Het voornemen van het vliegveld Princess Juliana International Airport en het havenbedrijf The Harbour Group of Companies van Sint Maarten om casino’s te bouwen |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het voornemen van het vliegveld Princess Juliana International Airport en het havenbedrijf The Harbour Group of Companies van Sint Maarten om casino’s te bouwen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het in hemelsnaam mogelijk is dat er vergunningen worden verleend voor casino’s terwijl er een moratorium is op casino- en loterijvergunningen?2
Er is geen moratorium op casinovergunningen. Minister T. Richardson heeft het bestaande moratorium voor casino-vergunningen op 1 oktober 2014 opgeheven.
Beaamt u de conclusies uit het integriteitsrapport van PWC dat overheidsbedrijven, waaronder The Harbour Group of Companies, lak hebben aan regels omtrent integriteit en transparantie?
De conclusies in het PWC rapport zijn opgesteld door een onderzoeksteam van een gerenommeerd onderzoeksbureau. Het onderzoek is begeleid door een commissie onder voorzitterschap van de heer mr.dr. M. Oosting in opdracht van de Gouverneur. Ik heb geen reden te twijfelen aan de kwalificatie van hun bevindingen.
Hoe verhoudt deze vergunningverstrekking zich tot bovenstaand rapport?
Een van de aanbevelingen in het PWC rapport is om een onafhankelijke «gaming oversight board» in het leven te roepen, een raad die de uitgifte en verlengingen van casino-vergunningen regelt onder toezicht van het Openbaar ministerie (OM). Het is een van de onderwerpen die bij de opstelling van het plan van aanpak door de regering van Sint Maarten moet worden geadresseerd.
Kunt u aangeven waarom de financiën van The Harbour Group of Companies geheim worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is mij niet bekend.
Wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat corruptie en criminaliteit op het eiland bij de overheids NV’s aangepakt wordt?
De opsporing van strafbare feiten en deze bij het OM voor vervolging voordragen is aan de justitiële autoriteiten van Sint Maarten, die dit zo nodig kunnen intensiveren. De deugdelijke uitvoering van deze taken is echter voor een groot deel afhankelijk van de capaciteit die de opsporingsdiensten en het OM hebben. Er is in de recente integriteitsrapporten vastgesteld dat deze gering is. Dit onderwerp zal bezien worden in het kader van het plan van aanpak dat naar aanleiding van de uitgebrachte integriteitsrapporten moet worden opgesteld en dat ik in tijdens de begrotingsbehandeling op 1 oktober 2014 heb aangekondigd.
Deelt u de mening dat de situatie op het eiland zeer ernstig is en dat er totaal geen besef van integriteit is op Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
De integriteitsituatie op het eiland is inderdaad zeer ernstig. De integriteitsrapporten zijn over de hele linie zeer kritisch en wijzen uit dat het gebrek aan integriteit zich tot in de haarvaten van de samenleving heeft vastgezet. Uit het feit dat er geen signalen zijn dat de regering zelfs maar een begin heeft gemaakt met het opstellen van een plan van aanpak dat moet leiden tot herstel van de situatie, kan worden afgeleid dat zij de ernst en omvang van de problematiek en de urgentie die het heeft om dit op te lossen, niet of onvoldoende onderkent.
Deelt u de mening dat er klaarblijkelijk geen sprake is van bestuurlijk ingrijpen door Sint Maarten en het tijd is om Sint Maarten een aanwijzing te geven op basis van artikel 43, tweede lid, van het Statuut, de zogenaamde waarborgfunctie? Zo nee, waarom niet?
Artikel 43, eerste lid, van het Statuut draagt de verantwoordelijkheid voor deugdelijk bestuur aan ieder land van het Koninkrijk afzonderlijk op. Die zorgtaak wordt echter een gedeelde verantwoordelijkheid in Koninkrijksverband als die zorgtaak door een land wordt verwaarloosd. Het Koninkrijk moet er op toezien dat de in artikel 43 Statuut genoemde waarden, te weten fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en deugdelijkheid van het bestuur, in de landen worden gerespecteerd. Met betrekking tot de deugdelijkheid van bestuur heeft de Koninkrijksregering de Gouverneur opgedragen onderzoek te laten doen naar de integriteit van het openbaar bestuur op Sint Maarten. De bevindingen daarvan zijn inmiddels bekend. Het is aan de regering van Sint Maarten actief te werken aan een herstel van de deugdelijkheid van het bestuur op basis van de aanbevelingen in het rapport van de Commissie-Wit evenals die in het rapport van de Commissie-Oosting, rekening houdend met door de Rijksministerraad benoemde prioriteiten. Nederland is bereid daaraan bijstand te verlenen. Het nemen van een maatregel komt in overweging wanneer de zorgtaak die elk der landen op grond van het eerste lid van artikel 43 Statuut heeft met betrekking tot onder andere het deugdelijk bestuur, structureel verwaarloosd wordt en er intern geen redres wordt geboden.
Deelt u de mening dat zolang er geen transparantie is bij de overheidsbedrijven, met name The Harbour Group of Companies en Princess Juliana International Airport, Sint Maarten nooit in aanmerking kan komen voor een lening? Zo nee, waarom niet?
Het verzoek om een lening heeft mij niet bereikt en is ook thans niet aan de orde. Ik sluit niet uit dat de regering van Sint Maarten in de toekomst wellicht wel een dergelijk verzoek zal doen. Dit zal dan te zijner tijd dienen te worden beoordeeld mede in het licht van de rijkswet financieel toezicht.
Duurzame energie in Caribisch Nederland |
|
André Bosman (VVD), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Uitstel voor thermische energie Saba» en «St. Maarten publiceert ambitieus energiebeleid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat investeren in duurzame energie in het Caribisch gebied – mede vanwege de hoge energieprijzen – van groot belang is en dat duurzame energie op lange termijn kan leiden tot meer welvaart (lagere energieprijzen, inkomsten uit export) en een duurzame economie? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij delen deze mening. Om investeringen in duurzame energie te bevorderen treft het kabinet meerdere maatregelen. Een directe ondersteuning van duurzame energie vormen de voorgenomen subsidies aan de elektriciteitsbedrijven van Saba en Sint Eustatius om grootschalige introductie van duurzame energie in 2015 mogelijk te maken. Naar verwachting zal daardoor het aandeel duurzame energie van nul tot 35 à 40% procent stijgen binnen anderhalf jaar. Tevens zullen deze bedrijven daardoor niet langer verliesgevend zijn, zonder dat de elektriciteitstarieven verhoogd behoeven te worden. Op Bonaire is overigens dankzij het centrale windmolenpark circa 35% van de elektriciteit al duurzaam.
Daarnaast is het Wetsvoorstel voor Drinkwater en Elektriciteit in Caribisch Nederland in voorbereiding. Hierin wordt voorgesteld dat afnemers ook door middel van eigen opwekking (zonnepanelen) in hun elektriciteitsbehoefte mogen voorzien. Nu is het in Caribisch Nederland namelijk verboden om klant van het elektriciteitsbedrijf te zijn en tegelijkertijd zelf elektriciteit op te wekken met bijvoorbeeld een zonnepaneel. Aan deze onwenselijke situatie wordt een einde gemaakt via het wetsvoorstel.
Heeft u over uw voorlopig besluit om af te zien van geothermie op Saba overleg gevoerd met het lokaal bestuur van Saba? En met de omliggende eilanden? Zo ja, welk standpunt namen de verschillende besturen in? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
Het elektriciteitsbedrijf van Saba heeft de toezegging voor bovengenoemde subsidie voor investering in duurzame energie eind 2013 gekregen. Het elektriciteitsbedrijf kan het type duurzame energie dat hiermee gerealiseerd wordt zelf kiezen. In overleg met het lokaal bestuur is erop gewezen dat een verkennend onderzoek naar geothermie ook een mogelijke besteding van deze subsidie is. Hierbij kwam ter sprake dat als onderzoek uitwijst dat er inderdaad economisch winbare potentie van geothermie is, het dan meerdere jaren zal duren voordat een geothermie-installatie operationeel zal zijn. In de tussentijd zou het bedrijf een verlies blijven lijden van circa 1,5 mln. euro per jaar, of de tarieven drastisch moeten verhogen. Hierop heeft het bestuur te kennen gegeven dat men de voorkeur heeft om nu in wind- of zonne-energie te investeren, omdat deze installaties binnen anderhalf jaar operationeel kunnen zijn, en het bedrijf daardoor snel uit de rode cijfers kan komen. Overigens is door de Minister van Economische Zaken toegezegd de verliezen over 2014 af te dekken, maar voor afdekking van verliezen over meerdere jaren zijn op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken geen middelen beschikbaar.
Bent u bereid om samen met Saba, Sint Eustatius, Sint Maarten en andere eilanden in de regio alsnog de haalbaarheid van geothermie op Saba te onderzoeken en daarbij ook een evenwichtige kosten- en opbrengstenverdeling te betrekken?
In overleg met het bestuur van Saba ligt nu de prioriteit bij het realiseren van een aanzienlijk aandeel duurzame opwekking op korte termijn. Hierdoor kan worden voorkomen dat het onlangs verzelfstandigde elektriciteitsbedrijf van Saba het elektriciteitstarief voor consumenten drastisch moet verhogen. Voorts moet opgemerkt worden dat het kabinet geen enkele partij iets in de weg legt om geothermie in de Caribben op te zetten.
Mocht na onderzoek blijken dat een geothermiecentrale haalbaar is, dan zal naar verwachting circa 90% van de elektriciteit geëxporteerd worden naar onder andere het land Sint Maarten. Bij een evenwichtige kostenverdeling zou hier rekening mee gehouden moeten worden.
Heeft u kennisgenomen van de ambitieuze groene energie-strategie van Sint Maarten? Deelt u de mening dat het tijd wordt dat de regering – samen met de lokale overheden – ook voor Caribisch Nederland eenzelfde ambitie op het terrein van duurzame energie aan de dag legt?
Wij hebben kennisgenomen van de ambitieuze groene energie-strategie van Sint Maarten. Zoals in bovenstaande antwoorden is beschreven, heeft het kabinet een aanzienlijke en tegelijkertijd realistische ambitie op het terrein van duurzame energie voor Caribisch Nederland. Met bovenbedoelde investeringen in zonne- en/of windenergie moet het voor Saba en Sint Eustatius eveneens mogelijk zijn om in 2016 ten minste 35% duurzame elektriciteit te genereren.
De staking van de kustwacht |
|
André Bosman (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het artikel: «Kustwacht Curaçao staakt patrouilles op zee»?1
Ja.
Heeft de staking gevolgen voor de veiligheid in de regio? Zo nee, waarom niet?
Van maandagochtend 1 september 00.00 tot dinsdagmiddag 2 september 12.00 uur heeft een deel van het varende personeel op het maritieme steunpunt op Curaçao gestaakt. Het desbetreffende personeel was wel inzetbaar in het geval van een SAR-melding en bij zogenaamde harde informatie ten behoeve van de opsporing bij mogelijke strafbare feiten op zee. De vliegende capaciteit van de Kustwacht was onverminderd beschikbaar. Sinds dinsdag 2 september 12.00 uur zijn de reguliere diensten weer hervat.
De staking heeft geen gevolgen gehad voor de veiligheid in de regio. De bewaking van de maritieme buitengrens van het Koninkrijk is door de actie niet in het geding geweest. Het stationsschip Zr. Ms. Holland heeft tijdens de staking het aantal patrouilles ten behoeve van de Kustwacht verhoogd.
De bewaking van de buitengrenzen is overigens een gezamenlijke Koninkrijksverantwoordelijkheid, waarbij naast de Kustwacht en de krijgsmacht, diverse andere ketenpartners zoals douane, politie en immigratie een belangrijke rol spelen.
Is er momenteel sprake van een groot veiligheidsrisico voor lokale medewerkers van de kustwacht? Kunt u aangeven waarom de overheid van Curaçao hun veiligheid niet meer kan garanderen?
In 2013 is naar aanleiding van opmerkingen van een lokale vakbond (NAPB) in samenwerking met politie en OM van Curaçao onderzoek gedaan naar bedreigingen van Kustwachtpersoneel. Uit dit onderzoek bleek echter dat vanaf 2010 geen enkele melding of aangifte van dergelijke feiten bekend was.
Op basis van een incident bij een uitgaansgelegenheid op Bonaire hebben lokale vakbonden opnieuw gesteld een verbetering van de veiligheid van hun leden te willen. Zij zijn hierover in gesprek met de Minister van Justitie van Curaçao. Er is een werkgroep gevormd om het eventuele veiligheidsrisico te bespreken en de Minister hierover te adviseren. Deze werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de vakbonden, het Ministerie van Justitie en de Kustwacht.
Kunt u aangeven of er beschermende maatregelen genomen worden? Zo ja, draagt Nederland hier aan bij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre nemen incidenten tegen medewerkers van de Kustwacht het afgelopen jaar toe?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er een relatie is tussen het toegenomen geweld tegen medewerkers van de Kustwacht en het vervangen van Defensiepersoneel door lokaal personeel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat het door de bonden gemelde gevoel van onveiligheid gerelateerd is aan een verandering van het aantal defensiemedewerkers ten opzichte van het aantal lokale medewerkers.
Kunt u aangeven of het aantal onderschepte drugsvondsten het afgelopen jaar is toe- of afgenomen? Zo nee, waarom niet?
De effectiviteit van de Kustwacht is niet uitsluitend af te meten aan het aantal in beslag genomen kilo’s drugs. De Kustwacht doet immers meer dan drugsbestrijding. De effectiviteit wordt gemeten aan de hand van normen en prestatie-indicatoren voor de operationele, materiële en personele prestaties van de Kustwacht die worden vastgesteld in het Jaarplan. De hoeveelheid onderschepte drugs laat overigens door de jaren heen een wisselend beeld zien. In 2010 is een totaal van 274 kg drugs door, of in samenwerking met de Kustwacht onderschept. In 2011 was dit 827 kg, in 2012 853 kg, in 2013 2.000 kg en in 2014 (stand per 1 september) 381 kg.
Deelt u de mening dat Curaçao zijn verantwoordelijkheid voor de bewaking van de buitengrens van het Koninkrijk terzijde schuift en daarmee de risico's voor Nederland en de andere landen van het Koninkrijk vergroot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre het verstandig is om de Kustwacht te decentraliseren onder aansturing van lokaal personeel en diensthoofden? Hoe houdt u een goed toezicht op correcte uitvoering van de kustwachttaken?
De Kustwacht is in 2013 begonnen met pilots, waarbij een aantal taken en bevoegdheden zijn gedelegeerd naar de hoofden van de verschillende maritieme steunpunten. Het betreft taken en bevoegdheden op uitvoerend niveau op het gebied van operaties, personeel, opleiden, trainen en materieel bij het steunpunt.
De pilots worden in 2014 geëvalueerd. Een tussentijdse evaluatie is positief. Vooral op het gebied van informatie-uitwisseling met de lokale ketenpartners lijkt de nieuwe opzet een verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke structuur. Daarnaast waarderen de verschillende landen de beperkte decentralisatie van bevoegdheden naar de hoofden van de steunpunten. Het hoofd is zo beter in staat zijn taak als integraal manager uit te oefenen.
De rijkswet blijft het kader voor de inzet van de Kustwacht. Dat betekent dat de directeur van de Kustwacht belast blijft met de algehele leiding van de Kustwacht. De hoofden van de verschillende steunpunten hebben in de pilots slechts het mandaat gekregen voor een aantal taken en bevoegdheden op uitvoerend niveau. De directeur blijft verantwoordelijk, ook wat betreft integriteit en de controle hierop.
Wordt er op dit moment overleg gepleegd met Curaçao om de patrouilletaken van de kustwacht op het eiland op te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe spoedig worden de taken weer opgepakt?
Zie antwoord vraag 2.
De Sanctiewet van Curaçao |
|
André Bosman (VVD), Mark Verheijen (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de verwerping van de Sanctiewet door de Staten van Curaçao?1
Ja.
Welke gevolgen heeft dit volgens u, nu Curaçao de wet niet heeft aangenomen en St. Maarten en Aruba wel?
Met het oog op de eenheid van het buitenlands beleid is het van belang dat EU-sancties binnen het gehele Koninkrijk worden toegepast. Dit uitgangspunt is vastgesteld en een aantal malen bevestigd in de Rijksministerraad (RMR). Om te voorzien in de daartoe vereiste wettelijke grondslag is tot nu toe een tweesporentraject bewandeld: de Landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben stappen ondernomen om in de eigen landsregelgeving de noodzakelijke bepalingen op te doen nemen. Parallel daaraan is onder verantwoordelijkheid van de Minister van Buitenlandse Zaken en op verzoek van de RMR de redactie van een ontwerp Rijkssanctiewet ter hand genomen. In het geval de wetgevingsinspanningen van de Landen van het Koninkrijk geen vruchten zouden afwerpen, zou in plaats daarvan een Rijkssanctiewet aan de Landen de verplichting opleggen om uitvoering te geven aan Europese sancties en hen daarvoor enkele instrumenten aanreiken.
Een Rijkssanctiewet had overbodig kunnen zijn indien alle drie de Landen de eigen sanctielandsverordening adequaat zouden hebben aangepast. Aruba en Sint Maarten hebben inmiddels de eigen sanctielandsverordening adequaat aangepast. Nu adequate aanpassing van de Curaçaose sanctielandsverordening momenteel niet voorzien is, is er op dit moment geen aanleiding om het reeds lopende proces van ontwikkeling van een Rijkssanctiewet stop te zetten.
De concept Rijkssanctiewet voorziet overigens in de mogelijkheid om voor elk Land afzonderlijk te bepalen welke onderdelen van de wet in werking treden. Van die mogelijkheid zal gebruik worden gemaakt om bepalingen waarvoor de Landen zelf in de eigen sanctielandsverordening adequate voorzieningen hebben getroffen, voor die Landen buiten werking te laten.
Welke consequenties heeft dit voor de tijdige implementatie van de sanctieverordeningen jegens de Russische Federatie?
Op grond van het oordeel van de RMR dat het in het kader van de eenheid van het buitenlands beleid van het Koninkrijk noodzakelijk is dat EU-sancties door alle Landen van het Koninkrijk worden toegepast, rust op de Landen in ieder geval de politiek-morele verplichting EU-sancties te implementeren, zoals die tegen de Russische Federatie.
Op grond van de eigen sanctielandsverordening zijn Aruba en Sint Maarten inmiddels ook juridisch gehouden de sancties jegens de Russische Federatie te implementeren. Curaçao heeft aangegeven de sancties onder de aandacht te hebben gebracht van de relevante Curaçaose actoren.
Hoe beoordeelt u deze actie van de Staten van Curaçao?
Het kabinet kan niet treden in de autonome bevoegdheid van Curaçao ten aanzien van de totstandkoming en wijziging van landsverordeningen. Indien de Staten de noodzakelijke wijzigingen van de sanctielandsverordening zouden hebben aanvaard, had een Rijkssanctiewet overbodig kunnen zijn.
Ziet de regering kans om alsnog alle landen binnen het Koninkrijk de binnen de EU overeengekomen sanctieverordeningen te laten implementeren? Bent u voornemens als dit niet lukt gebruik te maken van een rijkswet?
Zoals gesteld kan het kabinet niet treden in de autonome bevoegdheid van Curaçao ten aanzien van de totstandkoming en wijziging van landsverordeningen. Het proces van ontwikkeling van een Rijkssanctiewet is reeds in 2013 in gang gezet. Zoals aangegeven is er geen aanleiding dit nu stop te zetten.
Deelt u de mening dat het feit dat de Staten van Curaçao de Sanctiewet heeft verworpen niet op zichzelf lijkt te staan, mede in het licht van het feit dat sancties die de EU, met uitdrukkelijke Nederlandse instemming, in maart 2012 heeft afgekondigd tegen Iran door toenmalig premier Schotte van Curaçao ook al eenzijdig werden verworpen? Deelt u de mening dat het uitermate onwenselijk is en zelfs onmogelijk (gegeven het Statuut) moet zijn dat Curaçao afwijkt van het Nederlandse buitenlandse beleid omdat haar die bevoegdheid niet toekomt? Hoe zal Nederland Curaçao hierop aanspreken?
Zoals hiervoor uiteengezet is de RMR, onder verwijzing naar artikel 3 van het Statuut, van oordeel dat het in het kader van eenheid van het buitenlands beleid van het Koninkrijk noodzakelijk is dat EU-sancties, net als VN-sancties, door alle Landen van het Koninkrijk worden geïmplementeerd.
Ten aanzien van de EU-sancties tegen Iran heeft Curaçao in juli 2012 in de RMR toegezegd deze sancties te zullen overnemen.
Deelt u de mening dat Curaçao recentelijk vaker heeft doen lijken, zoals bijvoorbeeld bij de implementatie van EU-sancties tegen Iran, alsof zij een eigenstandig buitenlands beleid heeft? Klopt het dat conform het Statuut het voeren van buitenlands beleid een Koninkrijkaangelegenheid is?
Op grond van artikel 3 van het Statuut is buitenlands beleid een Koninkrijksaangelegenheid. Minister-President Asjes heeft herhaaldelijk verzekerd dit te erkennen en te respecteren. De autonome Landen van het Koninkrijk hebben de mogelijkheid zelf contacten met staten en organisaties te onderhouden, zolang de eenheid van het buitenlands beleid van het Koninkrijk gewaarborgd blijft.
De recente ontwikkelingen omtrent de arrestatie van de Venezolaanse consul op Aruba |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de recente ontwikkelingen omtrent de arrestatie van de Venezolaanse consul op Aruba, dhr. Carvajal?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de procedure rondom een benoeming van een consul op Aruba in zijn werk gaat?
Het Koninkrijk dient aan het beoogd hoofd van de consulaire post een machtiging (exequatur) te verlenen.
Hoe kan het dat het verzoek tot accreditatie niet op de juiste manier is behandeld? Wat ging er mis en waarom?2
In een nota van het consulaat-generaal van de Bolivariaanse Republiek Venezuela op Aruba aan de Directie Buitenlandse Betrekkingen van Aruba, aldaar ontvangen op 12 februari 2014, is de heer Carvajal Barrios aangewezen als consul-generaal van de Bolivariaanse Republiek Venezuela op Aruba. Deze nota is niet via de geëigende diplomatieke kanalen (ambassade van het Koninkrijk te Caracas of diplomatieke vertegenwoordiging te Den Haag) ontvangen. Vanwege deze onvolkomenheid in de betrachte procedure is deze nota niet aangemerkt als een benoemingsbrevet of soortgelijke akte als bedoeld in artikel 11 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Na juridische duiding van de feitelijke situatie en de nota op 27 juli 2014 ben ik tot de conclusie gekomen dat Venezuela er, onder deze omstandigheden, op mocht vertrouwen dat de heer Carvajal Barrios voorlopig, in afwachting van de verlening of de weigering van het exequatur, tot de werkzaamheden van consul-generaal was toegelaten. Hij genoot derhalve de immuniteiten die voortvloeien uit de functie van consul-generaal.
Kunt u aangeven wie de bevoegdheid heeft tot het goedkeuren en aanstellen van een consul? Wat is de rol van het Koninkrijk hierin?
Venezuela benoemt de hoofden van haar consulaire posten. Het benoemingsbrevet, of soortgelijke akte, dient via de geëigende diplomatieke kanalen te worden aangeboden aan het Koninkrijk. Diplomatieke en consulaire relaties, inclusief immuniteit, zijn bevoegdheden van het Koninkrijk. Alleen de Minister van Buitenlandse Zaken is bevoegd daarover een beslissing te nemen.
Kunt u aangeven hoe iemand, met een achtergrond als dhr. Carvajal, wordt goedgekeurd als consul in een deel van het Koninkrijk?
Er is geen machtiging (exequatur) verleend en dus geen goedkeuring gegeven.
Kunt u aangeven of de VS, voorafgaand aan het verzoek tot aanhouding van dhr. Carvajal, contact hebben gehad met het ministerie van Buitenlandse Zaken, danwel van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Zo ja, wat was daar de uitkomst van?
De VS heeft voorafgaand aan het verzoek tot aanhouding geen contact gelegd met het Ministerie van Buitenlandse Zaken of het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Zo nee, waarom niet? Hadden de VS kunnen inschatten dat een dergelijk verzoek grote consequenties heeft voor de buitenlandse politiek van het Koninkrijk en dat bovendien de diplomatieke verantwoordelijkheid ligt bij de minister van Buitenlandse Zaken?
Het is niet bekend waarom de VS Nederland niet heeft ingelicht.
Een leningsverzoek van Curaçao ter grootte van 60 Miljoen Antilliaanse Guldens |
|
André Bosman (VVD), Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met een leningsverzoek van Curaçao ter grootte van 60 miljoen Antilliaanse Guldens?
Ja, dit verzoek dateert van 18 juli 2013.
Heeft u kennisgenomen van het advies van het College Financieel Toezicht (CFT) ten aanzien van deze lening?
Ja, dit advies dateert van 30 juli 2013.
Heeft u gecontroleerd of aan alle vereisten van de Rijkswet financieel toezicht is voldaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst?
In de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten is vastgelegd dat het Cft de taak heeft om te toetsen of wordt voldaan aan de vereisten uit deze wet die gelden voor het toekennen van geldleningen. Het Cft heeft getoetst en geconcludeerd dat hieraan is voldaan bij het desbetreffende leningsverzoek.
Waarom schrijft Nederland, tegen de achtergrond van de halfjaarrapportage «juli 2013-december 2013» van het CFT, in op deze lening?
Op basis van artikel 16 van de Rijkswet financieel toezicht geldt dat Nederland een verplichte lopende inschrijving heeft op geldleningen aan Curaçao en Sint Maarten. Voorwaarde voor daadwerkelijke inschrijving is dat het Cft concludeert dat door Curaçao of Sint Maarten is voldaan aan de vereisten van de Rijkswet financieel toezicht. Het is Curaçao en Sint Maarten op basis van de Rijkswet niet toegestaan zonder positief advies van het Cft een geldlening aan te trekken.
Zowel de (meerjarige) begroting als een specifiek leningsverzoek van de landen wordt door het Cft getoetst aan de normen van artikel 15, lid 1, van de Rijkswet financieel toezicht. Het Cft beoordeelt of de (meerjarige) begrotingen binnen de afgesproken grenzen in evenwicht zijn (geen tekort op de gewone dienst en geen overschrijding van de rentelastnorm). Bij de beoordeling betrekt het Cft op grond van artikel 15, lid 2 onder andere of sprake is van een begroting welke voldoet aan de criteria van ordelijkheid en controleerbaarheid. Tevens beziet het Cft of er een uiteenzetting van de financiële toestand van het land aanwezig is (artikel 15, lid 3).
Het Cft heeft op basis van deze toets positief geadviseerd over het leningverzoek van Curaçao. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al heeft opgemerkt in het Algemeen Overleg van 24 april 2014, heeft Nederland alle vertrouwen in de onafhankelijke en zorgvuldige wijze waarop het Cft deze toets uitvoert.
Bij een positief advies van het Cft is Nederland conform artikel 16 van de Rijkswet financieel toezicht eraan gehouden om in te schrijven op de leningen aan Curaçao of Sint Maarten.
Deelt u de mening dat de risico’s als gevolg van gebrekkig financieel beheer op Curaçao (zie ook CFT jaarrapportage CFT juli 2013–december 2013) dusdanig zijn dat een lening niet gerechtvaardigd is onder artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat onder een uiteenzetting van de financiële toestand van het land ook de goedgekeurde jaaropgaven van de overheid-NV’s horen?
De financiële situatie van overheids-NV’s zal moeten worden meegenomen in de uiteenzetting van de financiële toestand van een land wanneer hieruit naar het oordeel van het land financiële risico’s voor de Landsbegroting voortvloeien.
Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken uw Kamer in de brief van 21 november 2012 (Tweede Kamer, 2012–2013, 31 568, nr. 123) heeft gemeld, zal het Cft in zijn oordeel of wordt voldaan aan de normen uit de Rijkswet steeds de relevante risico’s voor de begroting meenemen, dus ook die risico’s die voortvloeien uit de financiële situatie van Overheids-NV’s.
In hoeverre is het niet hebben van goedgekeurde jaarrekeningen een teken van het niet op orde hebben van het financieel beheer?
Het niet hebben van een goedgekeurde jaarrekening kan duiden op het niet op orde hebben van het financieel beheer. Het Cft beoordeelt in het kader van geldleningen alleen afspraken over de verbeteringen van het financieel beheer voor zover deze betrekking hebben op het aantrekken van leningen (Artikel 16 lid 5 Rft).
Hoewel Aruba niet onder de Rijkswet financieel toezicht valt, bent u het ermee eens dat ook Aruba moet voldoen aan transparantie van de inkomsten en uitgaven op de begroting voordat er sprake kan zijn van een lening waarop door Nederland wordt ingeschreven? Zo nee, waarom niet?
In het op 28 maart 2013 overeengekomen uitvoeringsprotocol tussen Nederland en Aruba staat onder meer dat «Nederland de mogelijkheden voor inschrijving op een openbare aanbieding van een obligatielening van het Land Aruba zal beoordelen aan de hand van in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingscapaciteit». Tevens is afgesproken dit protocol nader uit te werken.
Inmiddels heeft Aruba aangegeven voorlopig af te zien van een verder beroep op dit akkoord. Van een inschrijving door Nederland op een lening aan Aruba is op dit moment dan ook geen sprake. Bovendien impliceert het protocol dat inschrijving door Nederland op een lening aan Aruba, alleen maar in overweging kan worden genomen nadat Aruba aantoonbaar voldoet aan de criteria voor houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingcapaciteit.
De toekomst van het Openbaar Ministerie en de landsrecherche op Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over berichten dat de politiek op Sint Maarten corruptieonderzoek torpedeert?1
Ja.
Welke verantwoordelijkheid heeft de Nederlandse regering voor het goed functioneren van het Openbaar Ministerie op Sint Maarten? Welke maatregelen heeft u getroffen naar aanleiding van het advies van de Voortgangscommissie Sint Maarten om vanuit Nederland extra recherchecapaciteit aan Sint Maarten ter beschikking te stellen?2
Het Openbaar Ministerie op Sint Maarten valt onder de consensus-Rijkswet «Rijkswet openbare Ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba». De rechtshandhaving - en daarmee ook het openbaar ministerie - valt onder de autonome bevoegdheden van de landen. Dit betekent dat het aan het openbaar ministerie op Sint Maarten is om de prioriteiten te bepalen, onderzoek te verrichten en te bepalen of en zo ja wie vervolgd zou moeten worden. Het vullen van de formatie van de landsrecherche is eveneens een verantwoordelijkheid van het land Sint Maarten.
De kwaliteit van de rechtshandhaving, onderzoek en vervolging van (grensoverschrijdende) criminaliteit en de uitvoering van de plannen van aanpak op Sint Maarten zijn echter ook belangrijk voor Nederland. De rechtshandhaving en rechtszekerheid moeten worden geborgd. Ik gaf eerder aan dat dit ook mijn inzet is en zal blijven in de gesprekken met de regering van Sint Maarten.
Desgevraagd kan door Nederland, maar ook door de andere landen in het Koninkrijk, onder voorwaarden gericht extra recherchecapaciteit beschikbaar worden gesteld. Het in de voortgangsrapportage genoemde Sint Maartense verzoek tot extra recherchecapaciteit is inmiddels ontvangen. Mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie onderzoekt of aan dit verzoek kan worden voldaan gezien de Nederlandse capaciteit, lopende onderzoeken en financiële kaders.
Is de tijdelijke uitbreiding van de onderzoekscapaciteit van de landsrecherche van Sint Maarten nog steeds van kracht? Zo nee, waarom niet?3
In verband met het lopende onderzoek naar een Statenlid, werd door de Minister van Veiligheid en Justitie de onderzoekscapaciteit bij de landsrecherche, op verzoek van Sint Maarten, kortstondig versterkt. Deze uitbreiding is niet meer van kracht, aangezien deze een tijdelijke looptijd had. Naar aanleiding van het recherchewerk in dit onderzoek zijn inmiddels aanhoudingen verricht.
Heeft in 2013 bemiddeling plaatsgevonden door de Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties «om de contacten tussen de landsrecherche en rijksrecherche weer op gang te brengen zodat over vormen van samenwerking kan worden gesproken» zoals de Voortgangscommissie in 2013 adviseerde?4
Zoals in mijn antwoord op vraag twee gesteld, heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie inmiddels een bijstandsverzoek van Sint Maarten ontvangen ten behoeve van de Landsrecherche. Van een bemiddelende rol voor mij tussen de Rijksrecherche en de Landsrecherche van Sint Maarten hoeft dan ook geen sprake te zijn.
Kunt u de Kamer informeren over de actuele stand van zaken met betrekking tot het «Convenant samenwerking landsrecherche Curaçao, Aruba en de Nederlandse Rijksrecherche» en de opstelling van de Nederlandse regering?5
Van 2004 tot 2013 gold er een samenwerkingsconvenant tussen de Rijksrecherche en de Landsrecherche van Aruba. Dit convenant zag op samenwerking op het gebied van scholing, implementatie en ICT. Operationele samenwerking werd met dit convenant niet geregeld. In 2013 hebben de Landsrecherche van Aruba en de Rijksrecherche gezamenlijk vastgesteld dat deze vorm van samenwerking bijgedragen heeft aan een verbetering van de kwaliteit van de Landsrecherche van Aruba en dat het gewenste niveau was bereikt. Er bestond derhalve geen reden meer voor het voortzetten van deze convenantsrelatie. De contacten tussen de Rijksrecherche en de Landsrecherche van Aruba zijn er vanzelfsprekend nog wel.
In het najaar van 2013 is door de Rijksrecherche met de Landsrecherche van Curaçao afgesproken te streven naar een gelijksoortige convenantsrelatie zoals die heeft bestaan tussen de Rijksrecherche en de Landsrecherche van Aruba. Ook wordt er regelmatig overleg gevoerd tussen de Landsrecherches en de Rijksrecherche.
Hoe beoordeelt u uw eerdere antwoord waarin u schrijft dat het OM op Sint Maarten over voldoende capaciteit beschikt? Bent u die mening nog steeds toegedaan? Is de capaciteit van het OM op Aruba en het OM op Curaçao voldoende?6
Zoals ik hierboven aangaf valt de rechtshandhaving en daarmee ook het openbaar ministerie onder de autonome bevoegdheden van de landen. Het streven van de landen is erop gericht dat de parketten op den duur op eigen benen kunnen staan en daardoor minder afhankelijk zijn van bijstand uit Nederland.
Ik ben nog steeds van oordeel dat het OM te Sint Maarten beschikt over voldoende capaciteit. In 2014 zal de structurele bezetting van het parket in overeenstemming zijn met de formatie zoals berekend op basis van de verwachte werkzaamheden. Ik heb geen signalen uit Aruba of Curaçao ontvangen omtrent de capaciteitsproblemen van het Openbaar Ministerie aldaar.
Eventuele capaciteitsuitbreiding zal in eerste instantie dan ook door de landen zelf dienen te worden opgepakt. Die prioritering is een aangelegenheid van de Procureur-generaal en het OM op Curaçao.
De Minister van Veiligheid en Justitie onderzoekt met zijn ambtsgenoten op welke wijze Nederland eventueel kan bijstaan in hoe het streven naar kwalitatief goede en zelfstandig opererende parketten nader invulling kan krijgen. Bijvoorbeeld door flexibeler uitzendbeleid en ondersteuning bij opleidingen en kennisuitwisseling.
Blijven er als gevolg van de geringe capaciteit zaken liggen die de recherche en/of OM normaal gesproken wel zou oppakken? Zo ja, om hoeveel zaken gaat het en welk type zaken betreft het?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt aanbieden van extra (recherche)capaciteit en capaciteit voor het OM richting Sint Maarten, Curaçao en Aruba behalve reactief ook proactief plaats? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de aanleg van glasvezel in Caribisch Nederland twee keer duurder is dan begroot en volledig door de Nederlandse belastingbetaler wordt betaald |
|
Bart de Liefde (VVD), André Bosman (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kan de regering toelichten waarom de aanleg van internet in Caribisch Nederland twee keer duurder is dan begroot in 2008? Kan de regering toelichten waarom er zo slecht begroot is?1
De uiteindelijke kosten liggen met € 8,9 mln. hoger dan de begrote aanlegkosten ($ 8,8 mln. / € 6,4 mln.), er is geen sprake van een verdubbeling van het budget.
BZK heeft naast de aanlegkosten tevens middelen beschikbaar gesteld voor de zekerstelling van de kabel (snelle reparatie bij bijvoorbeeld kabelbreuken) en het operationeel werkend opleveren van de kabelinfrastructuur. Zonder deze investeringen zou de kabel er wel liggen maar zou deze nog niet of nauwelijks kunnen worden gebruikt. Daarbij zou het kapitaalvernietiging zijn indien de kabel in de toekomst door schade niet meer bruikbaar zou zijn. De structurele beheer- en ontwikkelingskosten van de zeekabel worden in de exploitatie van Saba Statia Cable System (SSCS) B.V. gedekt.
Met de extra middelen is onder meer een dubbele aanlanding gerealiseerd op ieder eiland om zo de betrouwbaarheid van het systeem (extra redundantie) te vergroten. Verder is geïnvesteerd in een betere bescherming van de kabel. Ook is de route van de kabel gewijzigd om de impact op het milieu te minimaliseren. Met deze middelen zijn eveneens reserveonderdelen aangeschaft. Verder zijn enkele noodzakelijke aanpassingen bekostigd in de infrastructuur op de eilanden zelf om de lokale verbindingen tussen de zeekabel en betrokken operators tot stand te brengen.
In de begroting van BZK van 2011, 2012 en 2013 zijn de uitgaven aan de zeekabel opgenomen. De uitgaven aan de zeekabel zijn ten laste gekomen van begrotingsartikel 2.2 (bevorderen autonomie) van Hoofdstuk IV Koninkrijksrelaties.
Ook bent u middels de jaarverslagen van BZK over 2011, 2012 en 2013 hierover geïnformeerd. Met mijn brief van 9 december 2013 (kenmerk 2013–0000741393) heb ik u meer specifiek geïnformeerd over de uitgaven aan de zeekabel en de projecten en investeringen die zijn gedaan.
Waarom heeft Nederland, in afwijking met de afspraken uit 2008, aanvullende werkzaamheden c.q. uitgaven voor zijn rekening genomen? Is de Kamer hierover geïnformeerd c.q. om toestemming gevraagd? Uit welke stukken blijkt dat?
Zie antwoord vraag 1.
Is de regering van mening dat een verdubbeling van het beschikbare budget een wel erg grote overschrijding is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft de regering dit budget dan toch verdubbeld?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel bestaande internetaansluitingen profiteren van deze investering van € 8,9 mln? Hoeveel nieuwe aansluitingen verwacht de regering in de komende vijf jaar?
Allereerst dient te worden gezegd dat het doel van de zeekabel is om de eilanden als geheel een betere breedbandige aansluiting te geven tot het internet. Daarbij wordt een strategische en fundamentele impuls gegeven aan de maatschappelijke, sociale en economische ontwikkeling van Saba en Sint Eustatius.
Het betreffen geografisch gezien redelijk geïsoleerde eilanden, waar de inwoners beperkte mogelijkheden hebben om kennis en informatie te delen/verwerven of (online) economische activiteiten te ontwikkelen. Verdere ontsluiting kan in deze situatie verbetering brengen. Daarnaast is er sprake van ligging in de orkaanzone die goede en betrouwbare telecommunicatie cruciaal maakt voor hulpverlening in noodsituaties.
Het verder brengen van het voordeel van de zeekabel naar de burgers en bedrijven op de eilanden is een zakelijke afweging en ligt primair bij de lokale aanbieders zelf. In theorie zouden in totaal 2.000 tot 2.500 internetaansluitingen op beide eilanden van de zeekabel kunnen profiteren. Met de voorgenomen infrastructurele verbeteringen en mogelijke ontwikkelingen op dit terrein (vast en mogelijk ook mobiel) kan het aantal aansluitingen de komende jaren toenemen. Over het aantal aansluitingen kan echter (nog) niets worden gezegd.
Daarnaast is internettoegang slechts een deel van het potentieel dat de kabel te bieden heeft. Het gaat ook om het vergroten van de betrouwbaarheid van andere communicatie-middelen zoals vaste en mobiele telefonie en televisie. Ook wordt de zeekabel door de rijksoverheid zelf gebruikt bij het uitvoeren van haar taken op de eilanden. Een goed voorbeeld hiervan is de recent gehouden hurricane exercise (oefening) onder regie van Defensie.
Welke jaarlijkse exploitatiekosten verwacht de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als 100% aandeelhouder van staatsbedrijf Saba Statia Cable System (SSCS BV) te maken? Welke opbrengsten staan daar tegenover?
De exploitatiekosten worden gefinancierd met de opbrengsten van de kabel. Een deel van het kabelsysteem is reeds operationeel. Hiervoor worden inmiddels operationele kosten gemaakt. Deze kosten worden momenteel via de administratie van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) verrekend. Inschatting van deze kosten over 2013 is circa € 365.000. De geplande inkomsten zijn de vergoedingen van de gebruikers van de kabel en die zijn geraamd op eveneens € 365.000 over 2013. De administratie hiervan wordt overgedragen aan de SSCS BV.
De SSCS B.V. heeft geen winstoogmerk. Op basis van de kosten zullen jaarlijks de verrekentarieven voor IP transit (gebruik van de kabel) worden aangepast. Het voorziene kostenniveau tot en met 2015 wordt gedekt met de geplande inkomsten uit het leveren van IP transit aan de gebruikers.
Is de regering van mening dat alle inwoners van het Koninkrijk recht hebben op toegang tot breedbandinternet, onafhankelijk van hun woonplaats? Zo ja, is de regering dan bereid financieel bij te dragen aan de aanleg van een breedbandinternetverbinding van minimaal 1,5 Mb in de buitengebieden van Nederland, waar zo’n 167.000 huishoudens nog niet zijn aangesloten? Zo nee, waarom niet?
De regering acht het belang van toegang tot breedbandverbindingen vanuit economisch en maatschappelijk oogpunt groot voor Nederland. Nederland heeft een goede uitgangspositie voor de ontwikkeling naar (super) snelle breedbandtoegang.
In uw vraag legt u echter een relatie tussen de situatie in de Nederlandse buitengebieden en de bijzondere positie (met eigen wet- en regelgeving) van de eilanden. Deze zaken zijn op een aantal essentiële punten niet te vergelijken en dienen separaat van elkaar te worden bezien.
Voor de Nederlandse buitengebieden geldt in de praktijk dat iedereen reeds toegang heeft tot basisbreedband van gemiddeld 10 Mb, via de vaste infrastructuur, draadloos via mobiele netwerken maar ook via de satelliet. Provincies en gemeenten hebben een taak om toegang tot snellere netwerken te stimuleren in hun regio. Dat doen ze ook. Uitgebreider wordt op de situatie in de buitengebieden ingegaan in de brief over breedband van 16/12/13 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 637, nr. 97).
De inwoners van Saba en Sint Eustatius kunnen in de praktijk door het Besluit opgedragen diensten voor vaste telefonie op dit moment via de vaste infrastructuur beschikken over een internetaansluiting van 1Mb (dit was zonder de zeekabel 512 kb). De lokale aanbieders werken reeds zelf aan het verbeteren van hun vaste infrastructuur waardoor de internetsnelheden kunnen toenemen. Daarmee kan de VN doelstelling van 1.5 Mb op termijn worden gehaald.
De zeekabel biedt een opmaat voor het behalen van voorgenomen resultaten zoals goede, breedbandige internetverbinding en continuïteit. Zoals bij het antwoord op vraag 4 aangegeven ligt het verder brengen van het voordeel van de zeekabel naar de eindgebruikers (aansluitingen van huishoudens) bij de lokale aanbieders zelf. De regering is dan ook niet van plan financieel bij te dragen aan de aanleg van breedbandinternetverbindingen. Wel is de regering bereid mee te denken over oplossingen om eventuele knelpunten in de (deels nog sterk verouderde) netwerken op te lossen.
Heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overleg gevoerd met de minister van Economische Zaken over het «gratis» aansluiten van Caribisch Nederland op breedbandinternet? Zo ja, wanneer in de afgelopen 6 jaar is dat gebeurd? Welke besluiten zijn in deze tijd genomen en waarom?
Er is geen sprake van gratis aansluiten van Caribisch Nederland op breedbandinternet. Voor het gebruik van de capaciteit van de zeekabel wordt gewoon betaald door de telecomaanbieders en (uiteindelijk ook) de eindgebruikers.
In de startfase van het project (2009) is op ambtelijk niveau tussen BZK en EZ besproken dat de prioriteit ligt bij het ontsluiten van de eilanden op het internationale netwerk. Over het verder brengen van het potentieel van de zeekabel naar de huishoudens zijn geen afspraken gemaakt daar dat een primaire verantwoordelijkheid is van de lokale operators (concessiehouders).
Waarom is het aangaan van een nieuwe deelneming niet conform de Comptabiliteitswet door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan het parlement voorgelegd? Kan deze minister toezeggen dit alsnog conform de normale procedure te doen?
De aandelen zouden in de eerste instantie kort na de aanleg van de kabel en de oprichting van de BV worden overgedragen aan de openbare lichamen. Materieel zou er dan geen sprake zijn van het (doen) oprichten door de staat. Inmiddels is gebleken dat de overdracht van de aandelen aan de openbare lichamen vertraging heeft opgelopen. Daardoor is ten onrechte artikel 34 CW niet juist toegepast. Met mijn brief van 9 december jl. heb ik beoogd zoveel mogelijk, zij het achteraf, aan te sluiten bij de normale procedure van artikel 34.
Waarom is of wordt in dit geval gekozen voor een deelneming, hoewel het kabinet zelf vindt dat het aandeelhouderschap niet het eerst aangewezen instrument is om publieke belangen te borgen?
De wet- en regelgeving die op de eilanden geldt is door de internationale aard van de zeekabel niet van toepassing. Daarbij is gebleken dat bestaande lokale (markt)partijen op dit moment nog onvoldoende in staat zijn een internationale zeekabel te beheren en exploiteren.
Het belang van de kabel voor de openbare lichamen, de rijksoverheid en de burgers van de eilanden is dusdanig groot dat ik een verantwoorde overdracht van de aandelen aan de openbare lichamen Saba en Sint Eustatius tot mijn verantwoordelijkheid reken. Tijdens het aandeelhouderschap van de Staat zullen de toekomstige aandeelhouders (zijnde de eilandgebieden Saba en St Eustatius) worden getraind en opgeleid in het beheer en exploitatie van de onderneming. Op basis van concrete (publieke) doelstellingen zoals internetpenetratie en betaalbaarheid van breedbandverbindingen conform de ITU2015 targets zal het tempo van overdracht nader worden vastgesteld.
Verder is de dienstverlening van RCN in belangrijke mate afhankelijk van het goed functioneren van de telecommunicatie infrastructuur.
Tot slot worden de structurele beheer- en ontwikkelingskosten van de zeekabel zoals eerder beschreven, in de exploitatie van SSCS B.V. gedekt.
Waarom kunnen de publieke belangen in dit geval niet op andere manieren, zoals via wet- en regelgeving, geborgd worden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke aantoonbaar dwingende redenen zijn er in dit geval voor het participeren in een vennootschap nu, niet alleen in het recent bekend gemaakte staatsdeelnemingenbeleid, maar ook in het staatsdeelnemingenbeleid van 2007, de lijn is dat er aantoonbaar dwingende redenen moeten zijn om de staat risicodragend te laten participeren in vennootschappen?
Naast het ontsluiten van Saba en Sint Eustatius op de internationale zeekabel infrastructuur gebruikt de rijksoverheid de zeekabel zelf ook voor de uitoefening van haar taken op de eilanden. Momenteel wordt in overleg met eilanden en de overige gebruikers zoals Defensie de beheersorganisatie vormgegeven. Pas nadat is gebleken dat de zeekabel zowel in financiële als technische zin in voldoende mate stabiel opereert, zal een overdracht van de verantwoordelijkheden aan de orde zijn. Daarnaast moet, zoals eerder vermeld bij antwoord 10, aan een aantal voorwaarden worden voldaan alvorens de overdracht plaatsvindt. Het onderbrengen van de zeekabel infrastructuur in een separate entiteit vergroot de transparantie en vergemakkelijkt de toekomstige (al dan niet) gefaseerde overdracht van de verantwoordelijkheid middels het overdragen van de aandelen in deze entiteit. In de nadere uitwerking wordt aangesloten bij de Nota Deelnemingenbeleid.
In hoeverre is in dit geval de volgende passage uit het staatsdeelnemingenbeleid van het kabinet van toepassing: «Een staatsdeelneming moet als vennootschap in staat zijn om een rendement te behalen op zijn producten of diensten, passend bij de risico's die met de ondernemingsactiviteiten gepaard gaan en waarbij de (financiële) continuïteit van de onderneming wordt gewaarborgd. Dit wil zeggen dat een zodanig rendement wordt behaald waarbij de onderneming zijn waarde behoudt, kan blijven investeren en zich zelfstandig kan financieren tegen acceptabele rente en voorwaarden. Als aan deze voorwaarde niet kan worden voldaan ligt het onderbrengen van de activiteiten in de vennootschapsvorm niet voor de hand.»? Hoe moet dit gezien worden in relatie tot het feit dat SSCS BV geen winstoogmerk heeft?
De tarieven die de SSCS B.V. hanteert zijn kosten-georienteerd. Hierbij zal een opslag worden gehanteerd om de continuiteit van de zeekabel infrastructuur en de entiteit te waarborgen. Halfjaarlijks kunnen de gebruikertarieven worden aangepast aan de kostenontwikkeling. Geen winstoogmerk houdt voor de SSCS entiteit in dat er geen surplus naast de door de aandeelhouders vereiste opslag zal worden gehanteerd. Hierbij zal in de nadere uitwerking worden aangesloten bij de Nota Deelnemingenbeleid, waarin het aspect rendement nader is gedefinieerd.
Is de regering bereid deze vragen tijdig te beantwoorden, en uiterlijk één week voor het notaoverleg over het nieuwe staatsdeelnemingenbeleid op 3 februari 2014?
Ja
Het artikel ‘Onderzoek naar corruptie KLM werd vroegtijdig gestaakt’ |
|
Ton Elias (VVD), Pieter Litjens (VVD), André Bosman (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Onderzoek naar corruptie KLM werd vroegtijdig gestaakt»?1
Ja.
Is het waar dat in 2010 de Rijksrecherche een opsporingsonderzoek heeft moeten staken naar de betrokkenheid van KLM bij de omkoping van politici op Bonaire wegens het ingrijpen van de rechter-commissaris?2
Onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie van de toenmalige Nederlandse Antillen is de Rijksrecherche in december 2009 gestart met het zogenaamde Zambezi-onderzoek, betreffende vermeende corruptiepraktijken. Het Zambezi-onderzoek bestond uit acht onderzoekscenario’s/dossiers en een strafrechtelijk financieel onderzoek. Uit deze dossiers konden in grote lijnen de volgende strafbare feiten worden gedestilleerd:
Op 8 juni 2010 heeft de rechter-commissaris bij het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, in een door de advocaten van de verdachten geëntameerde procedure ex artikel 56 van het Wetboek van Strafvordering (behandeling binnen redelijke termijn) van de Nederlandse Antillen, bepaald dat het Openbaar Ministerie het onderzoek in kwestie moet voortzetten en vóór 1 november 2010 moet beëindigen. De rechter-commissaris heeft de tijdslimiet opgelegd, opdat de verdachte binnen een redelijke termijn duidelijkheid kon krijgen over de vraag of hij zou worden vervolgd en zo ja op welke strafbare feiten die vervolging betrekking zou hebben. Daarbij heeft de rechter-commissaris overwogen dat het onderzoek tot dan toe, gezien de persoonlijke belangen en de bijzondere positie van de verdachte binnen de samenleving en het gegeven dat hij nimmer eerder werd gehoord, terwijl ook niet gebleken is dat hij op de hoogte werd gehouden van de zaak, onwenselijk lang heeft geduurd.
Het Openbaar Ministerie is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechter-commissaris, maar werd door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba niet ontvankelijk verklaard. Geconfronteerd met voormelde beschikking van de rechter-commissaris heeft het Openbaar Ministerie, met het oog op de tijdsdruk en in overleg met de Rijksrecherche, besloten te prioriteren op twee van de acht dossiers. Haalbaarheid qua bewijspositie speelde bij de keuze van de dossiers een doorslaggevende rol. Het idee van de prioritering was om binnen de door de beschikking opgelegde resterende onderzoekstijd op tijd die dossiers af te ronden, teneinde op grond daarvan te kunnen dagvaarden. Dat bracht met zich mee dat het onderzoek naar de andere dossiers, waaronder Oil Trading Bonaire, waarover het aangehaalde NRC-krantenartikel gaat, werd stilgelegd en de strafzaak is op 17 februari 2011 door het Openbaar Ministerie geseponeerd.
Tegen dit besluit van het Openbaar Ministerie is een klacht ingediend door de Fondashon Bon Governashon Bonaire ex artikel 15 van het Wetboek van Strafvordering BES (dit is te vergelijken met artikel 12 uit het Nederlandse Wetboek van Strafvordering). Het Hof heeft deze klacht op 13 september 2012 gegrond verklaard voor twee dossiers die deel uitmaakten van het totale onderzoek, en het Openbaar Ministerie opgedragen de verdachten alsnog voor die feiten te vervolgen. Voor de overige onderzoeksdossiers, waaronder het dossier van Oil Trading Bonaire, is de klacht niet gegrond verklaard. Deze onderzoeken konden daardoor niet worden hervat.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie zich genoodzaakt zag om het dossier rond het vliegveld te seponeren vanwege een door de rechter-commissaris opgelegde tijdslimiet van vier maanden? Kunt u aangeven waarom de rechter-commissaris deze tijdslimiet heeft opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het gebruikelijk om een tijdslimiet in te stellen in een omvangrijk corruptieonderzoek als dit? Zo ja, wat zijn de voorwaarden en criteria hiervoor?
Artikel 56 Wetboek van Strafvordering Nederlandse Antillen is opgenomen in een afdeling die over het recht van de verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn handelt. Het artikel draagt de rechter-commissaris op te waken tegen nodeloze vertraging van het voorbereidende onderzoek om zo te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. Volgens artikel 55 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering en vaste rechtspraak van de Hoge Raad heeft de verdachte aanspraak op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment dat door de staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze de verwachting heeft ontleend en in de redelijkheid heeft kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging tegen hem zal instellen. Een meer specifieke regel over het beginpunt van de redelijke termijn valt niet te geven.
De rechter-commissaris heeft in casu de startdatum van de redelijk termijn bepaald op 8 september 2009. Uitgaande van deze datum kan in de visie van het Openbaar Ministerie niet worden geconcludeerd dat het onderzoek per 1 november 2010 moest worden beëindigd. Immers, tot die beëindigingsdatum zou het onderzoek 14 maanden hebben geduurd, terwijl – bezien vanuit de vaste undue delay jurisprudentie3 – de behandeling van de zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar en in geval van overschrijding daarvan dit niet, ook niet in uitzonderlijke gevallen, tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging mag leiden. Over de duur van de redelijke termijn zegt de wetgever verder in artikel 55 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, dat deze onredelijk wordt als «de verdachte langer dan in het algemeen wenselijk is onder de dreiging van een strafvervolging of van de voortzetting daarvan moeten leven». Zolang het onderzoek continue wordt voortgezet en binnen de redelijke termijn blijft, zal in de visie van het Openbaar Ministerie normaliter niet op grond van artikel 56 Wetboek van Strafvordering BES door de rechter-commissaris worden ingegrepen. Artikel 56 ziet eerder op onderzoeken die op een dwaalspoor zijn beland en stil zijn gevallen. Daarvan was in casu geen sprake. Over deze ingreep van de rechter-commissaris en de reacties daarop zijn eerder door diverse leden van uw Kamer schriftelijke vragen gesteld waarnaar ik u graag volledigheidshalve verwijs.4
Kent u het Zambezi-onderzoek waarin de Bonairiaanse gedeputeerde Burney El Hage en de oud-bestuurder Ramoncito Booi worden vervolgd voor onder andere hypotheekfraude en valsheid in geschrifte?
Ja.
Is het waar dat Ramoncito Booi in 2001 voor KLM lage kerosinetarieven en een miljoenen kostende renovatie van de luchthaven regelde, in ruil voor gratis businessclassvluchten? Vindt u het niet vreemd dat dit niet betrokken wordt in het Zambezi-onderzoek vanwege een tijdslimiet?
Het betreft hier de renovatie van de luchthaven in de periode 2000–2004. Het Openbaar Ministerie op Bonaire heeft mij bericht dat noch uit het dossier «Oil Trading Bonaire», noch uit overig onderzoek, is gebleken over gratis businessclassvluchten.
Deelt u de mening dat er actie moet worden ondernomen om de corruptie op het eiland terug te dringen en dat het gedegen uitvoeren van een justitieel onderzoek, zonder belemmeringen, zeer belangrijk is?
Ja.
Visserij Partnerschapsakkoorden |
|
André Bosman (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven hoeveel Visserij Partnerschapsakkoorden (ook wel Fisheries Partnerships Agreements, FPA’s genaamd) zijn afgesloten de afgelopen tien jaar en wat het belang voor Nederland is ten aanzien van deze akkoorden en kunt u kort aangeven wat uw inzet ten aanzien van deze akkoorden is geweest en hoe u het belang van de Nederlandse visser heeft vertegenwoordigd?
Op dit moment heeft de EU 20 partnerschapsovereenkomsten met derde landen in de Atlantische Oceaan (Kaapverdië, Ivoorkust, Gabon, Marokko, Mauritanië, Sao Tomé en Principe, Groenland, Senegal, Equatoriaal Guinea, Gambia, Angola, Guinee Bissau) de Indische Oceaan (Mauritius, de Seychellen, Mozambique, Madagascar, de Comoren) en de Stille Oceaan (Kiribati, de Salomonseilanden, Micronesië). Met uitzondering van de akkoorden in de Stille Oceaan zijn al deze akkoorden ouder dan tien jaar. Ze stammen uit de jaren tachtig of negentig van de vorige eeuw. De Europese Commissie heeft daarnaast in juli van dit jaar van de Raad een onderhandelingsmandaat gekregen voor het afsluiten van een partnerschapovereenkomst met de Cook Eilanden. Hierover bent u in mijn brief van 4 juli (TK 21 501-32, nr. 723) geïnformeerd.
Een partnerschapsovereenkomst is een kaderovereenkomst die invulling krijgt met een protocol. De looptijd van deze protocollen verschilt per overeenkomst van twee tot zes jaar. Uw Kamer wordt standaard geïnformeerd wanneer de Europese Commissie een mandaat vraagt voor de onderhandelingen over een nieuwe protocol Nederland neemt deel aan de discussie over de overeenkomsten in de Landbouw- en Visserijraad. Bij de overeenkomsten met Marokko en Mauritanië, waar de Nederlandse sector een direct belang heeft, volgt Nederland ook de onderhandelingen zelf en levert daarbij in de nodige input aan de Europese Commissie.
Kunt u aangeven welk toetsingskader u hanteert bij het afsluiten van een Visserij Partnerschapsakkoorden en kunt u kort schetsen hoe het belang van de Nederlandse visser is verwerkt in dit toetsingskader?
Nederland toetst de inzet van de Europese Commissie aan de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de externe dimensie van het nieuwe Gemeenschappelijke Visserijbeleid. Over deze externe dimensie bent u geïnformeerd in mijn brief van 1 juni 2012 (TK 32 201, nr. 45). Daarbij is afgesproken dat de EU voor haar externe beleid dezelfde standaarden nastreeft als bij haar interne beleid. Uw Kamer is in de brief van 26 oktober 2011 (TK 21 501-32, nr. 529) geïnformeerd over de inzet van de Nederlandse regering bij de partnerschapsovereenkomsten.
Gewaarborgd moet zijn dat de Europese vloot vist op het beschikbare surplus, dat deel van het visbestand dat niet door de lokale bevolking kan worden opgevist. De vangstmogelijkheden moeten zijn bepaald op basis van de best beschikbare wetenschappelijke informatie en in lijn zijn met de beheerplannen van de regionale managementorganisatie. In de bijeenkomst moet een mensenrechtenclausule zijn opgenomen zodat er een handvat is om de overeenkomst op te zeggen in geval van schendingen van de mensenrechten en democratische principes.
Daarnaast moet er een goede scheiding zijn tussen het geld dat wordt betaald voor toegang tot de wateren van het partnerland en de middelen die de EU-geoormerkt beschikbaar stelt voor ondersteuning van het visserijbeleid van het partnerland. Daarbij is het de bedoeling dat de visserijsector een groter deel van de toegang betaalt dan in het verleden. Een protocol moet bijdragen aan de werkgelegenheid van de lokale bevolking.
Een nieuw protocol moet voor de EU-vloot uiteraard economisch aantrekkelijk zijn. De bijdrage die de EU en de sector betalen moeten in verhouding staan met de te verwachten visserijopbrengsten.
Bij de overeenkomsten met Mauritanië en Marokko zet ik me in voor goede technische voorwaarden voor de Nederlandse sector, binnen de randvoorwaarden van duurzaamheid. De wijze waarop afwegingen worden gemaakt verschilt niet van de manier waarop een standpunt over visserijbeleid binnen de EU wordt ingenomen. Zo kan een vraag van de sector naar meer vangstmogelijkheden, zowel in de EU-wateren als daarbuiten, op mijn steun rekenen wanneer dit kan worden onderbouwd vanuit het oogpunt van duurzaamheid. Bij de externe overeenkomsten let ik er daarbij op dat de vangsten van de EU-vloot niet ten koste mogen gaan van de vangsten van de lokale bevolking.
Kunt u toelichten hoe de Nederlandse inzet wordt bepaald op basis van dit toetsingskader ten aanzien van (nieuw af te sluiten) Visserij Partnerschapsakkoorden? Kunt u aangeven welke elementen uit dit kader het zwaarst wegen bij de standpuntbepaling van Nederland? Deelt u de opvatting dat het belang van de Nederlandse visser zwaarwegend moet zijn om te komen tot een oordeel ten aanzien van deze akkoorden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe u zich opstelt bij de onderhandelingen van Visserij Partnerschapsakkoorden, waar Nederland geen belang heeft, en kunt u aangeven of uw opstelling gevolgen heeft voor andere dossiers waar Nederland wel een belang heeft?
Het toetsingskader blijft hetzelfde, ongeacht de vraag of Nederland een direct visserijbelang heeft. Het is niet aan te geven of onze opstelling gevolgen heeft voor andere dossiers. Nederland streeft bij haar inzet naar een consistente lijn. Niet alleen waar het gaat om partnerschapsovereenkomsten waar wel of geen direct visserijbelang is, maar ook waar het gaat om het interne visserijbeleid met een duurzame en economische rendabele visserij als uitgangspunten.
Nederland tekent bij de bespreking van een nieuw protocol of een nieuw onderhandelingsmandaat standaard een parlementair voorbehoud aan. Dit wordt pas opgeheven nadat uw Kamer de gelegenheid heeft gehad haar mening te geven over mijn voorgenomen standpunt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 12 december 2013? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het advies van de SER van Sint Maarten om de Antilliaanse Gulden in te ruilen voor de US Dollar |
|
André Bosman (VVD), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «SER advises govt to immediately dollarize due to mounting deficit»?1
Ja
Zijn de voornemens van Sint Maarten om inderdaad volledig over te stappen op de US Dollar bij u of het College Financieel Toezicht bekend? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Het betreft een advies van de Sociaal Economische Raad van Sint Maarten aan de regering van dat land. Ik heb kennis genomen van dat advies. Bij mijn weten heeft de regering van Sint Maarten nog niet officieel op dit herhaalde advies gereageerd. Ook nu zijn mij tot zover geen voornemens tot dollarisatie van de regering bekend. Het College financieel toezicht heeft vanuit de wet geen rol op het monetaire terrein.
Is het waar dat er sprake is van een tekort op de lopende rekening van de monetaire unie van Curaçao en Sint Maarten? Hoe groot is dit tekort? Is het waar dat dit tekort veroorzaakt wordt door Curaçao en niet door Sint Maarten?
De openbare statistieken van de CBCS laten inderdaad een tekort zien op de lopende rekening van de betalingsbalans van de monetaire unie. Het tekort bedroeg in 2012 1,4 mrd. NAF. Curaçao had een tekort op de lopende rekening van 1.6 mrd NAF, en Sint Maarten een overschot van 170 mln. NAF. Voor de goede orde merk ik op dat deze cijfers slechts zien op 2012; gegevens voor eerdere jaren zijn beschikbaar via de website van de CBCS (www.centralbank.an ).
Is het waar dat de koppeling tussen de Antilliaanse gulden en de US Dollar onhoudbaar wordt als de huidige trend zich doorzet? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om het tekort terug te dringen?
De koppeling tussen de Antilliaanse gulden en de US Dollar is een aangelegenheid van de landen zelf. Dat geldt tevens voor het terugdringen van het betalingsbalanstekort. Om de huidige trend om te buigen en negatieve gevolgen te voorkomen voert de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS) een verkrappend monetair beleid in de vorm van een verhoogde kasreserveverplichting voor de banken en een kredietplafond. Verder heeft de CBCS de regeringen van Curaçao en Sint Maarten opgeroepen tot het nemen van economische maatregelen gericht op het versterken van de concurrentiepositie en het verbeteren van het investeringsklimaat, om aldus bij te dragen aan een stabiele macro-economische situatie.
Hoe beoordeelt u het advies van de SER om onmiddellijk maatregelen te nemen om te voorkomen dat negatieve prijseffecten optreden voor consumentengoederen als gevolg van de mogelijke afschaffing van de Antilliaanse gulden? Welke verantwoordelijkheid heeft Nederland in deze?
Van een overgang naar de US Dollar is nu geen sprake. Bij invoering van een nieuwe munteenheid is het goed attent te zijn op mogelijke prijseffecten voor consumentengoederen. In Sint Maarten zouden dergelijke prijseffecten bij invoering van de US dollar waarschijnlijk beperkt zijn, vanwege de grote rol die de US dollar daar nu al speelt in het betalingsverkeer. De verantwoordelijkheid ligt ook in dit geval bij het land Sint Maarten zelf. Nederland is uiteraard bereid de ervaringen van de overstap naar de US Dollar in Caribisch Nederland te delen met Sint Maarten.
De gevolgen van een mogelijke overgang van Sint Maarten naar de US dollar voor de inwoners van de BES-eilanden, waar de dollar al de officiële munteenheid is, zijn naar verwachting beperkt. Het is niet te verwachten dat invoering van de dollar in Sint Maarten leidt tot prijsstijging vanuit Sint Maarten geïmporteerde producten.
In het geval de inwoners van de BES-eilanden nog Antilliaanse guldens in hun bezit hebben, kunnen zij deze na invoering van de dollar als enig wettig betaalmiddel in Sint Maarten niet meer in dat land uitgeven.
Zijn er signalen dat het vertrouwen in de Antilliaanse gulden tanende is? Zo ja, welke?
Er zijn mij geen signalen bekend dat het vertrouwen in de Antilliaanse gulden tanende is.
Overweegt de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten om de Antilliaanse gulden te devalueren? Deelt u de mening van de SER dat devaluatie zeer negatieve sociaal-economische gevolgen zal hebben? Klopt het dat een waardedaling van de Antilliaanse gulden een tweedeling in de samenleving van Sint Maarten zou kunnen veroorzaken?
Het is mij niet bekend dat de CBCS overweegt de Antilliaanse gulden te devalueren. Dit zou ingaan tegen het sinds 1971 gevoerde beleid dat uitgaat van een vaste koppeling van de Nederlands Antilliaanse gulden aan de dollar tegen een koers van $ 1 = Naf 1,79. Een devaluatie zou op Sint Maarten negatieve gevolgen hebben voor diegenen die hun salaris, pensioen of uitkering in Antilliaanse gulden uitgekeerd krijgen. Dit zijn voornamelijk de medewerkers van de overheid en semi-overheid, gepensioneerde ambtenaren en uitkeringsgerechtigden.
Welke gevolgen heeft de mogelijke overgang naar de US Dollar door Sint Maarten voor inwoners van de BES-eilanden, in het bijzonder voor Sint-Eustatius en Saba?
Zie antwoord op vraag 5.
Verwacht u negatieve koopkrachteffecten voor deze inwoners, bijvoorbeeld omdat het importeren van producten via Sint Maarten duurder wordt? Welke stappen neemt u om negatieve effecten voor inwoners van Nederland te voorkomen?
Zie antwoord op vraag 5.
Heeft de regering van Sint Maarten contact met de Nederlandse regering gezocht om eventueel in gezamenlijkheid invulling te geven aan een nieuwe institutie die een toezichthoudende taak voor de financiële sector moet gaan vervullen? Zo ja, wat was het verzoek van de kant van Sint Maarten en hoe heeft de Nederlandse regering daar op gereageerd?
Nee.
Hoe staat het met de invoering van de Caribische gulden, ter vervanging van de Antilliaanse gulden? Acht u de invoering van deze munt nog haalbaar indien Sint Maarten kiest voor de US Dollar? Zo ja, waarom?
Het is een zaak van Curaçao en Sint Maarten om te besluiten over de invoering van de Caribische gulden ter vervanging van de Antilliaanse gulden. Indien Sint Maarten besluit de US dollar als enig wettig betaalmiddel in te voeren is het aan Curaçao of het eventueel de Caribische gulden wil invoeren.
Signalen dat Sint Maarten zich bij het verlenen van de Nederlandse nationaliteit niet houdt aan de Rijkswet op het Nederlanderschap |
|
Roald van der Linde (VVD), André Bosman (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Zijn u signalen bekend dat Sint Maarten zich bij het verlenen van de Nederlandse nationaliteit niet houdt aan de Rijkswet op het Nederlanderschap? Wat zijn de gevolgen als Sint Maarten zich niet houdt aan de regels voor het verkrijgen van het Nederlanderschap? Bent u zo nodig bereid om maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?1
Signalen als bedoeld in de eerste vraag zijn ons niet bekend. Over de berichtgeving in de Volkskrant heeft de Minister van Justitie van Sint Maarten de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 4 november jl. een brief gestuurd met bijgevoegd een op 3 november jl. door hem uitgebracht persbericht waarin hij afstand neemt van het mediabericht in de Volkskrant. De Minister van Justitie van Sint Maarten geeft in zijn persbericht aan dat uitsluitend de Koninkrijksregering de bevoegdheid heeft om paspoorten uit te geven en om vreemdelingen te naturaliseren. Tevens benadrukt hij dat door de regering van Sint Maarten geen verzoek is gedaan aan de Koninkrijksregering daarin verandering te brengen.
In hoeverre klopt het dat de minister van Justitie van Sint Maarten immigranten gemakkelijker een Nederlands paspoort wil geven om zo samenhang onder de bevolking te creëren en daarmee de economie te stimuleren? Heeft u daarover contact gehad met deze minister? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het geven van een Nederlands paspoort niet dé oplossing is voor de gewenste samenhang onder de bevolking en het stimuleren van de economie? Hoe ziet u dat?
Ja. De adhesie in een samenleving en de ontwikkeling van de economie is niet afhankelijk van een gezamenlijk paspoort.
Deelt u de mening dat het geven van een Nederlands paspoort niet gemakkelijker gemaakt moet worden in de huidige staatsrechtelijke constellatie voor specifiek Sint Maarten en dat de regels omtrent het verkrijgen van een Nederlands paspoort gelijk moeten blijven binnen het gehele Koninkrijk? Zo nee, waarom niet?
Ja. Binnen het Koninkrijk is het beginsel van eenheid van naturalisatievereisten een belangrijke voorwaarde voor eenheid van nationaliteit. Eenzelfde op eenheid binnen het Koninkrijk gericht streven geldt voor het afgeven van een paspoort op grond van de Paspoortwet.
Nationale koppen ten aanzien van Europese regelgeving op het gebied van landbouw, natuur en visserij |
|
André Bosman (VVD), Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich nog uw toezegging tijdens de behandeling van de begroting Economische Zaken, onderdeel Landbouw en Natuur voor het jaar 2013 om voor het zomerreces 2013 een overzicht te sturen van Europese wet- en regelgeving die strenger is geïnterpreteerd door de Nederlandse overheid voor landbouwers, tuinders en vissers? Zo ja, kunt u toelichten waarom het niet gelukt is dit overzicht voor het zomerreces naar de Kamer te sturen?
Over de toezegging heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd op 26 juni 2013. (Kamerstukken II 2012–2013, 21 501-32, nr. 722). Daarbij heb ik verwezen naar het brede onderzoek naar de nationale implementatie van Europese regelgeving naar aanleiding van de motie Van der Burg (Kamerstukken II, 2007/08, 29 515, nr. 2013), dat de minister van Economische Zaken na de zomer naar uw Kamer zou sturen. Uw Kamer heeft dit onderzoek ontvangen op 12 september 2013 (Kamerstukken II 2012/2013, 29 362, nr. 224, bijlage 249702).
Herinnert u zich nog uw toezegging in het schriftelijk overleg inzake de Landbouw- en Visserijraad, vastgesteld op 15 juli 2013, om voor de begrotingsbehandeling een overzicht naar de Kamer te sturen van alle Europese richtlijnen op het gebied van landbouw, natuur en visserij en de Nederlandse implementatie daarvan, specifiek de «nationale koppen» ten aanzien van deze Europese regels? Zo ja, kunt u bevestigen of het lukt om dit overzicht ruim op tijd voor de begrotingsbehandeling Economische Zaken, onderdeel Landbouw en Natuur voor het jaar 2014 naar de Kamer te sturen?
In de bijlage1 bij deze brief is per beleidsterrein of wetgevingscomplex beschreven wat het Europeesrechtelijke en nationaal wettelijke kader is en van welke nationale koppen hierbij op hoofdlijnen sprake is. Als nationale koppen zijn beschouwd die regels die zijn gesteld op onderwerpen die in EU-regelgeving zijn vervat en die stringenter zijn dan de betreffende EU-regelgeving. Geïnventariseerd is vigerende regelgeving. Nieuwe of in voorbereiding zijnde maatregelen zijn niet betrokken in deze inventarisatie. Het algemene uitgangspunt bij de nationale uitvoering en implementatie van Europese regels blijft dat deze lastenluw, dat wil zeggen met zo min mogelijk lasten voor het bedrijfsleven, geschiedt, tenzij er zwaarwegende redenen zijn hiervan af te wijken.
Kunt u in het overzicht ingaan op de gevolgen van «nationale koppen» ten aanzien van Europese regels op het gebied van dierenwelzijn, diergezondheid, plantgezondheid, gewasbeschermingsmiddelen, natuur, milieu, implementatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en Gemeenschappelijk Visserijbeleid et cetera voor de administratieve lasten en nalevingskosten voor overheden, bedrijfsleven en burgers, en kunt in het overzicht ook aangeven wat de gevolgen van de «nationale koppen» zijn voor de economische ontwikkeling van bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Regeldruk effecten worden bij het in kaart brengen uitgesplitst naar eenmalige dan wel structurele administratieve lasten en eenmalige dan wel structurele nalevingskosten. Daarnaast wordt per regeling aangegeven of de regeldruk effecten hun oorsprong hebben in internationale verplichtingen, of het gaat om de nationale implementatie van internationale verplichtingen, of dat het wetgeving betreft van nationale oorsprong. Sinds dit kabinet wordt tevens aangegeven of voor de minst belastende instrumentalisering van beleid is gekozen. Onder dit reeds brede palet van categorieën is niet voorzien in een nog fijnmazigere uitsplitsing, naar het bedrag dat binnen de categorieën aan te merken is als regeldruk ten gevolge van een nationale kop.
Ten algemene geldt dat de economische ontwikkeling gebaat is bij het verminderen regeldruk, dus ook bij het daar waar mogelijk schrappen van nationale koppen. Minder regeldruk leidt in beginsel immers tot een potentieel lagere kostprijs en een versnelling van (vergunning)procedures, waardoor economische capaciteiten beter kunnen worden benut.
Kunt u voorafgaand aan de begrotingsbehandeling Economische Zaken, onderdeel Landbouw en Natuur voor het jaar 2014 ook een overzicht sturen van alle regels die zijn verminderd, vereenvoudigd of geschrapt voor de landbouwers, tuinders en vissers in het kader van de afspraken uit het regeerakkoord om per 2017 een structurele verlaging van de regeldruk te hebben van 2,5 miljard euro en de minder meetbare, maar zeer merkbare regeldruk te verminderen in tenminste vijftien regeldichte sectoren, zoals agri & food? Zo nee, waarom niet?
Over de voortgang ten aanzien van de ambitie om de regeldruk per 2017 met 2,5 miljard euro te verminderen wordt uw Kamer twee maal per jaar geïnformeerd. Zoals gesteld in de Kamerbrief «Verzamelbrief regeldruk» van de minister van Economische Zaken (Kamerstuk 29 362 nr. 224, d.d. 12 september 2013), is gestart met een maatwerkaanpak regeldruk op enkele regeldichte domeinen, waaronder het agro & food domein. Over de maatwerkaanpak in het agro & food domein is in consulterende zin reeds gesproken met een aantal sectororganisaties. De verwachting is dat vóór het eind van dit jaar de uitvraag bij de sectororganisaties zal starten, waarna deze organisaties de mogelijkheid krijgen om knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen bij hun respectievelijke achterbannen te inventariseren. Deze zullen gezamenlijk met het bedrijfsleven worden geanalyseerd. Daarna zal uw Kamer hierover worden gerapporteerd.
Hieronder is aangegeven op welke wijze de regeldruk voor bedrijven op het gebied van landbouw, natuur en visserij zich naar huidige inzichten zal ontwikkelen. Het is een overzicht waarin zowel toenames als afnames van regeldruk zijn opgenomen. Geregistreerd zijn maatregelen met een regeldruk effect groter dan 100.000 euro. Het weergegeven regeldrukeffect is de som van structurele administratieve lasten en structurele nalevingskosten. Tegenover de toename van de regeldruk in 2014 staat dat sinds de start van dit kabinet tot eind 2013 een reductie zal worden behaald van 5,0 miljoen euro2.
De uitkomst van de discussie met uw Kamer over het mogelijk afschaffen van het dierrechtenstelsel in 2015 bepaalt of hiermee al dan niet een lastendrukvermindering kan worden gerealiseerd.
1
Meststelsel (stelsel van verantwoorde mestafzet)
1,0
2
PAS (Programmatische Aanpak Stikstof)
-1,7
3
Wetsvoorstel natuurbescherming
-0,5
4
Afschaffen bedrijfsregister agrarische bedrijven
-5,2
5
Vleesketen
-2,0
6
I&R paard
4,0
7
Besluit gezelschapsdieren (regels voor houden van dieren)
2,0
8
Diergeneesmiddelen (reglementering toediening door houders)
9,9
9
SGGV-casus Gewasbescherming
-2,6
10
Ontmantelen pbo’s
p.m.
Deelt u de opvatting dat met de toenemende regeldruk voor landbouwers, tuinbouwers en vissers het steeds moeilijker wordt om te ondernemen en hun koppositie als tweede voedselexporteur in de wereld vast te houden en dat hierdoor de goede naam van de Nederlandse land- en tuinbouw en visserijsector in het gedrang komt? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 101 in de »Antwoorden schriftelijke vragen begroting Economische Zaken 2013, Deel Landbouw en Natuur»(Kamerstukken II 2012/13, 33 750-XIII, nr. 9), waarin wordt aangegeven dat een van de speerpunten van het kabinet is het inzetten op een ondernemend Nederland, met een sterke internationale concurrentiepositie en een excellent ondernemersklimaat. Ondernemers moeten de ruimte krijgen om te ondernemen, te groeien en te vernieuwen, zowel om de huidige crisis het hoofd te bieden als om voorbereid te zijn op de economische ontwikkelingen van de toekomst. Een van de instrumenten hiervoor is het aanpakken van de door ondernemers ervaren regeldruk, zoals ik dit via de maatwerkaanpak wil vormgeven. Tegelijkertijd moet niet uit het oog worden verloren dat voor de degelijke exportpositie van Nederland regelgeving nuttig en noodzakelijk is.
Deelt u de opvatting dat de toenemende regeldruk voor de land- en tuinbouw en visserij ook deels wordt veroorzaakt doordat enkele organisaties, zoals Wakker Dier, een negatief en ongecontroleerd beeld neerzetten van de sectoren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 101 in de »Antwoorden schriftelijke vragen begroting Economische Zaken 2013, Deel Landbouw en Natuur» (Kamerstukken II 2012/13, 33 750-XIII, nr. 9). Daarnaast wil ik opmerken dat nieuwe wet- en regelgeving tot stand komt volgens de daarvoor geldende regels en procedures. Een onderdeel van deze regels en procedures is de behandeling van nieuwe wet- en regelgeving in uw Kamer, waarbij de effecten op regeldruk kunnen worden betrokken bij het debat.
Het bericht “Uitstel aanleg Seine-Nord-kanaal domper voor havens Zeeland” |
|
André Bosman (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Uitstel aanleg Seine-Nord-kanaal domper voor havens Zeeland»?1
Ja.
Klopt het dat de Schelde-Seine verbinding een van de 30 topprioriteiten is van het trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T) van Europa?
Het Franse vaarwegproject Seine-Nord is als Priority Project 30 binnen de EU meerjarenbegroting 2007–2013 voor de Europese Commissie één van topprioriteiten van het Trans Europese Transportnetwerk (TEN-T).
Is het TEN-T programma een integraal programma van de Europese Unie om de bereikbaarheid van de verschillende landen te verbeteren?
Ja, het TEN-T programma is een integraal programma van de Europese Unie om vooral de grensoverschrijdende bereikbaarheid van de verschillende lidstaten te verbeteren, en op die manier bij te dragen aan economische groei en ontwikkeling in Europa.
Kan Frankrijk eigenstandig aanpassingen maken in de tijdsplanning van dit programma?
Ja, Frankrijk bepaalt zelf of en wanneer het een besluit neemt over de aanleg van het Seine-Nord kanaal, omdat iedere EU lidstaat zelf verantwoordelijk is voor de aanleg en financiering van eigen infrastructuur projecten (al dan niet gesteund door TEN-subsidie). De studiefase van het oorspronkelijke ontwerp voor het project is afgerond. Frankrijk is nu bezig met een nader onderzoek naar aanpassing van ontwerp en financiering van het project. Pas als Frankrijk een besluit neemt tot aanleg en TEN subsidie toegekend zou krijgen, ontstaat een andere situatie. Een belangrijke voorwaarde bij en consequentie van toekenning van EU TEN-T subsidie is dat het project binnen een bepaalde termijn uitgevoerd moet worden.
Zijn de financiële gevolgen voor Nederland, vanwege dit uitstel door Frankrijk, te verhalen op Frankrijk of de EU? Zo nee, waarom niet?
Het is moeilijk aan te geven wat de financiële gevolgen voor Nederland zullen zijn als de aanleg van Seine-Nord uitgesteld wordt. Verder blijft realisatie van een project de keuze van iedere lidstaat afzonderlijk. De Europese Commissie wil voor de nieuwe TEN-T periode (2014 – 2020) sterker sturen op een corridorbenadering, met een transnationale coördinatie voor projecten binnen dezelfde corridor. Dit moet resulteren in meer commitment van de betrokken lidstaten bij de projecten op dezelfde corridor, zodat de effecten van de investeringen die gedaan moeten worden gemaximaliseerd worden.
Op 17 oktober 2013 hebben de Europese Commissie, Frankrijk, Vlaanderen, Wallonië en Nederland een verklaring ondertekend, waarin zij de intentie uitspreken de samenwerking en coördinatie te versterken ten aanzien van projecten op de corridor Amsterdam-Rotterdam-Antwerpen-Parijs-Marseille (de North Sea – Mediterranean corridor).
Welke verantwoordelijkheid heeft de EU in het op tijd afronden van de verschillende programma’s in het TEN-T?
De eindverantwoordelijkheid voor de realisatie van een project blijft bij de daarvoor verantwoordelijke lidst(a)at(en), de EU heeft een coördinerende functie.
Bent u van plan om uw Franse collega op dit besluit aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Met Frankrijk zijn regelmatig goede contacten op ambtelijk niveau over de aanleg van infrastructuur, waaronder het Seine-Nord project. Nederland heeft zijn positie over Seine-Nord regelmatig aan Frankrijk kenbaar gemaakt: aanleg van het kanaal is voor Nederland van belang, en de Nederlandse binnenvaart zal hier naar verwachting ruim gebruik van maken. Nederland steunt de subsidieaanvraag van Frankrijk, maar de aanleg blijft verder een Franse aangelegenheid.
Het op het laatste moment verplaatsen van de gay Pride op Curaçao |
|
André Bosman (VVD), Tamara van Ark (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat de vergunning voor de locatie op het laatste moment is aangepast? Zo ja, heeft u zicht op de redenen? Hoe weegt u deze in het licht van het recht op vereniging en demonstratie?
Zoals u weet zijn het handhaven van de openbare orde en veiligheid taken die bij de regering horen van het autonome land Curaçao.
Het is aan de overheid van Curaçao om een afweging te maken in hoeverre het nodig is om aanvullende eisen te stellen aan de organisatie van de Gay Pride om daarmee de openbare orde en veiligheid te handhaven. De afwegingen die daarbij gemaakt zijn, zijn mij niet bekend aangezien dit een autonome aangelegenheid van het land Curaçao is.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat in het koninkrijk de gaypride niet mag plaatsvinden in het centrum van de hoofdstad van Curaçao? Bent u bereid hier actie op te ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat met het verplaatsen van de gaypride het recht om bijeen te komen geweld wordt aangedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe weegt u de oproep van parlementariërs om zich tegen homoseksualiteit uit te spreken en dit kenbaar te maken?
Ik wil het beeld dat verschillende parlementariërs deze oproep hebben gedaan graag nuanceren. Mij is slechts een brief van één parlementslid bekend. Over deze brief heeft de minister-president van Curaçao, tevens leider van de partij van het betrokken Statenlid, inmiddels verklaard dat deze op persoonlijke titel is geschreven en niet namens de Pueblo Soberano en evenmin namens de regering van Curaçao.
Hoe wordt de veiligheid en vrijheid van meningsuiting van lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders (LHBT's) op Curaçao, onderdeel van het koninkrijk, gewaarborgd?
Er hebben mij geen signalen bereikt dat de veiligheid en vrijheid van meningsuiting van lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders (LHBT's) op Curaçao niet gewaarborgd worden. Ter illustratie kan ik minister-president Asjes van Curaçao citeren, die op zijn persconferentie na afloop van de vergadering van de ministerraad van Curaçao verklaarde dat zijn regering de vrijheid van meningsuiting en demonstratie volledig respecteert, ook als het genoemde groepen betreft.
Ter verdere illustratie van de algemene houding van de overheid van Curaçao ten opzichte van minderheidsgroepen verwijs ik u nog naar de website van de Curaçao Tourist Board – een overheidsstichting – die Curaçao promoot als een homo-vriendelijke vakantiebestemming: «een leef en laat leven atmosfeer».
Vanzelfsprekend zal ik de ontwikkelingen op dit terrein binnen het Koninkrijk nauwgezet blijven volgen.
Het artikel ‘Havenbaronnen kapen onze bedrijven weg’ |
|
André Bosman (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Havenbaronnen kapen onze bedrijven weg»?1
Ja.
Klopt het dat Belgische havens financiële steun krijgen van de overheid? Zo ja, op welke wijze is er sprake van financieel bijspringen van de Belgische overheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Sinds 1989 trekt de Belgische/Vlaamse overheid jaarlijks circa € 350 mln uit voor de 4 Vlaamse zeehavens (http://www.vlaamsehavencommissie.be/vhc/page/overheidsuitgaven-voor-havens-miljoen-euro-1989–2011-prijzen-2011 ). Ongeveer de helft daarvan is bestemd voor de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen. Ook in Nederland geschiedt de instandhouding en verbetering van de maritieme toegangswegen (openbare infrastructuur) voor rekening van de rijksoverheid. Op dit onderdeel is er sprake van het door mij gewenste level playing field in de zeehavensector. De andere helft van het Belgisch/Vlaamse overheidsbudget voor de 4 Vlaamse zeehavens is bestemd voor subsidiëring van de kosten van de «havenkapiteinsdienst» en voor de aanleg van haveninterne infrastructuur. De Nederlandse zeehavens nemen deze kosten volledig voor eigen rekening. Hier is geen sprake van het door mij gewenste level playing field in deze sector.
De Vlaamse overheid heeft zijn financieringsregime voor de zeehavens destijds aangemeld bij de Europese Commissie (EC) en deze heeft geoordeeld dat dit regime verenigbaar is met de staatssteunregels van het EU Verdrag. Ik zie mij vooralsnog voor een feit gesteld.
Is er sprake is van staatssteun door de Belgische lokale, gewestelijke, Vlaamse, Waalse of de federale overheid? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met uw collega's binnen het Belgische bestel?
De bij 2 bedoelde uitgaven drukken op het budget van de Vlaamse overheid, evenals het bijpassen van het exploitatietekort van het Vlaamse loodswezen. De financiering van de leegloop in de arbeidspools van de Vlaamse zeehavens geschiedt in overeenstemming met een federale wet – «Wet Major» genoemd – en voornamelijk ten laste van het federale werkloosheidsfonds. Ik heb hierover geen directe contacten met mijn Belgische/Vlaamse collega’s.
In hoeverre is hier sprake van het ontbreken van een level playing field? In hoeverre is het voor Nederlandse havens, zeker in de omgeving van de Belgische havens, onmogelijk om te concurreren met deze semi-overheidshavens? Voorziet de EU-regelgeving inzake havens volgens u in voldoende mogelijkheden om een level playing field te bewerkstelligen in Europa?
In het algemeen geldt dat een havenbeheerder die subsidie ontvangt meer financiële armslag heeft om klanten tegemoet te komen dan havenbeheerders die uitsluitend beschikken over inkomsten uit havengeld en terreinexploitatie, zoals de Nederlandse zeehavens. Ik kan in dit individuele geval niet beoordelen of en in welke mate van deze extra armslag gebruik is gemaakt.
Dat een overslagbedrijf uit een EU lidstaat investeert in een haven in een naburige lidstaat vind ik ook niet ongewenst. Integendeel zelfs. En meer dan eens profiteren Nederlandse zeehavens daarvan. Het Vlaamse overslagbedrijf Katoennatie/Seaport Terminals heeft vestigingen in Amsterdam aan de Braakmanhaven te Terneuzen. De Vlaamse rederij Cobelfret heeft eigen terminals in Rotterdam en Vlissingen-Oost. Het Vlaamse SeaInvest investeert ook in Nederlandse zeehavens, met name Rotterdam. Ondanks de in Vlaanderen verstrekte overheidsfinanciering zijn de Nederlandse zeehavens dus succesvol.
Niet de bestaande EU regelgeving noch de jurisprudentie bieden voldoende mogelijkheden om een level playing field in Europa te bewerkstelligen. Daarom sta ik in beginsel positief tegenover de voorgestelde EU Havenverordening. Die schrijft in ieder geval transparantie van financiële relaties tussen havenbeheerders en overheden voor. Een goede eerste stap. Maar eenduidige Richtsnoeren staatssteun infrastructuur/zeehavens blijven het noodzakelijke sluitstuk.
Heeft u deze, vermeende, handelwijze besproken binnen EU-verband? Zo ja, hoe werd daarop gereageerd? Zo nee, wanneer gaat u dat aanhangig maken?
De negatieve effecten van de grote verschillen tussen de EU lidstaten op het gebied van financiering van zeehavens zijn van Nederlandse zijde op Europees niveau meerdere malen ter sprake gebracht. Algemeen bekend is dat veel lidstaten havenbeheer (het aanbod van haveninfrastructuur) en havendienstverlening (loodsen, slepen, afmeren, lossen/laden, bunkeren, inname afvalstoffen) nog (deels) zien als publieke taken die (mede) met publieke middelen mogen worden uitgevoerd. Het Nederlandse beeld van havenbeheer en havendienstverlening is een bedrijfsmatige, waarbij de gebruikers volledig en marktconform voor de kosten van de aan hen geleverde producten en diensten betalen.
Blootgesteld aan de tucht van de markt en gegeven een Europees level playing field kunnen alle zeehavens hun economische potentie ten volle tot ontwikkeling brengen en optimaal bijdragen aan de gemeenschappelijke Europese economie. Deze visie bepaalt mijn inbreng in het overleg tussen de EU lidstaten over het voorstel van de EC voor een EU Havenverordening en is de rode draad bij de beïnvloeding vanuit Nederland van in ontwikkeling zijnde Richtsnoeren staatssteun voor infrastructuur.
Het bericht “minister wil maatregelen tegen sensatiejournalistiek’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Minister wil maatregelen tegen sensatiejournalistiek»?1
Ja
In hoeverre klopt het dat de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van Sint Maarten de persvrijheid wil inperken door het invoeren van een gefaseerd media-accreditatiebeleid?
De persvrijheid is een zeer hoog goed. Iedere inperking van journalistieke vrijheden is daarom aan regels gebonden, niet alleen aan de Staatsregeling, maar ook aan verdragsbepalingen. De naleving van grondrechten is een landsaangelegenheid. De regering van Sint Maarten legt daarover aan de Staten van Sint Maarten verantwoording af.
Klopt het dat een journalist die zich niet aan deze code zal houden, geen accreditatie krijgt en dus beperkt wordt in zijn werk?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre past het voorstel van de minister van Sint Maarten binnen artikel 10 lid 1 van de staatsregeling over de vrijheid van meningsuiting?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het inperken van journalistieke vrijheden in strijd is met deze staatsregeling en een ernstige aantasting van de democratie is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in contact te treden met de regering van Sint Maarten om haar te wijzen op het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting en het belang daarvan in een democratie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het evaluatierapport over Aruba van het IMF |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het evaluatierapport over Aruba van het IMF1 en het artikel «IMF: Aruba moet tekort aanpakken»2?
Ja.
In hoeverre klopt het dat de Arubaanse overheid het gat in de begroting bewust heeft laten oplopen tot 8,5% van het BBP?
In het rapport van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) staat aangegeven dat het tekort van de Arubaanse overheid in 2012 naar verwachting op 8,5 procent van het bruto binnenlands product zal uitkomen.
Klopt het dat de schuldenpositie van Aruba de laatste drie jaar is opgelopen tot ongeveer 60% van het BBP in 2013?3
Het IMF stelt dat de overheidsschuld voor 2013 naar verwachting uitkomt op 72,3 procent van het bruto binnenlands product. Uit het rapport van het IMF blijkt verder dat de overheidsschuld in 2012 op 67 procent, in 2011 op 61,2 procent en in 2010 op 55,9 procent van het bruto binnenlands product uitkwam.
Deelt u de mening dat het overheidstekort van Aruba op korte termijn ingeperkt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Aruba is sinds het verwerven van de Status Aparte in 1986 een autonoom land in het Koninkrijk der Nederlanden en voert derhalve een eigen financieel en economisch beleid. Het is daarmee de verantwoordelijkheid van de Arubaanse regering om toe te zien op houdbare overheidsfinanciën, met de Staten als controlerend orgaan.
Dit neemt niet weg dat bijvoorbeeld tijdens zijn recente bezoek aldaar minister-president Rutte namens het kabinet de Arubaanse regering onze zorgen over de staat van de Arubaanse overheidsfinanciën heeft overgebracht.
Kunt u aangeven hoe de Arubaanse regering het tekort dit jaar zal terugdringen tot 6% en of de regering van Aruba structureel zal werken aan gezonde overheidsfinanciën en daarbij gebruik zal maken van de aanbevelingen van het IMF en Standard & Poor’s?
De Arubaanse regering heeft richting de rijksministerraad, mede naar aanleiding van de aldaar geuitte zorgen, aangegeven begrotingsregels in de Staatsregeling te verankeren en een College van Advies in te stellen dat zal toezien op de naleving van deze regels. De IMF rapportage bevat een aantal (potentiële) beleidsopgaven voor Aruba daartoe.
In hoeverre voldoet Aruba momenteel aan de criteria van houdbare overheidsfinanciën die gelden in het Koninkrijk en internationaal gehanteerd worden?
Het Koninkrijk kent als zodanig geen eenduidige criteria. Per land binnen het Koninkrijk gelden verschillende criteria. Nederland is gebonden aan de criteria van de EMU, Curaçao en Sint Maarten worden gebonden door de afspraken van de schuldsanering van «»10-10-10»». Voor Aruba geldt dat op de kapitaalmarkt blijkt of er voldoende vertrouwen is in de overheidsfinanciën om een lening verstrekt te krijgen.
Kunt u aangeven wie er eindverantwoordelijk is als Aruba zijn financiën niet op orde krijgt en er niet in slaagt om besparingen te realiseren en hervormingsmaatregelen te treffen?
Zie antwoord vraag 4.
De stormvloedkering |
|
André Bosman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Rijkswaterstaat: veiligheid stormvloedkering niet in geding»1 en «Grote kuilen bij Oosterscheldedam – «geen gevaar voor waterveiligheid»»?2
Uiteraard volg ik de berichtgeving over de Oosterscheldekering. Ik onderschrijf de strekking van deze artikelen, de veiligheid is en was niet in het geding. Rijkswaterstaat doet er alles aan om dit ook in de toekomst zo te houden.
Klopt het dat er bij de bouw van de stormvloedkering al rekening is gehouden met het ontstaan van ontgrondingskuilen? Zo ja, wat was de planning in het onderhoud?
Ja, dat klopt. Rond de Oosterscheldekering liggen matten en blokken om het wegspoelen van zand – erosie – te voorkomen. Dat is de bodembescherming. Aan de randen van die matten – op minimaal 600 meter van de Oosterscheldekering – ontstaan van nature zogenoemde ontgrondingskuilen door stroming. In het oorspronkelijke beheerplan werd hier al rekening mee gehouden door tweemaal per jaar de bodemontwikkeling te bemeten. Zo nodig werden de hellingen bestort om deze te stabiliseren.
Kunt u aangeven of deze kuilen in de loop der jaren groter zijn geworden dan bij de bouw is aangenomen? Zo ja, kunt u dan aangeven waarom eerdere aannames niet meer kloppen?
De ontwikkeling van de diepte van de ontgrondingskuilen verloopt gemiddeld nog steeds in lijn met de voorspellingen zoals die bij de bouw van de Oosterscheldekering in de jaren tachtig van de vorige eeuw zijn gemaakt. Waar geen rekening mee was gehouden was de verdergaande zijwaartse ontwikkeling van de ontgrondingskuilen wat tot de afschuivingen in de nabijheid van de Noordbevelandse dijken heeft geleid. Hier en aan de randen van de bodembescherming zijn recent bestortingen uitgevoerd om de bodem te stabiliseren en verdere afschuivingen te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe de structurele aanpak gaat verlopen nu deze aangepast wordt en welke extra kosten hiermee gemoeid zijn?
In mijn brief van 26 april 2013 met kenmerk 33 400 J nr. 19 heb ik u reeds gemeld dat het beheer rondom de Oosterscheldekering is aangescherpt. Dit houdt in dat een groter gebied wordt bemeten en strengere eisen worden gesteld aan de maximale steilheid van de hellingen van de ontgrondingskuilen. Zo nodig worden de hellingen meerdere malen bestort om deze te stabiliseren. Onderzoek loopt nog om te bekijken of het beheer nog verdere aanscherping behoeft.
In 2012 en begin 2013 zijn versnelde, in de onderhoudsprogrammering naar voren gehaalde, bestortingen uitgevoerd. De hellingen van de ontgrondingskuilen zijn gestabiliseerd door het uitvoeren van bestortingen. Hierdoor is de stabiliteit van de bodembescherming en de veiligheid van de Noordbevelandse dijken gewaarborgd.
Voor de periode vanaf oktober 2013 tot en met 2014 staat het verder stabiliseren van de reeds aangepakte en overige aan te pakken ontgrondingskuilen gepland en gebudgetteerd. Hierdoor wordt de stabiliteit van de bodembescherming en de veiligheid van de Noordbevelandse dijken ook voor de langere termijn gewaarborgd. Gelet op de lopende aanbesteding kan ik hier geen bedragen noemen. Bij zowel het genoemde onderzoek naar het optimale beheer als bij het ontwerp van de genomen en te nemen maatregelen zijn onafhankelijke experts, waaronder hoogleraren van de TU-Delft, betrokken.
In het personeelsbeleid van Rijkswaterstaat wordt gericht gestuurd op borging en behoud van de benodigde waterbouwkundige kennis om ook in de toekomst gesteld te staan voor haar taak.
De begroting van Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft de u kennisgenomen van het artikel «Hassink: realising a zero deficit budget is «mission impossible»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het feit dat de Minister van Financiën van Sint Maarten aangeeft dat een land als Sint Maarten «some flexibility» nodig heeft, wat inhoudt dat het begrotingstekort niet 0% maar 2 of 3% moet zijn?
Ik ben het daar niet mee eens. Nederland heeft op 10 oktober 2010 een belangrijk deel van de schulden en betalingsachterstanden van Sint Maarten overgenomen. Met Sint Maarten is toen afgesproken dat het zich aan een aantal normen zou houden. Deze normen zijn vastgesteld in de consensus Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten. Het College houdt toezicht op de naleving van deze normen. Bepalend is dat er een sluitende gewone dienst moet zijn. Voor zogenaamde consumptieve uitgaven mag niet geleend worden. Voor investeringen mag wel geleend worden als de totale rentelasten maar niet boven de rentelastnorm komen.
De consensus Rijkswet moet onverkort nagekomen worden ter voorkoming van soortgelijke financiële problemen van voor 10 oktober 2010.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat Sint Maarten, dat al maanden bezig is met het opstellen van een degelijke begroting voor 2013 en 2014, deze zo snel mogelijk op orde moet brengen volgens de eisen die het College Financieel Toezicht (CFT) aan de begroting stelt? Zo nee, waarom niet?
De begroting 2013 komt veel te laat tot stand. De adviezen van het Cft op de ontwerpbegroting blijven daarmee te lang liggen. Om inhoudelijk te kunnen voldoen aan de normen van de Rijkswet financieel toezicht geeft het Cft adviezen. Het niet opvolgen van die adviezen kan uiteindelijk leiden tot een verzoek aan de raad van ministers van het Koninkrijk tot het geven van een aanwijzing. Dat betekent dat de adviezen van het Cft zwaarwegend zijn en derhalve opgepakt worden.
Kunt u aangeven waarom Sint Maarten de begroting niet sluitend krijgt?
Volgens de laatste rapportages van het College financieel toezicht ligt de oorzaak in het feit dat voorgenomen inkomstenverhogende maatregelen door de vorige regering niet zijn ingevoerd. Daarom heeft de Gouverneur besloten de door de Staten goedgekeurde begroting terug te sturen.
Er is inmiddels een nieuw kabinet aangetreden dat tot op heden nog geen orde op zaken heeft weten te stellen. Het oorspronkelijke positieve advies van het Cft op een eerdere ontwerpbegroting is niet meer actueel. Het Cft heeft inmiddels de adviezen geactualiseerd en heeft geen positief advies op de nota van wijziging op de begroting 2013 gegeven omdat een aantal onderbouwingen ontbreekt.
Kunt u aangeven wie er eindverantwoordelijk is als Sint Maarten zijn financiën niet op orde krijgt?
Het is de verantwoordelijkheid van Sint Maarten zelf. Die verantwoordelijkheid kan niet worden afgeschoven op anderen. Ik deel de zorgen van het Cft over de gebrekkige tijdigheid van opstelling en vaststelling van begrotingen, begrotingswijzigingen en jaarrekeningen. Hiermee wordt namelijk het budgetrecht van de Staten beperkt. Bij uitblijven van een vastgestelde begroting is het mogelijk dat het Cft de raad van ministers van het Koninkrijk door tussenkomst van mij om een aanwijzing verzoekt op basis van artikel 14 uit de Rijkswet financieel toezicht. De aanwijzing kan dan strekken tot het binnen een redelijke termijn alsnog vaststellen van de begroting en deze ter beoordeling toe te zenden aan het college. Dit is een zaak van de Staten zelf. Mocht het verwaarlozen van de financiën van een land in het Koninkrijk leiden tot een situatie dat de deugdelijkheid van het bestuur niet kan worden gewaarborgd, dan kan het Koninkrijk interveniëren.
Moet de Rijksministerraad actief interveniëren op Sint Maarten om de begroting van Sint Maarten wel sluitend te krijgen?
Zie antwoord vraag 5.