Het bericht dat hypotheekverstrekkers toegang tot studieschuldgegevens bij DUO kunnen vragen |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het voornemen van softwarebedrijf Ockto om de gegevens van studenten over hun studieschuld toegankelijk te maken bij hypotheekverstrekkers, en vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?1
Studenten en oud-studenten moeten bij de aanvraag van een hypotheek aan de hypotheekverstrekker een eventueel aanwezige studieschuld vermelden. Dit is ook in het belang van de (oud-)student omdat er anders sprake kan zijn van overkreditering, waardoor de totale lasten mogelijk te hoog worden. (Oud-)studenten kunnen de benodigde gegevens zelf via DUO opvragen en doorgeven aan de hypotheekverstrekker. Wanneer het voornemen van Ockto werkelijkheid wordt en de hypotheekverstrekker deze optie aanbiedt, is het ook een mogelijkheid voor de (oud-)student om deze gegevens via Ockto bij de hypotheekverstrekker aan te leveren. Een dergelijk initiatief kan leiden tot meer gebruiksgemak. Tegelijkertijd blijft de (oud-)student zelf verantwoordelijk dat de juiste gegevens worden aangeleverd en wordt door DUO niet geborgd dat via Ockto de correcte gegevens worden opgehaald2bij DUO, omdat DUO hier niet bij betrokken is. De (oud-)student moet altijd zelf (vanuit de app van Ockto) inloggen op Mijn DUO en daarmee toestemming geven aan Ockto voor het ophalen van zijn gegevens uit Mijn DUO.
Het kabinet heeft in de beleidsbrief Regie op Gegevens van 11 juli jl. het digitaal kunnen delen van de eigen gegevens (zoals met woningcorporaties, zorgverleners, schuldhulpverleners of kerkinstellingen) aangemerkt als een gewenste ontwikkeling, die het actief wil stimuleren. Niet alle toepassingen voor het delen van gegevens zijn echter even wenselijk en delen van gegevens kent ook risico’s. Het kabinet zal daarom kaders ontwikkelen waar toepassingen voor het delen van gegevens (zoals Ockto) aan moeten voldoen, en zal deze verankeren in de Wet digitale overheid, aanvullend op wat in de AVG al is geregeld. Zo moet voor de burger helder zijn waarvoor zijn gegevens worden gebruikt, mag hij niet onder druk worden gezet om zijn gegevens te verstrekken, en moet duidelijk zijn hoe hij de toestemming voor het delen van zijn gegevens weer kan intrekken.
Hoe strookt het voornemen van softwarebedrijf Ockto om de gegevens van studenten over hun studieschuld toegankelijk te maken bij hypotheekverstrekkers met de motie Van Meenen c.s.?2
De betreffende motie roept de regering op om af te zien van de ontwikkeling van een afzonderlijke schuldverklaring. Dit betrof een digitale, gewaarmerkte verklaring, die mogelijk zou worden gemaakt door de Blauwe Knop-toepassing van DUO, en die studenten op eigen initiatief aan de hypotheekverstrekker zouden kunnen sturen. Naar aanleiding van deze motie zijn de werkzaamheden rondom de Blauwe Knop bij DUO stopgezet.
Ockto is een marktpartij die (oud-)studenten de gelegenheid geeft om gegevens over de studieschuld, waar zij via hun persoonlijke dossier nu reeds digitale inzage in hebben, via de Ockto-app door te geven aan een hypotheekverstrekker. Anders dan bij de Blauwe Knop hebben OCW en DUO hier geen invloed op en is het aan de (oud-)student of hij of zij gebruik wil maken van Ockto.
Hoe gaat u voorkomen dat de gegevens van studenten via een omweg alsnog bij hypotheekverstrekkers terecht komen?
Het is in het belang van zowel de (oud-)student als de hypotheekverstrekker dat gegevens over een studieschuld bekend zijn. Dat is al heel lang zo; kredietverstrekkers moeten hiernaar vragen en de (oud-)student moet de informatie verstrekken en heeft daarmee een eigen verantwoordelijkheid. Of (oud-)studenten daarvoor gebruik willen maken van een bedrijf als Ockto, is een eigen keuze.
In hoeverre kunnen hypotheekadviseurs en banken klanten verplichten inzage te geven in hun studieschuld?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht moet een kredietaanbieder informatie inwinnen over de financiële positie van een consument om overkreditering te voorkomen.4 Overige financiële verplichtingen zoals een studieschuld, maar ook een consumptief krediet of partneralimentatie, drukken op het besteedbaar inkomen en verminderen daardoor het maximale hypotheekbedrag. Een consument is verplicht om alle financiële verplichtingen te melden bij het aanvragen van een hypotheek. Als een consument een studieschuld niet meldt, kan het gevolg zijn dat de maandelijkse lasten van de hypotheek te hoog zijn en de consument in financiële problemen komt. Indien een consument een hypotheek heeft afgesloten met Nationale Hypotheek Garantie (NHG), zal een eventuele restschuld niet worden kwijtgescholden als een studieschuld verzwegen is. Het initiatief van Ockto verandert niets aan de rechten en plichten van studenten en kredietverstrekkers, maar heeft alleen invloed in de wijze waarop aan die verplichting kan worden voldaan.
Op basis waarvan kunnen commerciële partijen zoals Ockto gegevens van burgers bij de overheid opvragen?
De burger heeft op basis van de AVG het recht om zijn eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien. Hij hoeft niet nader te motiveren met welk doel hij de gegevens wil inzien. Hij kan vervolgens zelf besluiten om deze gegevens te delen met derden, zoals Ockto. In de meeste gevallen vindt dat plaats buiten medeweten van de overheid.
Ockto kan dus geen gegevens van burgers bij de overheid opvragen, maar ontvangt deze uitsluitend met toestemming en met tussenkomst van de burger zelf.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat Ockto DUO niet toevoegt als databron? Kunt u dit toelichten?
Nee. Ockto is een private dienstverlener, die diensten biedt aan burgers. Het voornemen om DUO toe te voegen als databron is niet in strijd met de AVG of andere wetgeving. Ik vind het belangrijk dat de (oud)-student zelf regie heeft over zijn of haar gegevens en dat is ook bij het voornemen van Ockto het geval.
Hoe ziet het verdienmodel van Ockto eruit? Wie betaalt er voor de diensten, de hypotheekverstrekker of de woningzoekende?
De hypotheekverstrekker of hypotheekadviseur betaalt Ockto voor het ter beschikking stellen en onderhouden van het technische platform. Voor de burger/consument is het gebruik van Ockto gratis.
Voldoen de huidige werkwijze en het voornemen van Ockto aan de AVG, en waar blijkt dit uit?
Zie de antwoorden op vragen 5 en 6.
Heeft u een overzicht van (commerciële) organisaties die persoonlijke gegevens van burgers bundelen, verzamelen en kunnen inzien? Zo ja, kunt u dat naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen overzicht van (commerciële) organisaties die persoonlijke gegevens van burgers bundelen, verzamelen en kunnen inzien. Dit heeft er onder meer mee te maken dat burgers op basis van de AVG het recht hebben om hun eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien, en zelf kunnen besluiten om deze digitaal te delen met derden. Zie ook het antwoord op vraag 5 en de beleidsbrief Regie op gegevens die de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 11 juli jl. naar uw Kamer heeft gestuurd.
Kunt u garanderen dat nu en in de toekomst commerciële organisaties geen persoonlijke gegevens van burgers kunnen inzien, zoals studieschulden?
Nee. Het kunnen delen van persoonlijke gegevens met private dienstverleners kan ten goede komen aan het gebruiksgemak voor de burger, waarbij het kabinet oog heeft voor de risico’s, zoals ook in het eerste antwoord aangegeven. Belangrijk hierbij is dat de burger regie heeft en dus zelf toestemming geeft voor het delen van die gegevens.
Een door de Europese Unie gefinancierd Turks rapport over islamofobie |
|
Geert Wilders (PVV), Vicky Maeijer (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het recent gepubliceerde rapport «European Islamophobia Report 2018»?1
Ja.
Klopt het dat de opsteller van het rapport (de Turkse denktank SETA) nauwe banden onderhoudt met de regerende AK-partij van president Erdogan?2
De Turkse denktank SETA is formeel een onafhankelijke denktank. Uit publicaties en de werkwijze van SETA kan wel worden geconcludeerd dat deze organisatie qua gedachtegoed dicht staat bij de AK-partij.
Bent u bekend met het feit dat deze dubieuze Turks-islamitische denktank eerder een rapport heeft uitgebracht waarmee kritische journalisten werden gecriminaliseerd?3
Ja.
Klopt het dat de Europese Unie dit propagandavehikel van president Erdogan en zijn AK-partij financiert, zoals onder meer op de kaft van het rapport staat?
SETA ontving samen met het Leopard Weiss Institute for the Study of Contemporary Muslim Life and Thought vanuit het EU-Turkey Civil Society Dialogue (CSD) programma financiering voor het rapport genoemd in vraag 1.
Vanuit het CSD-programma worden in totaal 40 projecten gesteund die door Europese en Turkse non-gouvernementele organisaties worden uitgevoerd. In dit specifieke geval is 90% van het totaalbudget van € 126,951.81 voor deze publicatie van SETA door CSD gefinancierd. Het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken beheert het CSD-programma. De EU stelt strikte richtlijnen op voor de selectie van projecten, maar is niet betrokken bij de uiteindelijke selectie. Dat gebeurt door het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zoals vermeld op de tweede pagina van de onderhavige publicatie, is de EU niet verantwoordelijk voor de inhoud van rapportages en onderschrijft de EU deze niet noodzakelijkerwijs.
Het CSD-programma wordt gefinancierd in het kader van de pretoetredingssteun aan Turkije.
Zo ja, hoeveel EU-subsidie heeft deze «denktank» gekregen, uit welk potje komt het geld en met welk doel is het naar Ankara overgemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het rapport – waarin de PVV en FvD als extreemrechts worden bestempeld en islampartijen als DENK en NIDA worden geprezen – pure moslimpropaganda is, bedoeld om de slachtofferstatus van moslims op te poetsen?
Ik kan mij voorstellen dat lezers het rapport als eenzijdig beschouwen. Ik kan mij echter niet vinden in de woordkeuze in uw vraag. In het algemeen kan gesteld worden dat het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen zichzelf kan zijn, vorm kan geven aan zijn of haar leven en kan geloven wat hij of zij wil. Kennis die bijdraagt aan het beter kunnen aanpakken en voorkomen van discriminatie is hiervoor van belang.
Wilt u ervoor zorgen dat Brussel de absurde financiering van de Turkse denktank SETA per direct stopzet? Zo nee, waarom niet?
SETA ontving financiering uit het CSD-programma voor een specifieke publicatie. Deze publicatie is inmiddels verschenen. Daarnaast geldt dat Nederland in Europees kader reeds geruime tijd de opschorting bepleit van preaccessiesteun aan Turkije, conform de motie Roemer/Segers (Kamerstuk 32 823, nr. 158) en de motie Van der Graaf (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2058). Hier is echter onvoldoende draagvlak voor.
Het storten van vervuild baggerslib uit België in Nederlandse zandwinputten |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla over «Gokken met bagger»?1
Ja
Hoe waardeert u de constatering dat onder al dan niet toeziend oog van de overheid door de labeling «nuttige toepassing» en de toegestane ruimte voor toepassing van maximaal 20% bodemvreemd materiaal tot vorig jaar plastic, piepschuim, arseen, asbest en accu’s via baggerslib in zandwinputten zijn terechtgekomen, met alle risico’s van dien voor zwemmers, natuur en drinkwaterwinning?
Een nuttige toepassing van grond en baggerspecie alleen is niet voldoende, er gelden namelijk voor de grond en baggerspecie milieueisen. Op grond daarvan mogen bijvoorbeeld asbest en arseen slechts in lage concentraties in de grond en baggerspecie aanwezig zijn. Hiervoor zijn in het Besluit bodemkwaliteit specifieke normen gesteld. Bodemvreemd materiaal anders dan hout en steenachtig materiaal – zoals bijvoorbeeld plastics en piepschuim – hoort niet in het milieu thuis. Deze materialen mogen slechts sporadisch aanwezig zijn. Om dit te verduidelijken heb ik op 29 november 2018 – na een aantal incidenten met plastics bij verondiepingsprojecten – de Regeling bodemkwaliteit gewijzigd. Verder is een accu een afvalstof, deze mag niet worden gedumpt. Ik heb uw Kamer op 11 oktober jl. geïnformeerd over de diverse acties die ik in dit kader heb ingezet (Kamerstuk 30 015, nr. 61).
Hoe waardeert u de constatering dat de nieuwe eis dat alleen sporadisch bodemvreemd materiaal mee mag komen met baggerslib onvoldoende duidelijkheid geeft en alsnog ruimte laat voor het storten van de hiervoor genoemde materialen?
De term sporadisch biedt nagenoeg geen ruimte voor de aanwezigheid van andere materialen dan hout en steenachtig materiaal. Nagenoeg geen ruimte geldt dus voor bodemvreemd materiaal, zoals plastics en piepschuim. Hiervoor moet grond en baggerspecie zorgvuldig worden ontgraven of bewerkt, zodat er zo min mogelijk bodemvreemd materiaal in de grond of baggerspecie terecht komt. Voor zover in de grond of baggerspecie bodemvreemd materiaal aanwezig is, moet dat vóór het toepassen daaruit worden verwijderd. De term sporadisch is gekozen omdat er na zorgvuldige ontgraving en zeven tijdens het bagger- of grondwerk altijd kans is dat er nog minimale hoeveelheden bodemvreemd materiaal aanwezig zijn. Bijmengen van bodemvreemd materiaal is niet toegestaan.
De regelgeving voor bodemvreemd materiaal is hiermee adequaat.
Bent u voornemens regelgeving en beleid op dit punt aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe waardeert u de constatering dat er in de praktijk nauwelijks gehandhaafd wordt, dat handhaving vooral het controleren van de papieren betreft en niet het nemen van monsters dan wel een inspectie van het scheepsruim, en dat als gecontroleerd wordt er regelmatig sprake is van overtredingen?
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het toezicht op de diepe plassen in de Rijkswateren en de waterschappen voor het toezicht op de diepe plassen in de niet-Rijkswateren. Daarnaast houdt de ILT toezicht op het grensoverschrijdend afvaltransport, de bedrijven die voor het bodemonderzoek zijn gecertificeerd en op diepe plassen wanneer Rijkswaterstaat zelf initiatiefnemer is. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat hebben sinds 2018 de samenwerking versterkt, inspecties worden in de bodemketen gezamenlijk uitgevoerd. In het kader van de samenwerking is nadrukkelijk aandacht voor de import van grond en baggerspecie. Rijkswaterstaat en de ILT verrichten administratieve controles en voeren steekproefsgewijs controles uit in het veld. Naast controle van de administratie wordt ook steekproefsgewijs de kwaliteit van de grond met bodemonderzoek geverifieerd. De controles vinden risico gestuurd plaats. De ILT heeft extra financiële middelen van het kabinet gekregen, deze middelen worden onder meer ingezet om het toezicht op de bodemketen te versterken.
Bent u voornemens het handhavingsbeleid aan te scherpen?
De ILT en Rijkwaterstaat beschikken over het benodigde instrumentarium voor toezicht en handhaving. Het toezicht op de import van grond ten behoeve van de verondieping van diepe plassen als ook de samenwerking tussen de ILT en Rijkwaterstaat is geïntensiveerd. Zo nodig wordt door Rijkswaterstaat of de ILT volgens het geldende beleid handhavend opgetreden. Ik zie daarom geen aanleiding om het handhavingsbeleid aan te scherpen.
Op welke wijze wordt de waterkwaliteit van zandwinputten gecontroleerd?
In een plan voor de verondieping van een diepe plas moet aandacht zijn besteed aan de controle van de waterkwaliteit. Hiervoor zijn in de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» aanwijzingen opgenomen. De aard van de controle van de waterkwaliteit is afhankelijk van de ligging van een diepe plas en/of de kwaliteit van het watersysteem. Controle van de waterkwaliteit kan plaatsvinden voor de chemische kwaliteit als ook de ecologische toestand. Voor de uitvoeringsfase kunnen actiewaarden worden vastgesteld. Als deze waarden worden overschreden kan de uitvoering worden stilgelegd en moeten er door de initiatiefnemer maatregelen worden getroffen. Controle van de waterkwaliteit kan plaatsvinden tijdens de uitvoeringsfase en na de realisatie van een verondieping.
Hoe gaat u voorkomen dat opnieuw vervuild baggerslib uit België wordt geïmporteerd? Gaat u in overleg met onder meer de Vlaamse regering en gaat u zorgen voor meer toezicht bij het laden van schepen met baggerslib, ook in België?
De ILT is vanuit Europese Regelgeving (EVOA) verantwoordelijk voor het toezicht op grensoverschrijdende afvalstromen. Wanneer baggerslib uit België voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit, kan import van licht-verontreinigd baggerslib plaatsvinden, ook mede in het licht van het vrij handelsverkeer van goederen en de Europese Verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen. Om meer zicht te krijgen op de import heeft er – zoals aangegeven in mijn brief2 van 5 september 2018 – een eerste overleg plaatsgevonden tussen de ILT en Rijkswaterstaat met de Vlaamse overheidsdienst OVAM en de Vlaamse milieu-inspectie om te verkennen of de samenwerking op het gebied van bodemtoezicht en handhaving kan worden geïntensiveerd. Dit overleg krijgt een vervolg. Daarnaast zal ik verkennen of een harmonisatie van de regelgeving op Europees niveau mogelijk is. Omdat harmonisatie van de regelgeving op Europees niveau een lange weg is, zal ik parallel daaraan bilateraal met België en Duitsland de mogelijkheden tot harmonisatie verkennen.
Het manifest van Ieder(in) en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) over de toegang tot huisartsenzorg voor mensen met een beperking |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het Manifest van Ieder(in) en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), waarin staat dat: «duizenden mensen met een beperking verstoken blijven van noodzakelijke huisartsenzorg»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen «dat steeds meer huisartsen en huisartsenposten weigeren om algemene medische zorg te bieden aan mensen met een beperking die zijn aangewezen op zorg vanuit de Wet Langdurige zorg (Wlz-zorg») dan wel voor Wlz-zorg een indicatie hebben gekregen?
Ik krijg in toenemende mate signalen over opzeggingen van zorgverlening van huisartsenposten aan patiënten met een Wlz-indicatie. Daarnaast zijn er signalen over het niet inschrijven door huisartspraktijken van patiënten met een Wlz-indicatie. Van huisartsen en huisartsenposten ontvang ik signalen dat deze zorg de competentie van huisartsen te boven gaat, dat beschikbaarheid van of bekendheid met de consultfunctie van de Arts voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG) een probleem is en over het ontbreken van een verpleegkundige voorwacht met goede triage bij zorginstellingen.
Kunt u tevens de uitkomsten uit een onderzoek onder VGN-leden bevestigen: «dat de huisartsenzorg in de avonden, nachten en weekeinden nu al voor zo’n 13.000 cliënten een knelpunt is» en daarnaast «dat inmiddels al voor ruim 5.000 cliënten opzeggingen van huisartsen zijn ontvangen»?
Ik heb de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) eind augustus een opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de signalen over afnemende toegankelijkheid van de medisch-generalistische zorg (de zorg zoals huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en artsen voor verstandelijk gehandicapten plegen te bieden) voor deze patiëntgroep. De NZa is gevraagd de bevindingen van de VGN, alsmede signalen van huisartsen, patiënten en zorgkantoren, mee te nemen in dit onderzoek. Begin 2020 verschijnen de uitkomsten van dit onderzoek.
Is in de leidraad «Algemeen medische zorg voor verstandelijk gehandicapten in VG-zorginstellingen» van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) gesteld: «dat zorg voor cliënten die in een Wlz-instelling of een geclusterde woonvorm verblijven niet onder het basisaanbod van de huisarts valt», dat onder voorwaarden die zorg desgewenst wel geleverd kan worden, maar dat voor de LHV uitgangspunt is «dat dit niet hoeft»?
Ja, in de leidraad Algemeen medische zorg voor verstandelijk gehandicapten in VG-instellingen stelt de LHV dat verstandelijk gehandicapten met een Wlz-indicatie, die verblijven in een geclusterde woonvorm of instellingsterrein, niet vallen onder het basisaanbod huisartsgeneeskundige zorg dat de huisarts in de thuissituatie levert.
De LHV benoemt in haar leidraad randvoorwaarden waaraan moet zijn voldaan om huisartsenzorg te kunnen (blijven) verlenen. De LHV noemt daarbij bijvoorbeeld dat zorgaanbieders moeten zorgdragen voor (telefonische) beschikbaarheid van de AVG, goede triage, deskundig personeel en digitale gegevensuitwisseling. Ik begrijp dat huisartsen randvoorwaarden stellen aan zorgaanbieders voor het kunnen leveren van goede zorg.
Ik zet mij ervoor in dat mensen met een verstandelijke beperking de zorg ontvangen die ze nodig hebben. Ik vind het dan ook onwenselijk als er problemen ontstaan in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van medisch-generalistische zorg. Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen voor medisch-generalistische zorg.
Erkent u dat een Arts Verstandelijk Gehandicapten (AVG) een zelfstandig specialist is, niet is opgeleid tot huisarts en dan ook niet de algemeen medische zorg over kan nemen van de huisarts? Vindt u ook dat in dat licht gezien de huisarts en de AVG complementair aan elkaar zijn? Zo neen, wat is dan uw opvatting?
Ja, huisartsen enerzijds en AVG’s anderzijds zijn complementair aan elkaar en hebben elkaar nodig om medisch-generalistische zorg te verlenen. De zorg die de AVG levert, kenschetst het Zorginstituut als «generalistisch geneeskundige zorg». Huisartsen en AVG’s leveren geen medisch-specialistische zorg. Het Zorginstituut heeft aangegeven dat de AVG’s zich van hetzelfde professionele arsenaal bedienen als de huisartsen. Tegelijkertijd heeft de AVG specifieke deskundigheid binnen de generalistisch geneeskundige zorg en hebben zij ieder een erkend specialisme op grond van artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidzorg. Deze specifieke deskundigheid verrijkt het technische, professionele arsenaal van de AVG. Er zijn circa 230 AVG’s werkzaam in Nederland. De AVG is dus geen huisarts voor mensen met een verstandelijke beperking, maar richt zich op de complexe gezondheidsproblematiek van deze kwetsbare groep.
Wat is uw oordeel over de inhoud van deze leidraad van de LHV en, in het verlengde daarvan, over het uitgangspunt, zoals dat door de LHV is gekozen, mede gezien in het licht van het feit dat een ieder in ons land in beginsel toegang moet hebben tot huisartsenzorg?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is deze gang van zaken te rijmen met artikel 25 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap én met het Programma «Onbeperkt meedoen! – implementatie VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap»?
In artikel 25 van het VN-verdrag is opgenomen dat voor mensen met een beperking geen onderscheid gemaakt mag worden bij de aanspraak op gezondheidszorg. Er mag uitsluitend op medisch inhoudelijke gronden worden vastgesteld of aanspraak bestaat. In juli 2018 is de initiële rapportage over de implementatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap verzonden naar het VN-comité in Geneve (de Tweede Kamer heeft op 13 juli 2018 een afschrift van die rapportage ontvangen, Kamerstuk 33 990, nr. 65). In die rapportage is ingegaan op de wijze waarop Nederland invulling geeft aan artikel 25 van het Verdrag. Daarbij is onder meer opgenomen dat het recht op zorg is geborgd in de Grondwet en het gezondheidszorgsysteem de gelijke toegang tot zorg voor elke verzekerde borgt.
Ik benadruk nogmaals dat ik het onwenselijk vind als er problemen ontstaan in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van medisch-generalistische zorg. Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen voor medisch-generalistische zorg. Ik begrijp daarbij goed dat artsen randvoorwaarden stellen aan zorgaanbieders voor het kunnen leveren van goede zorg.
Door zorgkantoren en zorgverzekeraars moet in de regio het gesprek worden gevoerd over de manier waarop huisartsen, huisartsenposten en AVG’s gezamenlijk met zorgaanbieders kunnen borgen dat iedereen de medisch, generalistische zorg krijgt die hij of zij nodig heeft, zowel overdag als in de avond-, nacht- en weekenden. In deze gesprekken moeten afspraken worden gemaakt om op korte en langere termijn zichtbare stappen te maken om de juiste medisch-generalistische zorg op de juiste plek in de regio te bieden. Zorgaanbieders dienen daarbij te zorgen voor optimale randvoorwaarden waaronder huisartsen en AVG’s hun werk kunnen doen.
Wat is uw oordeel over het feit dat een groeiend aantal mensen met een beperking als gevolg van deze ontwikkeling verstoken blijft van de invulling van hun recht op noodzakelijke huisartsenzorg?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u dat de huisartsenzorg en de toegang daartoe, zeker ook voor mensen met een beperking die zijn aangewezen op Wlz-zorg, te allen tijde gegarandeerd moet zijn? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zo ja, wat vindt u in dat licht van de opvatting van de LHV dat de algemeen medische zorg voor álle Wlz-cliënten die in een instelling verblijven niet tot het basisaanbod van de huisarts(enpost) behoort?
Zie antwoord vraag 7.
Zult u zeer binnenkort het initiatief nemen tot een overleg met de LHV over hun opvatting en bewerkstelligen dat de toegang tot huisartsenzorg voor mensen met een beperking die zijn aangewezen op Wlz-zorg gegarandeerd en verzekerd blijft? Zo neen, waarom niet?
Op 15 oktober 2019 heeft op initiatief van de VGN een constructieve bestuurdersbijeenkomst plaatsgevonden over de toegang tot medisch generalistische zorg voor mensen met een beperking. Bij dit overleg waren Ieder(in), IGJ, Ineen, KansPlus, LHV, NVAVG, NZa, V&VN, VGN, VWS, ZN en Zorginstituut aanwezig. Daarbij zijn door partijen gezamenlijk acties benoemd voor de korte en lange termijn. Die afspraken zijn erop gericht dat alle mensen met een beperking de medisch-generalistische zorg krijgen die zij nodig hebben, zowel overdag als in de avond-, nacht- en weekenden. Deze acties worden nu verder uitgewerkt. In het overleg van 15 oktober zijn de LHV en Ineen opgeroepen aan hun leden te vragen om geen overeenkomsten op te zeggen en reeds gedane opzeggingen op te schorten. Er is benadrukt dat zich terugtrekken uit overleggen en overeenkomsten niet bijdraagt aan duurzame oplossingen in de regio. Ik ga ervan uit dat de uitkomsten van dit overleg en de uitwerking die hieraan de komende periode samen wordt gegeven de leden van LHV en Ineen het vertrouwen geeft om de zorg aan mensen met een beperking te continueren.
Ik heb eerder toegezegd aan de Tweede Kamer dat ik eind dit jaar kom met een aanpak voor toekomstbestendige medisch-generalistische zorg aan patiënten met een Wlz-indicatie. In die brief zal ik ook ingaan op de uitwerking van de afspraken gemaakt op 15 oktober.
Wilt u deze vragen beantwoorden uiterlijk een week voor de start van de plenaire behandeling van de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2020 in de Tweede Kamer?
U ontvangt deze antwoorden nu pas omdat ik de positieve uitkomsten van de bestuurdersbijeenkomst op 15 oktober 2019 wilde verwerken bij de beantwoording.
Wilt u tevens de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van uw gesprek(ken) met de LHV en over de afgesproken stappen in dit dossier?
Zie antwoord vraag 11.
De bescherming van Nederlands cultureel erfgoed |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het advies «Van terughoudend naar betrokken» van de Raad voor Cultuur?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat de bescherming van belangwekkende cultuurgoederen en verzamelingen in Nederland tekort schiet? Bent u van plan maatregelen te treffen om de Collectie Nederland beter te beschermen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het beschermen van cultureel erfgoed, ook het erfgoed dat in handen is van particulieren, is zeer belangrijk. Het is noodzakelijk dat wat we voor Nederland bewaren met de tijd meegaat. Het beleid was hierin naar mijn optiek te terughoudend. Om te beoordelen of de bescherming van belangwekkende cultuurgoederen en verzamelingen in de wet goed geborgd is en welke instrumenten de wet hiervoor biedt, is aan de commissie-Pechtold gevraagd hier naar te kijken. De commissie heeft een gedegen beeld geschetst van de mogelijkheden om de bescherming van cultureel erfgoed in particulier bezit te versterken. Het advies laat zien dat de huidige wet- en regelgeving veel handvatten biedt, maar dat een andere invulling van beleid nodig is. In mijn beleidsreactie op dit rapport, heb ik uiteen gezet welke actie ik ga ondernemen voor een betere bescherming.
Had de verkoop van de Rubens-tekeningen aan het buitenland, gezien de conclusies van de commissie, mogelijk kunnen worden voorkomen? Welke maatregelen gaat u nemen om een verkoop zoals die van de Rubens-tekeningen in de toekomst te voorkomen?
We kunnen niet met terugwerkende kracht zeggen wat er was gebeurd met de Rubens-tekening als het advies van de commissiePechtold al zou zijn geïmplementeerd. Zoals al geantwoord op vraag 2, staat in mijn reactie op dit advies hoe ik mij zal inzetten voor de bescherming van cultuurgoederen voor Nederland in de toekomst.
Hoe leest u het oordeel van de commissie dat een scherpe, actuele visie op de Collectie Nederland ontbreekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vond het beleid ten aanzien van de Collectie Nederland te terughoudend. Ik zag dat er aanleiding was om het beleid en het instrumentarium tegen het licht te houden. Ik heb daarom de commissie-Pechtold gevraagd om hierover te adviseren. Zoals ik in mijn beleidsreactie heb aangegeven, zie ik dat het advies veel aanknopingspunten biedt om te komen tot een nieuwe visie op de Collectie Nederland.
Bent u het eens met het oordeel van de commissie dat er wordt gehandeld vanuit de gedachte dat de Collectie Nederland «af» zou zijn? Erkent u dat er sprake is van terughoudendheid bij de overheid in verdere vorming van zowel het publieke als het particuliere deel van de Collectie Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn beleidsreactie aangeef, deel ik het beeld dat de Collectie Nederland dynamisch van aard is, en dit geldt evenzeer voor het beleid daaromtrent. Daarom vond ik het nodig te komen tot een herziening van het beleid van mijn voorgangers.
Wat vindt u van het oordeel van de commissie dat de vorming van de Collectie Nederland berust op «puur toeval»? Bent u het eens dat een overkoepelende visie ten opzichte van de samenstelling van de Collectie Nederland ontbreekt? Zo ja, wat gaat u doen om dit te veranderen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik aangeef in mijn reactie op het advies, zie ik dat er aanleiding is om de visie, het beleid en de uitvoering ten aanzien van de Collectie Nederland te herzien.
Wat vindt u van de constatering van de commissie dat er in het register belangwekkende cultuurgoederen en verzamelingen ontbreken of juist onnodig in het register staan vermeld? Bent u het met de commissie eens dat er geen sprake is van een verantwoorde samenstelling van het register? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik constateer dat de inhoud van het register het resultaat is van het gevoerde beleid uit het verleden. Ik merk op dat in dit beleid niet alleen het belang van cultuurgoederen daarbij een rol speelde, maar vooral ook de urgente bedreiging ervan in het licht van de Collectie Nederland. Dit verklaart bijvoorbeeld dat er diverse bijzonder kerkelijk erfgoed op de lijst staat als gevolg van de acute sluiting van kerken. Dit verklaart ook dat er geen werken van Mondriaan en Van Gogh op de lijst staan omdat die (gelukkig) ruimschoots onbedreigd deel uit maken van de collecties in onze publieke musea. Ik heb in mijn beleidsreactie aangegeven hoe ik hier in de toekomst mee om zal gaan.
Bent u het eens met de conclusie van de commissie dat de wettelijke bescherming van cultuurgoederen op papier goed geregeld is, maar in de uitvoering onvoldoende is en weinig transparant? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn beleidsreactie op het advies heb ik aangegeven hoe ik in de toekomst de uitvoering wil inrichten en welke acties ik hiertoe ga ondernemen.
Zult u opvolging geven aan de oproep van de commissie om actiever gebruik te maken van uw bevoegdheid om belangwekkende cultuurgoederen aan te wijzen als «beschermd»? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn beleidsreactie heb ik omschreven hoe ik omga met mijn bevoegdheden om cultuurgoederen in de toekomst voor de collectie Nederland te behouden.
Bent u van plan om een onafhankelijke, vaste deskundigencommissie in te stellen die als taak krijgt het cultuurgoed in Nederland te inventariseren en actualiseren zoals de commissie adviseert?
Ja.
Het artikel ’Elektriciteitsnet op steeds meer plekken vol’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Elektriciteitsnet op steeds meer plekken vol»?1
Ja.
Erkent u de constatering van netbeheerder Liander, die verantwoordelijk is voor elektriciteitstransport van drie miljoen woningen, dat het elektriciteitsnet vol raakt en daarmee aansluiting op het stroomnet op een aantal plekken voor grote bedrijven niet meer mogelijk is? Kunt u dit toelichten?
Ik erken de constatering, Zoals ook beschreven in mijn brief aan de Kamer van 28 juni 2019 (Kamerstuk 30 196, nr. 669) zijn gebieden in Nederland waar het elektriciteitsnet niet de capaciteit heeft om de toegenomen decentrale productie te transporteren. Andere gebieden hebben te maken met een snel groeiende vraag naar elektriciteit. Dit kan er ook toe leiden dat een aansluiting niet gerealiseerd kan worden. In de provincie Noord-Holland is een sterke groei in de vraag naar elektriciteit.
Deelt u de constatering van de netbeheerder dat het door lange vergunningstrajecten en procedures nog langer duurt totdat het netcapaciteitsprobleem wordt opgelost? Welke stappen neemt u om deze procedures te versnellen?
Ik deel de constatering, grote netverzwaringen kennen zorgvuldige ruimtelijke besluitvormingsprocedures. Daarbij is het voor overheden belangrijk om te investeren in inspraak, participatie en onderzoek naar de milieueffecten. De netverzwaringen hebben immers impact op de leefomgeving van mensen, op natuur en landschap. Dergelijke besluitvormingsprocedures kennen daarom een zekere doorlooptijd. Door de aanpassing van de Crisis- en Herstelwet zijn procedures al zoveel mogelijk verkort door bijvoorbeeld direct beroep bij de rechter mogelijk te maken.
Versnelling van de doorlooptijd ontstaat vooral door een integrale visie op de ruimtelijke locaties voor nieuwe opwek en energie infrastructuur. De Regionale Energiestrategieën, waaraan de netbeheerders actief bijdragen, dragen in belangrijke mate bij aan versnelling van de besluitvorming voor nieuwe projecten.
Bent u ermee bekend dat tuinders inmiddels genoodzaakt zijn om hun lampen uit te zetten omdat de vraag naar stroom te groot is? Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is?
Ja ik ben hier mee bekend. Om de problemen die het gevolg zijn van een tekort aan transportcapaciteit te beperken, wordt in afwachting van de realisatie van de benodigde netverzwaring onder meer gezocht naar mogelijkheden om gebruik te maken van tijdelijke of structurele inkoop van flexibiliteit. Hierbij ontvangen aangeslotenen die in staat zijn hun productie of afname van elektriciteit te verhogen of te verlagen een vergoeding om door middel van die verhoging of verlaging bij te dragen aan het beperken van de congestie op het elektriciteitsnet. Deze situatie is niet onwenselijk en draagt bij aan een efficiënt gebruik van het elektriciteitsnet.
Hoe staat u tegenover een nationaal masterplan voor de energie-infrastructuur, zoals de netbeheerders voorstellen? Kunt u dit toelichten?
Netbeheerders beogen vooral een borging van tijdige besluitvorming over de energie-infrastructuur, op de verschillende bestuurlijke niveaus. Ik wil een nationaal masterplan niet uitleggen als een plan waarin het Rijk precies ruimtelijk uittekent waar ruimte moet komen voor energie-infrastructuur. Hier ligt immers een belangrijke gezamenlijke taak voor gemeenten, provincies en Rijk.
Wel ben ik met medeoverheden en netbeheerders in gesprek over de borging van de energie-infrastructuur op de verschillende bestuurlijke niveaus zodanig dat klimaatdoelen tijdig gehaald worden en de energietransitie wordt gefaciliteerd, Ik doe dit in het kader van het nationaal programma regionale energiestrategieën en in het kader van het nationaal programma energiehoofdstructuur.
Begin 2020 zal ik een startnotitie voor het programma energiehoofdstructuur vaststellen en naar de Kamer sturen, waarin staat wat de precieze reikwijdte en planning van het programma wordt. Onder coördinatie van het nationaal programma regionale energiestrategieën zal een appreciatie van de regionale energiestrategieën worden uitgevoerd. De appreciatie bestaat uit analyses van PBL en peer-reviews en wordt door de opdracht gevende partijen voorzien van een advies aan de regionale energiestrategie regio’s. Dit advies is naar verwachting na de zomer van 2020 gereed. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de genoemde constatering dat een tekort aan technisch personeel een van de oorzaken van problemen met netcapaciteit is? Wat doet u om de werving van technisch personeel te stimuleren?
Een tekort aan technisch personeel is een probleem voor de sector. Netbeheerders zullen veel moeten investeren in het net en voor de uitvoering daarvan is technisch personeel nodig. Werkgevers en werknemers in de elektriciteitssector hebben in het Klimaatakkoord afgesproken een gezamenlijke agenda af te spreken en een platform voor overleg met sociale partners te creëren om baankansen in de sector te vergroten.
Hoe verklaart u dat sinds 2013, toen het Energieakkoord werd afgesloten, met een bijbehorende intensivering van duurzame energieopwekking, in de afgelopen jaren de nodige investering in netcapaciteit achter is gebleven?
In het Energieakkoord zijn twee hoofddoelen afgesproken die van belang voor hernieuwbaar op land. In de Kamerbrief over de uitvoering van het Energie-akkoord van 14 februari 2018 (Kamerstuk 30 196, nr. 573) wordt aangegeven hoe het met de uitvoering van de doelen staat. Om de doelen te behalen is in grote mate ingezet op het behalen van 6.000 MW wind op land in 2020. Hiermee zou 10 PJ extra hernieuwbare energieproductie worden gerealiseerd. Het kabinet heeft hierover met de provincies afspraken gemaakt, zie ook de brief van 28 juni 2019 (Kamerstuk 33 612, nr. 70).
De netbeheerders hebben deze voorziene toename tijdig kunnen faciliteren doordat sinds 2013 grootschalige netverzwaringen hebben plaatsgevonden met name voor wind op land en zon-op-dak. De afgelopen jaren heeft echter een intensivering plaats gevonden, die ook in het NEV 2017, waar werd uitgegaan van de toename van hernieuwbaar op grond van het Energieakkoord, niet is voorzien. Netbeheerders bereiden nieuwe grootschalige verzwaringen voor van de netten om aan de groeiende vraag naar netcapaciteit te voldoen. Het aanbod van duurzame productie groeit vooral in dunbevolkte gebieden met van oudsher weinig vraag naar elektriciteit, waar dus de dunste elektriciteitsnetten zijn neergelegd. Dit zijn tegelijkertijd de gebieden waar sinds 2017 de meeste (grootschalige) zonneparken worden gepland. Projecten voor deze vorm van duurzame elektriciteitsproductie zijn 4 a 5 keer sneller te realiseren dan aanpassingen in het elektriciteitsnet. De snelle groei is hierdoor niet bij te houden door de netbeheerders. In mijn brief aan de Kamer van 28 juni 2019 ben ik ingegaan op deze problematiek en heb hier meerdere maatregelen aangekondigd die de problematiek moet verlichten. Begin 2020 zal ik de Kamer informeren over de voortgang van deze maatregelen.
Het tekort aan netcapaciteit |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Elektriciteitsnet op steeds meer plekken vol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absurd is dat er massaal zonneparken en windmolens worden aangelegd, terwijl het elektriciteitsnet het niet eens aankan (aldus netbeheerder Liander)?
Ik deel de mening niet. De afgelopen jaren heeft er een snelle groei van projecten voor duurzame elektriciteitsproductie plaatsgevonden, Projecten voor duurzame elektriciteitsproductie zijn 4 a 5 keer sneller te realiseren dan aanpassingen in het elektriciteitsnet. De snelle groei is hierdoor niet bij te houden door de netbeheerders. In mijn brief aan de Kamer van 28 juni 2019 (Kamerstuk 30 196, nr. 669) ben ik ingegaan op deze problematiek en heb hier meerdere maatregelen aangekondigd die de problematiek moet verlichten. Met bijvoorbeeld een algemene maatregel van bestuur die zo snel mogelijk in 2020 in werking treedt, kan vrijstelling kan worden gegeven voor de juridische eis dat het landelijke hoogspanningsnet redundant moet worden uitgevoerd. Hierdoor kan gebruik gemaakt worden van de spitsstrook van het net. Bijvoorbeeld in de regio Emmen kan deze algemene maatregel van bestuur in de periode tussen nu en 4 jaar voor circa 20–25% van de in de regio geregistreerde wachtenden een oplossing bieden. Begin 2020 zal ik de Kamer informeren over de voortgang van deze maatregelen.
Deelt u de mening dat het bespottelijk is dat op sommige plekken grote bedrijven niet meer op het stroomnet worden aangesloten, omdat er door deze zonneparken en windmolens niet genoeg netcapaciteit meer is?
Ik deel het door u gelegde verband niet. Zoals ook beschreven in mijn brief aan de Kamer van 28 juni 2019 (Kamerstuk 30 196, nr. 669) zijn er gebieden in Nederland waar het elektriciteitsnet niet de capaciteit heeft om de toegenomen decentrale productie te transporteren. Andere gebieden hebben te maken met een snel groeiende vraag naar elektriciteit. Dit kan er ook toe leiden dat een aansluiting niet op korte termijn gerealiseerd kan worden. In de provincie Noord-Holland is een sterke groei in de vraag naar elektriciteit. Netbeheerders moeten inzetten op uitbreiden en verzwaren van het net zodat zo snel mogelijk de toestand is hersteld waarbij iedereen binnen een redelijke termijn de gewenste hoeveelheid elektriciteit kan transporteren of afnemen.
Deelt u de mening dat het «initiatief» van netbeheerder Liander, waarbij tuinders hun lampen moeten uitzetten wanneer er veel vraag naar stroom is, een belachelijke nepoplossing is? Bent u ertoe bereid de netbeheerder toe te staan nieuwe zonneparken en/of windmolens niet langer aan te sluiten op het elektriciteitsnet? Bent u er tevens toe bereid alle subsidies onmiddellijk te stoppen?
Ik deel de mening niet. Om de problemen die het gevolg zijn van een tekort aan transportcapaciteit te beperken, wordt in afwachting van de realisatie van de benodigde netverzwaring onder meer gezocht naar mogelijkheden om gebruik te maken van tijdelijke of structurele inkoop van flexibiliteit. Hierbij ontvangen aangeslotenen die in staat zijn hun productie of afname van elektriciteit te verhogen of te verlagen een vergoeding om door middel van die verhoging of verlaging bij te dragen aan het beperken van de congestie op het elektriciteitsnet. Deze situatie is niet onwenselijk en draagt bij aan een efficiënt gebruik van het elektriciteitsnet. De afgelopen jaren heeft er een snelle groei van projecten voor duurzame elektriciteitsproductie plaatsgevonden, een positieve ontwikkeling voor het reduceren van CO2 en voor de energietransitie. Voor het verkrijgen van de SDE+-subsidie moet door de aanvrager van nieuwe hernieuwbare elektriciteitsprojecten vanaf de najaarsronde 2019 een transportindicatie van de netbeheerder worden overgelegd waaruit blijkt dat transportcapaciteit beschikbaar is op de locatie waar de productie-installatie is voorzien. Zo wordt meer resultaat behaald met de SDE+.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat u volop pleit voor méér duurzame energie, terwijl het elektriciteitsnet dat helemaal niet kan verwerken? Deelt u de conclusie dat uw eigen klimaatagenda niet alleen onzinnig en onbetaalbaar is, maar ook nog eens onmogelijk?
Ik deel de mening niet, de inzet is om ervoor te zorgen dat het elektriciteitsnet klaar is voor de toekomst en de afspraken uit het Klimaatakkoord voor 2030 aan kan, zodat marktpartijen hernieuwbare elektriciteitsprojecten kunnen blijven realiseren. Door middel van de transportindicatie die benodigd is voor het verkrijgen van de SDE+-subsidie vanaf de najaarsronde 2019, is het de bedoeling dat projecten voor duurzame elektriciteitsproductie gerealiseerd worden op plaatsen in Nederland waar er wel ruimte is op het elektriciteitsnet. Ondertussen doen de netbeheerders er alles aan om te zorgen dat er meer ruimte op het elektriciteitsnet ontstaat op plekken waar er sprake is van onvoldoende netcapaciteit, zo investeert TenneT nu bijvoorbeeld 215 miljoen euro in netverzwaringen in Noord-Nederland.
Ik blijf dan ook in overleg met alle partijen om op alle mogelijk manieren samen te werken aan het zo snel mogelijk vergroten van de capaciteit in het elektriciteitsnet. Ik ben ervan overtuigd dat als we met alle betrokken partijen al onze creativiteit inzetten, de regelgeving wijzigen op de hierboven beschreven punten en de prikkels de goede kant op laten wijzen, we voor de energietransitie belangrijke stappen zetten.
Deelt u de conclusie dat er zonder zonneparken en windmolens helemaal geen nettekort zou zijn geweest? Bent u ertoe bereid om te stoppen met deze klimaat- en duurzaamheidswaanzin?
Nee, deze conclusie deel ik niet en nee, daar ben ik niet toe bereid.
Bent u ertoe bereid deze Kamervragen – in tegenstelling tot eerder gestelde vragen2 – nu wél afzonderlijk en volledig te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een onderzoek over burnpits jarenlang op de plank heeft gelegen |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie wist het, de Kamer niet: onderzoek naar burnpits lag jarenlang op de plank»1?
Ja.
Waarom heeft u het rapport «Evaluation of ernvironmental and toxicity monitoring methods during improvised burn pits» van TNO (2012) niet veel eerder in zijn volledigheid naar de Kamer gestuurd?
Jaarlijks starten we als Defensie tien tot twintig nieuwe Research & Development (R&D)-programma’s op velerlei gebieden. Deze programma’s duren circa vier jaar. Het genoemde rapport maakte onderdeel uit van het TNO kennisopbouw-programma V936 «Militaire Toxicologie». Dit programma liep van 2009 tot en met 2012. Het doel van dit R&D-programma was om via toegepast en verkennend wetenschappelijk onderzoek, kennis op te bouwen op het gebied van militaire toxicologie. Het testen van nieuwe technieken voor monstername en analysemethoden was één van de aandachtspunten. De kennis uit dergelijke R&D-programma’s gebruikt Defensie onder meer voor de aanschaf van materieel en het opzetten van opleidingen. Om de hiervoor gebruikte technologieën te testen zijn onder gecontroleerde condities in een afgesloten ruimte beproevingen uitgevoerd waarbij de meetapparatuur en de meetmethoden zijn getest bij een gesimuleerde burnpit. De condities waaronder is gemeten, zijn niet representatief voor de blootstelling tijdens missies waardoor geen conclusies getrokken kunnen worden over de mogelijke gezondheidsrisico’s tijdens missies. Gezien de opzet en de doelstelling van het TNO-onderzoek, het testen van monstername en analyse methodes, was er geen aanleiding om de Kamer te informeren over de resultaten. Achteraf gezien was het waarschijnlijk beter geweest het rapport openbaar te maken.
Waarom stelt uw ministerie in reactie op vragen van EenVandaag dat het TNO-onderzoek niet was bedoeld om de gezondheidseffecten voor militairen te meten, maar het vinden van de beste meetmethode voor schadelijke stoffen van burn pits? Dit doet toch niet af aan de conclusies uit het rapport, en is daarmee toch geen reden dit rapport niet in zijn volledigheid naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het in vraag 2 genoemde onderzoek alsnog in zijn volledigheid naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de bijlage treft u het rapport aan dat inmiddels openbaar is gemaakt.2
Bent u bereid andere relevante rapporten, waarin conclusies worden getrokken over de zogenaamde combinatie-toxiciteit van stoffen in burn pits, van Nederlandse dan wel buitenlandse onderzoeksinstituten aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Met mijn Kamerbrief (Kenmerk 35 000-x-133) d.d. 18 april jl. heb ik u geïnformeerd over de literatuurbeschouwing die het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) heeft uitgevoerd naar 46 publicaties en rapporten burnpits, de uitstoot van burnpits en de eventueel daaraan gerelateerde klachten. Veel van de publicaties en rapporten die zijn opgenomen in de literatuurlijst zijn open bronnen. Een aantal (internationale) publicaties en rapporten dat is gebruikt voor de literatuurbeschouwing worden echter beschermd door auteursrechten. Tot slot is gebruik gemaakt van een rapport van het Belgische Ministerie van de Defensie. Hiervoor is inmiddels een verzoek ingediend bij het Belgische Ministerie van Defensie om dit rapport vertrouwelijk te mogen delen met de Kamer.
Op welke termijn verwacht u dat het door u aangekondigde validatie-onderzoek van de literatuurstudie van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) wordt afgerond? Deelt u de mening dat dit op zo kort mogelijke termijn moet gebeuren, gelet op het belang van duidelijkheid voor de betrokken militairen?
Defensie heeft de Kamer toegezegd om de uitgevoerde literatuurbeschouwing te laten valideren door een externe partij. Defensie is na het publiceren van het rapport van het CEAG in contact getreden met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het RIVM heeft na overleg met Defensie aangegeven de validatie niet te kunnen uitvoeren. Dit heeft ons gedwongen om nieuwe gerenommeerde instellingen aan te schrijven. Op dit moment is het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht als enige partij over en zijn we bezig met de aanbestedingsprocedure.
Zal in het door u aangekondigde validatie-onderzoek expliciet worden gekeken naar combinatie-toxiciteit? Zo nee, waarom niet?
Het validatieonderzoek heeft tot doel de uitkomsten van de literatuurbeschouwing en de meldingen van het meldpunt Burnpits van het CEAG van 8 april 2019 en de daarin opgenomen literatuurstudies in het geheel te toetsen. Er is niet gevraagd specifiek te kijken naar (mogelijke) deelaspecten van de beschreven studies.
Het bericht ‘Plastic theezakjes blijkt bron van micro plastic’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Plastic theezakjes blijkt bron van micro plastic»?1
Ja.
Hoeveel theezakjes met daarin plastics worden er jaarlijks in Nederland gebruikt?
De Voedselconsumptiepeiling (VCP) laat zien dat Nederlandse volwassenen gemiddeld 1,7 koppen zwarte en groene thee per dag drinken2, in totaal zijn dat in heel Nederland ruim acht miljard koppen thee per jaar. Welk gedeelte hiervan gezet wordt met theezakjes en welk gedeelte van die theezakjes plastic bevatten, is niet te zeggen.
Deelt u de mening dat dit plastic zo snel mogelijk moet worden uitgebannen uit theezakjes?
Theezakjes worden vaak als gft-afval weggegooid, omdat consumenten zich niet bewust zijn van het feit dat theezakjes van plastic kunnen zijn of plastic kunnen bevatten. Dit veroorzaakt vervuiling van het gft. Uit het oogpunt van recyclebaarheid is het te prefereren dat theezakjes geen plastic bevatten en alleen uit composteerbaar materiaal zouden bestaan, zodat ze samen met de thee bij het gft kunnen.
Of het uitbannen van plastic uit theezakjes uit overwegingen van voedselveiligheid nodig is, is op dit moment nog niet met zekerheid te zeggen. Over de mogelijke schadelijkheid van microplastics voor de menselijke gezondheid (spijsvertering, luchtwegen) is nog veel onbekend. De Gezondheidsraad heeft in zijn briefadvies3 «Gezondheidsrisico’s van microplastics in het milieu» gewaarschuwd dat de kleine plastic deeltjes – de microplastics en zeer kleine nanoplastics – mogelijk een gevaar vormen voor de volksgezondheid als ze terechtkomen in voedsel, drinkwater, en de lucht. In het briefadvies doet de Gezondheidsraad de aanbeveling om hier nader onderzoek naar te laten verrichten. Het kabinet vindt het belangrijk om inzicht te krijgen in de mogelijke gezondheidseffecten van microplastics. Daarom draagt IenW bij aan het onderzoeksprogramma Microplastics & Health van ZonMW. De signalen van onderzoekers neemt het kabinet zeer serieus en volgt dit onderzoek daarom op de voet. De definitieve onderzoeksresultaten van dit programma worden voor de zomer van 2020 gepubliceerd.
Plastic dat gebruikt wordt in voedselcontactmaterialen, zoals theezakjes, moet aan wettelijke eisen aan de afgifte van chemische stoffen voldoen. Dit geldt ook als die stoffen in de vorm van deeltjes vrijkomen. Aan de afgifte van kleine deeltjes op zich zijn – afgezien van een totale norm aan afgegeven stoffen van 60 mg per kg voedsel – geen normen gesteld. Dit geldt overigens net zo goed voor andere materialen dan plastic, zoals papier.
Welke mogelijkheden zijn er in wet- en regelgeving om het toevoegen van plastics aan theezakjes en andere voedselverpakkingen die blootgesteld worden aan heet water (zoals stoomzakjes) te verbieden?
Als er aanwijzingen zijn dat voedselcontactmaterialen onder bepaalde omstandigheden schadelijk kunnen zijn, biedt de Europese wetgeving4 voldoende basis om wettelijke beperkingen uit te vaardigen. Het kan hierbij gaan om normen aan de afgifte van stoffen of om een bepaald toepassingsverbod.
Om een dergelijke maatregel te nemen, is het wel nodig te weten of er sprake is van een schadelijk effect, wat dat effect is en onder welke omstandigheden dat effect optreedt. Op dit moment is daarover weinig of niets bekend. Hier wordt onderzoek naar gedaan.
In het geval van een gebleken acuut gevaar, kan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onmiddellijk ingrijpen op basis van de Algemene Levensmiddelen Verordening5.
Als er vermoedens zijn van schadelijkheid, maar er nog onvoldoende wetenschappelijke zekerheid is over de risico’s voor de volksgezondheid, is het mogelijk uit voorzorg voorlopige maatregelen te treffen. Als dit nodig is, worden daarover in nauwe samenwerking tussen het Ministerie van VWS en de NVWA afspraken gemaakt. Daar ziet het kabinet op dit moment geen noodzaak toe.
Welke andere consumentenproducten zorgen voor besmetting van voedsel met microplastics?
Microplastics worden teruggevonden in de lucht, in het water en in de bodem. De belangrijkste bronnen van microplastic-emissies qua massa en volume naar het water in Nederland zijn naar schatting van het RIVM plastic zwerfafval, autobanden, verf, pre-productie pellets en scrubdeeltjes in cosmetica6. Voor lucht zijn autobanden en textiel tot nu toe bekende bronnen7. Als het gaat om rechtstreekse verontreiniging van voedingsmiddelen met microplastics, zouden verpakkingen en plastic keuken- en tafelgerei mogelijke bronnen zijn. Er is nog weinig onderzoek uitgevoerd naar de afgifte door voedselcontactmaterialen van plastic deeltjes aan voedsel. Deeltjes kunnen bij verpakkingen en keuken- en tafelgerei vrijkomen zoals dat bij de theezakjes gebeurt, maar ook slijtage kan een bron van deeltjes zijn. Bij keuken- en tafelgerei worden aanhangende kleine deeltjes die na de productie achterblijven, adequaat verwijderd door het algemene gebruik (vaak ook aanbevolen in de gebruiksaanwijzing) om de materialen voor gebruik schoon te maken.
Onderzoek naar de afgifte van deeltjes door verpakkingen en gebruiksartikelen is niet gepland; eerst moet de vraag naar de mogelijke schadelijkheid van dergelijke deeltjes worden beantwoord. Vervolgens kan onderzocht worden of plastic verpakkingen en voorwerpen een significant aandeel in de blootstelling uitmaken; tegelijkertijd moet bepaald worden hoe deze afgifte dan kan worden verminderd.
Kunnen theezakjes onder de Europese regels voor single-use plastics vallen?
Theezakjes vallen niet onder de single-use plastics richtlijn. De richtlijn richt zich op de 10 meest voorkomende plastic zwerfafval producten die gevonden worden op de Europese stranden.
Zou u deze vragen voor de begrotingsbehandeling Infrastructuur en Waterstaat kunnen beantwoorden?
Ja.
De prijsverhoging van Fampyra |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat fabrikant Biogen de prijs van Fampyra per 1 oktober 2019 met 64% verhoogt en zo de korting die de afgelopen periode werd aangeboden nu gewoon terugbetaald krijgt?1
Fampyra was in de periode 1 april 2016 tot 1 april 2018 voorwaardelijk tot het pakket toegelaten. In die periode vond aanvullend onderzoek naar de effectiviteit plaats. Na afloop hiervan was de effectiviteit van Fampyra onvoldoende aangetoond en werd het middel niet vergoed uit het basispakket. Wel kwam er een tijdelijke beschikbaarheidsregeling van Biogen, waarbij er ook sprake was van een door Biogen verlaagde prijs. Nu is Fampyra alsnog tot het verzekerde pakket toegelaten, onder strikte voorwaarden. Biogen hanteert nu alsnog de prijs die zij na afloop van de voorwaardelijke toelating van Fampyra heeft gehanteerd bij de vergoedingsaanvraag. Met de huidige prijs handelt Biogen binnen de huidige wet- en regelgeving: de prijs blijft onder de maximumprijs op basis van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp).
Als de fabrikant 28 tabletten voor € 70 kon leveren gedurende het Voorlopig Toelatingstraject (VT-traject) en in de maand september na volledige toelating, waar is dan de prijsverhoging naar € 115 op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat het middel op jaarbasis ruim € 1.000 meer gaat kosten per patiënt (van € 1.817 naar € 2.996, exclusief receptregelkosten)?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u, voordat u akkoord ging met dit VT-traject, niet ook over de afloop afspraken gemaakt, bijvoorbeeld in de vorm van een maximale prijs?
De effectiviteit van middelen die een VT-traject moeten gaan doorlopen is nog niet bewezen. Een oordeel of besluit over de prijs is op dat moment dan ook niet aan de orde. Wel worden er afspraken gemaakt over de prijs tijdens het VT-traject. Op het moment dat een middel als bewezen effectief uit een VT-traject komt, geldt hetzelfde toelatingskader als bij andere nieuwe geneesmiddelen die tot de markt zijn toegelaten. Dat houdt in dat het Zorginstituut na afloop van de voorwaardelijke toelating een pakketbeoordeling doet en op basis hiervan mij dan ook kan adviseren om een prijsonderhandeling te doen. In dit geval heeft het Zorginstituut op basis van hun criteria, die zij voor alle geneesmiddelen die worden beoordeeld hanteren, niet geoordeeld dat er een aanleiding is voor een prijsonderhandeling. Dat houdt in dat er, naast het vaststellen van een Wgp-maximumprijs, geen nadere prijsmaatregelen van kracht zijn. De totale uitgaven aan Fampyra blijven onder de drempelwaarde van 10 miljoen euro die wordt gehanteerd om de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel te beoordelen en een prijsonderhandeling te overwegen.
De prijs van Fampyra is in lijn met de prijs die de fabrikant eerder had opgenomen in de vergoedingsaanvraag in 2017 en ligt onder de maximumprijs op basis van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp), de gemiddelde prijs in onze buurlanden.
Klopt het dat er per jaar nog € 2,4 miljoen bijkomt bovenop de € 3,7 miljoen die het Zorginstituut Nederland in haar advies als meerkosten heeft geraamd op basis van 2.100 patiënten?2
Dat klopt.
Deelt u de mening dat er een weeffout zit in het systeem en op deze manier inderdaad de hoge medicijnkosten niet beteugeld gaan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 4 geldt na een traject van voorwaardelijke toelating hetzelfde toelatingskader als bij andere nieuwe geneesmiddelen die tot de markt zijn toegelaten. Daarmee is geborgd dat ook na een VT-traject er zo nodig een toetsing is van de prijs en het middel tegen een aanvaardbare prijs in het pakket kan worden opgenomen.
Wat is volgens u een reële prijs gebaseerd op de reële productiekosten en een reële winstmarge voor Biogen? Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te laten zoeken? Zo nee, waarom niet?
Biogen hanteert op dit moment een lijstprijs die lager ligt dan het gemiddelde van de prijsstelling van Fampyra in de ons omringende landen (België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, op grond van de Wgp). Omdat ik geen aanleiding zie voor nadere prijsregulering van Fampyra (zie mijn antwoord op vraag3 zie ik ook geen aanleiding om onderzoek te doen naar productiekosten en winstmarges.
Deelt u de mening dat dergelijke situaties onwenselijk zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Is de conclusie juist dat deze prijsverhoging geen effect heeft op de toegankelijkheid van Fampyra voor Multiple Sclerose (MS)-patiënten en niet zal leiden tot bijbetalingen voor patiënten? Kunt u dit toelichten?
Die conclusie is juist. Fampyra is opgenomen op bijlage 1B van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Middelen op bijlage 1B zijn niet geclusterd met andere, vergelijkbare, geneesmiddelen en kennen geen vergoedingslimiet. Hierdoor zijn bijbetalingen voor patiënten niet aan de orde.
Kredietwaardigheidsonderzoeken |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn kredietwaardigheidsonderzoeken en onder welke voorwaarden mogen bedrijven kredietwaardigheidsonderzoeken doen naar particulieren?
Door het doen van kredietwaardigheidsonderzoeken beogen bedrijven inzicht te krijgen in hoeverre potentiële klanten, consumenten of bedrijven, aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Met dergelijke onderzoeken kunnen bedrijven in kaart brengen welke risico’s er zijn verbonden aan het aangaan van een overeenkomst. Voor het toetsen van kredietwaardigheid maken bedrijven vaak gebruik van gegevens die zijn verzameld door handelsinformatiebureaus. De Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus (NVH) is de branchevereniging van bedrijven, gespecialiseerd in het maken van (kredietwaardigheid)profielen voor hun klanten.
Omdat bij kredietwaardigheidsonderzoeken sprake zal zijn van de verwerking van persoonsgegevens van consumenten is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Bedrijven die zijn aangesloten bij de NVH zijn ook gebonden aan de NVH-Gedragscode. Zie in dit verband ook de brief van 21 december 2018 met een reactie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op een onderzoek naar handel in betaalgegevens en privacy.1
Deze kredietwaardigheidsonderzoeken moeten worden onderscheiden van beoordeling van de kredietwaardigheid van consumenten in het kader van kredietverstrekking in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Hiervoor zijn in de Wft en onderliggende regelgeving regels opgesteld ter voorkoming van overkreditering van consumenten die een consumptief krediet of een hypotheek afsluiten.
Van welke gegevens van particulieren mag gebruikgemaakt worden bij een kredietwaardigheidsonderzoek? Aan welke regels zijn dit soort bedrijven gebonden?
Wanneer bij een kredietwaardigheidsonderzoek naar consumenten persoonsgegevens worden verwerkt, is de AVG van toepassing. Op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is vermeld welke informatie handelsinformatiebureaus kunnen gebruiken ten behoeve van kredietwaardigheidsonderzoeken. Ook is navraag gedaan bij de NVH. Het kan gaan om informatie uit openbare bronnen zoals de Kamer van Koophandel, het Kadaster, het Landelijk Register Schuldsaneringen en het Centraal Insolventieregister. Verder worden genoemd algemene statistische gegevens over de woonomgeving van een consument, zoals het gemiddelde inkomen. Ook kunnen gegevens afkomstig zijn van niet-openbare bronnen zoals werkgevers of opdrachtgevers en andere derden die met de betrokkene een relevante financiële of zakelijke relatie onderhouden.2 Deze derden mogen deze gegevens alleen verstrekken indien hiertoe een geldige grondslag bestaat waarbij de noodzaak van de verwerking wordt gemotiveerd en aangetoond. Dit kan als de betrokkene toestemming voor de verstrekking heeft gegeven. Deze toestemming moet voldoen aan de eisen van artikel 7 AVG (o.a. vrijelijk zijn gegeven).
Klopt het dat er kredietwaardigheidsoordelen worden verstrekt die gebaseerd zijn op slechts algemene gegevens, zoals postcode, leeftijd en geslacht? Bent u het ermee eens dat dit onredelijk is, omdat mensen geen invloed hebben op deze gegevens en zo slachtoffer kunnen worden van willekeur of discriminatie?
Bij kredietwaardigheidsonderzoeken kan gebruik worden gemaakt van openbare bronnen en kan informatie worden opgevraagd. Zie ook het antwoord op vraag 2. Op de website van de AP is het voorbeeld te vinden dat een telecomaanbieder een gsm-abonnement mag weigeren bij een negatieve kredietscore op het adres van een klant. Een telecomaanbieder kan, aldus de AP, slechte ervaringen hebben op een bepaald adres en kan daarom een klant weigeren, ook als dit met de klant niets te maken heeft.3 Het is aan de bedrijven die kredietwaardigheidsonderzoeken laten verrichten om te bepalen op welke gegevens zij een risico op wanbetaling willen baseren. Bij de verwerking van persoonsgegevens moet de AVG worden nageleefd. Het gebruik van dergelijke informatie mag uiteraard niet leiden tot discriminatie.
Worden er bij een kredietwaardigheidsonderzoek persoonsgegevens dan wel bijzondere persoonsgegevens verzameld of verstrekt? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals dat in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is vastgelegd?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
De verwerking van bijzondere persoonsgegevens is in beginsel verboden. Uitzonderingen op dit verbod zijn onder meer mogelijk wanneer de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven of wanneer de persoonsgegevens kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt, en de verwerking van deze gegevens ook noodzakelijk is voor het beoogde doel (zie paragraaf 3.1 Uitvoeringswet AVG). Behoudens deze uitzonderingen is het niet toegestaan om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Dat is niet anders bij kredietwaardigheidsonderzoeken.
Zijn bedrijven verplicht aan mensen te melden dat er een kredietwaardigheidsonderzoek naar hen wordt uitgevoerd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, personen moeten worden geïnformeerd over de verwerking van hun persoonsgegevens, zowel wanneer deze gegevens van de consument zelf als wanneer deze van een derde worden verkregen (vgl. artikelen 13 en 14 AVG). In beide gevallen moet de volgende informatie worden verschaft: welke gegevens er worden verwerkt en met welk doel, of de gegevens worden gedeeld, hoe lang de gegevens worden bewaard en wat de contactgegevens zijn van de verwerkingsverantwoordelijke. De wijze waarop dit dient te gebeuren hangt af van hoe de organisatie aan de gegevens komt, van de betrokkene zelf of van een derde, alsook van factoren zoals hoe groot de groep is die geïnformeerd moet worden. Het informeren is verder vormvrij. Wel eist de AVG dat deze informatie beknopt maar volledig is, in begrijpelijke taal is geschreven en gemakkelijk toegankelijk is (artikel 12 AVG).
Ook de NVH hanteert voorschriften omtrent het informeren van de betrokkene over de verwerking van persoonsgegevens en geeft aan dat dat in de praktijk bijvoorbeeld schriftelijk gebeurt in correspondentie of via een privacyverklaring.
Deelt u de mening dat de uitkomst van een kredietwaardigheidsonderzoek eerst aan de desbetreffende persoon of onderneming voor het maken van opmerkingen of bezwaar moet worden voorgelegd voordat dat aan derden mag worden doorgespeeld? Zo ja, hoe is of wordt dit geregeld? Zo nee, waarom niet?
De AVG kent voorschriften over informatie die aan een consument moet worden verstrekt bij gegevensverwerking, een recht op inzage en voorziet in de mogelijkheid om onjuiste persoonsgegevens te corrigeren of de verwerking te beperken (artikelen 13–18 AVG).
Wat moeten mensen doen die onterecht een negatief kredietwaardigheidsoordeel krijgen op basis van algemene gegevens? Is het mogelijk een recht om vergeten te introduceren, waarbij mensen niet later alsnog last krijgen van het inroepen van het recht op vergeten?
In artikel 17 van de AVG is het recht op vergetelheid (of gegevenswissing) opgenomen. De gronden waarop een verwerkingsverantwoordelijke verplicht is om persoonsgegevens te wissen zijn in de AVG opgenomen. Het «recht om vergeten» bestaat met andere woorden al.
Wanneer een bedrijf een consument afwijst als klant, kan de consument in overleg treden met het bedrijf over de afwijzingsgronden. Bij een klacht over een handelsinformatiebureau, bijvoorbeeld wanneer een consument het niet eens is met het uitgevoerde kredietwaardigheidsonderzoek, kan contact worden opgenomen met het handelsinformatiebureau. Wanneer dit niet tot overeenstemming leidt, kan de consument contact opnemen met de NVH als het handelsinformatiebureau bij deze branchevereniging is aangesloten. Ook kunnen consumenten een klacht indienen bij de AP wanneer zij menen dat in strijd met de AVG of Uitvoeringswet AVG is gehandeld. Ten slotte kan een consument zich tot de rechter wenden.
Deelt u de mening dat mensen beschermd moeten worden tegen al dan niet op basis van algoritmes bepaalde besluiten die hen direct in het leven raken? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen; zo nee waarom niet?
Allereerst is in Nederland de AP als toezichthouder verantwoordelijk voor het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens en daarmee ook op AI-toepassingen en algoritmes waarbij persoonsgegevens worden verwerkt. En er is een helder wettelijk kader dat organisaties en de privacytoezichthouder houvast biedt: de AVG. Zo moet bij het gebruik van algoritmes persoonsgegevens worden verwerkt in ieder geval worden voldaan aan een aantal basisvoorwaarden uit de AVG zoals de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie. Daarnaast geldt onder meer dat ingevolge artikel 22 AVG, betrokkenen het recht hebben om niet onderworpen te worden aan een besluit dat uitsluitend op geautomatiseerde verwerking, waaronder profilering, is gebaseerd en waaraan voor hen rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hen anderszins in aanmerkelijke mate treft. Geautomatiseerde individuele besluitvorming, zónder profilering, is volgens artikel 40 van de Uitvoeringswet AVG toegestaan indien de besluitvorming noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust of noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang.
In de kabinetsbrief «Waarborgen tegen risico’s van data-analyses door de overheid» die op 8 oktober jl. aan uw Kamer is toegezonden, heeft mijn collega, de Minister voor Rechtsbescherming, aangegeven dat eventuele wettelijke waarborgen voor data-analyses door het bedrijfsleven beter op Europees dan op nationaal niveau kunnen worden vastgesteld.4 In dat kader heeft de Europese Commissie een externe AI High-Level Expert Group opgericht die ethische richtsnoeren voor AI heeft opgesteld.5 De Europese Commissie is in juni 2019 een pilotfase gestart voor bedrijven en publieke organisaties om te verkennen of de ethische richtsnoeren voor AI werkbaar zijn in de praktijk. Het kabinet spant zich met de Nederlandse AI-Coalitie in om zo veel mogelijk Nederlandse bedrijven en publieke organisaties actief deel te laten nemen aan deze pilotfase.
Tot slot heeft de markt zelf ook initiatieven ontplooid waarin besluitvorming op basis van algoritmes wordt geadresseerd, zoals de ethische code AI van Nederland ICT.
Het afgekondigde onderzoek naar hoogleraar Kochenov, ook wel paspoortprofessor genoemd |
|
Frank Futselaar , Renske Leijten |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Vindt u het terecht dat er onderzoek wordt gedaan naar de Groningse hoogleraar Kochenov vanwege de paspoorthandel in de Europese Unie (EU)?1
Ik ondersteun het initiatief van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: RUG) om onderzoek te doen naar de advieswerkzaamheden van de betrokken hoogleraar. Van belang is wel dat dit onderzoek onafhankelijk wordt uitgevoerd. De RUG heeft mij laten weten dit onderzoek inderdaad onafhankelijk te laten uitvoeren. Meer in het algemeen merk ik op dat advieswerkzaamheden, en de context waarin deze werden verricht, moeten passen bij de rol van wetenschapper. In artikel 1.6. van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is bepaald dat wetenschappers academische vrijheid genieten. Die academische vrijheid is een hoog goed dat gekoesterd moet worden. Inherent verbonden hieraan is dat (de schijn van) belangenverstrengeling voorkomen moet worden; van wetenschappers mag verwacht worden dat zij varen op een sterk moreel kompas.
Hoe verklaart u dat de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) niet eerder onderzoek heeft gedaan naar belangenverstrengeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het instellen van een onderzoek naar iemands doen en laten vraagt een goede afweging van individuele belangen en het algemeen belang. Welke afwegingen de RUG hierin heeft gemaakt en wanneer zal moeten blijken uit het onafhankelijke onderzoek.
Wie gaat het onderzoek naar de hoogleraar doen?
Volgens de RUG zal het onderzoek worden uitgevoerd onder leiding van een onafhankelijke, externe voorzitter ondersteund door een extern onderzoeksbureau.
Wat is de precieze onderzoeksopzet van de RuG? Bent u bereid dit op te vragen?
Het onderzoek van de RUG zal, afhankelijk van de periode waarop het onderzoek betrekking heeft, inzicht moeten bieden in de vraag of voldaan is aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2014) of de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018. Ook zal het onderzoek een antwoord moeten geven op de vraag of de nevenwerkzaamheden van de betrokken hoogleraar in overeenstemming zijn met de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten, met name met betrekking tot de in artikel 11 genoemde criteria.2 In artikel 11 is onder meer bepaald dat geen toestemming voor werkzaamheden wordt verleend voor nevenwerkzaamheden die de wetenschappelijke, organisatorische of zakelijke belangen van de universiteit schaden dan wel waarbij (de schijn van) belangenverstrengeling aanwezig is.
De RUG neemt zelf de verantwoordelijkheid om dit onderzoek uit te laten voeren en de opzet hiervan te bepalen. Ik zal het verzoek wat de precieze onderzoeksopzet van de RUG is, nadrukkelijk overbrengen aan de RUG. Ik heb de Inspectie van het onderwijs gevraagd om vervolgens de bevindingen van het onderzoek ten aanzien van de nevenwerkzaamheden en eventuele belangenverstrengeling te beoordelen en mij daarover te adviseren.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek naar belangenverstrengeling is afgerond?
Er zal door de RUG naar worden gestreefd om het onderzoek zo spoedig mogelijk met inachtneming van de zorgvuldigheid die een dergelijk onderzoek noodzakelijkerwijs met zich meebrengt af te ronden.
Vindt u het wenselijk dat wetenschappers die in dienst zijn van een onderwijsinstelling regeringen van de EU of daarbuiten van betaald advies voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind advisering in het algemeen wenselijk. Kennisoverdracht, in het kader van onderwijs en onderzoek, is één van de kerntaken van de universiteit. Het is een goede zaak wanneer regeringen een beroep doen op de expertise van wetenschappers. Het spreekt voor zich dat wetenschappers zich hierbij bewust moeten zijn van mogelijke risico’s, zoals dat van belangenverstrengeling.
Het bericht dat Nederland de geldkraan van beroemd onderzoek naar zwarte gaten dicht draait |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Nederland draait geldkraan dicht van beroemd onderzoek naar zwarte gaten»?1
Ik deel de conclusie dat de «geldkraan zou zijn dichtgedraaid» niet. Zie het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze beoordeelt de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) of er sprake is van maatschappelijke impact? Kunt u dit uitgebreid toelichten? Kunt u daarnaast een definitie geven van maatschappelijke impact?
In aanvragen voor NWO-subsidies dient te worden beschreven hoe het onderzoek zou kunnen bijdragen aan de samenleving en aan de economie. De gevraagde toelichting en de wijze van beoordeling hiervan verschilt per financieringsinstrument en wordt toegelicht in de call for proposals. Dit is te verklaren door de aard van het voorgestelde onderzoek. Van een onderzoeker die een aanvraag doet voor financiering voor een thematisch programma binnen de nationale onderzoeks-prioriteiten, zoals de Nationale Wetenschapsagenda of één van de topsectoren, vraagt NWO logischerwijs meer naar kennisbenutting en impact dan van een onderzoeker die een aanvraag indient binnen de calls die gericht zijn op vrij onderzoek. In de NWO-strategie 2019–2022 definieert NWO maatschappelijke impact als volgt: «maatschappelijke (culturele, economische, industriële, ecologische of sociale) veranderingen die (mede) het gevolg zijn van door onderzoek gegenereerde kennis en kunde».
Hoe beoordeelt u de maatschappelijke impact van experimenten met de Event Horizon Telescope die dit jaar wereldwijd de voorpagina’s en internationale journaals haalden met de eerste foto van een zwart gat?
De impact van het experiment met de Event Horizon Telescope dat heeft geleid tot de eerste foto van een zwart gat is vooral van wetenschappelijke aard. Het gaat hier om een doorbraak in de fundamentele wetenschap. De maatschappelijke impact van deze doorbraak moet worden gezien in het licht van de waardering die de samenleving heeft voor dit soort fundamentele wetenschap, met name als deze betrekking heeft op de oorsprong van ons bestaan. Door de foto is veel positieve aandacht ontstaan voor de Nederlandse wetenschap. Ik vind het belangrijk dat zo veel mogelijk mensen kennis kunnen nemen van dit soort fundamentele doorbraken. Gezien het belang van goede communicatie hierover en omdat deze veel vergt van Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep, heb ik éénmalig een bedrag van € 200.000 toegekend ter ondersteuning. Zie ook de antwoorden op de vragen van de heer Paternotte over de Nederlandse participatie in de Event Horizon Telescope (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 523).
Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse onderzoekers en universiteiten, die een prominente rol hebben gespeeld bij dit project?
Dat hangt af van besluitvorming van verschillende instellingen en organisaties en van de kwaliteit van (nieuwe) financieringsverzoeken. Zo is Prof. dr. Heino Falcke medeaanvrager binnen het «The Dutch Black Hole Consortium». Voorts is aannemelijk dat in de toekomst nieuwe aanvragen zullen volgen zodat er mogelijk alsnog NWO-financiering komt. Ook andere (Europese) financieringsbronnen kunnen een rol spelen. Tot slot merk ik op dat ook voor de betrokken universiteiten een rol is weggelegd bij de financiering van dit type onderzoek.
Hoe reflecteert u op de NWO als subsidieverstrekker nu de geldkraan voor dit onderzoek is dichtgedraaid?
Zoals ik al in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven deel ik de conclusie dat «de geldkraan is dichtgedraaid» niet. NWO kan als subsidiegever niet meer uitgeven dan op haar begroting staat en zal dus voortdurend scherpe keuzes moeten maken. Dat doet zij zo onafhankelijk mogelijk, op basis van peer review. Ik heb er alle vertrouwen in dat NWO in het beoordelingsproces van onderzoeksvoorstellen de juiste keuzes maakt.
Het afwijzen van kinderopvangtoeslag omdat de toeslagpartner dagbesteding heeft |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich het verhaal van een moeder van wie de kinderopvangtoeslag is stopgezet omdat haar partner dagbesteding nodig heeft, maar dat de Belastingdienst dit ziet als vrijwilligerswerk en geen gegronde reden om niet de kinderen te verzorgen als de moeder werkt?1
Ja.
Wat vindt u van de definitieve afwijzing die deze moeder heeft gekregen, ondanks dat u had gevraagd nogmaals naar het dossier te kijken?2
Zoals uw Kamer weet kan ik uit het oogpunt van privacy niet ingaan op individuele gevallen. Ten aanzien van de voorbeelden in het Zwartboek van de SP «Meldpunt stopgezette kinderopvangtoeslag» zal ik later dit jaar, samen met mijn collega van Financiën, met een reactie komen.
Kunt u aangeven waarom iemand die arbeidsongeschikt is, een Wajong-uitkering heeft, én een indicatie voor dagbesteding heeft, door de Belastingdienst niet erkend wordt als «afwezig» overdag?
De Belastingdienst kijkt alleen naar de criteria die de wet stelt aan het recht op kinderopvangtoeslag. Voor deze criteria verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6. Het overdag «afwezig» zijn, is geen criterium in de Wet Kinderopvang om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag.
Erkent u dat iemand niet zomaar een indicatie voor dagbesteding krijgt en dat dagbesteding gezien wordt als belangrijk om sociaal isolement te doorbreken en vaardigheden te ontwikkelen?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Erkent u tevens dat iemand die dagbesteding heeft overdag niet thuis is om de kinderen te verzorgen?
Dagbesteding bestaat in verschillende vormen, en komt meestal voort uit de Wet maatschappelijke ondersteuning. Dagbesteding is een waardevol instrument dat een bijdrage kan leveren aan het doorbreken van het sociaal isolement van mensen en kan helpen bij de ontwikkeling van vaardigheden. Gedurende de dagbesteding zijn ouders niet thuis. De behoeften van mensen en de redenen waarom mensen een beroep doen op dagbesteding verschilt. Dat maakt dat de groep mensen die een dagbesteding heeft sterk uiteenloopt en dat zij geen uniforme groep vormen. Gemeenten bieden daarom maatwerk aan voor deze groep.
Waarom is er wel een uitzondering gemaakt voor recht op kinderopvang als een partner een opleiding volgt, in een (re)integratietraject zit of een inburgeringscursus doet?
Kinderopvang zorgt ervoor dat ouders arbeid en zorg beter kunnen combineren. De kinderopvangtoeslag maakt het voor ouders financieel mogelijk om te kiezen voor het combineren van arbeid en zorg. De financiële tegemoetkoming is speciaal gericht op het stimuleren van werk, zowel voor ouders die al werken als voor ouders die een traject volgen dat hun kans op werk vergroot. In de Wet kinderopvang is vastgesteld om welke trajecten dit gaat.
Voor huishoudens waarin de ene ouder werkt en de andere ouder een Wlz-indicatie heeft werk ik een voorstel uit dat hen ook recht geeft op kinderopvangtoeslag. Ik doe dit naar aanleiding van een aantal casussen en eerdere Kamervragen over deze specifieke groep ouders. Het gaat om een landelijk uniforme en duidelijke afgebakende groep ouders, omdat de Wlz-indicatie landelijk wordt afgegeven. Ouders met een Wlz-indicatie hebben continu en blijvend zorg nodig, of staan onder permanent toezicht. Zij zijn blijvend niet in staat om voor hun kinderen te zorgen en kunnen niet werken of een traject naar werk volgen. Ik neem deze groep ouders op in de Wet kinderopvang, zodat deze afgebakende groep gezinnen arbeid en zorg kunnen combineren.
Daarnaast is er nog een veelvoud aan sociale en medische redenen denkbaar waardoor ouders niet in staat zijn om te werken of voor hun kinderen te zorgen, bijvoorbeeld omdat zij zijn aangewezen op dagbesteding. Ik begrijp dat de werkende partner van iemand die is aangewezen op dagbesteding belemmerd kan worden in de combinatie van arbeid en zorg. Ik zou het onwenselijk vinden als deze werkende partners het werk opgeven, omdat er geen recht is op kinderopvangtoeslag. Ouders die om sociale of medische redenen niet kunnen werken en niet in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen, kunnen daarom bij de gemeente een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang aanvragen op basis van sociaal medische indicatie (SMI). Het gegeven dat het bij mensen met een dagbesteding om een uiteenlopende groep gaat, maakt het bieden van maatwerk via de gemeenten de wenselijke route. Gemeenten hebben hierin beleidsvrijheid en kunnen op basis van de situatie een inschatting maken over welke oplossing het meest passend is. De uitvoering gaat over het algemeen goed, zo heeft 87,5% van de gemeenten SMI vastgelegd in beleidsregels en maken hierin bewuste keuzes.4 Budget voor deze tegemoetkoming is opgenomen in het gemeentefonds.
Erkent u dat de genoemde redenering in de afwijzingsbrief («De redenering hierachter is dat kinderopvangtoeslag is bedoeld om de combinatie van werk, studie of (re)integratietraject gericht op werk en de zorg voor de kinderen te vergemakkelijken») juist ook geldt voor een partner van een echtgenoot met dagbesteding?
Zie antwoord vraag 6.
Is het in de geest van de wet op de kinderopvangtoeslag wenselijk dat de moeder haar werk op moet geven, omdat er geen kinderopvangtoeslag wordt toegekend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat dit gezin door het besluit van de Belastingdienst zal moeten leven van enkel de Wajong-uitkering van de toeslagpartner en dat de gevolgen diep ingrijpend zijn op de financiële situatie van dit gezin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag 2, kan ik vanuit het oogpunt van privacy niet ingaan op individuele gevallen. Wel erken ik in algemene zin dat het besluit dat een gezin wel of niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag inderdaad grote gevolgen kan hebben. Daarom kunnen juist deze gezinnen, die vanwege een sociaal of medische reden niet kunnen voldoen aan de voorwaarden van de kinderopvangtoeslag, een aanvraag doen voor een tegemoetkoming op basis van SMI.
Kunt u aanwijzen waar in de wet wordt gesteld dat dagbesteding geen grond is voor kinderopvangtoeslag?
Zoals genoemd onder vraag 6 worden er in de Wko in artikel 1.6 een aantal groepen ouders aangewezen die aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag. Dit zijn groepen ouders die een traject volgen dat de kans op werk vergroot of al werkzaam zijn. Hieronder vallen: ouders die een opleiding of een inburgeringscursus volgen en ouders die een re-integratie traject volgen. Ouders met een dagbesteding worden niet genoemd in artikel 1.6. Dit neemt natuurlijk niet weg dat dagbesteding zeer belangrijk kan zijn voor mensen. Daarom kunnen zij, zoals ik bij vraag 6 schets, een aanvraag doen voor een tegemoetkoming bij de gemeente op basis van SMI.
Kunt u ook aanwijzen waar in de wet wordt gesteld dat de Belastingdienst geen beleidsvrijheid heeft om bij dagbesteding van de partner géén kinderopvangtoeslag te verlenen?
Werkende ouders en in de wet nader genoemde doelgroepen, die een traject naar werk volgen, kunnen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Uit deze bepaling vloeit direct voort dat er in andere gevallen geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 3.
Is het mogelijk in de geest van de wet de situatie van een werkende ouder met een partner die dagbesteding nodig heeft toch kinderopvangtoeslag toe te kennen? Zo ja, bent u bereid dit te regelen?
Zoals beschreven onder vraag 6 ben ik voornemens om huishoudens waarin de ene ouder werkt en de andere ouder een Wlz-indicatie heeft, aanspraak te geven op kinderopvangtoeslag. Dit betreft een landelijk uniforme en afgebakende groep. De groep ouders met een dagbesteding is veel diverser dan de groep ouders met een Wlz-indicatie. Ik ben van mening dat SMI een betere oplossing is voor de groep ouders met een dagbesteding, ook vanwege de heterogeniteit van deze groep; gemeenten staan dichter bij de burgers en kunnen een passende oplossing aanbieden.
Wat vindt u ervan dat in de afwijzingsbrief verwezen wordt naar de rechtbank als het bezwaar op de beslissing gehandhaafd wordt?
Onder elke beslissing op bezwaar is een rechtsmiddelen verwijzing opgenomen. Dit is een wettelijke verplichting waarbij de belanghebbende op de mogelijkheid van beroep wordt gewezen. Deze verwijzing is ook opgenomen indien het bezwaar van een belanghebbende gegrond is verklaard.
Erkent u dat het vreemd is dat de regering wil dat er minder beroep op de rechtsbijstand wordt gedaan en dat als onderdeel van die plannen beloofd wordt dat overheidsinstanties minder vaak zullen procederen, maar dat de mensen in dit voorbeeld gedwongen zijn te procederen om hun recht te halen en hun bezwaren te laten toetsen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?4
Met het voorstel waar u naar verwijst wil de regering stimuleren dat er aan de voorkant wordt gekeken naar mogelijke oplossingen. Indien echter niet aan de voorwaarden voor een aanspraak op een toeslag is voldaan kan de Belastingdienst niet anders doen dan de aanvraag afwijzen.
De Nederlandse participatie in de Event Horizon Telescope |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «They brought us the first photo of a black hole. Now, it won them $ 3 million»1, «Breakthrough price in fundamental physics awarded to event horizon telescope collaboration for black hole observation»2 en «Nederland stopt financiering telescoop die foto zwart gat mogelijk maakte»?3
Ja.
Hoe beoordeelt u het belang voor de Nederlandse wetenschap van de Nijmeegs-Leids-Amsterdamse participatie in het Event Horizon Telescope onderzoek?
De eerste foto van een zwart gat, mogelijk gemaakt door de internationale samenwerking in de Event Horizon Telescope, is een belangrijke wetenschappelijke doorbraak die wereldwijd veel aandacht heeft gekregen.
Ik heb groot respect voor de Nederlandse wetenschappers die hieraan een belangrijke bijdrage hebben geleverd en daarmee de Nederlandse wetenschap op de kaart hebben gezet. De manier waarop ik het belang van dit onderzoek beoordeel, doet bij een onafhankelijk oordeel van NWO overigens niet ter zake. Ik intervenieer niet in de besluitvorming van NWO. Wel is er vanuit mijn ministerie contact geweest met de Radboud Universiteit waarbij is gesproken over de waarde van de foto voor de Nederlandse wetenschap en het feit dat er hierdoor veel positieve aandacht voor (fundamentele) wetenschap is ontstaan. Goede wetenschapscommunicatie is essentieel om zoveel mogelijk mensen te bereiken. Gezien het belang hiervan en omdat de wetenschapscommunicatie veel vergt van Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep, heb ik een éénmalig bedrag van € 200.000 toegekend ter ondersteuning zodat er voldoende aandacht kan zijn voor goede communicatie. Ik zal binnenkort ook persoonlijk met Prof. Falcke spreken om meer te horen over zijn onderzoek.
Kunt u aangeven in hoeverre de Nederlandse afwijzing de kans op Europese onderzoeksfinanciering voor de Nederlandse participatie in Event Horizon Telescope beïnvloedt?
Nee. Op deze vraag is alleen een speculatief antwoord mogelijk en ik waag mij niet aan speculaties.
Is het volgens u uniek wanneer onderzoek wereldwijde lofuitingen krijgt, prestigieuze prijzen als – in dit geval – de breakthrough prize for fundamental physics ontvangt, genoemd wordt voor een Nobelprijs maar het vervolg in Nederland desondanks niet door de voorronde van onderzoeksfinanciering in het programma van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) terzake komt?
In het beoordelingsproces van NWO worden nieuwe onderzoeksvoorstellen door onafhankelijke commissies beoordeeld. Deze commissies, bestaande uit wetenschappers, beoordelen voorstellen op basis van peer review. Hierbij kan onder meer worden gekeken naar het track record van de aanvragende onderzoekers, naar de kwaliteit van het onderzoeksvoorstel en van de aanvragers en naar de maatschappelijke impact. Wereldwijde loftuitingen en ontvangen prestigieuze prijzen mogen om der wille van de objectiviteit in het beoordelingsproces geen rol spelen, ieder afzonderlijk voorstel dient op zijn eigen merites en potentie te worden beoordeeld. Ik wijs erop dat er inmiddels nieuwe financieringsaanvragen liggen zodat er mogelijk alsnog NWO-financiering komt. Zie ook de antwoorden op de vragen van het lid van uw Kamer de heer Futselaar over «het bericht dat Nederland de geldkraan van beroemd onderzoek naar zwarte gaten dicht draait» (2019Z18454, ingezonden 1 oktober 2019).
Hoe beoordeelt u het effect dat slagingspercentages vanaf 7% bij financieringsinstrumenten van NWO hebben op de werkdruk van Nederlandse wetenschappers?
Het honoreringspercentage verschilt per financieringsinstrument. Voor een wetenschappelijke loopbaan zijn onderzoekers steeds meer aangewezen op succes in de tweede en derde geldstroom. Dit draagt bij aan de aanvraagdruk en onderzoekers geven aan veel tijd kwijt te zijn aan het schrijven van onderzoeksvoorstellen (die vaak niet gehonoreerd kunnen worden). Zoals ik heb aangegeven in mijn reactie op het rapport van de Adviescommissie bekostiging hoger onderwijs en onderzoek vind ik het belangrijk dat de aanvraagdruk wordt teruggedrongen en dat er een goede balans is tussen competitie en samenwerking.4 Naar aanleiding van dit rapport is onder meer besloten tot een overheveling van de tweede naar de eerste geldstroom. Voorts heeft NWO in 2017 een pakket maatregelen ingevoerd met als oogmerk de aanvraagdruk te verminderen. De succesvolle implementatie hiervan vraagt een inspanning van zowel NWO als de universiteiten. Tenslotte heb ik aan NWO, VSNU en KNAW verzocht een gezamenlijk plan op te stellen om de (systeem)druk op wetenschappers te verlichten. De instellingen zijn hierover met elkaar in gesprek.
Heeft u zicht op de hoeveelheid uren die Nederlandse wetenschappers gemiddeld besteden aan het verwerven van onderzoeksfinanciering?
Hierover zijn weinig gegevens beschikbaar. De schattingen lopen uiteen. In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) 2014 werd ingeschat dat men gemiddeld 6 procent van de tijd kwijt is aan acquisitietaken. Het Rathenau Instituut schat het percentage dat onderzoekers besteden aan acquisitie op 5 procent.5
Is het volgens u wenselijk dat onderzoek dat in Nederland alom erkend op wereldtopniveau plaatsvindt, het zonder structurele financieringsstroom moet stellen
Structurele financiering is er alleen voor instellingen zoals universiteiten en onderzoeksinstituten. Voor consortia en andere samenwerkingsvormen zoals die tussen de Radboud Universiteit, Universiteit Leiden en de Universiteit van Amsterdam in het kader van de Event Horizon Telescope is vaak sprake van langjarige financiering maar niet van structurele. Dit geldt zeker wanneer het gaat om grote onderzoekslijnen met een stevige infrastructurele component. Na afloop van de financieringsperiode dient te worden bezien of de inzet van de middelen nog steeds past bij actuele wetenschappelijke ontwikkelingen en strategische keuzes op internationaal niveau. NWO en VSNU spelen een belangrijke rol in dit soort afwegingen en zijn erover in gesprek hoe de scherpe keuzes die hiervoor nodig zijn in gezamenlijkheid kunnen worden genomen. Daarnaast spelen ook grote Europese subsidies, zoals de ESFRI Roadmap, een essentiële rol in de langjarige financiering van grootschalige en internationale consortia.
De Nederlander die in Roemenië verdacht wordt van het misbruiken en vermoorden van een meisje en mogelijk andere vergelijkbare misdrijven |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Roemeense aanklager: «Vermoeden dat Johannes V. op meerdere plekken heeft toegeslagen»»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de Nederlandse politie de Roemeense politie assisteert bij het strafrechtelijk onderzoek? Welke actie wordt er vanuit Nederland door de opsporingsinstanties genomen?
Nederland verleent rechtshulp aan de Roemeense autoriteiten. De rechtshulp heeft bestaan uit o.a. de doorzoeking van de woning van verdachte, informatiebevragingen over bijvoorbeeld telefoonnummers, kentekens, contacten. Dacty en DNA zijn overgedragen aan Roemenië.
Klopt de berichtgeving dat de Roemeense autoriteiten (zoals het interview van de Procureur-Generaal bij Digi24.tv) geen officiële bevestiging hebben gehad van de Nederlandse autoriteiten dat de Nederlandse verdachte overleden is? Zo ja, hoe kan dat?
Dezelfde middag van het overlijden van Johannes V. is de Hoofdofficier van Boekarest officieel op de hoogte gebracht door de Nederlandse officier van justitie belast met rechtshulp. Een schriftelijke bevestiging (met onder andere processen-verbaal) is begin oktober verstuurd.
Bent u bekend met het feit dat er in Roemeense media breed twijfels geuit zijn of Johannes V. wel echt overleden is, onder ander door de familie van het vermoorde meisje? Kunt u eraan bijdragen dat hierover geen enkele twijfel bestaat?
Er bestaat naar aanleiding van de bevindingen van de politie ter plaatse geen enkele twijfel dat Johannes V. daadwerkelijk om het leven is gekomen.
Van welke andere misdrijven wordt Johannes V. nog meer verdacht en om welke landen gaat het?
Voor zover bij ons bekend is hij in Roemenië ook verdachte in een andere zaak. Deze zaak is pas naar boven gekomen naar aanleiding van (het onderzoek naar) het delict van september 2019. Eerder was er geen verdenking en was er dus geen aanleiding om informatie op te vragen bij de Nederlandse autoriteiten. De verdenking in Roemenië betreft vrijheidsberoving en aanranding. Het Roemeense OM heeft hierover een persbericht uitgebracht.2
Was Johannes V. in Nederland reeds een bekende zedendelinquent en kunt u aangeven waarvoor hij veroordeeld was en welke straf hij gekregen had?
Hij was bekend als zedendelinquent en heeft zijn straffen en behandeling voor zijn eerdere misdrijven ondergaan. Ik ga niet in op de exacte veroordelingen dan wel straffen die Johannes V. eerder heeft gekregen.
Op welke wijze stond Johannes V. in de Europese systemen geregistreerd en welke informatie hadden de Roemeense autoriteiten of hadden de Roemeense autoriteiten kunnen hebben?
Johannes V. stond niet geregistreerd in een Europees systeem en de Roemeense autoriteiten hadden langs die weg geen informatie over hem beschikbaar. Johannes V. stond ook niet gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS II), dat wordt gebruikt voor signaleringen. Over Johannes V. is eveneens geen informatie gedeeld op het platform «Secure Information Exchange Network Application (SIENA).» Dit platform wordt gebruikt om buitenlandse autoriteiten te voorzien van informatie. Alleen wanneer Roemenië informatie zou hebben opgevraagd in het kader van werkgelegenheidsscreening of voor strafrechtelijke doeleinden, zou Nederland preventief justitiële documentatie hebben gestuurd naar Roemenië. Deze uitwisseling vindt plaats via het European Criminal Record System (ECRIS).3
Bent u van mening dat er voldoende gedaan is om ervoor te zorgen dat Johannes V. in andere landen van de Europese Unie geen zedenmisdrijven kon plegen?
Johannes V. heeft zijn straffen en behandeling voor zijn eerdere misdrijven ondergaan. Hij is teruggekeerd in de samenleving en kon gebruik maken van zijn recht op vrij verkeer binnen de EU als Nederlands staatsburger.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Zorgvuldige afstemming van deze antwoorden maakte het helaas niet mogelijk om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het weren van zwangerschappen en baby’s in huurwoningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders geen baby’s mogen krijgen in bepaalde huurwoningen in Amsterdam?1
Uit het door het lid Beckerman aangehaalde bericht en uit bij de betrokken verhuurder, Vereniging Hendrick de Keyser2, verkregen informatie blijkt dat het niet gaat om discriminatie van zwangere vrouwen en mensen met een kinderwens. De verhuurder vindt de betrokken woningen aan de Lange Leidsedwarsstraat te Amsterdam qua indeling ongeschikt (veelal tweekamerwoningen met één slaapkamer) en te gehorig om te worden bewoond door gezinnen. De betrokken verhuurder heeft aangegeven geen pogingen te hebben gedaan en ook niet voornemens te zijn om de huur van een van de betrokken woningen te beëindigen wegens het feit dat er een of meer kinderen in de woning wonen. Omwille van de veiligheid van de huurders zelf, heeft de verhuurder naar eigen zeggen sinds kort in enkele huurcontracten die voor de betrokken woningen aan kandidaat-huurders worden aangeboden de bepaling opgenomen dat het gehuurde is bestemd voor maximaal twee personen. De verhuurder heeft aangegeven met dit beding te beogen de veiligheid van de betrokken huurders te waarborgen alsmede overbewoning en burenoverlast te voorkomen. De wet staat hiervoor niet in de weg. Maar ook dan kan een derde bewoner geen reden zijn voor huurbeëindiging als het met drie personen bewonen van de woning niet leidt tot gevaarlijke situaties voor de huurders of tot burenoverlast.
De wet- en regelgeving omtrent wonen bevat geen bepalingen over het al dan niet met kinderen mogen bewonen van woningen. Maar het recht op gezinsvorming is een grondrecht. Een beding in een huurcontract dat in de woning geen kinderen mogen wonen, is daarmee in strijd. En het enkele feit dat in een woning een of meerdere (kleine) kinderen wonen, levert nog geen gevaarlijke situaties of burenoverlast op.
Ik wijs er op dat huurcontracten van woonruimte niet buitengerechtelijk kunnen worden ontbonden door verhuurders. De betrokken verhuurder heeft aangegeven daarvan op de hoogte te zijn en geen intentie te hebben om daarvan af te wijken. En ook als de verhuurder het huurcontract niet ontbindt maar opzegt, kan alleen de rechter de huur beëindigen als de huurder niet schriftelijk instemt met de huuropzegging.
Het veroorzaken van (ernstige) overlast kan een reden zijn voor de rechter om de ontbinding of huurbeëindiging toe te staan op de grond dat de huurder zich niet als goed huurder gedraagt3. Het geluid dat kleine kinderen gewoonlijk voortbrengen, kwalificeert niet als ernstige overlast. Maar het oordeel is, zoals gezegd, uiteindelijk aan de rechter.
Bovendien mag in de huurovereenkomst niet ten nadele van de huurder worden afgeweken van de huurrechtregels voor woonruimte. Een eventueel beding in de huurovereenkomst dat de geboorte van een kind van de huurders een reden is om de huurovereenkomst te beëindigen, is daardoor juridisch van geen enkele waarde.
Is hier sprake van uitsluiting en discriminatie van zwangere vrouwen en mensen met een kinderwens? Zo nee, hoe verhoudt de genoemde beperking in huurcontracten zich tot de wet- en regelgeving omtrent wonen, zelfbeschikking en vrijheid in ons land? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is dit het enige voorbeeld waar zwangere vrouwen, zwangerschappen en baby’s worden geweerd, of zijn er nog meer zaken bekend waarin dit gebeurt? Zo ja, waar en om welke verhuurders gaat het?
Mij zijn dergelijke voorbeelden niet bekend.
Vindt u het wenselijk dat mensen ten tijde van een woooncrisis op deze manier worden geïntimideerd om een huurcontract te tekenen of worden uitgesloten waardoor de woningnood verergert, waar (ongeboren) kinderen bij zijn betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het artikel maak ik op dat een van de betrokken huurders het beding dat de woning geschikt is voor maximaal twee personen als een licht intimiderende voorwaarde ervaren heeft. En de huidige overspannen woningmarkt in Amsterdam brengt met zich mee dat kandidaat-huurders mogelijk met voorwaarden akkoord gaan waarmee zij in een meer ontspannen woningmarkt niet akkoord zouden gaan. Maar de betrokken verhuurder heeft aangegeven dat hij niet beoogt huurders met (ongeboren) kinderen uit te sluiten, maar de betrokken woningen aan voor die woningen geschikte huishoudens te verhuren en burenoverlast te voorkomen.
Bij woningtoewijzing neemt de betrokken verhuurder naar eigen zeggen overigens niet alleen de gezinssituatie van kandidaat-huurders in overweging, maar beoordeelt onder meer ook of het inkomen van de kandidaat-huurders voldoende is om de huur te kunnen betalen.
Maar zoals gezegd zijn bepalingen in huurcontracten voor woonruimten die ten nadele van huurders afwijken van het huurrecht, nietig. Die nietigheid kan bij de rechter worden ingeroepen.
Wat gebeurt er met geweigerde mensen die zwanger zijn of zwanger willen worden bij de betreffende huurwoningen? Kunt u toelichten hoe u zich concreet en op korte termijn gaat inspannen voor woningzoekenden?
Particuliere verhuurders zijn vrij om te kiezen aan wie zij hun woning willen verhuren, uiteraard zonder daarbij te discrimineren. Zo toetsen verhuurders doorgaans of het inkomen van kandidaat-huurders voldoende is om de gevraagde huur te kunnen betalen.
Voor huurders die al in de betrokken woningen wonen en zwanger zijn of willen worden, geldt zoals hierboven aangegeven dat het oordeel of de verhuurder de huur kan beëindigen aan de rechter is en dat bepalingen die ten nadele afwijken van de huurrechtbepalingen nietig zijn.
Vergroting van het huishouden door het krijgen van kinderen is geen aanleiding tot hogere huurverhogingen. Als de betrokken huurders een gereguleerd huurcontract hebben, moet de verhuurder zich houden aan de maximaal toegestane jaarlijkse huurverhoging die mede afhankelijk is van het huishoudinkomen. Tegen huurverhogingen die het toepasselijke maximum overschrijden kunnen huurders met succes bezwaar maken. Als de betrokken huurders een geliberaliseerd huurcontract hebben, gelden er geen wettelijke beperkingen in de jaarlijkse huurverhoging maar gelden de daarover in het huurcontract gemaakte afspraken.
In een meer ontspannen woningmarkt hebben woningzoekenden meer mogelijkheden om door hen gewenste en voor hen geschikte woningen te vinden. Om de huidige woningschaarste te verkleinen, neemt het kabinet diverse maatregelen. Zo heb ik woondeals gesloten met vijf grote stedelijke regio’s, waaronder Metropoolregio Amsterdam, met afspraken die moeten leiden toe versnelling van de woningbouw. En onlangs heeft het kabinet aangekondigd dat het twee miljard euro investeert om woningbouw te bevorderen en het aandeel van de WOZ in het woning-waarderingsstelsel gaat begrenzen waardoor mogelijkheden voor liberalisatie van woningen in het gereguleerde huursegment beperkt worden.4
Wat gebeurt er met de ouders en kinderen die er nu wonen? Kunt u garanderen dat zij geen onevenredige huurverhogingen of andere maatregelen dan wel klachten aan hun broek krijgen omdat de verhuurder ze liever uit de huurwoning wil hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden zijn er en welke hebt u nodig om ervoor te zorgen dat bepalingen, die tegen de (grond)rechten van mensen in gaan, niet opgenomen mogen worden in huurcontracten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet biedt huurders bescherming tegen bepalingen in het huurcontract die in strijd zijn met het huurrecht of met ander (grond)recht.
In het Burgerlijk Wetboek staat bepaald dat bedingen in huurcontracten die ten nadele van de huurder afwijken van de huurrechtbepalingen voor woonruimte, nietig zijn. Het oordeel over dergelijke bedingen is uiteindelijk aan de rechter.
In de Grondwet is bepaald dat discriminatie niet is toegestaan.
Huurders kunnen voor juridisch advies over de geldigheid van bedingen in hun huurcontract die strijdig lijken met het (huur)recht of ander recht terecht bij Het Juridisch Loket5 dat vestigingen heeft door het hele land, of bij lokale huurteams dan wel andere lokale huurdersondersteuners.
Het onderhoud aan de vuurtoren te Egmond aan Zee, waarbij mogelijk chroom 6 is vrijgekomen |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de problemen rond het onderhoud van de vuurtoren te Egmond aan Zee?1
Ja, ik ben op de hoogte van de problemen rondom de communicatie bij het onderhoud van de vuurtoren te Egmond aan Zee.
Wat zijn bij dit type projecten, in het algemeen, de voorschriften als het gaat om de communicatie naar omwonenden en naastgelegen ondernemingen?
Wat de best passende werkwijze is voor communicatie met omwonenden wordt voor werkzaamheden aan vuurtorens per situatie specifiek bepaald. Dit hangt onder andere af van de ligging van de vuurtoren ten opzichte van de omwonenden en naastgelegen ondernemingen.
Op welke wijze heeft de communicatie rond het onderhoud van de vuurtoren in Egmond aan Zee voorafgaand aan het project plaatsgevonden?
Voorafgaand aan de werkzaamheden heeft afstemming plaatsgevonden met De BUCH. De BUCH is een werkorganisatie voor de zelfstandige gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo, die één gezamenlijke ambtelijke organisatie hebben. Tijdens de werkzaamheden is zowel telefonisch, per e-mail als persoonlijk op de bouwplaats contact geweest met De BUCH. Dit contact ging over de monumentale status van het object in relatie tot de uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast zijn asbestsanering, verwijderen van chroom-6, vandalismebestrijding en de voortgang van de werkzaamheden besproken. Met De BUCH is niet gesproken over communicatie naar de omgeving.
Wie is verantwoordelijk voor betrekken van omwonenden en naastgelegen ondernemingen?
De gemeente is in dit specifieke project verantwoordelijk voor de monumentale status van het object. Rijkswaterstaat is eigenaar van het object en als opdrachtgever verantwoordelijk voor de werkzaamheden aan de vuurtoren. In die hoedanigheid is Rijkswaterstaat ook verantwoordelijk voor het betrekken van en communiceren met omwonenden en naastgelegen ondernemingen.
Wat is hierbij de rol van de gemeente?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is hierbij de rol van Rijkswaterstaat?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze zijn omwonenden en naastgelegen ondernemingen geïnformeerd, nadat bij de werkzaamheden chroom 6 is aangetroffen en de werkzaamheden maandenlang stil lagen?
De omwonenden en naastgelegen ondernemingen zijn over de werkzaamheden niet geïnformeerd. Er heeft alleen afstemming plaatsgevonden met de betrokken gemeenten (De BUCH). Overigens is de volksgezondheid nooit in het geding geweest.
Is er in de maanden dat het onderhoud aan de vuurtoren stil lag, gewerkt aan een nieuw onderhoudsplan, waarin gevaarlijke stoffen als chroom 6 op een voor de volksgezondheid verantwoorde manier zouden worden verwijderd? Zo ja, is dit onderhoudsplan ter inzage beschikbaar? Op welke wijze is dit nieuwe plan besproken met de belanghebbende omwonenden? Zo nee, waarom is er geen dergelijk plan gemaakt?
Ja, er is een nieuw onderhoudsplan gemaakt. Dit plan is op verzoek ter inzage beschikbaar. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat, door een onvolledige afdichting rond de vuurtoren, er op enig moment sprake was van stofwolken, mogelijk met chroom 6, die zich over de omgeving verspreiden? Zo ja, was hierdoor sprake van een gevaar voor de volksgezondheid? Hoe zijn omwonenden hierover geïnformeerd? Welke maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat er een gevaar voor de volksgezondheid zou ontstaan?
Vanaf juni 2018 tot heden worden werkzaamheden verricht aan de vuurtoren. Het verwijderen van chroom-6-houdende verf is gestart op 10 juli en was op 26 juli 2019 afgerond. Deze werkzaamheden met chroom-6 zijn destijds in verschillende afgesloten ruimten verricht, en daarbij zijn alle benodigde veiligheidsmaatregelen genomen en metingen verricht. Na afloop van de werkzaamheden met chroom-6 zijn alle ruimtes zorgvuldig gereinigd en is het chroom-6 houdend materiaal afgevoerd.
Daarna hebben straalwerkzaamheden plaatsgevonden aan onderdelen waar we van hebben vastgesteld dat deze geen chroom-6 bevatten. Het gaasdoek dat ter afscherming om de vuurtoren hangt, kan afhankelijk van de windkracht en richting straalstof doorlaten. Dit heeft ook plaatsgevonden. Zoals hierboven aangegeven bevatte dit straalstof geen chroom-6: er was dus geen gevaar voor de volksgezondheid.
Bestaat er een protocol dat dient te worden toegepast als bij onderhoud (mogelijk) sprake is van gevaarlijke stoffen zoals chroom 6? Zo ja, is dit protocol ter inzage beschikbaar? Is dit protocol in dit geval toegepast? Zo nee, waarom niet?
Ja, er bestaat een zodanig protocol. Dit betreft het beheersregime chroom-6, dat is opgesteld door Rijksvastgoedbedrijf, ProRail en Rijkswaterstaat. De Minister van Binnenlandse Zaken heeft uw Kamer, mede namens mij, daar op 12 juli 2019 over geïnformeerd2. Dit beheersregime wordt toegepast door de gehele sector Rijk en is beschikbaar op het Arboportaal3.
Tijdens de werkzaamheden aan de vuurtoren in Egmond is geen gebruik gemaakt van dit regime, omdat het toen nog niet beschikbaar was. Wel is uiteraard conform vigerende maatregelen volgens het Veiligheid- en Gezondheidsplan gewerkt. Een VenG-plan is een verplichting uit het Arbobesluit (artikel 2.28) en beschrijft de maatregelen die we nemen op gebied van Veiligheid en Gezondheid op de bouwlocatie. Op grond van het VenG-plan van de werkzaamheden kan worden geconcludeerd dat de toegepaste veiligheidsmaatregelen gelijkwaardig zijn aan het vastgestelde beheersregime.
Welke instantie is verantwoordelijk voor de controle en handhaving als het gaat om dit type projecten?
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de controle en handhaving op de eigen opdrachtnemer bij dit type projecten. De Inspectie SZW is toezichthouder op de Arbowet.
Bestaat er een meldingsplicht voor onderhoud aan objecten waarbij (mogelijk) gevaarlijke stoffen vrij kunnen komen? Zo ja, bij welke instantie? Is dit in dit geval gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een meldingsplicht voor (het werken met) bepaalde gevaarlijke stoffen, zoals het werken aan asbest, bij de Inspectie SZW. Voor (het werken met) chroom-6 bestaat geen meldingsplicht.
Begrijpt u de zorgen van omwonenden en ondernemers over de stofwolken en aanwezigheid van chroom 6 in de Vuurtoren?
Ja, ik begrijp deze zorgen. De communicatie met de omgeving is onvoldoende geweest en dit betreur ik. Ik vind het daarbij wel belangrijk om nogmaals te benadrukken dat er op elk moment veilig is gewerkt. De veiligheid van omwonenden, ondernemers en ook medewerkers is, zoals eerder aangegeven bij antwoord 7, nooit in het geding geweest.
Kunt u Rijkswaterstaat en de gemeente aansporen om snel met omwonenden en ondernemers in gesprek te gaan en uitleg te geven over de werkzaamheden en om de vragen van omwonenden en ondernemers te beantwoorden?
Rijkswaterstaat staat zeer open voor een gesprek en gaat met hulp van de BUCH op korte termijn in gesprek met de omwonenden.
Bent u bereid om, zoals de commissie-Remkes adviseert, de subsidie voor het bijstoken van biomassa in energiecentrales te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
In het licht van stikstofdepositie is er geen reden de subsidie te heroverwegen. Zoals de commissie-Remkes zelf constateert draagt heroverweging niet bij aan de reductie van stikstofdepositie. Het kabinet acht de bijstook van duurzame biomassa in energiecentrales nodig voor het behalen van de doelen rond hernieuwbare energie en CO2-reductie.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie het afgelopen jaar ging naar biomassa in de brede zin? Hoeveel subsidie ging er specifiek naar biomassa (bij)stook voor energieopwekking?
In deze vraag interpreteer ik «biomassa in de brede zin» als zijnde alle vormen van hernieuwbare warmte- en elektriciteitsproductie met biomassa. In totaal is hieraan in 2018 € 310 miljoen subsidie uitbetaald.
Ik ben niet in de positie om specifieke informatie te verschaffen over de hoeveelheid subsidie die in 2018 is uitbetaald voor de bijstook in kolencentrales, omdat er in 2018 slechts één bedrijf was dat hiervan gebruik maakte en ik met het publiceren van deze gegevens bedrijfsvertrouwelijke informatie zou verstrekken.
Kunt u aangeven hoeveel biomassacentrales er op dit moment gepland of in aanbouw zijn? Welke van deze centrales zijn nog niet definitief? Wat is het vermogen van deze centrales? Hoeveel hiervan zijn warmtecentrales en hoeveel zijn elektriciteitscentrales?
Onderstaande tabellen geven een uitsplitsing het soort biomassa-installaties dat op dit moment een SDE+-beschikking hebben en die in verschillende stadia van ontwikkeling zijn:
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
< 1 MW
12
1 – 10 MW
10
> 10 MW
2
Installaties op vloeibare biomassa
< 1 MW
1
1 – 10 MW
1
> 10 MW
1
Vergisting
Monomestvergisting
14
Co-vergisting
5
Overige vergisting
2
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
< 1 MW
47
1 – 10 MW
43
> 10 MW
41
Bijstook in kolencentrales
4
Vergisting
Monomestvergisting
96
Co-vergisting
9
Overige vergisting
4
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
>10 MW
1
Installaties op vloeibare biomassa
> 10 MW
1
Vergisting
Monomestvergisting
24
Co-vergisting
15
Overige vergisting
7
Bent u op de hoogte van de toenemende maatschappelijke weerstand tegen biomassacentrales, zoals blijkt uit het verzet in Diemen en Arnhem?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de wetenschappelijke weerstand tegen biomassacentrales, zoals blijkt uit de publicatie «Serious mismatches continue between science and policy in forest bioenergy»?1
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat er weerstand bestaat tegen sommige biomassacentrales.
Deelt u de mening dat, de eerder genomen beleidsbeslissingen daargelaten, de meest recente wetenschappelijke inzichten het gebruik van biomassa als duurzame brandstof niet langer rechtvaardigen? Zo nee, waarom niet? Op welke wetenschappelijke informatie baseert u dat?
Ja, ik ken de genoemde publicatie van een aantal leden van de European Academies Science Advisory Council (EASAC).
Benoemt u op dit moment biomassa nog steeds als duurzaam? Zo ja, op welke gronden? Hoe luidt (ter voorkoming van misverstanden) de definitie van duurzame biomassa op dit moment en op welke wetenschappelijke gronden is die definitie tot stand gekomen?
Nee. Voor een toelichting verwijs ik u naar mijn reactie op de eerdergenoemde EASAC-publicatie.
Kunt u aangeven wat de consequenties voor Nederland en het Nederlandse klimaatbeleid zou zijn wanneer het verstoken van biomassa niet alleen door de wetenschap, maar ook door internationale organisaties zoals de EU en de VN niet langer als duurzame energie gezien zou worden?
Het kabinet is ervan overtuigd dat duurzame biomassa een bijdrage kan leveren aan de transitie naar een klimaatneutrale samenleving en een circulaire economie. Het kabinet erkent dat niet alle gebruik van biomassa duurzaam is. Om die reden stelt het kabinet nu al strenge duurzaamheidseisen aan houtige biomassa die met subsidie in energiecentrales wordt gebruikt. Daarnaast werkt het kabinet aan een duurzaamheidskader voor alle biomassa. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar mijn reactie op de EASAC-publicatie.
Deelt u de mening dat Nederland en haar klimaatbeleid ontzettend kwetsbaar zijn nu de regering voor de verduurzaming grotendeels inzet op een energievorm waarvan de wetenschap al aangeeft dat deze niet duurzaam is?
Het kabinet gaat uit van de bestaande internationale en Europese afspraken.
Wat dient er te gebeuren alvorens Nederland haar kwalificatie «duurzaam» voor biomassa aanpast?
Nee, het Nederlandse klimaat- en energiebeleid is erop gericht om in alle sectoren en met gebruikmaking van vele verschillende technologieën de transitie naar 49% broeikasgasreductie in 2030 te realiseren, als tussenstap naar 95% reductie in 2050.
Heeft u een plan in voorbereiding om de noodzakelijke klimaatopgave alsnog te realiseren, mocht het gebruik van biomassa niet langer als duurzaam geclassificeerd worden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid, gegeven het gebrek aan wetenschappelijk en maatschappelijk draagvlak voor biomassacentrales, zo’n plan voor te bereiden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat uit van de bestaande internationale en Europese afspraken.
Bent u bereid in ieder geval een tijdelijke stop op de bouw van nieuwe biomassacentrales af te kondigen terwijl de heroverweging van de subsidie en het bredere biomassa beleid plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Daarbij gelden voor het kabinet twee uitgangspunten: alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie, en duurzame biomassa moet uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Op basis van deze uitgangspunten heeft het kabinet verschillende acties in gang gezet op het gebied van duurzame biomassa, in het bijzonder de ontwikkeling van een duurzaamheidskader en routekaarten voor nationale biomassa en cascadering. Uw Kamer is op 4 juli jl. geïnformeerd over de uitwerking van deze acties (Kamerstuk 32 813, nr. 375).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor begrotingsbehandeling van Economische Zaken en Klimaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet gaat niet over de bouw van biomassacentrales. Het kabinet gaat wel over de subsidie voor het gebruik van duurzame biomassa. Nieuwe subsidiebeschikkingen voor bijvoorbeeld biostoomketels in de industrie of biomassacentrales in de gebouwde omgeving die worden afgegeven in de periode tot het duurzaamheidskader er is, moeten voldoen aan de huidige wettelijk geldende duurzaamheidscriteria.
Hoewel het PBL pas na 2030 knelpunten verwacht in de beschikbaarheid van duurzame biomassa, is het verstandig om rekening te houden met onzekerheden in prognoses van vraag en aanbod. Daarom wordt het PBL gevraagd om jaarlijks inzicht te bieden in de ontwikkeling van vraag en aanbod van duurzame biomassa en eventuele knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa tijdig te signaleren. Zoals in het Klimaatakkoord is opgenomen, gaat het kabinet terughoudend om met het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen ter stimulering van het gebruik van duurzame biomassa zodra partijen op basis van de jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa vóór 2030 verwachten, totdat het duurzaamheidskader is geïmplementeerd. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Van Raan en Wassenberg (Kamerstuk 32 813, nr. 316).
Het verzekeren van zonnepanelen tegen hagelschade |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verzekeraars stoppen met vergoeden onzichtbare hagelschade aan zonnepanelen»?1
Ja.
Is het waar dat door een wijziging van de polisvoorwaarden van sommige verzekeraars hun cliënten met een woonhuisverzekering niet langer verzekerd zijn tegen de onzichtbare schade die bij zonnepanelen kan ontstaan na de impact van hagelstenen? Zo ja, betekent dit dat een substantieel deel van de woningeigenaren nu niet meer tegen deze schade verzekerd is en hoe groot is dat deel? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het artikel in Solarmagazine vermeldt dat een aantal verzekeraars is gestopt met het vergoeden van onzichtbare hagelschade aan zonnepanelen. Het Verbond van Verzekeraars heeft dit aan mij bevestigd. Als deze verzekeraars dat door een wijziging van de polisvoorwaarden expliciet in die voorwaarden hebben opgenomen, betekent dat inderdaad dat de betreffende woningeigenaren niet meer voor het risico op deze schade verzekerd zijn. Anderzijds zijn er ook verzekeraars die aangeven dit risico nog wel te dekken. Het is mij niet bekend of het niet-verzekerde deel van huiseigenaren substantieel is. Dat hangt af van de verschillende polisvoorwaarden die verzekeraars hanteren, hun marktaandeel en het aantal huiseigenaren dat naar aanleiding van de wijziging in de polisvoorwaarden naar een andere verzekeraar is overgestapt.
Deelt u de mening dat voor het blijven bestaan van het draagvlak voor zonnepanelen, daarbij ook hoort dat eigenaren daarvan goed verzekerd kunnen zijn tegen hagelschade? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat verzekeraars niet alle schade meer willen vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening zeker. Dat neemt echter niet weg dat ik het ook van belang vind dat verzekeraars bezien welke risico’s zij, vanuit oogpunt van hun solvabiliteit, verantwoord kunnen dekken. Overleg tussen verzekeraars en leveranciers van zonnepanelen kan bijdragen aan meer duidelijkheid over de oorzaken van onzichtbare schade aan zonnepanelen (waaronder hagel). Dit kan ook leiden tot een duidelijker handelingsperspectief voor mensen die zonnepanelen aan willen schaffen of verzekeren en tot een betere verzekerbaarheid. Door de onzichtbaarheid van sommige schade aan zonnepanelen is het complex om aan te tonen wat de oorzaak hiervan is geweest. Ik beschouw dit primair als een zaak tussen verzekeraars, marktpartijen en eigenaren van zonnepanelen. Ik heb begrepen dat tussen deze partijen reeds overleg hierover plaatsvindt.
Hoe zijn cliënten van de in het bericht genoemde verzekeraars op de hoogte gesteld van de wijziging in de polisvoorwaarden? Is dat naar uw mening op een voor de cliënt duidelijke manier gebeurd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Verzekeraars dienen bij het wijzigen van de voorwaarden de van toepassing zijnde voorschriften na te leven. Dit betekent in elk geval dat op grond van artikel 4:20, derde lid, onderdeel a, van de Wft wezenlijke wijzigingen in de informatie die nodig is voor een adequate beoordeling van de verzekering tijdig aan cliënten moeten worden medegedeeld. Het vervallen van een belangrijk deel van de dekking kan mijns inziens kwalificeren als zo’n wezenlijke wijziging. Op grond van de door verzekeraars vastgestelde «Gedragscode Geïnformeerde verlenging en contractstermijnen particuliere schade- en inkomensverzekeringen» dienen verzekeraars bij de communicatie hierover een taalniveau te hanteren waarvan zij mogen verwachten dat de verzekeringsnemer dit begrijpt. Het is mij niet bekend wat in dit geval de feitelijke gang van zaken is geweest omtrent de wijziging van de voorwaarden.
Kunnen cliënten die geconfronteerd worden met de genoemde wijziging van de polisvoorwaarden om die reden hun verzekering opzeggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien een verzekeraar de voorwaarden van een overeenkomst ten nadele van de verzekeringnemer wijzigt, is de verzekeringnemer gerechtigd de overeenkomst op te zeggen tegen de dag waarop de wijziging ingaat, en in ieder geval gedurende één maand nadat de wijziging hem is meegedeeld (artikel 7:940, vierde lid, van het BW). Ook daarna nog hebben verzekeringsnemers bij toepassing van de in vraag 4 genoemde gedragscode bij verlenging van de verzekeringsovereenkomst met een looptijd van twaalf maanden de gelegenheid de verzekeringsovereenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand.
Wilt u in overleg treden met het Verbond van Verzekeraars om te bevorderen dat verzekeraars voortaan weer wel de genoemde hagelschade onder hun verzekering laten vallen?
Er zijn nog steeds verzekeraars actief die de genoemde, onzichtbare hagelschade dekken. Dit risico is dus nog steeds verzekerbaar. Het is aan verzekeraars om te bepalen welke producten zij aanbieden. Wanneer het aanbod verschraalt blijkt in veel gevallen dat preventie en schadebeperking de belangrijkste factoren zijn die de dekkingsmogelijkheden weer kunnen verbeteren. Het is aan de sector waarin de schade wordt geleden om daarin stappen te zetten. Het Verbond noch ikzelf is het toegestaan met verzekeraars afspraken te maken over te geven dekking en daarbij behorende premies, omdat dit raakt aan de mededingingswetgeving.