Het uitblijven van een akkoord met de Franse Staat over het waarborgen van de Nederlandse publieke belangen na de aandelenaankoop van Air France-KLM |
|
Joost Sneller (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Vraagtekens rond Air France-KLM»1 en «Koers Air France-KLM keldert na speculatie over Franse overname»?2
Ja.
Wat zijn uw vorderingen met het afgesproken streven om uiterlijk «voor het einde van juni 2019» een akkoord te bereiken met de Franse Staat over onder andere de staatsgaranties en het borgen van de Nederlandse publieke belangen, zoals de netwerkverbindingen van KLM en daarmee de hubconnectiviteit van Schiphol?3
Op 1 maart heb ik samen met de Franse Minister Le Maire besloten een werkgroep te starten om over belangrijke onderwerpen omtrent Air France – KLM van standpunt te wisselen. Ook is de Nederlandse staat met de onderneming in gesprek over de precieze invulling van haar rol als aandeelhouder.
Er liggen belangrijke onderwerpen op tafel die meer tijd vergen. Het zijn complexe gesprekken, waarbij veel partijen zijn betrokken. Naast het feit dat Air France – KLM een beursgenoteerde onderneming is, is het ook niet verstandig om tussentijds iets te delen over deze gesprekken. Dit betekent niet dat er ondertussen geen voortgang is geboekt. De gesprekken versterken het wederzijdse begrip en helpen bij de bepaling hoe het aandeelhouderschap verder ingevuld kan worden. Ongeduld is een slechte raadgever in dit proces. We gaan zo snel als mogelijk en zo langzaam als onvermijdelijk.
Kunt u nader toelichten wat er de afgelopen maanden wel is gebeurd en wat dat heeft opgebracht? En waar deze onderhandelingen staan als het gaat om het versterken van de staatsgaranties en het beter waarborgen van de Nederlandse publieke belangen?
Het intercontinentale bestemmingennetwerk op Schiphol is van groot belang voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. KLM is essentieel voor het in stand houden van dit netwerk op Schiphol. De Nederlandse staat is aandeelhouder geworden van Air France – KLM om dit Nederlandse publieke belang beter te borgen.
Door het aandeelhouderschap heeft de Nederlandse staat de rechten die aan aandeelhouders toekomen onder Frans recht. Door deze rechten heeft de Nederlandse staat, onder andere, invloed in de holding van de luchtvaartmaatschappij.
Vanuit de positie als aandeelhouder heeft de Nederlandse staat daarnaast de afgelopen maanden met diverse belangrijke stakeholders, waaronder de Franse staat, andere grote aandeelhouders en de onderneming zelf, uitvoerig contact gehad.
Kunt u toelichten waarom dit streven niet is gehaald? En wanneer verwacht u dat de afspraken die u beoogde met de aankoop van de aandelen Air France-KLM wel klaar zal zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van het uitblijven van duurzame afspraken over de staatsgaranties tussen de Nederlandse en Franse Staat voor de positie van KLM? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse staat is aandeelhouder geworden van Air France – KLM om de Nederlandse publieke belangen op de lange termijn beter te borgen. De verschillende gesprekken die momenteel gevoerd worden dragen daar aan bij. Er is geen noodzaak om deze gesprekken te overhaasten en dit zou ook niet bijdragen aan het bereiken van het best haalbare resultaat.
Kunt u ons informeren wat er sinds de aankoop in februari dit jaar feitelijk veranderd is in de zeggenschap en benoemingen in de raden van commissarissen (c.q. board of directors) van respectievelijk Air France-KLM, Air France en KLM?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft de Nederlandse Staat verder zijn aandeelhouderschap ingevuld sinds de aankoop van de Air France-KLM-aandelen? Welke acties zijn ondernomen, bijvoorbeeld op gebied van verduurzaming?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Air France een overnamebod heeft gedaan op de failliete vliegmaatschappij Aigle Azur?
Dit betreft mogelijk koersgevoelige informatie, dus op de inhoud van deze casus kan niet worden ingegaan. Het bestuur van Air France – KLM is verantwoordelijk voor dit soort beslissingen. De Nederlandse staat heeft er het vertrouwen in dat het bestuur een juiste afweging maakt. Het bestuur heeft immers evenals de Nederlandse staat het streven om van Air France – KLM de nummer één airline van Europa te maken.
Op welke wijze is de Nederlandse Staat betrokken geweest bij de beslissing van Air France om een bod te doen op Aigle Azur? Wat was uw gewenste uitkomst hierbij, op welke wijze heeft u gepoogd dit te bereiken, en wat is het resultaat hiervan geweest?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de analyses dat dit bod voornamelijk gedaan is om de Franse publieke belangen veilig te stellen, zoals de werkgelegenheid die hiermee gemoeid is in Frankrijk en de verbindingen op vliegveld Paris Orly? Wat betekent dit voor uw streven om bij Air France-KLM juist de winstgevendheid te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe duidt u de koersdaling als gevolg van de bewegingen van Air France rondom de overname van de failliete vliegtuigmaatschappij Aigle Azur? En klopt het dat deze koersdaling de reden is geweest voor het beëindigen van deze overnamepoging?4
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de uitgave van de converteerbare obligatie door Air France-KLM, zoals aangekondigd 20 maart jl., ertoe geleid dat het aandelenpakket van de Franse Staat is toegenomen? Zo ja, wat zijn de gevolgen geweest voor het Nederlands aandelenpakket? Zo nee, welke consequenties heeft deze uitgave gehad voor de aandelen van de Nederlandse Staat?
De converteerbare obligatie werkt als een normale obligatie met couponrentes en aflossingstermijnen, met dit verschil dat de houders van de obligatie de mogelijkheid hebben om hun deel van de lening om te zetten in aandelenkapitaal, net als de onderneming zelf als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Gebruik maken van deze mogelijkheid voor aandeelhouders is financieel gezien pas voordelig wanneer de koers van het aandeel boven de nominale waarde van de obligatie (€ 17,92) staat. Indien de Franse staat gebruik maakt van deze mogelijkheid, neemt het aandelenbelang van de Franse staat toe met ongeveer 1%. De Nederlandse staat heeft besloten niet in te tekenen op de obligatie, omdat eventuele verwatering van het belang momenteel niet aan de orde is. Mocht die situatie zich wel voordoen, dan bekijkt de Nederlandse staat op dat moment of het nodig is de verwatering tegen te gaan.
Het percentage coördinatiekosten van het totale jeugdzorgbudget |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat maar liefst 30% van het budget voor jeugdzorg, oftewel ongeveer een miljard euro, op zou gaan aan zogenoemde coördinatiekosten?1
In eerdere onderzoeken over administratieve lasten worden enigszins vergelijkbare percentages genoemd, zoals die van GGZ Nederland2. Het zijn schattingen uitgevraagd via enquêtes van professionals. Daarbij gebruiken diverse onderzoekers verschillende definities: coördinatiekosten, overhead of administratieve lasten. Het ontbreekt vaak aan een heldere definitie van overhead. De uitspraak van de voorzieningenrechter over de gehanteerde tarieven in de regio Haaglanden van 22 oktober jl. bevestigt dit ook.
Het is goed om te beseffen dat administratieve lasten enerzijds slechts een onderdeel zijn van de overhead, maar dat anderzijds in de cliëntgebonden kosten ook administratieve lasten zitten. In een benchmarkanalyse onder 26 gemeenten is weer gekeken naar de uitvoeringskosten voor gemeenten. Het perspectief van de aanbieders zat hier niet in. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat gemeenten gemiddeld vijf procent uitvoeringskosten hebben. Dit percentage is vergelijkbaar met wat Berenschot noemt in zijn benchmarkanalyse.
Wat zijn volgens u realistische percentages voor coördinatiekosten? Kunt u voor andere domeinen (bijvoorbeeld uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning door gemeenten) aangeven wat vergelijkbare percentages voor coördinatiekosten zijn?
De mate waarin coördinatiekosten acceptabel zijn, is normatief. Daarbij gebruiken diverse onderzoekers verschillende definities, waardoor percentages lastig te vergelijken zijn. De uitspraak van de voorzieningenrechter over de gehanteerde tarieven in de regio Haaglanden van 22 oktober jl. bevestigt dit ook.
De benchmarkanalyse van Berenschot heeft ook gekeken naar de coördinatiekosten voor de Wmo, daar bedraagt het percentage 25.Een breed gedeeld beeld bij alle betrokken partijen is dat een te groot deel van het zorgbudget niet naar directe zorg voor de cliënt gaat. De ambitie is om de vermijdbare administratieve lasten te beperken. Hiertoe is het programma «ontregel de zorg» ingericht. Rita Verdonk is aangesteld als speciaal adviseur. Zij organiseert onder meer de landelijke schrapdagen met als doel om overbodige regels (binnen aanbieders) te schrappen.Tegelijkertijd hebben we in Tweede Kamer met elkaar geconstateerd dat de benchmarkanalyse, welke dit voorjaar is uitgevoerd, nog onvoldoende inzicht biedt in waar het jeugdhulpbudget precies aan uitgegeven wordt. Dit is ook mijn constatering bij het onderzoek van Berenschot. We moeten preciezer inzicht hebben om vast te kunnen stellen waar en hoe we (Rijk, gemeenten en aanbieders) winst kunnen boeken. Hiertoe wordt momenteel het diepteonderzoek «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen» uitgevoerd.
Klopt het dat gemeenten nog steeds een eigen draai geven aan de manier waarop verantwoording gevraagd wordt aan instellingen, ondanks dat hierover in het regeerakkoord duidelijke afspraken gemaakt zijn en er inmiddels ook standaarden afgesproken zijn?
Ja. Afspraken over verantwoording staan in het contract dat gemeenten met aanbieders hebben afgesloten. Om hier meer structuur aan te brengen zijn drie uitvoeringsvarianten (pxq, traject- en lumpsumfinanciering) gedefinieerd en is gesteld dat gebruik moet worden gemaakt van standaardberichten voor toewijzing, beschikking, start hulp, einde hulp en declaratie, plus retourberichten.
Gemeenten werken steeds meer met uitvoeringsvarianten en gebruiken de standaarden. Maar niet alle 355 gemeenten sluiten elk jaar een nieuw contract af. Dus verloopt de harmonisering van de uitvoering geleidelijk. Het project Informatievoorziening Sociaal Domein (ISD) gaat dit wel monitoren.
Wat gaat u er aan doen om gemeenten te bewegen zich te houden aan de afspraak om met de standaarden voor verantwoording te werken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke samenwerkingsverbanden van gemeenten de laatste twee jaar uit elkaar zijn gevallen? Wat gaat u doen om onnodige versnippering en dus meer coördinatiekosten tegen te gaan?
Het is niet bekend welke samenwerkingsverbanden de laatste twee jaar uit elkaar zijn gevallen. Kinderen, gezinnen, jongeren, gemeenten en aanbieders zijn gebaat bij rust en orde rond regionale samenwerking. Om dit voor elkaar te krijgen, hebben we stabiele regio’s nodig die efficiënt samenwerken op regionaal en bovenregionaal niveau. Het ligt daarbij voor de hand dat regio’s eenzelfde samenstelling behouden.
Kunt u aangeven hoe het staat met uw stappen om inkoop van zorg eenvoudiger te maken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke voorlichting geeft u aan gemeenten over de mogelijkheden rond inkoop die nu al juridisch mogelijk zijn?
Gemeenten worden op diverse manieren op verschillende onderdelen van inkoop en sturing geadviseerd. Via het eerder genoemde ISD voor de hanteren uitvoeringsvarianten, door het OZJ om afspraken te maken over ambities en kosten voor de inkoop start en het programma inkoop in het sociaal domein over professionele inkoopprocedures.
Welke concrete regels in de jeugdhulp zijn inmiddels naar aanleiding van de in het regeerakkoord afgesproken schrapsessies daadwerkelijk geschrapt? Hoe worden de opbrengsten van deze sessies gedeeld en overal ingevoerd?
De speciaal adviseur Rita Verdonk is direct bij haar aantreden in januari 2019 begonnen met het organiseren van schrapsessies en heeft daarna in samenwerking met vakbonden, beroepsverenigingen, aanbieders en de VNG een landelijke schrapdag georganiseerd. Op 12 juni was de eerste schrapdag waarin professionals de belangrijkste vermijdbare regels hebben geselecteerd. Deze actiepunten zijn op 4 september door hen gepitched voor bestuurders van hun aanbieders en gemeenten en in februari 2020 worden de opbrengsten door die bestuurders gepresenteerd.
De toename van het aantal kinderen dat in een crisisopvang woont |
|
John Kerstens (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Veel meer kinderen in daklozenopvang: «Het maakt ze bang»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een crisisopvang geen geschikte woonomgeving is voor een opgroeiend kind? Vindt u net als de vragenstellers onacceptabel dat kinderen de dupe worden van de penibele situatie op de woningmarkt?
Ja, ik ben van mening dat elk kind gezond, veilig en zo thuis mogelijk moet kunnen opgroeien. De crisisopvang is alleen bedoeld voor noodsituaties en geen geschikte woonomgeving, zeker niet voor de langere termijn.
Uit cijfers van Federatie Opvang blijkt dat er meer mensen gebruik maken van de maatschappelijke- en vrouwenopvang dan een aantal jaar geleden. Mogelijk kan een gebrekkige doorstroom van mensen uit de maatschappelijke- en vrouwenopvang naar andere vormen van (zelfstandige) huisvesting eraan bijdragen dat kinderen langer dan noodzakelijk in een opvangsituatie verblijven. Dat is kwalijk, en zorgt er bovendien voor dat deze schaarse plekken in de opvang niet voor andere personen in nood kunnen worden ingezet. Gemeenten, woningcorporaties en huurdersorganisaties kunnen op lokaal en regionaal passend woon(zorg)beleid en bijbehorende (prestatie)afspraken maken, zodat gezinnen die daaraan toe zijn, spoedig de opvang kunnen verlaten.
Bovendien vindt het kabinet het belangrijk dat er voldoende geschikte en betaalbare woningen zijn. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties trof daarom een pakket aan maatregelen. Met een woningbouwprogramma van 2 miljard euro kunnen er sneller en meer betaalbare woningen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Verhuurders kunnen vanaf 2020 een vermindering van de verhuurderheffing van € 25.000 per woning krijgen indien ze nieuwe goedkope huurwoningen bouwen. Om ook op de kortere termijn de bouw van woningen te stimuleren, kunnen nieuwe tijdelijke woningen vrijgesteld worden van de verhuurderheffing. Beide maatregelen zijn deel van het Belastingplan. Tot slot sloot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eerder dit jaar woondeals met 5 regio’s waar sprake is van grote woningtekorten.
Er zijn geen recente onderbouwde cijfers bekend over het aantal kinderen dat momenteel in de vrouwen- of maatschappelijke opvang woont. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ziet hier wel het belang van in en zal daarom op de korte termijn een onderzoek uitzetten om dit inzichtelijk te krijgen.
Kunt u een overzicht bieden van gemeenten die positieve stappen hebben gezet, zoals speciale opvangcentra voor gezinnen, en bent u bereid dergelijke initiatieven verder te ontwikkelen en landelijk uit te rollen als tijdelijke oplossing?
Vanuit de Wmo en de Jeugdwet zijn gemeenten primair verantwoordelijk voor de opvang van gezinnen. Momenteel zijn wij, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, samen met Federatie Opvang en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in gesprek om te bekijken of er goede initiatieven in beeld gebracht kunnen worden, zodat gemeenten en opvanginstellingen van elkaar kunnen leren. Bij het ontwikkelen van een landelijke aanpak wordt de ruimte voor lokaal maatwerk beperkt, waardoor de kracht en effectiviteit van de aanpak verloren kan gaan.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van Stichting Kinderpostzegels en deze problematiek te bespreken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
De oproep die de Stichting Kinderpostzegels doet is: «De Stichting Kinderpostzegels hoopt het daklozenprobleem op de agenda van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te krijgen. Volgens Brinks moeten gezinnen die dreigen op straat te belanden voorrang krijgen voor een woning.» Deze oproep is gericht aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Wij hebben vernomen dat beide organisaties hierover met elkaar in gesprek zijn. Daarnaast is de Vereniging van Nederlandse Gemeenten nauw betrokken bij de aanpak van de daklozenproblematiek en bij de aanpak van de verbetering van de positie van kinderen in de opvang. Uiteraard speelt de Federatie Opvang hierbij ook een belangrijke rol en ook zij zijn hier nauw bij betrokken.
Deelt u de mening van Stichting Kinderpostzegels dat gezinnen die dreigen dakloos te worden voorrang dienen te krijgen voor een woning?
Woonruimteverdeling is een lokale verantwoordelijkheid, waarbij gemeenten diverse mogelijkheden hebben om groepen woningzoekenden met voorrang te huisvesten. Ook het verstrekken van urgentie voor gezinnen die nog niet dakloos zijn, maar dat dreigen te worden, kan een lokale keuze zijn. Iedere gemeente met een huisvestingsverordening kan daartoe een urgentieregeling opstellen. Indien een gemeente gebruik maakt van een huisvestingsverordening waarin urgentiecategorieën zijn bepaald, dan behoren mantelzorgers en «personen die in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met
problemen van relationele aard of geweld verblijven» (blijf-van-mijn-lijf huizen of ook wel vrouwenopvang genoemd) volgens artikel 12 van de Huisvestingswet in ieder geval tot de urgente woningzoekenden. Gezinnen die in de vrouwenopvang verblijven, krijgen in die gemeenten dus voorrang voor een woning.
De gemeente(raad) kan daarnaast aanvullende categorieën woningzoekenden aanwijzen voor urgentie in een urgentieregeling. In de praktijk maken woningcorporaties, gemeenten, en huurdersorganisaties, met betrokkenheid van zorgorganisaties, prestatieafspraken over aantallen sociale huurwoningen die via directe bemiddeling worden toegewezen aan mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang, of verstrekt een lokale urgentiecommissie een urgentieverklaring op basis van de beoordeling van de specifieke situatie van huishoudens in een onhoudbare situatie.
Welk verband ziet u tussen de gebrekkige doorstroom van daklozen- en vrouwenopvang naar huurwoningen en de zorgwekkende toename van het aantal kinderen dat in een crisisopvang woont?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit probleem specifiek aan te stippen in het actieplan voor de daklozenproblematiek dat u komend najaar heeft aangekondigd en hier concrete maatregelen voor te presenteren?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt dit plan op dit moment uit. Dit najaar zal hij uw Kamer hier nader over informeren.
Het bericht dat Provinciale Staten van Overijssel zich niet serieus genomen voelen door de minister van Infrastructuur en Waterstaat |
|
Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD), Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Politieke partijen Overijssel over besluit Lelystad Airport: «Neemt de Minister ons wel serieus?»»1
Ja.
Is het waar dat het luchtverkeer vanaf 7 november 2019 gebruik moet maken van de routevariant B+ van en naar Lelystad Airport?
Op 7 november aanstaande start de zogenoemde inregelperiode. Vanaf dat moment starten luchtverkeersleiders met het begeleiden van het bestaande kleine vliegverkeer op Lelystad Airport. Huidige gebruikers en verkeersleiding doen zo ervaring op met de vliegprocedures. Dit inregelen is noodzakelijk om een veilige transitie mogelijk te maken. Op deze manier kan vanuit luchtverkeersleidingsperspectief op elk politiek gewenst moment ná april 2020 tot openstelling voor het handelsverkeer worden overgegaan.
De inzet van luchtverkeersleiding is alleen voor het bestaande kleine verkeer (recreatief vliegverkeer, lesverkeer, zakenvluchten) dat reeds gebruik maakt van Lelystad Airport. Dit is voornamelijk verkeer dat op zicht vliegt. Zij gaan gebruik maken van de routes voor verkeer dat op zicht vliegt (VFR-routes). Het geringe aandeel bestaand klein verkeer dat nu op instrumenten vliegt gaat gebruik maken van de B+-routes en de aansluitroutes (IFR-routes).
Waarom kiest u voor de openstelling van deze vliegroutes nu nog steeds onbekend is of en wanneer Lelystad Airport zal uitbreiden en er dus geen concrete aanleiding is om deze vliegroutes open te stellen?
De routes zijn niet open voor handelsverkeer want de politieke besluitvorming daarover is nog niet afgerond. Het gebruik van de routes is bedoeld om met bestaand klein verkeer in te regelen.
Op 2 juli 2019 heb ik aangegeven dat opening van Lelystad Airport voor handelsverkeer niet haalbaar is in april 2020, maar dat er voortvarend wordt doorgewerkt aan de voorbereidingen.
Dat betekent onder meer dat de luchtverkeersleiders en assistenten hun opleiding afmaken en dat LVNL en CLSK vanaf 7 november, wat een in ICAO verband vastgestelde datum is voor luchtruimwijzigingen, luchtverkeersleiding gaan geven aan het bestaande kleine verkeer op Lelystad Airport. Zo kunnen zowel de luchtverkeersleiding als de huidige gebruikers van de luchthaven ervaringen opdoen met de wijzigingen in procedures en systemen, zonder dat er handelsverkeer is. Dit inregelen is noodzakelijk om een veilige transitie mogelijk te maken. Op deze manier kan na de benodigde stappen, waaronder de afronding van de voorhangprocedure in uw Kamer en de Eerste Kamer, vanuit luchtverkeersleidingsperspectief op elk politiek gewenst moment ná april 2020 tot openstelling voor het handelsverkeer worden overgegaan.
Waarom moet het huidige luchtverkeer van en naar Lelystad Airport gebruik gaan maken van de nieuwe vliegroutes?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom houdt u vast aan de routevariant B+, terwijl de herindeling van het luchtruim ervoor kan zorgen dat andere routes voor minder overlast zullen zorgen? Erkent u deze mogelijkheid?
Routeset B+ is tot stand gekomen op basis van een unaniem advies van de Alderstafel Lelystad uit 2014 en leidt tot het minste aantal geluidgehinderden. Dit advies is tot stand gekomen op basis van uitgebreide onderzoeken en consultaties, en is door het kabinet overgenomen als basis voor het MER en het Luchthavenbesluit. Ook uit het geactualiseerde MER blijkt dat B+ de routeset is die veilig en efficiënt is en veruit het beste scoort op geluidsbelasting en andere milieuaspecten. In het traject van de luchtruimherziening zijn bestaande routes geen uitgangspunt; dat geldt derhalve ook voor de routes van en naar Lelystad Airport. Er zal dan opnieuw gekeken worden naar de mogelijkheden en effecten van routes, welke integrale keuzes daarin te maken zijn en of dat leidt tot aanpassing van B+ en de aansluitroutes.
Erkent u dat met de openstelling van deze vliegroutes de laagvliegroutes realiteit worden? Zo nee, kunt u dan uitleggen welke gevolgen de openstelling van de vliegroutes heeft voor het luchtverkeer?
Het geringe aandeel bestaand klein verkeer dan nu op instrumenten vliegt gaat gebruik maken van de B+-routes en de aansluitroutes. Dat verkeer vliegt momenteel ook van en naar Lelystad Airport op hoogtes die over het algemeen lager liggen dan de minimum ontwerphoogtes op de aansluitroutes. Zie verder het antwoord op vraag 7 en 8.
Kunt u zich voorstellen dat verschillende politieke partijen zich niet serieus genomen voelen, omdat u de oproep van de provincie om laagvliegroutes te schrappen met de openstelling van deze vliegroutes negeert?
Gaat u luisteren naar de bezwaren van de gedeputeerde staten en de provinciale staten van Overijssel? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de openstelling van de vliegroutes uit te stellen, totdat er meer duidelijkheid is over de toekomst van Lelystad Airport, de herindeling van het luchtruim en eventueel andere vliegroutes die straks tot de mogelijkheden behoren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de luchtruimstructuur en het routeontwerp van Lelystad Airport betekenen een hele grote wijziging voor luchtruimgebruikers en het luchtverkeersysteem. Het starten van de inregelperiode in november 2019 geeft de mogelijkheid om op elk politiek gewenst moment ná april 2020 open te gaan voor handelsverkeer. Zie verder de antwoorden op vraag 2 en 3.
Welke besluit ligt ten grondslag aan de openstelling van de vliegroutes? Dient de Kamer hierover niet tijdig geïnformeerd te worden? Kan de Kamer zich hierover uitspreken voordat de openstelling plaatsvindt?
Op grond van de Wet luchtvaart en het Besluit luchtverkeer 2014 worden luchtverkeersroutes, -procedures en luchtruimstructuur vastgesteld bij ministeriële regeling. Deze bevoegdheid komt dus mij en de Staatssecretaris van Defensie toe. Over het ontwerp van en de verbeteringen aan de routes naar aanleiding van consultaties heb ik uw Kamer steeds geïnformeerd. Ik heb uw Kamer op 2 juli 2019 en 5 september 2019 geïnformeerd over het starten van de inregelperiode.
Incasso-Cowboys die geld verdienen aan de handel in schulden |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Van twee tientjes boete naar een schuldprobleem»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de persoon in het artikel 430 euro dient te betalen voor een te laat ingeleverde dvd, terwijl de videotheek al failliet is? Vindt u dat een normaal bedrag, ook in het licht van de grote persoonlijke consequenties voor deze persoon?
Het past niet om een oordeel te geven over een individuele zaak. In algemene zin kan ik zeggen dat er voor het innen van schulden kosten in rekening gebracht kunnen worden in zowel het minnelijke als het gerechtelijke traject. Dit is aan wettelijke normen gebonden. Ook in het geval van een faillissement moeten schulden aan een failliete onderneming nog worden voldaan. Hiermee zal de curator zoveel mogelijk weer diens schuldeisers betalen.
Dat schulden een impact kunnen hebben op een persoonlijk leven, realiseert het kabinet zich. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 27 mei 20192 over de voortgang van de Brede Schuldenaanpak heb aangegeven staat het oplossen van de schuldenproblematiek bij partijen overal in het land hoog op de agenda.
Welke rechten en plichten hebben incassocowboys bij het incasseren van schulden? Hoe kan het dat zij de rente ongehinderd kunnen laten oplopen? Klopt het dat zij op dit moment nagenoeg ongereguleerd kosten in rekening kunnen brengen als mensen niet op tijd betalen?
Incassobureaus kunnen niet ongereguleerd kosten in rekening brengen. De Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (de WIK) geeft regels voor de hoogte van buitengerechtelijke incassokosten en de wijze waarop deze in rekening kunnen worden gebracht. Deze regels gelden voor de incasso van een vordering, ongeacht of de schuldeiser deze zelf incasseert of daarvoor een incassobureau inschakelt.
Incassowerkzaamheden of incassobureaus zijn niet gedefinieerd in wetgeving. Naast de bestaande wettelijke kaders zijn aan het uitvoeren van incassowerkzaamheden geen regels, en daarmee dus ook geen wettelijke kwaliteitseisen, verbonden die uitsluitend op de incassomarkt van toepassing zijn. Ook aan het incassobureau zelf worden geen eisen gesteld. In de brief aan uw Kamer van 8 februari 20193 heeft de Minister voor Rechtsbescherming de maatregelen uiteengezet die het kabinet treft om misstanden in de private buitengerechtelijke incassomarkt aan te pakken en de kwaliteit van incassodienstverlening te verhogen. Het gaat daarbij onder meer om het oprichten van een incassoregister. Het wetsvoorstel tot onder meer het instellen van dit incassoregister is in voorbereiding.
Wat vindt u ervan dat schulden onbeperkt doorverkocht kunnen worden, ook als dat ertoe leidt dat mensen met schulden slechter worden behandeld? Zou het niet verstandig zijn regels op te stellen voor de handel in schulden, nu blijkt dat incassocowboys zich stelselmatig en op grote schaal misdragen?
Het kabinet heeft conform toezegging in de brief van 8 februari 2019 nader onderzoek gedaan naar het fenomeen verkoop van vordering en in het bijzonder naar de problemen die schuldenaren ervaren bij inning van opgekochte vorderingen. Bij brief van 27 juni 20194 bent u over het onderzoek geïnformeerd. Het kabinet stuurt binnenkort een brief met het eindrapport en een beleidsreactie naar uw Kamer. De Minister voor Rechtsbescherming heeft daarnaast het in antwoord op vraag 3 genoemde wetsvoorstel in voorbereiding om de kwaliteit van de incassodienstverlening te verhogen en excessen bij de incasso actief tegen te gaan. Het beoogt daarmee ook de negatieve aspecten bij de incassodiensten bij opgekochte vorderingen aan te pakken.
Deelt u de mening dat de handel in schulden aan banden gelegd moet worden, bijvoorbeeld door slechts toe te staan dat schulden aan een gekwalificeerd en geregistreerd incassobureau worden overgedragen en verder niet kunnen worden doorverkocht?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de gemiddelde persoon met schulden 40.000 euro aan schuld heeft bij vijftien verschillende schuldeisers?
De meest recente cijfers van de NVVK (Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren)5 laten zien dat de mensen die voor hulp aankloppen voor het oplossen van hun schuld een gemiddelde schuld hebben van € 43.300 bij gemiddeld 14 schuldeisers.
Deelt u de analyse dat de overheid problemen van mensen met schulden vaak erger maakt door een complex toeslagenstelsel en door hardvochtig op te treden als schuldeiser?
Mensen die een te hoog bedrag aan toeslagen of andere uitkeringen hebben ontvangen, dienen dit terug te betalen. Overheidsorganisaties zijn bij het innen van schulden gebonden aan wet- en regelgeving en aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In het kader van de Brede schuldenaanpak en op basis van de Rijksincassovisie werken overheidsorganisaties aan de wijze waarop zij te werk gaan bij het innen van schulden. Zo bieden overheidsorganisaties steeds vaker betalingsregelingen aan en zien in sommige gevallen af van de inning. Ook kunnen sommige overheidsorganisaties onder voorwaarden schulden geheel kwijtschelden.
Wat vindt u ervan dat mensen afzien van de toeslagen waar zij recht op hebben uit angst in de schulden te geraken door de complexiteit van het toeslagenstelsel? Acht u het denkbaar dat het inkomen van mensen dan daalt tot beneden de armoedegrens?
Toeslagen zijn bedoeld als inkomensondersteuning. Het huidige inkomen bepaalt de hoogte van de toeslag. Het is uiteraard onwenselijk dat mensen omwille van vrees voor de complexiteit van het systeem afzien van inkomensondersteuning waar zij recht op hebben, en die zij in veel gevallen ook nodig hebben. Om dit risico te verkleinen zijn binnen Belastingdienst/Toeslagen instrumenten ontwikkeld om de toeslagen nog beter aan te laten sluiten op de actualiteit van het huidige inkomen. Dit betreft het massaal automatisch continueren van de toeslagen en het aanpassen van toeslagen bij tussentijds sterk gestegen inkomens. Op deze wijze wordt het risico op terugvorderingen verkleind, wat de drempel voor het aanvragen van toeslagen verlaagt.
Wanneer gaat u over tot het maken van een onderscheid tussen mensen die niet kunnen betalen en niet willen betalen? Bent u van mening dat het onzinnig is om boetes op te leggen aan mensen die hun schulden toch al niet kunnen betalen en dat het veel beter zou zijn als de overheid maatwerk zou leveren in haar rol als schuldeiser?
Het kabinet zet zich ten volle in om de burger meer centraal te stellen bij het invorderen van schulden. Als het gaat om boetes, is het in algemene zin niet onzinnig om boetes op te leggen, omdat het overtreden van de wet voor iedereen consequenties moet hebben. Krijgt iemand met schulden een boete opgelegd dan moet maatwerk mogelijk zijn. Een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso moet voorkomen dat mensen met (problematische) schulden verder in de problemen raken als zij te maken krijgen met invordering van schulden. De Manifestpartijen werken aan een meer persoonsgerichte dienstverlening aan burgers.6 Ze onderzoeken individueel en gezamenlijk hoe persoonlijk contact gemaakt kan worden met burgers die te maken hebben met (dreigende) schuldenproblematiek.
Een voorbeeld hiervan is het CJIB. Krijgt iemand met schulden een boete opgelegd dan moet maatwerk mogelijk zijn. Zo kan iemand een boete toch voldoen door maandelijks een bedrag te betalen dat kan worden gemist. Het CJIB maakt onderscheid tussen mensen die niet kunnen en niet willen betalen. Zo kan ook worden voorkomen dat verhogingen worden opgelegd. Daarnaast ontwikkelt de Minister voor Rechtsbescherming momenteel een noodstopprocedure voor mensen die hun boetes niet kunnen betalen in verband met schulden. Zij krijgen dan tijdelijk uitstel van betaling. Daarvoor moeten zij dan hulp zoeken om hun schulden op orde te brengen, waarna zij hun boete (in termijnen) kunnen voldoen.
Trouw, 25 september 2019, Van twee tientjes boete naar een schuldprobleem door werkwijze incassobureaus.
Het percentage coördinatiekosten van totaal jeugdzorgbudget |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «30% van jeugdzorgbudget gaat op aan «coördinatiekosten»1
Ja
Was u op de hoogte van de analyse waar Berenschot mee bezig was naar de bestedingen van de totale zorgkosten binnen het sociaal domein? Zo ja, sinds wanneer?2
Nee. Berenschot biedt zelf aan gemeenten een benchmarkproduct aan. De analyse die ze nu hebben afgerond is een product, waar de gemeenten die hieraan meedoen zelf voor hebben betaald omdat ze daar behoefte aan hebben.
Een onderdeel van deze benchmarkanalyse zijn de coördinatiekosten. De definitie die Berenschot hiervoor gebruikt zijn eigenlijk alle kosten die geen cliëntgebonden kosten zijn bij zorgaanbieders of jeugdzorgaccommodaties. De kosten van toegang bij gemeenten, de kosten van kantoorruimten en ICT zijn bijvoorbeeld ook coördinatiekosten. De coördinatiekosten zijn dus eigenlijk overhead.
Klopt het dat er nu pas voor het eerst de totale kosten voor het coördineren van de jeugdzorg berekend zijn? Zo ja, waarom heeft u er niet voor gekozen eerder zicht te krijgen op de verdeling van de middelen jeugdhulp? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ook in eerdere onderzoeken worden enigszins vergelijkbare percentages genoemd, zoals die van GGZ Nederland3. Daarbij gebruiken diverse onderzoekers verschillende definities. Nu zijn het coördinatiekosten, dan weer overhead of administratieve lasten. Ook ontbreekt het vaak aan een heldere definitie van overhead. De uitspraak van de voorzieningenrechter over de gehanteerde tarieven in de regio Haaglanden van 22 oktober jl. bevestigt dit ook.
Het is goed om te beseffen dat administratieve lasten enerzijds slechts een onderdeel zijn van de overhead, maar dat anderzijds in de cliëntgebonden kosten ook administratieve lasten zitten. In de benchmarkanalyse onder 26 gemeenten is weer gekeken naar de uitvoeringskosten voor gemeenten. Het perspectief van de aanbieders zat hier niet in. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat gemeenten gemiddeld vijf procent uitvoeringskosten hebben. Dit percentage is vergelijkbaar met wat Berenschot noemt in zijn benchmarkanalyse.
Tegelijkertijd hebben we in Tweede Kamer met elkaar geconstateerd dat de benchmarkanalyse, welke dit voorjaar is uitgevoerd, nog onvoldoende inzicht biedt in waar het jeugdhulpbudget precies aan uitgegeven wordt. Dit is ook mijn constatering bij het onderzoek van Berenschot. We moeten preciezer inzicht hebben om vast te kunnen stellen waar en hoe we (Rijk, gemeenten en aanbieders) winst kunnen boeken. Hiertoe wordt momenteel het diepteonderzoek «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen» uitgevoerd.
Heeft u inmiddels al een update over het onderzoek dat u voornemens was te doen naar de besteding van de middelen jeugdhulp, waarin ook inzichtelijk gemaakt zou worden welke bedragen naar ambtelijke ondersteuning en extern advies gaan? Zo ja, wat is de stand van zaken betreft uw onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de brief over de uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugd en ggz4 heb ik u laten weten dat ik onderzoek zal laten doen om een antwoord te krijgen op de vraag «waar worden de jeugdhulpmiddelen zorginhoudelijk aan uitgegeven?». In juni jl. heb ik met uw Kamer nog van gedachten gewisseld over de opzet van dit onderzoek obv de eerste gedachten over dit onderzoek die ik met uw Kamer heb gedeeld5. Deze zomer heeft het offertetraject plaatsgevonden en begin september is het onderzoeksbureau KPMG met het onderzoek gestart. KPMG heeft de afgelopen periode gemeenten benaderd voor deelname en is inmiddels bezig met de dataverzameling. Eind dit jaar moet het onderzoek zijn afgerond. Na afronding zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Deelt u de mening van onderzoeker Wouter Poels (Berenschot) en Eva de Vroome (Jeugdzorg Nederland) dat het percentage van zo’n 30% van het budget van jeugdhulp niet naar zorg gaat maar naar coördinatiekosten, veel is? Kunt u het antwoord toelichten?
Ja. Een breed gedeeld beeld bij alle betrokken partijen is dan ook dat een te groot deel van het zorgbudget niet naar directe zorg voor de cliënt gaat, maar naar overheadkosten. Ook in eerdere onderzoeken worden enigszins vergelijkbare percentages genoemd.
Bent u het eens met de onderzoeker dat een deel van de coördinatiekosten vermijdbaar is en veroorzaakt wordt door de vele beleidsplannen die het Rijk en gemeenten over de sector uitstorten? Zo ja, wat kunt u doen om de situatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het eens dat een deel van de coördinatiekosten vermijdbaar is. De ambitie is om de vermijdbare kosten (met name overbodige administratieve lasten) terug te dringen. Hiertoe is het programma «ontregel de zorg» ingericht. Rita Verdonk is aangesteld als speciaal adviseur. Zij organiseert onder meer de landelijke schrapdagen met als doel om overbodige regels (binnen aanbieders) te schrappen.
Daarnaast is het belangrijk dat gemeenten of regio’s vooraf goede afspraken maken over ambitie, geld, in te kopen jeugdhulp, interpretatie van het berichtenverkeer en verantwoording. Hier vervult desgevraagd het OZJ een ondersteunende rol alsook het programma inkoop in het sociaal domein. Om de variantie aan inkoopafspraken te beperken zijn uitvoeringsvarianten en standaarden voor het berichtenverkeer gedefinieerd en het gebruik hiervan is in de Jeugdwet vastgelegd.
Ook in de brief over de uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugd en ggz heb ik laten weten aanvullende bestuurlijke afspraken te willen maken met de VNG hoe we het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen maken. Een deel van de afspraken zit op het thema «terugdringen van vermijdbare uitgaven». Onderdeel van deze afspraak is het diepteonderzoek van KPMG «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen». Daarnaast maakt hier ook inkoop, aanbesteden en open house en het verminderen van regeldruk en administratieve lasten hier onderdeel van uit.
Heeft u het beeld dat de uitkomsten van de schrapsessies, die mede door uw ministerie worden georganiseerd, ook gaan bijdragen aan het verminderen van de administratie- en coördinatiekosten zoals beschreven in dit rapport? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De speciaal adviseur administratieve lasten Rita Verdonk is direct bij haar aantreden in januari 2019 begonnen met het organiseren van schrapsessies en heeft daarna in samenwerking met de bonden, beroepsverenigingen, aanbieders en VNG landelijke schrapdagen georganiseerd. Op 12 juni was de eerste schrapdag waarin professionals de belangrijkste vermijdbare regels hebben geselecteerd. Deze actiepunten zijn op 4 september door hen gepitched voor bestuurders van hun aanbieders en gemeenten en in februari 2020 worden de opbrengsten door die bestuurders gepresenteerd.
Zijn er nog andere concrete voornemens om ervoor te zorgen dat budget dat is bedoeld voor jeugdzorg, ook daar terecht komt en dus wordt besteed aan de jeugdzorgmedewerkers en de jongeren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Is het bekend wat de situatie was voor de decentralisatie in 2015 betreft de verdeling coördinatiekosten? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom is dat niet bekend?
Nee. De ervaren vermijdbare administratieve lasten/coördinatiekosten van voor en na de decentralisatie laten zich lastig vatten in een vergelijkbaar getal en percentage.
De bereikbaarheid van 113 Zelfmoordpreventie |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Familiedrama in Winschoten. Ze belde 113 maar dat nummer bestaat helemaal niet»?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Vindt u ook dat 0900 minder bekend is, verwarrend is en een drempel kan opwerpen voor mensen vanwege de telefoonkosten die ze moeten maken?
Ik ben er voorstander van dat er zo min mogelijk drempels zijn om deze hulpdienst te bereiken. Met de toekenning en in gebruik name van het 0800 nummer, zijn er niet langer financiële barrières voor mensen die hulp zoeken.
Bent u bereid het nummer 113 gratis ter beschikking te laten stellen aan 113 zelfmoordpreventie, zodat mensen dit nummer rechtstreeks kunnen bellen?
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 nu gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De belangrijkste afweging voor een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hier tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Bent u bereid deze vragen in ieder geval te beantwoorden voor het algemeen overleg Suïcidepreventie van 17 oktober?
Ja.
Het bericht dat jeugdzorgaanbieders naar de rechter stappen vanwege tariefverlagingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Haagse jeugdzorgaanbieders naar rechter om tariefverlagingen: «Onder deze voorwaarden gaan we failliet»»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de tariefverlagingen die de tien samenwerkende gemeenten in de Haagse regio hanteren? Bedragen deze werkelijk ongeveer 40%?
Navraag bij de regio Haaglanden leert dat de tarieven in algemene zin niet met 40% dalen. De meeste tarieven stijgen.
De inkoopronde betreft 85 producten waarvan het merendeel (53 producten) geïndexeerd is. Voor 8 producten zijn de tarieven met meer dan de indexatie naar boven bijgesteld. Voor 23 producten zijn de tarieven om verschillende redenen naar beneden bijgesteld. Hiervan kenden er 6 een daling van circa 40%. Daarnaast was er 1 nieuw product.
Gemeenten dienen bij hun inkoop (ongeacht de wijze van bekostiging) rekening te houden met een goede prijs-kwaliteitverhouding. Artikel 2.12 van de Jeugdwet bepaalt dat gemeenten bij verordening regels moeten stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Op 22 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan in de rechtszaak. De Jeugdhulpaanbieders zijn voor wat betreft de tariefsdiscussie in het gelijk gesteld. De regio Haaglanden heeft onvoldoende aangetoond dat de door hen vastgestelde tarieven voldoende recht doen aan de kosten die aanbieders maken. De rechter verwijst hierbij meermaals naar artikel 2.12 uit de Jeugdwet.
In de praktijk is er vaker discussie over tarieven en zijn er met enige regelmaat signalen van aanbieders dat sommige gemeenten niet of onvoldoende indexatie bieden en geven sommige aanbieders aan dat afgesproken tarieven niet kostendekkend zijn.
Dit is de reden dat de Minister voor Rechtsbescherming en ik in de Tweede Kamerbrief «over het bericht dat jeugdzorgaanbieders naar de rechter stappen vanwege tariefverlagingen» van 7 november 2019 een AMvB reële prijs voor de Jeugdwet hebben aangekondigd. Dit in navolging van de AmvB reële prijs, zoals deze eerder in de Wmo 2015 is opgenomen.
Lijkt het u aannemelijk dat jeugdzorginstellingen (blijvend) kwalitatief hoge zorg kunnen verlenen voor ongeveer de helft van het geld? Zo nee, draagt u deze boodschap ook uit richting gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Welk verband ziet u tussen de enorm grote tekorten op de sociaal domein begrotingen van gemeenten en deze drastische prijsverlagingen?
Het signaal dat veel gemeenten te maken hebben met tekorten op hun budget voor jeugdhulp is niet nieuw. Dit is ook de reden geweest dat het kabinet bij voorjaarsnota € 1.020 miljoen extra financiële middelen voor de jeugdhulp beschikbaar heeft gesteld.
Tegelijkertijd ontslaan financiële tekorten gemeenten niet van hun verplichtingen die uit de Jeugdwet voortvloeien, zoals de jeugdhulpplicht en de plicht om reële tarieven te hanteren.
Deelt u de mening dat de zorg voor onze jeugd hiermee in de uitverkoop wordt gegooid?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u ondernemen om te verzekeren dat niet nog meer jeugdzorginstellingen failliet gaan waardoor kinderen zonder hulp komen te zitten en wachtlijsten nog verder oplopen?
Het is de eerste verantwoordelijkheid van jeugdhulpaanbieders zelf (goede bedrijfsvoering) en gemeenten (goed opdrachtgeverschap) om te zorgen dat aanbieders niet failliet gaan.
Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd en de Jeugdautoriteit kunnen hierin een bemiddelende rol spelen wanneer gemeenten en aanbieders er in gezamenlijk onvoldoende uit komen.
Voor situaties waar continuïteit van cruciale jeugdhulp in acuut gevaar komt door liquiditeitsproblemen bij een jeugdhulpaanbieder is een subsidieregeling in de maak. Voor deze regeling is gelijktijdig met de extra financiële middelen voor jeugdhulp, € 20 miljoen vanuit het gemeentefonds gereserveerd.
Kunt u verzekeren dat deze tariefverlagingen niet zullen worden doorgevoerd terwijl de rechtszaken lopen, aangezien een gewonnen zaak geen nut meer heeft wanneer kwetsbare kinderen al zonder hulp in de kou staan?
In reactie op de uitspraak van de voorzieningenrechter hebben de gemeenten in de regio Haaglanden op 7 november 2019 een brief verstuurd aan hun gemeenteraden. De gemeenten geven aan als eerste prioriteit, samen met de jeugdhulpaanbieders, te zullen zorgen dat de zorgcontinuïteit voor jeugdigen en gezinnen per 1 januari a.s. is gewaarborgd. Het doel is dat lopende jeugdhulptrajecten en nieuwe aanvragen kunnen worden uitgevoerd en ingediend.
Vervolgens zullen gemeenten zich, zoals door de rechter gevraagd, proactief en constructief opstellen met de nadrukkelijke bedoeling tot overeenstemming te komen.
Gedupeerde huizenkopers in Brielle |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Alleen lef kan drama voor huizenkopers in Brielse Van Sleenstraat voorkomen»?1
Ja.
Heeft u contact gezocht met het gemeentebestuur over deze casus? Zo ja, welke maatregelen heeft de gemeente genomen om de gedupeerde huizenkopers te helpen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Ja, ik heb contact gehad met de gemeente Brielle. De gemeente heeft aan mij gemeld dat zij de volgende maatregelen heeft genomen. Zij heeft de kopers (onverplicht) ondersteund door hen een renteloze lening van € 20.000,- aan te bieden om de eerste kosten op te vangen, waaronder kosten van huisvesting. De gemeente heeft tevens aangegeven samen met de gedupeerden naar een oplossing te willen zoeken. Hiertoe vindt regelmatig overleg met hen plaats. Bij het zoeken naar een oplossing heeft de gemeente benadrukt dat de kopers zich zouden moeten verenigen opdat zij dan als collectief kunnen optreden. De huizen van de gedupeerden zitten namelijk aan elkaar vast, het is één samenhangend bouwblok en er zijn gezamenlijke constructieve gebreken aan de woningen geconstateerd, hetgeen een gezamenlijke oplossing/ aanpak vergt. Ook om een mogelijke oplossing financieel rond te krijgen kan collectief optreden wenselijk zijn, aldus de gemeente. Zoals het college ook in de raadsinformatiebrief van 2 oktober jl. schrijft, is de gemeente bereid waar mogelijk de bewoners te steunen, maar dit laat de eigen verantwoordelijk van kopers voor de oplossing van dit nijpende probleem onverlet.2 De gemeente Brielle heeft aangegeven mij over de ontwikkelingen in deze kwestie op de hoogte te houden.
Wat vindt u ervan dat huizenkopers worden opgezadeld met de kosten en gevolgen van grove bouwtechnische fouten als de bouwer failliet gaat?
Ik vind dit zeer droevig. Normaal gesproken draaien huizenkopers hier niet voorop omdat hiervoor afbouwgaranties (garantie- waarborgregelingen) bestaan. Van de gemeente heb ik begrepen dat de aannemer failliet is gegaan en dat hij in zee is gegaan met een onbetrouwbare waarborginstelling, Betaal Garant Nederland, die niet gebruikelijke voorwaarden hanteert en waarvan de directeur in juli veroordeeld is voor het leiding geven aan een criminele organisatie (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Welke rechten en plichten hebben huizenkopers in dergelijke gevallen volgens de wet? Welke rechten en plichten heeft een gemeente? Welke voorzorgsmaatregelen kan een huizenkoper treffen om deze situatie te voorkomen?
Bij het afsluiten van de koop- aanneemovereenkomst, zoals hier het geval was (koop van de grond en aanneming van het bouwen van de woning), kan de koper die tevens opdrachtgever is, gebruik maken van een bijzonder opschortingsrecht: de zogenoemde 5% regeling zoals die in artikel 7:768 van het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd. De opdrachtgever van het bouwwerk kan op voorhand aangeven, zonder dat hij hoeft aan te tonen dat de aannemer zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd en met behoud van zijn recht op oplevering, dat maximaal 5 procent van de aanneemsom wordt ingehouden op de laatste termijn of laatste termijnen en dat dit bedrag in depot bij een notaris wordt gestort, in plaats van dit aan de aannemer te betalen. De 5% regeling geldt voor alle gebreken die zich voordoen binnen die drie maanden na de oplevering. De notaris betaalt dit bedrag drie maanden na oplevering aan de aannemer tenzij de opdrachtgever heeft aangegeven dat hij van zijn opschortingsrecht gebruik wenst te maken omdat er gebreken zijn.
Bij consumentennieuwbouw wordt in overgrote meerderheid gebruik gemaakt van een standaardmodel koop- aannemingsovereenkomst van Bouwend Nederland, NEPROM (Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen) en NVB (Nederlandse Vereniging van Banken) die blijkens hun algemene voorwaarden een garantie- waarborgregeling hanteren, die kan worden afgesloten bij meerdere organisaties. Op de website van de Vereniging Eigen Huis (VEH) worden Stichting Waarborgfonds Koopwoningen (SWK), Woningborg en BouwGarant genoemd als goede voorbeelden waar een garantie- waarborgregeling kan worden afgesloten. Deze garantie- waarborgregeling biedt een kwaliteitsgarantie van de aannemer aan de opdrachtgever dat de woning en de toegepaste constructie en materialen voldoen aan de gestelde eisen en dat de woning de afgesproken indeling heeft. Deze zes maanden durende garantie na de datum van oplevering is extra bovenop de verplichtingen die de aannemer sowieso heeft op grond van de wet en de aanneemovereenkomst. Daarnaast heeft de opdrachtgever op grond van deze regeling de waarborg dat de woning wordt afgebouwd en gebreken worden hersteld als de aannemer failliet is of niet wil herstellen.
Als de woning gereed is dient de aannemer aan te geven dat de woning kan worden opgeleverd. De opdrachtgever/koper dient de woning vervolgens binnen een redelijke termijn te keuren, hiervoor kan hij zich laten bijstaan door een bouwkundig adviseur. Als er gebreken zijn kan de opdrachtgever de aannemer op grond van de aanneemovereenkomst aanspreken. Als de opdrachtgever niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert, wordt de opdrachtgever geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd en is de woning voor risico van de opdrachtgever (artikel 758 van het Burgerlijk Wetboek). De opdrachtgever kan de aannemer dan alleen nog aansprakelijk stellen voor verborgen gebreken (gebreken die niet zichtbaar zijn op het moment van de oplevering).
Met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking treedt, is de aansprakelijkheid van de aannemer aangescherpt en is hij na de oplevering aansprakelijk voor alle gebreken in het bouwwerk (dus niet alleen de verborgen gebreken), die door hem veroorzaakt zijn, tenzij deze gebreken niet aan hem zijn toe te rekenen. Ook wordt de rechtspositie van alle consumenten van nieuwbouwwoningen verbeterd. Het opschortingsrecht wordt aangescherpt, doordat de aannemer de consument schriftelijk de gelegenheid dient te geven, om aan te geven of hij van zijn opschortingsbevoegdheid gebruik wenst te maken. De aannemer dient hiervan een afschrift aan de notaris te sturen. Hiermee wordt de consument geattendeerd op het aflopen van de opschortingstermijn en betaalt de notaris dit bedrag drie maanden na oplevering niet automatisch aan de aannemer als de consument niet heeft gereageerd. Daarnaast krijgt de aannemer een informatieplicht, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 7.
Bij nieuwbouw is een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist. De gemeente heeft de taak de vergunningaanvraag te beoordelen en de vergunning te verlenen als naar haar oordeel uit de aanvraag aannemelijk wordt dat is voldaan aan het Bouwbesluit 2012. Tijdens de bouw houdt zij toezicht op de naleving van het Bouwbesluit 2012 en maakt zij hierbij zo nodig gebruik van haar handhavende bevoegdheden als hieraan niet voldaan wordt: stilleggen van de bouw, het opleggen van een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, zelf tot herstel overgaan indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd, waarbij de kosten daarvan in rekening worden gebracht bij de overtreder, of een dwangsom opleggen. In ernstige gevallen kan de gemeente gelasten dat het bouwwerk wordt gesloopt. Als de woning is opgeleverd mag deze pas in gebruik worden genomen nadat deze gereed is gemeld bij de gemeente. Met de hiervoor al genoemde Wet kwaliteitsborging voor het bouwen wordt nog een extra bescherming ingebouwd. Tijdens het bouwen en bij het gereedkomen van het bouwwerk zal een onafhankelijke kwaliteitsborger controles uitvoeren. Het gebouw mag niet in gebruik worden genomen als er geen verklaring ligt van de kwaliteitsborger dat het gebouw naar zijn oordeel voldoet aan de bouwtechnische voorschriften uit het Bouwbesluit 2012. Ook zal de kwaliteitsborger tijdens de bouw, wanneer hij constateert dat niet conform het Bouwbesluit 2012 wordt gebouwd, dit melden bij de gemeente. Zo nodig kan de gemeente handhavend optreden.
Ten slotte kan een potentiële huizenkoper zich voor het kopen van een woning laten adviseren door organisaties zoals de VEH, waar informatie te vinden is over het kopen van een woning, koop- aannemingsovereenkomsten, waarborginstellingen en de voorwaarden waaraan deze instellingen moeten voldoen.
Hoe vaak komt het voor dat huizenkopers worden opgezadeld met dergelijke kosten?
Precieze aantallen zijn mij niet bekend omdat ik hierbij geen betrokken partij ben.
Hoe kan het dat de huizenkopers geen beroep kunnen doen op een garantiefonds? Is een garantiefonds niet juist bedoeld voor dergelijke situaties?
Een garantie- waarborgregeling is zeker bedoeld voor dergelijke situaties. Zie ook mijn antwoord op vragen 4 en 7.
Nu blijkt dat mensen geen beroep kunnen doen op het garantiefonds, ziet u redenen om te komen met een landelijk keurmerk of zelf een garantiefonds op te zetten?
Over het algemeen werken de garantie- en waarborgregelingen naar behoren en komen gevallen zoals deze weinig voor. Om die reden is er geen aanleiding voor mij om zelf een garantiesysteem op te zetten. Wel zijn in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen maatregelen genomen om rechtspositie van alle consumenten van nieuwbouwwoningen te verbeteren door de aannemer een informatieplicht op te leggen.3 Daarin is geregeld dat de aannemer de opdrachtgever (dit is b.v. de consument met een koop- aannemingsovereenkomst) dient te informeren of en zo ja, op welk wijze de aannemer door een verzekering dan wel een andere financiële zekerheid de risico’s voor de opdrachtgever heeft afgedekt tegen schade als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen tot het bouwen van het bouwwerk en voor gebreken die na de oplevering van het bouwwerk aan het licht komen. Hiermee is de opdrachtgever op de hoogte van de wijze waarop hij beschermd is tegen deze risico’s. Deze regeling geeft duidelijkheid aan alle opdrachtgevers, die met en zonder waarborggarantie4 een woning kopen. De opdrachtgever kan zich zo beter een oordeel vormen over de wijze waarop hij wordt beschermd tegen risico’s dat het bouwwerk niet wordt afgebouwd of met gebreken wordt opgeleverd.
De onhoudbare situatie in Woltersum |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel over de situatie van inwoners in Woltersum van wie huizen hersteld en versterkt moeten worden?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken het bericht. Mijn reactie is in onderstaande antwoorden uiteengezet.
Zijn de huizen die in aanmerking komen voor zowel schadeherstel als versterking in beeld? Zo nee, wanneer is dit duidelijk? Zo ja, om hoeveel huizen gaat het en wanneer worden deze hersteld en versterkt?
In Woltersum hebben enkele panden de afgelopen periode forse schade opgelopen. De bewoners hebben begrijpelijke zorgen over de snelle achteruitgang van hun huizen. De schade is gemeld bij TCMG. TCMG heeft bij één huis een Acuut Onveilige Situatie (AOS) geconstateerd en met spoed stutten geplaatst. De acuut onveilige situatie is daarmee verholpen. Naar aanleiding van de meldingen over de schade zijn de vier adressen met een verhoogd risico met voorrang door NCG opgenomen. Op dit moment wordt het normbesluit voor deze adressen uitgewerkt.
Bij een AOS-melding maakt een bewoner met acute zorgen over hun veiligheid melding bij de TCMG. Een dergelijke melding wordt binnen 48 uur opgepakt waarbij op locatie de actuele situatie wordt beoordeeld. Zo nodig worden er tijdelijke maatregelen genomen. Het is geen beoordeling van de oorzaak van de schade, de omvang van de schade of exacte toetsing aan de normering.
Binnen welke termijn is de samenwerking tussen de Nationaal Coordinator Groningen (NCG) en de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) uitgewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangekondigd in de onlangs aan uw Kamer gestuurde brief over «Diverse onderwerpen Groningen» (Kamerstuk 33 529, nr. 680), hebben NCG en TCMG een convenant gesloten dat mogelijk maakt om zogenoemde «combinatiedossiers» (samenloop versterken en schade) met elkaar af te stemmen.2 In het op 11 september 2019 gesloten convenant is afgesproken dat de NCG en de TCMG gegevens uitwisselen die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken, overeenkomstig de AVG.
In dit convenant zijn afspraken gemaakt om stapsgewijs tot een «één-loket-gedachte» te komen, waarbij de bewoner ervaart dat er één organisatie belast is met de versterking en schadeafhandeling van het gebouw. Dit gebeurt onder meer door te streven de opname voor schade en de opname voor de versterking gelijktijdig uit te voeren, zodat de bewoner een keer te maken krijgt met een instantie. Tevens door te werken met een begeleider die zowel de procedure voor schadeafhandeling als de versterking kan begeleiden. Er wordt gestart met een selectie van dossiers en gebouwen. Hiermee kan worden ervaren tegen welke knelpunten aangelopen wordt en hoe die kunnen worden opgelost.
Wanneer wordt de convenant in praktijk gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verklaren waarom deze woningen niet met een hoog risico uit het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model komen, maar wel als acuut onveilig zijn verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend wanneer het gesprek tussen TCMG en NCG plaats vindt? Zo ja, wanneer is dat? Kunt u de uitkomst met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen zijn er om schadeherstel en versterking niet gezamenlijk aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u concreet doen voor de mensen die zowel op schadeherstel als versterking wachten?
Zie antwoord vraag 3.
Het verdwijnen van XS4all |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Brandbrief aan KPN»?1 en «Open brief aan aanstaand KPN CEO Dominique Leroy»?2
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat klanten van XS4ALL die het bedrijf roemen vanwege de «hoge technische kwaliteit die zij levert, de passie en expertise van de helpdesk en om haar rol in het maatschappelijk debat als verdediger van de digitale rechten en vrijheden van haar klanten» zich zorgen maken dat dit soort dienstverlening in de toekomst niet meer vanzelfsprekend is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me in het algemeen voorstellen dat klanten die zich geplaatst zien voor een wijziging van een dienstenleverancier of zelfs het compleet verdwijnen daarvan, zich daarover zorgen maken. Ik heb er tegelijkertijd vertrouwen in dat marktkrachten, dus ook van vragers, druk uitoefenen op dienstenleveranciers om specifieke dienstverlening te borgen. Zo ook de klanten van XS4all.
Wat kunnen klanten van XS4ALL doen om ervoor te zorgen dat de bovengenoemde dienstverlening bij KPN wel gewaarborgd blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat de bovengenoemde dienstverlening bij KPN wel gewaarborgd blijft?
Mij ontbreekt het wettelijk instrumentarium om telecompartijen te dwingen specifieke dienstverlening te continueren. Ik kan marktpartijen niet dwingen om hun (differentiatie in) dienstenpakketten specifiek in te richten. Het wettelijk kader van de Telecommunicatiewet is gericht op het waarborgen van concurrentie en keuzevrijheid. Binnen deze wettelijke kaders legt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) regulering op als dit nodig is om de concurrentie en keuzevrijheid te waarborgen. De ACM heeft eind vorig jaar toegangsverplichtingen opgelegd aan zowel KPN als VodafoneZiggo.3 Ik juich dit besluit van de ACM toe.
Deelt u de mening dat als klanten van internetaanbieder willen wisselen hun internetaanbieder, naar analogie van het wisselen van een bankrekening en incasso’s, voor tenminste een half jaar de e-mails naar een nieuw e-mailadres doorgestuurd moeten krijgen? Zo, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor veel consumenten vormt het e-mailadres van de internetprovider dat zij gebruiken een overstapdrempel.4 Ik heb de telecomaanbieders daarom verzocht om zelfreguleringsafspraken te maken over een langere periode voor toegang tot de mailbox of het doorsturen van e-mails. De sector heeft dit verzoek opgepakt en ik verwacht dat de telecomaanbieders hierover op korte termijn afspraken maken. Verder is er reeds een zogenoemde overstapservice om het overstappen te vergemakkelijken. Dit houdt in dat de nieuwe aanbieder de overstap voor de consument regelt met de oude aanbieder. Met het wetsvoorstel overstappen dat ik in voorbereiding heb zet ik mij in voor het verder verlagen van overstapdrempels in de telecommarkt.5
Wat kunt u doen om er voor te zorgen dat klanten gemakkelijker naar een andere internetaanbieder kunnen overstappen, bijvoorbeeld dat zijn hun e-mailadres naar een andere provider kunnen meenemen of gedurende langere tijd hun e-mail doorgestuurd krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
De wachtlijsten bij het speciaal onderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Scholen voor speciaal onderwijs bezwijken onder wachtlijsten»?1
Ja.
Heeft u zicht op de hoogte van de huidige wachtlijsten in het speciaal basis- en voortgezet speciaal onderwijs? Zo ja, kunt u de cijfers per ommegaande met de Kamer delen? Zo nee, deelt u de mening dat het van belang is een dergelijk inzicht te hebben en bent u bereid de wachtlijsten inzichtelijk te maken?
Er is geen informatie beschikbaar van het aantal leerlingen dat op een wachtlijst voor het speciaal basis onderwijs (sbo) en (voortgezet) speciaal onderwijs (v)so staat. Ik deel uw mening dat het goed zou zijn om hier meer inzicht in te krijgen. Ik ben bereid te verkennen of en zo ja hoe we deze informatie inzichtelijk kunnen krijgen.
Deelt u de stelling van het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs dat zich «dramatische situaties» voordoen in het speciaal onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment kan er landelijk gezien nog geen uitspraak worden gedaan over de situatie in het (v)so. De definitieve cijfers over de instroom dit schooljaar in het sbo en (v)so zijn op dit moment nog niet bekend. De gegevens van afgelopen schooljaren laten een lichte toename van de instroom in het sbo en so en een daling in het vso zien.
Ziet u een verband tussen enerzijds het lerarentekort en de daarmee te hoge werkdruk in het reguliere onderwijs, en anderzijds de toename van het aantal leerlingen dat wordt doorverwezen naar het speciaal onderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Afgelopen schooljaar was er sprake van een lichte toename van de instroom in het sbo en so. In het sbo komt de lichte stijging met name door de instroom vanuit het regulier basisonderwijs, gevolgd door de instroom van jonge leerlingen die direct naar het sbo gaan. De lichte stijging in het so wordt vooral veroorzaakt door deze laatste groep.
In het vso is er sprake van een afname van de instroom.
Het kabinet heeft via de werkdrukmiddelen in 2019 € 333 miljoen beschikbaar gesteld om de werkdruk in het basisonderwijs te verminderen. De komende jaren loopt dit bedrag op tot € 430 miljoen. Scholen besteden deze middelen over het algemeen aan extra handen in de klas. Of dit al dan niet lijdt tot een daling van de instroom van het sbo is niet te zeggen.
Wat doet u om de lerarentekorten specifiek in het speciaal basis- en voortgezet speciaal onderwijs aan te pakken?
De aanpak van de tekorten in het (v)so loopt mee in de brede aanpak langs de zes lijnen. Ook kan het (v)so meedoen in de regionale aanpak, waarbinnen ruimte is om specifiek voor groepen scholen activiteiten in te plannen. In aanvulling hierop hebben de PO-Raad en OCW in drie regio’s gesprekken georganiseerd met alle betrokkenen (scholen, besturen, opleidingen en gemeenten). Doel van deze bijeenkomsten was het inventariseren van knelpunten en oplossingsrichtingen. Op basis van de resultaten worden vervolgacties gepland. In de brief over het lerarentekort in december wordt u hier nader over geïnformeerd.
Ziet u een verband tussen het tekort aan leraren in het voortgezet speciaal onderwijs en het gegeven dat de leraren in die onderwijssector onder de cao van het primair onderwijs vallen? Zo ja, deelt u de mening dat zij idealiter volgens de cao van het voortgezet onderwijs zouden moeten worden betaald? Zo nee, hoe verklaart u de relatief hoge tekorten in deze onderwijssector?
Het is niet aan het Rijk, maar aan de sociale partners om te bepalen wie onder welke cao valt. Overigens biedt de huidige cao in het po wel ruimte om leraren die in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs (bijvoorbeeld havo/vwo) lesgeven een hoger salaris te bieden. Over het algemeen zitten leraren in het vso ook in een hogere salarisschaal dan in het reguliere basisonderwijs. Scholen gaan zelf over hun personeelsbeleid. De sociale partners kunnen hierover ook aanvullende afspraken maken.
Kunt u inzichtelijk maken wat het kost om leraren in het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao van het voortgezet onderwijs te laten vallen? Kunt u daarbij ingaan op uw berekening?
Optie
Bedrag
(V)so vervolgonderwijs cao vo onderwijzend personeel
Ca. € 35 mln.
(V)so alle leraren cao vo onderwijzend personeel
Ca. € 120 mln.
Om alle leraren in het (v)so met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs onder de cao vo te laten vallen is structureel circa € 35 miljoen nodig. Om alle leraren in het (v)so onder de beloning van de cao vo te laten vallen is structureel circa € 120 miljoen benodigd. Idee hierbij is dat (v)so-leraren op basis van de huidige schaal en trede in de cao po worden ingepast in de cao vo2.
Verder moet bij het onderbrengen onder de cao vo rekening gehouden worden met het feit dat naast de beloningskosten ook kosten ontstaan doordat ook andere arbeidsvoorwaarden gaan gelden voor (v)so-leraren zoals een ander aantal lesgevende uren.
De Nieuwsuur-uitzending 'Nederlandse regering heeft morele verplichting West-Papoea te helpen' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending «Nederlandse regering heeft morele verplichting West-Papoea te helpen»?1 En bent u ook bekend met het bericht «Zeker twintig doden bij rellen Indonesische provincie Papoea»?2
Ja.
Wat is uw laatste informatie over het recente optreden van de Indonesische veiligheidsdiensten in de provincie West-Papoea? Welke informatie heeft u over het aantal doden en gewonden dat is gevallen als gevolg van het optreden van militairen en politieagenten in deze provincie de afgelopen weken?
Het kabinet heeft met grote zorg geconstateerd dat bij de onlusten in Wamena, Papua, op maandag 23 september minstens 32 doden en vele tientallen gewonden zijn gevallen. Over de toedracht is nog veel onduidelijk. Wel is duidelijk dat diverse kanten geweld hebben gebruikt, en dat aan diverse kanten slachtoffers zijn gevallen. De Indonesische autoriteiten en de Indonesische mensenrechtencommissie doen onderzoek naar de gebeurtenissen.
Ook was sprake van interetnisch geweld tussen inwoners van Papua die afkomstig zijn uit andere delen van Indonesië (zogeheten «migranten») en Papua’s. Uit informatie die voorhanden is over het incident in Wamena op 23 september, blijkt dat de meerderheid van de dodelijke slachtoffers migranten waren. De groep gewonden bestaat voor ongeveer de helft uit migranten en de andere helft uit Papua’s. Deze cijfers bevestigen de complexiteit van de situatie ter plekke.
De Nederlandse ambassade in Jakarta volgt de situatie nauwlettend en bespreekt deze regelmatig met NGO’s, kennisinstituten, journalisten en overheidsfunctionarissen. Deze gesprekken bevestigen de complexiteit van de situatie waarin meerdere conflicten samen lijken te komen.
De Indonesische autoriteiten benadrukken dat de verhoogde aanwezigheid van veiligheidspersoneel in Papua tijdelijk is, en dat het veiligheidspersoneel nadrukkelijk instructies heeft gekregen om zich terughoudend op te stellen door alleen defensief te handelen.
Hoe beoordeelt u dit optreden van de Indonesische politie en militairen?
Het handhaven van de orde en veiligheid is de verantwoordelijkheid van de Indonesische autoriteiten. Daarbinnen hebben zij de bevoegdheid om veiligheidstroepen te sturen wanneer zij oordelen dat een situatie hierom vraagt. Proportionaliteit en de mogelijkheid tot transparant onderzoek achteraf zijn hierbij cruciaal en dit benadrukken wij ook in onze contacten met Indonesische autoriteiten.
Heeft u sinds het uitbreken van deze nieuwe protesten contact opgenomen met de Indonesische autoriteiten over deze situatie? Welke rol speelt uw ambassade in Jakarta hierin?
De situatie in Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie, is vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Meteen na het uitbreken van de recente onlusten, heeft Nederland op hoogambtelijk niveau zorg overgebracht over de ontwikkelingen in Papua. Op 25 september jl. sprak ik met mijn Indonesische collega Retno Marsudi over de situatie in Papua, waarbij ik het belang van een bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua heb benadrukt. Minister Marsudi bevestigde dat de Hoge Commissaris is uitgenodigd. Meest recent heeft Minister-President Rutte de situatie in Papua tijdens zijn bezoek aan Indonesië op 7 oktober jl. met Indonesische president Widodo besproken.
De Nederlandse ambassade in Jakarta bespreekt deze situatie, inclusief de recente ontwikkelingen, geregeld met de Indonesische autoriteiten. In contacten met de Indonesische autoriteiten benadrukt Nederland dat terughoudendheid en dialoog de beste middelen zijn om tot een duurzame oplossing te komen.
Bent u bereid uw ernstige zorgen over te brengen aan de Indonesische autoriteiten, en er bij hen op aan te dringen dat zij de mensenrechten en de rechten van de Papoea’s respecteren?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over het onafhankelijkheidsreferendum en het Drooglever-rapport3, waarin u aangeeft dat het rapport een academisch werk is, maar u geen eigen oordeel vormt over deze gebeurtenissen? Bent u bereid alsnog uw analyse hierover te delen, gezien de Nederlandse rol in deze gebeurtenissen?
Ik zie geen aanleiding om de lijn in de Kamerbrieven van 22 november 2005, stuk 30 300V, en van 29 april 2016, stuk 2420, te herzien. Het academische onderzoek van professor Drooglever vormt een nadere bijdrage aan de beschrijving van de eigen geschiedenis van Papua en het verloop van de gebeurtenissen rond de «Act of Free Choice».
Papua is onderdeel van de Republiek Indonesië en de Nederlandse regering respecteert de territoriale integriteit van Indonesië volledig. De verplichting om de rechten van de Indonesische inwoners, waaronder Papua’s, te beschermen ligt in dat kader bij de Indonesische autoriteiten. Niettemin gaat het lot van de Papua's het kabinet zeker ter harte en de situatie in Papua is dan ook vast onderdeel van de dialoog tussen Nederland en Indonesië. Om tot een duurzame oplossing te komen is het belangrijk dat de centrale autoriteiten en de lokale bevolking gezamenlijk de problemen ter hand nemen en ontwikkeling in de provincies bevorderen. Ook dit benadrukt het kabinet in contacten met de Indonesische autoriteiten.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in deze uitzending dat «De Nederlandse regering [...] een morele verplichting [heeft] om ons [de Papoea’s] te helpen en serieus naar de zaak te kijken»? Hoe beoordeelt u de opvatting dat Nederland vanwege het verleden in de voormalige Nederlandse kolonie Nederlands-Nieuw-Guinea een bijzondere verplichting heeft om op te komen voor de rechten van deze bevolkingsgroep?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Familiedrama in Winschoten: 'Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet' |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Familiedrama in Winschoten: «Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet»?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Kunt u zich voorstellen dat het telefoonnummer van de zelfmoordpreventie hulplijn 113 verwarring kan veroorzaken bij hulpbehoevenden in een crisissituatie?
113Online is 11 jaar geleden opgericht en profileerde zich destijds als een online platform waar je ook naar toe kon bellen. De naam sloot mogelijk voorheen beter aan bij hetgeen het precieze platform/dienst is. Het merendeel van de mensen zoekt online de hulpverlening en daar is de zoekterm 113 (.nl) passend voor gebleken. In 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen via de chat crisishulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 113 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Het accent in de promotie van de hulpverlening van en door 113Zelfmoordpreventie heeft gelegen op verbetering van de naamsbekendheid; in 2015 lag het percentage op 3% naamsbekendheid, in 2019 is dit gestegen tot 56%. Ik heb begrepen dat mensen die het nummer 1-1-3 bellen, te horen krijgen dat het nummer niet bestaat met in sommige gevallen de suggestie het op een later moment nog eens te proberen. Ik ben inmiddels met het Ministerie van EZK in gesprek om hier actie op te ondernemen en de melding vooralsnog aan te passen in een duidelijke verwijzing of doorschakeling naar het juiste nummer om 113Zelfmoordpreventie telefonisch te kunnen bereiken. Dit is een oplossing voor de korte termijn. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3, naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Wat waren destijds de beweegredenen waarom voor het telefoonnummer 0900 – 0113 is gekozen in plaats van het meer voor de hand liggende telefoonnummer 113?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2. In aanvulling daarop speelden destijds beweegredenen mee dat het nummer 1-1-3 complicaties geeft vanwege de (mogelijk) Europese harmonisatie van de 1–1 reeks, in het bijzonder in relatie met de 1-1-2 noodhulpverlening.
Heeft u kennisgenomen van de volgende reactie van de woordvoerder van Stichting 113 Zelfmoordpreventie: «Er lopen al langer gesprekken met het Ministerie van Volksgezondheid, maar het ligt op dit moment bij de politiek. Wij hopen voor het einde van dit jaar meer te weten»? Bent u van plan zo snel mogelijk gehoor te geven aan deze oproep van Stichting 113 Zelfmoordpreventie?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Wanneer ontving het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de eerste signalen van Stichting 113 Zelfmoordpreventie over de verwarring dat het telefoonnummer veroorzaakt? Hebben financiële afweging eerder een rol gespeeld om tot actie over te gaan?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. 113 Zelfmoordpreventie communiceert in alle uitingen uitdrukkelijk 0900–0113.
De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de ACM. Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113 Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het (reeds toegekende) nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113 Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3, naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één ruimschoots voor het algemeen overleg over suïcidepreventie op 17 oktober 2019 beantwoorden?
Ja.
De administratieve lasten in de zorg die blijven stijgen |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de toenemende administratieve lasten in de zorg, die maar liefst 10% zijn gestegen sinds 2017?1 2
Ja.
Kunt u uitleggen waar deze stijging vandaan komt, die ertoe leidt dat 30% van het jeugdzorgbudget en 25% in de Wmo wordt besteed aan het doen van administratie, ondanks de inspanningen die worden geleverd binnen het actieprogramma «(Ont)Regel de Zorg»?
Er worden hier twee verschillende onderzoeken met elkaar verbonden.
In vraag 1 wordt verwezen naar een onderzoek van Berenschot naar de administratieve belasting in de langdurige zorg. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat zorgverleners in de langdurige zorg aangeven 35% van hun tijd aan administratieve taken te besteden. Dat percentage is de afgelopen jaren gestegen. Zorgmedewerkers geven zelf aan dat deze stijging o.a. veroorzaakt wordt door nieuwe en/of niet gebruiksvriendelijke ICT-systemen, urenregistratie en evaluaties. Maar ook ontwikkelingen als de toename in het aantal zelfsturende teams hangen hiermee samen. Dat leidt er immers toe dat administratieve taken door zorgverleners zelf worden uitgevoerd.
Daarnaast heeft Berenschot een benchmarkanalyse gedaan bij gemeenten die daarom hebben gevraagd. Uit deze analyse kwam naar voren dat de coördinatiekosten (= overhead) in het jeugddomein 29 procent zijn en in het Wmo-domein 25 procent. Administratieve lasten zijn een onderdeel van de overhead. Anderzijds zitten in de cliëntgebonden kosten ook administratieve lasten.
Het beeld van de hoogte van de coördinatiekosten, geïnterpreteerd als administratieve lasten, is herkenbaar en komt overeen met de uitkomsten van eerdere onderzoeken zoals die van GGZ Nederland3. GGZ Nederland schat 15% van deze lasten in als vermijdbaar. Tegelijkertijd biedt deze analyse van Berenschot nog onvoldoende inzicht in waar het budget voor jeugdhulp precies aan uitgegeven wordt. Daarom voeren we op dit moment een diepteonderzoek «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen» uit.
Kunt u aangeven wat er additioneel nodig is om het actieprogramma een succes te maken zodat zorgmedewerkers daadwerkelijk een daling in de administratieve lasten zullen ervaren?
In de afgelopen periode zijn veel van de maatregelen uit het programma [Ont]Regel de Zorg uitgevoerd. Toch laat de merkbaarheid hiervan op de werkvloer nog te wensen over. Tegelijkertijd zien we aan de diverse goede voorbeelden (zorginstellingen die flink hebben gesnoeid in de eigen regels, zorgverleners die meer ruimte ervaren om het gesprek aan te gaan over waar zij dagelijks aan tegenaan lopen, regels die zijn afgeschaft met een substantieel effect op de tijd die zorgverleners aan administratieve handelingen besteden) dat het wél kan. Om de komende periode verdere voortgang te boeken blijven we vol doorgaan met de uitvoering van het programma [Ont]Regel de Zorg, maar zetten we daarnaast extra in op de lokale dimensie van regeldruk, intensiveren we de communicatie en verbreden we het programma naar sectoren die eerder nog niet in beeld waren. In de voortgangsrapportage bij het programma, die wij u 4 oktober jl. hebben doen toekomen, gaan wij hier uitgebreider op in.
Kunt u toelichten waarom taken gerelateerd aan automatisering juist als meest tijdrovend worden ervaren, in plaats tijd reducerend zoals zij waren bedoeld? Kunt u een indicatie geven van wanneer automatisering haar vruchten gaat afwerpen?
De afgelopen jaren zijn zorginstellingen in hoge mate ieder voor zich bezig geweest met automatisering. Het standaardiseren van de registratie van medische gegevens, zowel qua taal als qua techniek, draagt bij aan het meervoudige gebruik van deze gegevens. Hierdoor kunnen op termijn de administratieve lasten dalen. Eenmalig geregistreerde medische gegevens kunnen dan hergebruikt worden door andere zorgverleners in de zorgketen ten behoeve van de patiënt, voor het rapporteren over kwaliteit van zorg of ten behoeve van administratieve doeleinden. Nu vraagt dit vaak nog meervoudige registratie door zorgverleners en dwingt het patiënten om steeds opnieuw dezelfde informatie door te geven.
Bent u van mening dat het actieprogramma «(Ont)Regel de Zorg» effectief is, nu u leest dat zorgmedewerkers juist een toename van regels en regeltjes ervaren? Kunt u schetsen hoe dit programma bijdraagt aan het verlagen van de werkdruk?
Ja, maar het zal nog effectiever moeten worden om daadwerkelijk verschil te maken voor de regeldruk en werkdruk die zorgverleners ervaren. Die is nog steeds te hoog. Uit onderzoeken die de afgelopen periode zijn gedaan blijkt dat in sommige sectoren zelfs een lichte toename van de tijd die aan administratieve handelingen wordt besteed, zichtbaar is. Tegelijkertijd zijn er ook sectoren waar dat afneemt, en op instellingsniveau zien we een grote spreiding. De op dit gebied best presterende instellingen laten juist een forse daling zien. Een van de uitdagingen voor de komende periode is om steeds meer instellingen naar dat niveau van de best presterende instellingen te brengen.
Werkdruk kent meer aspecten dan tijdsbesteding aan administratieve taken. Tegelijkertijd zien we dat die tijdsbesteding nu nog te hoog is en daarmee ten koste gaat van de tijd die daadwerkelijk aan zorg besteed kan worden. Bovendien is dit slecht voor het werkplezier. Met het substantieel terugdringen van de ervaren regeldruk lost de hoge werkdruk niet ineens op, maar kan wel een belangrijke stap in die richting gezet worden.
Deelt u de mening dat een deel van coördinatiekosten waar de jeugdzorg mee te maken heeft vermijdbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een breed gedeeld beeld bij alle betrokken partijen is dat een te groot deel van het zorgbudget niet naar directe zorg voor de cliënt gaat, maar naar overheadkosten. De ambitie is om de vermijdbare kosten (met name overbodige administratieve lasten) terug te dringen. Hieraan wordt in het kader van het programma [ont]regel de zorg gewerkt. Rita Verdonk is aangesteld als speciaal adviseur voor het ontregelen in het sociaal domein. Zij organiseert onder meer de landelijke schrapdagen met als doel om overbodige regels (binnen aanbieders) te schrappen.
Daarnaast is het belangrijk dat gemeenten en/of regio’s voorafgaand aan de inkoop, goede afspraken maken over ambitie, geld, in te kopen jeugdhulp, interpretatie van het berichtenverkeer en verantwoording. Hier vervult desgevraagd het OZJ een ondersteunende rol alsook het programma inkoop in het sociaal domein. Om de variantie aan inkoopafspraken te beperken zijn uitvoeringsvarianten en standaarden voor het berichtenverkeer gedefinieerd en het gebruik hiervan is in de Jeugdwet vastgelegd.
Ook in de brief over de uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugd en ggz heb ik laten weten aanvullende bestuurlijke afspraken te willen maken met de VNG hoe we het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen maken. Een deel van de afspraken zit op het thema «terugdringen van vermijdbare uitgaven». Onderdeel van deze afspraak is het diepteonderzoek van KPMG «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen». Daarnaast maakt hier ook inkoop, aanbesteden en open house en het verminderen van regeldruk en administratieve lasten hier onderdeel van uit.
Bent u bereid om de complexe systemen van onderlinge coördinatieprocessen, waarbij allerhande overwegingen op elkaar inspelen, in kaart te laten brengen door middel van modellen gebaseerd op bijvoorbeeld data-analyse om dit «web» te versimpelen ter verbetering van de (jeugd)zorg? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een eerdere motie van mevrouw Kuiken over dit onderwerp heb ik ontraden. De reden is dat er al onderzoek wordt gedaan om meer inzicht te krijgen in de besteding van jeugdhulpmiddelen. We moeten preciezer inzicht krijgen om vast te kunnen stellen waar en hoe we (Rijk, gemeenten en aanbieders) winst kunnen boeken. Omdat dit onderzoek een vergelijkbaar doel heeft en we daarnaast ook nog de beleidsinformatie willen verbeteren vind ik dat er op dit terrein nu voldoende activiteiten lopen.
Bent u van mening dat schrapdagen voldoende verandering voortbrengen, die naar eigen zeggen van de professionals «heel erg langzaam» gaan? Vindt u het niet hoogtijd dat er ingrijpendere actie ondernomen wordt wanneer sommige branches wel 40% van hun tijd besteden aan administratie?
Ja. De afgelopen periode is een flink aantal van de maatregelen in het programma [Ont]Regel de Zorg, die voortkomen uit schrapsessies met zorgverleners, uitgevoerd. De merkbaarheid daarvan op de werkvloer laat echter nog te wensen over. Daarom gaan wij niet alleen volop door met de uitvoering van het programma [Ont]Regel de Zorg, maar intensiveren wij dat nog verder, onder andere door steviger in te zetten op een lokale aanpak van regeldruk. Veel van de regeldruk die zorgverleners ervaren is immers niet het gevolg van landelijke regels, maar speelt op het lokale niveau, in de zorginstelling waar iemand werkt of in relatie tot de gemeente die zorg inkoopt. De landelijke schrapdagen in de jeugdzorg zijn een element van deze aanpak.
Het bericht dat een meisje zelfmoord pleegde na het niet-bestaande telefoonnummer ‘113’ te bellen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Familiedrama in Winschoten: «Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet»»?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Leeft u ook mee met de familie van de jonge vrouw haar die leven beëindigde nadat zij tevergeefs hulp zocht?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook begrijpelijk dat men verondersteld dat «113» het correcte nummer van de zelfmoordpreventielijn is aangezien dit zowel de slogan als het adres van de website is, en niet «0900–0113»?
113Online is 11 jaar geleden opgericht en profileerde zich destijds als een online platform waar je ook naar toe kon bellen. De naam sloot mogelijk voorheen beter aan bij hetgeen het precieze platform/dienst is. Het merendeel van de mensen zoekt online de hulpverlening en daar is de zoekterm 1-1-3 (.nl) passend voor gebleken. In 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen via de chat crisishulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 1-1-3 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Acht u het van groot belang dat personen die denken aan zelfmoord zo snel en gemakkelijk mogelijk met iemand in contact moeten kunnen komen voor een anoniem en vertrouwelijk gesprek?
Ja, daarom faciliteer ik 113Zelfmoordpreventie en heb ik haar subsidie opnieuw verhoogd, van € 3,4 miljoen in 2017 naar € 5,4 miljoen sinds 2018.
Deelt u de mening van de geïnterviewde dat de insinuatie dat 113 een telefoonnummer is misleidend is?
Ik vind het verschrikkelijk wat er gebeurd is. Ik begrijp goed dat het voor de naasten een hard gelag is en dat de wetenschap dat contact is gezocht en niet is gevonden, niet te bevatten is.
Ik heb begrepen dat mensen die het nummer 1-1-3 bellen, te horen krijgen dat het nummer niet bestaat en dat ze niet het juiste nummer te horen krijgen. Voor de acties die ik onderneem verwijs ik u naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Wanneer zijn de gesprekken tussen de zelfmoordpreventielijn en uw ministerie hierover begonnen? Kunt u een overzicht geven van dit proces en de redenen dat de zelfmoordpreventielijn niet het gevraagde nummer 113 toegewezen heeft gekregen?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de hiervoor verantwoordelijke instantie (het Ministerie van EZK voor de beschikbaarheid van het nummer en de ACM voor de mogelijke toekenning van het nummer). Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3, naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Deelt u de mening dat het niet te verkroppen is dat de slogan «144, red een dier» wel slaat op een werkend telefoonnummer voor dieren in nood, maar 113 niet het nummer is voor mensen met suïcidale gedachten?
Het nummer «1-4-4» betreft een nummer in de zogenaamde «1–4» – reeks. Deze reeks maakt geen onderdeel uit van de reeks «1–1» die is aangewezen voor harmonisatie van korte nummers voor informatie en hulpdiensten en hier speelt niet het risico op mogelijke «misdialing» met het nummer 1-1-2.
Vindt u ook dat 113 zo snel mogelijk moet worden toegewezen aan de zelfmoordpreventielijn, dan wel moet worden doorgeschakeld naar 0900–0113 als tijdelijke oplossing?
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De belangrijkste afweging voor een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hier tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een (tijdelijke) doorschakeling of doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat mensen in nood zonder beltegoed de zelfmoordpreventielijn niet kunnen bellen omdat dit nummer niet gratis is? Zo ja, kunt u dit zo spoedig mogelijk rechtzetten opdat beltegoed niet langer een voorwaarde is om hulp te krijgen voor iemand met suïcidale neigingen?
Ik verwijs u voor mijn reactie naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Kunt u aangeven binnen welk tijdsbestek u bovenstaande veranderingen gaat doorvoeren?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Familiedrama in Winschoten: ze belde 113 maar dat nummer bestaat helemaal niet’. |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «familiedrama in Winschoten: ze belde 113 maar dat nummer bestaat helemaal niet»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Hoe vaak komt het jaarlijks voor, dat iemand probeert 113 te bellen maar uiteindelijk niet uitkomt bij de zelfmoordpreventielijn?
Het is niet bekend hoeveel mensen 1-1-3 bellen. Omdat het nummer 1-1-3 niet voor toekenning beschikbaar is en formeel niet in gebruik is, wordt dit technisch niet bijgehouden.
Klopt het dat de zelfmoordpreventielijn al bij u heeft aangegeven dat het feit dat zij niet 113 als telefoonnummer hebben, problemen oplevert?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie begrepen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de hiervoor verantwoordelijke instantie (het Ministerie van EZK voor de beschikbaarheid van het nummer en de ACM voor de mogelijke toekenning van het nummer). Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het (reeds toegekende) nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Bent u van mening dat 113 een lijn voor spoedeisende hulp is en dat het belangrijk is dat dit nummer goed te bereiken en onthouden is?
Ik vind de hulp en steun die 113Zelfmoorpdreventie biedt aan mensen die kampen met suïcidaliteit van groot belang. Daarom faciliteer ik 113Zelfmoordpreventie en heb ik haar subsidie opnieuw verhoogd, van € 3,4 miljoen in 2017 naar € 5,4 miljoen sinds 2018. Het is belangrijk het nummer waaronder de organisatie te bereiken is, goed te communiceren. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Klopt het dat door middel van een aanpassing van de Telecommunicatiewet het zelfmoordpreventie nummer wel omgezet kan worden naar 113? Zo ja, bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De belangrijkste afweging voor een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hier tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een (tijdelijke) doorschakeling of doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Het bericht ‘Familiedrama in Winschoten: 'Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet' |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Familiedrama in Winschoten: «Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet»?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Deelt u de mening dat de zelfmoordpreventielijn ook bereikbaar moet zijn via het nummer 113? Zo ja, kunt u per direct het nummer 113 toegankelijk maken voor en koppelen aan de Zelfmoordpreventielijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De belangrijkste afweging voor een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hier tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen dit nummer (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een (tijdelijke) doorschakeling of doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden2. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Wat is volgens u de reden dat mensen nu een langer nummer, te weten, 0900–0113, moeten bellen?
Ik begrijp dat destijds aan 113 Online een 020-nummer was toegekend. Ongeveer zes jaar geleden is dit omgezet naar een landelijk 0900-nummer.
Waarom worden bellers die bellen naar 113 niet doorverbonden met 0900–0113?
Ik verwijs u voor de beantwoording naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u het bellen van de zelfmoordpreventielijn gratis toegankelijk maken zodat ook kinderen en jongeren zonder beltegoed de zelfmoordpreventielijn kunnen bereiken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
In hoeverre heeft u signalen ontvangen dat de zelfmoordpreventielijn niet bereikt wordt door verwarring over het te bellen telefoonnummer?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. Jaarlijks bellen 22.000 mensen 113Zelfmoordpreventie voor steun en hulp in verband met hun suïcidaliteit, ruim 48.000 mensen weten 113zelfmoorpdreventie online te vinden (2018).
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor het algemeen overleg suïcidepreventie van 17 oktober 2019?
Ja.
Absurde uitzendtarieven in het onderwijs |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schoolleiders kritisch op grote rol uitzendbureaus»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Dit is een terugkerend onderwerp en zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer2 vind ik het onwenselijk wanneer de uitzendbureaus de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen.
Hoeveel geld dat voor lerarensalarissen is bestemd gaat nu naar uitzendbureaus? Hoeveel extra leraren hadden met dit geld kunnen worden aangenomen? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk dat geld dat bedoeld is voor leraren naar op geldbeluste uitzendbureaus gaat? Wanneer komen de uitkomsten van de pilot van DUO waarin wordt gepoogd meer inzicht te krijgen in de verhouding leraren in loondienst en uitzendkracht?
De exacte uitgaven aan uitzendbureaus in het primair onderwijs ken ik niet. Op basis van informatie uit de jaarverslagen kennen we wel de totale lasten voor het personeel niet in loondienst (PNIL). In 2018 bedroegen die lasten in het po € 377 miljoen. Het gaat hierbij om zowel uitzendkrachten, ZZP-ers en ander personeel dat niet in loondienst is bij de school. Deze personeelslasten betreffen 4,2% van de totale personeelsuitgaven.
In 2018 bedroegen de uitgaven aan de PNIL in het vo € 266 miljoen, dat betreft 3,7% van de totale personeelsuitgaven. In het mbo bedroegen de uitgaven aan de PNIL € 300 miljoen, dat betreft 7,9% van de totale personeelsuitgaven.
Ik deel de mening dat het zeer onwenselijk is als onderwijsgeld naar uitzendbureaus gaat die de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen. Zoals ik eerder heb aangegeven, is mijn beeld wel dat het om uitwassen gaat. Desalniettemin wil ik meer inzicht verkrijgen op het personeel dat niet in dienst is bij de werkgever, maar via een andere route werkzaamheden op de school verricht. Dit is ook in lijn met de destijds aangenomen motie van de leden Westerveld (GroenLinks) en Kwint (SP) om inzichtelijk te maken hoeveel geld schoolbesturen nu uitgeven aan personeel dat niet in loondienst is.3
Op dit moment vindt door DUO een pilot plaats over de wijze waarop deze informatie het beste kan worden verkregen. Het genereren van deze informatie is complex, daarom zijn er nog geen resultaten te melden.
Klopt het dat de tot nu toe gepleegde inzet met onder andere de PO-raad ten aanzien van bewustwording onder schoolbesturen omtrent de onwenselijkheid van het werken met uitzendbureaus niet heeft geleid tot minder uitzendwerk? Gaat u daarom met de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) en de PO-Raad opnieuw om tafel om afspraken, bijvoorbeeld door het opstellen van een zwarte lijst, te maken dat scholen geen gebruik meer maken van commerciële uitzendbureaus die absurde tarieven vragen?
Schoolbesturen hebben zich op verschillende plekken uitgesproken tegen de inzet van (te dure) uitzendbureaus. Op dit moment komen schoolbesturen daarom gezamenlijk tot afspraken over de inschakeling van uitzendbureaus. Ik vind dat een heel positieve ontwikkeling. In tijden van tekorten kan een beroep gedaan worden op uitzendbureaus. Het heeft mijn voortdurende aandacht en is onderwerp van gesprek op de Landelijke tafel lerarentekorten.
Gaat u bovendien scholen vragen om bij het jaarverslag te melden welk deel van de lumpsum wordt besteed aan externe inhuur?
Scholen leveren jaarlijks via de jaarverslagen gegevens over de uitgaven aan het personeel niet in loondienst als aandeel van de totale loonkosten.
Hoe beoordeelt u het gedrag van uitzendbureaus die misbruik maken van tekorten in een sector en daardoor extreem hoge tarieven te vragen? Bent u, voor de korte termijn, bereid de uitzendbranche (ABU & NBBU) aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en er bij hen op aan te dringen te stoppen met het vragen van absurde tarieven voor het inhuren van leraren? Zo nee waarom niet?
Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden, vind ik het gedrag van uitzendbureaus om de schaarste te benutten voor het extreem verhogen van de uitzendtarieven zeer onwenselijk. Het blijft echter aan de schoolbesturen zelf om te kiezen voor een uitzendbureau en afspraken te maken over het tarief. Op verschillende plekken worden ook door schoolbesturen gezamenlijk afspraken gemaakt. Ik vind het op dit moment niet nodig om met de uitzendbranche specifiek over de rol van uitzendbureaus in het onderwijs te spreken.
Bent u bereid te kijken om, zoals ook schoolbesturen aangeven, commerciële uitzendbureaus die absurde tarieven hanteren te verbieden in het onderwijs?
Ik heb begrip voor de zorgen die besturen over de hoogte van deze kosten hebben. Uitzendbureaus bepalen echter zelf hun tarieven en daarom kan ik (extreem) hoge tarieven helaas niet verbieden.
Ik vind het belangrijk om de ontwikkelingen te blijven volgen, maar schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor het werven en aanstellen van personeel. Dit geldt ook voor de inhuur van personeel. Het is aan de schoolbesturen om te bepalen van welke uitzendbureaus zij uitzendpersoneel willen afnemen en tegen welke tarieven zij dit doen.
Deelt u de mening dat maatschappelijke uitzendbureaus, zonder winstoogmerk, het inhuren bij piek en ziek onder fatsoenlijke voorwaarden zouden moeten aanbieden? Bent u bereid om dit mee te nemen in het onderzoek2 naar een vergunningstelsel in de uitzendbranche?
In het kader van de afwegingen met betrekking tot een vergunningstelsel is mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek met de betrokken partijen in de uitzendbranche. Hierbij wordt naar de uitzendsector in den brede gekeken.
Het bericht ‘Medewerkers NVWA: mobiel slachthuis werkt dierenleed in de hand’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), dierenartsen en de De Koninklijk Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) omtrent de mobiele slachthuizen?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze zorgen?
Ja, en ik neem de geuite zorgen serieus.
Bent u bekend met het bericht «Slachthuis doet aangifte tegen vier NVWA’ers»2?
Ja.
Klopt het dat de voedselveiligheid in het geding komt aangezien «risicodieren» in de voedselketen terecht komen? Zo nee, op welke manier wordt gezorgd dat deze risicodieren niet in de voedselketen terecht komen?
Alle dieren die voor slacht aangeboden worden bij het slachthuis, óók die op het bedrijf door middel van de mobiele dodingsunit (MDU) worden bedwelmd, worden voorafgaand aan de doding levend gekeurd (ante-mortem keuring/AM-keuring) door een NVWA-dierenarts. Na de dood van het dier vindt nog de post-mortem (PM-)keuring plaats onder verantwoordelijkheid van de NVWA. Hierbij wordt onder meer gekeken naar verschijnselen die het vlees ongeschikt maken voor menselijke consumptie. Dieren waarvan het vlees niet in de voedselketen terecht hoort te komen, worden bij deze keuringen afgekeurd.
Deelt u de mening dat risicodieren geen plek hebben in de voedselketen en dat de situatie zoals omschreven in het artikel onacceptabel is?
Bij de hierboven genoemde AM-keuring beoordeelt een NVWA-dierenarts of het dier geschikt is om geslacht te worden. Omdat het bij de MDU slechts één enkel dier betreft, kan nauwkeurig beoordeeld worden wat er met het dier aan de hand is. Dieren die ziek zijn worden niet geslacht, maar een verder gezond dier met bijvoorbeeld een klauwontsteking of een bekkenbeschadiging door een bevalling, wel.
Op welke manier wordt gezorgd dat risicodieren niet in de voedselketen terecht komen?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om landelijk onderzoek in te stellen naar het gedrag van slachthuizen tegenover handhavers, dierenartsen en controleurs?
Er is op grond van de pilot met de MDU geen aanleiding om een landelijk onderzoek in te stellen.
Hoe beoordeelt u de kritiek dat de NVWA haar eigen autoriteit ondermijnt doordat de proef de huidige regelgeving zou omzeilen?
De opzet van de huidige pilot is niet strijdig met de vigerende wetgeving. Een pilot is er juist voor bedoeld om nieuwe ontwikkelingen te onderzoeken op toepasbaarheid in de praktijk.
Deelt u de mening dat er een onderzoek moet komen naar Slachthuis Dokkum, haar wijze van opereren en haar gedrag naar handhavers, dierenartsen en controleurs? Zo nee, waarom niet?
De huidige pilot geeft geen aanleiding tot een onderzoek naar dit slachthuis of haar werkwijze of haar gedrag ten aanzien van handhavers, dierenartsen en controleurs. In het recente onderzoek van 2Solve is juist de situatie op de kleine en middelgrote slachthuizen in Noord-Nederland, waaronder Dokkum, bezien.
Klopt het dat er meer dan 1.200 dieren zijn geslacht met het mobiele slachthuis sinds de start van de pilot? Kunt u deze getallen uitsplitsen naar de reden van slacht?
Er zijn inderdaad ruim 1.200 dieren aangeboden voor de slacht met voorafgaande doding via de MDU. Deze dieren zijn aangeboden voor doding in de MDU omdat deze naar inschatting van de houder niet transportwaardig waren. Vaak betreft dit een verder gezond dier met bijvoorbeeld een klauwontsteking of een bekkenbeschadiging door een bevalling.
Bent u het eens met de stelling dat er onmogelijk sprake kan zijn van 1.200 noodslachtingen en dat er naar alle waarschijnlijkheid zieke dieren zijn geslacht waarbij geen sprake kan zijn van een noodslachting?
Bij de aan de MDU aangeboden dieren was er -op een enkel geval na- geen sprake van noodslacht. De dieren worden aangeboden omdat ze niet-transportwaardig, maar wel slachtwaardig zijn. Niet-transportwaardige dieren zijn dieren die, vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, niet op transport mogen naar het slachthuis. Denk hierbij aan klauwproblemen, wat het transport voor deze dieren pijnlijk maakt.
Heeft u inzicht in de rapporten van dierenartsen die stellen dat boeren zorg voor hun dier onthouden zodat het dier alsnog geschikt is voor de voedselconsumptie? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat er daadwerkelijk dieren soms geen medische behandeling hebben gekregen terwijl dit zeer welkom voor het dier was? Zo nee, waarom niet en wat is nodig om hier inzicht in te krijgen?
Het onthouden van de nodige zorg aan dieren is -in welke omstandigheden dan ook- onacceptabel. In de evaluatie van de MDU wordt bezien of dergelijke gevallen ook in de pilotperiode zijn voorgekomen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de interne verslagen, die gemaakt zijn tijdens deze pilot door de betrokken dierenartsen.
Hoe beoordeelt het mobiele slachthuis of het dier onnodig geleden heeft alvorens het te slachten?
Hierover kan de NVWA-toezichthouder zich een oordeel vormen op basis van zijn professionele kennis en ervaring.
Door wie en hoe wordt bepaald dat een noodslachting noodzakelijk is?
Een dierenarts-practicus kan beoordelen of een noodslachting noodzakelijk is. Er is alleen sprake van een noodslachting als er een ongeluk is geweest waarbij het dier letsel heeft opgelopen.
Wat is het vervolgtraject als de dierenarts stelt dat het dier de nodige pijnbestrijding en andere zorg is onthouden?
In een dergelijk geval kan de NVWA nader onderzoek instellen en maatregelen nemen op basis van het interventiebeleid.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat eventuele nodige zorg aan dieren wordt onthouden, zodat ze alsnog geslacht kunnen worden met behulp van een mobiel slachthuis?
Ja, dat is niet acceptabel.
Hoe vaak is er Geen Toegang tot Slacht (GTS) door een handhavend dierenarts van de NVWA opgelegd voor een koe die werd aangeboden?
Ten aanzien van ongeveer 10% van het aantal aangeboden dieren is dit de beslissing van de NVWA-dierenarts geweest.
Hoe vaak is er op last van de handhavend dierenarts van de NVWA een koe direct geëuthanaseerd?
Als de NVWA bij de AM-keuring een dier als ziek beoordeelt, wordt geen toestemming tot slacht gegeven. Aan de veehouder wordt aangegeven dat het dier nadere zorg nodig heeft. Dit kan bestaan uit zelf behandelen, behandelen door de dierenarts of euthanaseren (door de eigen dierenarts of door exploitant MDU). Die keuze ligt bij de veehouder.
Hoe vaak heeft de toezichthoudend dierenarts van de NVWA een rapport van bevindingen opgemaakt?
Er zijn geen rapporten van bevindingen opgemaakt ten tijde van de pilot met de MDU.
Welke stappen gaat u zetten om de volksgezondheid en het dierenwelzijn veilig te stellen als het gaat om de proef met het mobiele slachthuis?
Op dit moment loopt de evaluatie van de pilot nog. Op basis van de bevindingen hieruit kan ik beoordelen of sprake is van extra risico’s ten aanzien van dierenwelzijn of voedselveiligheid.
Deelt u de mening dat de proef met het mobiele slachthuis per direct stilgelegd dient te worden?
Nee, ik wacht daartoe de uitkomst van de evaluatie af.