Preventie van obesitas bij kinderen door het toevoegen van smaakjes aan melkproducten te ontraden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Noel et al.1, waarin wordt geconcludeerd dat het ontraden van het toevoegen van smaakjes aan melkproducten een positief effect kan hebben op het voorkomen van overgewicht bij kinderen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Zoals in het artikel van Noel et al. wordt gemeld, zijn er nog maar weinig onderzoeken gedaan naar een mogelijke relatie tussen de consumptie van melkproducten met toegevoegde smaakjes en overgewicht bij kinderen. Hieraan kunnen nog geen conclusies worden verbonden.
Deelt u de mening dat teveel consumeren van melkproducten een factor kan zijn in de zorgwekkende toename van kinderobesitas en dat het toevoegen van smaakjes aan melkproducten de consumptie van melkproducten door kinderen stimuleert? Zo nee, waarom niet en waarop baseert u uw oordeel? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Een teveel aan melkproducten kan, net als een teveel aan andere voedingsmiddelen, tot overgewicht leiden. Zoals ook uit het artikel van Noel et al. blijkt, kan een te hoge inname van kilocalorieën an sich in het gehele eetpatroon een bepalende factor voor overgewicht zijn. Mijn beleid richt zich daarom niet op specifieke voedingsmiddelen, maar op het gehele eetpatroon.
Melkproducten zijn een belangrijk onderdeel van een gezond Nederlands eetpatroon en zijn opgenomen in de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. De Schijf van Vijf is gebaseerd op de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad. Het Voedingscentrum beveelt aan om magere melkproducten te consumeren.
Er is een groot assortiment voedingsmiddelen op de markt, waaronder melkproducten met toegevoegde smaakjes. Welke voedingsmiddelen kinderen eten en drinken is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de ouders en opvoeders. Het is belangrijk dat deze doelgroep een afgewogen keuze kan maken in de consumptie van voedingsmiddelen. Ouders en opvoeders kunnen informatie over de voedingswaarde en de samenstelling van voedsel onder andere krijgen bij de Centra voor Jeugd en Gezin, het consultatiebureau, via school en het Voedingscentrum. Bij het maken van een goede keuze is het Vinkje, dat op het etiket of de verpakking van veel producten staat, een handig hulpmiddel. Het Vinkje maakt in één oogopslag duidelijk wat de gezondere en meer verantwoorde keuze binnen een productgroep is.
Verder is het de verantwoordelijkheid van de industrie om het toevoegen van smaakjes aan producten op verantwoorde wijze te doen en terughoudend te zijn in de marketing van deze producten gericht op kinderen. Ik verwacht dat de industrie hier op een goede manier invulling aan geeft en ik spreek de partijen hier ook op aan.
Bent u bereid, in navolging van de conclusie van dit onderzoek, het toevoegen van smaakjes aan melkproducten te ontraden, ter preventie van kinderobesitas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Het bericht dat het Catharina Ziekenhuis een frauderende arts in dienst houdt |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op basis van welke informatie van welke instantie(s) heeft u uw antwoord op eerdere vragen over het bericht dat het Catharina Ziekenhuis een frauderende arts in dienst houdt van 5 maart 2013 samengesteld?1
De antwoorden gegeven op de vragen van 5 maart 2013 over het Catharina ziekenhuis zijn samengesteld op basis van de uitkomsten van het onderzoek uitgevoerd door een accountantsbureau en een verificatie bij de grootste verzekeraar in deze regio. Zoals ik eerder heb aangegeven is de zaak voor de betreffende zorgverzekeraar afgedaan en deelt deze zorgverzekeraar de conclusie van het accountantsonderzoek dat er geen sprake is van fraude.
Heeft u voor de beantwoording van deze vragen navraag gedaan bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dat u niet op de hoogte was van het besluit van de NZa om een onderzoek te starten naar de onjuiste declaraties?
Ik heb voor de beantwoording van deze vragen in eerste instantie geen navraag gedaan bij de Nederlandse Zorgautoriteit, omdat de betreffende zorgverzekeraar mij had laten weten de conclusie van het accountantsonderzoek te delen dat er geen sprake is van fraude. Om die reden was ik niet op de hoogte van het besluit van de NZa om een onderzoek te starten. De NZa heeft de bevoegdheid om zelfstandig te besluiten onderzoek te doen bij een zorgaanbieder en meldt mij niet alle onderzoeken die zij instellen. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 maart 2013 heb ik – in aanvulling op de eerder beantwoorde vragen – gemeld dat de NZa besloten heeft een onderzoek te starten. Zoals in deze brief aangekondigd zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Vindt u nog steeds dat er geen aanleiding is om deze fraudezaak bij het Catharina Ziekenhuis nader te onderzoeken?
In eerder onderzoek door een accountantsbureau is geconstateerd dat het hier niet gaat om een fraudezaak. Echter de Nederlandse Zorgautoriteit is zelfstandig bevoegd om een eigen onderzoek te doen naar deze zaak. Ik wacht de uitkomsten van dat onderzoek af.
Bent u nog steeds van mening dat een meldplicht fraude opsporende instanties zal overbelasten?
Ja. Dat instanties ingeval van een meldplicht overbelast zouden raken is voor mij overigens niet doorslaggevend. Als dit een effectieve methode was, zou ik de instanties daarop aanpassen. Ik vind veel belangrijker dat een meldplicht niet de meest effectieve methode is om fraude op te sporen en aan te pakken. Bestaande mogelijkheden, zoals controles door zorgverzekeraars en toezicht op de uitvoering daarvan, acht ik doeltreffender.
Antibioticaresistentie |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van radio 1 over antibioticaresistentie?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat er over 15 jaar geen werkende antibiotica meer is «als er niet snel iets gebeurt»? Overweegt u nadere maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Antibioticaresistentie is een dreiging voor de volksgezondheid. Het is zorgwekkend dat steeds vaker moet worden uitgeweken naar gebruik van antibiotica die worden gezien als «laatste redmiddel» omdat gangbare antibiotica niet meer werkzaam zijn. Er zijn momenteel nog voldoende middelen om patiënten te behandelen maar dat moet in de toekomst ook zo blijven. Zowel binnen de humane gezondheidszorg als binnen de veterinaire wereld zijn al veel maatregelen genomen om de antibioticaresistentieproblematiek het hoofd te bieden.
De antibioticaresistentieproblematiek is één van de speerpunten van dit kabinet en dit onderwerp is dan ook opgenomen in de brief die staatssecretaris Van Rijn en ik u hebben gestuurd over onze agenda tijdens de huidige kabinetsperiode (TK 32620-78). Over de uitwerking van dit specifieke onderwerp binnen de huidige kabinetsperiode zal ik u voor de zomer per brief informeren.
Hoe beoordeelt u de bewering dat er nauwelijks nieuwe antibiotica worden ontwikkeld, omdat het ontwikkelen van nieuwe antibiotica financieel onaantrekkelijk is?2 Ziet u een rol voor uzelf bij het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe antibiotica? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete acties heeft u ondernomen en/of in gang gezet om de ontwikkeling van nieuwe antibiotica te stimuleren? Welke nationale maatregelen overweegt u op dit moment en welk tijdpad hanteert u daarbij?
Het ontwikkelen van nieuwe antibiotica is primair een verantwoordelijkheid van de farmaceutische industrie. Het is helaas waar dat de ontwikkeling van antibiotica financieel minder aantrekkelijk is dan de ontwikkeling van medicijnen die veel worden gebruikt. De bedoeling is om de ontwikkelde antibiotica zo lang mogelijk op de plank te laten en daarna zo min mogelijk te gebruiken. Al die tijd worden de ontwikkelkosten niet terug verdiend. Ik zie zeker een rol voor de Nederlandse overheid bij de ontwikkeling van nieuwe middelen maar zoals ik al eerder heb aangegeven kan één land dit niet alleen. De ontwikkeling van nieuwe middelen is een internationale aangelegenheid. Nederland neemt actief deel aan het EU Joint Programming Initiative on Antimicrobial Resistance. Nederland coördineert de ontwikkeling van een Europese strategische onderzoeksagenda. Deze agenda wordt in nauwe samenwerking met de WHO ontwikkeld, om ook de aansluiting bij de mondiale agenda te zoeken. De agenda zal een belangrijke «push» moeten geven aan onderzoek naar allerlei aspecten van antimicrobiële resistentie, inclusief ontwikkeling van nieuwe middelen.
Voor mijn verdere inzet voor wat betreft de ontwikkeling van nieuwe middelen verwijs ik u naar de brief die ik noemde in het antwoord op vraag 2 die ik voor de zomer zal sturen.
Herinnert u zich uw oproep om de antibioticaresistentie mondiaal aan te pakken?3 Welke concrete acties heeft u sindsdien ondernomen en/of in gang gezet om onverantwoord antibioticagebruik nationaal en internationaal tegen te gaan?
Tijdens de opening van een internationale conferentie in Amsterdam over gepast medicijngebruik in oktober 2012 heb ik inderdaad aandacht gevraagd voor de wereldwijde problematiek van antibioticaresistentie. Nederland doet al heel veel op dit gebied, maar kan dit niet alleen. Daarom is wereldwijde actie nodig.
Nederland initieert, ondersteunt en neemt deel aan diverse Europese en mondiale activiteiten om de problemen rondom antibioticaresistentie te signaleren, te analyseren en te agenderen.
Nederland heeft Memoranda of understanding (MOU’s) afgesloten met onder andere China en India waarin antibioticaresistentie is opgenomen. Ook heeft het RIVM Centrum Infectieziektebestrijding namens Nederland onlangs een MOU ondertekend met WHO Euro en de Europese federatie van wetenschappelijke verenigingen voor medische microbiologie (ESCMID). Met deze MOU wordt aansluiting gezocht tussen niet EU lidstaten en EU lidstaten (waarvoor via het ECDC al een systeem bestaat) om de resistentieproblematiek in kaart te brengen en met andere landen te vergelijken. De ervaring heeft geleerd dat inzicht hierin een grote motivatie is voor landen om hun antibioticabeleid kritisch onder de loep te nemen.
Tot slot heb ik onlangs tijdens een gesprek met eurocommissaris Borg het onderwerp antibioticaresistentie aan de orde gesteld en aangegeven dat Nederland dit onderwerp hoge prioriteit geeft.
Ook mijn internationale inzet zal ik verder uitwerken in de brief die ik u voor de zomer zal sturen.
Deelt u de mening dat het antibioticagebruik in de Nederlandse veeteelt, ondanks het feit dat het antibioticagebruik de laatste jaren gehalveerd is, nog steeds veel te hoog is? Deelt u voorts de mening dat de doelstelling van halvering in 2013 niet ambitieus genoeg was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke ambities hanteert u nu? Op welke termijn krijgt de Kamer meer duidelijkheid over de wijze waarop u in overleg met uw collega’s de nieuwe doelstellingen wilt implementeren?
Ook na de halvering is het antibioticumgebruik in de veehouderij nog steeds te hoog. Daarom heeft het kabinet voor 2015 een reductiedoelstelling van 70% ten opzichte van 2009 vastgesteld voor de veehouderij als geheel (TK 29683-125). Zie voorts de brief die ter zake 5 april 2013 naar uw Kamer is gestuurd.
Deelt u bovendien de mening dat het gebruik van antibiotica bij dieren in het belang van de volksgezondheid verder teruggedrongen moet worden? Op welke wijze gaat u invulling geven aan de afspraak in het regeerakkoord dat het gebruik van antibiotica voor dieren, als het nodig is, aangescherpt wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix geen beschikbaarheidstoeslag ontvangt |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de aanvraag van het Streekziekenhuis Koningin Beatrix In Winterswijk voor een beschikbaarheidsbijdrage is afgewezen door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?1
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft de aanvraag voor een toeslag SEH 2011 door het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in eerste instantie afgewezen omdat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix volgens de NZa niet voldoet aan de eisen om in aanmerking te komen voor die toeslag. Ik heb begrepen dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix bij de NZa bezwaar heeft aangetekend tegen deze beslissing. De NZa zal een beslissing op bezwaar nemen. Daarna zal het ziekenhuis beoordelen of zij in beroep gaat tegen die beslissing bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Deelt u de mening dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix een belangrijke regiofunctie vervult in de Achterhoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2011 heb ik van het RIVM een analyse ontvangen van de ziekenhuizen die gevoelig zijn voor de 45 minuten bereikbaarheidsnorm. Op basis van deze analyse is het Streekziekenhuis Koningin Beatrix een «gevoelig» ziekenhuis voor 29.600 mensen als het gaat om de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten voor acute zorg (waaronder acute verloskunde) en daarmee van belang voor de regio. Ik vind het zeker van belang dat ook kleine ziekenhuizen een rol kunnen blijven vervullen in de regio.
Deelt u voorts de mening dat het verdwijnen van het Streekziekenhuis Koningin Beatrix zeer problematisch zou zijn? Kunt uw antwoord toelichten?
Voor mij is het cruciaal dat de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten voor acute zorg gehandhaafd blijft en dat de kwaliteit goed is. Of dit middels een bepaald ziekenhuis of met aanvullende maatregelen zoals extra ambulances georganiseerd wordt is aan het lokale veld. Ik zie daarbij een belangrijke rol voor het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Daarnaast moeten betrokken zorgverzekeraars op grond van de op hen rustende zorgplicht ook rekening houden met de eisen voor bereikbaarheid en van kwaliteit.
Is het waar dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix door het niet ontvangen van een beschikbaarheidsbijdrage op den duur in de financiële problemen komt? Wat betekent dat op de langere termijn voor het voortbestaan van het ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2010 en 2011 was het exploitatieresultaat van het Streekziekenhuis Koningin Beatrix positief. Tot op heden ontving het ziekenhuis nog geen SEH toeslag. Ik beschik niet over cijfers op basis waarvan ik de conclusie zou kunnen trekken dat het ziekenhuis op den duur in financiële problemen komt zonder een beschikbaarheidbijdrage SEH.
Is het voorts waar dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix voor ongeveer 30.000 mensen van groot belang is voor de 45 minuten bereikbaarheidsnorm voor de 24-uurs acute zorg en geboortezorg? Deelt u de mening dat deze functies absoluut behouden moeten blijven? Deelt u tevens de mening dat een financieel gezonde toekomst om die reden gegarandeerd moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Wat is de reden dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix niet in aanmerking komt voor een beschikbaarheidsbijdrage? Hoe gaat u er zorg voor dragen dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix alsnog een in aanmerking komt voor een beschikbaarheidsbijdrage?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix een financieel gezonde toekomst tegemoet gaat, zodat gegarandeerd is dat dit ziekenhuis behouden blijft voor de regio?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
De Diane-35 pil |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op basis van welke informatie van welke instantie(s) heeft u uw antwoord samengesteld?1
De antwoorden zijn gebaseerd op informatie van het Nederlands Bijwerkingen-centrum Lareb en het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Lareb rapporteert haar bevindingen rechtstreeks aan het CBG. Het CBG verstrekt inlichtingen aan de minister van VWS.
Bij de voorbereiding van de beantwoording van de Kamervragen heeft afstemming plaatsgevonden tussen mijn ministerie en het CBG. Evenwel niet meer op de dag dat de Kamervragen door mij werden beantwoord. Op die dag waren Lareb en het CBG wel op de hoogte van de 97 nieuwe meldingen waaronder de negen meldingen over sterfgevallen. De doorlooptijd van de beantwoording van Kamervragen werd daarmee ingehaald door de actualiteit. Tijdens het overleg in het vragenuur van 5 maart jl. waren overigens ook de gegevens over 97 meldingen weer achterhaald. Dit komt doordat dagelijks nieuwe meldingen worden gedaan.
Het CBG heeft in februari beroepsbeoefenaren en patiënten opgeroepen melding te maken van vermoedelijke bijwerkingen. Dit heeft tot eind februari geleid tot 97 nieuwe meldingen bij Lareb, waarvan negen meldingen van sterfgevallen. Op 28 februari jl. heeft Lareb deze gegevens ter kennis gebracht bij het CBG.
Naar aanleiding van de publiciteit zijn inmiddels weer nieuwe meldingen bij Lareb binnengekomen, die overigens niet uitsluitend betrekking hebben op het geneesmiddel Diane-35, maar ook op andere daaraan verwante geneesmiddelen. Hiervoor verwijs ik naar het overzicht in mijn separate brief van heden in het kader van het voortgezet schriftelijk overleg over Diane-35.
Heeft u voor de beantwoording van de vragen navraag gedaan bij het bijwerkingencentrum Lareb? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dat u niet op de hoogte was van de 97 nieuwe meldingen, waaronder 9 nieuwe sterfgevallen door het gebruik van de Diane 35 pil?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u voor de beantwoording van de vragen geïnformeerd bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG)? Was het CBG op de hoogte van 97 nieuwe meldingen, waaronder 9 nieuwe sterfgevallen, door het gebruik van de Diane 35 pil? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer welke informatie over deze nieuwe meldingen over bijwerkingen van de Diane 35 pil bekend was bij het Lareb, bij het CBG en bij u?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat dagblad Trouw2 kennelijk over meer informatie beschikte dan u aan de Kamer heeft meegedeeld op 1 maart 2013? Vindt u dat u de Kamer zorgvuldig heeft geïnformeerd?
Zoals gezegd beschikte ik op 1 maart niet over de kennis waarover het dagblad Trouw op 2 maart heeft bericht. Door de oproep tot het doen van meldingen en de publiciteit daarover verandert het aantal meldingen dagelijks.
Dopingdealers |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van KRO Brandpunt Reporter over dopingdealers gezien?1
Ja.
Wie zijn het meest kwetsbaar voor dopinggebruik: topsporters of amateursporters? Waar is het probleem van gebruik van dopinggeduide middelen groter: in de amateursport of in de topsport?
Er kan geen uitspraak worden gedaan over de vraag wie kwetsbaarder is voor dopinggebruik. Topsport wordt zowel door amateurs als door beroepssporters bedreven. Een topsporter is gedurende bepaalde perioden van zijn topsportcarrière kwetsbaarder voor het gebruik van doping dan in andere perioden. Kwetsbare perioden zijn bijvoorbeeld: aansluiting vinden bij de top, terugkomen aan de top na een blessure en het zo lang mogelijk voortzetten van de actieve topsportcarrière.
Er kan wel een onderscheid gemaakt worden tussen de georganiseerde sport (sportbonden) en de ongeorganiseerde sport (sportscholen en fitnesscentra). Het aantal gebruikers in sportscholen en fitnesscentra is vele malen groter dan binnen de georganiseerde sport. Uit het prevalentie onderzoek van TNO uit 2009 blijkt dat naar schatting in fitnesscentra 160.000 personen doping gebruiken. Het gezondheidsrisico is dus het grootste in de ongeorganiseerde sport. Overigens wordt in de ongeorganiseerde sport doping met name gebruikt om een gespierd en slank uiterlijk te verkrijgen.
Wat vindt u van de uitspraak van de medisch-specialist in de uitzending dat het dopinggebruik een hoog cowboygehalte heeft en grote negatieve gezondheidseffecten heeft, zoals depressies, impotentie en hart-, lever- en nierproblemen?
Het gebruik van (zwaardere) dopingmiddelen kan inderdaad gezondheidsschade tot gevolg hebben zoals een hoge bloeddruk, een negatief effect op hart en vaten, een verminderd functioneren van de lever en invloeden op de stemming zoals depressies en agressief gedrag. Een onderzoek van de Gezondheidsraad uit 2010 over de rol van doping in de ongeorganiseerde sport wees uit dat de schadelijke werking van doping als zodanig niet ter discussie staat, maar dat niet duidelijk is wat de omvang van die schade is.
Wat vindt u van het ontstaan van «anabolenpoli’s»?
Er is één anabolenpoli, te weten in het Kennemer Gasthuis te Haarlem. Wij onderschrijven het belang van het bestaan van een dergelijke poli. Mensen die dopinggeduide middelen gebruiken, ondervinden hier vaak hinder van. De poli biedt een veilige omgeving voor gebruikers en levert informatie over de gezondheidsschade die door dopinggebruik veroorzaakt kan worden.
Wat vindt u van de opvatting van de Belgische advocaat-generaal dat handel in doping in Nederland geen prioriteit heeft? Deelt u de mening dat die prioriteit er wel zou moeten zijn? Hoe is de samenwerking met de Belgische en Duitse autoriteiten op het gebied van de handel in doping?
Wij verwijzen naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Van Dekken en Recourt van uw Kamer (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2519, ingezonden 4 maart 2013).
Herkent u het beeld dat er ondergrondse laboratoria in Nederland zijn die doping maken met alle risico’s voor de gezondheid van dien? Wat vindt u ervan dat de Belgische autoriteiten klaarblijkelijk wel weten waar in Nederland de ondergrondse laboratoria zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de Belgische werkwijze met een multidisciplinaire hormonencel om expertise te bundelen en een gezamenlijke aanpak voor te staan? Welke mogelijkheden ziet u om zo’n soortgelijke samenwerking tussen politie, Openbaar Ministerie, douane en dopingautoriteit in Nederland tot stand te brengen?
Dopinghandel is een fenomeen met meerdere facetten, waardoor met een multidisciplinaire aanpak de beste resultaten kunnen worden behaald bij het bestrijden ervan. Zoals aangegeven in de antwoorden van mijn ambtgenoot van VWS van eind 2012 op schriftelijke vragen van het lid Bruins Slot van uw Kamer, wordt in Nederland al multidisciplinair samengewerkt tussen het Bureau Opsporing van de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ), het Openbaar Ministerie (OM), de Douane, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst en de politie om dopinghandel aan te pakken.2 Wij verwijzen verder naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Van Dekken en Recourt van uw Kamer (kenmerk 2013Z04144, ingezonden 4 maart 2013).
Welk onderscheid wordt er gemaakt tussen de aanpak van de handel in illegale medicijnen en de handel in doping? Klopt de waarneming dat handel in doping nu vooral bijvangst in andere strafzaken is?
Strafrechtelijk optreden is mogelijk tegen de productie van en handel in doping. Voor de productie en het in het handelsverkeer brengen van geneesmiddelen, waaronder dopinggeduide middelen, is een vergunning nodig. Als geneesmiddelen worden vervaardigd of verhandeld zonder vergunning, te koop worden aangeboden of ter hand worden gesteld door een ander dan een daartoe gerechtigde (zoals een apotheker of een arts), is dit strafbaar gesteld in de Geneesmiddelenwet en de Wet op de economische delicten. De handhaving van de Geneesmiddelenwet kent een duaal stelsel. Er kan een bestuursrechtelijke sanctie door de IGZ worden opgelegd of er kan strafrechtelijk worden opgetreden. De strafrechtelijke aanpak van handel in illegale medicijnen verschilt daarmee niet van de aanpak van handel in doping.
Verder zijn handelingen ten aanzien van de grondstoffen voor doping strafbaar gesteld voor zover die stoffen voorkomen op lijst I of lijst II van de Opiumwet, of vallen onder de Wet voorkoming misbruik chemicaliën.
Het komt voor dat handel in doping bijvangst is in een strafzaak. Of dit veelal het geval is, is het OM niet bekend.
Welke resultaten zijn voortgekomen uit de drie onderzoeken betreffende dopinggeduide middelen?2
In de hiervoor aangehaalde eerdere antwoorden van mijn ambtgenoot van VWS van eind 2012 is aangegeven dat de IGZ drie onderzoeken betreffende dopinggeduide middelen heeft uitgevoerd. Hierbij gaat het om onderzoeken die vóór – en niet zoals in deze eerdere antwoorden vermeld ín – 2012 zijn gestart en inmiddels zijn afgerond. De drie onderzoeken, uit respectievelijk 2008, 2009 en 2011, hebben allen geleid tot een proces-verbaal dat door de IGZ is overgedragen aan het OM. In deze drie zaken zijn de dopinggeduide middelen in beslag genomen en is een beslissing afgegeven de middelen te vernietigen. In één zaak is de verdachte gedagvaard en veroordeeld. De andere twee zaken zijn door het OM om diverse redenen geseponeerd.
Deelt u nog steeds de conclusie uit de notitie «Iedereen kan doodvallen» (website KRO Brandpunt Reporter) dat de argumenten dat mensen het zichzelf aandoen alleen al vanwege de ondoorzichtigheid van het aanbod aan dopinggeduide middelen en het daarmee gepaard gaande voor de gemiddelde consument deels onvoorzienbare risico dat aan gebruik verbonden is, onvoldoende is om te stellen dat de overheid niet zo’n hoge prioriteit aan de handel in dopinggeduide middelen hoeft te geven?
Het argument dat mensen het zichzelf aandoen is inderdaad geen reden voor de overheid om niet op te treden tegen (de handel in) doping. Verschillende overheidsdiensten werken dan ook aan het bestrijden van de handel in doping. Daarnaast wordt de Dopingautoriteit door de overheid jaarlijks gesubsidieerd voor het uitvoeren van dopingcontroles in de georganiseerde sport en voor preventieve taken in de (on)georganiseerde sport.
Wat is er gedaan met de aanbeveling uit de notitie «Iedereen kan doodvallen» dat het dringend noodzakelijk is om de samenwerking tussen de Nederlandse opsporingsdiensten te verbeteren om opsporing meer kans van slagen te geven?
In antwoord op schriftelijke vragen van het toenmalige lid Van der Ham van uw Kamer is aangegeven dat de betreffende notitie een ondersteunende rol heeft gespeeld bij de beleidsvoorbereiding van afspraken tussen de verschillende handhavende en opsporende partijen.4
Deelt u de mening dat het vrij onwaarschijnlijk is dat de dopingparagraaf van de sportscholen afgelopen jaren niet een enkele maal overtreden is? Wat zegt dit over het zelfregulerend vermogen van deze sector en hoe kan dit versterkt worden?
Gezien het aantal dopinggebruikers in fitnesscentra (zie mijn antwoord op vraag5 is het inderdaad onwaarschijnlijk dat de dopingparagraaf geen enkele maal zou zijn overtreden. Om de dopingparagraaf effect te laten hebben, zullen de fitnesscentra beter toezicht moeten houden op het nakomen van de overeenkomst die wordt afgesloten met de consument. Het is primair aan de sport om dopinggebruik tegen te gaan.
Hoe kunnen huisartsen getraind worden om de gevolgen van gebruik van dopinggeduide middelen bij patiënten beter te herkennen (Nieuwsuur 27 februari 2013)?
Mijn ambtgenoot van VWS heeft niet de indruk dat er een kennisachterstand is bij huisartsen bij de herkenning van de gevolgen van dopinggebruik. Het beeld bestaat dat patiënten niet alle relevante informatie aan hun huisarts meedelen. De Dopingautoriteit onderhoudt contact over dit onderwerp met het Nederlands Huisartsen Genootschap (NGH).
Waarom is dopinggebruik in Nederland niet strafbaar?
De overheid hanteert het standpunt dat het verbod op het gebruik van dopinggeduide middelen in de sport een spelregel betreft. De handhaving van deze spelregel, waaronder de bestraffing van overtredingen, is een taak van de verantwoordelijke instanties binnen de sportsector. De overheid acht dopingpraktijken binnen de georganiseerde sport wel ongewenst en bedreigend voor de maatschappelijke waarde van de sport. Daarom sluit de overheid aan bij het mondiale anti-dopingbeleid en voert het kabinet een actief beleid gericht op preventie, met name door het financieren van de Dopingautoriteit. Voor het overige gaat de overheid uit van de verantwoordelijkheid van elk individu voor de eigen gezondheid. Daarbij is het wenselijk dat er geen drempel wordt opgeworpen voor de toegang van dopinggebruikers tot zorg en hulpverlening, wat een strafbaarstelling wel tot gevolg kan hebben.
Opsporing van dopinghandel |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat er een ontluisterend beeld wordt geschetst van de Nederlandse inzet bij de opsporing van dopinghandel en doping?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
Wij verwijzen naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Van Dekken en Recourt van uw Kamer (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2519, ingezonden 4 maart 2013) en van het lid Bruins Slot van uw Kamer (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2520, ingezonden 6 maart 2013. Overigens heeft de Dopingautoriteit geen opsporingstaak zoals in vraag 13 wordt gesteld.
Bent u bekend met het forse gebruik van doping in de amateursport en in sportscholen en met het feit dat Nederland 160.000 dopinggebruikers kent? Wat gaat u doen om dit terug te dringen?
Ja. De Dopingautoriteit heeft met financiering van het Ministerie van VWS door TNO in 2009 een prevalentieonderzoek laten uitvoeren naar het gebruik van prestatiebevorderende middelen bij fitnessbeoefenaars. Mijn ambtgenoot van VWS is bekend met de conclusie dat naar schatting 160.000 van de 2 miljoen bezoekers van fitnesscentra dopinggeduide middelen gebruiken. Overigens wordt in de ongeorganiseerde sport doping met name gebruikt om een gespierd en slank uiterlijk te verkrijgen. Naar aanleiding van deze resultaten heeft haar voorganger in 2009 reeds een aantal acties in gang gezet om dit aantal niet verder te doen laten stijgen. Hierover is uw Kamer in 2009 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008- 2009, 30 234, nr. 24).
Deelt u de mening dat het protocol voor sportschoolhouders (om over te gaan op schorsing als het gebruik van doping wordt geconstateerd), niet werkt, doordat het nauwelijks wordt toegepast? Wat gaat u doen om het dopinggebruik in sportscholen beter te controleren en gebruikers te weren?
Bent u bekend met het feit dat er in Nederland veel doping geproduceerd wordt in ondergrondse laboratoria? Heeft u zicht de hoeveelheid laboratoria en de ondergrondse handel in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit zicht te verbeteren?
Bent u bekend met het feit dat veel doping te koop wordt aangeboden op internet? Hoe vaak gaat het hierbij om illegale medicijnen?
Wordt hier opsporing op verricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe succesvol verloopt dit? Hoe denkt u dit verder te kunnen verbeteren?
Heeft Nederland een verzoek van de Belgische justitie gehad om bij staan in de opsporing en aanpak van dopinghandel? Zo ja, klopt het dat daar geen vervolg aan is gegeven? Waarom niet?
Wat kunnen we leren van de aanpak van de productie, de handel en het gebruik van doping in België?
Klopt het dat er niet of nauwelijks wordt samengewerkt met België op het terrein van de aanpak van dopingproductie en -handel? Bent u bereid een dergelijke samenwerking te bewerkstelligen of drastisch te verbeteren, zodat er voortvarender kan worden opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Herkent u zich in de beeldvorming dat Nederland nauwelijks iets doet aan de aanpak van doping? Wat gaat u doen om de opsporingsinzet met betrekking tot dopinghandel en -doorvoer te vergroten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Kent u de nota «Iedereen kan doodvallen» uit 2005? Waarom is dit rapport een intern rapport gebleven en is er niets gedaan met de aanbevelingen uit dit rapport? Bent u alsnog bereid de aanbevelingen uit het rapport ter harte te nemen?
In antwoord op schriftelijke vragen van het toenmalige lid Van der Ham van uw Kamer is aangegeven dat de betreffende notitie wel degelijk een ondersteunende rol heeft gespeeld bij de beleidsvoorbereiding van afspraken tussen de verschillende handhavende en opsporende partijen. Ook is toen gemeld dat de notitie geen eindproduct was en het gelet daarop, en op het interne karakter van de notitie, niet in de rede ligt die openbaar te maken.3
Klopt het dat er nauwelijks wordt samengewerkt tussen politie, Openbaar Ministerie, douane en dopingautoriteit in de bestrijding van doping? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze samenwerking alsnog tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u een mogelijkheid om de informatie omtrent de invoer, doorvoer en productie van doping die bekend is bij douane, politie en Openbaar Ministerie toegankelijk te maken voor de Nederlandse Doping Autoriteit, opdat zij haar opsporingstaak beter kan uitvoeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Het falende Nederlandse anti-dopingbeleid |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlands anti-dopingbeleid faalt»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de uitspraak van de Belgische autoriteiten «Nederland is een zwakke schakel in de internationale bestrijding van de dopinghande»?
Het in de uitzending geschetste beeld wordt door de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) en het openbaar ministerie (OM) niet herkend. Dit neemt niet weg dat het nuttig is de eigen aanpak te blijven bezien op eventuele mogelijkheden tot verbetering. Wij verwijzen in dat verband naar onze antwoorden hierna.
Is u bekend dat er de afgelopen twee jaar een verdubbeling van het aantal laboratoria van vier naar acht heeft plaatsgevonden? Zo ja, welke actie(s) heeft u ondernomen? Zo nee, waarom niet? Heeft u – indien van toepassing – deze informatie gedeeld met de Nederlandse Dopingautoriteit? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft meegedeeld dat tijdens een bezoek van de Belgische autoriteiten aan het Functioneel Parket onder andere is aangegeven dat vanuit België een tendens werd gezien van een toename van laboratoria. Concrete aantallen zijn daarbij niet genoemd. De IGZ en het OM kunnen (een toename van) het bestaan van laboratoria niet op basis van eigen informatie bevestigen.
Daarnaast is tijdens het bezoek gesproken over een concreet onderzoek inzake doping. In deze zaak is de uit België ontvangen informatie door de opsporingsdiensten in Nederland in behandeling genomen.
Bent u geïnformeerd door de advocaat-generaal van het Gentse hof over de verdubbeling van het aantal laboratoria van vier naar acht in de afgelopen twee jaar? Zo ja, welke actie(s) heeft u hierop ondernomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het gegeven dat de doping wordt verhandeld via een twintigtal websites, die vermoedelijk door Nederlanders worden beheerd? Zo ja, wat heeft u gedaan en wat gaat u doen om deze illegale handel een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Ja, via websites worden dopinggeduide middelen aangeboden. Wij verwijzen voor de aanpak van dopinghandel naar antwoord 8 en naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Bruins Slot van uw Kamer (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2520, ingezonden 6 maart 2013). Verder werkt de IGZ op dit moment aan een aanvullende aanpak die tot doel heeft om onbevoegde aanbieders van geneesmiddelen op internet te beboeten. Het gaat daarbij om reclame voor en het onbevoegd aanbieden van geregistreerde geneesmiddelen, en om reclame voor en het aanbieden van ongeregistreerde of vervalste geneesmiddelen en dopinggeduide middelen.
Welke samenwerkingsverbanden zijn er op het gebied van dopinghandel met België? Welke overige internationale samenwerkingsverbanden zijn er op het gebied van dopinghandel en met welke landen?
Nederland werkt in Europees verband samen met de lidstaten, waaronder België, op het terrein van in de internationale bestrijding van de dopinghandel. Zo neemt de IGZ deel aan de Working Group of Enforcement Officers (WGEO) van de Europese Unie, waarin alle Europese lidstaten zijn vertegenwoordigd. In de WGEO neemt de internationale samenwerking op het gebied van illegale handel in geneesmiddelen een prominente plaats in. Binnen het kader van de prioritering van de werkzaamheden van de IGZ zal de IGZ contact opnemen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om gezamenlijk en in afstemming met elkaar op te treden. Verder werkt het OM zoals bij alle grensoverschrijdende criminaliteit samen met de EU-lidstaten, waaronder België, en voert het in voorkomende gevallen rechtshulpverzoeken uit. Er is geen aanleiding om deze samenwerking te veranderen.
Welke mogelijkheden tot verbetering van de samenwerking met België op het gebied van dopinghandel zijn er nog? Op welke wijze gaat u de (mogelijke) verbetering realiseren?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze gaat u de opsporing van dopinghandel een grotere prioriteit geven bij de betreffende opsporingsinstanties?
In het antwoord van mijn ambtgenoot van VWS van eind 2012 op schriftelijke vragen van het lid Bruins Slot van uw Kamer is de werkwijze van onder andere het Bureau Opsporing van de IGZ en het OM beschreven bij het bestrijden van dopingfeiten.2 Zij treden waar mogelijk op tegen dopingzaken die zich aandienen. De handel in doping valt onder de reguliere strafrechtelijke aanpak van illegale medicijnen en is door het OM niet als speerpunt benoemd.
Medio februari 2013 is er ambtelijk overleg gestart tussen de Ministeries van VWS (IGZ), VenJ en Financiën (Douane). Voor de volgende fase zal ook de Dopingautoriteit aansluiten en zijn tevens de politie en het OM uitgenodigd. In dit overleg wordt aan de hand van de rollen en taken van alle partijen bekeken hoe er beter kan worden samengewerkt en of er beter en meer informatie kan worden uitgewisseld. Over de uitkomsten van en mogelijke vervolgstappen na dit overleg zal de Minister van VWS uw Kamer voor het zomerreces informeren.
Tevens organiseert de IGZ een intern symposium over de illegale productie van en illegale handel in (grondstoffen voor) dopinggeduide middelen. Doel van die bijeenkomst, die naar verwachting in het najaar van 2013 zal plaatsvinden, is om de omvang van de illegale productie en handel in kaart te brengen, de aandacht voor dit onderwerp onder handhavende diensten te verhogen en te onderzoeken of binnen Nederland extra handhavingcapaciteit moet en kan worden georganiseerd voor het bestrijden van dopingcriminaliteit.
Het hangt af van de resultaten van deze activiteiten of het nodig en mogelijk zal zijn uitgebreider in te zetten op het bestrijden van dopingfeiten.
Welke zaken zijn er aangekaart tijdens het bezoek van de Belgische Multidisciplinaire Hormonencel aan het Functioneel Parket van vorig jaar? Welke gevolgen heeft dat bezoek gehad voor de aanpak van dopinghandel?
Zie antwoord vraag 3.
Overweegt u op basis van de ontwikkelingen op het gebied van doping de zelfregulering te gaan herzien, dan wel aan te passen, teneinde te komen tot een effectievere dopingbestrijding?
Nee, vooralsnog niet.
Er gelden verplichte regels en reglementen voor alle sporten in alle landen, die zijn vastgelegd in de World Anti-Doping Code van World Anti Doping Agency (WADA). Het toepassen van de dopingregels is een verantwoordelijkheid van de sport en vindt plaats door NOC*NSF, de bonden en de Dopingautoriteit. Uitgangspunt is immers dat de sport zelf verantwoordelijk is voor het tegengaan van het gebruik van doping. Mijn ambtgenoot van VWS blijft de sport steunen om het dopingprobleem aan te pakken. Zij doet dit met name door financiering van de Dopingautoriteit en het betalen van contributie aan de World Anti Doping Agency (WADA). Verder ondersteunt zijde «onderzoeks- en adviescommissie antidoping aanpak», die de KNWU en het NOC*NSF hebben ingesteld. Deze commissie zal concrete aanbevelingen doen ter verbetering van de huidige anti-dopingaanpak, binnen de context van het beleid van NOC*NSF en de rijksoverheid en de mondiale ontwikkelingen van de wielersport. Mijn ambtgenoot van VWS wacht deze aanbevelingen af en zal deze in de bredere context van het anti-dopingbeleid bekijken.
Transparantie de zorgverzekeraars met zorgaanbieders |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de publicatie van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over transparantie van zorgverzekaars over de vraag met welke zorgaanbieders ze wel en niet contracten hebben?1
Ja
Herinnert u zich eerdere vragen over de achtergestelde positie van de patiënt, wanneer zorgverzekeraar en zorgaanbieder opeens geen contract meer sluiten tijdens een lopend verzekeringsjaar, terwijl een patiënt niet meer over mag stappen?
Ja
Deelt u de mening dat het in de casus Slotervaartziekenhuis waarin mensen nu wel overstappen thans chic geregeld is, maar er geen structurele oplossing is?
Ja
Bent u het eens met de uitspraak van de voorzitter van de NZa dat «het zou wettelijk geregeld moeten zijn dat je mag overstappen als verzekerde bij grote veranderingen in de zorgpolis gedurende het contractjaar»? Zo ja, hoe gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet?
In het BW is al vastgelegd dat een verzekerde bij een (tussentijdse) poliswijziging in het nadeel van verzekerde het recht heeft de verzekeringsovereenkomst op te zeggen. Bij een verschil van mening tussen verzekeraar en verzekeringsnemer over de vraag of er sprake is van een wijziging ten nadele beslist in uiterste instantie de rechter.
Deelt u voorts de mening dat het beter werkt als alle contracten die vóór 15 november tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder zijn gesloten en dergelijke situaties niet meer behoeven voor te komen?
Die mening deel ik. Daarom heb ik na de zomer vorig jaar een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van artikel 13 van de Zvw. Een van de voorgestelde wijzigingen is dat verzekeraars die niet op uiterlijk zes weken voor het verstrijken van het jaar duidelijk hebben aangegeven welke aanbieders voor het nieuwe jaar wel of niet zijn gecontracteerd, geconfronteerd kunnen worden met de verplichting alle kosten te vergoeden als een verzekerde, die op basis van natura verzekerd was, naar een niet gecontracteerde aanbieder gaat.
Klopt het dat de NZa niet goed kan controleren of zorgverzekeraars vóór 15 november de contracten hebben gesloten en dus niet in belang van patiënten kan handhaven?
Op dit moment regelt artikel 40 van de WMG dat zorgverzekeraars op een zodanige wijze informatie over hun producten en diensten verstrekken dat consumenten de verzekeraars gemakkelijk onderling kunnen vergelijken. Deze informatie betreft in ieder geval de premies en de kwaliteit van de gecontracteerde zorg. Daarnaast kan de NZa op grond van dit artikel regels stellen betreffende de informatievoorziening door verzekeraars met het oog op de doeltreffendheid, juistheid, inzichtelijkheid en vergelijkbaarheid van de informatie. De NZa houdt toezicht op de naleving van dit artikel.
Er is op grond van dit artikel niet uitdrukkelijk geregeld dat informatie over contractering (voor het nieuwe verzekeringsjaar) beschikbaar moet zijn op het moment dat de verzekerde aan het einde van het lopende jaar nog van verzekeraar kan switchen. Ik heb daarom, zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13 ingediend dat verzekeraars een sterke financiële prikkel geeft om zes weken voor de aanvang van het nieuwe polisjaar (uiterlijk 19 november) duidelijk te zijn over de vraag met welke aanbieders wel contracten zijn afgesloten en met welke aanbieders niet.
Wat vind u van de volgende uitspraak van de NZa: «Tijdige informatie verplichting over contractering zou beter in wet en regelgeving vastgelegd moeten worden, zodat de zorgautoriteit ook na kan gaan of verzekeraars zich aan de verplichting houden en maatregelen kunnen nemen als dat nodig is»?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven welke wet- en regelgeving gewijzigd moet worden, zodat de NZa kan controleren en handhaven op bovenstaand punt? Zo nee, waarom doet de NZa dan deze oproep tot hulp om zijn werk goed te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Kosten door onbegrepen ziekten kunnen omlaag’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kosten door onbegrepen ziekten kunnen omlaag»?1
Ja.
Deelt u de visie van de auteur van het artikel? Zo nee, waarom niet?
De auteur van het proefschrift waarnaar verwezen wordt, denkt volgens het persbericht2 dat de kosten door onbegrepen ziekten omlaag zouden kunnen. Of er sprake is van een kostenverlaging is niet onderzocht in het onderzoek waarover het proefschrift rapporteert. Ik deel de strekking van de weergave in het artikel 1) in dat opzicht dan ook niet.
Wat is uw standpunt inzake de onderzoeksresultaten, en herkent u de beschreven trend van jarenlang specialistenbezoek om tot een diagnose te komen?
Onderzocht werd wat de effecten van een op cognitieve gedragstherapie gebaseerde groepstraining zijn. Tijdens de verdediging van het proefschrift is aan de orde gekomen dat het onderzoek niet opgezet was om de impact van deze groepstraining op de onbegrepen ziekten in kaart te brengen. Uitspraken over de omvang van een eventuele kostenreductie zijn in het verlengde daarvan evenmin te doen.
Herkent u zich in de tweeledigheid van de onderzochte casus; enerzijds een schijnbaar vermijdbare kostenpost van 3 miljard euro en anderzijds de onbegrepen gezondheidsproblemen van grofweg één miljoen Nederlanders?
Voor de eerste uitspraak biedt het proefschrift geen grond, zie ook mijn antwoord op vraag 3. De prevalentie van onbegrepen gezondheidsproblemen is een feitelijk gegeven en het getal van 1 miljoen kan – afhankelijk van de gehanteerde definities – correct zijn.
Ziet u naar aanleiding van dit artikel reden om extra onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Via de academische component stel ik universitair medische centra in staat om onderzoek te doen naar onbegrepen klachten. In een aantal universitair medische centra heeft dit geleid tot specifiek zorgaanbod gericht op mensen met onbegrepen klachten.
Een ander UMC heeft zich gespecialiseerd in het chronisch vermoeidheidsyndroom. In zijn algemeenheid zie ik het niet als mijn rol om aan elk nieuw gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek een vervolg te geven. Ten overvloede teken ik daarbij aan dat in dit specifieke geval ook geen directe perspectieven geboden worden op het reduceren van onbegrepen klachten en de ermee gemoeide kosten.
Deelt u de visie dat vermijdbare kosten in de zorg in kaart gebracht moeten worden, gezien de huidige doelstellingen van het kabinet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties komen er om vermijdbare kosten in de gezondheidszorg in kaart te brengen?
Die visie deel ik van harte, maar die opvatting staat los van het artikel «Kosten door onbegrepen ziekten kunnen omlaag». Er komt daarom bijvoorbeeld een platform verspilling in de zorg. Via het bij het platform behorende meldpunt gaat geïnventariseerd worden waar de verspilling in de zorg zit, wat de oorzaken zijn en hoe die weggenomen kunnen worden.
De vangst van 900 kilo qat tijdens een grenscontrole op de A16 |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de vangst van 900 kilo qat tijdens een grenscontrole op de A16?1
Ja.
Zijn er aanwijzingen dat sinds de invoering van het qatverbod begin januari 2013 de handel in qat is toegenomen?
Nee.
Is er voldoende zicht op de herkomst van de in Nederland aangetroffen qat? Wat wordt ondernomen om de handel in qat aan te pakken en het qatverbod te handhaven?
Binnen de opsporingsdiensten is sinds 5 januari 2013 extra aandacht gegeven aan de strafbaarstelling van het bezit van qat, onder andere door bekendmakingen van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise. De inbeslagnames waarover nu in de media wordt bericht zijn eerste indicaties dat deze bewustwording succesvol is en dat het de opsporingsdiensten lukt om transporten van qat te onderscheppen. Deze transporten lijken nu vaker afkomstig te zijn uit Engeland.
Klopt het dat de qatgebruikers, met name in de Somalische gemeenschap in Nederland, niet of onvoldoende bekend zijn met het qatverbod en de gevolgen van overtreding ervan?
Een goede bekendheid van het qatverbod is zeker van belang. Om hieraan bij te dragen is de informatie over het qatverbod na publicatie in het Staatsblad op 4 januari 2013 ook verzonden naar een breed netwerk van gemeenten, algemene instellingen, professionals van Somalische afkomst en zelforganisaties van Somalische Nederlanders. Dit netwerk is voorafgaand aan de strafbaarstelling in de Opiumwet ook geconsulteerd over het qatverbod. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal met organisaties van de Somalische gemeenschap binnenkort een vervolggesprek houden over ontwikkelingen binnen de Somalische gemeenschap. Het qatverbod zal daarbij ook aan de orde komen. Daarnaast wordt dit najaar een leer- en netwerkbijeenkomst georganiseerd met gemeenten, algemene instellingen, professionals van Somalische afkomst en zelforganisaties van Somalische Nederlanders over het bevorderen van ouderbetrokkenheid in Somalische gezinnen in Nederland.
Deelt u de mening dat betere bekendheid met het verbod kan bijdragen aan afname van het qatgebruik en daarmee van de handel in qat?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, in overleg met de Somalische organisaties in ons land, te bezien hoe de voorlichting over het qatverbod ter hand kan worden genomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het middel Alemtuzumab |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het bedrijf Genzyme de toegang tot het geneesmiddel Alemtuzumab voor patiënten met agressieve multiple sclerose (MS) heeft teruggetrokken?1
Op dit moment worden er, voor zover ik kan nagaan, buiten studieverband geen patiënten met MS behandeld met alemtuzumab. Wel wordt alemtuzumab toegepast bij chronische lymfatische leukemie. Dat is momenteel de enige toepassing is waarvoor dit middel geregistreerd is. Alemtuzumab is door de fabrikant van de markt gehaald. De fabrikant geeft aan dat dit tot doel heeft om te voorkomen dat het middel buiten studieverband off label wordt toegepast voor de behandeling van MS. Patiënten met chronische lymfatische leukemie hebben nu alleen nog toegang tot dit middel via een, door de fabrikant opgezet, programma waarbij alemtuzumab kosteloos beschikbaar gesteld wordt. Deze constructie biedt voor de huidige patiënten een oplossing.
Bent u ervan op de hoogte dat Alemtuzumab al op de markt is voor bepaalde vormen van bloedkanker, maar recentelijk is aangetoond dat het product ook goed werkt bij multiple sclerose, in een vele malen lagere dosis dan bij bloedkanker? Is de geuite verwachting dat Alemtuzumab voor MS, hoewel veel lager in dosering dan voor bloedkanker, voor een veel hogere prijs op de markt zal worden gebracht, gerechtvaardigd?
Ik heb begrepen dat de fabrikant een registratie-aanvraag bij EMA heeft ingediend voor het gebruik van alemtuzumab bij MS. Ik sluit inderdaad niet uit dat de fabrikant bij een herintroductie voor MS een hogere prijs voor het middel zal rekenen. Daarbij zal de fabrikant zich mogelijk baseren op de prijs van andere producten die voor MS worden toegepast. Vooralsnog heeft de fabrikant geen prijs bekend gemaakt. Mocht daartoe aanleiding zijn, heb ik de mogelijkheid om over de prijs te onderhandelen met de leverancier voordat ik het middel voor de betreffende indicatie in het pakket opneem.
Deelt u de mening dat er geen grond is voor deze verwachte prijsstijging, behalve winstmaximalisatie, zeker gezien er minder productiekosten gemaakt worden en het patiëntenaantal juist stijgt?
Aangezien er nog geen prijs bekend is wil ik niet vooruitlopen op mijn zienswijze hierop en op de pakketbeoordeling die nog zal plaatsvinden. Ten algemene ligt het in de rede dat bij een toenemend aantal patiënten de prijs van het product lager kan liggen, ongeacht het aantal indicaties waarvoor het geneesmiddel is geregistreerd.
Hoewel het de fabrikant vrijstaat om de prijs van een geneesmiddel te bepalen, vind ik het niet getuigen van maatschappelijke betrokkenheid als een fabrikant een geneesmiddel van de markt haalt met als primair doel om het voor een hogere prijs te herintroduceren.
Kunt u aangeven of er patiënten met agressieve multiple sclerose in Nederland gedupeerd gaan worden door deze handelwijze van Genzyme en wat de reikwijdte van hun probleem dan zou zijn? Wat zijn uw mogelijkheden om in te grijpen in het belang van de Volksgezondheid?
Zoals ik aangegeven heb in mijn antwoord op vraag 1, worden er op dit moment, voor zover ik kan nagaan, buiten studieverband geen patiënten met MS behandeld met alemtuzumab. Patiënten die het middel nu binnen studieverband ontvangen voor de indicatie MS blijven de behandeling ontvangen, zo heeft Genzyme bevestigd. Er is dus geen reden om in te grijpen.
De overtijdbehandeling door een huisarts |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Overtijdbehandeling bij de huisarts vermindert aantal abortussen en bespaart leed»?1
Ja.
Is bekend hoeveel vrouwen in de eerste 16 dagen van hun zwangerschap een overtijdbehandeling (OTB) laten uitvoeren in een abortuskliniek of ziekenhuis?
Dit zijn ruim 16.000 behandelingen per jaar.
Is bekend hoeveel van deze vrouwen gebruik maken van de mogelijkheid een medicamenteuze OTB te ondergaan?
Hier zijn geen officiële cijfers over, maar de schatting is dat zo’n 30% van deze vrouwen gebruik maakt van de abortuspil.
Wat is de gemiddelde leeftijd van de groep vrouwen die gebruik maakt van OTB? Welke andere kenmerken zijn bekend van deze vrouwen?
Deze gegevens zijn niet bekend. In het kader van de anonimiteit van de vrouw worden dergelijke vragen niet gesteld tijdens de intake en ook niet geregistreerd.
Wat is uw inschatting van de afname van het aantal abortussen wanneer huisartsen een OTB zouden mogen uitvoeren?
In Nederland worden nu jaarlijks ongeveer 32.000 zwangerschappen afgebroken. Dit varieert van zeer vroege zwangerschappen (overtijdbehandeling) tot latere zwangerschappen (abortus). Het aantal afbrekingen zal door het verstrekken van de abortuspil door de huisarts naar verwachting niet dalen.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Miltenburg uit 20112 over op internet beschikbare abortuspillen, waarin u aangeeft dat de veiligheid van het gebruik van de abortuspil in de thuissituatie niet ter discussie staat, mits het gebruik plaatsvindt onder professionele begeleiding? Zou huisartsenbegeleiding daar onder kunnen vallen?
Nederland heeft een zorgvuldige abortuspraktijk, mede door eisen die hieraan gesteld worden in de Wet afbreking zwangerschap (Waz). Het is zeker denkbaar dat een huisartsenpraktijk kan voldoen aan deze eisen uit de Waz.
Zou de mogelijkheid tot het uitvoeren van een medicamenteuze OTB door huisartsen de afname van illegale abortuspillen op internet kunnen tegengaan?
In Nederland is de abortuspil gratis verkrijgbaar bij een abortuskliniek. Dat vrouwen dan toch illegale medicamenten via internet kopen, kan helaas niet worden voorkomen. Ook niet als de abortuspil via de huisarts zou worden verstrekt.
Zou de mogelijkheid tot het uitvoeren van een medicamenteuze OTB door huisartsen een mogelijke oplossing kunnen zijn voor het dreigende tekort aan abortusartsen?
Een tekort aan abortusartsen voor het eerste trimester waar de overtijdbehandeling onder valt, doet zich op dit moment niet voor.
De sluiting van Jellinek Retreat Curaçao |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u bericht «Jellinek Retreat Curaçao sluit haar deuren»?1
Ja
Herinnert u zich de eerdere vragen die sinds 2008 gesteld zijn over Jellinek Curaçao en de door Nederland verstrekte subsidie aan deze kliniek?2
Ja
Hoe kijkt u in het licht van de sluiting van Jellinek Curaçao aan tegen uw stelling van 24 september 2012 dat de kliniek een «positieve bijdrage» zou leveren aan het bereiken van de doelstellingen van het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen, namelijk om economische ontwikkeling te stimuleren, werkgelegenheid te creëren en te investeren in duurzame handelsrelaties? Waarom blijkt uit de beantwoording van de herhaaldelijke eerdere vragen nergens dat Jellinek Curaçao in zwaar weer verkeerde?
Jellinek Retreat heeft per 1 januari 2013 een opnamestop ingesteld. Het is niet zo dat het bedrijf op dit moment heeft besloten definitief te stoppen met haar activiteiten. Elke onderneming die onder het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen (PSNA) een subsidie heeft ontvangen voldeed gedurende het subsidietraject aan de voorwaarden van het programma en levert vanaf het moment van de opstart een bijdrage aan de economische ontwikkeling, werkgelegenheid en handelsrelaties op Curaçao. De mate van duurzaamheid hangt af van het al dan niet voortzetten van de betreffende bedrijfsactiviteiten gedurende een langere periode. Op het moment dat een subsidietraject is afgesloten beëindigt de relatie tussen de overheid en de ontvanger van de subsidie. Omdat het PSNA als programma in 2011 is afgesloten worden bedrijven die onder het PSNA subsidie hebben ontvangen sinds die tijd niet meer door de Nederlandse overheid gevolgd. Voor verdere achtergrond bij PSNA en onderbouwing van het antwoord van mijn voorganger van 24 september 2012 verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer van 11 juli 2012 met de eindrapportage van PSNA en van 5 juli 2010 met de evaluatie van PSNA naar aanleiding van de motie Leerdam van 2 december 2009 (kamerstukken II 2009–2010, 32 123 IV, nr. 13).
Is het waar dat de sluiting van Jellinek Curaçao samenhangt met de beslissing van Nederlandse verzekeringsmaatschappijen om de behandelingen daar niet meer te vergoeden? In hoeverre kan hieruit geconcludeerd worden dat de levensvatbaarheid van de kliniek gebaseerd is geweest op een onzekere factor? Deelt u de mening dat het onverstandig was om een project, waarvan het succes grotendeels gebaseerd was op een dergelijke onzekere factor, in aanmerking te laten komen voor Nederlandse subsidie?
Zoals reeds eerder aan uw Kamer is aangegeven geldt voor een restitutiepolis dat de kosten die hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend is op basis van de Zorgverzekeringswet niet mogen worden vergoed en dus voor eigen rekening van de patiënt komen. In het ondernemersvoorstel ten behoeve van de aanvraag van de PSNA subsidie zijn de mogelijkheden voor Nederlandse cliënten om via hun zorgverzekering in aanmerking te komen voor een gedeeltelijke vergoeding van de gemaakte kosten meegenomen. Ik leid daaruit af dat dit geen onzekere factor is geweest. Meer in het algemeen voldeed de subsidieaanvraag aan de gestelde voorwaarden van PSNA en is op grond daarvan toegekend.
Gaat u, nu vast is komen te staan dat Jellinek Curaçao duidelijk niet heeft bijgedragen aan het bereiken van de doelstellingen van het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen, actie ondernemen om de door Nederland verstrekte subsidie terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld moet worden dat Jellinek Retreat nog geen definitieve beslissing heeft genomen over het voortzetten van haar activiteiten. Mocht Jellinek Retreat uiteindelijk besluiten de deuren definitief te sluiten dan heeft het gedurende de actieve periode een bijdrage geleverd aan de doelstellingen van het PSNA. Het subsidietraject met Jellinek Retreat is in april 2011 definitief afgesloten. Zoals ik reeds aangaf is op dat moment de relatie tussen Jellinek Retreat en de Nederlandse overheid beëindigd. Het is na definitieve vaststelling niet mogelijk de subsidie terug te vorderen. Terugvordering na vaststelling strookt niet met de voorwaarden waaronder de subsidieverlening is verstrekt en is dus juridisch niet mogelijk. Er zijn vergelijkbare subsidieprogramma’s die dezelfde systematiek als PSNA hanteren. Programma’s als het PSI (Private Sector Investeringsprogramma) en het inmiddels beëindigde PSOM (Programma Samenwerking Opkomende Markten) richten zich op lokale economische ontwikkeling in Afrika, Azië en Latijns Amerika. In deze programma’s gebeurt het in ongeveer een derde van de gevallen dat het bedrijf na succesvolle afronding van de projectfase haar activiteiten definitief moet staken. Ook in die gevallen wordt de subsidie niet teruggevorderd. Dat is een ingecalculeerd risico dat de Staat loopt bij dergelijke subsidieprogramma’s. De ondernemingsvoorstellen herbergen per definitie een verhoogd risico. De subsidie is erop gericht om ondernemers te stimuleren om onder moeilijke marktomstandigheden te investeren.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn geweest om een kliniek op te zetten waar behandelingen ook betaalbaar zouden zijn geweest voor de lokale Curaçaose bevolking in plaats van alleen voor Nederlandse elite? Was een kliniek, die tegemoet was gekomen aan lokale vraag in plaats van aan een kleine groep Nederlanders, niet beter in staat geweest om overeind te blijven?
Er is bij mij gerede twijfel of dit achteraf gezien een verstandige subsidie was. Een andere aanwending van deze middelen, bijvoorbeeld ten behoeve van sociale projecten, had naar mijn inschatting waarschijnlijk een groter direct nut gehad voor de lokale Curaçaose bevolking. Het is voor mij niet mogelijk om te beoordelen of het opzetten van een kliniek voor verslavingszorg die tegemoet komt aan de lokale vraag beter in staat is om overeind te blijven dan een kliniek die zich richt op een vraag van buiten Curaçao. Dit hangt namelijk van tal van factoren af op zowel Curaçao als daarbuiten, zoals marktomstandigheden, concurrentieverhoudingen en zorgvergoedingsystemen.
Welke lessen trekt u uit de sluiting van Jellinek Curaçao? Op welke wijze heeft deze ervaring invloed op de vormgeving van het samenwerkingsbeleid en de projecten die nog lopen of nog opgezet moeten worden? Deelt u de mening dat die meer gericht moeten zijn op de behoeften van de lokale bevolking? Zo ja, op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen?
De belangrijkste les die ik trek uit de (vooralsnog tijdelijke) opnamestop van Jellinek Retreat is dat bij het samenwerkingsbeleid het aspect van duurzaamheid nog meer aandacht dient te krijgen. Dit komt ook naar voren uit de tussenevaluaties van de thans nog in uitvoering zijnde samenwerkingsprogramma’s die naar uw Kamer zijn gestuurd. De behoeften van de lokale bevolking staan bij de opzet van de samenwerkingsprogramma’s, in nauw overleg met de eilandsbesturen, altijd voorop. Op die behoefte wordt ingezet zowel door middel van sociale projecten als door in te zetten op verbetering van onder andere het bestuur, het onderwijs, de veiligheid, de economie en de overheidsfinanciën.
Welke negatieve gevolgen heeft de sluiting van Jellinek Curaçao op de lokale economie en werkgelegenheid? Op welke wijze gaat u voorkomen dat er kennis en expertise met betrekking tot verslavingszorg van Curaçao verdwijnt met de sluiting van Jellinek Curaçao? In hoeverre ziet u mogelijkheden om personeel dat werkzaam was bij Jellinek Curaçao onder te brengen bij lokale organisaties en instanties die zich richten op verslavingszorg?
Het is mogelijk dat Jellinek Retreat op Curaçao uiteindelijk definitief stopt met haar activiteiten. In dat geval gaan er hoogstwaarschijnlijk arbeidsplaatsen verloren. Het is mij niet bekend hoeveel personeel exact op dit moment in dienst is van Jellinek Retreat. Bij het afsluiten van het PSNA programma waren er 10 locale medewerkers in dienst. Vanaf het moment dat Jellinek Retreat actief is op Curaçao heeft er kennisoverdracht naar organisaties en instanties zoals verslavingspreventie organisaties en scholen op Curaçao plaatsgevonden. De Nederlandse overheid is te allen tijde bereid Curaçao desgevraagd bij te staan met kennis en advies op alle gebieden, waaronder verslavingszorg. Arbeidsbeleid en verslavingszorg is verder een verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao.
Het bericht dat Medtronic illegale betalingen aan artsen deed |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat Medtronic illegale betalingen aan artsen deed?1
Laat ik voorop stellen dat ik het soort «ongepaste stimulansen» dat in het artikel omschreven wordt ongewenst acht. Mijn beleid is erop gericht dit soort ongewenste beïnvloeding in de zorg in Nederland te voorkomen. Hoewel ik het voor de continue verbetering van de zorg belangrijk vind dat er contacten zijn tussen artsen en industrie, is het niet de bedoeling dat die contacten omslaan in ongewenste beïnvloeding.
Zijn er ook illegale betalingen aan artsen in Nederland door Medtronic u bekend? Zo ja, kunt u een overzicht doen toekomen? Wat is uw oordeel over deze praktijken? Zo nee, bent u er van overtuigd dat Medtronic deze praktijken niet toepast of toepaste in Nederland?
Op basis van de mij bekende informatie kan ik niet concluderen dat het soort praktijken dat in het artikel wordt omschreven in Nederland ook voorkomt, of zelfs staand beleid is voor een bedrijf. Om ervoor te zorgen dat de contacten die er zijn tussen artsen en bedrijven op een nette manier verlopen is er in Nederland zelfregulering: de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH) voor de medische hulpmiddelensector en de Code Geneesmiddelenreclame (CGR) voor de farmaceutische sector.
Beide codes kennen een systeem van toezicht en handhaving en zijn daarom geëquipeerd om dit soort zaken te voorkomen dan wel te stoppen.
Ik vind het een eigen verantwoordelijkheid van de sector om te zorgen dat de onderlinge contacten op een nette manier verlopen. Ik ga daarom niet onder-zoeken of de praktijken die in het artikel worden beschreven bij Medtronic in Nederland voorkomen; het is in eerste instantie aan de sector zelf om dat te doen. Indien er sprake is van onverantwoorde zorg kan de IGZ ingrijpen. De signalen onderstrepen mijns inziens wel het belang van wederkerigheid van de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH). Wat niet mag worden aangeboden mag immers ook niet worden aangenomen. Het hebben van één set met normen daarvoor zorgt er ook voor dat er geen onduidelijkheid is over welke regels er gelden. De GMH geldt nu nog alleen voor lidbedrijven van zes grote koepels van medische hulpmiddelenfabrikanten. Er vindt momenteel overleg plaats tussen deze koepels en de KNMG en de Orde van Medisch Specialisten dat erop gericht is om voor de zomer te komen tot een wederkerige gedragscode. Ik vind dat die wederkerigheid er nu snel moet komen, zodat alle betrokken partijen in de zorg aan dezelfde regels zijn gebonden.
Zijn er aanwijzingen dat Medtronic de in België toegepaste praktijken ook in Nederland toepast of toepaste? Zo ja, welke aanwijzingen zijn dat? Zo nee, welke reden heeft u om aan te nemen dat Medtronic in Nederland anders handelde dan in België?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u reden om aan te nemen dat de in België toegepaste illegale betalingen beleid is binnen Medtronic? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken of de praktijken die Medtronic in België toepaste ook in Nederland werden of worden toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer bent u van plan een dergelijk onderzoek te starten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u aanwijzingen dat er in Nederland illegale betalingen in de zorg voorkomen? Zo ja, welke aanwijzingen zijn dat en welke actie onderneemt u? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dergelijke praktijken zich in Nederland niet voordoen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat medicijnen bij de dienstapotheek in Roermond contant moeten worden afgerekend |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat patiënten bij de dienstapotheek in Roermond contant moeten afrekenen?1
Op zorgverzekeraars rust een plicht om voldoende verantwoorde zorg te contracteren. Daaronder valt ook de zorg die in de avond, nacht en op zondag (ANZ) wordt geleverd. Of zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouder de Nederlandse Zorgautoriteit.
Wat de gevolgen voor de patiënt betreft, merk ik op dat dienstapotheken patiënten met een acute of spoedeisende zorgvraag die op hen zijn aangewezen, niet mogen weigeren te helpen. Dus ook niet als die patiënten niet contant kunnen betalen. Daarnaast hebben de betrokken veldpartijen voor niet acute zorg streefnormen en maximale wachttijden (de zogenaamde Treeknormen) vastgesteld. Voor de toegangstijd tot een apotheek geldt hierbij een norm van «100% binnen 1 werkdag». Dit betekent dat patiënten niet zijn aangewezen op de dienstapotheek voor niet spoedeisende zorg. Daarnaast hebben zorgverzekeraars en individuele apothekers de plicht om toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten 7 dagen per week en 24 uur per dag te organiseren.
Is het waar dat de dienstapotheek in Roermond een conflict heeft met zorgverzekeraar CZ, met als gevolg dat beide partijen nog geen contract hebben afgesloten? Wat is de reden dat beide partijen er niet uitkomen, en wat is uw oordeel daarover? Kunt u uw antwoord toelichten?
Blijkens uitlatingen in de Limburger heeft de dienstapotheek bestaande contracten opgezegd: «Volgens directeur Jill Lemmens van de dienstapotheek in Venlo en Roermond zijn die vergoedingen onvoldoende om de toch al onrendabele medicijnverstrekking in de nacht en in het weekeinde overeind te houden. Uit protest hebben de dienstapotheken in Roermond en Venlo per 1 januari de contracten met de zorgverzekeraars opgezegd. De apotheken hanteren nu eigen tarieven, die patiënten direct aan de balie declareren» (http://www.limburger.nl/article/20130221/REGIONIEUWS01/130229610).
Op de website van de dienstapotheek Roermond is verder aangegeven: «Wij kunnen de kosten van uw geneesmiddelen niet rechtstreeks declareren bij uw zorgverzekeraar. De vergoeding die wij van de zorgverzekeraar krijgen is te laag om alle kosten van de apotheek te dekken.
Vanaf 1 januari 2013 hebben wij er daarom voor gekozen om geen contracten meer met uw zorgverzekeraar te sluiten. Het gevolg hiervan is dat wij niet meer rechtstreeks kunnen declareren bij uw zorgverzekeraar. Daarom moet u direct met de apotheek afrekenen. Neem in verband hiermee altijd voldoende contant geld of een pinpas mee. Na betaling kunt u de nota zelf indienen bij uw zorgverzekeraar. Het kan zijn dat de kosten niet volledig worden vergoed, informeer hierover bij uw zorgverzekeraar».
Achterliggende gedachte om contante betaling van de patiënt te verlangen door de dienstapotheek, is om de zorgverzekeraar(s) te bewegen tot een hogere vergoeding. Volledigheidshalve merk ik op dat bij het ontbreken van een overeenkomst tussen dienstapotheek en zorgverzekeraar een aparte betalingsovereenkomst kan worden afgesloten waardoor patiënten niet zelf contant hoeven te betalen. Ten slotte merk ik op dat ik een tweetal «verkenners» extramurale farmacie heb aangesteld die de huidige, zowel positieve als negatieve, ontwikkelingen op de farmaciemarkt voor mij hebben bezien. In dat kader komt ook geneesmiddelenvoorziening in de avond, nacht en op zondag aan de orde. Ik kom zo spoedig mogelijk terug op de bevindingen van de verkenners die ik op 28 februari 2013 aan de Eerste – en aan de Tweede Kamer heb gestuurd.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat patiënten contant moeten afrekenen bij de dienstapotheek in Roermond? Welke gevolgen heeft dit voor patiënten die geen contanten ter beschikking hebben, maar wel medicijnen nodig hebben? Vindt u die gevolgen aanvaardbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoever moeten patiënten uit Roermond reizen naar een apotheker waar zorgverzekeraar CZ wel een contract mee heeft afgesloten? Vindt u het aanvaardbaar dat patiënten een dergelijke afstand moeten reizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen wettelijke normen binnen welke afstand een patiënt bij een apotheek overdag terecht moet kunnen. Wel hebben zorgverzekeraars een zorgplicht. Voor verzekerden met een polis waarbij de zorgverzekeraar zorgaanbieders heeft gecontracteerd (doorgaans de naturapolis) moet de zorgverzekeraar zorg op een «redelijke afstand» van de woonplaats van de verzekerde aanbieden en «tijdig» leveren. In het veld worden zogenaamde Treeknormen met betrekking tot de tijdigheid gehanteerd. Zo mag de toegangstijd tot de apotheek voor consumenten maximaal 1 werkdag bedragen. Wat een redelijke afstand is, verschilt per zorgsoort en is niet in normen of regelgeving vastgelegd. De NZa houdt toezicht op het naleven van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Daarbij komt dat apotheken patiënten met een acute of spoedeisende zorgvraag die op hen zijn aangewezen, niet mogen weigeren te helpen. Ook niet als die patiënten niet contant kunnen betalen. Kortheidshalve verwijs ik verder naar de antwoorden op eerder gestelde Kamervragen over contante betaling bij de apotheek (vragen van het lid Slob, ChristenUnie, Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, nr 1199, Aanhangsel 4 en vragen van het lid Van Gerven (SP) Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, nr 1204, Aanhangsel 2).
Hoeveel apothekers zijn er bij u bekend die contante betaling vragen van patiënten als gevolg van het ontbreken van een contract met de zorgverzekeraar? Hoever moeten patiënten in deze gevallen reizen om een apotheker te bereiken waar zij niet contant hoeven af te rekenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb daar geen volledig overzicht van. Een aantal dienstapotheken geeft op hun website aan dat zij contante betaling kunnen verlangen als er geen contract met de desbetreffende zorgverzekeraar is.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat patiënten weer hun medicijnen kunnen halen bij de dienstapotheek in Roermond, zonder daarvoor contant te hoeven afrekenen? Op welke termijn is dat geregeld?
Het is niet mijn verantwoordelijkheid om op te treden in de contractonder-handelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Zolang zorgverzekeraars hun verzekerden goed en tijdig informeren en hun zorgplicht nakomen is er voor mij geen reden om stappen te ondernemen.
Wat is uw reactie op het signaal dat Addison patiënten hun medicijnen voortaan bij het ziekenhuis moeten halen in plaats van bij de apotheek?1
Het algemene beleid van veel ziekenhuizen ten aanzien van afleveren aan de patiënt is dat medicatie bij voorkeur dient te worden opgehaald na afloop van polikliniekbezoek. Indien sprake is van het verstrekken van geneesmiddelen buiten het polikliniekbezoek om wordt veelal met de patiënt overlegd op welke wijze de patiënt de geneesmiddelen krijgt. Indien de patiënt te ver weg woont of niet in staat is de geneesmiddelen op te halen, dan is de lijn, gesteund door de Nederlandse Vereniging voor Poliklinische Farmacie (NVPF) en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuis Apothekers (NVZA), dat er, indien de patiënt dit wenst, afspraken voor thuisbezorging worden gemaakt. Er is dus geen structureel probleem dat patiënten ver moeten reizen alleen om hun geneesmiddel op te halen.
Deelt u de mening dat de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget strijdig is met het streven om zorg zo dicht mogelijk bij de patiënt te organiseren? Waarom organiseert u dit dan toch zo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening niet dat de overheveling van geneesmiddelen naar het ziekenhuisbudget strijdig is met het streven om zorg zo dicht mogelijk bij de patiënt te organiseren.
Met de overheveling wordt onder andere de bekostiging van het geneesmiddel onder de ziekenhuisbekostiging gebracht. Daarmee wordt niet per se de zorgverlening binnen de ziekenhuismuren gebracht. Als het nodig is, kunnen ziekenhuizen het zo organiseren dat de patiënt het middel thuis krijgt afgeleverd. Er zijn ook voorbeelden waarbij ziekenhuizen nu samenwerken met lokale apotheken. De lokale bereikbaarheid is dus niet in het geding.
Wat vindt u ervan dat patiënten sinds de overheveling moeten reizen om medicijnen te halen? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als patiënten hinder ondervinden van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het onwenselijk als mensen apart naar het ziekenhuis moeten komen om de medicatie op te halen, als patiënten te ver weg wonen en/of niet in staat zijn zelfstandig naar het ziekenhuis te komen. Daarentegen vind ik het geen probleem als de geneesmiddelen meegegeven worden na een regulier consult. Dit is wat in de praktijk vaak gebeurt bij overgehevelde (dure) oncolytica. Ziekenhuizen blijven dan wel verantwoordelijk voor de kwaliteit van aflevering (zoals transport, bewaarcondities en instructies patiënt).
Vindt u in dit specifieke geval dat de patiënt hinder ondervindt van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget? Deelt u de mening dat dit een onnodige belasting is voor de desbetreffende patiënt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening dat patiënten geen hinder moeten ondervinden als gevolg van de overheveling. Ik verwijs u voor een uitgebreid antwoord terug naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel patiënten met kanker moeten als gevolg van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget reizen? Hoeveel patiënten die een groeihormoon gebruiken moeten reizen als gevolg van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget? En hoever moeten deze patiënten reizen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De uitvoering van de overheveling is de verantwoordelijkheid van de zieken-huizen. Ik beschik niet over cijfers over aantallen patiënten die moeten reizen als gevolg van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, worden oncolytica vaak meegegeven na een regulier consult. In dat geval hoeft de patiënt dus niet naar het ziekenhuis te komen met als enige doel het ophalen van de medicatie. Voor groeihormonen hebben de meeste centra gekozen voor het thuis afleveren, maar het komt ook voor dat ziekenhuizen groeihormonen meegeven na een regulier consult. Over het algemeen geldt dat er voldoende consulten zijn in een jaar zodat de patiënt niet apart hoeft te reizen. Het kan echter voorkomen dat er tussendoor ook geneesmiddelen moeten worden verstrekt. Ik verwijs u voor een uitgebreider antwoord terug naar het antwoord op vraag 1.
Wanneer gaat u, in lijn met de aangenomen motie waarin wordt uitgesproken dat patiënten die TNF (Tumor Necrose Factor)-alfaremmers krijgen toegediend deze medicijnen krijgen thuisbezorgd, dit ook regelen voor andere patiëntengroepen bijvoorbeeld patiënten die kanker hebben of patiënten die groeihormonen gebruiken?3 Hoe gaat u dat regelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget daadwerkelijk tot de voorspelde kostenreductie geleid? Zo ja, hoe hoog is die kostenreductie en vindt u die in verhouding staan tot de hinder die patiënten hiervan ondervinden? Zo nee, heeft u spijt van uw keuze om deze medicijnen over te hevelen naar het ziekenhuisbudget?
Het is in mijn ogen nog te vroeg om al conclusies te trekken. De overheveling beoogt te komen tot een eenduidige aanspraak op zorg met specialistische geneesmiddelen om te voorkomen dat de patiënt de dupe wordt van financierings- en verstrekkingsgeschillen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Daarnaast beoogt de overheveling het realiseren van lagere geneesmiddelprijzen via het bevorderen van een scherpe inkoop van deze geneesmiddelen door instellingen voor medisch specialistische zorg.
De eerste signalen die ik ontvang uit het veld voor 2013 zijn positief wat betreft scherpe inkoop door ziekenhuizen. Daarnaast stellen een groot aantal zieken-huizen dat de kwaliteit van zorg gebaat is bij de overheveling.
Vormen recente ervaringen voor u aanleiding om de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen enkele aanleiding om de overhevelingen van TNF-Alfaremmers, oncolytica en groeihormonen terug te draaien. Ziekenhuizen hebben aangegeven dat de verwachting is dat door de overheveling ook een verbetering in de kwaliteit van de medisch-specialistische zorg rondom de medicatie optreedt, omdat door de overheveling een betere inbedding in de zorg van het ziekenhuis mogelijk wordt. Er zijn daarnaast ook knelpunten gesignaleerd. Ik heb de Tweede Kamer in december 2012 de rapportage van Stichting Eerlijke Geneesmiddelen-voorziening (EGV) toegestuurd. Daaruit blijkt dat er knelpunten zijn ten aanzien van de bekostiging van off-label gebruik en het switchen van medicatie als gevolg van de overheveling. Daarnaast heb ik aan het veld gevraagd om specifieke aandacht te hebben voor medicatieoverdracht van het ziekenhuis naar de plaatselijke apotheek. Voor de genoemde knelpunten hebben zowel het veld als ik voldoende aandacht en er wordt veel aan gedaan om oplossingen te vinden.
Het EO-programma “De vijfde dag” van 13 februari 2013 |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de inhoud van het EO-programma «De vijfde dag»?
Ja.
Bent u van mening dat de Inspectie genoeg gebruik heeft gemaakt van de beschikbare middelen om de patiëntveiligheid te garanderen in SEIN?
Ja. De IGZ heeft naar aanleiding van een incident in 2008 zelf onderzoek uitgevoerd en de implementatie van de opgelegde verbetermaatregelen getoetst. Naar aanleiding van het overlijden in 2011 van de cliënt waar het desbetreffende EO-programma op in is gegaan, heeft de IGZ wederom maatregelen opgelegd en volgt zij thans nauwgezet de uitvoering daarvan.
Deelt u de mening dat alle seinen op rood hadden moeten springen toen dezelfde instelling opnieuw de fout in leek te gaan?
Nee. Hoewel zowel in 2008 als in 2011 een patiënt is overleden, is er geen sprake van vergelijkbare oorzaken van overlijden.
Zijn er meer instellingen die op basis van het Inspectie-onderzoek een aanwijzing hebben gekregen om hun procedures op orde te brengen?
Met enige regelmaat geeft de inspectie zorgaanbieders een aanwijzing om af te dwingen dat zij de veiligheid van zorg weer op orde brengen. Het goed uitvoeren van procedures kan daarvan een onderdeel zijn.
Bent u van mening dat (beter) openbaar gemaakt moet worden welke instellingen/zorgverleners onder extra toezicht staan van de Inspectie en de redenen daarvan?
Ik vind het belangrijk dat het openbaar is welke instellingen onder verscherpt toezicht staan. Dit maakt de IGZ, binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders, met een toelichting openbaar via haar website en via berichtgeving aan de media. Zoals de Minister op 14 maart jl. aan uw Kamer heeft gemeld gaan wij in het belang van de patiënt de transparantie over (vermeende) medische missers in de zorg op verschillende vlakken vergroten:
Is het niet op orde hebben van veiligheidsprocedures aanleiding voor extra toezicht en een termijnstelling?
Het niet op orde hebben van veiligheidsprocedures kan aanleiding zijn voor extra toezicht en termijnstelling. Wanneer blijkt dat een zorgaanbieder de veiligheidsprocedures niet op orde heeft legt de IGZ verbetermaatregelen op, en treedt zij, waar nodig, handhavend op.
Onderzoek door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij overlijden in zorginstelling |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u de uitzending gezien waarin aandacht werd besteed aan de situatie rond het overlijden van een cliënt in SEIN?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er onduidelijkheid en onenigheid is tussen zorgaanbieder en igz bij het overlijden van een patient, waar nabestaanden de dupe van zijn?
Als er bij een dergelijke tragische gebeurtenis ook nog sprake is van onduidelijkheid en onenigheid, dan is dat onwenselijk.
Vindt u ook dat in dergelijke pijnlijke situaties ouders en betrokkenen meteen recht hebben op alle juiste informatie?
Ja. Ik vind dat zorginstellingen ouders en/of andere direct betrokkenen tijdig en juist dienen te informeren over de toedracht van een calamiteit en hen dienen te betrekken bij onderzoek hiernaar. Om de positie van de patiënt te versterken, wil ik hiervoor extra wettelijke waarborgen creëren. Zo zal ik in de derde nota van wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, die u in april 2013 zult ontvangen, een plicht voor aanbieders opnemen om incidenten te melden aan de cliënt, diens vertegenwoordiger en/of diens nabestaanden en hiervan aantekening te maken in het dossier. In het recente debat over de IGZ heb ik dat reeds toegezegd.
Welke werkwijze heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gehanteerd, waardoor niet in eerste instantie alle feiten boven tafel kwamen, maar de vader van de overleden jongen feiten moest aandragen? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
SEIN heeft onderzoek gedaan naar het overlijden. Het is gebruikelijk dat een zorginstelling dit onderzoek zelf doet. De IGZ heeft wel vooraf de opzet van dit onderzoek beoordeeld en achteraf de bevindingen en de daaruit voortvloeiende verbetermaatregelen. In de rapportage die SEIN heeft opgesteld naar aanleiding van het overlijden van de desbetreffende cliënt, zag de IGZ op dat moment geen aanleiding om de calamiteit nader te onderzoeken.
De melding van de ouders van de cliënt bevatte echter nieuwe informatie. Dit was voor de IGZ reden om vervolgonderzoek in te stellen. De IGZ kwam in haar eigen onderzoek tot andere conclusies dan de zorginstelling.
Naar aanleiding van deze casus heeft de IGZ haar werkwijze aangescherpt. Voortaan wijst de IGZ zorgaanbieders er bij het beoordelen van hun onderzoeksopzet uitdrukkelijk op dat zij bij het interne onderzoek ook de cliëntvertegenwoordigers moeten betrekken.
Deelt u de mening dat een goed onderzoek meteen duidelijkheid kan verschaffen, en daarmee leed bij alle betrokkenen kan voorkomen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe oordeelt u over de telefonische uitspraak van een IGZ-medewerker « dit zou je bij wijze van spreken beter op straat kunnen overkomen, dan zou je beter behandelt worden, dan dat het hier verlopen is»?
De betreffende uitspraak vind ik onbegrijpelijk en de Inspectie betreurt deze.
Als de situatie zo ernstig is als hierboven beschreven, waarom heeft de IGZ dan niet minimaal tot verscherpt toezicht of tot sluiting besloten? Hoe verhoudt deze uitspraak zich met enkel algemeen toezicht door de IGZ op deze instelling?
Deze calamiteit was – gecombineerd met eerder bij de inspectie gemelde incidenten – aanleiding voor de IGZ om SEIN een aantal verbetermaatregelen op te leggen. De IGZ volgt de implementatie hiervan nauwgezet.
Wat houdt algemeen toezicht door de IGZ hier precies in, en op welke wijze zou het moeten bijdragen aan voorkomen van herhaling?
De calamiteit waarbij de betreffende cliënt is overleden, heeft geleid tot verbetermaatregelen die SEIN in den brede in de organisatie moet implementeren. Deze brede verbetermaatregelen volgt de IGZ door middel van algemeen toezicht. De IGZ toetst dan niet alleen die onderdelen van de zorg die primair met de calamiteit te maken hebben, maar kijkt in bredere zin naar de implementatie van verbetermaatregelen en de gevolgen hiervan voor veiligheid van zorg.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de werkwijze, uitspraken en daaruit voortvloeiende handelwijze van de IGZ?
Zoals op 14 maart 2013 met uw Kamer besproken, wordt er naar aanleiding van de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager, een verbetertraject voor de IGZ in gang gezet. De focus van dit verbetertraject ligt op het scherper toezien op veilige zorg. Gezien het reeds lopende verbetertraject zie ik geen reden om een aanvullend onderzoek in te stellen naar het handelen van de IGZ in deze specifieke casus.
Er is een nieuwe werkwijze-IGZ in de maak? Wat gaat er veranderen, waardoor bovenstaande situatie en onduidelijkheid wordt voorkomen?
Zie tevens mijn antwoord op vraag 3, 4 en 9. Tevens verwijs ik u hiervoor naar de kabinetsreactie op de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager (kenmerk: 33149–17) en het recent met uw Kamer daarover gevoerde debat.
Het bericht dat het Osteoporose Medisch Centrum via de huisarts een DEXA-scan aanbiedt |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het Osteoporose Medisch Centrum via de huisarts een DEXA-scan aanbiedt?1
Een oordeel over de werkwijze van het Osteoporose Medisch Centrum (OMC) kan ik op basis van de uitzending van Tros Radar niet geven. Zoals de geïnterviewden in de uitzending al aangaven was onduidelijk wie nu precies een aanbod deed tot screening, de huisarts of het OMC. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zal onderzoeken of hetgeen getoond is in overeenstemming met vigerende wetgeving is.
Uit het onderzoek van Tros Radar blijkt overigens dat mensen zelf altijd een afweging moeten maken over deelname aan screening. Ik heb u in mijn brief «vroegopsporing en gezondheidsrisico’s van 1 maart 2012» aangegeven dat ik streef naar algemene kwaliteitseisen voor screening, zodat mensen een geïnformeerde keuze kunnen maken over deelname.
Is de DEXA-scan, zoals het Osteoporose Medisch Centrum die aanbiedt, volgens u medisch noodzakelijk of betreft het hier een commerciële activiteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de beroepsgroep en/of haar wetenschappelijke vereniging om een oordeel te geven over de inhoud van therapieën of behandelingen. Er is een NHG-standaard Fractuurpreventie2 waarin wordt aangegeven waar huisartsen op moeten letten als het gaat om osteoporose en wanneer ze hun patiënten door moeten verwijzen naar de tweede lijn. Volgens de NHG-standaard is gericht onderzoek alleen nodig bij patiënten met een verhoogd fractuurrisico. De huisarts stelt de indicatie. De NHG heeft zich intussen gedistantieerd van de werkwijze van het OMC3.
Wat is uw oordeel over het feit dat patiënten de indruk hadden mee te doen aan een bevolkingsonderzoek op initiatief van hun huisarts, terwijl het hier feitelijk ging om een doorverwijzing van de huisarts? Deelt u het oordeel dat patiënten door het Osteoporose Medisch Centrum en de huisarts op het verkeerde been zijn gezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan op basis van de uitzending niet oordelen dat het «feitelijk ging om een doorverwijzing van de huisarts» of om (getrapte) screening. Ik ben het met u eens dat het aanbod verwarrend was. De inspectie zal nagaan of bij de handelwijze wetten zijn overtreden.
Er zijn in elk geval geen vergunningen in het kader van de Wet op Bevolkingsonderzoek (WBO) verleend voor osteoporosescreening buiten het kader van wetenschappelijk onderzoek (de Salt Osteoporose Studie van VUmc). Dat houdt in dat het OMC alleen patiënten mag onderzoeken en behandelen die een verwijzing hebben van hun huisarts.
Wat vindt u ervan dat er huisartsen meewerken met het Osteoporose Medisch Centrum bij het aanbieden van deze DEXA-scan? Deelt u de mening dat huisartsen hun patiënten op het verkeerde been zetten? Bent u voorts van mening dat huisartsen de privacy van hun patiënten schenden door adresgegevens aan het Osteoporose Medisch Centrum ter beschikking te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de uitzending is niet duidelijk wie welk aanbod tot screening heeft gedaan (zie ook de antwoorden op vragen 2 en4. De relatie tussen de meewerkende huisartsen en het OMC is onderdeel van het onderzoek door de IGZ. De huisarts mag geen gegevens over patiënten verstrekken aan derden anders dan in een behandelrelatie met de patiënt aan een medebehandelaar dan wel met uitdrukkelijke toestemming van de patiënt. Het onderzoek over hoe het aanbod tot screening tot stand is gekomen zal duidelijkheid geven over mogelijke doorgifte van adresgegevens van patiënten.
Wat is uw oordeel over het feit dat patiënten worden geconfronteerd met een rekening van 272 euro voor advies, terwijl hen door het Osteoporose Medisch Centrum wordt voorgehouden dat deze rekening vergoed wordt door de zorgverzekeraar? Deelt u de mening dat deze rekening door het Osteoporose Medisch Centrum moet worden kwijtgescholden in die gevallen dat de zorgverzekeraar niet wil vergoeden? Hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Als er sprake is van een aanbod in strijd met de geldende regelgeving dan wel dwaling of misleiding, dan kent ons rechtssysteem voldoende waarborgen, bijvoorbeeld via een civiele procedure. Het is niet aan VWS om hier een specifieke regeling voor te treffen.
Krijgen de huisartsen die patiënten doorverwijzen daarvoor betaald? Zo ja, om welke bedragen of vergoedingen in natura/diensten gaat het dan? Zo ja, hoe beoordeelt u dit dan? Zo ja, is het in strijd met de wet? Zo ja, wat gaat u dan daartegen ondernemen?
Dat zal uit onderzoek moeten blijken.
Is het waar dat er meldingen zijn gedaan bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Hoeveel artsen zijn er berispt, en op welke grond? Zijn dat alle artsen die hebben meegewerkt met het Osteoporose Medisch Centrum? Zo nee, waarom is er niet tegen alle artsen opgetreden?
Er zijn bij de inspectie in de afgelopen jaren enkele meldingen geweest over screening op osteoporose door verschillende organisaties (maar niet deze rechtspersoon). Alle gevallen zijn onderzocht, waarbij de inspectie de aanbieders erop heeft gewezen dat een aanbod tot screening met behulp van straling vergunningplichtig is op grond van de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO). Op basis van deze activiteiten zijn de aanbieders die in overtreding waren, gestopt met hun screeningen.
De handelwijze van het Osteoporose Medisch Centrum (OMC) was de inspectie niet bekend tot de uitzending van Tros Radar. Naar aanleiding van deze uitzendingen zijn meldingen binnengekomen die de inspectie gaat onderzoeken.
Is het waar dat niet is opgetreden tegen het Osteoporose Medisch Centrum? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd en gaat u dat alsnog doen? Zo nee, welke sanctie is er opgelegd?
Zie antwoord vraag 7.
Wie is/zijn eigenaar/eigenaren van het Osteoporose Medisch Centrum? Is er enige verbondenheid met farmaceutische bedrijven of producenten van medische apparatuur/hulpmiddelen?
De eigenaar van het OMC kwam in de uitzending aan het woord. Of er sprake is van enige verbondenheid met farmaceutische bedrijven of producenten van medische apparatuur/hulpmiddelen moet uit nader onderzoek door de IGZ blijken. Mocht dat het geval zijn dan zal worden getoetst aan de regels die gelden op het gebied van geneesmiddelenreclame.
Wat bent u van plan te ondernemen om te voorkomen dat het Osteoporose Medisch Centrum wederom via de huisarts een DEXA-scan aanbiedt?
Als uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van handelen in strijd met geldende regelgeving, zal hierop worden gehandhaafd. Zie ook mijn antwoord op vragen 7 en 8.
Bent u bereid de Gezondheidsraad te laten oordelen over de praktijken van het Osteoporose Medisch Centrum, bijvoorbeeld gekoppeld aan de al lopende adviesvraag over de total body scan? Zo neen, waarom niet?
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd mij te adviseren over de kwaliteit van health checks en de voorwaarden waaronder deze vrij kunnen worden aangeboden. Een voorbeeld als deze screeningspraktijk kan in dit advies aan de orde komen. Ik verwacht dat advies eind 2013 te ontvangen. Als het onderzoek naar OMC daartoe aanleiding geeft, zal ik er in het kader van de kwaliteit van health checks op terugkomen.