Het bericht ‘35 vissers willen lading MSC Zoe uit zee halen, maar ze mogen niet’ |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «35 vissers willen lading MSC Zoe uit zee halen, maar ze mogen niet»?1
Ja.
Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet toestaat dat de vissers helpen bij het opruimen van de troep die door de containerramp op de zeebodem ligt? Wat is hier de reden voor?
Nee, dat klopt niet. Het kabinet waardeert de bereidheid en de inzet van vissers om te helpen bij het opruimen van het afval van de Msc Zoe. Vissers die dit willen hebben wel degelijk de mogelijkheid hun schip in te zetten voor het opruimen van de resten die nog in zee liggen na het overboord slaan van containers van de MSC Zoe. Echter, om de veiligheid van visserschip en bemanning te borgen stelt de ILT wel een aantal voorwaarden.
Vissersvaartuigen zijn ingericht en gecertificeerd om vis te vangen. Op basis van artikel 1 van de Schepenwet mogen zij enkel daarvoor gebruikt worden: «vissersvaartuig: elk vaartuig, dat gebezigd wordt voor het vangen van vis, walvissen, zeehonden, walrussen of andere levende rijkdommen van de zee».
Voor deze specifieke situatie maakt de ILT gebruik van de bevoegdheid om onder voorwaarden een certificaat van ontheffing af te geven aan schippers die:
Daarnaast verstrekt het Ministerie van LNV de benodigde ontheffingen die nodig zijn op basis van de Visserijwet. Dit betreft het gebruik van aangepast vistuig en, indien gewenst, de mogelijkheid om in de weekenden te werken.
Verder zijn vissers door het Ministerie van LNV in contact gebracht met het bergingsbedrijf en is aangedrongen op een snelle afhandeling van de ingediende schadeclaims.
Klopt het dat het opruimen steeds moeilijker wordt naarmate er meer tijd verstrijkt, omdat de inhoud van de containers zich over een steeds groter gebied verspreidt? Is in dat geval niet vooral haast geboden en moet daarom niet alle hulp worden aangepakt?
De berging is een verantwoordelijkheid van de reder van de MSC Zoe, de Mediterranean Shipping Company (MSC). MSC heeft hiervoor een bergingsbedrijf in de arm genomen. Het bergingsbedrijf schakelt ook een vissersschip in om bij de berging vrijkomend afval uit zee op te vissen en bepaalt zelf welke vissers hiervoor worden ingeschakeld. Andere vissers, die (nog) niet zijn ingeschakeld, zijn in contact gebracht met het bergingsbedrijf.
Als gevolg van de dynamiek van de zeebodem valt het niet uit te sluiten dat een gedeelte van de inhoud zich over een groter gebied verspreidt. Om objecten te kunnen bergen, moeten deze in het circa 3.000 km2 grote zoekgebied echter eerst worden opgespoord en vervolgens geïdentificeerd als afkomstig van de MSC Zoe. Dit proces is in volle gang. Berging van objecten van de zeebodem gebeurt vervolgens zorgvuldig, rekening houdende met de natuurbescherming van de bodem en met niet bekende objecten die er kunnen liggen, zoals bijvoorbeeld scheepswrakken of WOII-explosieven. Bovendien moeten de weersomstandigheden een veilige berging van de objecten toestaan.
Het geheel is een complexe klus, waarvoor passende inzet is vereist.
Is het niet zo dat de schade aan natuur en milieu erger wordt naarmate de berging van de containers en hun inhoud langer duurt?
Zie het antwoord op vraag 3. De opsporing of het onderzoek en de berging worden op een voortvarende wijze aangepakt, maar de daadwerkelijke voortgang is tegelijkertijd ook afhankelijk van bijvoorbeeld de weersomstandigheden. Zodra objecten zijn geïdentificeerd, en de omstandigheden een veilige berging toelaten, worden deze geborgen.
Vissers nemen deel aan het reguliere «Fishing for Litter» project. In de gesprekken met MSC staat financiële ondersteuning van dit project op de agenda. De financiële ondersteuning van dit project kan onderdeel zijn van het nazorgtraject van MSC, mede ook omdat de verwachting is dat er de komende tijd een aanzienlijke toename van aangeboden afval als gevolg van het incident zal zijn.
Met betrekking tot de eventuele schade die vissers ondervinden als gevolg van afval wordt nauw contact onderhouden tussen de reder en de Nederlandse Vissersbond.
Klopt het dat er pas 19 van de 342 containers zijn geborgen?
Nee, dat klopt niet. De 18 containers die in het Waddengebied zijn aangespoeld, plus de ene container die op het Duitse eiland Borkum is aangespoeld, zijn vrij snel na het incident geborgen. In totaal zijn inmiddels (tot en met 30 april 2019) van 284 containers (inclusief de hiervoor genoemde 19 containers) één of meerdere geïdentificeerde containerdelen met unieke containernummers geborgen.
Welke acties gaat u ondernemen om alsnog de resterende 323 containers en hun inhoud te bergen?
In opdracht van MSC worden de containers geborgen door een berger. Rijkswaterstaat heeft hierover dagelijks contact met de rederij en volgt de voortgang van de zoekactie, identificatie en berging nauwgezet.
Deelt u de mening dat onze vissers een belangrijke rol kunnen spelen bij het lokaliseren van containers en het bergen van hun inhoud?
Ja, vissers kunnen een belangrijke rol spelen bij het lokaliseren van de verloren containers en bergen van drijvende inhoud van containers. Zoals ik heb gezegd in het antwoord op vraag 2 waardeert het kabinet de bereidheid en inzet van vissers om te helpen bij het opruimen van het afval van de MSC Zoe en stelt de ILT een aantal voorwaarden om de veiligheid van visserschip en bemanning te borgen. Het mag echter geen reden zijn dat reder MSC haar eigen verantwoordelijkheden niet op zich neemt maar afwentelt. De reder MSC is door de Staat direct na het ongeval aansprakelijk gesteld voor alle schade als gevolg van de verloren containers en verplicht tot het opruimen van de containers en uitgespoelde inhoud.
De wijze van bergen van de containers en de lading is primair een zaak van MSC en de door hen ingehuurde berger. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is vermeld, hebben de reder en het ingeschakelde bergingsbedrijf de berging van containers en inhoud tot op heden voortvarend opgepakt. Rijkswaterstaat en het Ministerie van LNV hebben in de gesprekken met MSC en de berger uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van het inzetten van meer vissersschepen, die naast het gericht vuilvissen kunnen assisteren bij het lokaliseren van containers en afval.
Het opkopen van Zeeuwse woningen voor vakantieverhuur |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Vakantievierders in woonwijken groeiend probleem in Cadzand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dorpen aan de Zeeuwse kust zoals Cadzand, Groede en Breskens langzaam lijken te veranderen in vakantieparken?
Woningen zijn om zelf in te wonen. Er is niets mis met het verhuren van je woning als je in het buitenland werkt of om te verhuren aan toeristen als je zelf op vakantie bent. Ik vind het onacceptabel als dit type gebruik van een woning leidt tot overlast voor buren. Gemeenten kunnen daarom regels stellen aan het gebruik van een woning en hierop handhaven. De bestemming van een vakantiepark is recreatief en van een woonwijk is de bestemming wonen.
Als de balans in dorpen en/of wijken tussen wonen en toerisme dusdanig is verstoord kan de leefbaarheid in het geding komen. De gemeente heeft verschillende instrumenten die ingezet kunnen worden om negatieve effecten van toerisme in goede banen te leiden. Ik moedig gemeenten aan om gebruik te maken van deze mogelijkheden.
Bent u het eens met de opvatting dat hierdoor de leefbaarheid in de dorpen onder druk staat? Deelt u de mening dat de dorpen er primair voor de mensen die er wonen zijn en niet voor beleggers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat steeds meer woningen in kustplaatsen worden opgekocht door beleggers die de woning niet permanent bewonen maar gebruiken als tweede huis en verhuren als vakantiewoning? Kunnen de inwoners die opgroeiden in de kustdorpen daar nog wel allemaal blijven wonen of wordt het voor hen onbetaalbaar?
Ik ben bekend met berichten dat woningen in kustplaatsen worden opgekocht om vervolgens als vakantiewoning te verhuren, en ik begrijp dat inwoners zich zorgen maken over de leefbaarheid en betaalbaarheid van hun dorp. Zoals aangegeven kunnen gemeenten regels stellen aan de verhuur van woningen aan bijvoorbeeld toeristen. Hiermee kunnen mogelijke excessen worden voorkomen. Ik moedig gemeenten aan deze bestaande mogelijkheden in te zetten indien blijkt dat de toeristische verhuur van woningen ten koste gaat van de leefbaarheid of als er sprake is van oneigenlijk gebruik van de woningvoorraad.
Deelt u de mening dat huizenprijzen hierdoor stijgen, er een gebrek aan betaalbare woningen ontstaat en oorspronkelijke Zeeuwen zodoende in het nauw worden gedreven? Zo ja, wat gaat u doen om deze Zeeuwen te helpen?
Bij de hypotheekverstrekking in Nederland wordt de hypotheek gebaseerd op bestendig inkomen. Inkomsten uit toeristische verhuur vallen hier niet onder. Dergelijke inkomsten zijn voorafgaand aan de aankoop van de woning namelijk nog niet bekend. De inkomsten kunnen wel de eigen middelen van een toekomstige koper vergroten. De stijging van huizenprijzen is van veel factoren afhankelijk en kan derhalve niet expliciet worden toegeschreven aan de in het artikel genoemde activiteiten. Gemeenten kunnen voorwaarden stellen aan toeristische verhuur van woningen zoals bijvoorbeeld het maximaal aantal verhuurdagen beperken en daarmee de inkomsten uit deze verhuur inperken. Het is in de eerste plaats aan de gemeenten zelf om te bepalen welke middelen zij wil inzetten al naar gelang de lokale situatie daar om vraagt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat woningen tegen de regels in commercieel worden verhuurd? Zo ja, waarom wordt er niet gehandhaafd? Wat gaat u doen om te zorgen dat dit niet langer gebeurt?
Zoals aangegeven kunnen gemeenten regels stellen aan de verhuur van woningen aan bijvoorbeeld toeristen. Hiermee kunnen excessen worden voorkomen. Er is verschillende wet- en regelgeving op grond waarvan een gemeente kan handhaven. Hiertoe heb ik recent een handreiking opgesteld om gemeenten te helpen toeristische verhuur in goede banen te leiden. Deze handreiking is te vinden op de website van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Ik moedig gemeenten aan deze bestaande mogelijkheden in te zetten indien blijkt dat de toeristische verhuur van woningen ten koste gaat van de leefbaarheid of als er sprake is van oneigenlijk gebruik van de woningvoorraad. Echter, het is aan gemeenten zelf om te bepalen of daar sprake van is en of er beleid aangaande toeristische verhuur moet worden ontwikkeld binnen de grenzen van het door mij gestelde juridisch kader.
Deelt u de mening dat huizen in de Zeeuwse kustplaatsen in de eerste plaats beschikbaar moeten zijn voor oorspronkelijke Zeeuwse bewoners en mensen die er graag willen wonen in plaats van voor beleggers? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen en beleggers te ontmoedigen om dit tegen te gaan?
Particulieren die woningen kopen voor de verhuur zorgen over het algemeen niet voor onnodige onttrekkingen aan de woningvoorraad. Toeristische verhuur kan dat wel doen. Dat heb ik eerder samen met gemeenten opgemerkt, waardoor ik een handreiking heb opgesteld om gemeenten te ondersteunen in het in goede banen leiden van de lokale toeristische verhuur. Met de handreiking is de huidige wet- en regelgeving overzichtelijk in beeld gebracht en er kan efficiënt mee gehandhaafd worden. Hiermee blijft ruimte voor lokaal maatwerk en wordt tegemoet gekomen aan de wens van de gemeenten voor een juridisch kader aangaande toeristische verhuur waarbinnen gehandhaafd kan worden. De ontwikkeling van een eenmalige registratieverplichting kan de handhaving van het beleidskader toeristische verhuur vergemakkelijken. Het wetsvoorstel hiervoor is nu in openbare consultatie.
Nederlandstalige informatie over de staatsschuld |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Nederlandstalige staatsschuldinformatie graag»?1
Ja.
Klopt het dat de financiering en het beheer van onze staatsschuld jaarlijks in een Outlook door het Agentschap van Financiën alleen in de Engelse taal beschikbaar wordt gesteld?
Ja.
Klopt het dat deze Outlook een overzicht geeft van het verloop van de financiering van de staatsschuld in het afgelopen jaar en, minstens zo belangrijk, een vooruitblik op het financieringsbeleid voor het komende jaar?
De financiering van de Nederlandse staatsschuld vindt plaats binnen beleidskaders die in overleg met uw Kamer zijn vastgesteld. Het huidige financieringsbeleid voor de periode 2016–2019 is vastgesteld in 20152. Voor de nadere invulling van de schuldfinanciering wordt vervolgens jaarlijks in december het financieringsplan voor het komende kalenderjaar gepresenteerd in de zogeheten Outlook. In de Outlook wordt ook teruggeblikt op de invulling van de financieringsbehoefte van het afgelopen jaar. De Outlook voor het jaar 2019 is op 14 december 2018 aan uw Kamer verzonden3. Publicatie van de Outlook gaat gepaard met een Nederlands en Engels persbericht, met daarin een overzicht van de belangrijkste onderdelen van de Outlook, zoals de financieringsbehoefte en de invulling daarvan en de uitgiftekalender voor de komende periode.
Hoe weegt u dit gegeven, dat alle informatie over de staatsschuld alleen in het Engels beschikbaar is met het besluit van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat Nederlandse beleggers geen financiële producten meer mogen kopen als de bijgaande brochure niet in onze eigen taal is opgesteld?
Informatie over staatsobligaties valt niet onder de regels over informatieverplichtingen met betrekking tot effecten, omdat de prospectusverordening niet van toepassing is op effecten zonder aandelenkarakter, uitgegeven door een lidstaat . De verplichtingen met betrekking tot complexe financiële producten, waarop het besluit van de AFM ziet, zijn evenmin van toepassing op staatsobligaties. Desalniettemin publiceert het Agentschap op verschillende momenten gedurende het jaar actuele informatie over de staatsschuld op de website; www.dsta.nl. Het betreft bijvoorbeeld aankondigingen van leninguitgiften, leningvoorwaarden, veilingen, uitgiftekalenders en resultaten van uitgiften. Al deze publicaties worden zowel in het Nederlands als in het Engels gepresenteerd.
Klopt de in het artikel gesuggereerde reden dat de Outlook bewust in het Engels wordt geschreven om onduidelijk te laten zijn dat elke Nederlander, inclusief pasgeborenen, een staatsschuld van bijna 19.000 euro draagt?
Nee. De Nederlandse Staat is transparant over de hoogte van de staatsschuld en de manier waarop deze schuld wordt gefinancierd. Op verschillende manieren en momenten wordt hierover gecommuniceerd. Het Agentschap doet dit onder andere door op de website dsta.nl maandelijks statistieken met betrekking tot de hoogte en samenstelling van uitstaande staatsschuld te plaatsen. Op basis van nieuwe cijfers en de kaspositie wordt de financieringsbehoefte regelmatig geactualiseerd en gepubliceerd. Ook in de begroting en suppletoire begrotingen wordt bericht over de geraamde schulduitgiftes voor een begrotingsjaar en eventuele mutaties.
Klopt het dat deze schuld voor elke Nederlander aan het eind van deze kabinetsperiode lager is dan 19.000 euro?
Begroting 9A Nationale Schuld raamt een staatsschuld van 328 miljard euro eind 2019. Uitgaande van een bevolkingsomvang van 17,3 miljoen personen4 in datzelfde jaar, bedraagt de staatsschuld per persoon ongeveer 19.000 euro in 2019. Wat de omvang van de staatsschuld per persoon zal zijn aan het eind van deze kabinetsperiode is op dit moment niet te voorspellen, omdat dat een resultante is die afhangt van verschillende variabelen. Wel wordt de EMU-schuld meerjarig geraamd in de Miljoenennota5. De EMU-schuld is de bruto, dus uitstaande, schuld van de gehele collectieve sector (zowel rijksoverheid als decentrale overheden). Dat is een ruimer begrip dan de staatsschuld, die alleen de schuld van de rijksoverheid betreft. Voor 2021, het einde van de kabinetsperiode, wordt een EMU-schuld geraamd van 401 miljard euro. Uitgaande van een bevolkingsomvang van 17,4 miljoen personen bedraagt de EMU-schuld per persoon circa 23.000 euro in 2021. Zoals gezegd omvat dit bedrag dus meer dan alleen de staatsschuld.
Deelt u de mening dat essentiële informatie over financiering en het beheer van de staatsschuld ook in het Nederlands beschikbaar moet zijn?
Ik ben met u van mening dat het belangrijk is dat essentiële informatie over de financiering en het beheer van de staatsschuld in het Nederlands beschikbaar is. Transparantie is een belangrijk uitgangspunt bij de uitvoering van de staatsschuldfinanciering en vormt dan ook één van de kernwaarden van het Nederlandse financieringsbeleid. Naar mijn mening is de Nederlandse Staat transparant over de hoogte van de staatsschuld en de manier waarop deze schuld wordt gefinancierd. Zoals reeds eerder gesteld wordt hierover op verschillende manieren en momenten in het Nederlands gecommuniceerd.
Is er informatie die via de jaarlijkse Outlook beschikbaar wordt gesteld die niet op andere wijze, bijvoorbeeld de Miljoenennota, de Voorjaarsnota, de Najaarsnota of het Financieel Jaarverslag in het Nederlands beschikbaar wordt gesteld?
De essentiële informatie uit de Outlook is terug te vinden in andere Nederlandstalige publicaties van het Agentschap, bijvoorbeeld op de website, in publicaties van het ministerie van Financiën omtrent de begroting en in publicaties van externe partijen zoals CPB en DNB. Alleen informatie over omzet op de zogenaamde secundaire markt inzake de looptijd, type investeerder en geografische locatie van de handelsactiviteit wordt niet apart in het Nederlands gepubliceerd. Doel van de Outlook is om investeerders en relaties op de financiële markten te informeren over activiteiten van het Agentschap. In de praktijk is gebleken dat de voertaal van deze doelgroep over het algemeen Engels is. Reeds in 2008 is daarom de afweging gemaakt om geen Nederlandstalige Outlook meer te publiceren. De eerder genoemde informatie uit de Outlook over ontwikkelingen in de secundaire markt die alleen in het Engels beschikbaar is, betreft informatie over schuldpapier dat al in omloop is en dat investeerders kopen van andere partijen dan het Agentschap. Dit betreft niet de uitgifte van staatsobligaties en schatkistpapier in de primaire markt, waarvoor het Agentschap verantwoordelijk is. Ik zie daarom geen noodzaak om dergelijke aanvullende informatie over de secundaire markt nog separaat in het Nederlands te publiceren.
Indien dat zo is, is het dan niet raadzaam ervoor te zorgen dat de unieke Outlook informatie ook in het Nederlands beschikbaar wordt gesteld?
Zie antwoord vraag 8.
De voortgang van het VN-verdrag over mensenrechten en bedrijven |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten dat de huidige Europese Commissie zou hebben besloten niet deel te nemen aan de nieuwe onderhandelingen over het VN-verdrag over mensenrechten en bedrijven en kunt u bevestigen dat deze kloppen?1
Ja, daar ben ik mee bekend. De Europese Commissie heeft besloten het voorstellen van een EU onderhandelingsmandaat aan de Raad, over te laten aan het volgende College van Commissarissen. Dit College treedt na de verkiezingen voor het Europees parlement (23 tot 26 mei 2019) aan.
Deelt u de mening dat de Europese Unie hoe dan ook dient deel te nemen aan de volgende onderhandelingsronde in oktober? Bent u bereid dit uit te spreken bij de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken?
De EU spreekt al langer haar zorgen uit over de intergouvernementele werkgroep in Geneve, zowel met betrekking tot de inhoud van de concepttekst van het VN-verdrag over mensenrechten en bedrijven, als rondom het proces. Tot dusver is de voorzitter van de intergouvernementele werkgroep, Ecuador, niet tegemoet gekomen aan deze inhoudelijke en procedurele bezwaren van de EU. Mede om die reden is er binnen de EU onvoldoende draagvlak voor het opstellen van een onderhandelingsmandaat, hetgeen een vereiste is voor deelname van de EU aan de onderhandelingen.
Nederland streeft naar een doordachte mix van maatregelen, zoals de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) voorschrijven. Nederland zet zich doorlopend in voor een actief en coherent EU beleid op het gebied van mensenrechten & bedrijfsleven en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zo werden op 9 april 2019, mede op aandringen van Nederland, nieuwe Raadsconclusies aangenomen. Deze Raadsconclusies bevestigen dat de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UNGPs de basis moeten vormen voor een robuust EU beleid, inclusief een EU Actieplan maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Heeft u contact gehad met de Europese Commissie over hun besluit? Wat was de precieze aanleiding voor hun terugtrekking? Aan welke inbreng zou naar hun mening onvoldoende gehoor zijn gegeven?
Het EU standpunt inzake een mogelijk VN-verdrag voor mensenrechten en bedrijfsleven wordt voorbereid in Raadswerkgroep-verband, onder voorzitterschap van de Europese Dienst voor het Externe Optreden (EDEO) en met deelname van de Europese Commissie. Nederland heeft actief deelgenomen aan de discussies over de EU-opstelling ten opzichte van de onderhandelingen. Voorzitter Ecuador heeft tot nu toe geen gehoor gegeven aan de inbreng van de EU dat een mogelijk VN-verdrag gebaseerd moet zijn op de UN Guiding Principles on business and human rights (UNGPs). Ook is geen gehoor gegeven aan de inbreng dat een mogelijk VN-verdrag zich moet richten op alle bedrijven (zoals de UNGPs dat ook voorschrijven) in plaats van alleen transnationale bedrijven.
Naast deze inhoudelijke standpunten heeft de EU ook gereageerd op het proces. Er bestaat onduidelijkheid over de looptijd van het mandaat van de Open-Ended Intergovernmental Working Group (OEIGWG), dat wordt verstrekt door de Mensenrechtenraad. Daarom heeft de EU aangegeven dat het wenselijk is dat de OEIGWG de resultaten van de eerste drie bijeenkomsten voorlegt aan de Mensenrechtenraad, zodat deze het mandaat of het werkprogramma formeel kan verlengen. Dit is tot op heden niet gebeurd.
Ook heeft de EU het belang onderstreept van een onafhankelijke voorzitter. De huidige voorzitter, Ecuador, is tevens de initiatiefnemer van het verdrag en daarmee niet onafhankelijk. De EU vindt dat de gebruikelijke regels (UN Rules & Procedures) moeten worden gevolgd. Tot slot heeft de EU te kennen gegeven dat een mogelijk VN-verdrag alleen een kans van slagen heeft als er mondiale steun voor is. Op dit moment heeft een groot aantal traditionele partners van de EU, zoals Canada, Japan, Zuid-Korea, de VS en Australië reeds aangegeven niet langer deel te willen nemen aan het proces. Voorzitter Ecuador neemt tot nu toe weinig stappen om deze landen weer aan boord te krijgen.
Bent u bereid om, indien de Europese Commissie niet namens Nederland deelneemt aan de komende onderhandelingsronde, zelfstandig, eventueel samen met gelijkgezinde lidstaten, deel te nemen aan de onderhandelingsronde in oktober?
Nederland is terughoudend met zelfstandige deelname aan de onderhandelingen vanwege de onduidelijkheid over het mandaat van de intergouvernementele werkgroep. Er moet zorgvuldig worden omgegaan met de mandaten die de Mensenrechtenraad aan werkgroepen verleent, anders schept dit een precedent voor andere trajecten. Daarnaast zijn de uitdagingen op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven complex en van mondiale aard. Eigenstandig opereren is dan niet de meest voor de hand liggende keuze, maar gezamenlijk optreden, zoals op EU-niveau, juist wel. Onderdelen van het voorgestelde Verdrag vallen bovendien onder gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten, en mogelijk zelfs onder de exclusieve bevoegdheid van de EU.
Dat betekent niet dat Nederland niets doet. Nederland heeft zich steeds ingezet om tot een EU-standpunt te komen, hetgeen heeft geleid tot het EU non-paper. Vooralsnog blijf ik mij inzetten om met gelijkgezinde lidstaten te werken aan een EU standpunt, mede met het oog op het aantreden van het nieuwe College van Commissarissen. Tevens pleit Nederland via een EU Actieplan voor maatschappelijk verantwoord ondernemen voor manieren om een betere naleving van de UNGPs en de OESO-richtlijnen wereldwijd te bewerkstelligen.
De gesloten jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u het item «Kinderrechters hebben vaak geen ander alternatief dan gesloten jeugdzorg» van Nieuwsuur gezien?
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering dat jongeren regelmatig in de gesloten jeugdzorg belanden omdat er geen alternatief is? Vindt u het acceptabel dat er vrijheidsberovende maatregelen aan kinderen worden opgelegd vanwege het ontbreken van alternatieven?
Allereerst vind ik dat langdurig verblijf in een (gesloten) instelling in principe voor geen enkel kind goed is. Daarom is een van de doelstellingen uit het actieprogramma Zorg voor de Jeugd het verminderen van het aantal gesloten plaatsingen, het verkorten van de verblijfsduur en het verbeteren van de uitstroom. Deze doelstellingen kunnen instellingen voor gesloten jeugdhulp niet alleen realiseren. Dat vraagt om een jeugdhulp brede aanpak. Die aanpak is terug te lezen in het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» dat ik u op 25 maart heb gestuurd.1 Hiermee wil de jeugdhulpsector niet alleen de gesloten jeugdhulp verbeteren, maar ook voorkomen dat jongeren in de gesloten jeugdhulp komen.
Vindt u het acceptabel dat rechters aangeven vaak te moeten kiezen uit twee kwaden: of de gesloten jeugdzorg, of terug naar de onveilige thuissituatie? Zo nee, wat gaat u op korte termijn ondernemen om dit te veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de kinderrechter in het item stelt dat ook kinderen die gesloten zitten, maar toe zijn aan een «lichtere» vorm van hulp, toch worden teruggeplaatst omdat er elders geen plek is?
Jongeren moeten niet langer dan nodig in de gesloten jeugdhulp verblijven. In 2018 heb ik op verzoek van uw Kamer een onderzoek laten uitvoeren naar hoe vaak een machtiging gesloten jeugdhulp verlengd moest worden omdat tijdige en passende vervolghulp niet beschikbaar zou zijn (motie-Raemakers).2 Het onderzoek liet zien dat actieve, samenwerking faciliterende gemeenten en expertteams met doorzettingsmacht van betekenis zijn bij het vinden van passende vervolghulp3. Dat komt ook terug in het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren». Waar nodig gaan de instellingen voor gesloten jeugdhulp naast expertteams vaker dan nu ook het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) inschakelen.
Wordt naar uw oordeel voldoende meegewogen door de kinderrechter wat een vrijheidsbenemende maatregel voor gevolgen heeft voor het welzijn van het kind? Wat is uw reactie op de aanbeveling van de onderzoekster om de noodzaak en doelmatigheid van een gesloten plaatsing duidelijker in de rechtsgrond op te nemen, waarbij de Wet verplichte GGZ als voorbeeld kan dienen, en dat niet alleen de bedreigingen maar ook de doelen in de beschikking verwoord moeten worden?
Kinderrechters zijn zich goed bewust van de ingrijpende gevolgen van een vrijheidsbenemende maatregel. Dat laat onverlet dat, zoals de onderzoekster ook al aangeeft, de kinderrechter dikwijls voor een keuze staat tussen een gesloten plaatsing of een onveilige thuissituatie. Bij kwetsbare kinderen in de knel zijn dat vaak geen makkelijke keuzes. Daarbij speelt ook de beperkte beschikbaarheid van andere minder ingrijpende vormen van jeugdhulp met verblijf een rol. Daardoor kan het voorkomen dat een jeugdige met een spoedmachtiging wordt geplaatst, terwijl het voorveld nog bekijkt welke andere opties nog mogelijk zijn. Dat duurt dan te lang. Mede om die reden maakt de ontwikkeling van alternatieven onderdeel uit van het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren».
De voorbereidingen voor een rechtspositiewet, die gericht is op een pedagogisch behandelklimaat voor de jeugdigen die verblijven in justitiële jeugdinrichtingen en instellingen voor de gesloten jeugdhulp, zijn in volle gang. Dit wetsvoorstel zal eind 2019 voor consultatie worden aangeboden. De aanbevelingen van de onderzoekster om de noodzaak en doelmatigheid van een gesloten plaatsing duidelijker in de rechtsgrond op te nemen en niet alleen de bedreigingen maar ook de doelen in de beschikking te verwoorden, nemen we mee in de voorbereidingen van deze wet.
Wat vindt u ervan dat de gesloten jeugdzorg vaak door kinderen wordt ervaren als een soort gevangenis en ook de kinderrechter in Nieuwsuur stelt dat gesloten jeugdzorg vergelijkbaar is met het regime in een gevangenis?
Dat jongeren het verblijf in een gesloten instelling als een gevangenis hebben ervaren, vind ik een belangrijk signaal. Deze ervaringen moeten we gebruiken om de gesloten jeugdhulp beter te maken. Ik ben daarom erg blij dat de instellingen jongeren actief betrokken hebben bij het opstellen van het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren». Ook bij de uitvoering blijven zij nauw betrokken. Ik zie dat als een belangrijke randvoorwaarde om te komen tot een beter leefklimaat in de instellingen voor gesloten jeugdhulp.
Wat vindt u van de suggestie van de onderzoekster om meer kleinschalige woongroepen met specifieke behandelingen te realiseren? Bent u bereid dit advies te volgen?
De suggestie om meer kleinschalige woongroepen met specifieke behandelingen te realiseren, is een bevestiging van de actielijn die is ingezet met het actieprogramma Zorg voor de Jeugd.
Is bekend of de wachtlijsten zijn ontstaan door tekorten in de jeugd GGZ of is het een samenspel van een tekort aan geschikte pleeggezinnen en open plekken? Is bekend hoeveel de capaciteit moet worden verhoogd om wachtlijsten te voorkomen? Zo nee, bent u bereid dit te inventariseren?
Landelijk zijn deze gegevens niet bekend. Jeugdzorgregio’s zijn verantwoordelijk voor de aanpak van wachtlijsten en wachttijden. In elke regio zijn daarover afspraken gemaakt. Dat was een voorwaarde waaraan een jeugdzorgregio moest voldoen om voor het Transformatiefonds in aanmerking te komen. Dit voorjaar ga ik in gesprek met een aantal gemeenten om na te vragen in hoeverre deze afspraken het gewenste effect sorteren en wat nog meer nodig is om te lang wachten van jongeren op jeugdhulp tegen te gaan.
Hoe kan het dat het VN-Kinderrechtencomité al in 1999 opmerkte bezorgd te zijn over «the long waiting periods for placement in the residential care» en in 2004, 2009, en 2015 opmerkte dat er onvoldoende gehoor is gegeven aan deze opmerking? Wat is er sindsdien gebeurd om wachtlijsten terug te dringen?
Als in de regio een beroep wordt gedaan op jeugdhulp die acuut nodig is, moet die jeugdhulp natuurlijk ook altijd acuut beschikbaar zijn. Daarom is een regionale wachtlijstaanpak nodig waarbij gemeenten en aanbieders samenwerken aan een passend aanbod van jeugdhulp. Inmiddels hebben alle regio’s die regionale aanpak. En waar aan de ene kant jeugdhulp acuut nodig is, kan aan de andere kant soms best even gewacht worden. Dat maakt wachtlijsten tot een taai en complex onderwerp waar een wereld achter schuil gaat en waar niet één oplossing voor is. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd kan regio’s helpen om hun wachtlijstaanpak te verbeteren.
Is een oorzaak voor het gebrek aan alternatieven voor de gesloten jeugdzorg dat de inwerkingtreding van de Jeugdwet gepaard ging met een forse afbouw van (open) plekken waar jeugdigen konden worden opgevangen?
Sinds de decentralisatie is het jeugdhulpgebruik tot de eerste helft van 2018 gestegen. De oorzaak voor het gebrek aan alternatieven voor de gesloten jeugdhulp ligt dus niet een forse afbouw van residentiele voorzieningen.
Bent u het met de onderzoekster eens dat het uw verantwoordelijkheid is om voldoende plekken te realiseren en de verantwoordelijkheid niet enkel aan de gemeenten overgelaten kan worden? Zo ja, wat gaat u hiermee doen? Zo nee, waarom niet?
De Jeugdwet verplicht gemeenten om zorg te dragen voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod. Daar waar dit (boven)regionale samenwerking behoeft, zijn gemeenten verplicht dit te organiseren. Mede hiervoor hebben gemeenten regionale expertteams ingericht. Indien één of meerdere gemeenten niet aan de verplichtingen vanuit de Jeugdwet voldoen, kan het Rijk op basis van het interbestuurlijk toezicht ingrijpen.
Hoe verhoudt zich het opleggen van vrijheidsbenemende maatregelen omdat er geen alternatieven zijn zich tot Internationale verdragen, zoals het Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
De artikelen 5 van het EVRM en 37, onder b, van het IVRK vormen de verdragsrechtelijke grondslag voor vrijheidsbenemende maatregelen van jeugdigen. Volgens het IVRK mag dit slechts worden toegepast als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur. In de regeling inzake gesloten jeugdhulp in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet is dit nader uitgewerkt. Op grond daarvan kan de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp afgeven als naar zijn oordeel jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren èn de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
De rechter zal daarbij afwegen welke alternatieven beschikbaar en effectief zijn. Dit geldt ook wanneer een machtiging wordt verzocht voor een verlenging van het gesloten verblijf. Indien de rechter constateert dat een denkbaar alternatief feitelijk niet bestaat of beschikbaar is, zal hij in het individuele geval desondanks recht moet spreken en in het belang van de betreffende jeugdige moeten afwegen of een gesloten plaatsing op grond van het wettelijke kader noodzakelijk moet worden geacht.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het VN-Kinderrechtencomité die erop wijst dat vrijheidsbeneming een katalysator vormt voor inbreuken op andere rechten van de minderjarige?
Deze en andere uitspraken sterken mij in mijn opvatting dat vrijheidsbeneming altijd gericht moet zijn op het ontwikkelingsdoel van het kind.
Wordt het recht van het kind om gehoord te worden in een procedure die leidt tot gesloten jeugdhulp voldoende in de praktijk toegepast? Zo ja, hoe is dit te rijmen met zaken waarin de rechter besluit om het kind in de gesloten jeugdzorg op te nemen omdat er geen alternatief is, dit tegen de wil van een kind?
De kinderrechter informeert een minderjarige vanaf 12 jaar altijd over zijn recht om gehoord te worden. Bij een beslissing over een gesloten plaatsing laat de kinderrechter de inbreng van de jongere meewegen, maar hij dient in het belang van het kind alle ter zake doende informatie af te wegen. Een machtiging voor gesloten jeugdhulp kan alleen worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren én gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Er vindt een afweging plaats welke alternatieven er mogelijk zijn, waaronder vrijwillige ambulante of residentiele jeugdhulp. Maar als duidelijk is dat een dergelijk alternatief niet haalbaar is en de situatie zeer ernstig is, kan de kinderrechter tot het oordeel komen dat een gesloten plaatsing te verkiezen is boven een situatie waarin een jongere onvoldoende hulp krijgt en of in een onveilige omgeving moet blijven.
Wat is uw reactie op de aanbeveling dat de inhoudelijke vereisten vastgelegd dienen te worden waaraan een instemmingsverklaring en de persoon van de gedragswetenschapper dienen te voldoen, waaronder begrepen dat de gedragswetenschapper niet werkzaam mag zijn bij de verzoekende gecertificeerde instelling?
Het staat voor mij buiten kijf dat de verklaring van de gedragswetenschapper een onafhankelijk gegeven deskundig oordeel dient te zijn. In algemene zin geldt dat de gekwalificeerde gedragswetenschappers als zodanig niet inhoudelijk betrokken zijn bij de totstandkoming van het verzoek tot afgifte van een machtiging. In jurisprudentie van de Hoge Raad is bepaald dat de gekwalificeerde gedragswetenschapper wel in dienst mag zijn bij de verzoekende accommodatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de gedragswetenschapper in dienst is van de verzoekende instantie, niet in de weg staat aan de bruikbaarheid van de door hem afgegeven instemmingsverklaring. Wel kunnen bijkomende omstandigheden aanleiding geven tot twijfel aan de onafhankelijkheid van de gedragswetenschapper en daarmee aan de objectiviteit van diens onderzoek, hetgeen de bruikbaarheid van de door hem afgegeven instemmingsverklaring kan aantasten.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel voor een gezamenlijke rechtspositiewet, gericht op een pedagogisch behandelklimaat, voor de jeugdigen die verblijven in justitiële jeugdinrichtingen en instellingen voor de gesloten jeugdhulp, zullen ook de aanbevelingen uit het onderzoek van Maria de Jong- de Kruijf wordt betrokken.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat jongeren met justitiële achtergrond steeds vaker zijn geplaatst in gesloten jeugdhulp in het licht van de risico’s die hiermee gepaard gaan voor de doelgroep van de gesloten jeugdhulp? Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de keuze van de wetgever om deze groepen juist bewust te scheiden?
Om hier meer beeld bij te krijgen laat ik hier via ZonMw onderzoek naar verrichten in het kader van de longitudinale effectmonitor jeugdzorg plus. De call voor onderzoekers staat uit en ik verwacht in de eerste helft van 2020 het onderzoeksrapport.
Wat is uw opvatting over de aanbeveling dat gesloten jeugdhulp altijd met een ondertoezichtstelling gepaard zou moeten gaat, mede gelet op de rechtsbescherming van de jeugdige?
Er is nog geen onderzoek gedaan naar de ervaring met een machtiging gesloten jeugdhulp zonder ondertoezichtstelling. Er staat een subsidieoproep uit voor nader onderzoek naar de plaatsingen zonder kinderbeschermingsmaatregel en de stijging van dit type plaatsingen. De onderzoeksresultaten worden verwacht na de zomer van 2020.
Wat is uw reactie op het oordeel dat het alarmerend is hoe vaak de rechter de gecertificeerde instelling heeft moeten berispen wegens onvoldoende voortvarendheid bij het realiseren van een vervolgplaatsing? Hoe verhoudt deze bevinding uit de rechtspraktijk zich tot de beoordeling van gecertificeerde instellingen op basis van het normenkader?
Het spreekt voor zich dat er door de jeugdbeschermer altijd zo voortvarend
mogelijk moet worden opgetreden. Dat geldt in het bijzonder in situaties waarin een jongere in geslotenheid behandeld wordt. Uit het onderzoek komt naar voren dat in een aantal zaken van vóór de invoering van de Jeugdwet (1 januari 2015), toen het Bureau jeugdzorg verantwoordelijk was voor de Jeugdbescherming, een gebrek aan voortvarendheid of duidelijkheid omtrent het bieden van toekomstperspectief werd verweten. Ik onderschrijf dat deze situatie niet wenselijk is. Het feit dat voor invoering van de nieuwe Jeugdwet de rechter bureaus jeugdzorg heeft berispt, betekent nog niet dat ook nu sprake is van een alarmerend optreden van de (huidige) gecertificeerde instelling (GI). Ik merk daarbij nog op dat de mate waarin de GI tot voortvarendheid in staat is sterk bepaald wordt door de beschikbaarheid van een passend vervolgtraject. De GI is daarvoor afhankelijk van de zorg die gemeenten hebben ingekocht.
Het keurmerkinstituut beoordeelt jaarlijks het functioneren van de gecertificeerde instellingen op basis van het normenkader. Het normenkader bevat eisen op het gebied van kwaliteitsmanagement en -borging. De gecertificeerde instellingen worden op basis van dit normenkader jaarlijks getoetst door het Keurmerkinstituut. Hierbij wordt beoordeeld of instellingen hun werkzaamheden dusdanig op orde hebben dat zij werken conform de gestelde eisen uit het normenkader. Indien zij hier niet aan voldoen, wordt getoetst of zij maatregelen nemen. Het normenkader biedt geen normen die beschrijven welke mate van voortvarendheid in concrete gevallen geboden is. Daar is het normenkader niet voor bedoeld.
De veroordeling van Nasrin Sotoudeh in Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Iran: schandelijke straf van 33 jaar en 148 zweepslagen voor advocaat Sotoudeh»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat advocaat en activist Nasrin Sotoudeh een achterlijk hoge straf opgelegd heeft gekregen, waaronder zweepslagen? Wat zijn de precieze feiten en hoe beoordeelt u dit?
Voor zover bekend is Mw. Sotoudeh veroordeeld tot een cumulatieve gevangenisstraf van 33 jaar en 148 zweepslagen. Dit komt bovenop de vijf jaar cel die zij al eerder kreeg. Het kabinet is geschokt door de hoge straf. Nasrin Sotoudeh is een vooraanstaand advocate en een boegbeeld voor mensenrechten en vrouwenrechten. Ze won in 2012 de Sacharov-prijs van het Europees parlement. Mw. Sotoudeh moet de vrijheid krijgen haar beroep als advocate, haar vrijheid van meningsuiting en haar vrijheid tot vreedzaam protest uit te oefenen.
Bent u het eens met mensenrechtenorganisaties die stellen dat de Iraanse advocaat voor haar vreedzame werk als activist is veroordeeld en deze straf daarom verwerpelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van Amnesty International en andere niet-gouvernementele organisaties (ngo's) dat Sotoudeh per direct vrijgelaten dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook stelde tijdens het Algemeen Overleg over de Raad Buitenlandse Zaken van 14 maart heb ik publiekelijk mijn zorgen uitgesproken over de veroordeling van Nasrin Sotoudeh, en mede op initiatief van Nederland heeft Hoge Vertegenwoordiger Mogherini op 12 maart in een verklaring2 opgeroepen tot een onmiddellijke herziening van de veroordeling. Ook andere EU-lidstaten, o.a. Frankrijk en Duitsland, reageerden langs dezelfde lijn. Helaas is dit één van vele schrijnende mensenrechtenzaken in Iran, die past in een trend van een verslechterende mensenrechtensituatie en grotere druk op maatschappelijk middenveld in het land. Deze situatie wordt door Nederland geregeld aan de orde gesteld, zoals op 11 maart jl. de Mensenrechtenraad. Hierin is Iran specifiek opgeroepen de situatie van mensenrechtenverdedigers te verbeteren. In de EU-verklaring tijdens de bespreking van Iran tijdens de Mensenrechtenraad is op 11 maart tevens direct gerefereerd aan de situatie van advocaten in Iran.
Mw. Sotoudeh heeft nog de mogelijkheid tot beroep. De rechtsgang loopt nog. Ik zal met EU-partners de Iraanse autoriteiten blijven oproepen de rechten van Mw. Sotoudeh en andere activisten en mensenrechtenverdedigers te respecteren.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Iraanse collega om aan te dringen op vrijlating, en u in EU-verband in te spannen om tot eenzelfde oproep te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Verkopers van Eneco toch niet zo braaf’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verkopers van Eneco toch niet zo braaf»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe kwalificeert u het onzes inziens hufterige gedrag van de betreffende verkopers, zoals het opsteken van middelvingers en het bespugen van voordeuren?
Ik ben geschrokken van de voorbeelden in het bericht. Het is niet acceptabel dat verkopers dergelijk gedrag laten zien als de consument aangeeft geen interesse te hebben in het sluiten van een overeenkomst.
Herkent u het beeld van de ongewenste, agressieve werkwijzen waarvan deur-aan-deur en telefonische verkopers in de energiesector zich bedienen?
De energiesector bedient een kleine 8 miljoen huishoudens. Consumenten in deze markt zijn prijsbewust en stappen regelmatig over van leverancier. De concurrentie is groot en de strijd om de klant dus ook. Dit is in principe positief voor de consument, die daardoor jaarlijks kan profiteren van een aantrekkelijk aanbod. Zoals te lezen is in het artikel van de Gelderlander, gaan sommige individuele verkopers in de strijd om de klant over de schreef. Dergelijke gevallen komen helaas soms voor en dat betreur ik.
Bent u het met de commercieel directeur van Eneco eens dat de energiesector kampt met een «kwaliteitsprobleem»?
Consumenten mogen verwachten dat een verkoper eerlijk en correct is. Dat is de norm op grond van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de regels voor consumentenbescherming in het Burgerlijk Wetboek. Excessen zoals beschreven in het artikel van De Gelderlander stralen af op de hele sector en op de verkoopmethoden die gehanteerd worden. Ik interpreteer de kwalificatie van de commercieel directeur van Eneco als een oproep aan de hele de sector om extra maatregelen te nemen om dergelijke excessen zoveel mogelijk uit te bannen. Daar kan ik mij volledig in vinden.
Bent u bereid om, zoals de Vastelastenbond bepleit, een vergunningplicht voor verkopers in te voeren, die eisen stelt aan verkopende partijen en sancties oplegt indien deze eisen niet worden nageleefd?
Gemeenten beschikken op dit moment al over de bevoegdheid om verkoop aan de deur te reguleren door een vergunningplicht of een meldplicht te hanteren. De voorwaarden voor het verlenen van de vergunning kunnen per gemeente verschillen. Gemeenten kunnen hiermee op gemeentelijk of zelfs wijkniveau maatwerk toepassen.
De ACM kan optreden tegen overtreding van de voorschriften uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet die kleinverbruikers beogen te beschermen, alsmede tegen overtredingen van de consumentenbeschermingsregels uit het Burgerlijk Wetboek.
Ik ben van mening dat dit stelsel voldoende mogelijkheden biedt om eisen op te leggen aan verkopende partijen en om handhavend op te treden als de regels niet worden nageleefd.
Welke mogelijkheden ziet u nog meer om particulieren beter te beschermen tegen malafide verkooppraktijken in de energiesector, maar ook in andere sectoren?
Consumenten zijn bij telefonische of deur-aan-deurverkoop al goed beschermd, bijvoorbeeld doordat zij een bedenktijd van 14 dagen hebben na het sluiten van de overeenkomst. Desalniettemin zie ik mogelijkheden voor verdere bescherming.
Zoals aangekondigd in de Consumentenagenda: houvast bij voortdurende verandering(8 oktober 2018), werk ik aan het invoeren van een opt-in regime voor telemarketing. Dit houdt in dat bedrijven consumenten alleen nog mogen bellen als zij hiervoor toestemming hebben gegeven. Ook ben ik in overleg met de telemarketingsector om de termijn waarbinnen bedrijven oud-klanten nog mogen benaderen te beperken. Ik verwacht dat de irritatie en klachten door telemarketing hierdoor zullen afnemen.
Een ander probleem is dat regelmatig zakelijke contracten worden aangeboden aan zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) die kantoor aan huis hebben. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet bevatten bepalingen die gericht zijn op bescherming van de kleinverbruiker. Een verkoper moet kleinverbruikers2 transparant, eerlijk en op correcte wijze informeren over de tarieven en voorwaarden van een leveringsovereenkomst, voordat een overeenkomst tot stand komt. Een kleinverbruiker die op zijn woonadres een leveringsovereenkomst wil afsluiten voor (hoofdzakelijk) privédoeleinden geldt als consument. De consumentenbeschermingsregels zijn dan van toepassing en deze kleinverbruiker mag niet als zakelijke afnemer worden gecontracteerd.
De ACM heeft onlangs aangegeven dat zij handhavend zal optreden tegen dergelijke praktijken.3 Daarnaast heeft Energie-Nederland, de brancheorganisatie van energiebedrijven, naar aanleiding van de recente klachten met de ACM contact opgenomen om te bekijken wat er sector breed kan worden afgesproken om deze praktijken verder tegen te gaan. Het is aan de betrokken partijen om over de status hiervan al dan niet uitspraken te doen.
Is volgens u de Autoriteit Consument en Markt (ACM), als toezichthouder, hierop voldoende alert en actief is en hiertoe voldoende is toegerust?
Ja. De ACM kan handhavend optreden als verkopers van energiebedrijven de beschermingsregels voor consumenten en kleinverbruikers overtreden. Deze regels gelden ook voor zzp’ers die een energiecontract afsluiten voor (hoofdzakelijk) privédoeleinden. De ACM heeft zoals gezegd aangekondigd hier de komende tijd extra aandacht aan te besteden.
Wat is de status van de gesprekken tussen de ACM, Eneco en de Vastelastenbond over de verkoop van zakelijke contracten aan zelfstandigen zonder personeel, waaraan in het bericht wordt gerefereerd?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn u nog meer klachten over verkopende partijen in de energiesector bekend? Indien ja, om wat voor klachten gaat het en welke verkopende partijen betreft het?
De ACM houdt toezicht op de wijze waarop bedrijven verkopen aan consumenten, waaronder bedrijven in de energiesector. Als daar aanleiding toe is kan de ACM handhavend optreden om te zorgen dat bedrijven zich aan de regels houden. In dat geval zal de ACM daar zelf via haar website over communiceren.
Doorvoer van munitie naar de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Munitiedoorvoer naar VAE – mogelijke inzet in Jemen»?1
Ja.
Klopt het dat ondanks het in oktober 2018 afgekondigde beleid om geen wapens meer te leveren aan Saudi-Arabië, Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), vanwege hun betrokkenheid bij de oorlog in Jemen, eind december toestemming is verleend voor de doorvoer van twee zendingen munitie naar de VAE? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Nee, dat klopt niet. De lading betreft een door een bondgenoot2 (Tsjechië) goedgekeurde transactie die zonder overlading door Nederland wordt vervoerd. Dergelijke zendingen zijn in Nederland niet vergunningplichtig.
De reden waarom Nederland doorvoer zonder overlading van of naar een bondgenoot niet eigenstandig toetst is omdat deze lading al onder effectieve exportcontrole staat. De zending is immers afkomstig van een bondgenoot die een exportcontrolesystematiek hanteert dat gelijkwaardig is aan, of overeenkomsten heeft met, het Nederlandse systeem. Indien de zending afkomstig is van een EU-lidstaat – zoals bij de huidige transactie het geval is – heeft toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt al plaatsgevonden.3
Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer4 en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. De Nederlandse overheid toetst die zelf allemaal individueel – mede n.a.v. het aangescherpte beleid t.a.v. het conflict in Jemen – aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Klopt het dat deze doorvoer ruim 57 miljoen kogelpatronen (9 mm voor kleine wapens) uit Tsjechië betreft? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het betreft twee doorvoerzendingen. De eerste zending dateert van 21 december 2018 en betreft 3.888.000 9X19mm kogelpatronen. De tweede zending dateert van 28 december 2018 en betreft 53.520.000 9x19mm kogelpatronen.
Klopt het dat Nederland geen eigen toetsing heeft gedaan van de levering van deze munitie aan de VAE? Zo ja, waarom is dat het geval? Gaat u er van uit dat Nederland dezelfde afweging zou hebben gemaakt als Tsjechië?
Voor eerste deel vragen, zie antwoord op vraag 1. Ten aanzien van de laatste vraag: het Nederlandse beleid ten aanzien van de uitvoer van wapens naar de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië is in november 2018 aangescherpt. Volgens dit nationale beleid zullen vergunningaanvragen voor de export van wapens naar deze landen alleen worden toegekend indien het onomstotelijk vaststaat dat de desbetreffende goederen niet kunnen worden ingezet bij de strijd in Jemen. Om die reden zal een vergelijkbare zending een Nederlandse exportcontroletoets waarschijnlijk niet hebben doorstaan. Hoewel Nederland andere landen regelmatig aanspoort om net zo restrictief te zijn – zoals tijdens zittingen van de VN Veiligheidsraad en bijeenkomsten van de Raad Buitenlandse Zaken – kan Nederland hen daartoe niet verplichten.
Hoe kunt u uitsluiten dat dit type munitie ingezet wordt in het conflict in Jemen? Staat onomstotelijk vast dat deze munitie niet kan worden ingezet in de strijd in Jemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op de aard van de goederen (munitie) kan inzet in Jemen waarschijnlijk niet onomstotelijk worden uitgesloten. Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending echter in Tsjechië is ingediend en behandeld, beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen.
Wel heeft Nederland naar aanleiding van deze zending contact gezocht met de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. Nederland heeft vragen gesteld over het eindgebruik van de goederen en heeft daarbij nogmaals gewezen op het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid t.a.v. de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië.
Hoe is het mogelijk, gegeven het strikte beleid van Nederland en de EU-wapenexportcriteria in het algemeen, dat deze wapens geleverd zijn aan de VAE? Hoe kon de levering van deze munitie de toetsing van de acht criteria doorstaan? Kan dat toegelicht worden?
Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending in Tsjechië is ingediend en behandeld, beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen. Dit gegeven laat onverlet dat een vergelijkbare zending een Nederlandse exportcontroletoets waarschijnlijk niet zou hebben doorstaan.
Deelt u de mening dat toetsing van de doorvoer van militair materieel aan landen die betrokken zijn bij het conflict in Jemen gelijk zou moeten zijn aan de toetsing die plaatsvindt bij wapenexporten vanuit Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt daarom voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. Doorvoerzendingen zonder overlading afkomstig van een bondgenoot zijn echter niet vergunningplichtig, waardoor de verantwoordelijkheid voor de toetsing niet bij Nederland is belegd (zie ook het antwoord op vraag 1). Ook daarom acht het kabinet het wenselijk dat het aangescherpte Nederlandse beleid wordt overgenomen door andere EU-lidstaten. De huidige casus toont opnieuw het belang aan van verdere harmonisatie binnen de EU ten aanzien van het wapenexportcontrolebeleid in het algemeen en een aangescherpt beleid t.a.v. de landen die militair betrokken zijn bij het conflict in Jemen in het bijzonder. Om die reden spoort het kabinet andere landen regelmatig aan om net zo restrictief te zijn als Nederland, zoals de Minister van Buitenlandse Zaken onlangs deed in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie Sjoerdsma van 14 november 2018, kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) en onlangs tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019 (conform ook de motie Van Ojik van 17 oktober 2018, kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). Helaas kan Nederland hen daartoe niet verplichten. Desalniettemin zal ik onverminderd aandacht blijven vestigen op het aangescherpte Nederlandse beleid en ga ik graag het gesprek hierover aan met mijn EU-collega’s.
Het bericht dat woedende Urker jongeren het huis van Soufyan (18) binnendringen en ‘Geertje Wilders!’ roepen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Woedende Urker jongeren dringen huis van Soufyan (18) binnen en roepen «Geertje Wilders!»»?1
Ja. Overigens heeft de video die bij dit bericht in de media is gedeeld en waarbij «Geertje Wilders» wordt geroepen, niets van doen met het incident op Urk. Dit betrof een video van vijf jaar geleden uit Geldermalsen.
Kunt u een uitgebreid feitenrelaas aan de Kamer doen toekomen over wat precies op de desbetreffende avond is voorgevallen?
Is het waar dat tientallen jongeren het huis van de in het artikel genoemde familie binnendrongen, waarbij leden van het gezin zouden zijn mishandeld en discriminerende leuzen werden gescandeerd? Zo ja, bent u bereid dit in de meest stellige vorm af te keuren en al uw medewerking te verlenen om ervoor te zorgen dat de verdachten opgepakt worden en worden vervolgd?
Is het waar dat de geweldsuitingen waarschijnlijk van een racistische aard zijn en het karakter zouden hebben van een wraakactie? Zo ja, bent u bereid om dit in de meest stellige vorm af te keuren en al uw medewerking te verlenen om ervoor te zorgen dat de verdachten opgepakt worden en worden vervolgd?
Is het waar dat de betreffende jongen uit het gezin gedurende een langere periode al bedreigende berichten kreeg?
Bent u ervan op de hoogte dat er een video circuleert waarin de betreffende jongen met een vuurwapen wordt bedreigd? Is reeds actie ondernomen vanuit de diensten en op welke wijze wordt voor de veiligheid van de betreffende jongen gezorgd?
Ik ben op de hoogte van deze video. Politie en OM hebben mij bericht naar aanleiding van deze video maatregelen te hebben genomen om de veiligheid van de betreffende jongen voor nu en in de toekomst te kunnen waarborgen. Ook in deze zaak loopt er een strafrechtelijk onderzoek, zodat hierover evenmin nadere mededelingen kunnen worden gedaan.
Overigens heeft het OM bericht dat deze zaak niet in relatie lijkt te staan met de eerdergenoemde zaak naar de bedreigingen van de betreffende jongen, waarnaar thans onderzoek wordt gedaan, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 tot en met 5.
Zijn reeds aanhoudingen verricht in deze zaak? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naar aanleiding van de video, zoals genoemd in vraag 6, is een verdachte aangehouden en het vermeende wapen is door de politie in beslag genomen. In verband met het feit dat het een nog lopende strafzaak betreft, kunnen over deze zaak geen verdere mededelingen worden gedaan.
In de zaak waar de vragen 1 tot en met 5 over gaan zijn meerdere aanhoudingen verricht.
Bent u bereid in contact te treden met de betreffende familie en ervoor te zorgen dat de familie alle nodige vormen van ondersteuning en hulp krijgt? Zo nee, waarom niet?
Aan slachtoffers van strafbare feiten wordt bij het doen van een aangifte standaard gevraagd of ze behoefte hebben aan slachtofferhulp, zo ja, dan worden zij gebeld door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen op die manier zelf bepalen of zij gebruik willen maken van de praktische, juridisch en sociaal-emotionele ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt.
Los hiervan heb ik specifiek in deze zaak van het OM vernomen dat zowel vanuit de gemeente als vanuit de politie hulp en bijstand aan het gezin is aangeboden vanwege de impact die het incident op het gezin heeft gehad. Dat ondersteun ik van harte.
Welke maatregelen neemt u om verdere escalatie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de veiligheid gegarandeerd wordt? Op welke wijze betrekt u de signalen dat personen voornemens zouden zijn om naar Urk af te reizen hierbij?
Het OM heeft mij bericht dat alle signalen in dit kader worden afgewogen en meegenomen in het onderzoek. Zowel vanuit de gemeenten Urk en Noordoostpolder als vanuit politie en OM is er nauw contact met de slachtoffers en zijn er maatregelen getroffen in verband met het genoemde risico van escalatie.
Bent u bereid om te erkennen dat betreffende zaak een uitingsvorm is van een breder klimaat van racisme en discriminatie, dat met wortel en tak dient te worden bestreden? Zo ja, bent u eindelijk bereid om veel meer maatregelen te nemen hiertegen? Zo nee, staat u nog wel in contact met de werkelijkheid?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 tot en met 5 loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar deze zaak, waaronder naar de aanleiding van het incident. Ik kan daarom geen nadere mededelingen doen over deze zaak.
In zijn algemeenheid benadruk ik dat ik elke vorm van geweld of bedreiging onacceptabel vind, en dat ingeval deze delicten plaatsvinden met een discriminatie-aspect dit leidt tot een hogere strafeis van de officier van justitie. Op dit moment onderzoek ik of er behoefte is aan een wettelijke strafverhogingsgrond voor delicten met een discriminatie-aspect. Over de vraagstelling van dit onderzoek zal uw Kamer nog voor de zomer worden geïnformeerd.
Bent u bereid om deze vragen voor aanstaande vrijdag te beantwoorden?
Het is helaas niet haalbaar gebleken de vragen binnen een dag te beantwoorden.
Schrap tolheffing Westerscheldetunnel voor betere bereikbaarheid Zeeuws-Vlaanderen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de uitzending Goedemorgen Nederland van 12 maart 2019 over de Westerscheldetunnel1 en de berichten «Zeeuws-Vlaamse boeren: «Tunnel moet tolvrij»»2 en «Minister voert campagne in Zeeland»?3
Ja.
Vindt u het onrechtvaardig dat inwoners van Zeeuws-Vlaanderen vanwege de tolheffing in de Westerscheldetunnel hoge kosten, meer dan 1.600 euro per jaar, moeten maken voor woon-werkverkeer of een bezoek aan familie buiten Zeeuws-Vlaanderen? Wat vindt u ervan dat vele Zeeuws-Vlamingen de tolheffing door de Westerscheldetunnel als een mentale barrière ervaren?
Ik kan me heel goed voorstellen dat de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen het niet prettig vinden dat ze tol moeten betalen. De Westerscheldetunnel is echter de vervanging geweest van twee veren waarvoor ook moest worden betaald. Met de Westerscheldetunnel is de rest van Nederland voor Zeeuws-Vlamingen 24 uur per dag bereikbaar, ongeacht de weersomstandigheden of de vaarplanning van de veren. De tolheffing is nodig om de Westerscheldetunnel financieel rond te krijgen. Provinciale staten van Zeeland hebben op 1 maart besloten het tarievenkader voor de Westerscheldetunnel aan te passen. De t-tagtarieven (standaard en veelgebruikerstarief) worden per 1 januari 2020 met ca. 20% verlaagd. De kosten bedragen dan € 2,50 voor een enkele reis en € 5,– voor een retourtje.
Is het waar dat 40% van de inwoners die vanwege woon-werkverkeer gebruik moet maken van de Westerscheldetunnel deze kosten niet vergoed krijgt door de werkgever en deze kosten zelf moet bekostigen? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze mensen moeten betalen voor het gebruik van publieke voorzieningen terwijl er geen alternatief is?
De vergoedingen voor het woon-werkverkeer betreffen afspraken tussen werknemer en werkgever. Ik heb daar geen inzicht in. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is de Westerscheldetunnel gekomen als vervanging van twee veren waarvoor ook betaald moest worden en is met de tunnel de bereikbaarheid van Zeeuws-Vlaanderen verbeterd.
Is het waar dat de Westerscheldetunnel steeds vaker gebruikt wordt als onderdeel van de economische as Goes-Gent? Erkent u het belang van deze economische as? Deelt u de mening dat het afschaffen van de tol op de Westerscheldetunnel deze economische corridor nog verder versterkt? Deelt u de mening van de Zeeuws-Vlaamse boeren dat de tolheffing een vorm van concurrentievervalsing is?
De Westerscheldetunnel is gelegen op de N62. Deze provinciale weg is belangrijk voor de verbinding tussen Goes en Gent. Het klopt dat er sprake is van verkeersgroei. Dit is medebepalend geweest voor de mogelijkheid om het tarievenbeleid van de Provincie Zeeland aan te passen en daarmee de tarieven van de Westerscheldetunnel te verlagen per 1 januari 2020.
Het feit dat er tol wordt geheven wordt, is echter niet concurrentievervalsend. Een bedrijf heeft altijd te maken met lokale omstandigheden, zoals beschikbaarheid en capaciteit van infrastructuur als ook in hoeverre verschillende vervoersvormen aanwezig zijn en dit verschilt per regio in Nederland. Met de Westerscheldetunnel is bijgedragen aan een betere bereikbaarheid van Zeeuws-Vlaanderen. Ook dat is relevant voor het economisch verkeer.
Deelt u de mening dat de tolheffing in de Westerscheldetunnel ervoor zorgt dat het voor Zeeuws-Vlaanderen lastiger is om de bevolkingskrimp tegen te gaan en extra bedrijvigheid naar Zeeuws-Vlaanderen te trekken? Deelt u de mening dat, vanwege de bevolkingskrimp, het van groot belang is om de provincie Zeeland financieel juist te helpen en ervoor te zorgen dat de tolheffing zo spoedig mogelijk wordt afgeschaft? Deelt u de mening dat het schrappen van de tolheffing enorme voordelen voor de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen en de omgeving kan hebben?
Nee. De Westerscheldetunnel maakt het mogelijk dat het dagelijkse verkeer tussen Zeeuws-Vlaanderen en de rest van Nederland onverkort kan plaatsvinden. De situatie is daarmee verbeterd ten opzichte van de voormalige veerdiensten met specifieke vaartijden en afhankelijkheid van de weersomstandigheden.
Op 14 november 2018 heeft Minister Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verantwoordelijk voor een integrale Rijksinzet in de 20 krimp- en anticipeerregio’s, uw Kamer een brief4 gestuurd, met daarbij de Tweede voortgangsrapportage actieplan bevolkingsdaling. Daarin is opgenomen wat de Rijksinzet is in de krimpregio Zeeuws-Vlaanderen. De provincie Zeeland besluit als aandeelhouder van de Westerscheldetunnel over het tolheffingskader.
Is het waar dat in de Tunnelwet is opgenomen dat er te allen tijde een veerverbinding tussen Vlissingen en Breskens voor fietsers en voetgangers moet zijn? Deelt u de mening dat, vanwege het belang voor de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen, dit een openbaar vervoersverbinding moet zijn? Kunt u garanderen dat deze veerverbinding niet commercieel wordt geëxploiteerd?
Nee. Er is sprake van een bestuurlijke afspraak dat er een fiets-voetveer blijft bestaan tussen Vlissingen en Breskens. Dit is vastgelegd in het Bestuursakkoord Westerschelde Oeververbinding van 22 mei 1996, artikel 9. Daarin staat vermeld: «De provincie zal na opheffing van de veerverbinding tussen Vlissingen en Breskens een voet- en fietsveer (doen) exploiteren». Deze afspraak is gemaakt om te waarborgen dat, naast de Westerscheldetunnel voor gemotoriseerd verkeer, ook een verbinding voor fietsers en voetgangers beschikbaar blijft. De provincie Zeeland is verantwoordelijk voor de exploitatie van deze veerverbinding.
De Nationale Landschap Enquête van Natuurmonumenten |
|
Jessica van Eijs (D66), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van de uitkomsten van de Nationale Landschap Enquête van Natuurmonumenten?1
Ja
Deelt u de zorgen van 81% van de Nederlanders die in de enquête aangeven zich zorgen te maken om de toekomst van ons landschap en de vrees dat het landschap onvoldoende beschermd wordt bij het maken van ruimtelijke keuzes?
De zorg voor het landschap vind ik belangrijk. In de samenleving is veel waardering voor het Nederlandse landschap. Burgers voelen zich betrokken en verbonden met het landschap: het geeft mensen identiteit.
Maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen hebben hun weerslag op het landschap. Een aantal actuele en urgente ruimtelijke ontwikkelingen kan, indien onzorgvuldig gepland en uitgevoerd, een bedreiging vormen voor de kwaliteit van het landschap. Dat is niet nieuw: stad en land zijn altijd het toneel geweest van vernieuwing, adaptatie en transformatie. Het Nederlandse landschap is immers een door de mens gemaakt landschap.
Ik heb daarom in het Kabinetsperspectief van de NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 6) aangegeven dat het van nationaal belang is om bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied unieke cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten te behouden of te versterken.
Kunt u aangeven welke maatregelen u neemt om bestaande landschappelijke kwaliteit te behouden en te beschermen in het licht van alle andere ontwikkelingen die ruimte vragen, zoals woningbouw, de energietransitie, luchtvaart, landbouw, etc.?
Het is van belang dat landschappelijke kwaliteiten een volwaardige rol hebben bij keuzes over ontwikkelingen die ruimte vragen.
De zorg voor het landschap is belegd bij de provincies. Provincies dienen met omgevingsvisies, verordeningen en andere beleidsinstrumenten ervoor te zorgen dat sectorale ruimteclaims goed terechtkomen in het landschap, rekening houdend met beleid, doelen en kaders die door het Rijk (als systeemverantwoordelijke) en de EU zijn geformuleerd. We hanteren nu bijvoorbeeld de ladder voor duurzame verstedelijking om te sturen op zorgvuldig ruimtegebruik.
Graag wil het kabinet de discussie voeden over hoe we zorg kunnen dragen voor ons landschap. Waar nodig pakt het Rijk een expliciete rol. Een goed voorbeeld is onze gezamenlijke werkwijze bij het Kustpact, waar we eerst het gesprek met alle relevante partijen zijn aangegaan over de kernwaarden en collectieve kwaliteiten van de kust. Met als resultaat een convenant waarin alle partijen de kernwaarden en collectieve kwaliteiten hebben onderschreven. Dit heeft geleid tot het vaststellen van regels op provinciaal niveau, waarmee de bescherming van de kwaliteit en de ontwikkeling van de kust geborgd is.
Kunt u aangeven hoe de vier prioriteiten uit de Nationale Omgevingsvisie, te weten 1) duurzaam economisch groeipotentieel voor Nederland, 2) ruimte voor klimaatverandering en de energietransitie, 3) sterke, leefbare en klimaatbestendige steden en regio’s en 4) toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied (waarvan de eerste drie prioriteiten ruimteclaims leggen op het landelijk gebied) zich in de praktijk gaan verhouden tot de uitdrukkelijke wens van veel Nederlanders om ons landschap te beschermen?
In het landschap spelen verschillende maatschappelijke opgaven. Zoals het ontwikkelen van duurzame landbouw, verstedelijking, behoud van biodiversiteit en de energietransitie. Ik zie het als onze opgave om unieke cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van onze Nederlandse landschappen te behouden en/of te versterken. Tegelijkertijd willen we ontwikkelingen in Nederland mogelijk maken. Dit levert soms spanningen op en maakt keuzes noodzakelijk.
De NOVI geeft richting mee aan de regionale/lokale keuzes. Om enerzijds landschappelijke kwaliteiten te beschermen, maar anderzijds ook ontwikkeling mogelijk te maken, zal de NOVI drie centrale afwegingsprincipes bevatten. Dit zijn: 1. Combineren boven enkelvoudig; 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; 3. Afwentelen voorkomen.
Het onderling goed vorm geven en wegen van maatschappelijke opgaven en de inpassing daarvan in het landschap is uiteindelijk een gebiedsspecifieke uitdaging.
Ik heb er vertrouwen in dat betrokken gemeenten, provincies, waterschappen en andere partijen tot zorgvuldige oplossingen zullen komen.
Na het verschijnen van de ontwerp-NOVI in juni zal het kabinet de Kamer nader informeren over dit onderwerp.
Heeft u er zicht op waar andere belangen botsen met het belang om landschappelijke kwaliteit te waarborgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u om met deze botsende belangen in de context van de Nationale Omgevingsvisie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen die uit de enquête naar voren komen over het verdwijnen van bloemen, insecten, vogels, het verdwijnen van bomen in het landelijk gebied, heggen en houtwallen?
Ja. De achteruitgang van de biodiversiteit, zowel van dieren als planten, in het landelijk gebied is zorgelijk. Insecten zijn bijvoorbeeld essentieel voor onze bredere biodiversiteit en gezondheid van bodem, water en lucht, maar ook los van deze functionele aspecten moeten we onze natuur koesteren en behouden. Niet voor niets is één van de speerpunten van de afgelopen najaar gepresenteerde LNV-visie dan ook het verbinden van landbouw en natuur, om op de lange termijn de neergaande trend van biodiversiteit om te buigen in een opkomende. Hiervoor werken niet alleen de Ministeries (van BZK en LNV) onderling samen, maar stemmen we ook nauw af met bijvoorbeeld de initiatiefnemers van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, waarin vertegenwoordigers van zowel landbouw als natuurorganisaties en de wetenschap de handen ineen hebben geslagen ten behoeve van biodiversiteitsherstel.
Hoe wilt u verder biodiversiteitsverlies en verlies van (historische) landschapselementen voorkomen? Deelt u de mening dat goede kwaliteit van landschappen noodzakelijk is voor het behoud van natuur en biodiversiteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u dit vorm in het kabinetsbeleid?
De inrichting van het landschap is belangrijk voor behoud van natuur en biodiversiteit. Landschapselementen als houtwallen vervullen bijvoorbeeld een belangrijke rol in het behoud van onze biodiversiteit, als schuilplaats voor insecten, maar dragen ook bij aan de klimaatopgave en vervullen culturele landschapswaarden. Deze synergie zal het Ministerie van LNV benutten bij de inzet voor het behoud en bevorderen van landschapselementen, onder meer in het toekomstig GLB. Vooruitlopend op het toekomstig GLB treedt het Ministerie van LNV in overleg met de provincies om te bezien wat op korte termijn zou kunnen worden gedaan om landschapselementen beter te beschermen.
Soms vergt biodiversiteit juist een open landschap, omdat weidevogels afhankelijk van landschap, met zo min mogelijk hoge landschapselementen. Afwegingen moeten daarom steeds op gebiedsniveau worden gemaakt, met prioriteiten en bescherming van lokaal kansrijke soorten. Deze gebiedsgerichte aanpak komt samen in de LNV-visie die zich richt op het sluiten van kringlopen op een ecologisch volhoudbare manier. Daarnaast hebben we in het Natuurpact (2013) met provincies afspraken gemaakt over onder andere de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. Om dit netwerk te voltooien moet in 2027 minimaal 80.000 ha nieuwe natuur zijn gerealiseerd.
Deelt u de zorgen die uit de enquête naar voren komen over de komst van meer bedrijven en bedrijfsterreinen, de bouw van (grote) stallen, uitbreiding van wegen en spoorlijnen, de bouw van windmolens en de aanleg van velden met zonnepanelen rondom natuurgebieden?. Hoe bent u voornemens natuur en landschap te beschermen bij de ruimtelijke inpassing van dergelijke ontwikkelingen, en welke kaders geeft u daarvoor mee aan decentrale overheden?
Zie antwoorden vragen 2, 3 en 4/5.
Ziet u de uitkomsten van de Nationale Landschap Enquête als extra ondersteuning voor het opnemen van het Nederlands Landschap als «nationaal belang» in de NOVI? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het Kabinetsperspectief van de NOVI is behoud en versterking van (inter-)nationale unieke, cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke kwaliteit al indicatief genoemd als nationaal belang. Dit belang uit zich in bescherming van waardevolle, open en kwetsbare landschappen voor ruimtelijke ontwikkelingen die een inbreuk doen op de kernkwaliteiten van het landschap met haar unieke gebieden, structuren en objecten. Dit sluit aan bij de uitkomsten van de Nationale Landschap Enquête.
Hoe beoordeelt u het feit dat 92% van de deelnemers aan de enquête vindt dat de overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen als regisseur van het Nederlands landschap en dat de overheid landschapsbelangen integraal moet meewegen bij alle ruimtelijke ontwikkelingen?
Het integraal meewegen van landschapsbelangen in ruimtelijke ontwikkelingen is een opgave waar rijk en medeoverheden gezamenlijk voor staan. De uitkomst van de enquête onderstreept dat de deelnemers veel waarde hechten aan behoud en bescherming van het Nederlandse landschap.
Op grond van het Europees Landschapsverdrag heeft het Rijk een systeemverantwoordelijkheid voor landschap (nationaal belang). De rol van het Rijk in dit belang is de om (wettelijke) randvoorwaarden te creëren om cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten voor de lange termijn in stand te houden. Op basis van weging van nationale belangen zoals omschreven in het Kabinetsperspectief NOVI wordt met behulp van NOVI-afwegingsprincipes het maatschappelijk debat gevoerd en worden keuzes gemaakt. De nadere invulling per gebied van de op nationaal niveau gemaakte keuzes is overgelaten aan provincies en gemeentes.
Bent u bereid om de Kamer een brief te sturen over de wijze waarop u de onlangs aangenomen motie-Smeulders/ Van Eijs (Kamerstuk 34 986, nr. 24) gaat uitvoeren, waarin de regering wordt verzocht om in samenspraak met decentrale overheden een methode te ontwikkelen waarbij zachte waarden, zoals milieu, gezondheid en klimaat, worden gekwantificeerd?
Ja, ik zal de Kamer hierover schriftelijk informeren.
Mogelijke geluidsoverlast van een transformatorstation van Tennet |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht ««Vier muren en dak» voor transformator»?1
Ja.
Acht u het mogelijk dat het genoemde transformatorstation voor geluidsoverlast in Wijk aan Zee kan gaan zorgen? Zo ja, in welke mate kan die overlast zich voor gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik realiseer me dat omgeving Wijk aan Zee en Beverwijk West te maken heeft met de aanwezigheid van grootschalige industrie en dat hier – nu er in het kader van de energietransitie een nieuw groot project bijkomt – zorgen over bestaan.
Het transformatorstation maakt deel uit van het net op zee dat de aansluiting van de windparken voor de Hollandse kust verbindt met het landelijke elektriciteitsnet. Dit project valt onder de Rijkscoördinatieregeling, wat inhoudt dat de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijks-relaties (BZK) verantwoordelijk zijn voor de ruimtelijke inpassing en dat de Minister van EZK de benodigde vergunningen coördineert. Mede op advies van de overheden in de regio heb ik in april 2018 een voorkeursalternatief gekozen voor de netaansluiting «Net op zee Hollandse Kust (noord) en (west Alpha)» met een transformatorstation op het industrieterrein IJmond, bij Tata Steel. Vanaf eind 2016 werkt het Ministerie van EZK voor dit project intensief samen met TenneT.
Het transformatorstation dat deel uitmaakt van het net op zee komt midden in het industriegebied IJmond te liggen, ingesloten door terreinen van Tata Steel. Het gaat hier om een zogeheten geluidgezoneerd industrieterrein. Het dorp Wijk aan Zee en een deel van Beverwijk liggen binnen de geluidzone van dit industrieterrein. Het geluid dat het transformatorstation produceert op de dichtstbijzijnde woningen is beperkt. Uit berekeningen blijkt dat de bijdrage van het geluid van het transformatorstation op het dichtstbij liggende meetpunt uit het geluidsmodel ten opzichte van het totale, cumulatieve, geluid in de omgeving minder dan 2 procent bedraagt. Omdat het transformatorstation een continu geluid voortbrengt, kan dit geluid wel hoorbaar zijn op momenten dat andere geluiden wegvallen.
Deelt u de mening van de gemeenteraad van Beverwijk dat met een gesloten transformatorbox geluidsoverlast kan worden voorkomen? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijke box?
De zonebeheerder van het industrieterrein IJmond, de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, heeft geconstateerd dat de geluidsbelasting van het transformatorstation inpasbaar is in de geluidzone en dat het om een toelaatbare geluidbelasting bij woningen in de zone gaat. In verband met de zorgen van bewoners neemt TenneT desondanks extra geluidmaatregelen voor een toekomstvaste situatie. Een aanzienlijke investering zal worden gedaan om het geluid van het transformatorstation verder te verlagen.
Zo zal TenneT zorgdragen voor het inpandig maken van de transformatoren, door deze volledig te omsluiten met vier wanden – die aan de binnenzijden worden bekleed met geluidsabsorberend materiaal – en te voorzien van een dak. Verder zullen ook de compensatiespoelen worden omsloten door vier wanden met geluidsabsorberend materiaal. De bovenkant van het station moet open blijven, omdat de compensatiespoelen luchtgekoeld zijn. Daarmee worden de belangrijkste geluidsbronnen voorzien van extra geluidreducerende maatregelen. Vergelijkbare maatregelen zullen ook worden uitgevoerd indien wordt besloten om Hollandse Kust (west Beta) op deze locatie aan te sluiten.
In de eerste week van april 2019 heeft TenneT omwonenden van de beoogde locatie van het transformatorstation hierover met een brief geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat het voor de leefbaarheid en voor het verkrijgen respectievelijk behouden van draagvlak wenselijk is de best beschikbare bouwmethode en techniek toe te passen om geluidsoverlast tot het minimum te beperken? Zo nee, waarom niet?
Bij het verlenen van de (ontwerp)omgevingsvergunning is uitgegaan van de best beschikbare technieken. Om zo min mogelijk extra geluidbelasting te leveren aan het milieubelaste gebied, neemt TenneT verdergaande (bovenwettelijke) maatregelen.
Bent u bereid in overleg met TenneT te treden om haar te verzoeken om een geheel gesloten transformatorbox te bouwen en de Kamer van de resultaten van dat overleg op de hoogte stellen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zowel Tennet als mijn ministerie zijn in gesprek met gemeente Beverwijk en bewoners in het gebied. In deze gesprekken is de toezegging gedaan tot geluidreducerende maatregelen, waaronder het plaatsen van de transformatoren in een «box».
Foutieve inning eigen bijdrage door het CAK |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «CAK heeft interne processen nog niet op orde»?1
Ja. Het rapport «Uitvoering wettelijke taken door het CAK Verantwoordingsjaar 2017» van de NZa heb ik op 7 maart 2019 aan uw Kamer gestuurd. In mijn begeleidende Kamerbrief reageer ik op een aantal belangrijke bevindingen uit het rapport.2
Kunt u een overzicht bieden van de maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen om de interne processen van het CAK te verbeteren? Waardoor is de situatie verslechterd in plaats van verbeterd?
Het CAK heeft al veel verbetermaatregelen genomen die eerder zijn aanbevolen door de NZa en de ADR. Ten opzichte van de situatie in 2016 is nu beter in beeld gebracht wat de structurele verbeteropgave van het CAK is en worden stappen gezet deze opgave te realiseren. Een verbetering in 2017 is bijvoorbeeld dat er geen sprake meer is van de boekhoudkundige vervlechting van de geldstromen wettelijke taken en de beheerskosten. Tot en met 2016 had het CAK door deze vervlechting een complexe administratie. In de bestuurlijke verantwoording 2017 is dit punt verder uitgezocht en opgelost. Bovendien zijn er maatregelen genomen om de interne controleprocessen te verbeteren en te versterken, waardoor ik verwacht dat dit soort problemen in de toekomst beter voorkomen worden.
Dat de NZa nieuwe onzekerheden constateert, betekent niet dat de situatie van het CAK verslechterd is, maar dat het CAK voor een stevige veranderopgave staat. Daar is de Raad van Bestuur van het CAK zich terdege van bewust.
Deelt u de mening dat mensen zeker moeten kunnen zijn van de hoogte van hun zorgkosten en niet achteraf met correcties geconfronteerd zouden moeten worden?
Ik vind het zeer onwenselijk dat een burger geconfronteerd kan worden met een hoge naheffing als gevolg van een herziening van de eigen bijdrage, veroorzaakt door een ernstige tekortkoming van het CAK of een van zijn ketenpartners. Ik heb daarom aangekondigd de terugwerkende kracht van herzieningen, die ontstaan naar aanleiding van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging door het CAK of ketenpartners, te verkorten naar twaalf maanden.3 Daarnaast creëer ik meer ruimte voor het CAK om in zeer specifieke gevallen maatwerk te leveren.
Dit betekent overigens niet dat alle correcties onwenselijk zijn. Het komt voor dat het verzamelinkomen van een cliënt achteraf hoger wordt vastgesteld dan de inkomensgegevens waar het CAK zich bij het berekenen van de eigen bijdrage op gebaseerd had. In dat geval kan de eigen bijdrage worden bijgesteld en krijgt de cliënt een correctiefactuur. Dit gebeurt nu en zal ook in de toekomst blijven. Omgekeerd kunnen correcties ook in het belang zijn van cliënten.
Bent u bereid gedupeerde cliënten tegemoet te komen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om te verzekeren dat het CAK zijn taken naar behoren gaat uitvoeren?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 7 maart schrijf, stelt het CAK op basis van een extern advies een plan op om de structurele en noodzakelijke verbeteringen voor de langere termijn door te voeren. Ik vind het goed dat er een extern advies is op het totaal van organisatie, en zie in dat dit kan bijdragen aan het in brede zin meer in control komen. Het Ministerie van VWS zal daarbij met het CAK afspraken maken om de voortgang op koers te houden.
Het beoordelen van woningen in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het memo «Stand van zaken beoordelingscapaciteit»?1
Ja.
Hoe verhouden de cijfers in dat memo zich tot de Kamerbrief van 22 januari 20192 waarin u aangaf dat in het eerste half jaar van 2019 de opname en beoordeling van bijna drieduizend adressen wordt uitgevoerd?
De aan de Tweede Kamer verstuurde werkorder geeft aan dat er opdrachten aan NAM en NCG zijn gestuurd om te starten met de opnames en beoordelingen van de 3.000 woningen in de hoogste risicocategorie. Hiermee is het geld beschikbaar gekomen en kunnen NCG en CVW aan het werk om de opnames en beoordelingen in te plannen. In de bijbehorende aanbiedingsbrief van 22 januari jl. heb ik niet de suggestie willen wekken dat er alle beoordelingen in de eerste twee kwartalen van 2019 3.000 beoordelingen zouden plaatsvinden. In de werkorder staat dat uitgebreider en volledig correct weergegeven. Voor het daadwerkelijk uitvoeren zijn naast het beschikbaar stellen van de middelen ook de capaciteit in de markt en de lokale planvorming belangrijk. Hierop heeft het Rijk alleen maar indirect invloed.
In de afgelopen weken is concreet inzicht verkregen in de beschikbare capaciteit in de markt voor het beoordelen. Tijdens het Bestuurlijk Overleg van 15 februari jl. zijn over de inzet van de beschikbare capaciteit heldere afspraken gemaakt tussen Rijk en regio, onderschreven door de maatschappelijk organisaties, die ik met uw Kamer heb gedeeld. Daarbij is door Rijk en Regio onderkend dat ongewenste wachttijd voor bewoners ontstaat, omdat de opnamecapaciteit groter is dan de beoordelingscapaciteit.
We hebben op 11 maart jl. afgesproken dat we de capaciteit structureel en significant willen vergroten. Samen met de regio doe ik er alles aan om de capaciteit verder op te voeren, en hebben we het gezamenlijk voornemen om vanaf 2020 structureel 4.000 adressen per jaar van een beoordeling te voorzien. Hiervoor is, naast de uitbreiding van de capaciteit, ook een geslaagde versnellingsaanpak een voorwaarde. Alle partijen hebben zich gecommitteerd aan de ontwikkeling van een maatschappelijk verantwoorde versnellingsaanpak. Er ligt een gezamenlijk plan van aanpak waarmee we de opname, beoordeling en realisatie significant kunnen versnellen. Hier heb ik uw Kamer vorige week over geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 587).
Het klopt toch dat u met het citaat uit deze brief «dat in het eerste half jaar van 2019 de opname en beoordeling van bijna 3.000 adressen wordt uitgevoerd» heeft toegezegd dat deze bijna drieduizend huishoudens na het eerste half jaar van 2019 zouden weten waar zij aan toe waren, dus of hun huis veilig was, en zo nee wat er zou moeten gebeuren om het huis aan de veiligheidsnorm te laten voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Er is toch geen sprake van een verwarrend woordenspel tussen opnames en beoordelingen?
Klopt het dat u de stand van zaken eind januari veel te rooskleurig heeft voorgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat doordat de opnames en beoordelingen veel minder snel gerealiseerd zullen worden er veel langer onduidelijkheid blijft bestaan voor mensen of hun huis wel veilig is? Hoe verantwoordt u dat?
De beschikbaarheid viel tot voor kort onder de zorgplicht van NAM. Daar hebben zij maatregelen voor getroffen. Nu NAM uit het systeem van opnemen en beoordelen is weggehaald, ben ik verantwoordelijk en heb ik met de regio afspraken gemaakt ten aanzien van de capaciteit.
Op 20 september 2018 hebben Rijk en regio afspraken gemaakt over de versterkingsaanpak. De prioritering van de opname wordt afgestemd op de uitvoeringscapaciteit om lange doorlooptijden te voorkomen. Op 15 februari jl. is op verzoek van de regio besloten om de aanpak iets te veranderen. Wij hebben afgesproken om de capaciteit voor opnames te benutten, waarbij onderkend wordt dat er wachttijden ontstaan tussen opname en beoordeling.
Om die wachttijd zo klein mogelijk te maken, hebben we gezamenlijk afspraken gemaakt over een vergroting van de beoordelingscapaciteit. De woningen in de hoogste risicocategorie zullen naar verwachting in 2020 een beoordeling hebben gekregen. Inmiddels heeft de NCG aangegeven dat de beoordelingscapaciteit richting het einde van het jaar verdubbeld kan worden, naar 2.000–2.400 beoordelingen in 2020. Rijk en regio streven ernaar om de capaciteit nog verder te vergroten, naar structureel 4.000 woningen per jaar. Hiervoor is een geslaagde versnellingsaanpak, waaraan Rijk en regio zich hebben gecommitteerd, een voorwaarde. Daarnaast zal ook de typologieaanpak de wachttijd moeten verkorten.
Wat heeft u er de afgelopen jaren aan gedaan om te zorgen dat er voldoende, goed opgeleide mensen beschikbaar waren voor het doen van opnames en het maken van beoordelingen? U had toch kunnen zien aankomen dat hiervoor veel mensen nodig waren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat Groningers nu niet om politieke maar om praktische redenen weer langer moeten wachten voordat er zekerheid is over de veiligheid van hun huizen en de benodigde ingrepen? Vindt u dat acceptabel?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat er zo'n groot verschil is tussen wat u eind januari 2019 aan de Kamer meldde en wat u begin maart in de regio bespreekt? Heeft u de boel wel onder controle?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Kamer in het vervolg per ommegaande te informeren als belangrijke zaken slechter verlopen dan vooraf voorgespiegeld? Zo nee, waarom niet?
Als er belangrijke zaken te melden zijn, zal ik natuurlijk de Kamer informeren.
Eenzijdige besluiten van Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland inzake patiëntenvervoer tussen Saba en Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de autoriteiten van Saba niet door het Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland (ZVK) zijn betrokken in de besluitvorming rond het patiëntenvervoer tussen Saba en Sint Maarten?1 Zo ja, wat was precies de reden waarom ZVK Saba hierbij niet heeft betrokken?
Dit bericht is mij bekend. De besluitvorming waarover wordt gesproken betreft twee onderdelen van de route die patiënten afleggen als zij voor een medisch behandeling van het eiland af moeten. Het eerste deel gaat over het wegtransport van en naar behandelingscentra op het eiland en van en naar de luchthaven. Het tweede deel over de chartervluchten tussen Saba en Sint Maarten. Ik zal hierna nader ingaan op deze twee onderdelen.
Het zorgverzekeringskantoor (ZVK) is een uitvoeringsorgaan van VWS dat de toegankelijkheid van medische zorg regelt voor alle inwoners van de BES (Bonaire, Sint Eustatius, Saba), waaronder de logistiek voor de medische uitzendingen. De openbare lichamen hebben hierbij geen rol, omdat het ZVK van doen heeft met een contractpartij ter zake. In geval een patiënt voor medische behandeling wordt uitgezonden kan op verzoek van de verwijzende arts worden voorzien in speciaal transport van en naar het vliegveld. Dit is met name voor verzekerden die in een rolstoel voortbewegen, dan wel fysiek niet in staat zijn zelfstandig naar het vliegveld te gaan. Dit is geregeld in de «Regeling aanspraken zorg BES». Het ZVK heeft hiervoor een gespecialiseerd transportbedrijf gecontracteerd.
De hierboven genoemde regeling is niet veranderd of aangepast. Het ZVK heeft ook de taak te letten op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de zorg bij het uitvoeren van deze regeling. Hierover voert het ZVK gesprekken met de zorgaanbieders waar het ZVK zorg contracteert, waaronder het gespecialiseerde transport bedrijf in deze. Over de inzet van gespecialiseerd transport zijn ook de medical centers van Saba en Sint Eustatius geïnformeerd. Daarbij worden patiënten geïnformeerd over hun behandeling en de route en voorwaarden van hun medische uitzending.
Het tweede deel van de vraag gaat over de inzet van charters voor vluchten tussen Saba en Sint Maarten. Tot voor kort werden voor medische uitzendingen de vluchten van Winair ingezet. Het ZVK ontving aanhoudend klachten van patiënten en verwijzers over de beperkte beschikbaarheid van stoelen op de vluchten van Winair. Daarom heeft het ZVK eind 2018 onderzoek gedaan naar alternatieven voor luchttransport. Uit deze evaluatie kwam naar voren dat de Sint Maartense luchtvaart maatschappij Sint Maarten Airways (SXM Airways) over de benodigde landvergunning beschikt en kon worden ingezet voor medische uitzendingen vanaf Saba. Alvorens over te gaan om deze vluchten in te zetten heeft het ZVK gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen op het gebied van zorg en bestuur van Saba. Pas nadat die gesprekken hebben plaatsgevonden heeft het ZVK per 1 maart jl. de SXM Airways ingezet voor medische uitzendingen.
Deelt u de mening dat juist met het oog op het behartigen van de belangen van kleine gemeenschappen, zoals die in Caribisch Nederland, lokale overheden extra zorgvuldig geïnformeerd en betrokken dienen te worden bij de te nemen besluiten? Zo nee, waarom niet?
Het goed en zorgvuldig informeren van alle partijen die betrokken zijn bij een medische uitzending is uitermate belangrijk. Dit zijn primair de patiënten die worden uitgezonden en de verwijzende zorgverlener/zorgorganisatie. Daarnaast hecht ik belang aan goede communicatie met de openbare lichamen. Daarom blijven ZVK en VWS in gesprek met OLS over de medische uitzendingen. In gevallen waarbij wijziging van wet- en regelgeving ingrijpend effect hebben op de inwoners van de BES-eilanden worden de openbare lichamen geconsulteerd, maar daar was in dit geval geen sprake van.
Wat is uw oordeel over de gewenste zorgvuldigheid van de handelwijze van ZVK jegens de autoriteiten van Saba? Deelt u de mening dat het als onzorgvuldig te kwalificeren valt dat Saba pas na inwerkingtreding van de nieuwe regels en via derden geïnformeerd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ZVK pas na klachten van het Openbaar Lichaam Saba de bevolking van Saba via een persbericht heeft geïnformeerd? Zo ja, wat vindt u van deze handelwijze? Deelt u de mening dat zowel de autoriteiten als de bewoners van Saba beter over de gevolgen van de gewijzigde regels voor patiëntenvervoer hadden moeten worden geïnformeerd?
Het kantoor van het ZVK op Saba informeert alle patiënten degelijk en zorgvuldig over de regels en voorwaarden bij verwijzing voor behandeling naar het buitenland. Het persbericht dat het ZVK heeft gepubliceerd is inderdaad als reactie op het artikel over de vragen van het bestuurscollege van Saba. Alle patiënten die het betrof zijn geïnformeerd.
In hoeverre bent u als coördinerend bewindspersoon betrokken geweest bij de totstandkoming van de nieuwe regels inzake patiëntenvervoer van en naar Saba? Heeft u hierover contact gehad met de Rijksvertegenwoordiger? Is u bekend of de Rijksvertegenwoordiger hierover contact heeft onderhouden met het Openbaar Lichaam Saba?
Zoals bij vraag 2 al is toegelicht, er is geen sprake van wijziging van wet- en regelgeving, noch aanscherping van bestaande wettelijke regelingen, waardoor de Rijksvertegenwoordiger geen rol heeft in het geheel.
Bent u bereid om, naar aanleiding van dit voorval en de eerdere soortgelijke voorvallen, het communicatiebeleid van de Rijksdienst Caribisch Nederland aan te passen, zodat de lokale overheden van Caribisch Nederland voortaan standaard worden betrokken bij en geïnformeerd over de totstandkoming van besluiten die de inwoners van Caribisch Nederland raken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om vergelijkbare klachten in de toekomst te voorkomen?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 al is aangegeven voeren het ZVK en VWS gesprekken met OLS over de medische uitzendingen van de inwoners van Saba. Dit was immers ook de aanleiding om opties voor andere vliegtuigmaatschappijen te onderzoeken. Alleen in geval van wijzigende wet- en regelgeving die de inwoners van het eiland treffen worden lokale overheden geconsulteerd bij het te nemen besluit. Dat verandert niet door het aanpassen van het communicatiebeleid van de Rijksdienst Caribisch Nederland. Het lijkt mij dan ook verstandig om deze formele werkwijze te blijven hanteren en niet ook nog onderdeel te maken van het communicatiebeleid. Daarnaast hebben grote uitvoerende diensten zoals het ZVK een eigen woordvoerder, mede vanwege de specifieke taakstelling en vaktechniek die worden gebruikt bij het uitvoeren van hun werk. Overigens wordt wel nauw samengewerkt met de afdeling communicatie van RCN.
Bent u bereid om deze vragen vóór 1 mei 2019 te beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het probleem dat in België wonende grensarbeiders die in Nederland werken, maar werkloos worden, tussen hun vijfenzestigste levensjaar en hun Algemene Ouderdomswet (AOW)-leeftijd noch recht hebben op een werkloosheidsuitkering uit België noch AOW uit Nederland ontvangen?
Ja
Bent u bekend met het Belgische koninklijk besluit tot wijziging van artikel 64 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering waarin deze problematiek ondervangen is voor personen die ten minste vijftien jaar als grensarbeider hebben gewerkt?1 Zo ja, realiseert u zich dat er nog een groep werknemers is voor wie dit AOW-gat niet gedekt is, zelfs niet als ze lange tijd in Nederland hebben gewerkt?
Ik ben bekend met het betreffende Belgische koninklijk besluit.
Een grensarbeider heeft, als hij of zij volledig werkloos wordt, recht op werkloosheidsuitkering in het woonland. Het recht op ouderdomspensioen bestaat in de lidstaten waar de grensarbeider verzekerd is geweest. Uit elke lidstaat waar de grensarbeider verzekerd is geweest ontvangt hij of zij een pensioen naar rato van het gehele verzekeringsverleden. Dit is geregeld in de Europese sociale zekerheidsverordening (EG) nr. 883/2004.
In België loopt de werkloosheidsuitkering door tot aan het pensioen. De Belgische pensioengerechtigde leeftijd ligt op 65 jaar. Na het bereiken van de Belgische pensioengerechtigde leeftijd eindigt het recht op Belgische werkloosheidsuitkering. De Nederlandse pensioengerechtigde leeftijd ligt op het moment van schrijven op 66 jaar en 4 maanden. Door dit verschil in de pensioengerechtigde leeftijd kan zich de situatie voordoen dat een in België wonende grensarbeider die uit een Nederlands dienstverband werkloos is geworden bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd geen Belgische werkloosheidsuitkering meer ontvangt. Er is op dit moment nog geen recht op een AOW uit Nederland. Vanuit de Belgische wetgevingssystematiek bezien (waar werkloosheidsuitkering en pensioen op elkaar aansluiten) is er dus sprake van een hiaat. Ik ben hiermee bekend. Overigens is deze problematiek niet nieuw. Deze situatie heeft zich altijd voorgedaan bij verschillen in de pensioengerechtigde leeftijd tussen de lidstaten. Zo was de pensioenleeftijd voor vrouwen in België tot 2009 lager dan 65 jaar.
Geldt hier dat Nederland en België verplicht zijn om op grond van de arresten Van Munster (C-165/91) en Engelbrecht (C-262/97) en het artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie loyaal samen te werken teneinde dit probleem, dat het vrij verkeer van werknemers c.q. personen belemmert, op te lossen?
Uit vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie volgt dat voornoemde Verordening de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten coördineert. Er is geen sprake van harmonisatie. Lidstaten blijven vrij om hun sociale zekerheidsstelsels naar eigen inzicht in te richten. Het staat elke lidstaat vrij om de voorwaarden vast te stellen waaronder recht bestaat op uitkeringen. Een werknemer kan er volgens het Hof niet vanuit gaan dat wat de sociale zekerheid betreft het feit dat hij in een andere lidstaat gaat wonen, neutraal uitpakt. Gelet op de verschillen tussen de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten, kan verplaatsing van de woonplaats voor een burger zowel voordelig als nadelig uitvallen voor zijn of haar sociale bescherming. Dit hoeft geen belemmering van het vrije verkeer in te houden. Soms heeft echter de toepassing van een nationale regeling onverwachte gevolgen die moeilijk te verenigen zijn met het doel van het vrij verkeer van werknemers. Als die onverwachte gevolgen worden veroorzaakt door het feit dat het recht op een sociale zekerheidsuitkering van de migrerende werknemer onder twee verschillende wettelijke regelingen valt, zijn de nationale organen verplicht, op grond van het beginsel van loyale samenwerking, alle hun ter beschikking staande middelen aan te wenden om het doel van het vrij verkeer van werknemers te bereiken (zie zaak Leyman C-3/08, zaak Van Munster C-165/91). In dat geval moeten de bevoegde nationale organen beoordelen of hun wetgeving op de migrerende werknemer kan worden toegepast, en op dezelfde wijze als op de werknemer die steeds in hetzelfde land is gebleven, zonder dat deze toepassing voor de migrerend werknemer het verlies van een sociale zekerheidsvoordeel meebrengt.
De arresten Van Munster, Engelbrecht (C-262/97) en Leyman zagen op de situatie waarin het recht op een sociale zekerheidsuitkering van een migrerende werknemer viel onder twee afwijkende wettelijke regelingen. Dit is anders dan de onderhavige situatie waarin de ene lidstaat bevoegd is voor de werkloosheidsuitkering en de andere lidstaat bevoegd is voor het ouderdomspensioen. De arresten zijn derhalve niet één op één toepasbaar en leiden er niet automatisch toe dat Nederland in dit soort gevallen – als voormalig werkland – een werkloosheidsuitkering zou moeten betalen. Het is immers het woonland dat op basis van de Verordening bevoegd is voor de werkloosheidsuitkering.
De oplossingsrichting die de Belgische regering heeft aangedragen in het Belgische koninklijk besluit tot wijziging van artikel 64 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 lijkt mij juist. Deze strekt er namelijk toe dat grensarbeiders die in België wonen en in Nederland werken ook wanneer zij de leeftijd van 65 jaar zijn gepasseerd, maar nog niet in aanmerking komen voor de Nederlandse AOW een beroep kunnen doen op de Belgische werkloosheidsuitkering. Deze regeling is echter zo vormgegeven dat hij openstaat voor werknemers die het bewijs leveren dat zij gedurende een al dan niet ononderbroken periode van minstens vijftien jaar, en terwijl zij hun hoofdverblijfplaats in België hadden, verbonden waren door een arbeidsovereenkomst met een werkgever gevestigd in een aan België grenzend land. Mij is niet bekend waarom de Belgische regering deze 15 jaar-eis heeft gesteld.
Mijn ministerie zal contact zoeken met het betrokken Belgische ministerie om dit onderwerp en de door de Belgische regering getroffen maatregel te bespreken en ook om na te gaan waarom zij een 15-jaar eis hebben gesteld. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit overleg informeren.
Deelt u de mening dat er een oplossing voor deze groep moet komen en dat deze vanuit Nederland moet komen, nu België al een vangnetregeling heeft gemaakt voor de groep met wie dat land langdurige banden heeft? Ondersteunt het arrest Leyman (C-3/08) niet dat Nederland als bevoegde lidstaat een Nederlandse werkloosheidsuitkering in dit soort gevallen moet betalen? Zo nee, welke andere oplossing bent u voornemens aan te dragen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat sigaretten kopen onder de achttien te makkelijk blijft |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in Vrij Nederland waaruit blijkt dat sigaretten kopen onder de achttien te makkelijk blijft?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevinding van het onderzoek van de Universiteit Twente dat een op de twee minderjarigen die poogt sigaretten te kopen daarin slaagt, en dat als alle verkooppunten worden meegewogen de nalevingsgraad slechts 49% is? Deelt u de mening dat dit onacceptabel laag is?
De Universiteit van Twente heeft op verzoek van de Onderzoeksredactie Tabak nalevingsonderzoek verricht. Hierbij zijn minderjarige testkopers ingezet die in twee provincies in totaal 200 aankooppogingen hebben verricht. Uit het onderzoek bleek dat in 63% van de aankopen om een ID werd gevraagd. Bij 49% van de aankooppogingen zijn tabaksproducten na het vaststellen van de leeftijd geweigerd. Als deze cijfers representatief zouden zijn voor heel Nederland, laat de naleving van de leeftijdsgrens op tabak inderdaad zeer te wensen over. De naleving van de leeftijdsgrens op tabak dient 100% te zijn. Immers, we willen met het oog op een rookvrije generatie voorkomen dat jongeren in aanraking komen met tabaksproducten en verleid worden om deze te kopen en te gebruiken. Daarom is het van groot belang dat verkooppunten voldoen aan de Tabak- en Rookwarenwet en geen tabaksproducten aan jongeren verkopen.
De NVWA, die toezicht houdt op de Tabak en Rookwarenwet, laat elke twee jaar onderzoeken hoe jongeren aan tabaksproducten komen. Op basis van dit onderzoek worden risicolocaties in kaart gebracht die mede bepalend zijn voor de inspectiecontroles. Vooralsnog heb ik de indicatie dat de naleving van de leeftijdsgrens op tabak op risicolocaties over de afgelopen jaren over het algemeen is verbeterd. De maatregelpercentages op die risicolocaties waren 20% in 2015, 18% in 2016 en 16% in 2017. Het beeld – dat gemiddeld gebaseerd is op bijna 4000 controles per jaar – is dat er in die periode aandacht is besteed aan het verbeteren van de naleving door de branches. Deze cijfers zijn uiteraard niet te extrapoleren naar alle verkooppunten, maar geven wel een indicatie dat de naleving op risicolocaties is verbeterd. Overigens is gebleken uit de jaarlijkse rapportages van de NVWA dat de naleving met name in de horeca weliswaar wat verbeterd is, maar sterk achterblijft (maatregelpercentage 25%) bij andere verkooppunten. Dit heeft er mede toe geleid dat met het wetsvoorstel voor het uitstalverbod (Kamerstuk 30 211, nr. 66) ook de verkoop van tabaksproducten via zelfbedieningsautomaten (per 2022) wordt verboden. Dit betekent dat de verkoop van tabaksproducten in de horeca, met een Drank en Horecawet vergunning, vanaf dat moment niet meer mogelijk is. Overigens is uit het laatste onderzoek (Intraval 2016) gebleken dat steeds minder jongeren proberen om tabak te kopen voor zichzelf (2% van de 14/15 jarigen en 9% van de 16/17 jarigen in 2016, versus 4% en 14% in 2014).
Met het Nationaal Preventieakkoord, waarin de ambitie voor een rookvrije generatie in 2040 is vastgelegd, zijn effectieve maatregelen voorgesteld om de beschikbaarheid van tabaksproducten via verkooppunten verder te beperken. Naast een uitstalverbod en een verbod op zelfbedieningsautomaten, is voorgesteld het aantal verkooppunten te verminderen. Met deze en andere maatregelen uit het Nationaal Preventieakkoord wordt beoogd dat in 2040 geen jongere meer begint met roken. Ik verwacht u in mei 2019 de handhavingsrapportage van de NVWA over 2018 en mijn reactie op deze rapportage te kunnen aanbieden.
Welke cijfers ten aan zien van de nalevingsgraad van de leeftijdgrens bij tabaksverkoop heeft u tot uw beschikking? Geven deze cijfers een reëel beeld van de werkelijkheid en van de effectiviteit van genomen maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre ziet u een verbetering of verslechtering ten opzichte van het eigen onderzoek dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in 2016 heeft laten doen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak zelf de bezoeken van mysteryshoppers aankondigde? Wat vindt u van deze werkwijze?
De Taskforce Naleving Leeftijdsgrens Tabak heeft laten weten dat zij via de branches hebben gecommuniceerd dat verkooppunten in een tijdvak van 4 tot 8 weken controles konden verwachten. Verkooppunten zijn dus niet op de hoogte gebracht van de precieze datum van het bezoek van een mysterieshopper.
Ik ben gelet op artikel 5.3 van het FCTC Verdrag overigens op geen enkele manier betrokken geweest bij dit onderzoek.
Deelt u de mening dat onafhankelijke cijfers over naleving van de leeftijdsgrens bij tabaksverkoop belangrijk zijn?
Ja, hiervoor heb ik de beschikking over handhavingscijfers van de NVWA.
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het dertigledendebat van 29 mei 2018 dat u graag bereid bent om een eigen onderzoek uit te voeren naar de vraag waar nu de nalevingsgraad zit, als de Kamer dat zou wensen?2
Tijdens het dertigledendebat heb ik toegezegd dat ik eigen onderzoek naar de naleving op alcohol wil verrichten. Dit onderzoek en mijn reactie daarop hebt u vrijdag 16 maart jl. ontvangen (Kamerstuk 27 565, nr. 174).
Bent u bereid een dergelijk onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de nalevingsgraad bij tabaksverkoop? Zo nee waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren?
Omdat ik beschik over de handhavingscijfers van de NVWA ben ik niet voornemens extra nalevingsonderzoek op tabak in te zetten.
Het bericht ‘Rechter moet tussenbeide komen bij ICT-ruzie binnen UWV’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rechter moet tussenbeide komen bij ICT-ruzie binnen UWV»?1
Ja
Kunt u een nadere toelichting geven op het voorgenomen nieuwe ICT-beleid en de bezwaren hierop vanuit het personeel van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
De Informatie Voorziening (IV)-transitie betreft een organisatievernieuwing waarmee UWV een meer wendbare, effectieve en efficiënte IV-organisatie wil realiseren. Het beoogt de IV in de divisies te versterken, de IV-processen te vernieuwen en een daarbij behorende nieuwe organisatiestructuur neer te zetten die een belangrijke bijdrage levert aan de samenwerking tussen divisies en het dichter op de uitvoering organiseren van ICT.
De Raad van Bestuur (RvB) en de Ondernemingsraad (OR) hebben in het afgelopen jaar meerdere malen met elkaar gesproken over de bevindingen en adviezen van de OR ten aanzien van de IV-transitie. Deze gesprekken hebben geleid tot verschillende aanpassingen van het oorspronkelijke plan, zoals de inrichting van een klankbordgroep, het geleidelijk implementeren van nieuwe processen, het stapsgewijs inrichten van de nieuwe organisatie, het inrichten van een cultuurplatform en het werken in rollen in plaats van in functies.
De OR en de RvB zijn overtuigd van de noodzaak van deze IV-transitie. De OR heeft echter nog zorgen over de exacte invulling van het veranderingstraject waar zij meer aandacht voor wenst. Zo wil de RvB een aantal functiehouders in de ketens benoemen om de ketensturing te bevorderen. De OR ziet het anders en stelt voor om de ketensturing zonder benoemingen te verbeteren.
Zie ook de Kamerbrief van 12 maart 2019 naar aanleiding van het verzoek van het lid Smeulders (GroenLinks) naar aanleiding van de Regeling van Werkzaamheden van 5 maart 2019 over een toelichting op de IV-transitie.
Van welke onomkeerbare stappen, die volgens het artikel per 11 maart 2019 worden gezet, is sprake?
De aangekondigde onomkeerbare stappen hebben betrekking op het benoemen van de IV-directeuren. Dit is de ICT managementlaag, waar in vraag 4 naar wordt gevraagd. De Raad van Bestuur en de Ondernemingsraad hebben naar elkaar toe uitgesproken dat het in het belang van UWV en de medewerkers is om te onderzoeken hoe er op korte termijn samen uit te komen. Om hier ruimte aan te geven, zal UWV de uitvoering van het besluit tijdelijk opschorten. Per 11 maart zijn er nog geen onomkeerbare stappen door UWV ondernomen. De RvB en de OR hebben gezamenlijk afgesproken om de inhoudelijke gesprekken in april te vervolgen.
Is het juist dat met de veranderingen ook managementlagen worden toegevoegd in de organisatie? Hoe beoordeelt u dat?
De IV-transitie beoogt de ICT dichter op de uitvoering te organiseren. De verantwoordelijkheid van de in de divisies aanwezige senior managers die de rol van «IV-regisseur» vervullen, neemt daarbij toe. UWV geeft aan dat daarom de bestaande managementlaag zal worden opgeschaald naar «IV-directeuren». Er komt geen managementlaag bij. Het UWV mag dit als zelfstandig bestuursorgaan zelf bepalen.
Bent u het eens met de stelling in het artikel dat een soepel lopende ICT-afdeling onontbeerlijk is voor het UWV?
In het artikel wordt gesteld: «Voor een instantie die de uitkeringen van het hele land bestiert, is een soepel lopende ICT-afdeling onontbeerlijk.» Hier ben ik het mee eens.
Hoe beoordeelt u de wens van de Raad van Bestuur dat de ICT’ers van hun aparte afdeling over die andere divisies worden verdeeld? Hoe beoordeeld u specifiek het feit dat afdeling klantencontact volledig los staat van de ICT-afdeling?
De wens van de Raad van Bestuur is een meer wendbare, effectieve en efficiënte IV-organisatie. Door organisatieadviesbureau Twynstra Gudde is eind 2017 onderzoek gedaan naar nut en noodzaak van een IV-transitie en het voorgestelde organisatiemodel. Een decentralisatie is deel van dit model. Daarbij werd geconcludeerd dat nut en noodzaak van verandering van de IV-werkwijze breed wordt gesteund en wordt onderstreept door ontwikkelingen in de markt.
De zorg voor klanten met betrekking tot bijvoorbeeld callcenters is ondergebracht bij de divisie «Klant en Service». De IV-transitie zorgt ervoor dat de ICT-ondersteuning van deze divisie versterkt wordt. ICT-medewerkers komen dichter bij de divisie te werken. Maar zowel in de huidige situatie, als in de situatie na de IV-transitie kan de afdeling klantencontact zich beroepen op deskundige ondersteuning.
Bent u bekend met het bedrag dat betrokken is bij deze wijziging binnen het UWV voor de verspreiding van ICT’ers en het toevoegen van managers?
De IV-transitie betreft een organisatievernieuwing. Jaarlijks gaat ongeveer 0,5% van het IV-budget naar de professionalisering van de IV-organisatie. In de periode 2014–2018 ging het om een bedrag van tussen de € 2 en € 3 miljoen per jaar. De IV-transitie is de afgelopen jaren uit dat IV-professionaliseringsbudget gefinancierd.
Klopt de stelling dat het UWV vooral geld kwijt is aan het onderhouden van de software? Bent u bekend met het bedrag dat gemoeid is met het onderhouden van software? Zo ja, hoeveel geld is hiermee gemoeid? Zo ja, is er gekeken hoe het percentage software / ICT bij andere grote uitvoeringsinstanties is?
Ik ben bekend met de hoofdlijnen van de ICT-uitgaven. In het jaarverslag UWV wordt gerapporteerd over ICT-kosten. In 2017 werd er € 384,8 miljoen uitgegeven aan ICT. Dit bedrag wordt besteed aan de instandhouding, doorontwikkeling en vernieuwing van ICT.
In de periode 2016–2020 gaat ongeveer 77% van het IV-budget naar de instandhouding en doorontwikkeling van het bestaande ICT-landschap. Dit behelst de exploitatie en het beheer van de bestaande ICT, waaronder het onderhoud van software. Ongeveer 23% van het IV-budget wordt uitgegeven aan vernieuwing (change) van het ICT-landschap, ca. € 100 miljoen per jaar. Adviesbureau Gartner hanteert 25% als benchmarkpercentage voor change in ICT. Ik vind dit een normale verhouding, maar er is geen vergelijkend onderzoek met andere grote uitvoeringinstanties gemaakt.
Wordt gepoogd dit ICT-organisatieprobleem binnen het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op te lossen? Is er kennis van Chief Information Officers (CIO’s) bij andere departementen gebruikt en wordt er gekeken naar hoe vergelijkbare problemen bij uitvoeringinstanties bij andere departementen zijn opgelost?
Het Ministerie van SZW onderhoudt contact met UWV over de IV-transitie. Als zbo is de Raad van Bestuur van UWV echter zelf verantwoordelijk voor een goede inrichting van de organisatie.
Gedurende het IV-transitieproject heeft UWV zich extern laten adviseren over de organisatieverandering (o.a. door Twynstra Gudde en Gartner). Ook zijn er referentiebezoeken gebracht aan zowel publieke als private organisaties om te leren van de kennis en ervaring die daar is opgedaan met de implementatie van dergelijke processen (ING, Belastingdienst, DUO). De CIO van UWV participeert in het CIO-beraad en het CIO-overleg van de Manifestgroep waarin onderling best practices worden uitgewisseld over informatieplanning, IV-governance en relevante ontwikkelingen op dit terrein.
Bent u bereid bij de toekomstverkenning naar de uitvoering, zoals toegezegd in het algemeen overleg SUWI-onderwerpen van 20 februari 2019, zowel het toenemende belang als de wijze van inrichting van de ICT mee te nemen?
De toekomstverkenning neemt alle externe invloeden mee die effect hebben op het stelsel van werk en inkomen inclusief het toenemende belang van ICT. De uiteindelijke inrichting van de ICT zal mede gebaseerd zijn op deze toekomstverkenning.
De grafietregen bij Wijk aan Zee |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Politie onderzoekt het Harsco-stof»?1
Ja.
Hoe groot is de overlast voor omwonenden van Tata Steel van de neerslag van grafiet?
Omwonenden hebben de afgelopen periode regelmatig aandacht gevraagd voor de toegenomen overlast die zij ervaren door de neerslag van grafiet2.
Deelt u de mening dat deze overlast al veel te lang heeft geduurd en zo spoedig mogelijk beëindigd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de zorgen van omwonenden. De provincie Noord-Holland is als bevoegd gezag aan zet. Daarom heb ik hen gevraagd mij te informeren over genomen en nog te nemen maatregelen. De uitvoering daarvan volg ik actief.
Welke instrumenten staan bestuursorganen ter beschikking om aan deze overlast een einde te maken, danwel Tata Steel te dwingen dat te doen? Welke bestuursorganen zijn dit? En hoe wordt van deze instrumenten gebruik gemaakt?
Tata Steel (alsmede Harsco Metals Holland B.V. hierna Harsco) valt onder het bevoegd gezag van de provincie Noord-Holland. De Provincie is bevoegd en daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied voert deze taken namens de provincie uit.
Het bevoegd gezag heeft op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verschillende (bestuursrechtelijke) instrumenten om overtredingen van de regelgeving of vergunning aan te pakken. De inzet van deze instrumenten is aan het bevoegd gezag zelf.
De Landelijke Handhavingsstrategie helpt uitvoering te geven aan de beginselplicht tot handhaven, passend te interveniëren bij iedere bevinding, in vergelijkbare situaties vergelijkbare keuzes te maken en interventies op vergelijkbare wijze te kiezen en toe te passen; handhavingsinstrumenten worden proportioneel ingezet na gelang de ernst van de overtreding en kunnen verzwaren bij niet naleving (recidive).
Het bevoegd gezag kan de overtreder aanschrijven en sommeren de overtreding binnen een nader te bepalen termijn te beëindigen of te voorkomen dat de overtreding zich zal herhalen; opleggen van een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.
Als ultimum remedium kan het bevoegd gezag ertoe overgaan een vergunning in te trekken op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Dit moet wel proportioneel zijn.
Wat is de stand van zaken rondom het genoemde strafrechtelijke onderzoek?
Zoals u bekend is doet het kabinet geen uitspraken over lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Wat kunt u doen om er aan bij te dragen dat de omwonenden spoedig geen last meer van grafietregens hebben?
Het is een wettelijke taak van de bedrijven om te zorgen dat omwonenden geen last hebben van grafietregens. Via de omgevingsdienst heeft de provincie Noord-Holland Harsco gesommeerd de uitstoot te stoppen onder last onder dwangsom. Daarnaast kijkt de provincie naar structurele oplossingen op korte - en lange termijn.
Voor de korte termijn is Harsco onder verscherpt toezicht gesteld, worden er door de provincie Noord-Holland gesprekken gevoerd met de directies van Tata Steel en Harsco en zijn diverse aanpassingen aan het proces gedaan, zoals:
Om de stofoverlast duurzaam te beheersen wordt voor de lange termijn door Harsco/Tata ingezet op de bouw van een hal. De aanvraag voor de hal is inmiddels ingediend en het is van belang de hal zo snel mogelijk te realiseren zonder vertragingen in het vergunningverleningsproces. Het college van de provincie Noord-Holland zal dan ook inzetten op een voortvarend proces.
Ik ben verantwoordelijk voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving en zorg ervoor geïnformeerd te blijven door het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland ten aanzien van de casus Harsco/Tata Steel. Binnenkort stuur ik u een brief over de situatie en handhaving bij Tata Steel en Harsco. Het is mijn streven die in mei aan de Kamer te sturen.
AED’s in treinen en op stations |
|
Erik Ziengs (VVD), Leendert de Lange (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de artikelen «Hartstichting wil AED in trein, NS huiverig»1 en 'Reiziger tegen NS na vergeefse reanimatie: plaats meer AED's!»?2
Ja.
Deelt u de mening dat op plaatsen waar veel mensen bijeenkomen de aanwezigheid van AED’s onontbeerlijk is? Zo ja, zou dit dan ook niet het geval moeten zijn op stations, in treinen en in bussen?
Burgerhulpverlening met een Automatische Externe Defibrillator (AED) is een belangrijke en welkome aanvulling op de acute zorg bij een hartstilstand. De kans om te overleven wordt sterk verhoogd als er binnen zes minuten de juiste hulp wordt geboden. De ambitie van de Hartstichting is daarom om in Nederland een dekkend netwerk van 6-minutenzones te maken met AED’s die 24 uur per dag, zeven dagen in de week (hierna: 24/7) toegankelijk zijn voor burgerhulpverleners. Particulieren en ondernemingen kunnen zich vrijwillig aansluiten bij dit initiatief.
Vaste, openbaar toegankelijke locaties zoals stations zijn waardevolle elementen in dit netwerk. Op dit moment hangen er circa 265 AED’s op de 50 grootste stations in Nederland. Op deze stations komt ongeveer tweederde van alle reizigers. Hier zijn medewerkers aanwezig die ook kunnen assisteren. ProRail en NS bekijken samen met de Hartstichting de mogelijkheden om de AED’s zoveel mogelijk 24/7 toegankelijk te maken voor de burgerhulpverlening. Deze gesprekken verlopen constructief.
De betekenis van AED’s in rijdende treinen die wanneer zij buiten bedrijf zijn worden afgesloten, is voor het 24/7-netwerk beperkt. AED’s kunnen wel een rol spelen in de veiligheidsmaatregelen die vervoerders voor hun eigen personeel en reizigers treffen. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Hoeveel AED’s die op stations hangen zijn tot nu toe gestolen of onderhevig geweest aan vandalisme? Hoe verhoudt zich dat tot de naar schatting 100.000 AED’s die in heel Nederland hangen?3
Diefstal of vandalisme komt volgens ProRail nauwelijks voor. Exacte aantallen ontbreken echter.
Deelt u de mening dat angst voor misbruik, zoals diefstal of vandalisme, nooit een reden mag zijn om de overlevingskansen van 17.000 mensen niet te vergroten?
Het is belangrijk dat AED’s beschikbaar zijn en werken op het moment dat ze nodig zijn. Op dit moment hangen de AED’s op stations waar toezicht is. Wanneer AED’s worden uitgebreid naar stations waar geen toezicht is, moet een goede risico-inschatting per locatie gemaakt worden. Om bij te dragen aan het eerder genoemde landelijk dekkende netwerk, is het van belang te kijken naar de best mogelijke plaatsing van AED’s zodat dat deze continu inzetbaar zijn. Dit betekent dat ook naar andere locaties in de stationsomgeving gekeken wordt.
Is het u bekend dat vervoerder Arriva heeft besloten in alle nieuwe en in alle gerenoveerde treinen een AED te plaatsen? Wat kunnen andere vervoerders hiervan leren? Kunt u dit antwoord toelichten?
Het besluit van Arriva is mij bekend. Los van de realisatie van het in antwoord 2 genoemde landelijk dekkende netwerk, kunnen AED’s ook een rol spelen in het veiligheidsbeleid van vervoerders voor hun eigen personeel en klanten. Het is aan de vervoerders om afhankelijk van hun bedrijfsvoering een juiste mix te bepalen van maatregelen en middelen die zij voor verschillende vormen van eerste hulpverlening willen inzetten. Ik kan mij voorstellen dat die afweging per vervoerder verschilt.
De Wet personenvervoer 2000 biedt concessieverleners de mogelijkheid om de aanschaf van AED’s mee te nemen in het aanbestedingsproces. De concessieverleners maken hierin een eigen afweging en beoordelen of extra maatregelen nodig zijn ten opzichte van wat de vervoerders doen.
Ik zal mij door NS laten informeren over de afwegingen die zij maken voor het verlenen van eerste hulp op de rijdende treinen en over de voortgang van de gesprekken die zij voeren met de Hartstichting. Op grond daarvan beoordeel ik of in de volgende hoofrailnetconcessie bepalingen moeten worden opgenomen over de beschikbaarheid van AED’s in rijdende treinen.
Kunnen in aanbestedingen voor de toekomst dergelijke voorwaarden meegenomen worden om plaatsing van AED’s te bevorderen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van de Hartstichting, reizigersvereniging Rover en andere reizigers dat er AED’s in treinen moeten komen en meer continu (24/7) bereikbare AED’s op stations geplaatst moeten worden?
Voor het realiseren van een dekkend netwerk van AED’s die 24/7 beschikbaar zijn, is het niet per se nodig dat er AED’s op elk station en in elke trein zijn als deze op andere locaties al beschikbaar zijn. Partijen zijn al actief op dit gebied. NS en ProRail onderzoeken momenteel in samenwerking met de Hartstichting op welke manier er op meer stations AED’s geplaatst kunnen worden die passen in het 24/7-netwerk waar de Hartstichting naar streeft. Daarnaast onderzoek ik zoals ik hierboven heb aangegeven de wenselijkheid om in een volgende hoofdrailnetconcessie voorschriften op te nemen voor AED’s in rijdende treinen.
Bent u bereid met de NS, andere vervoerders en ProRail in gesprek te gaan over de ambitie om op elk station en in elke trein een AED te plaatsen en ervoor te zorgen dat op alle stations AED’s hangen?
Zie antwoord vraag 7.