Een door Oxfam Novib en een Hamas-activist georganiseerde workshop |
|
Joël Voordewind (CU), Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Klopt het dat de heer Abou Amin Rashed, van wie het kabinet eerder verklaarde dat hij betrokken was bij organisaties die fondsen wierven voor Hamas1 en volgens andere bronnen zelfs behoort tot de Europese top van Hamas2, blijkens een Facebookbericht van 16 april 20183 in samenwerking met Oxfam Novib een workshop heeft georganiseerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee. De bijeenkomst is georganiseerd door United Civilians for Peace (UCP) – samenwerkingsverband tussen Oxfam Novib en PAX. Volgens UCP heeft de heer Rashed geen rol gespeeld bij de organisatie hiervan. Het betrof een openbare bijeenkomst, waarvoor UCP uitnodigingen heeft verstuurd. De heer Rashed heeft volgens UCP geen persoonlijke uitnodiging ontvangen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet betrokken geweest bij de organisatie van de bijeenkomst of het uitnodigingsbeleid.
Kunt u nagaan wie het initiatief heeft genomen voor deze activiteit? Heeft Oxfam Novib de heer Rashed uitgenodigd, of is Oxfam Novib betrokken bij een activiteit waartoe de heer Rashed het initiatief heeft genomen?
De heer Rashed was geen initiatiefnemer, was niet betrokken bij de organisatie en was volgens UCP niet persoonlijk uitgenodigd. Oxfam Novib geeft aan dat Oxfam Novib noch UCP bij activiteiten betrokken is geweest waartoe de heer Rashed het initiatief heeft genomen.
Klopt de bewering van de heer Rashed dat bij deze workshop afgevaardigden van de Nederlandse regering aanwezig waren? Zo ja, wie en met welk doel?
Nederland zet zich in voor versterken van de Palestijnse economie, ook in Gaza. Hiertoe werkt Nederland onder meer samen met het maatschappelijk middenveld en bedrijfsleven. Om deze reden was er een stagiair van BZ aanwezig, evenals medewerkers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Zij waren niet bekend met de aanwezigheid van de heer Rashed en hebben hem ter plekke ook niet gesproken.
Heeft de Nederlandse regering direct of indirect financieel of logistiek bijgedragen aan deze workshop of aan het project waar deze workshop deel van uitmaakte?
De Nederlandse regering heeft niet bijgedragen aan deze bijeenkomst.
Hoeveel geld ontvangt Oxfam Novib in 2017 en 2018 direct of indirect van het kabinet of heeft Oxfam Novib direct of indirect ontvangen ten behoeve van activiteiten die in 2017 en 2018 plaatsvinden of reeds plaats hebben gevonden?
In 2017 en 2018 heeft Oxfam Novib tot dusver een totaalbedrag van 39,76 miljoen euro van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen voor verschillende noodhulp en ontwikkelingsprogramma’s. In diens jaarverslag 2016–17 is te lezen dat Oxfam Novib 17,84 miljoen euro van de EU heeft ontvangen.
Is dit kabinet, net als het vorige, van mening dat financiële middelen van de overheid niet mogen bijdragen aan het propageren van BDS (Boycott, Divestment and Sanctions), of aan activiteiten die dit propageren, zoals verwoord in de brief d.d. 7 juli 20164, die de Kamer ontving naar aanleiding van de aangenomen motie over het niet financieren van organisaties die via hun doelstellingen of activiteiten een boycot van Israël nastreven of bevorderen?5
Ja. Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Hiermee wordt tevens gevolg gegeven aan de eerdere motie Van der Staaij en Voordewind over het aanmoedigen van economische relaties tussen Nederlandse en Israëlische bedrijven (Kamerstuk nummer 23432–363). Het kabinet ondersteunt de internationaal georganiseerde oproep van de BDS (Boycott, Divestment and Sanctions)-beweging niet. Het kabinet hanteert daarom de strikte lijn dat het geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël propageren. Daarbij dient overigens opgemerkt te worden dat uitlatingen of bijeenkomsten van de BDS-beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering. Vanzelfsprekend mogen ontvangers van financiering zich niet schuldig maken aan discriminatie of aanzetten tot haat en/of geweld.
De berichten inzake een gifaanval in Douma |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Syrische bewind beschuldigd van gifaanval in Douma»?1 In hoeverre kunt u deze berichtgeving inmiddels verifiëren, en met welke mate van zekerheid kunt u dat doen?
Ja. De OPCW, de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens, doet onderzoek naar deze aanval. Dit onderzoek zal mogelijk uitsluitsel kunnen geven over het gebruik van chemische wapens in Douma, waarbij aangetekend moet worden dat de Fact Finding Mission (FFM) van de OPCW niet direct na de aanval ongehinderde toegang tot de locatie van de aanval kreeg. Het onderzoek van de FFM beperkt zich overigens tot de vraag of er chemische wapens zijn gebruikt, niet wie daar voor verantwoordelijk kan worden gehouden. Zoals u weet blokkeert Rusland in de VN Veiligheidsraad alle resoluties die ten doel hebben een onafhankelijk, onpartijdig mechanisme in het leven te roepen.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de actuele situatie in Syrië van 11 april jl. acht het kabinet het waarschijnlijk dat er gifgas, te weten chloorgas, is gebruikt bij de aanval op Douma en dat het Syrische regime waarschijnlijk verantwoordelijk is voor deze aanval.
De Russische Federatie heeft verschillende en elkaar tegensprekende berichten naar buiten gebracht. Aan deze beweringen hecht het kabinet weinig waarde.
Kunt u een overzicht geven van alle stappen die de VN-Veiligheidsraad, al dan niet op aandringen van Nederland, heeft ondernomen om deze gebeurtenissen te onderzoeken en/of te bespreken?
In november 2017 is door een Russisch veto het mandaat van het Joint Investigative Mechanism van de VN en de OPCW (JIM) niet verlengd. Daardoor is er geen internationaal attributiemechanisme meer dat onderzoek doet naar de schuldvraag bij het gebruik van chemische wapen. Sindsdien steunt en is het kabinet continue en actief betrokken bij onderzoek naar mogelijke alternatieven voor een attributiemechanisme.
In de week van 9 april is de VN-Veiligheidsraad, mede op aandringen van het Koninkrijk der Nederlanden meermaals bijeengekomen om de aanval op Douma te bespreken. Voor een overzicht van de bijeenkomsten verwijs ik u naar de Kamerbrieven van 11 april jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 202) en 14 april jl.
Nederland drong daarbij aan op onafhankelijk onderzoek en het aansprakelijk houden van degenen die verantwoordelijk zijn voor de inzet van chemische wapens. Een concreet voorstel van de VS voor een nieuw en stevig onderzoekmechanisme (met een «attributiemechanisme» waarmee de daders kunnen worden bepaald en dus aangesproken) stuitte op 10 april jl. op een veto van Rusland. Daarmee werd actie in de Veiligheidsraad om de waarheid te achterhalen wederom geblokkeerd.
Onderzoek naar aanvallen met chemische wapens wordt uitgevoerd door de OPCW, die daarvoor een eigen, van de Veiligheidsraad onafhankelijk, mandaat heeft. De OPCW is direct nadat de eerste berichten binnenkwamen over deze aanval, begonnen met het verzamelen van informatie. Dat moest echter in eerste instantie op afstand gebeuren, omdat het geruime tijd duurde voordat het Syrische regime en Rusland toestemming gaven om naar het onderzoeksgebied af te reizen. Eenmaal aangekomen moest onderzoek in het gebied enige dagen worden uitgesteld omdat de veiligheid van de FFM niet kon worden gegarandeerd.
Nadat de FFM meerdere keren de toegang tot het onderzoeksgebied ontzegd werd, kon op 21 april een start gemaakt worden met het onderzoek ter plaatse. Dit onderzoek is op 4 mei afgerond. Het verwerken van de resultaten neemt enige tijd in beslag en zal, naar verwachting, niet voor juni zijn afgerond.
Het kabinet blijft zich – ongeacht de uitkomsten van het huidig onderzoek – inzetten voor het ter verantwoording roepen van het Syrische regime voor het gebruik van chemische wapens.
Hebt u tevens kennisgenomen van de Russische ontkenningen van de inzet van chemische wapens?2 Hoe beoordeelt u deze berichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft de Russische positie tot dusver gehad voor de eensgezindheid in de VN-Veiligheidsraad?
De Russische houding in de Veiligheidsraad leidt bij landen die alle strijdende partijen in Syrië ter verantwoording willen houden voor gebruik van chemische wapens, tot veel frustratie. Nederland spreekt Rusland hier consequent op aan, zowel in de Veiligheidsraad en de Uitvoerende Raad van de OPCW, als bilateraal. Ook landen als VS, VK en Frankrijk uiten stevige kritiek op Rusland vanwege de voortdurende obstructie van onafhankelijk onderzoek naar het gebruik van gifgas in Syrië, inclusief onderzoek naar de schuldvraag. De Russische positie in de Veiligheidsraad over Syrië is echter niet nieuw. Op 10 april heeft Rusland voor de twaalfde keer zijn veto gebruikt tegen een resolutie over Syrië, en zijn zesde veto tegen een resolutie die beoogt de inzet van chemische wapens in Syrië te stoppen, zoals bij de sarin-aanval op Khan Sheikhoen in april 2017.
Hoeveel aanvallen met chemische wapens zijn er de afgelopen vijf jaar in Syrië gedetecteerd en bevestigd?
Volgens cijfers van de OPCW is de FFM tot 7 maart 2018 33 keer ingezet, waarbij onderzoek is gedaan naar 74 incidenten (van de 390 gemelde waarbij mogelijk chemische wapens zijn gebruikt). Er zijn door de FFM 376 mensen geïnterviewd en 257 monsters genomen. De FFM heeft (via de Directeur-Generaal) 8 rapporten aan de lidstaten van de OPCW uitgebracht en in 13 gevallen met zekerheid of grote mate van zekerheid kunnen vaststellen dat er sprake was van de inzet van chemische wapens. Het meest recente rapport van de FFM, van 16 mei jl., stelt dat op 4 februari 2018 in Saraqib, provincie Idlib, waarschijnlijk chloorgas is gebruikt. Het rapport gaat niet in op de vraag wie verantwoordelijk is voor het gebruik, daarvoor heeft de FFM geen mandaat.
Het JIM heeft tot zijn opheffing november jl. in vier gevallen kunnen vaststellen dat het Syrische regime verantwoordelijk was en in twee gevallen dat ISIS verantwoordelijk was.
Kunt u zich herinneren dat de OPCW in 2013 verklaarde dat het Syrische regime destijds over 1.300 ton aan chemische stoffen en nog eens 1.230 ton aan ongevulde munitie beschikte?3 Kan de OPCW inschatten over hoeveel chemische wapens het Syrische regime nu nog beschikt?
De OPCW heeft in 2014 verklaard dat alle door Syrië bij toetreding tot de Chemisch Wapenconventie (CWC) in 2013 opgegeven voorraden chemische wapens, munitie en productiefaciliteiten waren vernietigd. Daar hebben de door de OPCW genoemde hoeveelheden betrekking op. Over niet opgegeven voorraden heeft de OPCW geen informatie en kan daar derhalve ook geen schatting maken.
Echter, het Declaration Assessment Team (DAT) van de OPCW dat bij toetreding van een land tot de CWC onderzoek doet naar de volledigheid en juistheid van de opgave die iedere nieuwe toetreder moet doen, is in Syrië nog altijd niet klaar met zijn werk. Dit gebrek aan voortgang kan geheel op het conto van het Syrische regime worden geschreven, dat nog altijd geen volledige openheid van zaken heeft gegeven en het DAT actief tegenwerkt. Het kabinet dringt er bij iedere gelegenheid bij Syrië op aan om zo snel mogelijk alle informatie te verstrekken aan de OPCW.
Overigens is bezit en productie van en handel in chloor voor civiele doeleinden in beginsel niet verboden onder de CWC. Activiteiten in dit kader hoeven daarom niet te worden opgegeven aan de OPCW. Het gebruik van chloor als (chemisch) wapen is uiteraard wel verboden.
Bent u bereid in de VN Veiligheidsraad het eerder door de Fransen geïnitieerde voorstel dat de Permanente vijf leden van de Veiligheidsraad (P5) hun vetorecht opgeven als het een resolutie betreft aangaande massale wreedheden, opnieuw te agenderen en zo in te vullen dat deze gedragscode automatisch wordt toegepast als sprake is van de inzet van chemische wapens, zoals eerder is voorgesteld door de VVD-fractie?4 Zo ja, kunt u de Kamer na afloop van deze poging informeren over het draagvlak hiervoor?
Het kabinet steunt het Frans-Mexicaanse en andere initiatieven gericht op het vrijwillig afzien van het gebruik van het veto door de permanente leden van de VN Veiligheidsraad wanneer sprake is van massale wreedheden. Wat het kabinet betreft, valt het gebruik van massavernietigingswapens daar onder. Ook in die gevallen zouden de permanente leden van de Veiligheidsraad zich dienen te onthouden van het gebruik van het veto.
Een gedragscode voor vrijwillige terughoudendheid in het gebruik van het veto wordt door een grote meerderheid van de lidstaten van de Verenigde Naties gesteund, inclusief door Nederland. Ik heb het open debat in de VN Veiligheidsraad van 17 mei jl. over het bevorderen van internationaal recht aangegrepen om hiervoor een krachtig pleidooi te houden.
De sluiting van kerken door de Algerijnse overheid |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut , Kees van der Staaij (SGP), Bente Becker (VVD), Bram van Ojik (GL), Thierry Baudet (FVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht in het Reformatorisch Dagblad van 10 april 2018 dat meldt dat er sinds november vier kerken van de Protestantse Kerk in Algerije gesloten zijn op last van de Algerijnse overheid?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de Algerijnse overheid de wet ter regulering van niet islamitische godsdiensten inzet om kerken te sluiten?
Geconstateerd kan worden dat bij verschillende protestante kerken recent is aangegeven dat zij geen bijeenkomsten mogen organiseren omdat zij hiervoor geen vergunning hebben, zoals vereist in de wet ter regulering van niet islamitische godsdiensten.
Klopt het dat dit kerkgenootschap geen vergunningen krijgt om kerken te bouwen die wel aan alle eisen voldoen?
Meerdere kerken, ook katholieke kerken, hebben momenteel te maken met het uitblijven van het verplichte goedkeuringsbesluit.
Bent u het ermee eens dat het recht op vrijheid van godsdienst dat Algerije officieel kent hiermee belemmerd en geschonden wordt?
Het is niet mogelijk om in het algemeen te stellen dat het recht op vrijheid van godsdienst in Algerije belemmerd of geschonden wordt. In veel gevallen kan de protestante kerk in Algerije zijn recht op de beoefening van zijn godsdienstvrijheid zonder problemen uitoefenen. Wel kan geconstateerd worden dat in bepaalde gevallen problemen zijn gerezen bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen om in bepaalde plaatsen diensten te houden. Afgelopen zes maanden is bovendien in een aantal gevallen een kerkgenootschap in de uitoefening van zijn recht op vrijheid van godsdienst belemmerd op grond van het feit dat deze zonder de vereiste vergunning opereerde.
Bent u bereid om de Algerijnse overheid, in het kader van de prioritaire thema’s in het beleid ter versterking van de internationale rechtsorde en eerbiediging van de mensenrechten, hier hetzij in bilateraal, hetzij in Europees verband op aan te spreken? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
In EU-verband is aandacht gevraagd voor deze kwestie. Ik heb dit ook persoonlijk gedaan ter gelegenheid van mijn bezoek aan Algerije in het kader van de Gemengde Commissie op 9 mei jl, tijdens een overleg met de Algerijnse Minister van Buitenlandse Zaken. In reactie hierop gaf de Algerijnse Minister van Buitenlandse Zaken aan dat kerken in Algerije niets te vrezen hebben van de nieuwe wet op gebedshuizen. Deze zou vooral gericht zijn op clandestiene moskeeën. Het spreekt voor zich dat ik de ontwikkelingen hieromtrent nauwgezet blijf volgen en indien nodig hierover, bilateraal en in EU-verband, mijn zorgen zal uiten.
Het conflict met de Congolese regering over een mede door Nederland georganiseerde donorconferentie |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Congo boycot eigen donorconferentie, en wil dat Nederland ook wegblijft»?1
Ja. De Verenigde Naties (VN) waren hoofdverantwoordelijk voor de organisatie van de conferentie, Nederland en de Europese Unie (EU) waren medeorganisator. Hoofd United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (UNOCHA), Mark Lowcock en VN Speciaal Vertegenwoordiger in de DRC Laila Zerrougi stonden tijdens de voorbereiding in contact met de Congolese autoriteiten. De Democratische Republiek Congo (DRC) verzocht enkele weken voor de conferentie om overleg met de humanitaire partners, om de visies op de ernst van de crisis te harmoniseren. Dat overleg heeft plaatsgevonden, maar kon niet voorkomen dat de DRC uiteindelijk besloot niet deel te nemen.
Kunt u toelichten wat de Congolese regering in de aanloop naar de donorconferentie precies aan de Nederlandse regering heeft gevraagd?
In de dialoog met de internationale gemeenschap onder leiding van de VN, die de eindverantwoordelijkheid draagt voor de coördinatie van de humanitaire respons, heeft de Congolese regering aangedrongen op:
Klopt het dat de Congolese regering de Nederlandse regering heeft verzocht om weg te blijven bij de mede door Nederland georganiseerde conferentie? Klopt het tevens dat de Congolese regering donoren als Nederland beschuldigt van betutteling en ongewenste inmenging?
De Congolese regering drong er bij Nederland, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en Zweden schriftelijk op aan afstand te nemen van de organisatie van de conferentie zonder de betrokkenheid van de Congolese regering. De Congolese regering is van mening dat zaken als verkiezingen, staatsbegroting, veiligheid en humanitaire hulp primair de eigen verantwoordelijkheid zijn en dat hulp van buitenaf daarbij niet nodig is.
Hoe heeft u op de Congolese bezwaren gereageerd? Hebben andere donoren ook gereageerd? Zo ja, hoe?
In een schriftelijke reactie aan de Congolese regering benadrukte het kabinet zowel de soevereiniteit van de Congolese regering als het belang van samenwerking met de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, om het gedeelde doel van het lenigen van noden van de Congolese bevolking en stabiliteit en duurzame ontwikkeling te bereiken. De VN houdt, mede namens Nederland, de dialoog met de Congolese regering gaande en zet daarbij ook in op betrokkenheid van de Congolese regering bij de humanitaire respons.
Het kabinet, de VN en de EU waren van mening dat de conferentie door moest gaan, omdat het hier ging om zeer grote humanitaire noden van de Congolese bevolking. Secretaris-Generaal VN Guterres gaf expliciete steun aan de conferentie; de uitnodigingen zijn uit naam van de SG verstuurd. Andere (donor)landen zoals de Verenigde Staten (VS), het Verenigd Koninkrijk (VK) en België steunden de conferentie eveneens. Medeorganisator VAE zag uiteindelijk af van deelname aan de conferentie.
Welke pogingen heeft u in de aanloop naar de conferentie ondernomen om tegemoet te komen aan de zorgen van de Congolese regering?
De VN heeft, mede namens Nederland, de Congolese zorgen vanaf het begin serieus genomen. De basis voor de conferentie, het Humanitarian Response Plan 2018, werd in januari van dit jaar door de Congolese regering en de VN gezamenlijk gelanceerd. Tijdens het gezamenlijke bezoek aan de DRC van de Nederlandse Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en hoofd UNOCHA afgelopen maart, spraken zij met Vice-Minister-President José Makila o.a. over de Congolese zorgen omtrent de Level 3 status. Deze status is inmiddels door de VN gedeactiveerd omdat de responscapaciteit op het benodigde niveau is gebracht. Op technisch niveau spreken de humanitaire partners verder met de Congolese regering over de wijze waarop de VN de aantallen ontheemden bepaalt en de kanalisering van de opgehaalde fondsen.
De internationale gemeenschap voerde de afgelopen maanden op hoog niveau een dialoog met de Congolese regering over de alarmerende humanitaire situatie in de DRC. Zo bezocht de Amerikaanse VN Ambassadeur Nikki Haley in oktober 2017 de DRC en besprak de VN Veiligheidsraad op 19 maart jl. de humanitaire situatie in de DRC en bracht hierover een verklaring uit2. De Ministers van Buitenlandse Zaken van de BENELUX hebben in aanloop naar de bespreking van de DRC op de Raad Buitenlandse Zaken van 28 mei a.s., in een brief aan EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini op 30 april jl., gepleit voor blijvende aandacht op het hoogste politieke niveau voor de situatie in de DRC.
Deelt u de analyse dat landen als Congo, maar ook andere Afrikaanse landen, zich in toenemende mate afstandelijk opstellen ten opzichte van het Westen, instituties als het Internationaal Strafhof afwijzen en toenadering zoeken tot nieuwe bondgenoten als China? Zo ja, hoe gaat u met deze ontwikkelingen om? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is de betrokkenheid van niet-Westerse landen in Afrika gegroeid en is de (economische) invloed van landen als China in veel Afrikaanse landen gestegen, o.a. door de groeiende vraag naar grondstoffen en de groei van de Afrikaanse en Chinese markt. Aanvankelijk hanteerde China inderdaad een non-interventie principe en het bieden van een meer staatsgeleide economisch ontwikkelingsmodel heeft zeker bijgedragen aan een meer onafhankelijke opstelling van een aantal Afrikaanse landen. Inmiddels is ook China zich steeds meer bewust van het belang van veiligheid en stabiliteit en draagt zij bij aan veiligheidsoperaties in VN-verband. Afrikaanse landen op hun beurt krijgen in toenemende mate te maken met de keerzijde van de schuldenlast en investeringsrelatie.
De relatie met Afrikaanse landen is volop in ontwikkeling, waarbij het kabinet inzet op duurzame ontwikkeling, het bevorderen van stabiliteit en veiligheid en economische ontwikkeling zoals ook naar voren kwam tijdens de AU-EU top in Ivoorkust in november 2017. Een stabiel Afrika is van belang voor Nederland en Europa, niet alleen uit veiligheidsoptiek maar vooral ook voor economische samenwerking. De Nederlandse bilaterale relatie met de DRC is daarbij een goed voorbeeld met ruimte voor constructief kritisch contact.
Ondanks de blijvende moeizame relatie tussen sommige Afrikaanse landen en het Internationaal Strafhof, ligt het hoogtepunt van deze crisis inmiddels achter ons. Het kabinet betreurt het dat Burundi vorig jaar officieel uit het Statuut van Rome is gestapt, en hoopt dat Zuid-Afrika zijn aangekondigde plannen hiertoe niet zal voorzetten. Andere Afrikaanse landen steunen het Hof echter nog altijd, en velen, waaronder de DRC, werken op operationeel gebied nauw samen met het Hof ten aanzien van hun onderzoeken. Vorige maand is bovendien de Nigeriaanse rechter van het Strafhof, Chile Eboe-Osuji, tot nieuwe president van het Strafhof benoemd.
Deelt u de mening dat te allen tijde geprobeerd moet worden om te voorkomen dat humanitaire hulp wordt gezien als betuttelend, en leidt tot verslechtering van de bilaterale relatie en verslechtering van de samenwerking in multilaterale instituties?
Humanitaire hulp wordt geboden op basis van het humanitair imperatief en dat is altijd leidend. De hulp wordt daar geboden waar die het hardst nodig is. Criteria die hierbij gebruikt worden zijn o.a. het aantal mensen in nood, hun kwetsbaarheid, de benodigde middelen en het financieringstekort. Naast de crises in Syrië, Jemen en de DRC, biedt Nederland op basis van deze criteria ook noodhulp aan de crises in Zuid-Sudan, Irak, Nigeria en Somalië.
Het kabinet hecht voorts aan de humanitaire principes van menselijkheid, neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, zet te allen tijde in op goede samenwerking met de betreffende regering bij het verlenen van humanitaire hulp, aangezien die primair verantwoordelijk is voor het welzijn van haar bevolking en die een effectieve humanitaire respons moet faciliteren. Hierbij moet worden voorkomen dat een humanitaire respons een politieke speelbal wordt. Toegeven aan alle eisen van de DRC-autoriteiten zou een precedent scheppen, waardoor andere overheden die te kampen hebben met een conflict zich zouden kunnen beroepen op de gang van zaken omtrent de conferentie voor de DRC. In het specifieke geval van de conferentie over DRC was het kabinet zich volledig bewust van de risico’s, maar nam het een weloverwogen beslissing om de conferentie te steunen. Het belang van het lenigen van de noden van miljoenen mensen stond en staat daarbij voorop.
Hoeveel Nederlandse ontwikkelings- en noodhulp gaat er in 2018 direct en indirect – dus ook via de Europese Unie en Verenigde Naties – naar Congo? Kunt u toelichten waar deze middelen aan worden besteed en hoe u de effectiviteit van deze bijdragen beoordeelt?
Het kabinet geeft in 2.018 EUR 10,4 mln. directe noodhulp aan DRC (EUR 7 mln. via VN Humanitair Fonds DRC, EUR 3,4 mln. via Nederlandse Ngo’s); deze bedragen zijn vermeld in brieven aan de Tweede Kamer over de geplande besteding van noodhulpmiddelen in 2018, verzonden op 7 december 2017 en 21 februari 2018. Daarnaast gaat naar schatting EUR 5 mln. van de ongeoormerkte bijdrage van EUR 55 mln. aan het VN Central Emergency Response Fund (die dit jaar al meer dan USD 47 mln. beschikbaar stelde voor noodhulp in de DRC) naar de DRC. Uit de blokallocatie van EUR 15 mln. aan het Nederlandse Rode Kruis en de Internationale Federatie van het Rode Kruis is tot nu toe EUR 220.000 in de DRC besteed. Van de overige ongeoormerkte Nederlandse bijdragen aan VN-instellingen en het Internationaal Comité van het Rode Kruis (EUR 144 miljoen in totaal) kan niet worden berekend welk bedrag in de DRC wordt besteed. Deze bijdragen stellen de organisaties in staat om zelf, op basis van het humanitair imperatief, te beslissen waar de middelen het hardst nodig zijn.
Noodhulpmiddelen worden besteed op basis van een inventarisatie van de noden. Bijvoorbeeld aan voedsel, onderdak, drinkwater en bescherming. De Nederlandse Ngo’s rapporteren over hun resultaten via het International Aid Transparency Initiative, de VN-organisaties en Rode Kruis beweging via openbare (resultaten-) rapportages. Het aantal mensen dat wordt bereikt en de snelheid waarmee ze bereikt worden, evenals de door hen ervaren kwaliteit van de hulp, zijn belangrijke indicatoren voor de effectiviteit van de bijdragen.
Nederland draagt verder, buiten de noodhulpmiddelen, in 2018 met EUR 41 mln. bij aan verschillende (regionale) programma’s gericht op wederopbouw en het bevorderen van stabiliteit en conflictpreventie in de DRC. Met de uitvoerders van deze programma’s zijn afspraken gemaakt over te behalen resultaten, monitoring en rapportage. Voor deze programma’s wordt in ieder geval jaarlijks een jaarplan en een jaarrapportage vereist en beoordeeld; langlopende programma’s worden in de regel tussentijds en/of na afloop geëvalueerd. Van de ongeoormerkte Nederlandse bijdragen aan de EU en VN-instellingen kan niet worden berekend welk bedrag in de DRC wordt besteed. De EU draagt via het Nationaal Indicatieve Programma (NIP 2014–2020) EUR 709 mln. bij in DRC.
Exportcontrole op cybersurveillancegoederen |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eleven member states back EU controls on selling spyware»?1
Ja.
Klopt het dat de in het bericht genoemde EU-lidstaten het voorstel van de Europese Commissie reeds hebben gesteund in de vorm van een postion paper en dus uitgesproken voorstander zijn van het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillancegoederen, teneinde te verhinderen dat onvrije landen deze goederen kunnen misbruiken voor het schenden van mensenrechten?
Met het discussiepaper spraken elf EU-lidstaten in principe hun steun uit voor het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillancegoederen om zo te voorkomen dat deze goederen ingezet worden bij het schenden van mensenrechten. Hoe deze uitbreiding er in de verordening concreet uit zou moeten zien, alsmede de reikwijdte ervan, zijn op dit moment onderwerp van besprekingen.
Bent u bekend met het antwoord van de vorige Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 21 december 2017, waarin hij verklaarde dat Nederland een dwingende vergunningplicht voor alle tussenhandeldiensten voor dual-use-goederen «onwenselijk» achtte, «maar [...]wel zicht [wil] hebben op de te plegen tussenhandeldiensten om deze eventueel vergunningplichtig te verklaren»?2 Kunt u aangeven in hoeverre deze positie nog van kracht is en in hoeverre deze steun geniet in de Unie?
Ik ben bekend met het antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 21 december 2017. Het kabinetsstandpunt hierover is niet gewijzigd. Overige EU-lidstaten hebben in de discussie over het voorstel van de Europese Commissie geen signalen afgegeven waaruit blijkt dat zij het Nederlandse standpunt afwijzen dan wel steunen.
Kunt u in algemene termen het krachtenveld beschrijven? Welke posities nemen andere lidstaten in, zonder deze bij naam te noemen, en welke tekortkomingen signaleren zij in het voorstel van de Commissie?
Nederland is, net als de elf EU-lidstaten die het discussiepaper ondertekenden, voorstander van het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillance goederen om mensenrechtenschendingen tegen te gaan. Vragen vanuit de EU Lidstaten, richten zich voornamelijk op de uitvoering en de handhaving van de voorgestelde wijzingen.
Deelt u de mening dat als de dual-use verordening wordt aangepast en uitgebreid, de regels voor het bedrijfsleven helder en uitvoerbaar moeten zijn, en recht moeten doen aan een gelijk speelveld in de Europese Unie (EU)?
Ja. Het bevorderen van een sterk gelijk speelveld binnen de EU is één van de prioriteiten binnen de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over de herziening van de dual-use verordening.
Nederland wil een toename van administratieve lasten voorkomen en zet in op een verordening die effectief is, maar ook helder geschreven is en uitvoerbaar is voor exporterende bedrijven en overheden.
In hoeverre wordt het bedrijfsleven betrokken bij of geconsulteerd gedurende de onderhandelingen? Kunt u toezeggen dat als de dual-use verordening wordt aangepast en uitgebreid, het bedrijfsleven gedegen zal worden voorgelicht over de implicaties?
Er is op ambtelijk niveau frequent contact met exporterende bedrijven en andere belanghebbende partijen over de herziening van de dual-use verordening. Voorlichting over het exportcontrolebeleid, inclusief wijzigingen in wet en regelgeving, is vast onderdeel van de consultaties met bedrijfsleven en zal voortgezet worden.
Zijn er ook pogingen ondernomen om het misbruik van cybersurveillancegoederen niet alleen op EU-niveau maar ook in ander multilateraal verband aan de orde te stellen of zelfs aan te pakken? Waarom is (uiteindelijk) gekozen voor het overwegen van regelgeving op EU-niveau?
Sommige cybersurveillancegoederen en -technologieën staan ingevolge het Wassenaar Arrangement al onder exportcontrole. In multilateraal verband worden inspanningen verricht om aanvullende cybersurveillancegoederen aan de orde te stellen en te bezien of en zo ja hoe deze goederen onder exportcontrole kunnen worden gebracht. Omdat dit een proces is dat langere termijn inzet vraagt en consensus vraagt van alle landen die bij het Wassenaar Arrangement zijn aangesloten, is het onderwerp nu ook op EU-niveau aangekaart in het voorstel van de Commissie.
Kunt u aangeven hoe frequent Europese of Nederlandse cybersurveillancegoederen door niet-Europese landen worden gebruikt voor het schenden van mensenrechten? Is er volgens Nederland sprake van een urgent probleem?
Nee, Nederland kan op dit moment niet aangeven hoe frequent dit gebeurt, omdat een deel van cybersurveillancegoederen op dit moment nog niet gecontroleerd is. Nederland acht het onwenselijk dat schending van mensenrechten plaatsvindt door dergelijke goederen en is voorstander van het uitbreiden van exportcontrole op dergelijke goederen. Deze uitbreiding vraagt om goede afbakening van goederen en een identificatie van de risico’s. Het is van belang bij deze inzet, duidelijke en voorspelbare kaders voor het bedrijfsleven te bieden.
Wanneer verwacht u dat de onderhandelingen zijn afgerond? Is een resultaat al in zicht?
Voor de Raad is het zaak zorgvuldig artikelsgewijs tot een gedeelde positie te komen. De Raad is zich bewust van het feit dat het Europees parlement al een positie heeft ingenomen. In algemene zin zet Nederland zich met een aantal EU lidstaten in voor een voorspoedig proces.
De beïnvloeding van Nederlanders in Nederland door Turkse lobbyorganisatie gelieerd aan AK-partij |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nederturken klaarstomen voor carrière»?1
Ja.
Wat is de Union of European Turkish Democrats (UETD) voor organisatie, welke rechtsvorm heeft het en welke rol en grootte heeft de organisatie in Nederland? Hoeveel Nederlanders met een Turkse achtergrond zijn lid en hoeveel afdelingen zijn er inmiddels?
UETD Nederland is naar eigen zeggen een vereniging die zich ten doel stelt de participatie en emancipatie van Turkse Nederlanders te bevorderen. De vereniging heeft ongeveer 900 leden en beschikt over afdelingen in Rotterdam, Amsterdam, Arnhem, Utrecht, Den Haag, Eindhoven en Oss. De vereniging is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.
Is het waar dat de UETD gelieerd is aan de AK-partij van president Erdogan? Kunt u inzicht geven in de financiering van de UETD en ook aangeven of de organisatie nationale en/of lokale subsidie ontvangt en zo ja welke dat zijn?
Het UETD-bestuur geeft aan dat er geen formele banden zijn met de AK-partij. Desalniettemin wordt de organisatie algemeen gezien als Europese organisatie die gelieerd is aan de AK-partij. Vast te stellen valt dat de organisatie activiteiten ontplooit die bijdragen aan de belangen van de AK-partij. Dit blijkt onder andere uit de activiteiten van de UETD waarbij Turkse politici, bijvoorbeeld parlementariërs van de AK-partij, deelnemen aan bijeenkomsten van de UETD NL. UETD NL heeft verklaard géén subsidies te ontvangen uit binnen – of buitenland en dat financiering van haar activiteiten plaatsvindt door middel van contributiegelden van individuele leden en donateurs.
Is het waar dat de UETD betrokken was bij het conflict tussen Nederlandse Turken na de couppoging in Turkije, waarbij «vermeende Gülen-aanhangers» werden geïdentificeerd en zwartgemaakt, hetgeen soms leidde tot heftige ruzies op scholen en schoolpleinen tussen groepen ouders? Zo ja, is hierover namens de Nederlandse overheid met de UETD gesproken en op welke wijze?
Het bestuur van UETD NL geeft aan dat zij hun leden nooit hebben geadviseerd om op dergelijke wijze betrokken te zijn bij conflicten na de couppoging in Turkije. Vanuit het rijk heeft er een gesprek plaatsgevonden met de UETD over hun activiteiten, financiering en relatie met de AK-partij.
Bent u bekend met het feit dat vorig jaar zeventig jongeren zijn klaargestoomd door de UETD om in Nederland de politiek in te gaan en dat zij inmiddels op verschillende lijsten van politieke partijen staan? Zo ja, wat vindt u hiervan? Onder welke wetgeving vallen deze activiteiten en (hoe) vindt hierop toezicht plaats?
De UETD geeft aan dat zij workshops organiseren voor Turks-Nederlandse jongeren over onder andere het Nederlandse en Turkse politieke bestel. Als het gaat om politieke participatie dan bepalen politieke partijen in Nederland wie er kandidaat kan zijn voor verkiezingen. Uiteraard is het daarbij van belang dat politieke partijen ook nagaan of de potentiele kandidaten zonder last politieke functies kunnen vervullen.
Ziet u een risico in het feit dat de UETD Nederlanders met Turkse achtergrond op hun Turkse loyaliteit aanspreekt en hen vraagt deze ook in de Nederlandse politiek in te zetten? Zo ja, wat doet u eraan om dit risico terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe voorkomt u in wet- en regelgeving dat ongewenste buitenlandse beïnvloeding en het tegenwerken van integratie kan plaatsvinden door organisaties als de UETD? Welke rol spelen de Nederlandse veiligheids- en inlichtingendiensten en welke mogelijkheden heeft het kabinet om in te kunnen grijpen als er sprake zou zijn van activiteiten of oproepen die ingaan tegen de Nederlandse rechtsstaat, het belang van Nederland of die integratie tegenwerken? Bent u bereid van die mogelijkheden gebruik te maken?
In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 maart 2018 over ongewenste buitenlandse inmenging (Kenmerk 2223363) is toegelicht hoe het kabinet omgaat met ongewenste buitenlandse inmenging.
Bent u bereid deze vragen binnen vier weken te beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het nog te plannen plenaire debat over de vermeende jihadpreek in Hoorn die door Turkije zou zijn gedicteerd en de intimidatie van Turkse Nederlanders door de Turkse regering?
Ja.
Verhoging van het budget voor betalingen aan veroordeelde Palestijnen |
|
Bente Becker (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Palestinians increase payments to Palestinian terrorists»?1
Ja.
Klopt de bewering van het lid van de Knesset Avi Dichter (Likud) dat de autorisatie van het budget van de Palestijnse Autoriteit voor 2018 betekent dat betalingen aan veroordeelde Palestijnen en hun families met $ 56 miljoen toenemen?
Volgens de cijfers die het kabinet tot zijn beschikking heeft zou het gaan om een stijging van ongeveer $ 900.000 ten opzichte van 2017.
Herinnert u zich dat het het kabinet eerder vaststelde dat het verbinden van de lengte van de straf aan de hoogte van de uitkering van alleen de «politieke» gevangenen de indruk wekt dat gewelddadige acties gericht tegen Israël worden ondersteund of beloond en dat dit een perverse prikkel in zich heeft?2 Beaamt u dat de nieuwe verhoging van het budget deze prikkel verder versterkt?
Het kabinet is in principe niet tegen betalingen aan gevangenen en hun families, zolang die transparant zijn en gebaseerd op sociaaleconomische behoefte, niet op de duur van de detentie. (Zie ook antwoorden op vragen gesteld op 10 juli 2017, met kenmerk 2017Z10187). Het kabinet is van mening dat de koppeling tussen de duur van de detentie en de hoogte van de betaling een perverse prikkel kan zijn. De Palestijnse Autoriteit heeft het budget verhoogd vanwege het groeiende aantal Palestijnen dat in gevangenschap zit, die op basis van de huidige regelgeving aanspraak kunnen maken op deze betalingen. Het kabinet is van mening dat dit een extra argument zou moeten zijn voor de Palestijnse Autoriteit om het systeem aan te passen; het zet de slechte financiële positie van de Palestijnse Autoriteit verder onder druk.
Nederland brengt de bezwaren tegen de betalingen aan gevangen consequent naar voren in bilaterale gesprekken met vertegenwoordigers van de Palestijnse Autoriteit en Palestinian Liberation Organisation (PLO). Sinds het begin van dit jaar is dit o.a. gedaan tijdens de het bezoek van toenmalig Minister Zijlstra aan Israël en de Palestijnse Gebieden (zie ook de Kamerbrief d.d. 17 januari jl. met kenmerk 2018Z00205/2018D00449), het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Israël en de Palestijnse Gebieden en marge van de Ad Hoc Liaison Commitee (AHLC) in Brussel. Het kabinet blijft hierop aandringen, ook in multilateraal verband. Zo heeft Nederland in de VN Veiligheidsraad aangedrongen op verandering van het systeem. Dit zou tevens een van de stappen kunnen zijn die de Palestijnse Autoriteit zelf kan zetten om onderling vertrouwen met Israël te verbeteren.
Hoe is of wordt uitvoering gegeven aan de eerdere toezegging vanuit het kabinet om de Palestijnse Autoriteit continu hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is of wordt daarnaast uitvoering gegeven aan de toezegging daar in Europees verband meer landen achter te krijgen, de Europese coalitie in dezen te verbreden, en zo echt een vuist te kunnen maken tegen deze praktijk?
In bilateraal overleg met EU-partners en instellingen dringt het kabinet bij de partners aan op het opvoeren van druk op de Palestijnse Autoriteit en de PLO om de betalingen aan gevangenen en hun families voortaan te baseren op sociaaleconomische behoeften en niet langer afhankelijk te maken van de duur van de detentie. Mede dankzij de Nederlandse inspanningen kaarten meerdere EU-lidstaten dit aan bij de Palestijnse Autoriteit. Het blijft echter om een klein aantal lidstaten gaan. Het kabinet zal deze inspanningen blijven voortzetten.
Het bericht dat Turkije een jihadpreek dicteert in Nederland |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turkije dicteert jihadpreek in Nederland»?1
Ja.
Is het inmiddels duidelijk of Nederlandse imams dit dictaat ook daadwerkelijk hebben uitgesproken?
In de Diyanet-moskeeën in Nederland wordt over het algemeen gebruik gemaakt van preken die door de Islamitische Stichting Nederland (ISN) worden opgesteld voor gebruik in Nederland. In Hoorn is er voor zover bekend op 16 februari jongstleden eenmalig gebruik gemaakt van delen van een Turkse preek die voor gebruik in Turkije was opgesteld. De in Hoorn gebruikte preek is door de lokale driehoek beoordeeld. Uit de informatie die ik heb ontvangen over de zaak in Hoorn blijkt dat er géén sprake is van een verdenking van strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld het oproepen tot geweld.
Op welke wijze wordt er gecontroleerd of imams in Nederland strafbare uitlatingen doen tijdens hun preken?
De overheid gaat op grond van de vrijheid van godsdienst niet over de inhoud van een preek, tenzij er sprake is van overschrijding van strafrechtelijke grenzen. In dat geval is het aan de politie en het Openbaar Ministerie om hier onderzoek naar te doen en tot mogelijke vervolging over te gaan. Daarnaast zie ik het als een positieve ontwikkeling dat ISN Nederlandstalige preken opstelt die aansluiten op de Nederlandse context.
Hoe wordt voorkomen dat Turkse moskeeën in Nederland gebruikt worden om een jihadistische boodschap te verspreiden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat op een zorgelijke manier integratie wordt tegengewerkt doordat een rechtstreeks uit Ankara afkomstige politieke boodschap in 140 Nederlandse moskeeën wordt verspreidt? Zo ja, wat kunt u doen om dergelijke ongewenste beïnvloeding te voorkomen en daarmee de lange arm uit Ankara weg te houden uit Nederland?
Ik deel uw mening dat het niet wenselijk is als er politieke boodschappen worden verkondigd in Nederlandse moskeeën. Er is een gesprek gevoerd met ISN over hun nieuwe governance-model en de wijze waarop vermenging van politiek en religie via dit model wordt ondervangen. In de brief van de Minister van J&V van 16 maart jl. bent u geïnformeerd over de aanpak van het kabinet als het gaat om het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging.2
Hoe staat het met de uitvoering van eerder gedane verzoeken om moskeefinanciering transparanter te maken en financiering uit onvrije landen te stoppen?
De Kamer is middels een gezamenlijke brief met de Minister voor Rechtsbescherming op 29 maart jl. hierover geïnformeerd.3 De Minister voor Rechtsbescherming voert momenteel een verkenning uit naar de mogelijkheden om financieringsstromen naar maatschappelijke organisaties in Nederland, waaronder religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, transparanter te maken. Naar aanleiding van het regeerakkoord ben ik een verkenning gestart naar de mogelijkheden om ongewenste buitenlandse financiering te beperken.
De rapporten van het Amerikaanse Department of Commerce inzake de import van staal en aluminium |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de door het Amerikaanse Department of Commerce opgestelde rapporten over de import van staal1 en aluminium2 en de vermeende gevolgen voor Amerikaanse nationale veiligheid?
Ja, president Trump heeft op 20 april 2017 opdracht gegeven de effecten van de import van staal en aluminium op de nationale veiligheid te onderzoeken. Op 16 februari 2018 heeft het Amerikaanse Department of Commerce zijn bevindingen en aanbevelingen openbaar gemaakt. Op 8 maart 2018 heeft President Trump een executive order getekend waarmee de Verenigde Staten per 23 maart 2018 tarieven zal instellen op staalimport van 25% en aluminiumimport van 10% voor alle landen met uitzondering van Canada en Mexico.
Kunt u ingaan op de drie aanbevelingen inzake de Amerikaanse import van staal? Kunt u per aanbeveling schetsen welk gevolg het overnemen hiervan zou hebben voor de Nederlandse sector en hoe deze zich verhoudt tot afspraken in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)?
Het rapport stelt drie mogelijke vormen voor maatregelen voor ten aanzien van staal:
Een belangrijke kanttekening daarbij is dat de President niet beperkt was tot het nemen van een van deze drie maatregelen. Hij had de mogelijkheid om af te wijken of om te besluiten geen maatregel te nemen. Uiteindelijk heeft de President besloten tot een tarief van 25% op staalimporten en een tarief van 10% op aluminiumimporten.
Nederland is na Duitsland de grootste Europese exporteur van staalproducten naar de Verenigde Staten. Nederland exporteerde in 2017 voor ongeveer € 550 miljoen aan staal naar de VS.4 Een invoerheffing van 25% kan resulteren in een verstoring van de aanbodketen, aanzienlijke financiële verliezen door derving aan omzet, negatieve gevolgen voor (voorgenomen) investeringen en extra kosten voor exporteurs om bestaande contracten te heronderhandelen en andere afzetmarkten te ontginnen. De segmenten waarin Nederland actief is, betreffen groeimarkten.
Het ministerie is in gesprek met belangrijkste exporteurs, inclusief Tata Steel Nederland, over de gevolgen van de maatregelen.
De verhouding van de aanbevelingen tot afspraken in WTO-verband wordt besproken onder vraag 4.
Kunt u ingaan op de drie aanbevelingen inzake de Amerikaanse import van aluminium? Kunt u per aanbeveling schetsen welk gevolg het overnemen hiervan zou hebben voor de Nederlandse sector en hoe deze zich verhoudt tot afspraken in WTO-verband?
Het rapport stelt drie mogelijke vormen voor maatregelen voor ten aanzien van aluminium:
President Trump heeft uiteindelijk besloten tot een importheffing van 10%.
Nederland is niet een van de belangrijkste exporteurs van aluminium naar de VS. Nederland exporteerde in 2017 voor ongeveer € 50 miljoen aan aluminium naar de VS.6 De mogelijke effecten zijn dezelfde als beschreven voor mogelijke staalmaatregelen, maar beperkter in omvang.
De verhouding van de aanbevelingen tot afspraken in WTO-verband wordt besproken onder vraag 4.
Hoe beoordeelt het kabinet het beschouwen van de import van staal en aluminium als bedreiging van de nationale veiligheid?
Het VS-onderzoek is ingesteld op basis van paragraaf 232 van de Trade Expansion Act of 1962. Deze wetgeving stelt de VS-regering in staat onderzoek te doen naar het effect van importen op de nationale veiligheid en op basis van dit onderzoek eventuele handelsmaatregelen te treffen. Deze wetgeving wordt zeer zelden toegepast. De laatste maatregelen onder deze wetgeving dateren uit de jaren 70 van de vorige eeuw.
De VS rechtvaardigt de maatregelen met een beroep op de WTO-uitzondering met betrekking tot de nationale veiligheid (art. XXI subparagraaf b General Agreement on Tariffs and Trade, GATT). De uitzondering voorzien in artikel XXI subparagraaf b van de GATT is een belangrijke bepaling in de WTO-regelgeving. Het stelt een land in staat om, onder bepaalde voorwaarden, maatregelen te nemen welke het nodig acht ter bescherming van het wezenlijk belang van haar veiligheid en welke onder normale omstandigheden een schending van de GATT zouden inhouden. De uitzondering onderstreept de autonomie van de lidstaten van de WTO waar het gaat om de bescherming van de nationale veiligheid. Tot nu toe waren WTO-leden zeer terughoudend in het inroepen van artikel XXI. Het inroepen van de uitzondering voor nationale veiligheid wordt gezien als noodrem in het internationale handelssysteem. Maatregelen genomen onder artikel XXI subparagraaf b GATT dienen betrekking te hebben op splijtbare stoffen, of op de handel in wapens of ander materiaal en goederen, welke direct of indirect, dienen voor de bevoorrading van een militair apparaat, of genomen te worden in tijden van oorlog of gevaarlijke internationale spanningen. Het betreft een limitatieve opsomming van toegestane doeleinden.
Het kabinet is van mening dat – op basis van de nu voorliggende informatie – een beroep van de VS op de nationale veiligheid in het rapport onvoldoende is onderbouwd. De voorgestelde heffingen lijken in grote mate te zijn ingegeven door de wens de binnenlandse producenten te beschermen op basis van economische overwegingen en niet op basis van overwegingen ten aanzien van nationale veiligheid. Zo citeert het onderzoek de mondiale overcapaciteit in de staal- en aluminiumsector, de hoge mate van import penetratie in de staal- en aluminiumsector en de lage prijzen waartegen staal en aluminium worden geïmporteerd in de Verenigde Staten. Het kabinet voelt zich in deze beoordeling gesterkt door het advies van het Amerikaanse Ministerie van Defensie dat concludeert dat de huidige situatie op de Amerikaanse staalmarkt geen invloed heeft op de mate waarin de Amerikaanse defensieprogramma’s kunnen voorzien in hun behoefte aan staal en aluminium.
De WTO biedt mogelijkheden om de binnenlandse industrie te beschermen in de vorm van antidumping-, compenserende of vrijwaringsmaatregelen.7 In 2002, de laatste keer dat de VS vergelijkbare alomvattende maatregelen heeft genomen tegen de importen op staal, baseerde de overheid zich op het WTO vrijwaringsverdrag. In de VS zijn momenteel 169 antidumping en compenserende maatregelen van kracht op staalproducten en zijn nog nadere 25 maatregelen in voorbereiding. Deze maatregelen zijn effectief: de importen van staal in de VS zijn tussen 2014–2016 met 25% gedaald.
Het kabinet erkent dat de mondiale overcapaciteit van staal en aluminium een probleem is. Ook de Europese markt ondervindt hier nadeel van. De voorgestelde oplossingsrichting van de VS zal echter tot veel schade en onzekerheid leiden in het mondiale handelssysteem, pakt de bron van het probleem niet aan en treft ook landen die niet primair verantwoordelijk zijn voor de overcapaciteit. Het kabinet zou graag in EU-verband en bilateraal met de VS en andere handelspartners verder in discussie gaan hoe de mondiale overcapaciteit in de staal- en aluminiummarkt op een geschikte en WTO-conforme wijze kan worden geadresseerd. Het kabinet voert deze gesprekken bijvoorbeeld in het G20 Forum voor de mondiale overcapaciteit van staal.
Worden deze ontwikkelingen in Europees verband besproken? Wordt gepoogd tot een gezamenlijke Europese strategie te komen? Zo ja, is er voldoende bereidheid om in een uiterst geval in Europees verband tegenmaatregelen te nemen? Zo nee, bent u bereid hier op aan te dringen bij de Europese Commissie?
De ontwikkelingen zijn regelmatig op ambtelijk en politiek niveau besproken in Europees verband. Voor het laatst zijn de ontwikkelingen besproken tijdens de informele Raad voor Buitenlandse Zaken over handel van 27 februari 2018. U bent hierover geïnformeerd in het verslag van deze Raad. De EU-lidstaten steunen de Commissie om constructief in gesprek te blijven met de VS en om, indien nodig, op te treden tegen de VS-maatregelen volgens een drie-sporen beleid:
Eurocommissaris Malmström heeft gesproken met United States Trade Representative Lighthizer en in Washington hebben demarches plaatsgevonden in EU-verband, met deelname door de Nederlandse ambassadeur. Daarnaast wordt ook samenwerking gezocht met partners buiten de EU, zoals Canada en Zuid-Korea. De Commissie heeft de lidstaten verzocht ook in hun bilaterale contacten de gemeenschappelijke lijn uit te dragen. De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft hierover gesproken met Commissaris Malmström en met ambassadeur Hoekstra.
Deelt u de zorgen over de bestendigheid van het multilaterale handelssysteem, het draagvlak voor het oplossen van geschillen in WTO-verband en de dreiging van elkaar opvolgende importheffingen? Deelt u daarnaast de zorg dat een land als Nederland, dat bovengemiddeld afhankelijk is van vrijhandel, hier schadelijke gevolgen van zal ondervinden?
De handelsmaatregelen vormen een systeemrisico voor de WTO. Tot nu toe zijn WTO-leden zeer terughoudend geweest om maatregelen waarbij een beroep wordt gedaan op de uitzondering voor nationale veiligheid aan te vechten voor het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme. WTO-leden willen zo veel mogelijk ruimte houden om zelf invulling te geven aan het begrip nationale veiligheid en willen niet dat de WTO deze invulling toetst. Het WTO- geschillenbeslechtingsmechanisme heeft tot nu toe dan ook nog nooit een toets uitgevoerd naar de juiste invulling van het begrip nationale veiligheid. Het voorleggen van de maatregelen aan het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme is in alle scenario’s met nadelen omkleed. Wanneer het WTO-geschillenbeslechting weigert een uitspraak te doen over de maatregelen, worden onrechtmatige handelsbarrières in stand gehouden en kan dit leiden tot navolging bij andere WTO-leden waarmee het WTO-systeem wordt ondermijnd. Wanneer het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme wel een uitspraak doet en de maatregelen veroordeelt, zal de VS de WTO ervan beschuldigen inbreuk te maken op haar soevereiniteit, wat koren op de molen zal zijn van VS-critici op het WTO-systeem.
Nederland heeft als open economie belang bij een op regels gebaseerd mondiaal handelssysteem en neemt dit systeemrisico voor het WTO-systeem uitermate serieus.
Worden de risico’s voor de Nederlandse economie in kaart gebracht? Bent u in gesprek met het bedrijfsleven, bijvoorbeeld met de staalsector, over de gevolgen van de hierboven beschreven ontwikkelingen en de gevolgen voor Nederland? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in intensief contact met het Nederlandse bedrijfsleven over de gevolgen van de beschreven ontwikkelingen en voorgestelde maatregelen.
De Europese staalmarkt is op dit moment niet onbeschermd. Er zijn momenteel 53 antidumping- en compenserende maatregelen van kracht op de invoer van ijzer en staal, waaronder 27 maatregelen op producten uit China. Er is functionerend systeem van voorafgaand markttoezicht op staal- en ijzerproducten waarmee de voorgenomen importstromen naar de EU worden gemonitord. Hiermee kan vroegtijdig worden bepaald als er een grote toestroom van importen is voorzien.
Bent u ook bereid de gevolgen voor andere sectoren, die indirect of uiteindelijk de gevolgen kunnen ondervinden van elkaar opvolgende importheffingen, in kaart te brengen en met deze sectoren in gesprek te gaan?
Net als met de direct betroffen sectoren, gaat het ministerie graag in gesprek met andere direct of indirect getroffen sectoren. Ondernemers die verwachten gevolgen te ondervinden van de maatregelen, worden gevraagd zich bij het ministerie te melden.
Bent u bekend met het bericht «Rotterdamse haven zet zich schrap voor Brexit»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de president-directeur van het Havenbedrijf Rotterdam over de gevolgen van een «harde» Brexit voor Rotterdam en het Nederlandse bedrijfsleven?
Zoals ook is aangegeven in beantwoording van de Kamervragen over de economische consequenties van Brexit van de leden Amhaouch, Geurts en Omtzigt (allen CDA) van 6 februari 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1068), de beantwoording van de Kamervragen over de economische consequenties van de Brexit voor Nederland van de leden Amhaouch, Geurts en Omtzigt (allen CDA) van 19 februari 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1206), de kabinetsreactie op het KPMG rapport en op vragen omtrent Brexit van 20 februari 2018 (Kamerstuk 23 987, nr. 217) en de beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor Europese Zaken van 18 januari 2018 (Kamerstuk 23 987, nr. 212), zal de handelsrelatie tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk (VK) na vertrek van het VK uit de Europese Unie (EU) («Brexit») te maken krijgen met additionele handelsbelemmeringen, zoals non-tarifaire maatregelen waaronder douaneformaliteiten. Het kabinet bereidt zich samen met het Nederlandse bedrijfsleven en de Rotterdamse haven actief voor op de diverse scenario’s.
In het artikel wordt gesproken over «een slecht uitpakkende Brexit». Het kabinet deelt de zorgen van de president-directeur van het Havenbedrijf Rotterdam over de mogelijke gevolgen van de Brexit voor Rotterdam en het Nederlandse bedrijfsleven. Ondanks dat de Europese Raad in artikel 50 samenstelling (ER Artikel 50) op 15 december 2017 heeft kunnen vaststellen dat er voldoende vooruitgang is bereikt in de eerste fase van de onderhandelingen om te kunnen starten met de tweede fase van de onderhandelingen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1281), bestaat nog steeds een reëel risico op een uittreding van VK uit de EU zonder terugtrekkingsakkoord (het zogenoemde cliff edge-scenario). Gezien de politieke situatie in het VK zal er tot het moment van sluiting van een terugtrekkingsakkoord onzekerheid zijn. Een dergelijk cliff edge-scenario kan zich eveneens voordoen indien er wel een terugtrekkingsakkoord wordt gesloten inclusief een overgangsperiode, maar er gedurende deze overgangsperiode geen bindende afspraken tussen de EU en het VK gemaakt worden over de toekomstige relatie. In dat geval zal de zogeheten cliff edge optreden na afloop van de overgangsperiode.
Ook als het cliff edge-scenario zich niet voordoet, moet Nederland zich voorbereiden op de nieuwe relatie met het VK (preparedness). Het VK stelt niet langer deel te willen uitmaken van zowel de interne markt als de douane-unie van de EU. Dit betekent een «harde» Brexit waarbij de toekomstige handelsrelatie met het VK ingrijpend zal veranderen met meer handelsbelemmeringen dan nu het geval is.
Deelt u de mening dat de overheid een belangrijke rol heeft in het tijdig voorbereiden van het bedrijfsleven op het meest ongunstige scenario, een «harde» Brexit?
Het bedrijfsleven is zelf verantwoordelijk voor een gedegen voorbereiding op de gevolgen van Brexit. Het bedrijfsleven staat er echter niet alleen voor. Het kabinet zal het Nederlandse bedrijfsleven waar mogelijk ondersteunen op de komende veranderingen, onder meer door het bedrijfsleven actief te informeren, ondernemers te begeleiden bij het intensiveren van de handel met derde landen om zodoende de gevolgen van de Brexit te mitigeren en, conform de motie Azarkan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1228), ondernemers te helpen de kansen van de Brexit te benutten.
Het kabinet acht het als zijn taak burgers, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties actief te informeren over het reële risico van een cliff edge-scenario als uitkomst van de Brexit onderhandelingen.
Ook als een dergelijk scenario zich niet voordoet, moet Nederland zich voorbereiden op de nieuwe relatie met het VK. Gezien de wens van het Verenigd Koninkrijk om niet langer deel te willen uitmaken van de Europese interne markt en douane-unie (harde Brexit), zal de Brexit gevolgen hebben voor een groot aantal Nederlandse ondernemingen.
Het bedrijfsleven dient zich onder andere voor te bereiden op de herinvoering van goederencontroles aan de grens, aanpassing van informatiesystemen en logistieke aanpassingen bij de verwerking van personen- en goederenstromen in (lucht)havens. Het kabinet is begonnen met het voorlichten van overheden, burgers en bedrijven over deze veranderingen. Hierbij besteedt het kabinet in het bijzonder aandacht aan het mkb. Zeker voor bedrijven die op dit moment louter actief zijn op de Europese interne markt en geen ervaring hebben met het exporteren naar of importeren vanuit zogeheten derde landen, zoals het VK dat zal gaan worden, zullen de veranderingen significant zijn. Maar ook dienstverlenende bedrijven, zeker als deze gebruik maken van eigen personeel in het Verenigd Koninkrijk, zullen te maken krijgen met grote veranderingen.
Direct na het referendum heeft de overheid het Brexitloket opgericht (te bereiken op www.brexitloket.nl). Hier kunnen bedrijven te allen tijde terecht met hun vragen over Brexit en benodigde voorbereidingen. Verder is vrijdag 26 januari jl. het platform www.hulpbijbrexit.nl gelanceerd. Aan dit platform zijn zowel brancheverenigingen, banken, als de rijksoverheid verbonden, om bedrijven te informeren over de praktische voorbereidingen die ze kunnen treffen. Ook wordt er momenteel gewerkt aan een activatietool voor het bedrijfsleven. Hiermee kunnen zowel grootbedrijf als mkb in kaart brengen welke voorbereidingen van belang zijn in aanloop naar de Brexit, en krijgen ondernemingen tips over hoe zij zich optimaal kunnen voorbereiden.
Daarnaast wordt er met relevante uitvoeringsorganisaties (als de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, de Kamer van Koophandel, de Douane, en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit), werkgeversorganisaties (als VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO) en brancheorganisaties samengewerkt aan eenduidige bedrijfsvoorlichting in voorbereiding op de Brexit. Zo worden met grote regelmaat stakeholderbijeenkomsten georganiseerd in Nederland en Brussel, en wordt door het kabinet intensief overleg gevoerd met het bedrijfsleven en andere belanghebbenden, zoals vakbonden. De publiek-private samenwerking ter voorbereiding op de Brexit wordt in 2018 verder geïntensiveerd.
Worden alle mogelijke gevolgen en mogelijk benodigde maatregelen op dit moment, in samenwerking met het bedrijfsleven, in kaart gebracht?
Het kabinet bereidt zich momenteel samen met het bedrijfsleven voor op de herinvoering van goederencontroles aan de grens, aanpassing van informatiesystemen, logistieke aanpassingen bij de verwerking van personen- en goederenstromen in (lucht)havens. Het kabinet is begonnen met het voorlichten van overheden, burgers en bedrijven over deze veranderingen. Alle departementen brengen momenteel de gevolgen in kaart en bekijken daarbij welke maatregelen nodig zijn en welke kosten hieraan verbonden zijn. Daarbij zijn de inspanningen erop gericht om de maatregelen zo uit te voeren dat het handelsverkeer zomin mogelijk wordt verstoord. Hierbij treden het kabinet en de uitvoeringsorganisaties actief in dialoog met het bedrijfsleven, om gezamenlijk oplossingen voor deze uitdagingen te vinden.
Van belang is dat ook het bedrijfsleven, inclusief het havenbedrijf Rotterdam en alle ondernemingen die in de Rotterdamse haven actief zijn, zich op de nieuwe relatie met het VK voorbereidt.
Meerdere departementen hebben stakeholders bijeenkomsten georganiseerd om de effecten van de Brexit inzichtelijk te krijgen. Op 5 februari jl. heeft de Minister van LNV bijvoorbeeld een bezoek gebracht aan de Rotterdamse haven nu veterinair transport door de Brexit met een nieuwe buitengrens te maken krijgt. De staatsecretaris van Financiën heeft op 7 maart jl. de Douane en twee bedrijven in de Rotterdamse haven bezocht en daarbij met ze gesproken over de gevolgen van de Brexit. Op 19 maart a.s. zal de Staatssecretaris van EZK een bezoek brengen aan Rotterdamse haven.
Voorts is het kabinet in constante dialoog met brancheorganisaties en individuele ondernemers om de gevolgen van de Brexit voor de desbetreffende branche of onderneming te bespreken. Hiertoe is onder andere een enquête uitgezet onder sectoren en bedrijven om belangen en gevolgen van de uittreding van het VK uit de EU in kaart te brengen.
Daarnaast heeft de overheid nader onderzoek uitgezet om (specifieke) gevolgen van de Brexit en mogelijke maatregelen beter in kaart te brengen. Zo heeft het onafhankelijke Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen van de Brexit voor de Nederlandse maritieme sector. Dit onderzoek werd gepubliceerd op 8 februari 2018. Het onderzoek van het Kennisinstituut draagt bij aan bewustwording van de gevolgen van de Brexit en helpt de maritieme sector om zo goed als mogelijk voorbereid te zijn op de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.3 Tevens heeft KPMG in opdracht van de Ministeries van EZK en LNV een onderzoek gedaan naar de kosten van non-tarifaire belemmeringen voor verschillende bedrijfssectoren. Hierin is tevens gekeken naar mogelijke non-tarifaire handelsbelemmeringen in de douane-procedures en afhandeling van goederenstromen in de Rotterdamse haven.4
Welke maatregelen worden in dit stadium door de regering en lokale overheden genomen om het bedrijfsleven, maar ook de infrastructuur in en rondom de haven, voor te bereiden op de gevolgen van een «harde» Brexit?
Het bedrijfsleven in en rondom de haven moet er rekening mee houden dat als gevolg van een harde Brexit meer administratieve handelingen nodig zijn voor het verhandelen van goederen van en naar het VK. Dat kan leiden tot vertraging in de afhandeling van goederenstromen (zoals bijvoorbeeld stukgoederen), waardoor mogelijk meer terminal- en kadecapaciteit nodig is. Specifiek voor vrachtwagens die per ferry van en naar het VK willen, kan gelden dat als gevolg van extra administratieve handelingen een vertraging optreedt in het ferryvervoer van en naar het VK. Als gevolg daarvan kan het zijn dat meer parkeerplaatscapaciteit benodigd is nabij het vertrekterrein van de ferry’s in de havens. Het is aan de lokale autoriteiten en havenbeheerders om hier maatregelen voor te treffen. Het kabinet heeft inmiddels besloten dat Douane en NVWA kunnen doorgaan met het werven en opleiden van meer nieuwe medewerkers, het starten van aanbestedingstrajecten en het organiseren van huisvesting.
Bent u bereid er alles aan te doen om het bedrijfsleven bij te staan met voorlichtingen en voorbereidende maatregelen, in elk geval de «no-regret»-maatregelen die nu al genomen kunnen worden, en zodoende gehoor te geven aan de oproep vanuit het bedrijfsleven tot een proactievere overheid op dit gebied? Zo ja, hoe gaat u hierin ook bedrijven bereiken die minder kennis en expertise in huis hebben en bijvoorbeeld niet naar voorlichtingsbijeenkomsten kunnen komen?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is het kabinet actief begonnen met de voorbereiding op een cliff edge-scenario. Ook als het cliff edge-scenario zich niet voordoet, moet Nederland zich voorbereiden op de nieuwe relatie met het VK (preparedness), waarbij de handel tussen Nederland en het VK te maken kan krijgen met een significante toename van handelsbelemmeringen. Het kabinet spant zich in om alle maatregelen te nemen die hiertoe noodzakelijk zijn.
Het bericht dat Artsen zonder Grenzen medewerkers heeft ontslagen vanwege seksueel wangedrag |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Artsen zonder Grenzen heeft medewerkers heeft ontslagen vanwege seksueel wangedrag»?1
Ja.
Klopt het dat er vorig jaar sprake is geweest van 24 gevallen van seksueel wangedrag bij Artsen zonder Grenzen waarvan zeven onder Nederlandse verantwoordelijkheid? Zo ja, binnen welke projecten deden de gebeurtenissen zich voor, hoe lang kon dit voortduren, op welk moment is het ministerie hiervan op de hoogte gesteld en welke actie heeft u ondernomen?
Artsen zonder Grenzen heeft sinds 2016 geen financieringsrelatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en heeft derhalve geen rapportageverplichtingen richting het ministerie. Ik heb net als u kennis genomen van dit bericht over de integriteitsmeldingen binnen Artsen zonder Grenzen.
Deelt u de mening dat de feiten die de afgelopen dagen naar buiten zijn gekomen van seksueel wangedrag door hulpverleners en misbruik in de hulpsector in brede zin grote zorgen baren en we niet kunnen spreken van een incident? Deelt u ook de mening dat het onacceptabel is dat juist een sector die veel geld en vertrouwen krijgt van belastingbetalers en donateurs om goed te doen in de wereld, juist ellende veroorzaakt?
De feiten die de afgelopen dagen naar boven zijn gekomen over seksueel wangedrag bij diverse hulp- en ontwikkelingsorganisaties hebben mij diep geschokt, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer op 23 februari jl.2 Het is onacceptabel dat medewerkers van dergelijke organisaties misbruik hebben gemaakt van hun posities ten koste van kwetsbare individuen in fragiele situaties. Terecht eisen mensen, van wie velen via giften bijdragen aan het werk van deze organisaties, volledige openheid over de misstanden én maatregelen.
Bent u bereid van alle ngo’s waar Nederlands belastinggeld naar toe gaat te onderzoeken en voor de Kamer in beeld te brengen of en hoeveel incidenten met ontoelaatbaar gedrag zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan, wat de organisatie voor actie heeft ondernomen, of het ministerie op de hoogte was en wat het ministerie heeft ondernomen?
Ik heb op 16 februari jl. in een brief de Nederlandse hulp- en ontwikkelingsorganisaties reeds gevraagd om volledige openheid van zaken te geven en om waarborgen te bieden ten aanzien van de wijze waarop zij omgaan met integriteitsschendingen.3 Zie tevens antwoord op vraag 5. Ik heb de organisaties tevens uitgenodigd voor een overleg dat ik op 6 maart a.s. op mijn ministerie heb belegd.
Bent u tevens bereid financiële consequenties aan geconstateerde misstanden te verbinden door bij organisaties waar ontoelaatbaar is gehandeld hulpgeld te korten en/of terug te vorderen? Zo ja, hoe en op welke termijn kunt u dit realiseren?
Integere omgang met ontwikkelingsgelden staat al geruime tijd op de agenda en is gereguleerd in contracten, subsidiebeschikkingen en auditprotocollen. Financiële malversaties, of verdenkingen daarvan, worden direct gemeld aan het ministerie. Ook bestaan er heldere procedures voor terugvordering van onrechtmatige uitgaven.
Ook ten aanzien van overig, niet-financieel integriteitsbeleid kent het ministerie bepalingen in subsidiekaders. Deze zijn doorgaans echter generiek geformuleerd, zonder specificering van bijvoorbeeld seksueel grensoverschrijdend gedrag of machtsmisbruik. Dit maakt het complexer om in het geval van vermeende of bewezen misstanden op dit terrein over te gaan tot terugvordering of het opleggen van andere, juridisch onderbouwde sancties.
Naar aanleiding van de in Haïti en andere crisisgebieden geconstateerde misstanden, heb ik binnen mijn departement opdracht gegeven om bestaande subsidiekaders, overeenkomsten en beschikkingen tegen het licht te houden en deze verder aan te scherpen voor wat betreft integriteitseisen. Uitgangspunt is een zero tolerance beleid voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het gaat dan onder meer om strikte gedragscodes met adequate consequenties. Ook verwacht ik dat elke organisatie mijn ministerie direct informeert over mogelijke misstanden begaan door eigen medewerkers of die van uitvoerende partners, bij de uitvoering van door mij gefinancierde activiteiten.
Bovenstaande zal onderwerp van eerder genoemd gesprek met de Nederlandse hulp- en ontwikkelingsorganisaties op 6 maart a.s. zijn. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst van dit overleg en over concrete maatregelen om subsidiekaders aan te scherpen.
Het bericht ‘Oxfam Novib: seksrapport ook in Nederland bekend’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Oxfam Novib: seksrapport ook in Nederland bekend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een organisatie die zegt op te komen voor mensenrechten ze vervolgens zelf schendt en dit in de doofpot stopt?
Wanneer bewezen is dat een dergelijke organisatie mensenrechten schendt, acht ik dit uiteraard onacceptabel. Tevens roep ik organisaties op om transparant te zijn, zowel over hun integriteitsbeleid en -procedures als in het geval van grensoverschrijdend gedrag of strafbare feiten door medewerkers.
Is er direct of indirect (eventueel via de Verenigde Naties of de Europese Unie) Nederlands belastinggeld in het betreffende project van Oxfam in Haïti besteed? Zo ja, hoeveel en op welke wijze heeft Oxfam hierover aan het ministerie gerapporteerd?
Ja, er is Nederlands belastinggeld besteed bij de activiteiten van Oxfam Great Britain (GB) in Haïti. Oxfam Novib heeft EUR 15 miljoen ontvangen van de Samenwerkende Hulp Organisaties-actie «Help slachtoffers aardbeving Haïti». De totale opbrengst van deze actie was EUR 111 miljoen, waarvan EUR 41,7 miljoen door de Nederlandse overheid werd bijgedragen.
Van de EUR 15 miljoen is EUR 8,3 miljoen besteed via Oxfam GB, waarvan EUR 5,2 miljoen aan noodhulp in 2010 en EUR 1,6 miljoen in 2011 en EUR 1,4 miljoen aan wederopbouw. Deze bijdragen zijn door een externe audit gecontroleerd. Op verzoek van Oxfam Novib heeft de accountant de werkzaamheden over 2011 uitgebreid naar de uitgaven die zijn gedaan door het personeel van Oxfam GB dat beschuldigd werd van schendingen van de eigen gedragscode. De accountant heeft naast het rapporteren over de bevindingen van de reguliere controle, specifiek gerapporteerd over deze aanvullende werkzaamheden.
De audit toonde aan dat er geen fraude met programmamiddelen is gepleegd met hulpgelden. Het auditrapport van Oxfam GB is op 8 mei 2012 gedeeld met de Algemene Rekenkamer en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op 21 mei 2012 heeft de Algemene Rekenkamer in een brief aan Oxfam Novib laten weten dat «bij zowel het onderzoek van Oxfam Groot-Brittannië als de accountantscontrole geen aanwijzingen van fraude zijn vastgesteld» en dat de Algemene Rekenkamer daarmee «de zaak» als afgehandeld beschouwde.
Oxfam GB heeft tussen 1 januari 2010 en 31 december 2012 verschillende EU bijdragen gekregen van in totaal EUR 5 miljoen. Deze middelen werden vooral via EU noodhulporganisatie ECHO beschikbaar gesteld. Vanuit verschillende VN organisaties, waaronder UNICEF, WFP, WHO en IOM is in totaal EUR 1,9 miljoen bijgedragen aan de Oxfam GB activiteiten in Haïti.
Klopt het dat het rapport over misstanden met seksueel misbruik door hulpverleners op Haïti al langer bekend was bij de top van Oxfam Nederland en dat zij hierover in 2012 aan uw ministerie hebben gerapporteerd?2 Zo ja, welke mate van detail had de informatie die toen op het ministerie bekend was, met wie is deze informatie gedeeld en welke vervolgstappen zijn op basis van deze informatie ondernomen?
Zoals ook beschreven in de brief aan uw Kamer van 23 februari 2018 heeft Oxfam Novib op mijn verzoek een brief gestuurd, waarin een feitenrelaas is opgenomen, hieruit blijkt het volgende:
Zoals ik heb aangegeven in uw Kamer, heb ik zelf binnen het ministerie opdracht gegeven om de beschikbare documenten en informatie over deze zaak te verzamelen. Daartoe worden onder meer archieven geraadpleegd en personen benaderd die destijds bij de financiering betrokken waren. Doel is om na te gaan welke informatie het ministerie destijds heeft ontvangen van Oxfam Novib en wat het ministerie heeft gedaan met de ontvangen informatie.
Ik zal een externe partij bij dit onderzoek betrekken. Ik verwacht dat ik het eindrapport in de tweede helft van maart met uw Kamer kan delen.
Hoe verklaart u dat de verschrikkelijke situatie op Haiti heeft kunnen voortduren zonder te worden opgemerkt door de donoren van Oxfam, waaronder verschillende overheden?
Donoren, waaronder Nederland, zijn conform bovenstaande tijdlijn geïnformeerd over de misstanden op Haïti en over de stappen die Oxfam vervolgens heeft ondernomen jegens betrokken medewerkers. Of donoren eerder op de hoogte waren van de misstanden c.q. deze eerder hadden moeten opmerken, heb ik vooralsnog niet kunnen vaststellen.
Op welke wijze ziet u erop toe dat NGO's die Nederlands belastinggeld ontvangen integer met middelen omgaan? Op welke wijze grijpt u in als zij dat niet doen? Worden zij door het ministerie verplicht interne misstanden te rapporteren? Zo nee, bent u bereid hen hiertoe te verplichten?
Integere omgang met ontwikkelingsgelden staat al geruime tijd op de agenda en is gereguleerd in contracten, subsidiebeschikkingen en auditprotocollen. Financiële malversaties, of verdenkingen daarvan, worden direct gemeld aan het ministerie. Ook bestaan er heldere procedures voor terugvordering van onrechtmatige uitgaven.
Ook ten aanzien van overig, niet-financieel integriteitsbeleid kent het ministerie bepalingen in subsidiekaders. Deze zijn doorgaans echter generiek geformuleerd, zonder specificering van bijvoorbeeld seksueel grensoverschrijdend gedrag of machtsmisbruik. Dit maakt het complexer om in het geval van vermeende of bewezen misstanden op dit terrein over te gaan tot terugvordering of het opleggen van andere, juridisch onderbouwde sancties.
Naar aanleiding van de in Haïti en andere crisisgebieden geconstateerde misstanden, heb ik binnen mijn departement opdracht gegeven om bestaande subsidiekaders, overeenkomsten en beschikkingen tegen het licht te houden en deze verder aan te scherpen voor wat betreft integriteitseisen. Uitgangspunt is een zero tolerance beleid voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het gaat dan onder meer om strikte gedragscodes met adequate consequenties. Ook verwacht ik dat elke organisatie mijn ministerie direct informeert over mogelijke misstanden begaan door eigen medewerkers of die van uitvoerende partners, bij de uitvoering van door mij gefinancierde activiteiten.
Bovenstaande zal onderwerp van het gesprek met de Nederlandse hulp- en ontwikkelingsorganisaties zijn dat ik op 6 maart a.s. op mijn ministerie heb belegd. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst van dit overleg en over concrete maatregelen om subsidiekaders aan te scherpen.
Deelt u de mening dat ontwikkelingsgeld zou moeten worden teruggevorderd en/of worden gestopt als ontoelaatbaar gedrag of niet integer handelen van hulpverleners aan het licht komen? Zo ja, waarom zijn niet eerder voorstellen gedaan om dit daadwerkelijk effectief te kunnen doen en welke stappen onderneemt u om dit in de toekomst wel op effectieve wijze te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 6.
De Colombiaanse anti-dumping procedure tegen de Nederlandse aardappelsector |
|
Bente Becker (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het antidumpingonderzoek van het Ministerie van Handel, Industrie en Toerisme van Colombia naar een aantal Europese aardappelverwerkende bedrijven waaronder de Nederlandse bedrijven Aviko, Farm Frites en Lamb Weston/Meijer ten aanzien van diepvries aardappelproducten?
Ja, op 3 augustus 2017 heeft Colombia een antidumpingprocedure ingesteld tegen diepvries aardappelproducten uit Nederland, Duitsland en België. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Nederlandse ambassade in Colombia en de Europese Commissie volgen de procedure vanaf de start.
Deelt u de mening dat de Nederlandse aardappelverwerkers van wezenlijk economisch belang zijn voor Nederland, mede door hun mondiale positie, hun rol in het bestendigen van een vitale Nederlandse akkerbouw, en het direct bieden van werkgelegenheid aan ruim 4.000 werknemers en indirect aan 9.000 akkerbouwers?
Ja, de aardappelverwerkende industrie levert een belangrijke bijdrage aan de economie en werkgelegenheid in Nederland.
Klopt het dat Colombia al sinds vorig jaar dreigt via eenzijdige heffingen antidumpingmaatregelen te nemen tegen de import van diepvries aardappelproducten uit onder andere Nederland?1
De Colombiaanse autoriteiten hebben op 3 augustus 2017 een antidumpingprocedure ingesteld tegen diepvriesaardappelproducten uit Nederland, Duitsland en België. De Colombiaanse autoriteiten hebben op 1 november 2017 in een tussentijds rapport vastgesteld dat er sprake is van dumping, maar besloten geen voorlopige antidumpingmaatregelen te nemen. Het besluit over definitieve antidumpingmaatregelen wordt in de tweede helft van maart 2018 verwacht.
Hoe verhoudt de opstelling en werkwijze van de Colombiaanse autoriteiten zich tot geldende regels van de Wereld Handelsorganisatie (WTO)? Klopt het dat er sprake is van matige ontvankelijkheid en selectieve beantwoording van de Colombiaanse autoriteiten als de betrokken partijen, zoals de genoemde aardappelverwerkers, wijzen op tekortkomingen in procedurele en materiële zin?
Alle WTO-leden hebben op basis van de WTO-antidumpingovereenkomst het recht om onderzoek te verrichten naar dumping wanneer de nationale industrie daarover een klacht indient. Deze klacht dient voldoende aanwijzingen te bevatten dat er daadwerkelijk sprake is van dumping en schade aan de binnenlandse producenten. Ik deel vooralsnog de mening van de Nederlandse exporteurs dat de klacht van de Colombiaanse producenten op basis waarvan de procedure is gestart zeer weinig informatie bevat over de schade aan de binnenlandse industrie.
Deelt u de stellingname van Nederlandse aardappelverwerkende bedrijven dat van dumping in deze cases geen sprake is en dat het proces op z’n minst onzorgvuldig verloopt? Zo ja, bent u bereid er bij de Europese Commissie (EC) op aan te dringen dat het EC-mechanisme voor geschillenbeslechting van de WTO in gang wordt gezet en de rechten van de aardappelverwerkende bedrijven krachtens de antidumpingovereenkomst van de WTO worden gerespecteerd? Zo ja, kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de resultaten hiervan?
Op basis van de gegevens die mij bekend zijn, deel ik de stellingname dat de huidige Colombiaanse antidumpingprocedure zowel inhoudelijke als procedurele tekortkomingen kent. Of deze tekortkomingen voldoende gewicht hebben om eventueel nog te nemen maatregelen ongeldig te maken, kan alleen door het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme worden bepaald. Dit zal ook afhangen van het uiteindelijke onderzoeksrapport en de uiteindelijke aanbevelingen van de Colombiaanse antidumpingautoriteit. Vanwege de exclusieve competentie van de Europese Commissie ten aanzien van handelspolitiek, kan alleen de Europese Commissie een dergelijke klacht aanhangig maken bij de WTO. Een officiële WTO-klacht kan wederom alleen aanhangig worden gemaakt wanneer er definitieve antidumpingmaatregelen gelden. Dat is in deze procedure nog niet het geval.
Nederland heeft er op basis van de nu voorliggende feiten in het handelspolitiek comité van 16 februari 2018 reeds bij de Europese Commissie op aangedrongen deze stap serieus te overwegen. Naar aanleiding van de discussie in het handelspolitiek comité heeft de Europese Commissie in samenwerking met Nederland en de andere betrokken lidstaten nogmaals bij de Colombiaanse autoriteiten tegen de maatregelen gepleit. Het besluit over definitieve antidumpingmaatregelen wordt in de tweede helft van maart 2018 verwacht.
Klopt het dat eenzijdige antidumpingmaatregelen tegen Nederlandse en Europese aardappelverwerkende bedrijven een trend lijken te worden? Hoeveel (aankondigingen van) antidumpingprocedures tegen de aardappelverwerkende bedrijven uit de EU lopen momenteel en hoe beoordeelt u de zorgvuldigheid daarvan?
Naast de lopende antidumpingprocedure van Colombia, gelden momenteel definitieve antidumpingmaatregelen tegen bevroren aardappelproducten uit onder andere Nederland in Brazilië en Zuid-Afrika. Daarmee zijn drie belangrijke exportmarkten getroffen. Dat is een zorgelijke ontwikkeling, maar het lijkt nog te vroeg om van een trend te spreken.
Voor alle procedures geldt dat er sprake is van enige mate van onzorgvuldigheid in de gevolgde procedure en de inhoudelijke onderbouwing van de maatregelen door de antidumpingautoriteiten. Nederland heeft in alle drie procedures de bezwaren naar voren gebracht. Zo heb ik in november nog een brief gestuurd aan de Colombiaanse Minister van Handel, Industrie en Toerisme over de lopende antidumpingprocedure en heb ik en marge van het World Economic Forum in Davos gesproken met de Zuid-Afrikaanse Minister voor Handel en Industrie.
Indien inderdaad sprake is van een toename van het aantal antidumpingprocedures in deze sector tegen bedrijven uit de EU, bent u bereid dit aan de orde te stellen bij de Raad Buitenlandse Zaken Handel en samen met andere lidstaten op te trekken in de strijd voor een eerlijke afhandeling van geschillen in WTO-verband?
Op verzoek van Nederland is de zaak op 16 februari 2018 met de Europese Commissie en andere lidstaten besproken in het handelspolitiek comité. Naar aanleiding van deze discussie heeft de Europese Commissie, samen met de betrokken lidstaten nogmaals bij de Colombiaanse autoriteiten tegen de maatregelen gepleit. Naar aanleiding van de uiteindelijke resultaten van het onderzoek en het besluit over eventuele definitieve maatregelen – voorzien voor de tweede helft van maart 2018 – zal het kabinet nadere acties overwegen.
Het bericht ‘Grote commotie over in Rijswijk verspreid Turks pamflet tegen de PKK’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote commotie over in Rijswijk verspreid Turks pamflet tegen de PKK»?1
Ja.
Is bij u bekend wie dit pamflet heeft opgesteld en verspreid onder huishoudens in onder andere Rijswijk, Delft en Rotterdam?
De opsteller van het pamflet lijkt een in Turkije relatief bekende publicist te zijn.
Heeft u ook vernomen dat hetzelfde pamflet in Antwerpen is rondgedeeld en dat de Belgische politie een onderzoek heeft ingesteld? Bent u voornemens hierover in gesprek te gaan met uw Belgische collega?
Er is via de Belgische media vernomen dat de pamfletten in Antwerpen zijn verspreid en dat de Belgische politie een onderzoek is gestart. Ik zie geen noodzaak om hierover in gesprek te gaan met mijn Belgische collega gezien er geen sprake is van strafrechtelijk gedrag. Dit zal verder worden uitgelicht bij vraag 6.
Is bekend met welke binnenlandse en/of buitenlandse middelen dit pamflet is gefinancierd? Zo ja, ziet u aanleiding om hier verdere stappen op te ondernemen? Zo nee, bent u voornemens dit te onderzoeken?
Ik begrijp het ongemak bij een groot deel van de ontvangers van deze pamfletten. Er zijn momenteel echter geen signalen dat hier sprake is van inmenging van een statelijke actor, het gaat hier om een soloactie van een Turkse publicist. Als kabinet zijn we daar uiteraard wel alert op. De Minister van J&V heeft de Tweede Kamer afgelopen vrijdag al geïnformeerd over de omgang met OBI.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat Turkse propaganda hier van deur tot deur wordt verspreid? Bent u daarnaast van mening dat Nederland niet de plek is voor politieke campagnes uit andere landen? Wordt bezien of er stappen genomen kunnen worden om dit tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u aanleiding om onderzoek te doen naar de inhoud van het pamflet? In hoeverre bevat dit pamflet strafbare uitingen? Als die er zijn, welke acties worden daar dan op ondernomen?
Ik begrijp het ongemak bij een groot deel van de ontvangers van deze pamfletten. Echter, in de Nederlandse rechtsstaat is de vrijheid van meningsuiting één van de belangrijkste vrijheden. Dit betekent dat ook meningen en politieke standpunten die op weinig steun kunnen rekenen of tot gevoelens van ongenoegen leiden, de ruimte dienen te krijgen. Deze vrijheid van meningsuiting is echter niet ongelimiteerd en mag nooit uitmonden in het plegen van strafbare feiten.
Bij een eerste lezing van het pamflet vallen volgens het Openbaar Ministerie niet direct passages op die een redelijk vermoeden aan het gepleegd zijn van een strafbaar feit doet ontstaan. Ik zie derhalve op dit moment geen aanleiding onderzoek te doen naar de inhoud van het pamflet. Indien mensen van oordeel zijn dat er sprake is van strafbare uitingen, dan kunnen zij onder concrete vermelding van de strafbaar geachte uitingen, aangifte doen.
Heeft u redenen om aan te nemen dat de verspreiding van dit pamflet tot een extra risico kan leiden voor het ontstaan van ongeregeldheden tussen Turken en Koerden in Nederland? Zo ja, hoe wordt hierop geanticipeerd? Ziet u ook breder mogelijkheden om te voorkomen dat Turkse spanningen naar Nederland worden geïmporteerd?
De publicist van dit pamflet lijkt op weinig steun te kunnen rekenen van de Turks-Nederlandse gemeenschap.
Ik richt mij dan ook vooral op het voorkomen van het doorwerken van spanningen die samenhangen met het optreden van Turkije in Noord-Syrië in de Nederlandse samenleving. Hierbij staat voorop dat iedereen die hier woont de regels van de Nederlandse rechtstaat hanteert. Dat betekent dat we met elkaar in gesprek gaan en onze zorgen kunnen uiten over internationale conflicten, zonder dat dit hier tot spanningen leidt.
Het bericht ‘Gemeenten negeren wettelijke taaleis bijstand’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten negeren wettelijke taaleis bijstand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, zeker ook ten aanzien van nieuwkomers, het naleven van de taaleis van cruciaal belang is?
Ja, om een grotere kans te maken op de arbeidsmarkt en isolement te voorkomen is het essentieel om de Nederlandse taal te beheersen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten de taaleis in het algemeen gaan handhaven, maar specifiek ook als onderdeel van het inburgeringstraject?
De verkenning van CBS schept een divers beeld over de uitvoering en handhaving van de taaleis in de Participatiewet. Doordat gemeenten de uitvoering van de taaleis niet eenduidig registreren, zijn er geen landelijke conclusies te trekken. Helder is echter dat het aantal verlagingen van de uitkering vanwege niet voldoen aan de taaleis, zeer laag is. Ook zien veel gemeenten af van de voorgeschreven taaltoetsen en hebben ze nog beperkt taaltrajecten ingezet. De Staatssecretaris gaat in overleg met de VNG om de uitvoering in lijn te brengen met de wet en meer aandacht te besteden aan het activeren van mensen met een taalachterstand. Het is onacceptabel als zou blijken dat mensen die de taal niet spreken jarenlang een bijstandsuitkering ontvangen en met rust gelaten worden.
Overigens is de taaleis in de Participatiewet gericht op iedereen die bijstand ontvangt en de taal onvoldoende machtig is. Deze groep is groter dan alleen de groep inburgeringsplichtigen. Gemeenten hebben in het huidige stelsel geen rol bij de handhaving van de inburgeringsplicht.
Hoe verhoudt het feit dat gemeenten deze wettelijke taaleis negeren zich wat u betreft tot de plannen van het kabinet om gemeenten een grote rol te geven bij het inburgeringstraject, onder meer in de begeleiding naar werk?
Doordat de Participatiewet een gemeentelijke verantwoordelijkheid is en inburgering een verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige, hebben gemeenten nu geen zicht op de voortgang van het inburgeringstraject. Gemeenten kunnen daardoor onvoldoende sturen op een goede uitkomst en bovendien geen sancties opleggen bij onvoldoende voortgang. Het kabinet wil gemeenten daarom meer regie geven op inburgering, zodat gemeenten taal, werk en inburgering in samenhang kunnen aanpakken.
Als gemeenten al niet inzetten op taalvaardigheid, hoe effectief kunnen gemeentelijke experimenten om nieuwkomers aan het werk te helpen dan nog zijn?
De verkenning van CBS geeft een gemengd beeld. Het is niet gezegd dat alle gemeenten geen werk maken van taalvaardigheid. Ook blijkt uit meerdere voorbeelden uit het land dat er wel degelijk gemeenten zijn die werk maken van het aan het werk helpen van nieuwkomers. Wel is het zo dat er fors ingezet moet worden om aan de wettelijke eisen te voldoen.
Als gemeenten de wettelijke taaleis al weigeren na te leven, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de afspraak uit het regeerakkoord dat nieuwkomers die verwijtbaar niet inburgeren worden gekort op hun bijstand, wel zal worden uitgevoerd?
In het huidige stelsel kunnen gemeenten inburgeraars met een bijstandsuitkering reeds een verlaging opleggen als zij onvoldoende meewerken aan hun integratie op de arbeidsmarkt. Als zij verwijtbaar niet inburgeren, is helder dat zij hun kansen op de arbeidsmarkt verkleinen. Omdat de verantwoordelijkheid echter bij de nieuwkomer ligt, hebben gemeenten nu onvoldoende zicht op de voortgang. Om die reden hebben gemeenten ook gevraagd om meer regie. Het kabinet heeft aangekondigd aan die plannen tegemoet te komen.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen onwelwillige gemeenten en hoe gaat u zorgen dat uw plannen voor een «ontzorgend» systeem met voorzieningen in natura niet gehinderd zullen worden door eenzelfde onwil bij gemeenten?
Indien een gemeente bewust geen activiteiten onderneemt op de taaleis, is het in eerste instantie de taak van de gemeenteraad om het college daarop aan te spreken. Het CBS onderzoek doet geen uitspraken over individuele gemeenten. Als ik merk dat individuele gemeenten bewust de wet niet uitvoeren, zal ik ze daar uiteraard op aanspreken. De wet is niet vrijblijvend. Dit is ook onderdeel van de regeerakkoordafspraken die de Staatssecretaris, zoals aangegeven in het Algemeen Overleg over de Participatiewet, met nieuwe colleges zal oppakken. Het invoeren van een ontzorgend systeem is in het voordeel van gemeenten en zal hen financieel en maatschappelijk voordeel opleveren. Gemeenten kunnen zo integraal beleid voeren voor een groep zeer kwetsbare nieuwkomers, om daarmee langdurig verblijf in de bijstand te voorkomen.
Gaat u in het gesprek met de VNG ook benadrukken dat bij het niet voldoen aan de inspanningsverplichtingen er dan handhaving dient plaats te vinden conform de Wet taaleis Participatiewet?
Ja. Het onderzoek laat zien dat veel gemeenten actiever taalbeleid moeten voeren om de hardnekkige groep langdurig werklozen te activeren. Veel mensen die al langere tijd met rust gelaten zijn, zullen dit in dank aanvaarden. Voor diegenen die weigeren mee te werken, moet er een geloofwaardige en stevige stok achter de deur zijn.
Hoe gaat u bevorderen in het gesprek met de VNG dat gemeenten taaltoetsen gaan afnemen, juist ook om de kansen van mensen met een taalachterstand te doen toenemen?
De taaltoets is een middel om te bepalen wie zich moet inspannen om de taal te leren. Taaltoetsen staan echter niet op zichzelf. Het gemeentelijk beleid om bijstandsgerechtigden te activeren moet onderdeel zijn van integraal beleid van onderwijs, zorg en inburgering. De handhaving van de taaleis kan het instrument zijn dat gemeenten nodig hebben om mensen te activeren. Samen met VNG en Divosa willen wij gemeenten wijzen op de mogelijkheden en goede voorbeelden die er al in den lande zijn.
Welke dwingende maatregelen kunt u mogelijk nemen, wanneer gemeenten de taaleis in de bijstand blijvend niet volgens de Wet taaleis Participatiewet uitvoeren?
De Participatiewet is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. Het is daarom allereerst aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en Wethouders te controleren. Gemeenten die zich willens en wetens niet aan de wet houden, zal de Staatssecretaris daarop aanspreken. Als ultimum remedium is het mogelijk om gemeenten een korting op te leggen.
Weeshuistoerisme |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kenia pakt weeshuistoerisme aan»?1 Was u al bekend met dit fenomeen en de gevolgen ervan voor kinderen in landen als Kenia? Zo ja, is dit probleem onderwerp van gesprek geweest binnen het kabinet?
Het artikel past in de berichtgeving die we de laatste jaren in Nederlandse en internationale media zien over de kritische omslag ten aanzien van vrijwilligerswerk door Westerse jongeren (en ook volwassenen) in weeshuizen in onder meer de in het artikel genoemde landen. Deze is vooral ingegeven door inzicht in negatieve effecten dat dergelijk werk op kinderen in die landen kan hebben en door misstanden zoals in het artikel beschreven.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken volgt ontwikkelingen op dit terrein, onder meer via contacten met het Better Care Network(BCNN). Dit netwerk, waar internationale organisaties als Unicef onderdeel van uitmaken, werkt aan deze problematiek via voorlichting en bewustwording: richting (potentiële) vrijwilligers, kleinschalige particuliere ontwikkelingsinitiatieven, bemiddelingsbureaus voor internationaal vrijwilligerswerk, reisorganisaties etc. Landen die met dit fenomeen worden geconfronteerd – zoals Kenia en Cambodja – nemen ondertussen zelf ook maatregelen.
Inzake voorlichting en bewustwording in Nederland vervult daarnaast ook kennisinstituut Movisie (https://www.movisie.nl) een rol met de website www.vrijwilligerswerk.nl en het speciaal dossier (https://vrijwilligerswerk.nl/voluntourism).
Beschikt u inmiddels over cijfers van het aantal Nederlanders dat jaarlijks op «weeshuistoerisme» gaat? Kunt u bevestigen dat het om duizenden jongeren gaat, zoals De Volkskrant vorig jaar nog berichtte?2
De belangstelling van jongeren – en volwassenen – om te reizen en internationale culturele en werkervaring op te doen heeft een grote vlucht genomen. Internationaal vrijwilligerswerk is daar een onderdeel van. De overheid heeft daar een beperkte rol in en houdt geen cijfers bij over vrijwilligersinzet op dit vlak. Ook niet als het gaat om inzet in weeshuizen. De cijfers die in het Volkskrantartikel worden genoemd betreffen overigens algemeen vrijwilligerswerk en niet werk in weeshuizen.
Steunt het kabinet ngo’s die direct of indirect betrokken zijn bij de financiering van weeshuizen in Afrikaanse of Aziatische landen? Zo ja, welke ngo’s betreft het en in welke landen zijn zij actief?
Nee. Het financieren van weeshuizen is geen specifiek doel binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid.
Deelt u de mening dat, zonder iets af te doen aan de waarschijnlijk goede intenties van de vrijwilligers, het niet zo mag zijn dat Nederlandse jongeren dergelijke misstanden in stand houden of zelfs verergeren?
Het is positief dat voorlichting, bewustwording en actie vruchten afwerpen en dat er meer aandacht is voor valkuilen en onbedoelde negatieve effecten. Dat geldt ook internationaal. Het gaat immers om een veel breder fenomeen en ook niet alleen om Nederlandse jongeren.
Positief is ook dat onder jongeren zelf – via sociale media – een discussie op gang is gekomen over de ethische aspecten van vrijwilligerswerk in arme landen, over de effecten daarvan en over onderliggende motieven en vooroordelen. Het Nederlandse initiatief ID-Leaks (http://idleaks.nl/) is daar een voorbeeld van. Internationale voorbeelden zijn Radi-Aid (http://www.rustyradiator.com/) en BarbieSavior (http://www.barbiesavior.com/).
Maatschappelijke betrokkenheid moeten we uiteraard ook waarderen. Het is een goede zaak dat jongeren hun blik verbreden, internationale en interculturele ervaring opdoen en nadenken over en zich inzetten voor minder armoede en meer inclusieve, duurzame ontwikkeling. Zaak is dat zij zich daar adequaat op oriënteren. Op dat terrein zijn diverse gedegen organisaties actief. Die zijn bijvoorbeeld te vinden via de eerder genoemde site van Movisie of het initiatief Volunteer Correct (http://volunteercorrect.org/nl/).
Heeft het kabinet na eerdere berichtgeving over dit fenomeen reeds actie ondernomen? Zo nee, is het kabinet bereid organisaties die dergelijke programma’s aanbieden aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en hen te wijzen op de gevolgen van deze vorm van toerisme?
Reislustige jongeren, potentiële vrijwilligers en ook toeristen hebben allereerst een eigen verantwoordelijkheid om zich goed te oriënteren, voor te bereiden en zich niet te laten misleiden. Intermediaire en reisorganisaties kunnen daarbij helpen. Op dat vlak zijn er positieve ontwikkelingen. Verder is informatie over «weeshuistoerisme» inmiddels breed beschikbaar en is er – onder meer op sociale media – een levendige discussie. Dit is mede te danken aan initiatieven als van BCNN. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in deze een beperkte rol. BCNN weet het ministerie te vinden. Vanuit verschillende ontwikkelingsprogramma’s onderhoudt het ministerie met een aantal BCNN-lidorganisaties een samenwerkingsrelatie.
Waar mogelijk en relevant wordt in externe contacten aan de problematiek gerefereerd en gewezen op richtlijnen die zijn ontwikkeld. Ook via de Facebookpagina «Ontwikkelingssamenwerking» wordt er aandacht aan besteed. Ambassades in landen waar kinderhuizen veel voorkomen zijn bekend met de problematiek en hebben informatie beschikbaar. In het kader van een update van de inhoud van de websites voor ambassades wordt bezien hoe relevante informatie kan worden opgenomen.
Is er in uw ogen een rol weggelegd voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken en in het bijzonder voor diplomatieke posten in risicolanden? Bent u bereid – naar het voorbeeld van het ontmoedigingsbeleid dat het kabinet ten aanzien van ondernemers voert wanneer het risico op een bijdrage aan mensenrechtenschendingen bestaat – te onderzoeken of het mogelijk is om vanuit bijvoorbeeld de website van het ministerie of diplomatieke posten vrijwilligers te wijzen op dit fenomeen, zodat zij zich op tijd bewust zijn van de problematiek?
Zie antwoord vraag 5.
Het naar voren halen van de Nederlandse bijdrage aan UNRWA |
|
Joël Voordewind (CU), Anne Kuik (CDA), Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u uitleggen waarom u van mening bent dat Nederland de door toedoen van de Amerikaanse regering ontstane gaten in de begroting van United Nations Relief Works Agency (UNRWA) zou moeten dichten?1 Is er ook sprake van een specifieke financieringsbehoefte bij UNRWA die deze directe aanvulling van Nederlandse zijde noodzakelijk maakt? Welke concrete nadelige (humanitaire) effecten beoogt u hiermee te voorkomen?
De VN-vluchtelingenorganisatie UNRWA (United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East) heeft 2017 afgesloten met een financieel tekort van USD 49 miljoen op haar algemene budget. Het totale financieringstekort op het algemene budget van UNRWA voor 2018 (USD 720 miljoen) bedraagt op dit moment USD 243 miljoen. De Nederlandse jaarbijdrage van EUR 13 miljoen was reeds voorzien in de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018 (Kamerstuk 34 775 XVII) en is vermeld in de brief aan de Tweede Kamer van 7 december jl. «Besteding extra middelen noodhulp en opvang in de regio» (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 49).
Het kabinet heeft besloten de geplande jaarbijdrage voor UNRWA versneld beschikbaar te stellen om een acuut financieringsprobleem te mitigeren en UNRWA de kans en tijd te geven om andere donoren te vinden. Hiertoe hadden onder anderen ook de Secretaris-Generaal van de VN en Jordanië verzocht. Vroege betaling – enkele weken eerder dan gebruikelijk – van de reeds begrote bijdrage vult derhalve niet het «gat» op dat door het gedeeltelijk bevriezen van de betaling door de Amerikaanse overheid is ontstaan, maar zorgt ervoor dat de organisatie per direct liquide middelen ter beschikking heeft om de noodzakelijke dienstverlening voort te kunnen zetten.
Ook de Europese Commissie en andere donoren, waaronder Duitsland, Zweden, Ierland, Finland, Italië, Denemarken, Noorwegen, Canada en België hebben toegezegd hun bijdrage voor 2018 versneld beschikbaar te stellen. De Verenigde Staten hebben aangegeven USD 60 miljoen over te zullen maken aan UNRWA en een tweede tranche, ten behoeve van het reguliere budget, van USD 65 miljoen voorlopig aan te houden. Tijdens de Ad-Hoc Liaison Committee voor het Midden-Oosten Vredesproces die op woensdag 31 januari 2018 plaatsvond in Brussel benadrukte de Verenigde Staten nog dat zij de grootste bilaterale donor zijn van UNRWA.
Tijdens een debat over het Midden-Oosten op 25 januari jl. in de Veiligheidsraad benadrukten de VR-leden het belang van UNRWA als VN humanitaire, door de AVVN-gemandateerde, organisatie en als factor voor stabiliteit in de regio. Zonder directe inkomsten aan het begin van 2018 kunnen basisvoorzieningen van UNRWA in de regio niet worden geleverd. In de praktijk betekent dit dat basisonderwijs voor 525.000 jongens en meisjes, acute voedselhulp aan ruim 1,7 miljoen kwetsbare vluchtelingen en toegang tot basisgezondheidszorg voor ruim 3 miljoen Palestijnse vluchtelingen in gevaar komen. Dat zou kunnen leiden tot verdere spanningen in de regio. Ook migratie van Palestijnse vluchtelingen naar onder andere Europa is dan niet uitgesloten.
Kunt u een inschatting maken welke gevolgen deze versnelde betaling heeft voor de precaire verhoudingen tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit (PA) en de positie van Nederland?
Nederland draagt sinds 1951 jaarlijks financieel bij aan de organisatie. Een versnelde betaling door Nederland aan UNRWA heeft geen impact op de relatie tussen Israël en de PA, noch op de relatie van Nederland met Israël en met de VS. Zoals gemeld in de brief van 17 januari jl. (Kamerstuk 23 432, nr. 445) heeft de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens zijn bezoek aan Israël en de Palestijnse gebieden onderstreept dat Nederland de politisering van humanitaire hulp onwenselijk acht en dat korten van de steun aan UNRWA een verdere opeenstapeling van spanningen in de regio veroorzaakt, inclusief protesten en confrontaties met de Israëlische Veiligheidsdiensten. Dit zou de relatie tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit onder druk kunnen zetten.
Welke mogelijke gevolgen heeft het direct overnemen van een door de Verenigde Staten (VS) bewust gestaakte subsidie op de begroting van UNWRA, op de relatie met de VS en Israel?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere lidstaten van de Europese Unie (EU) hebben eveneens een bijdrage toegezegd en van welke omvang? Is er sprake van afstemming of overleg geweest met uw collega’s binnen de EU? Zo ja, wat was hier de uitkomst van? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft contact gehad met andere donoren naar aanleiding van de financiële situatie en heeft op 21 januari deelgenomen aan de speciaal ingelaste Advisory Commission, het hoogste bestuursorgaan van UNRWA waarin de belangrijkste donoren zitting hebben. De Europese Commissie en een aantal EU-lidstaten, waaronder Duitsland (EUR 4 miljoen), Zweden (EUR 10 miljoen), Ierland (EUR 4 miljoen), Denemarken, Finland, Italië en België (EUR 6 miljoen) hebben eveneens toegezegd om hun bijdrage voor 2018 versneld over te maken aan UNRWA.
Is er door de Palestijnse Autoriteit en/of UNWRA eerst een beroep gedaan op de Arabische en andere regionale partners zoals Saoedi-Arabië, Turkije, Qatar en Koeweit, om de gaten in de begroting van UNRWA te dichten, aangezien Nederland al een van de grootste donoren is? Zo ja, hoe reageerden de Arabische en regionale partners? Zo nee, waarom niet?
UNRWA heeft direct gehandeld door met spoed een bijeenkomst van de Advisory Commission te beleggen om de kritieke financiële situatie met alle donoren te bespreken. Bij dit overleg zitten ook de Arabische en andere regionale partners aan tafel. UNRWA heeft tevens bilateraal contact met de regionale partners, die de afgelopen jaren ook financieel hebben bijgedragen. Saoedi-Arabië was de afgelopen jaren een top 5 donor met bijdragen van ruim USD 140 miljoen (2016). Ook Koeweit en Qatar dragen elk jaar bij aan UNRWA. Jordanië en Libanon leveren als gastlanden van grote aantallen vluchtelingen al een belangrijke bijdrage aan de opvang in de regio. Afgesproken is om op korte termijn een ministeriële bijeenkomst te beleggen over de ontstane situatie. Nederland zal samen met Europese partners de Arabische landen en andere partners oproepen om de financiële bijdrage aan UNRWA aanzienlijk te verhogen. Tijdens eerdergenoemde Ad Hoc Liaison Committee dankte Commissioner-General van UNRWA, Pierre Krähenbühl, de landen die eerder betalen en bevestigde hij dat UNRWA dit geld gebruikt om tijd te winnen om nieuwe donoren te vinden.
Mede naar aanleiding van de terugkerende financiële tekorten van UNRWA heeft de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties in april 2017 een rapport uitgebracht met een aantal aanbevelingen voor verbreding van de financiële basis van UNRWA. Hij roept donoren op om vrijwillige bijdragen te verhogen en het aantal donoren te vergroten, mogelijkheden te onderzoeken voor een verhoging van de bijdrage uit het reguliere VN-budget en medefinanciering via partnerschappen met internationale financiële instellingen, waaronder de Wereldbank, internationale fondsen en de private sector. Nederland steunt deze oproep en zal bij relevante instellingen bepleiten om met concrete voorstellen te komen. Zo heeft het kabinet de Wereldbank gevraagd om de mogelijkheden hiervoor te onderzoeken.
Welke precedentwerking schept deze versnelde betaling voor vermindering van mogelijke andere hulpgelden door de Amerikanen? Overweegt u andere kasschuiven of bezuinigingen van de Amerikaanse regering ook op te vullen? Zo ja, welke hebt u op dit moment in overweging? Zo nee, waarom niet?
De regering voorziet op dit moment geen versnelde betalingen aan organisaties die eventueel minder hulpgelden zullen ontvangen van de Verenigde Staten. Het enigszins vervroegd in het jaar overmaken van reeds geplande financiële bijdragen voor specifieke of humanitaire noden past volgens het kabinet onder verantwoord donorschap. Nederland voert daarmee de afspraken uit die hierover tijdens de World Humanitarian Summit op 23-24 mei 2016 in Istanbul zijn gemaakt.
Is er overwogen om voor de versnelde betaling EU hoge vertegenwoordiger Mogherini dit eerst te laten aankaarten bij de Trump-regering voordat er al over wordt gegaan tot betalingen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft bilateraal contact gehad met andere donoren naar aanleiding van de financiële situatie en heeft zoals eerder gesteld ook deelgenomen aan de speciaal ingelaste Advisory Commission. De Verenigde Staten nemen ook deel aan dit overleg.
Het kabinet heeft besloten de geplande jaarbijdrage voor UNRWA versneld beschikbaar te stellen om een acuut financieringsprobleem te mitigeren en de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en UNRWA de kans en tijd te geven om andere donoren te vinden. Dit zorgt ervoor dat de organisatie per direct liquide middelen ter beschikking heeft om de noodzakelijke dienstverlening voort te kunnen zetten. Zoals eerder gesteld hebben inmiddels ook de Europese Commissie en een aantal EU-lidstaten en andere donoren toegezegd hun bijdrage voor 2018 versneld beschikbaar te stellen.
Waarom kiest u ervoor om 13 miljoen euro versneld te besteden aan UNRWA, terwijl er zoveel andere urgente groepen denkbaar zijn die versneld hulp kunnen gebruiken?
Zie antwoord vraag 7.
Indien UNRWA aan het einde van het jaar weer geld tekort komt, bent u dan weer voornemens om hun middelen aan te vullen?
De afgelopen jaren heeft Nederland later in het jaar additionele bijdragen aan UNRWA gegeven, soms voor specifieke situaties, zoals Gaza of de opvang van Palestijnse vluchtelingen in en uit Syrië. De totale jaarlijkse Nederlandse bijdrage aan UNRWA bedroeg de afgelopen 10 jaar gemiddeld ruim EUR 20 miljoen per jaar. In 2016 en 2017 was Nederland daarmee de 10e donor van UNRWA.
Het kabinet is niet bij voorbaat voornemens om UNRWA aan het eind van het jaar met een aanvullende bijdrage te steunen. Net als in voorgaande jaren zal de situatie later in het jaar opnieuw worden bekeken. Hoe dan ook zal Nederland UNRWA blijven steunen bij het verbreden van de donorbasis2 en Arabische landen en andere partners oproepen om hun financiële bijdrage aan UNRWA te verhogen.
Klopt het dat UNRWA al dan niet gewild betrokken is (geweest) bij de opslag van wapens en bij haatzaaiing en vijanddenken via verstrekte onderwijsmaterialen en uitlatingen van medewerkers op Social media? Hoe gebruikt Nederland de positie als grote donor om te voorkomen dat UNRWA enerzijds de voor de Gazanen zo bitter noodzakelijke voorzieningen biedt, maar anderzijds – in sommige gevallen – ook het conflict zou blijven voeden?
Op 1 juni 2017 bracht UNRWA naar buiten dat er zich een tunnel zou bevinden onder het terrein van twee UNRWA-scholen in Gaza. In een verklaring heeft UNRWA laten weten de aanleg en het bestaan van dergelijke tunnels sterk te veroordelen en deze te beschouwen als een gevaar voor zowel studenten als staf. UNRWA heeft de tunnel onder de twee scholen onmiddellijk afgesloten. UNWRA heeft dit zelf ontdekt en naar buiten gebracht.
Op meerdere Facebookpagina’s die in verband zijn gebracht met UNRWA werden onacceptabele uitspraken gedaan. De pagina’s waren echter niet van UNRWA zelf. Op verzoek van UNRWA heeft Facebook sindsdien meer dan 90 pagina’s verwijderd. UNRWA veroordeelt alle vormen van antisemitisme en racisme en heeft de berichten in diens naam op Facebook altijd als onacceptabel beschouwd.
Tegen werknemers die zich niet houden aan de gedragscode van UNRWA worden disciplinaire maatregelen genomen. Ten aanzien van de vraag naar verstrekt onderwijsmateriaal, verwijst het kabinet naar de antwoorden op Kamervragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 522) d.d. 3 oktober 2017, en de antwoorden op Kamervragen ingezonden op 5 april 2017, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1853.
De onduidelijkheden die de EU-exportsancties met zich meebrengen |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich de beantwoording van de Kamervragen over «EU-exportsancties Rusland te onduidelijk»?1
Ja.
Erkent u dat veel ondernemers, ondanks de beschikbaarheid van handboeken en websites, worstelen met de vertaling van juridische informatie ten aanzien van export naar sanctielanden naar wat wel en niet mag in de praktijk? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken wat ondernemers missen in de huidige handboeken en op basis daarvan verbeteringen door te voeren in de praktische bruikbaarheid? Zo ja, op welke termijn kunt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
De EU-sancties op Rusland zijn ingewikkelde regelgeving. Daarom heeft de overheid meerdere instrumenten ontwikkeld om ondernemers te helpen meer duidelijkheid te krijgen, zoals het handboek Rusland. Deze instrumenten zijn nader toegelicht in de beantwoording van Kamervragen van het lid Becker (zie Kamerstuk 2017D38 022, 21 december 2017). Uit contacten met het bedrijfsleven komt niet het beeld naar voren dat ondernemers informatie missen. Het aantal vragen over Ruslandsancties dat door RVO wordt ontvangen is stabiel. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 5. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal evenwel contact opnemen met de relevante brancheverenigingen en navraag doen naar hun ervaringen, met het oog op mogelijke verdere verbeteringen waar relevant. Individuele bedrijven kunnen altijd contact opnemen met de Centrale Dient voor In- en Uitvoer van de Douane voor vragen of klachten (088-1512122).
Waarom geeft u aan dat het Handboek Rusland niet is verouderd, terwijl er vanuit het bedrijfsleven andere geluiden klinken? Klopt het dat in het Handboek Rusland niets is opgenomen over de «company check» en ook niet over de gevolgen van de «Rosneft uitspraak» voor bedrijven? Bent u bereid het handboek op deze punten te actualiseren?
Het primaire doel van het handboek is om de complexe juridische teksten uit de sanctieverordening uit te leggen en toe te lichten, zodat deze praktisch toepasbaar worden voor ondernemers. De afgelopen jaren heeft het ministerie geen informatie bereikt dat het handboek niet toereikend zou zijn. Sinds de laatste versie van het handboek (2015) zijn er geen grote wijzingen meer geweest in het sanctieregime. De sancties zijn medio 2014 ingesteld. Eventueel nieuwe wijzigingen in de sanctieverordening die relevant zijn voor ondernemers, worden zo snel mogelijk opgenomen in het handboek.
Klopt het dat de «company check» niet voor alle sanctielanden beschikbaar is? Zo ja, voor welke sanctielanden ontbreekt deze check en bent u bereid deze alsnog beschikbaar te stellen?
De company check, waarbij er formele informatie over een eindgebruiker kan worden opgevraagd, is niet een specifiek product maar een algemene benaming voor dienstverlening die door het Nederlandse postennetwerk in het buitenland wordt verricht. De exacte invulling ervan verschilt per land en hangt onder meer af van de beschikbare bronnen. Voor sommige sanctielanden als Noord-Korea en Syrië is deze dienst slechts beperkt beschikbaar.
Bent u bereid de Kamer inzicht te verschaffen in de werking van het sanctieloket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) door, eventueel via het Jaarverslag van de RVO, periodiek te rapporteren over welk type vragen gesteld worden, wat trends in vragen zijn en wat ondernemers van de beantwoording van vragen vinden?
RVO beschikt over een interne voortgangsrapportage. Deze verschaft inzicht in het aantal en het soort vragen dat wordt gesteld. De trend in aantallen is stabiel te noemen. Ondernemers waarderen de vraagbeantwoording van RVO gemiddeld met een 7,8.
Aantal vragen sanctieloket Rusland
378
254
291
Erkent u dat Nederlandse banken en/of het midden- en kleinbedrijf (mkb) op grond van exportcontrolewetgeving en de sanctieverordening Rusland weliswaar niet hoeven na te gaan hoe betaling vanuit Rusland plaatsvindt, maar dat banken deze informatie in de praktijk wel degelijk van ondernemers vragen op grond van wetgeving met betrekking tot anti-witwassing en corruptie? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met banken en het bedrijfsleven om te voorkomen dat de verantwoordelijkheid om deze informatie te achterhalen door banken eenzijdig bij het mkb wordt neergelegd?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) dienen verschillende instellingen, waaronder ook banken en andere financiële ondernemingen, zich in te spannen om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt gebruikt voor witwassen of financieren van terrorisme. De Wwft schrijft daartoe een verplicht cliëntenonderzoek voor. In het kader van dit cliëntenonderzoek verzamelen banken onder meer informatie over de identiteit van de cliënt, diens uiteindelijk belanghebbende en het doel en de aard van de beoogde relatie met de cliënt. Indien een bank niet kan voldoen aan de vereisten van het cliëntenonderzoek, wordt de bank geacht van dienstverlening aan de cliënt af te zien of de dienstverlening te beëindigen.
Een bank is op grond van de Wwft niet verplicht onderzoek te verrichten naar de wederpartij van zijn cliënt.2 Wel dient een bank in het kader van het cliëntenonderzoek op grond van de Wwft een voortdurende controle op de zakelijke relatie uit te oefenen en moet zij de tijdens de duur van die relatie verrichte transacties monitoren. Daarmee dient een bank te waarborgen dat de transacties overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van een cliënt en diens risicoprofiel. Deze transactiemonitoring kan ertoe leiden dat een bank zich met nadere vragen over de wederpartij tot zijn cliënt wendt. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de herkomst of de omvang van de transactie niet overeenkomt met de kennis die de instelling heeft van diens cliënt. Daarbij dient een instelling rekening te houden met de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme in een concreet geval, bijvoorbeeld in verband met de staat waaruit de betaling afkomstig is. Het inwinnen van aanvullende informatie door een bank, via de cliënt of anderszins, is in een dergelijk geval noodzakelijk om te voorkomen dat de dienstverlening van een bank gebruikt kan worden voor witwassen of financieren van terrorisme. Banken en andere instellingen zijn op grond van de Wwft verplicht om ongebruikelijke transacties te melden bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU).3
Hoewel uit het voorgaande volgt dat banken in het kader van het cliëntenonderzoek op grond van de Wwft onder omstandigheden genoodzaakt zullen zijn zich met nadere vragen tot hun cliënt te wenden, zijn geen signalen bekend dat banken de verantwoordelijkheid voor het achterhalen van informatie over de herkomst van een betaling eenzijdig bij het MKB-bedrijf neerleggen. Het Ministerie van Financiën zal daarom met de belangenbehartigers van het MKB in gesprek gaan om te verkennen waar zij in dit verband tegen aanlopen.
Wat is uw ambitieniveau ten aanzien van het percentage afgehandelde vergunningsaanvragen voor de komende jaren en hoe zorgt u voor voldoende kennis en capaciteit om, gelet op de verwachte toename van handel met Rusland en andere sanctielanden, de aanvragen in de toekomst tijdig af te handelen?
Meer dan 95% van de aanvragen wordt binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoord. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dit in de toekomst anders zal zijn. Jaarlijks worden er gemiddeld circa 50 aanvragen voor een exportvergunningen onder de Ruslandsancties ingediend. Deels betreft dit verlengingen van eerder afgegeven vergunningen. Ook indien het aantal aanvragen voor Rusland zou toenemen, is de huidige capaciteit toereikend.
Het bericht dat Diyanet, het Turkse ministerie voor geloofszaken met 140 moskeeën in Nederland, de uitspraak heeft gedaan dat kinderen in de puberteit, voor meisjes vanaf 9 jaar en voor jongens vanaf 12 jaar, een religieus huwelijk aan mogen gaan |
|
Bente Becker (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Klopt het bericht dat Diyanet – via een fatwa – uitgesproken heeft dat jonge kinderen uitgehuwelijkt mogen worden?1
Diyanet heeft een persverklaring afgegeven, waarin zij nadrukkelijk afstand doen van deze interpretatie zoals beschreven in het oorspronkelijke artikel in de Turkse krant Sözcü. Diyanet geeft aan huwelijken met minderjarigen af te keuren en zij stellen dat dergelijk gedachtegoed niet in overeenstemming is met hun interpretatie van de Islam. Aanvullend wordt verwezen naar eerdere uitspraken van Diyanet, waarin men zich ook uitspreekt tegen kindhuwelijken.2
Klopt het voorts dat deze uitspraak bezien kan worden in een reeks fatwa’s waarbij de rechten van vrouwen en kinderen grof geschonden worden, zoals de uitspraak van 7 december 2017 waarbij mannen via de telefoon, fax, brief, sms of e-mail, zonder instemming van hun vrouw, kunnen scheiden?
Zie antwoord op vraag 1.
Nederland kent 140 Diyanet moskeeën; wat betekenen deze fatwa’s voor het werk en het handelen van de muftis en andere religieuze leiders in dienst van Diyanet in Nederland en de veiligheid van jonge kinderen die deze moskeeën bezoeken?
Diyanet heeft afstand gedaan van de interpretatie uit het krantenartikel, dat minderjarige meisjes in het huwelijk mogen treden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in Nederland kindhuwelijken gepredikt of vergoelijkt worden en dat we te allen tijde kinderen in Nederland hiervoor moeten beschermen?
Ja.
In Nederland is er een verbod op kindhuwelijken (onder de 18 jaar) en het sluiten van zo’n huwelijk is strafbaar.
Deelt u voorts de mening dat het onacceptabel is als het Turkse ministerie voor geloofszaken via de moskeeën in Nederland dergelijk gedachtegoed verspreidt? Zo ja, wat voor actie bent u voornemens te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Indien dergelijk gedachtegoed zou worden verspreid, zou dat onacceptabel zijn. De vrijheid van godsdienst behoort tot de fundamentele principes van de Nederlandse rechtstaat, zolang dit binnen de kaders van de Nederlandse rechtsorde plaatsvindt.
Buitenlandse financiering van religieuze instellingen vergroot het risico op gedrag dat integratie tegengaat, antidemocratisch en onverdraagzaam is; wat is de stand van zaken van de toezeggingen op de vragen van de leden Azmani (VVD), Karabulut (SP), Knops (CDA) en Sjoerdsma (D66) betreffende het gebrek aan transparantie bij de financiële steun aan religieuze instellingen?2
De passage uit het regeerakkoord over ongewenste invloed en buitenlandse financiering sluit aan bij het reeds onder kabinet Rutte II ingezette traject om beter inzicht te verkrijgen in ongewenste buitenlandse financiering. In de brief die op 4 december 2016 aan uw Kamer is verzonden is een set van aanvullende maatregelen, waarnaar de in de vraag genoemde toezeggingen verwijzen, aangekondigd. Een deel daarvan is reeds in werking is getreden. Voorbeelden hiervan zijn de versterkte diplomatieke dialoog met een aantal landen in het Midden-Oosten om transparantie rondom financieringsstromen vergroten en zo ongewenste financiering te ontmoedigen, alsook de inmiddels opgestarte pilot binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC).
De Kamer is middels een gezamenlijke brief met de Minister voor Rechtsbescherming op 29 maart jl. hierover geïnformeerd.4 De Minister voor Rechtsbescherming voert momenteel een verkenning uit naar de mogelijkheden om financieringsstromen naar maatschappelijke organisaties in Nederland, waaronder religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, transparanter te maken. Naar aanleiding van het regeerakkoord ben ik een verkenning gestart naar de mogelijkheden om ongewenste buitenlandse financiering te beperken.
Het bericht “Deal in Nederland onder de radar” |
|
Bente Becker (VVD), Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Deal in Nederland onder de radar»?1
Ja.
Klopt het dat een administratiekantoor in Den Haag aandeelhouder is geworden van een reusachtig olieveld in Venezuela? Zo ja, klopt de bewering dat de gesloten deal in strijd is met de wet en regelgeving in Venezuela?
Informatie met betrekking tot het aandeelhouderschap van een in Nederland gevestigd administratiekantoor zou bekend kunnen zijn bij de Belastingdienst. Op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan zoals bekend niet worden ingegaan op individuele belastingplichtigen.
Zijn de in het bericht genoemde commerciële handelingen rechtmatig, tegen de achtergrond van de in internationaal verband ingestelde sancties tegen Venezuela? Zo nee, welke stappen worden hiertegen ondernomen?
Op 13 november 2017 heeft de EU sancties ingesteld tegen Venezuela bestaande uit een wapenembargo en een exportverbod op goederen die gebruikt kunnen worden voor interne repressie en IT-surveillance. Daarnaast is het wettelijk kader ingesteld voor persoonsgerichte sancties (tegoedenbevriezing en reisrestricties) tegen degenen die zich schuldig maken aan ondermijning van de democratie en mensenrechtenschendingen. Op 22 januari jl. zijn een zevental personen op de lijst geplaatst. Het sanctieregime voorziet niet in een verbod of beperking op commerciële transacties betrekking hebbende op de oliesector.
Bent u van mening dat Nederland risico’s loopt als gevolg van de gesloten overeenkomst? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden dergelijke commerciële handelingen in Europees of nationaal verband getoetst, in het bijzonder op de vraag of ze in lijn zijn met sanctieregimes?
Alle onder Nederlandse jurisdictie vallende bedrijven dienen zich aan de Nederlandse wet te houden, zo ook aan de in Nederland geldende sanctieverordeningen. Het is aan bedrijven om dit zelf te toetsen. Overtreding van de sanctiewetgeving kan leiden tot vervolging. Financiële instellingen hebben de plicht tegoeden te bevriezen en financiële dienstverlening te staken van gesanctioneerde partijen. Hierbij geldt dat financiële instellingen een meldplicht hebben indien zij hiertoe overgaan. Financiële instellingen brengen hun toezichthouder op de hoogte. Het niet voldoen aan deze meldplicht kan leiden het nemen van bestuurlijke maatregelen door de betreffende toezichthouder.
Hoe verhouden de handelingen zich tot de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen?
Het kabinet doet geen uitspraak over individuele casussen, maar bedrijven dienen de wettelijke normen in zowel het land waar zij gevestigd zijn, als landen waar zij activiteiten hebben, na te leven. Buiten de wettelijke kaders verwacht het kabinet dat bedrijven internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen voor onder andere mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu, zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen). Partijen kunnen een melding doen van vermeende schendingen van de OESO-richtlijnen door bedrijven bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP).
Wanneer kan de Kamer het onderzoek van het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen naar de mate waarin de Nederlandse olie- en gassector de OESO-richtlijnen implementeert tegemoet zien?
Het onderzoek wordt in het voorjaar van 2018 afgerond. Het Nationaal Contactpunt zal het onderzoek vervolgens aanbieden aan het kabinet, dat de opdracht voor het onderzoek heeft gegeven. Het kabinet zal het onderzoek daarna naar de Tweede Kamer sturen. Dit gebeurt voor de zomer van 2018.