar de schuldhulpverlening voor een schuldhulpregeling of eventueel daarna naar de Wsnp. De kantonrechter kan hierdoor ook op kortere termijn erop toezien of de noodzaak tot voortzetting van het bewind nog bestaat. Voorts is de afgelopen jaren door bewindvoerders en gemeenten – onder meer door het sluiten van convenanten – geïnvesteerd in nauwere samenwerking ten behoeve van het eerder kunnen uitstromen naar het minnelijk traject. Verder wordt gewerkt aan een betere aansluiting tussen het gemeentelijke schuldhulpverleningstraject en de Wsnp waarmee ook burgers die onder schuldenbewind staan worden geholpen om eerder uit hun problematische schuldensituatie te komen.5 Met een bewindvoerder aan hun zijde die de financiële situatie stabiliseert en de administratie op orde brengt en houdt, hebben burgers in principe meer kans om toegelaten te worden tot het minnelijk of wettelijk traject.6
Klopt het dat deze bewindvoerder in totaal 26 cliënten geld afhandig heeft gemaakt?
Van de Raad voor de rechtspraak heb ik vernomen dat door de rechtbank Limburg in totaal 35 dossiers zijn aangetroffen met vermoedens van financiële onregelmatigheden door deze bewindvoerder. Hierbij zijn de dossiers van gehuwde of samenwonende koppels wiens goederen onder bewind zijn gesteld afzonderlijk van elkaar geteld.
Van de politie heb ik begrepen dat van 26 cliënten door de politie elk afzonderlijk aangifte tegen deze bewindvoerder is opgenomen. Door de afzonderlijke aangiften kunnen al deze cliënten zich als benadeelde partij in het strafproces voegen en binnen de mogelijkheden van het strafproces hun schade op de verdachte bewindvoerder verhalen.
Welke mogelijkheden hebben deze cliënten om het hen afhandig gemaakte geld terug te krijgen van de malafide bewindvoerder?
Als een bewindvoerder niet de zorg van een goed bewindvoerder betracht en zijn cliënt schade berokkent, is hij hiervoor aansprakelijk. De cliënt, maar ook zijn naaste familie, kan de kantonrechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan. De kantonrechter kan de bewindvoerder ook ambtshalve ontslaan naar aanleiding van klachten of signalen van financiële onregelmatigheden in een dossier. De kantonrechter kan de bewindvoerder in één of enkele zaken ontslaan, maar kan ook maatregelen nemen in alle dossiers waarin de bewindvoerder optreedt. Aan het indienen van een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder zijn voor de cliënt geen kosten verbonden.
Als de bewindvoerder wordt ontslagen, moet hij een eindafrekening en -verantwoording opmaken. Wanneer de cliënt of opvolgend bewindvoerder bezwaar heeft tegen de eindafrekening en -verantwoording, kan de rechter de schade vaststellen die de ontslagen bewindvoerder aan de cliënt heeft berokkend, bijvoorbeeld doordat de bewindvoerder geld van de cliënt heeft gestolen. De rechter kan dan de opvolgend bewindvoerder de opdracht geven om de schade te verhalen op de ontslagen bewindvoerder.
Als de cliënt aangifte tegen de bewindvoerder heeft gedaan en de bewindvoerder door het Openbaar Ministerie wordt vervolgd, kan de cliënt er ook voor kiezen zich in het strafproces als benadeelde partij te voegen en schadevergoeding vorderen.
Wat is de voortgang op het aanscherpen van de richtlijnen voor bewindvoering, zoals verzocht in de motie Kat c.s. (Kamerstuk 35 925-XV, nr. 50)?
De motie Kat c.s. van 2 december 2021 verzoekt de regering in het Landelijk platformoverleg schuldenbewind, waar bewindvoerders, gemeenten, rechtspraak en de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en van Justitie en Veiligheid (JenV) vertegenwoordigd zijn, te bezien of de gestelde eisen aan bewindvoerders voldoende zijn en hierbij de ervaring van personen die onder bewindvoering hebben gestaan te betrekken en zo te bezien of er verdere eisen nodig zijn. In het Coalitieakkoord 2021–2025 «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» staat dat strengere eisen aan beschermingsbewindvoerders worden gesteld.
Voordat ik op de motie en de maatregel in het Coalitieakkoord inga, wil ik eerst benadrukken dat er in de beroepsgroep van bewindvoerders heel veel betrokken professionals zijn die zich met hart en ziel inzetten voor mensen die zich in een kwetsbare financiële situatie bevinden. Mensen voor wie bewind is ingesteld, omdat zij tijdelijk of duurzaam niet in staat zijn hun eigen financiële zaken naar behoren waar te nemen, zijn afhankelijk van degene die hen ondersteunt en moeten blind op hem kunnen vertrouwen bij het beheren van hun geld. Goed toezicht op bewindvoerders is daarom van essentieel belang en wordt geborgd aan de hand van wettelijke kwaliteitseisen en het rechterlijke toezicht daarop.
Sinds 1 april 2014 moeten professionele kandidaat-bewindvoerders voldoen aan de eisen van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren.7 Professionele kandidaat-bewindvoerders komen alleen voor benoeming in aanmerking als zij voldoen aan deze kwaliteitseisen. Het gaat om eisen over werving, opleiding, scholing en begeleiding, omgang met cliënten, het plan van aanpak, klachtenregeling, dossiervorming, bedrijfsvoering en eisen ter voorkoming van belangenverstrengeling. Per 1 januari 2022 zijn de opleidingseisen en de eisen met betrekking tot het plan van aanpak aangescherpt. Voor de toets aan de kwaliteitseisen heeft de rechtspraak het Landelijk Kwaliteitsbureau (LKB) opgericht. Om als professionele bewindvoerder benoemd te kunnen worden, moeten kandidaten bij het LKB een toelatingsverzoek indienen. Eenmaal benoemd moeten bewindvoerders bij het LKB jaarlijks een handhavingsverzoek indienen. Naast het toelatings- en jaarlijks handhavingsverzoek houdt de kantonrechter die de bewindvoerder heeft benoemd toezicht op het functioneren van de bewindvoerder. Het toezicht vindt plaats aan de hand van de jaarlijkse rekening en verantwoording die de bewindvoerder aan zijn cliënt ten overstaan van de kantonrechter aflegt en het periodieke verslag van het verloop van het bewind dat de bewindvoerder aan de kantonrechter doet.
Met de kwaliteitseisen is het mogelijk geworden om een deel van de potentieel slecht functionerende bewindvoerders buiten de deur te houden. De jaarlijkse controle door het LKB en het rechterlijk toezicht dragen er voorts aan bij dat eenmaal benoemde bewindvoerders die tekort schieten in de kwaliteit en de integriteit anders dan van hen verwacht mag worden, de mogelijkheid wordt ontnomen om als bewindvoerder te blijven optreden.
In het Landelijk platformoverleg dat eind januari 2022 heeft plaatsgevonden hebben de vertegenwoordigers van de ministeries van SZW en JenV de maatregel in het Coalitieakkoord waaraan de motie Kat c.s. ten grondslag lijkt te liggen, onder de aandacht van de overige deelnemers gebracht. In het platformoverleg zal dit onderwerp op de agenda blijven staan en verder worden uitgewerkt, waarbij een belangrijk punt van bespreking is het verkrijgen van de inbreng van personen die onder bewind hebben gestaan.
Daarnaast ga ik, mede namens de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, met de rechtspraak – ter uitvoering van de maatregel in het Coalitieakkoord en de daaraan ten grondslag liggende motie – in gesprek over mogelijkheden om het toezicht op het functioneren van bewindvoerders verder te borgen. Ook ga ik met de rechtspraak en de brancheorganisaties van bewindvoerders in gesprek om te inventariseren in welk opzicht de kwaliteitseisen aan professionele bewindvoerders en het rechterlijk toezicht daarop verder aangescherpt kunnen worden om de kwaliteit die van bewindvoerders verwacht mag worden te borgen.
Een belangrijk aspect van goede ondersteuning bij schuldenbewind door een bewindvoerder is verder, voor zover dat in de situatie van de betrokkene mogelijk is, de tijdige doorverwijzing van de cliënt naar de gemeentelijke schuldhulpverlening voor het oplossen van de schulden. Dit vereist een goede afstemming en samenwerking tussen bewindvoerders en gemeenten. Zoals is vermeld in antwoord op vraag 7 is hierin de afgelopen jaren geïnvesteerd. Sommige gemeenten werken met convenanten waarin wederzijdse afspraken zijn opgenomen over de samenwerking bij schuldenbewind, maar in sommige gemeenten verloopt de samenwerking minder soepel. De financieringssystematiek van bewindvoering via de bijzondere bijstand wanneer de cliënt de kosten van zijn bewindvoerder niet zelf kan dragen en de beloning voor bewindvoerders worden door gemeenten en brancheverenigingen van bewindvoerders vaker genoemd als belemmerende factor voor effectieve samenwerking. Daarom wordt in opdracht van het Ministerie van SZW en in overleg met het Ministerie van JenV een onderzoek verricht naar hoe wijzigingen in de financierings- en beloningssystematiek kunnen bijdragen aan verbetering van de samenwerking tussen beide partijen. De resultaten van dit onderzoek worden na de zomer verwacht en daarover zal uw Kamer te zijner tijd over worden geïnformeerd.
De extreem hoge inflatie en het feit dat de Wet toekomst pensioenen gebaseerd is op stabiele en lage inflatie van ongeveer 2% en dat in de overgang naar het nieuwe stelsel daar ook mee gerekend is |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met de publicatie van de inflatiecijfers van het Centraal Planbureau (CPB)1 voor het jaar 2022, waarin het CPB verwacht dat de inflatie voor het jaar 2022 gemiddeld op 5,2% uitkomt, met een marge van 3% aan de onderkant en 6% als alles tegenzit?
Ja, ik ben bekend met de publicatie van de inflatiecijfers van het CPB.
Heeft u gelezen dat De Nederlandsche Bank (DNB) verwacht de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP)-inflatie in 2022 uitkomt op gemiddeld 6,7%, om vervolgens af te nemen tot 2,8% in 2023? En dat DNB ook een alternatief pessimistischer scenario heeft waarbij die uitkomen op 9,5% en 3,4%?2
Ja, ik ben bekend met de verwachtingen van de DNB.
Bent u op de hoogte van uitspraken van de heer K. Knot, president van DNB, in een uitzending van Buitenhof, 6 februari 2022, waar hij onder meer gezegd heeft: «Wij denken nu dat al met al die verhoogde inflatie zeker twee jaar in totaal, gemeten vanaf vorig jaar zomer, zal duren. Zo niet langer.»?3
Ja, ik ben bekend met de uitspraken van de heer Knot.
Klopt het dat een belangrijke reden van de aankomende herziening van ons pensioenstelsel is gelegen in het feit dat pensioenen onder het huidige systeem niet of nauwelijks worden geïndexeerd, zie bijvoorbeeld de memorie van toelichting op het consultatiedocument Wet Toekomst Pensioenen: «Het pensioenstelsel moet in staat zijn om de gevolgen van de inherent onzekere ontwikkeling van de financiële markten op een verstandige manier op te vangen en op een evenwichtige manier over leeftijdsgroepen te verdelen»4 en de Hoofdlijnnotitie 2020, waar staat opgeschreven: «Met name de rentegevoeligheid van pensioenen en aanspraken beginnen steeds meer te knellen. Al deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de pensioenen van veel pensioengerechtigden, en de aanspraken van nog meer deelnemers, sinds 2009 niet of nauwelijks zijn verhoogd. Veel mensen zijn rond 2013 met – soms omvangrijke – kortingen geconfronteerd. In dezelfde periode zijn de premies verhoogd en is de opbouw verlaagd. En dit terwijl de economie na 2008 een langdurige opleving heeft gekend»5?
De voorgestelde stelselherziening kent drie doelstellingen: eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen, een transparanter en meer persoonlijk stelsel en betere aansluiting bij ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Een belangrijke reden voor de invoering van het nieuwe pensioenstelsel is dus inderdaad dat het nieuwe pensioenstelsel eerder perspectief op verhoging van pensioenen biedt. Dit is ook aangetoond in een recent Netspar-paper: «Inkomenseffecten bij en na invaren in het nieuwe pensioencontract»6. Pensioenkapitalen in het nieuwe stelsel bewegen directer mee met de ontwikkeling van de economie. Het perspectief op het eerder verhogen van pensioenen gaat dus gepaard met het eerder verlagen van pensioenen indien er slechte beleggingsrendementen worden gemaakt. De uitkomsten van ieder kapitaalgedekt stelsel zijn in belangrijke mate afhankelijk van de premie-inleg en ontwikkelingen op financiële markten, waarbij het zowel gaat om de ontwikkeling van (reële) rendementen als van rentestanden. Zo zal een langjarige, aanhoudend hogere inflatie beter opgevangen kunnen worden als de nominale rente meestijgt met de inflatie. Een negatieve reële rente holt de koopkracht van de premie-inleg uit. Deze uitholling is dan moeilijker op te vangen via beleggingsopbrengsten dan wanneer sprake is van een positieve reële rente.
Kunt u aangeven wat het gemiddelde en maximale percentage inflatie is waar ten behoeve van de Wet Toekomst Pensioenen mee is gerekend in de rekenmodellen?
In de Hoofdlijnennotitie wordt verwezen naar de CPB Notitie «Nieuwe pensioenregels: effecten en opties van het doorontwikkelde contract en een overgang naar een vlak premiepercentage». Deze CPB notitie is destijds ook met de Kamer gedeeld (bijlage bij 32 043, nr. 519). In voetnoot 5 op pagina 2 van deze CPB notitie wordt aangegeven dat gebruik is gemaakt voor de berekening van netto- en brutoprofijt-effecten op basis van marktwaardering ultimo december 2019 (Q-set van APG: peildatum 31 december 2019). Vervangingsratio’s, zekerheidsequivalenten en macro-premie-inleg zijn berekend op basis van de Market Implied scenarioset van APG (P-set) (december 2019). Daarnaast is als gevoeligheidsanalyse ook met de KNW(1,5%)-scenarioset gerekend (zowel een P- als een Q-set). In de Market Implied scenarioset (P-set) van APG is de gemiddelde prijsinflatie op lange termijn 1,1%, 90% van de scenario’s in de scenarioset heeft een prijsinflatie tussen -0,5% en 3%. In de KNW(1,5%)-scenarioset is de gemiddelde prijsinflatie op lange termijn 1,3%, 90% van de scenario’s zit tussen 0,7% en 1,8%.
Op welke wijze is rekening in de Wet Toekomst Pensioenen gehouden met de huidige inflatie? Kunt u rekenvoorbeelden geven van de effecten van deze inflatie die substantieel afwijkt van de door Europese Centrale Bank (ECB) nagestreefde gemiddelde 2%? Heeft u berekeningen laten maken wat 6% inflatie betekent? En 9%?
In de wet Toekomst Pensioenen is op verschillende manieren rekening gehouden met bescherming tegen het risico van inflatie, ook hoge inflatie. Inflatiebescherming kan (gedeeltelijk) geboden worden via (i) blootstelling aan overrendement, (ii) een direct beschermingsrendement en (iii) de solidariteits- en risicodelingsreserve. In het algemeen geldt dus dat de wet Toekomst Pensioenen meer mogelijkheden bevat om inflatiebescherming te bieden dan het huidige contract.
Uit berekeningen van Cardano7 blijkt dat jaarlijkse schokken van inflatie van 6 of 9% kunnen worden opgevangen door de solidariteitsreserve. De berekeningen laten zien dat bij een éénjarige inflatieschok van 5%8 op jaarbasis (met een volledige inflatiecompensatie voor ouderen) het vijf jaar duurt voordat de reserve is hersteld. Naarmate de schok langer duurt, 2 of 3 jaar, zal het respectievelijk 10 of 15 jaar duren voordat de reserve weer op het oude niveau is. Bij een eenmalige schok van 9% en een volledige inflatiecompensatie van ouderen duurt het dus ongeveer 10 jaar.
Het nieuwe pensioenstelsel biedt dus mogelijkheden om onverwachte inflatieschokken op te vangen, maar deze mogelijkheden zijn afhankelijk van de financiële positie van een fonds. Overigens geldt in het huidige pensioenstelsel evenzeer dat de ruimte om onverwachte inflatie op te vangen afhankelijk is van de financiële positie van het fonds en de ruimte om te kunnen indexeren. In die zin biedt het nieuwe stelsel meer ruimte om de reserves op een slimme manier in te zetten voor de groepen deelnemers die het nodig hebben.
Klopt het dat er een scenarioset is met 10.000 en 2000 scenario’s voor 60 jaar bij de DNB? Wat is het hoogste percentage inflatie dat in die scenarioset van januari 2022 voorkomt in elk van die grote scenariosets?6
Dat klopt. Er zijn inderdaad uniforme scenariosets, die per kwartaal worden geactualiseerd en gepubliceerd door DNB, met een horizon van 60 jaar. Het hoogste percentage prijsinflatie in de uniforme scenarioset van januari 2022 met 10.000 scenario’s is 5,6%. Het hoogste percentage prijsinflatie in de scenarioset van januari 2022 met 2.000 scenario’s is 5,7%.
Hoe gaat u bevorderen dat DNB met spoed een scenarioset publiceert die strookt met de eigen inflatieverwachtingen?
De Commissie Parameters, bestaande uit onafhankelijke experts, is momenteel bezig met een nieuw advies over onder andere de scenariosets. Dit advies is bepalend voor de inrichting van nieuwe uniforme scenariosets die door DNB worden gepubliceerd. Daarbij wordt ook rekening gehouden met realistische inzichten rond de inflatieverwachtingen. De Commissie Parameters verwacht haar advies uit te brengen rond de zomer van dit jaar.
Deelt u de mening dat die scenariosets dus de huidige werkelijkheid totaal niet dekken en dat we dus voor ongeveer de derde keer in 20 jaar totaal buiten elke scenarioset beland zijn?
De huidige inflatie is voor één jaar buitengewoon hoog. De vraag hierbij is of de schok persistent of tijdelijk is, waarbij DNB er in zijn prognoses vanuit gaat dat de inflatie tijdelijk is en voor 2023 weer daalt naar een verwachte inflatie van 2,8% op jaarbasis in 202310. Zoals eerder genoemd is er in die situatie een beperkte impact op prognoses voor de lange termijn, waarvoor uniforme scenariosets gebruikt worden.
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van een stagnerende economie bij een hoge inflatie (stagflatie)?
In een dergelijk scenario is sprake van een aanhoudend hoge inflatie en een lage economische groei. In dat geval zullen centrale banken de nominale rente relatief laag proberen te houden om de economie te stimuleren. Laat ik voorop stellen dat een dergelijk scenario slecht nieuws is voor ieder kapitaalgedekt pensioencontract, omdat pensioenen moeilijk geïndexeerd kunnen worden vanwege een lage reële rente. Overrendementen zullen dan hoog moeten zijn om de inflatie alsnog bij te kunnen houden. Rendementen zullen in geval van stagflatie vermoedelijk echter ook laag zijn vanwege de zwakke economie. Het bijgevoegde rapport van Cardano geeft aan dat de reële pensioenuitkeringen van ouderen in een dergelijke scenario zullen dalen, maar de toekomstige reële pensioenen van jongeren nog veel sterker. Als de reële rente structureel lager komt te liggen, dan heeft dit een sterk negatieve invloed op de reële pensioenuitkeringen van jongeren, die immers nog een lange horizon voor zich hebben.
Omdat in het nieuwe pensioencontract rendementen en risico’s gericht naar deelnemers en pensioengerechtigden worden toebedeeld, kan het nieuwe stelsel wel beter omgaan met een scenario van stagflatie dan het huidige stelsel, hoewel een dergelijk economisch scenario ook in het nieuwe stelsel slecht nieuws blijft. Door de gerichte toedeling van rendementen en risico’s zullen bijvoorbeeld pensioengerechtigden beter zijn beschermd tegen een dalende rente en negatieve rendementen, die in een scenario van stagflatie relatief vaak zullen voorkomen. In het huidige pensioencontract moet worden gewerkt met een uniform beleggingsbeleid, met hetzelfde rendements-/risicoprofiel voor alle deelnemers en pensioengerechtigden. De pensioengerechtigden staan hierdoor bloot aan hogere risico’s, die zich juist in een scenario van stagflatie in hoge mate zullen manifesteren.
Bent u van mening dat de solidariteitsvoorzieningen in de Wet Toekomst Pensioenen voldoende toegerust zijn voor de economische omstandigheden die zich thans voordoen?
Zoals in de beantwoording van vraag 6 genoemd, zijn er meerdere mogelijkheden voor inflatiebescherming in het nieuwe stelsel. Inflatiebescherming kan (gedeeltelijk) geboden worden via (i) blootstelling aan overrendement, (ii) een direct beschermingsrendement en (iii) de solidariteits- en risicodelingsreserve. Het bijgevoegde Cardano-rapport laat zien dat de solidariteitsreserve goed zou kunnen omgaan met de huidige hoge inflatie en gepensioneerden effectieve inflatiebescherming kan bieden. Belangrijke kanttekening hierbij is de vraag of de huidige hoge inflatie tijdelijk is of structureel boven de inflatieverwachtingen. In geval van een structureel hogere inflatie komen de grenzen van de mogelijkheden van de solidariteitsreserve sneller in zicht. Daarbij speelt ook de ontwikkeling van de reële rente een belangrijke rol. Als deze gelijk blijft, omdat nominale rentes meestijgen met de inflatie, zal ieder kapitaalgedekt contract, dus ook de contracten in het nieuwe stelsel, beter in staat zijn om met inflatie om te gaan dan wanneer dit niet het geval is. Verder speelt de verhouding tussen jongere en oudere deelnemers in een fonds een rol bij de vraag welke mogelijkheden de solidariteitsreserve biedt bij inflatiebescherming. In een pensioenfonds met relatief veel oudere deelnemers is het bieden van inflatiebescherming via risicodeling, zoals via de solidariteitsreserve, moeilijker.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de hoge inflatie op de te verwachten pensioenuitkeringen onder het nieuwe pensioensysteem? Voor zover deze gevolgen niet zijn doorgerekend: kunt u zorgen voor een goede en transparante doorrekening van de hoge inflatie voor een substantiële periode?
Het bijgevoegde Cardano-rapport biedt hiervoor de nodige inzichten. Als sprake zou zijn van een structureel hogere inflatie van 1%-punt ten opzichte van de huidige verwachtingen, kan dit worden opgevangen door middel van de solidariteitsreserve. Bij nog hogere niveaus komen de grenzen van de solidariteitsreserve in zicht. Voor het compenseren van deze verwachte inflatie kan in het nieuwe stelsel (over)rendement worden toebedeeld naar verschillende leeftijden. Ook pensioengerechtigden kunnen (over)rendement toebedeeld krijgen om de verwachte inflatie bij te kunnen houden, afhankelijk van hun risicohouding. Dit (over)rendement komt sneller bij de deelnemers en pensioengerechtigden terecht, omdat geen buffers meer opgebouwd hoeven te worden. In verwachting zullen (over)rendementen positief zijn, maar er zullen ook jaren van negatieve (over)rendementen zijn. In dat geval zullen pensioenaanspraken en lopende pensioenen ook sneller naar beneden aangepast worden. Verder kan voor de uitkeringsfase een stijgend projectierendement worden gehanteerd, waarmee de verwachte inflatie beter kan worden bijgehouden.
De Commissie Parameters is momenteel bezig met een nieuw advies over onder andere de scenariosets. Het is belangrijk dat een groep van onafhankelijk deskundigen, los van de politiek en van sociale partners, een dergelijk set ontwikkelt. Dat is een complexe opdracht, die gedegen en zorgvuldig moet worden uitgevoerd. In deze sets zal ook rekening gehouden worden met de nieuwe inzichten rond inflatieverwachtingen. De Commissie Parameters verwacht haar advies uit te brengen rond de zomer van dit jaar.
Herinnert u zich dat het CPB schreef: «De transitie-effecten kennen ruime bandbreedtes en zijn gevoelig voor de veronderstellingen over het rendement op aandelen en obligaties en over de inflatie.»?7
Ja, ik ben bekend met de notitie van het CPB.
Kunt u inzage geven in de gevolgen van de huidige hoge inflatie op de transitie (waarbij honderden miljarden euro’s worden herverdeeld)? Indien u die inzage niet heeft, bent u dan bereid om met spoed die inzage wel te krijgen en aan het parlement te verschaffen?
Hoge inflatie heeft met name invloed op de transitie als deze structureel hoog zou blijven. De effecten van een eventuele persistent hoge inflatie moeten worden bezien in het licht van het totaal aan nieuwe marktomstandigheden. Met name de ontwikkeling van de rente is hierbij van belang. Inflatieschokken kunnen gepaard gaan met veranderingen in andere economische parameters die van invloed zijn op de te bepalen waarde van pensioenaanspraken en -rechten ten behoeve van de transitie naar het nieuwe stelsel. Een beschouwing van een hoge(re) inflatie in isolement zou daarom geen volledig inzicht geven in het daadwerkelijke effect op de transitie.
Bovendien moeten de herverdelingseffecten niet overschat worden. Bij het in kaart brengen van deze effecten, zoals netto- en brutoprofijt effecten, gaat het om het verschil tussen het huidige stelsel en de contracten in het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen. Hierdoor is het effect van een andere scenarioset beperkt, omdat zowel in het huidige als in het nieuwe contract een tijdelijke of een structurele schok min of meer in dezelfde mate effect heeft op de verdeling tussen jongeren en ouderen. Van een herverdeling van honderden miljarden euro’s als gevolg van de inflatie is dus geen sprake.
In de transitieperiode naar het nieuw pensioenstelsel maken sociale partners onder andere afspraken over het al dan niet invaren van al bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten. Op het moment dat de pensioenuitvoerder de overstap maakt naar één van de nieuwe contracten uit het nieuwe pensioenstelsel, kunnen bestaande aanspraken en rechten worden omgezet naar de nieuwe regeling. Voor de omzetting van het collectieve fondsvermogen naar persoonlijke pensioenvermogens zijn twee omrekenmethodes beschikbaar, namelijk de VBA-methode en de standaardmethode. Doel hiervan is het evenwichtig omrekenen van de huidige pensioenaanspraken en -rechten naar een voor de pensioenuitkering gereserveerd vermogen, respectievelijk een pensioenkapitaal. Beide methodes stellen daarom (minimum) voorwaarden aan de manier waarop deze omzetting geschiedt. Bij de standaardmethode is wettelijk vastgelegd hoeveel vermogen maximaal mag worden herverdeeld ten opzichte van de uitkomsten van deze methode. Bij de VBA-methode dient de marktwaarde van de persoonlijke pensioenvermogens ten minste gelijk te zijn aan de marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten in de uitkeringsovereenkomst.
Indien er nog gerekend moet worden: kunt u aangeven wanneer de Kamer deze berekeningen kan verwachten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 14 heb aangegeven, is nog onduidelijk of nieuwe berekeningen enige meerwaarde zullen hebben ten opzichte van de reeds gemaakte berekeningen. Dit hangt mede af van de vraag of de huidige inflatieontwikkeling structureel is of niet. Vooralsnog zijn de marktverwachtingen dat de inflatie weer zal gaan dalen naar lagere niveaus. In scenario’s over een lange termijn heeft een tijdelijke inflatieschok beperkte invloed. Als zou blijken dat de verwachte toekomstige inflatie structureel op een hoger niveau komt te liggen, zijn de gevolgen afhankelijk van veel economische variabelen. Zo is een belangrijke vraag wat de rente in de toekomst doet. Dergelijke variabelen zijn ook onderdeel van huidige scenariosets, maar het is belangrijk om te kijken of het inflatierisico daarin nu al voldoende is meegenomen. Dit zijn complexe vragen. Mede daarom heb ik een commissie van onafhankelijke deskundigen gevraagd om deze lastige vraagstukken te analyseren en passende scenariosets te ontwikkelen. Decentrale partijen zullen deze sets moeten gebruiken bij de transitie en bij uitvoering van het nieuwe contract.
Welke extra berekeningen over een hogere rente en de gevolgen voor het pensioenstelsel, het nieuwe pensioenstesel en/of de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel heeft u het afgelopen jaar intern laten maken of hebben externen (zoals CPB, Netspar of anderen) voor u gemaakt? Kunt u een lijst geven van die berekeningen en kunt u die berekeningen alvast openbaar maken met deze vragen?
Ik heb geen extra berekeningen over een hogere rente gemaakt of laten maken ten opzichte van de berekeningen die door het CPB bij de presentatie van de Hoofdlijnennotitie Pensioenakkoord zijn gemaakt.12 Bij die CPB-berekeningen is gebruik gemaakt van verschillende scenariosets, waarin scenario’s met hogere en lagere rentes zijn opgenomen. Daarnaast verwijs ik u voor berekeningen ten behoeve van het nieuwe pensioenstelsel naar diverse recente onderzoeken die DNB heeft uitgevoerd. Deze zijn meegestuurd met de brief ter aanbieding van het wetsvoorstel Wet Toekomst pensioenen aan uw Kamer.
Op 21 januari 2022 sloot de internetconsultatie ten aanzien van de «Wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met toeslag vanwege voorgenomen transitie»8, wanneer verwacht u de uitkomsten van deze consultatie met de Kamer te kunnen delen? Hoe hoog is de inhaalindexatie die naar voren gehaald wordt gemiddeld en is dat verantwoord?
Het ontwerpbesluit is 30 maart jl. aan uw Kamer gezonden.14 In het ontwerpbesluit is aangegeven hoe met de reacties op de internetconsultatie is omgegaan. Het ontwerpbesluit bevat geen aanpassing van de regels die inhaalindexatie mogelijk maken.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor u het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen bij de Kamer indient?
Gegeven de complexiteit en technische aard van de vragen heb ik uw Kamer 30 maart jl. laten weten de vragen niet voor indiening van het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen te kunnen beantwoorden.15
Hun openbare agenda |
|
Laura Bromet (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Op welke manier is de motie-Sneller/Bromet over de openbare agenda van bewindspersonen in uw herinnering aan de orde gesteld tijdens het constituerend beraad?1
De formateur heeft in het constituerend beraad gewezen op de openbare agenda van de bewindslieden.
Bent u bereid deze motie onverkort uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. In aanloop naar het aantreden van het kabinet-Rutte IV is de openbare agenda van de bewindslieden meermaals onderwerp van gesprek geweest in de Voorlichtingsraad. Het overleg van de secretarissen-generaal heeft begin januari ingestemd met de VoRa-notitie «Openbare agenda bewindslieden». In deze notitie is een aantal adviezen opgenomen dat moet bijdragen aan een gebruiksvriendelijkere openbare agenda die tegemoet komt aan de motie van de leden Sneller en Bromet. Zo streven we ernaar contactgegevens op te nemen bij de agenda-items en een korte beschrijving te geven van het onderwerp van het betreffende agenda-item. Ook worden de agenda-items, conform de motie-Sneller/Bromet, op rijksoverheid.nl gecategoriseerd. Zo kan er worden gezocht op trefwoord, bijvoorbeeld «gesprek», «ontvangst», «werkbezoek» of «evenement». Ook kan op bewindspersoon worden gezocht of op de voltallige kabinetsploeg.
Bent u bekend met de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022)? Onderschrijft u de zeven afspraken die daarin beschreven worden en bent u bereid deze nauwgezet na te leven?
Ja, ik ben bekend met deze notitie. Ik onderschrijf de zeven afspraken uit de notitie en streef ernaar dat de afspraken nauwgezet worden nageleefd.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van Open State Foundation dat slechts 14% van de afspraken die zijn opgenomen in de openbare agenda’s de informatie bevat die conform de Uitvoeringsrichtlijn openbare agenda bewindspersonen vereist is (terwijl de opgenomen afspraken slechts een deel zijn van diegene die daar volgens de Uitvoeringsrichtlijn in hadden moeten staan en de afspraken die wel aan de normen voldoen uitsluitend bij de Ministeries van LNV en Financiën voorkomen)?2 3 Welke concrete doelstelling voor de mate van naleving van de bestaande afspraken heeft u zichzelf voor de rest van deze kabinetsperiode gesteld?
Ik houd mijn agenda op dit moment al zoveel mogelijk bij conform de afspraken uit de notitie «Openbare agenda bewindslieden» en zal dit ook voor de rest van deze kabinetsperiode blijven doen.
Herkent u het beeld uit het artikel «Over mooie voornemens en agenda’s die tekort schieten» uit de Volkskrant van 23 februari 2022 dat naleving van de beslispunten uit deze notitie tot nog toe onvoldoende is, laat staan de motie die daarbovenop bijvoorbeeld om «zoveel mogelijk realtime» openbaarmaking in plaats van achteraf over de afgelopen week?
Mijn openbare agenda is, zoals ook uit het artikel blijkt, reeds cf. de afspraken bijgewerkt.
Bent u bereid om uw openbare agenda met terugwerkende kracht tot het moment van uw aantreden bij te werken zodat deze alsnog voldoet aan genoemde afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze bent u voornemens verbetering aan te brengen in de naleving van de normen uit de genoemde motie en notitie voor toekomstige afspraken?
Zoals aangegeven leef ik de normen reeds na. Ik hou hier ook in de toekomst aandacht voor.
In het licht van de nadruk die de premier tijdens het debat over de begroting Algemene Zaken op 14 oktober 2021 legde op «het principe van de individuele ministeriële verantwoordelijkheid in ons staatsbestel»: kunnen alle bewindspersonen deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.