Het werkbezoek aan het Emma Kinderziekenhuis |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de grote veranderingen waarmee chronisch zieke kinderen (en hun ouders) te maken krijgen zodra ze voor de wet volwassen worden, vanwege de grote verschillen tussen kindergeneeskunde en «volwassen» geneeskunde (ouders worden niet langer betrokken bij de besluitvorming, er ligt meer nadruk op de somatiek waardoor er minder aandacht is voor psychosociale problemen, patiënten worden opeens geconfronteerd met financiële uitdagingen vanwege de eigen bijdragen die moeten worden betaald en patiënten zijn zelf verantwoordelijk voor afspraken, waardoor ze niet meer gebeld worden als ze niet komen opdagen)?1
De overgang naar volwassenheid kan voor jongeren en hun omgeving een spannende en lastige fase zijn. Dat geldt zeker voor jongeren die zorg nodig hebben. Op die weg naar volwassenheid veranderen er in formeel juridische zin een aantal zaken, die ook de zorgverlening raken. Deze transities vragen aandacht van de betrokkenen. De transities zijn wel goed voorzienbaar en er is dus tijd om erop te anticiperen.2
Het gaat om formele zaken zoals het afsluiten van een eigen zorgverzekering, afdragen van eigen bijdragen, en ook om de veranderende verantwoordelijkheid bij het nemen van beslissingen over hun behandelingen. De leeftijd waarop kinderen zelfstandig kunnen besluiten over hun behandeling ligt overigens al twee jaar voordat zij volgens de wet volwassen worden.
Ik denk dat het goed is als zorgverleners bespreken met patiënten en hun vertegenwoordigers wat ieders verantwoordelijkheden zijn. En in geval van wilsonbekwaamheid zullen uiteraard andere routes gevolgd moeten worden, zie mijn antwoord op vraag 6. Voor wat betreft de curatieve zorgverlening is mijn opvatting dat zorgverleners, ongeacht hun specialisme, er vanuit hun professionaliteit altijd op gericht moeten zijn om maatwerk te leveren in het belang van de jongere. Ik verwacht van zorgverleners dat zij daarbij goed luisteren naar de zorgvraag. En wanneer de zorgbehoefte multidisciplinair van aard is, verwacht ik dat er duidelijke afspraken worden gemaakt welke zorgverlener de regie neemt.
Uw vragen gaan over een kwetsbare groep mensen voor wie goede zorg van groot belang is. Ik ben me daar zeer bewust van. Toch zal ik in het vervolg van de beantwoording van deze vragen ook in moet gaan op enkele organisatorische en vrij technische maatregelen.
Bent u ervan op de hoogte dat deze veranderingen een grote impact kunnen hebben, zoals dat patiënten boven de 18 vaker op de Spoedeisende Eerste Hulp (SEH) terechtkomen, vaker moeten stoppen met opleiding of werk, een hogere mortaliteit kennen, vaker depressief worden, of helemaal uit het zicht van de zorg raken? Wat vindt u hiervan?
Ik vind het van groot belang dat er vanuit de zorg voor iedere leeftijdsgroep vraaggericht en zo nodig multidisciplinair gewerkt wordt zodat voor elke leeftijdsgroep adequate zorg geboden wordt, dus ook voor jongeren. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ziet u de meerwaarde in van een transitieafdeling waar meer zorg op maat kan worden geleverd, samenwerking centraal staat en de overgang op een gefaseerde wijze kan plaatsvinden, enerzijds voor kinderen die richting volwassenheid gaan en anderzijds voor volwassenen met geringe cognitieve functies, die veel baat kunnen hebben bij faciliteiten die voor kinderen wel bestaan en voor volwassenen niet, en waarvan de ouders veelal deskundige zijn op het gebied van de aandoening(en) van hun kind? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het om verzekerde curatieve zorg gaat dienen zorgverzekeraars op grond van hun zorgplicht ervoor te zorgen dat er passend zorgaanbod is. Als instelling en zorgverzekeraar van mening zijn dat een bepaald zorgaanbod op een bepaalde wijze georganiseerd moet worden en zij zien ruimte om daarover contractuele afspraken te maken, dan kan dat. Als dit leidt tot betere zorg vind ik dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vanuit het belang van de jongere die afspraken moeten maken. Ik zal hiernaar in de daarvoor in aanmerking komende overleggen, zoals in het reguliere overleg met de de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), navraag doen.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze een dergelijke transitieafdeling kan worden gefinancierd? Ziet u mogelijkheden om hiervoor samen met zorgverzekeraars afspraken te maken? Bent u zo nodig bereid om de benodigde gelden beschikbaar te maken voor een pilot met een dergelijke transitieafdeling?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het systeem van Diagnose Behandel Combinaties (DBC's) niet toereikend is voor patiënten die zich in een dergelijke grenspositie bevinden aangezien dubbele DBC’s niet mogelijk zijn?
Het ontbreken van mogelijkheden om dubbele DBC’s in rekening te brengen is inherent aan het streven om niet dubbel voor zorg te betalen.
De conclusie dat DBC’s om die reden niet volstaan deel ik niet. Het staat zorgaanbieders en zorgverzekeraars bovendien vrij om bij de NZa wijzigingsvoorstellen voor DBC’s in te dienen. Mijn streven is dat kwaliteit van zorg meer gemeten gaat worden in termen van zorguitkomsten die er echt toe doen voor de patiënt. Zodat deze informatie kan worden gebruikt voor het voortdurend leren en verbeteren door professionals, voor het samen beslissen door patiënt en professional over de best passende behandelaar/behandeling en voor het meer uitkomstgericht organiseren en belonen van de zorg. Daarover heb ik met de partijen van het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg afspraken gemaakt en zijn wij gezamenlijk het Programma Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022 gestart. Over de voortgang van dat programma heb ik uw Kamer afgelopen zomer per brief geïnformeerd (Kamerstuk 31 476, nr. 28).
Klopt het dat jongeren van 16 tot 18 jaar eigen beslissingen mogen nemen, maar dat bewindsvoering voor wilsonbekwamen niet geregeld is?
Het is juist voor zover het gaat om medische behandelingen bij deze jongeren en zij wilsbekwaam zijn. Als er sprake is van kennelijke wilsonbekwaamheid zullen er tijdig juridisch stappen gezet moeten worden om formeel bevoegdheden voor derden te regelen. Zo kan de rechter verzocht worden een curator of een mentor te benoemen. In de meeste gevallen is dit lang van tevoren voorzienbaar en dus planbaar.
Bent u op de hoogte van de problemen waar veel Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG’s) tegenaan lopen omdat het niet mogelijk is specialistische AVG-zorg te declareren bovenop regionale AVG-zorg?
Mij is bekend dat er vragen zijn aangaande de bekostiging van AVGzorg. Als partijen van mening zijn dat een nadere differentiatie in de bekostigingssystematiek van AVGzorg gewenst is, kunnen zij zich met dat verzoek wenden tot de NZa. De NZa kan in samenspraak met zorgaanbieders en zorgverzekeraars besluiten wat de beste oplossing is en is intussen bij dit vraagstuk betrokken. VWS is als toehoorder betrokken bij de technische overleggen die hierover bij de NZa plaatsvinden.
Het bericht 'Biomassa veel vervuilender dan gas en kolen' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Biomassa veel vervuilender dan gas en kolen»?1
Ja.
Hoe reageert u op de conclusie van de Europese koepel van wetenschappers dat biomassa een slechte besteding van publiek geld is?
Het paper van de European Academies Science Advisory Council (EASAC) concludeert niet dat biomassa een slechte besteding van publiek geld is. Het paper wijst wel op terechte aandachtspunten over de wijze waarop de duurzame biomassa kan bijdragen aan het tegengaan van klimaatverandering. Voor een uitgebreidere reactie op dit paper verwijs ik naar mijn brief waarin ik reageer op twee verzoeken van uw Kamer daaromtrent.
Deelt u de mening dat biomassa een slechte, inefficiënte en geldverslindende energiebron is, temeer omdat de verbranding van hout minder energie oplevert dan oude, vertrouwde kolen en gas? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Daarbij gelden voor het kabinet twee uitgangspunten: alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie, en duurzame biomassa moet uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Op basis van deze uitgangspunten heeft het kabinet verschillende acties in gang gezet op het gebied van duurzame biomassa. Uw Kamer is op 4 juli jl. geïnformeerd over de uitwerking van deze acties (Kamerstuk 32 813, nr. 375).
In verband met onzekerheden in de prognose van vraag en aanbod van duurzame biomassa is er extra borging gewenst in de periode dat het integrale duurzaamheidskader nog niet is geïmplementeerd. Gedurende die periode committeert het kabinet zich om terughoudend te zijn in het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen ter stimulering van het gebruik van duurzame biomassa, zodra partijen op basis van de jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa voor 2030 verwachten.
Bent u ertoe bereid te stoppen met biomassa en hier geen cent subsidie meer aan uit te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie van de Europese koepel van wetenschappers dat bij biomassa netto meer CO2 uit de schoorsteen komt dan bij kolen en gas en dus allesbehalve – zoals u het zelf noemt – «duurzaam» is? Zo nee, waarom niet?
Feitelijk is het juist dat er bij verbranding van biomassa CO2 vrijkomt. Op basis van internationale afspraken telt de uitstoot bij verbranding echter niet mee voor de nationale emissies, omdat de uitstoot eerder al wordt geregistreerd op de plek waar de biomassa geoogst wordt. Om te zorgen dat er daadwerkelijk een positief klimaateffect wordt bereikt met de inzet van biomassa vindt het kabinet het van groot belang dat er duurzaamheidseisen gelden voor de gebruikte biomassa: alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie. Er gelden in Nederland daarom strenge duurzaamheidseisen voor de gesubsidieerde inzet van houtige biomassa, waarmee erop wordt gestuurd dat de CO2 die bij verbranding van duurzame biomassa vrijkomt op zo kort mogelijke termijn weer wordt vastgelegd in nieuwe bomen waarbij de koolstofschuld zo klein mogelijk is.
Deelt u de mening dat uw eigen klimaatbeleid van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt? Bent u ertoe bereid met deze geldverspillende waanzin te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet voert een ambitieus klimaatbeleid met oog voor de haalbaarheid en betaalbaarheid voor iedereen.
Dodelijk geweld in het Koerdische kamp al-Hol in Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Security forces respond with gunfire to protests at Syrian detention camp» en «Koerden verliezen grip op IS-vrouwen in kamp Al-Hol»?1
Ja.
Klopt het dat recentelijk een geweldopleving heeft plaatsgevonden in het Koerdische kamp al-Hol in Syrië, nadat IS-vrouwen een vrouw geselden en vervolgens de bewaking van het kamp beschoten?
Ja, volgens de VN heeft er een geweldsopleving plaatsgevonden.
Klopt het dat zeker vier buitenlandse vrouwen door kogels zijn geraakt? Zaten hier ook Nederlandse vrouwen tussen?
Volgens de VN kwam er één vrouw om het leven bij het geweldsincident op 30 september en vielen er meerdere gewonden. De nationaliteit van de slachtoffers is onbekend. Vooralsnog zijn er geen indicaties dat er Nederlanders bij dit incident betrokken zijn geweest.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse vrouwen en kinderen momenteel aanwezig zijn in al-Hol?
Uit cijfers van de AIVD blijkt dat er circa 55 volwassenen in opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië verblijven en circa 90 kinderen «met een Nederlandse link».2 Deze kinderen hebben een of twee ouders met de Nederlandse nationaliteit of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond. Minder dan een kwart van de minderjarigen is door een of beide ouders meegenomen naar het strijdgebied, ruim driekwart is daar geboren. Dat betekent dat niet alle kinderen «met een Nederlandse link» ook de Nederlandse nationaliteit hebben. Het kabinet doet geen uitspraken over de precieze aantallen Nederlanders die in al-Hol of in andere detentiekampen in Noordoost Syrië worden vastgehouden.
Klopt het dat vrouwen en kinderen van een andere afkomst dan de Iraakse of Syrische over het algemeen in het «Annex»-gedeelte van het kamp Al-Hol vastzitten? Klopt het dat de omstandigheden hier erbarmelijk, en daarmee veel schrijnender zijn dan in het overige deel van Al-Hol, waar zaken als gezondheidszorg, onderwijs en voedselvoorziening veel beter zijn geregeld?
Buitenlandse strijders en hun families worden inderdaad in het «Annex-gedeelte» van Al-Hol vast gehouden. 30 humanitaire partners verlenen hulp in opvang- en detentiekampen in Noordoost Syrië waaronder kamp Al-Hol. Ondanks dat hulporganisaties doen wat ze kunnen om alle mensen te helpen, zijn er grote tekorten. Uit recente rapporten van de VN (OCHA) blijkt dat de grootste tekorten bestaan in de sectoren gezondheidszorg, water en sanitatie. De toegang voor humanitaire hulporganisaties tot die delen van de kampen waar buitenlandse strijders en families in detentie worden gehouden is beperkt en sinds het incident op 30 september verminderd. Het Turkse offensief in Noordoost Syrië heeft de situatie in de kampen nog verder doen verslechteren doordat veel humanitaire partners hun internationale staf hebben geëvacueerd. Lokale staf is nog wel aanwezig om de meest essentiële humanitaire activiteiten voort te zetten.
Wat is uw mening over het feit dat buitenlandse en daarmee naar alle waarschijnlijkheid ook Nederlandse vrouwen en kinderen juist in de Annex vastzitten?
Deze uitreizigers zijn naar Syrië afgereisd om zich aan te sluiten bij terreurorganisatie ISIS. De kans is aanzienlijk dat tenminste een deel van de buitenlandse gevangenen, naast lidmaatschap van een terroristische organisatie, zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ernstige misdaden. De kinderen beschouwt het kabinet in de eerste plaats als slachtoffer van de verwerpelijke keuzes van hun ouders, zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 6 december jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 483).
Erkent u dat in al-Hol verdere radicalisering van gevangenen wordt versterkt door de hergroepering van IS-aanhangers in het kamp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze ziet u mogelijkheden om deze risico’s in te dammen?
Het risico op verdere radicalisering binnen opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië is reëel. Nederlandse vrouwen kunnen daar ook vatbaar voor zijn. Echter, het kabinet heeft geen zeggenschap over opvang- en detentielocaties in Noordoost-Syrië en kan geen invloed uitoefenen op de situatie daar.
Hoe duidt u de signalen dat in al-Hol IS-groeperingen steeds verder hergroeperen en machtiger worden, en hiermee radicalisering van andere gevangenen aanwakkeren?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat ook Nederlandse vrouwen vatbaar kunnen zijn voor verdere radicalisering door daar te verblijven? Zo ja, welke risico’s brengt dit met zich mee?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het risico op vluchtgevaar en ontsnappingen uit al-Hol toegenomen is? Hoe vaak zijn ontsnappingen uit al-Hol al voorgekomen?
Zoals beschreven in een brief aan uw Kamer van 15 oktober jl. (Kamerstuk 32 623 nr.273) maakt het kabinet zich in algemene zin ernstige zorgen over de gevolgen van de Turkse operatie in Noord-Syrië op onder andere de beveiliging van de detentiekampen en daarmee het verhoogd risico op ontsnappingen van uitreizigers. Deze zorgen zijn in NAVO-verband geadresseerd, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk in de EU en in de Anti-ISIS coalitie ter sprake gebracht en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aangekaart in een telefoongesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu op 14 oktober (ref verslag van de RBZ van 14 oktober 2019, kamerstuk 21 501-02, nr. 2074). Nederland heeft Turkije daarbij opgeroepen de beveiliging van de detentiekampen binnen de bufferzone te garanderen en ontsnapte ISIS-gevangenen weer op te pakken. Het kabinet zal blijven wijzen op de noodzaak te voorkomen dat uitreizigers kunnen ontsnappen. Het kabinet beschikt niet over informatie over hoe vaak ontsnappingen uit Al-Hol hebben plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat hiermee ook het risico toeneemt dat Nederlandse terroristen ontsnappen uit al-Hol?
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat, gezien de aanwezigheid van Nederlanders in het kamp Al-Hol, ook de Nederlandse regering verantwoordelijkheid draagt voor de risico’s die deze hergroepering van IS-aanhangers met zich mee kan brengen in de toekomst?
Nee. De Nederlandse overheid heeft geen zeggenschap over opvang- en detentiecentra in Noordoost-Syrië en draagt dan ook geen verantwoordelijkheid voor wat zich binnen deze kampen afspeelt. Het staande kabinetsbeleid is dat Nederlandse uitreizigers niet actief worden opgehaald uit Syrië. Indien een Nederlandse uitreiziger zich meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in de regio, wordt (consulaire) bijstand verleend volgens de reguliere kaders gericht op een gecontroleerde terugkeer naar Nederland met het oog op vervolging en berechting. Nederland streeft ernaar mensen die (terroristische) misdaden gepleegd hebben te berechten, bij voorkeur in de regio. Daartoe worden de mogelijkheden actief onderzocht. Daarnaast loopt tegen alle onderkende Nederlandse uitreizigers een strafrechtelijke onderzoek. Het Openbaar Ministerie heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. In dit verband loopt er een onderzoek naar de mogelijkheid uitvoering te geven aan de bevelen gevangenneming van de rechtbank van Rotterdam, zoals ook aangegeven in een brief aan uw Kamer van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 september jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 524).
De veroordeling van een wetenschapper in Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkish scientist sent to prison for publishing environmental study on cancer risk»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Turkse wetenschapper en mensenrechtenactivist Bülent Şık inderdaad is veroordeeld tot een gevangenisstraf vanwege het publiceren van een onderzoek naar kanker? Welke feiten zijn u bekend?
Dhr. Şık is op 26 september jl. door een rechtbank in Istanboel veroordeeld tot 15 maanden cel voor het «openbaren van werkgerelateerde geheimen» in relatie tot onderzoek waaraan hij deelnam en dat werd uitgevoerd in opdracht van het Turkse Ministerie van Gezondheid. Voor twee andere schendingen waarvoor hij werd aangeklaagd, het «beschikbaar stellen van verboden informatie» en het «openbaren van verboden informatie», werd hij vrijgesproken. Voordat hij in november 2016 per decreet werd ontslagen, was Dhr. Şık Technical Assistant Director van het Food Safety and Agricultural Research Center aan de Akdeniz Universiteit in Antalya. Bovendien is hij één van de ondertekenaars van de Academics for Peace petitie m.b.t. de situatie in Zuidoost-Turkije.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat deze veroordeling niets te maken heeft met een eerlijke rechtsgang? Zo nee, waarom niet?
Nederland mengt zich niet in de rechtsgang in andere landen. Zolang een zaak nog niet is afgerond, wat hier het geval is aangezien betrokkene nog in hoger beroep kan gaan, is het oordeel aan de rechter. Dat laat onverlet dat Nederland de zorgen over de rechtsstaat en mensenrechten, waaronder het belang van een eerlijke rechtsgang, regelmatig bij Turkije aan de orde stelt.
Bent u bereid aan te dringen op het vernietigen van de veroordeling van de wetenschapper? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Jaar na dood Khashoggi: zaken doen met de kroonprins kan weer’ |
|
Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66), Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jaar na dood Khashoggi: zaken doen met de kroonprins kan weer»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de recente uitspraken van de Saudische kroonprins, waarin hij aangeeft wel verantwoordelijk te zijn, maar zelf geen opdracht heeft gegeven tot de moord op Jamal Khashoggi?
Net als veel andere internationale partners acht het kabinet de Saoedische uitleg over de omstandigheden en toedracht van de moord op journalist Jamal Khashoggi nog ontoereikend en incompleet. De uitspraken van de autoriteiten over de moord zijn meerdere keren veranderd en veel vragen zijn door hen tot op heden onbeantwoord gebleven. Het kabinet, evenals veel gelijkgestemde landen, heeft benadrukt dat er een grote verantwoordelijkheid op de Saoedische autoriteiten rust om grondig, geloofwaardig en transparant onderzoek te doen en om betrokkenen bij de moord op Jamal Khashoggi te vervolgen. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen. Ik heb dit ook aangekaart in mijn gesprek met mijn Saoedische ambtsgenoot Minister Al-Assaf en marge van de Algemene Vergadering van de VN op 26 september jl.
Acht u het geloofwaardig dat een besluit tot het vermoorden van een journalist in een consulaat in het buitenland door een door de regering gecontroleerd doodseskader heeft kunnen plaatsvinden zonder het medeweten of de goedkeuring van de eindverantwoordelijke, in dit geval de kroonprins?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het vermoeden dat deze uitspraken eerder het karakter hebben van een charmeoffensief dan een (schuld)bekentenis, en deelt u de opvatting dat de zoektocht naar de waarheid onverminderd door moet gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er naar uw oordeel, precies een jaar na de moord op Jamal Khashoggi, nog voldoende druk op Saudi-Arabië om openheid van zaken te geven?
Nederland blijft samen met gelijkgestemde landen aandacht vragen voor deze zaak. Daarbij moet geconstateerd worden dat de Saoedische autoriteiten, ondanks deze druk vanuit de internationale gemeenschap, tot op heden geen volledige openheid hebben gegeven.
Welke acties heeft u het afgelopen jaar genomen om Saudi-Arabië ertoe te bewegen volledige openheid van zaken te geven?
Nederland heeft zich, samen met de EU en andere gelijkgezinde landen, meerdere malen sterk uitgesproken over de moord op Khashoggi. De gemeenschappelijke verklaringen in de Mensenrechtenraadsessies van 7 maart jl. en van 23 september jl., die mede namens Nederland werden uitgesproken, roepen op de verantwoordelijken te straffen. Ook tijdens de interactieve dialoog met Speciaal Rapporteur Callamard op 26 juni jl. hebben Nederland en de EU de moord op Khashoggi opnieuw sterk veroordeeld en Saoedi-Arabië opgeroepen alle medewerking te verlenen aan onderzoeken naar de moord en alle beschikbare informatie vrij te geven. Daarnaast heeft Nederland zich het afgelopen jaar in EU-verband ingezet voor aandacht voor de zaak van Khashoggi. In de item 4-verklaring van de EU bij de Mensenrechtenraadsessies in maart en september dit jaar werd mede daarom aandacht gevraagd voor deze zaak. Op 2 oktober jl. heeft de EU, ook namens Nederland, een verklaring uitgedaan ter nagedachtenis aan Khashoggi, waarin opnieuw wordt opgeroepen tot een geloofwaardig en transparant strafrechtelijk onderzoek en eerlijke berechting van de daders.
Bent u het eens dat er geen handelsmissie naar Saudi-Arabië plaats kan vinden, zolang er geen volledige verantwoordelijkheid is afgelegd voor de moord op Khashoggi?
Nederland acht het van groot belang dat de daders van de moord op Khashoggi worden berecht in een eerlijk en transparant proces. Tegelijkertijd is het van belang de dialoog met Saoedi-Arabië voort te zetten over zaken als maatschappelijk verantwoord ondernemen, energie, stabiliteit in de regio, ongewenste buitenlandse financiering, alsook handel en wederzijdse investeringen. Daarbij geldt dat economische bezoeken ook de mogelijkheid scheppen om over onderwerpen te spreken waarover Nederland en Saoedi-Arabië met elkaar van mening verschillen, zoals de mensenrechtensituatie. Er zijn vooralsnog geen door de overheid geleide handelsmissies gepland. Toekomstige economische bezoeken zullen op basis van de dan actuele situatie worden afgewogen.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het bevriezen van de tegoeden en het opleggen van een inreisverbod voor de leden van het doodseskader dat de moord op Khashoggi heeft uitgevoerd?
Zoals gesteld in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen (op 16 juli 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3514 en op 16 juli 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3513) is voor het instellen van sancties internationaal brede politieke overeenstemming nodig. Dit is voor Saoedi-Arabië op dit moment niet het geval. Zoals u weet zet Nederland zich zeer actief in voor een EU mensenrechtensanctieregime. Met een dergelijk sanctieregime kan wereldwijd worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders, zoals bijvoorbeeld bevriezing van tegoeden en reisbeperkingen. Met het creëren van het juiste instrumentarium valt op termijn veel te winnen en dit heeft daarom op dit moment onze prioriteit.
Bent u voornemens deel te nemen aan de eerstvolgende G-20 top? Zo ja, bent u dan bereid daar te pleiten voor volledige openheid van zaken over deze moord?
De G20 is voor Nederland een invloedrijk forum waar politieke, maatschappelijke en economische vraagstukken worden besproken die een gezamenlijke internationale aanpak vragen. Afspraken die in G20-verband worden gemaakt kunnen een brede impact hebben. Aanwezigheid bij dit forum biedt Nederland de kans op cruciale onderwerpen invloed uit te oefenen. Voor een open en internationaal georiënteerde economie als Nederland is het belangrijk aan tafel te zitten. Zoals ik ook stelde tijdens het AO RBZ van 8 oktober: aangezien Nederland geen permanent G20-lid is, is Nederlandse deelname afhankelijk van of Nederland – net als tijdens de afgelopen drie jaar onder het Duitse, Argentijnse en Japanse voorzitterschap – wordt uitgenodigd om als gast deel te nemen.
Inclusiviteit in de podiumkunsten en de overige culturele sector |
|
Corinne Ellemeet (GL), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het interview met Saartje Oldenburg van Het Nationale Theater in de Volkskrant over inclusiviteit in het theater?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet genoeg is om «te roepen dat iedereen welkom is», maar dat ook echt randvoorwaarden gecreëerd moeten worden? Zo ja, wat kan de overheid hiervoor doen en wat kunnen de culturele instellingen zelf? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is heel belangrijk dat niet alleen geroepen wordt dat je welkom bent, maar dat iedereen zich ook daadwerkelijk welkom voelt én mee kan doen. Relatief kleine acties, zoals helder communiceren over toegankelijkheid van gebouwen en evenementen op websites en het trainen van personeel in het omgaan met mensen met een beperking, kunnen al grote impact hebben.
Het optimaliseren van praktische randvoorwaarden voor mensen met een beperking, zoals genoemd door Saartje Oldenburg, is een belangrijke opgave waar de culturele sector samen met gehandicaptenorganisaties aan werkt. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in het Themanetwerk Festivals en Evenementen2, het Actieplan Toegankelijkheid Poppodia, Evenementen & Festivals3 en de Agenda Inclusieve Podiumkunsten 2021–20244 die op 29 november wordt gepresenteerd. Het bewustzijn bij de culturele instellingen groeit zichtbaar, evenals het aantal initiatieven dat werk maakt van toegankelijkheid. Maar velen zijn zelf het wiel aan het uitvinden. De kracht zit in het samenbrengen en delen van de ervaringen. De overheid kan dit gesprek faciliteren en een netwerkende rol vervullen.
Kunt u nader uiteenzetten hoe u de motie Asscher/Ellemeet heeft uitgevoerd die onder andere vraagt om te komen met oplossingen voor problemen voor mensen met een fysieke beperking die een concert bezoeken?2
In de Week van de Toegankelijkheid, op 10 oktober jl., heeft in TivoliVredenburg een door OCW geïnitieerde bijeenkomst over toegankelijkheid van popconcerten plaatsgevonden. Een vruchtbaar en inspirerend gesprek met een aantal afgevaardigden uit de popmuzieksector, gehandicaptenorganisaties en ervaringsdeskundigen. Centraal stond onder meer fysieke toegankelijkheid van popconcerten, de toegankelijkheid van de beleving (het aanbod) en toegankelijkheid van websites en kaartverkoop. Gezamenlijk zijn een aantal vervolgstappen geïnventariseerd, die bij vraag 4 worden toegelicht.
Deelt u de mening dat een conferentie en het uitwisselen van best practices over dit onderwerp wellicht een goede stap is, maar dat er meer gedaan moet worden om te komen tot concrete oplossingen en randvoorwaarden? Zo ja, wat doet u verder om inclusiviteit te vergroten? Zo nee, waarom niet?
De bijeenkomst van 10 oktober jl. heeft aangetoond wat de meerwaarde is van het faciliteren van een gelijkwaardig gesprek tussen partijen uit de cultuursector, gehandicaptenorganisaties en ervaringsdeskundigen. Naast OCW namen ook het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en British Council deel aan het gesprek. Ervaringen zijn gedeeld en gezamenlijke acties geïnventariseerd. Het gesprek heeft geleid tot drie vervolgstappen. Een daarvan is verder verkennen hoe bestaande initiatieven elkaar kunnen versterken. OCW zal dit gesprek faciliteren en ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bij dit gesprek betrekken. British Council heeft toegezegd een aantal gidsen van hun partner «Attitude is Everything» in het Nederlands te vertalen en daarmee muziekprofessionals (podia, festivals, bands, artiesten en promotors) te helpen om hun evenementen toegankelijker te maken. Daarnaast zal ik in 2020 een onderzoek laten uitvoeren om de toegankelijkheid van de cultuursector in kaart te brengen. De opzet en omvang van dit onderzoek zal met de verschillende gesprekspartners worden afgestemd.
Hoe denkt de Minister de nieuwe culturele code diversiteit en inclusie structureel te ondersteunen?
Tot en met 2020 ontvangt het Actieplan Cultuur en Creatief Inclusief subsidie voor promotie en implementatie van de nieuwe Code Diversiteit en Inclusie. De code is van de sector zelf. Het onderschrijven van de code is voor alle aanvragers voor de basisinfrastructuur een voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidie. Over de toepassing van de code ga ik periodiek met instellingen in gesprek, volgens het principe: pas toe en leg uit.
Hoeveel middelen heeft de rijksoverheid beschikbaar gesteld voor het ondersteunen en aanmoedigen van inclusiviteit in de culturele sector? Zijn dit structurele middelen of is het incidenteel geld?
In de brief «Cultuur in een Open Samenleving» heb ik benadrukt dat cultuur van en voor iedereen is. Het Rijk wil hiervoor in de periode 2021–2024 met de andere overheden werken aan een programma cultuurparticipatie. Hiervoor is € 5,08 miljoen per jaar beschikbaar in de periode 2021–2024.
Vooruitlopend op de nieuwe periode zijn er de volgende maatregelen:
OCW financiert daarnaast een aantal initiatieven vanuit de sector, waarin brancheverenigingen en instellingen samenwerken:
Is bekend hoeveel middelen door beurzen of fondsen die niet door de overheid zijn gefinancierd worden gebruikt voor het bevorderen van inclusiviteit in de culturele sector? Zo ja, hoeveel is dat? Zo nee, kunt u een schatting maken?
Een overzicht van geoormerkte cijfers van de geldstromen van private fondsen is mij niet bekend. De meest recente gegevens over wat er uit particuliere middelen geschonken wordt aan cultuur zijn de cijfers uit 2017 (over 2015) van Geven in Nederland, zie tabel 36:
Totaal giften aan cultuur in 2015: € 511 miljoen, waarvan:
Een deel van deze giften zal specifiek besteed worden aan «inclusie», maar dat is niet uit dit onderzoek te halen.
Deel u de mening dat naast programmatische aanpassingen vaak ook bouwkundige aanpassingen nodig zijn voor mensen met een beperking? Zo ja, hoe kunt u, samen met collega’s van de ministeries van VWS en BZK en gemeenten, borgen dat dit gebeurt?
De verantwoordelijkheid voor toegankelijkheid ligt primair bij de eigenaar van een gebouw of locatie; dit zal in veel gevallen de gemeente zijn. Dit is in de eerste plaats via wetgeving geregeld (Wet gelijke behandeling en Bouwbesluit), alsook in het Actieplan Toegankelijkheid Bouw. In dit plan zijn afspraken gemaakt met partijen over het geleidelijk toegankelijk maken van de gebouwde omgeving. Het Actieplan toegankelijkheid bouw is een doorlopend proces, de acties daaruit worden op dit moment uitgevoerd en waar nodig worden tussendoor nieuwe afspraken gemaakt in het overleg met de betrokken partijen. Op 12 juni 2019 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving, deze wijziging zal via de voorhangprocedure aan uw Kamer worden voorgelegd.7 Eind dit jaar zal de Minister van BZK u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan. Verder worden in samenwerking met andere ministeries, waaronder VWS en BZK, en bestuurlijke partners, waaronder VNG en VNO NCW met MKB, in het kader van het programma «Onbeperkt Meedoen» actieprogramma’s opgesteld en uitgevoerd. Hierin is zowel aandacht voor toegankelijkheid van cultuur, podia als openbare gebouwen. De toegankelijkheid van gebouwen zal ook meegenomen worden in het onderzoek over toegankelijkheid van de cultuursector dat ik in 2020 laat uitvoeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg cultuur van 18 november 2019?
Ja.
De uitzending van EenVandaag over de versterkingsoperatie |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aflevering van EenVandaag van 1 oktober 2019 over de versterking in Groningen?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Erkent u het niet nakomen van verwachtingen van inwoners in het bevingsgebied? Zo ja, wat gaat u er aan doen dat verwachtingen wel worden nagekomen?
De situatie uit de uitzending betreft een woning die binnen de batch 1581 een normaal risicoprofiel heeft. Bij de opname van de adressen in batch 1581 is in 2017 nog gebruik gemaakt van de Nederlandse praktijkrichtlijn (NPR) uit 2015. Dit is een oude versie van de richtlijn gebaseerd op het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van destijds. Na het besluit dat in maart 2018 genomen is om de gaswinning naar nul te brengen, is ervoor gekozen om te werken aan een nieuwe versterkingsaanpak. In deze aanpak, die op basis van het Mijnraadadvies gekozen is, wordt de hoogste prioriteit gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen. Bewoners die al een versterkingsadvies hadden gekregen, worden uiteraard versterkt conform het versterkingsadvies. Voor de bewoners die nog niet hun versterkingsadviezen hadden ontvangen, is bestuurlijk afgesproken, gezien de nieuwe aanpak, om deze versterkingsadviezen niet alsnog naar de bewoners te sturen.
Vervolgens zijn er met de regio in juni 2019, bestuurlijke afspraken gemaakt over deze batch waarvan de bewoners nog geen versterkingsadvies hadden ontvangen. De afspraak is dat de versterking van huizen uit de batch 1581 met een (licht) verhoogd risicoprofiel (P50 en P90) uitgevoerd zullen worden en dus onderdeel zullen uitmaken van de lokale plannen van aanpak. Voor de huizen met een normaal risicoprofiel uit batch 1581 wordt, conform de bestuurlijke afspraken met de regio, via een steekproef bekeken of er niet een te zwaar versterkingsadvies ligt (oftewel dat de beoordeling met een update van de richtlijn op andere maatregelen uitkomt). Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
De bewoner uit de uitzending heeft het versterkingsadvies, buiten het reguliere proces om, op eigen verzoek ontvangen. Meerdere eigenaren die op eigen verzoek het versterkingsadvies hebben ontvangen zijn geïnformeerd over de status van deze adviezen en het vervolgtraject waarbij is aangegeven dat aan deze versterkingsadviezen geen rechten kunnen worden ontleend. Van een belofte over versterking is daarmee uitdrukkelijk nooit sprake geweest. Dit neemt niet weg dat het voor deze bewoners een vervelende situatie is, waarbij hun huis al geruime tijd geleden geïnspecteerd is, maar zij nog geen duidelijkheid hebben of hun huis versterkt moet worden.
Waarom krijgen inwoners niet «gewoon» hun rapport wanneer zij er om vragen? Waarom moet dat via een WOB-verzoek?
Allereerst waren voor veel panden de versterkingsadviezen nog niet afgerond. Deze zijn, op verzoek van de regio, alsnog vervaardigd met als basis het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van NPR:2015. Dit is bestuurlijk zo afgesproken vanwege de aanname dat een beoordeling met een nieuwere NPR eenvoudiger zou zijn als er al een volledig NPR:2015-rapport van een pand zou liggen. Deze versterkingsadviezen zijn voor een groot gedeelte in het najaar van 2018 binnengekomen. Bestuurlijk was afgesproken om deze versterkingsadviezen niet actief te delen: de versterkingsmaatregelen hieruit zouden immers niet worden uitgevoerd en zodoende onjuiste verwachtingen bij bewoners te wekken. Wanneer bewoners toch om hun versterkingsadvies verzochten, is dit aan hen geleverd.
Hoe verklaart u het serieuze versterkingsrapport van mevrouw Ziengs uit Loppersum uit 2017, maar dat dit pand niet als een pand met verhoogd risico uit het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model komt?
Er is bij de berekening bij het versterkingsadvies gebruikgemaakt van de toen geldende versie van de NPR uit 2015. Destijds werd zodoende gerekend met een veel hoger gaswinningsniveau. De HRA-run waaruit naar voren kwam dat het pand een normaal risicoprofiel heeft, is later uitgevoerd. Hierdoor is de verlaging van het gaswinningsniveau deels wel meegenomen, waardoor de seismische dreiging ook lager was. Ook was de HRA inmiddels verrijkt met nieuwe kennis op basis waarvan de sterkte van een gebouw beter inzichtelijk kan worden gemaakt. Beide factoren leiden er onder andere toe dat er een verschil op kan treden.
Hoeveel panden hebben een versterkingsadvies maar komen niet als een pand met risico uit het HRA-model? Kunt u een overzicht maken van hoeveel panden per gemeente het gaat?
De NPR en de HRA zijn verschillende instrumenten, met elk een eigen doel. De HRA wordt gebruikt om naar beste kunnen een inschatting te geven van de gebouwen die naar verwachting een hoog risico kennen. De NPR wordt gebruikt om te bepalen welke maatregelen moeten worden genomen. Zowel de NPR als ook de HRA worden continu verbeterd. Een objectieve vergelijking tussen de uitkomst voor een individueel gebouw met een HRA en een met de NPR hangt af van zowel de NPR-versie als de HRA-versie. Een algemeen overzicht voor het aantal panden in het gehele gebied is niet te geven. In de lopende actualisatie van de NPR wordt onderzocht hoe het kan dat de NPR en de HRA op voor een individueel gebouw mogelijk tot verschillende uitkomsten kunnen leiden en zo ja wat daarvan de oorzaak is.
Waarom kan de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) geen garanties geven dat panden met een versterkingsadvies versterkt gaan worden?
In de situatie zoals deze in EenVandaag geschetst werd, hebben de bewoners hun versterkingsadvies op eigen verzoek ontvangen, waarbij in de bijgevoegde brief expliciet staat aangegeven dat de voorgestelde maatregelen niet per definitie zullen worden uitgevoerd. Ook stond in de brief aangegeven dat bewoners kunnen kiezen of zij hun woning opnieuw willen laten beoordelen. Als uit die beoordeling de noodzaak van versterking zou blijken, dan kan het pand inderdaad versterkt worden.
Zijn de normen van de inspecties van panden nu anders dan voorheen? Zo nee, waarom worden dan niet alle panden met een advies uit het verleden versterkt? Zo ja, kunt u dat verklaren? Waarom zou een pand nu een beving wel overleven, terwijl dat twee jaar geleden niet zo was?
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. De afbouw van de gaswinning leidt tot een verlaging van de seismische dreiging. Met deze verlaging van de seismische dreiging wordt in de herbeoordeling gerekend.
In het Bestuurlijk Overleg van 5 juni 2019 is, zoals eerder is benoemd, afgesproken om via een steekproef van een deelverzameling van deze groep (batch 1851-adressen met een niet verhoogd risicoprofiel) te onderzoeken of herbeoordeling, met een verlaagde seismische dreiging, wezenlijk nieuwe inzichten oplevert. Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
Hoe duidt u de opmerking van de NCG dat het inderdaad onbegrijpelijk is en dat de NCG begrijpt dat mensen vinden dat zij aan het lijntje worden gehouden?
De NCG heeft in de versterkingsoperatie de meeste contacten met de bewoner en voert deze uit conform de bestuurlijke afspraken die gemaakt zijn. In de vele gesprekken die met de bewoner worden gevoerd, probeert de NCG de bewoner zo goed mogelijk mee te nemen en te informeren over het proces. De afgelopen twee jaar zijn belangrijke stappen gezet: de gaswinning wordt zo snel mogelijk afgebouwd, de NAM is op afstand geplaatst en er is voor een risicogerichte versterkingsaanpak gekozen. Gezien deze veranderingen en de resultaten van deze besluiten nog niet voor iedereen voldoende merkbaar zijn, is het begrijpelijk dat bestuurlijke keuzes soms moeilijk voor bewoners te volgen zijn.
Kunt u de angst van mevrouw Ziengs weerleggen als zij stelt: «Het is heel fijn dat de gaskraan nu dicht gaat, maar je kunt niet na al die beloften in het gebied zeggen, we doen de gaskraan dicht en pakken onze spullen en gaan weg.»?
Met de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld beoogt het kabinet de oorzaak van de veiligheidsrisico’s weg te nemen. Dit heeft geen gevolgen voor de versterking: de versterkingsoperatie gaat onverminderd door. Zoals in de brief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 33 259, nr. 695) is aangegeven, volgt uit de meest recente HRA-run (maart 2019) dat het aantal adressen met een verhoogd risico is gedaald tot onder de 1.000. Dit neemt niet weg dat conform bestuurlijke afspraken met de regio en eerdere toezeggingen de totale scope van opname en beoordeling hoger is. De scope van het aantal adressen dat in aanmerking komt voor opname en beoordeling bestaat uit ruim 26.000 adressen. Dit komt ten eerste doordat, conform het advies van de Mijnraad, gewekte verwachtingen en gedane toezeggingen worden nagekomen. Dit is van toepassing op de zogenoemde «batches» die worden uitgevoerd volgens bestaande versterkingsadviezen, ongeacht nieuwe inzichten in de veiligheidssituatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Ten tweede zijn, in lijn met het Mijnraadadvies, naast de adressen met een verhoogd risico ook adressen met een licht verhoogd risico (P90) opgenomen in de scope. Ten derde blijven in lijn met deze afspraken alle adressen die eerder als (licht) verhoogd risicovol zijn geïdentificeerd onderdeel van de scope, ook als zij dat op basis van recente inzichten niet langer zijn. Ten vierde zijn op verzoek van de gemeenten adressen toegevoegd vanuit het perspectief van een coherente uitvoering in plaats van sec technische veiligheid. Dat gaat bijvoorbeeld om het realiseren van tempo binnen een straat of wijk, om maatschappelijk draagvlak, gebiedsontwikkeling en/of het minimaliseren van overlast.
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. Daarnaast wordt met het Nationaal Programma Groningen (NPG) geïnvesteerd in toekomstperspectief voor de regio. Mevrouw Ziengs hoeft zich dan ook geen zorgen te maken: ook met het verlagen van de gaswinning, blijft het Rijk zich met de versterkingsoperatie inzetten voor een veilig Groningen.
Worden alle versterkingsadviezen uitgevoerd, ook al zijn die adviezen volgens de oude Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR), zoals u stelde tijdens het algemeen overleg van 12 september? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn beantwoording van vraag 2.
Krijgt de Kamer dit jaar inzicht in de cijfers over de versterking? Dus hoeveel panden zijn er geïnspecteerd en geëngineerd? Hoeveel zijn er versterkt?
In mijn brief aan uw Kamer over de overdracht taken van EZK naar BZK, is een dashboard bijgevoegd (Kamerstuk 33 259, nr. 695). Het dashboard biedt inzicht in de voortgang en realisatie van de versterkingsoperatie tot nu toe en geeft een eerste prognose voor de rest van dit jaar. Daarin staat dat tot 7 oktober 2019 14.370 adressen zijn opgenomen, 6.886 adressen zijn beoordeeld, 1.799 projecten zijn vastgesteld en 1.007 gebouwen versterkt zijn opgeleverd.
Kunt u de cijfers uit vraag 11 ook voorspellen voor 2020? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de prognose?
In het dashboard staat een prognose voor de rest van 2019 opgenomen. Op dit moment werken de gemeenten en NCG aan de lokale programma’s van aanpak voor 2020.
Een Afghaanse tolk die vreest voor zijn leven omdat hij Nederland dreigt te worden uitgezet. |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Tolk vreest uitzetting: Ik kan beter hier sterven dan in Afghanistan»1
Uit het ambtsbericht van Buitenlandse Zaken van 1 maart 2019 over Afghanistan kwam naar voren dat burgers die geassocieerd worden met – of die beschouwd worden als ondersteunend aan – de Afghaanse regering, pro-regering gewapende groepen, het Afghaanse maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap in Afghanistan, waaronder internationale strijdkrachten, extra risico lopen op gericht geweld van met name de Taliban en ISKP. Daarom is deze groep in het landgebonden asielbeleid als risicogroep toegevoegd.3
Dit betekent dat iemand op basis van geringe indicaties voor bescherming in aanmerking kan komen. Afhankelijk van de individuele omstandigheden wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bepaald of betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor bescherming. Het behoren tot een risicogroep betekent echter niet dat er automatisch recht op bescherming ontstaat. Personen die in Afghanistan als tolk hebben gewerkt voor Nederland of andere buitenlandse troepen werden in beginsel tot deze risicogroep gerekend.
Op 12 november 2019 is door uw Kamer een motie4 van het lid Belhaj c.s. aangenomen om tolken als systematisch vervolgde groep aan te merken. Het kabinet heeft besloten om conform de motie, systematische vervolging aan te nemen voor tolken die hebben gewerkt voor internationale militaire missies in Afghanistan. Dat betekent dat personen die tot deze categorie behoren voor bescherming in Nederland in aanmerking komen, tenzij het asielverzoek kan worden afgewezen bijvoorbeeld omdat er verboden gedragingen zijn gepleegd als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek op grond van de Dublinverordening of er sprake is van een veilig derde land. Een meer uitgebreide reactie op de motie ontvangt u via een separate brief aan uw Kamer.
Bent u bereid om Afghanen die bijvoorbeeld als tolk hebben gewerkt voor westerse mogendheden en daarmee in de ogen van de Taliban met de vijand hebben geheuld, categoriale bescherming te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat mensen die met gevaar voor eigen leven voor de bondgenoten van Nederland hebben gewerkt, te allen tijde bescherming verdienen? Zo nee, hoe rijmt u dat met de uitspraak van de Minister van Defensie over Afghaanse tolken: «Mensen die met gevaar voor eigen leven voor ons hebben gewerkt, verdienen onze aandacht en zorg»?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke aanleiding heeft u om te veronderstellen dat Afghaanse tolken die voor de Amerikanen hebben gewerkt geen gevaar lopen, terwijl u Afghaanse tolken die voor Nederland hebben gewerkt wel bescherming biedt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel tolken die hebben gewerkt voor westerse mogendheden zijn op dit moment ondergedoken in Afghanistan? Hoeveel van deze tolken zijn inmiddels gedood?
Ik beschik niet over deze informatie. Ik kan deze vraag derhalve niet beantwoorden.
Hoe rijmt u het eventuele terugsturen van deze tolk met het beginsel van non-refoulement?
Zoals aangegeven in de beantwoording op de vragen 1 t/m 4 en 7 wordt elke aanvraag op zijn eigen merites beoordeeld. Hierbij wordt ook gekeken of het terugsturen van een persoon naar het land van herkomst niet in strijd is met het beginsel van non-refoulement.
Bent u bereid om de uitzetting van Afghaanse tolken te staken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Seksuele intimidatie op de werkvloer bij universiteiten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Universiteiten bieden onvoldoende bescherming tegen intimidatie op de werkvloer»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat klachten over seksuele en wetenschappelijke intimidatie veelal niet serieus worden genomen in de academische wereld? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, hoe verklaart u dat de respondenten in het onderzoek aangeven dat slechts de helft van de klachten in behandeling is genomen, waarvan slechts één klacht naar tevredenheid is afgehandeld?
Ik herken het beeld dat in de studies wordt geschetst en ik zie dat seksuele en wetenschappelijke intimidatie een probleem vormt binnen de academische wereld. Tegelijkertijd zie ik dat het onderwerp serieus wordt opgepakt en hoog op de agenda staat. De rapporten van het LNVH en het FNV/VAWO over dit onderwerp hebben zowel de Kamer, het ministerie als de universiteiten tot actie aangespoord. Zodoende heeft VSNU dit voorjaar een statement uitgebracht waarin alle vormen van intimidatie en wangedrag door de universiteiten worden verworpen.2 Op dit moment zijn er veel acties in gang gezet door alle universiteiten, zoals verschillende trainingen en het herzien van hun eigen procedures rond meldingen van intimidatie. Intimidatie betreft een veelzijdig en diepgeworteld probleem, waar meerdere initiatieven nodig zijn om een cultuuromslag kracht bij te zetten.
Bent u bereid in gesprek te gaan met universiteitsbestuurders over seksuele en wetenschappelijke intimidatie op de werkvloer en het serieus nemen van klachten? Zo nee, hoe duidt u dat universiteitsbestuurders volgens de onderzoeker stellen dat wangedrag op hun universiteit niet voorkomt?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Ik ben hierover al in gesprek met de VSNU. Bovenal spreek ik de universiteiten aan op hun rol als goede werkgever. Ik kom daarbij geen bestuurders tegen die beweren dat wangedrag in hun instelling niet voorkomt. De opmerking in het artikel komt dan ook niet overeen met mijn beeld. Sinds de publicatie van rapporten zoals «Harassment in Dutch academia»3 is er een actieve discussie op gang gekomen, waarin ik zie dat het probleem wordt erkend en besproken. De verschenen rapporten schetsen de status quo vóór deze discussie, op dit moment zijn alle partijen betrokken om intimidatie te bespreken en bespreekbaar te maken.
Deelt u de opvatting van de onderzoeker dat we slechts het topje van de ijsberg in kaart hebben waar het gaat om seksuele en wetenschappelijke intimidatie? Wat gaat u eraan doen om hier een completer beeld van te krijgen waarmee we preventiever kunnen optreden, slachtoffers een helpende hand kunnen bieden en plegers kunnen aanpakken?
Aangezien er een lage meldingsfrequentie in de studie naar voren komt, hebben we inderdaad geen zicht op de werkelijke omvang van het probleem. Elk incident is er echter één te veel. Daarom wil ik ook niet met actie wachten totdat we meer data hebben. Het beeld is en blijft helder. De VSNU (en haar leden) heeft bij mij aangegeven dat zij maatregelen hebben genomen – en blijft nemen – om verdere misstanden te voorkomen.
Verder loopt er op dit moment een pilot ombudspersoon binnen vier universiteiten. In december is een tussenevaluatie van deze pilots gereed. Deze tussenevaluatie wordt betrokken bij het vervolg op de motie Van Meenen. Op basis van deze gegevens informeer ik de Kamer zo snel mogelijk daarna over het vervolgproces, zoals u verzoekt in uw Commissiebrieven met kenmerk 2019D40244 en 2019D41543. Daarbij zal ik ook nader ingaan op de stappen die universiteiten nu nemen. Daarnaast ben ik met de KNAW en LNVH in gesprek over een mogelijk onderzoek naar de preventie en aanpak van intimidatie, dit ook gezien de samenhang van toekomstige acties met wetenschappelijke integriteit en wetenschapsbeleid.
Wat is uw reactie op de door de onderzoeker geponeerde stelling dat vertrouwenspersonen onvoldoende onafhankelijk zijn als het om seksuele en wetenschappelijke intimidatie gaat? Hoe kijkt u in dit licht aan tegen de suggestie om een onafhankelijk nationaal instituut op te richten?
Momenteel zijn enkele universiteiten bezig met het invullen van een ombudsfunctie. De VSNU en ik willen de uitkomsten hiervan afwachten, maar zijn zeker van plan verdere stappen te nemen. Ik hoop dat de ombudsfunctie een belangrijke rol kan vervullen, maar wil ook benadrukken dat een ombudspersoon geen panacee vormt om intimidatie op te lossen. Uit mijn gesprekken met het veld lijkt één nationaal instituut geen oplossing te vormen voor het probleem. Op de lange termijn dient de cultuur binnen universiteiten te veranderen, om zo wangedrag te voorkomen. Verder hoop ik dat mijn inspanningen om het universitaire systeem minder competitief te maken, door samenwerking te bevorderen, op termijn ook een positieve invloed heeft op de algemene cultuur binnen universiteiten.
De Marokkaanse journaliste die is veroordeeld vanwege een abortus |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jaar cel voor Marokkaanse journaliste om «illegale abortus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alle vrouwen overal ter wereld toegang zouden moeten hebben tot legale en veilige abortus?
Ja. Nederland zet zich in voor respect, bescherming en verwezenlijking van universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) inclusief hiv/aids, zoals ook uiteen gezet in de beleidsnota Investeren in Perspectief uit 2018. Een van de uitgangspunten daarbij is het recht van mensen om zelf te bepalen of, met wie en wanneer zij kinderen krijgen. Toegang tot goede informatie en seksuele voorlichting alsook goede toegang tot voorbehoedsmiddelen zijn belangrijk om ongewenste zwangerschappen te voorkomen. In het geval dat zich toch een ongewenste zwangerschap voordoet is legale toegang tot veilige abortus belangrijk om onveilige abortus en de daaraan verbonden gezondheidsrisico’s (waaronder moedersterfte en blijvende gezondheidsproblemen) te voorkomen. De Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (International Conference on Population and Development (ICPD)) en de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization (WHO)) vormen daarbij referentiekaders.
Hoe vindt u het dat de journaliste Hajar Raissounia door de rechtbank in Rabat tot een jaar is veroordeeld vanwege «seks buiten het huwelijk» en «illegale abortus»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank. Inmiddels is bekend geworden dat mevrouw Raissouni gratie is verleend.
Wat vindt u ervan dat door mensenrechtenorganisaties wordt verondersteld dat de aanhouding en veroordeling van Raissouni is bedoeld om haar de mond te snoeren, aangezien zij veel schreef over politiek, mensenrechten en de Rif-protesten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben bekend met de visie van verschillende mensenrechtenorganisaties op de motivaties achter de arrestatie. Ik vind het niet opportuun hierover te speculeren.
Zowel Nederland, de EU als enkele andere Europese lidstaten waren aanwezig bij de uitspraak van deze zaak. Dit toont de aandacht waarmee wij deze zaak hebben gevolgd. Inmiddels is bekend dat aan haar gratie is verleend en dat zij is vrijgelaten. Ik zie dan ook geen reden om hierover in gesprek te treden met mijn ambtsgenoot.
Hoe vindt u het dat aanklachten als «illegale abortus», «overspel» en «seksueel wangedrag» door Marokko worden gebruikt om kritische journalisten te veroordelen, zoals ook in het geval van de oprichter van het kritische dagblad Akhbar al Yaoum die vorig jaar tot twaalf jaar cel werd veroordeeld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zich in te zetten voor de vrijlating van Hajar Raissounia en andere journalisten die in Marokko worden vastgehouden? Zo ja, zult u hierover in gesprek treden met uw Marokkaanse ambtsgenoot? Welke andere acties zult u ondernemen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zich in te zetten voor vrouwenrechten en toegang tot legale en veilige abortus in Marokko? Welke maatregelen zult u nemen?
Nederlands steunt in Marokko reeds meerdere organisaties die zich actief inzetten voor bevordering van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes. Dit betreft onder meer het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), alsook het recht van elk individu volledige zeggenschap te hebben, en vrij en verantwoordelijk te beslissen over zijn of haar seksualiteit en seksuele en reproductieve gezondheid, vrij van discriminatie, dwang en geweld. In Marokko steunt Nederland geen specifieke programma’s gericht op legale danwel veilige abortus.
Hoe vindt u het dat ook de arts die de abortus zou hebben uitgevoerd, een tweede arts en haar partner zijn veroordeeld? Zult u zich ook inzetten voor de vrijlating van deze personen? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te treffen? Zo nee, waarom niet?
Ook van deze veroordelingen heb ik kennis genomen. Inmiddels is bekend dat ook aan de arts en haar partner gratie is verleend.
De Autoriteit Persoonsgegevens |
|
Jan Middendorp (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat reacties van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) vaak tot onduidelijkheid leiden, omdat zij regelmatig niet helder maakt of bepaalde handelingen wel of niet zijn toegestaan? Zo nee, waarom niet?
De AP geeft op verschillende manieren voorlichting. Ze geeft algemene voorlichting via haar website, via vele gesprekken met brancheorganisaties, via presentaties en via voorlichtingscampagnes.
Ik kan mij voorstellen dat de algemene voorlichting in een specifieke casus niet altijd helder maakt of bepaalde handelingen wel of niet zijn toegestaan. Daarom is het voor organisaties en hun functionarissen gegevensbescherming (FG’s) mogelijk, om naast algemene voorlichting, ook specifieke vragen aan de AP voor te leggen. Zij kunnen telefonisch, per mail of in de vorm van een zogeheten voorafgaande raadpleging hun specifieke vragen voorleggen. De AP past de vragen en antwoorden op haar website continu aan. In veel gevallen gebeurt dit naar aanleiding van specifieke vragen die de AP van buiten krijgt of specifieke feedback.
Bent u van mening dat de AP in sommige gevallen verschillende interpretaties gebruikt, zoals bij het gebruik van cookies?1
De AP heeft op haar website duidelijke normuitleg over het gebruik van cookies en cookiewalls geplaatst.2
Ik ben bekend met de uitspraak van de Autoriteit dat gratis websites ook gratis toegankelijk moeten zijn voor bezoekers die geen toestemming geven voor zogenaamde «tracking cookies»» ten bate van gericht adverteren.
Door middel van tracking cookies (volgsoftware) kunnen bedrijven het internetgedrag van mensen volgen. Persoonlijke interesses kunnen zo worden afgeleid om vervolgens profielen van deze mensen samen te stellen en gericht te kunnen adverteren. Op grond van artikel 11.7a Telecommunicatiewet (Tw) is voor het gebruik van tracking cookies toestemming van de gebruiker vereist. Nu in artikel 11.7a van de Tw verwezen wordt naar de AVG is het begrip toestemming in de Tw gelijk aan het begrip toestemming zoals dat gedefinieerd is in de AVG. Dit betekent onder meer dat de toestemming vrijelijk moet zijn gegeven en moet voldoen aan de eisen van artikel 7 van de AVG. Artikel 7, vierde lid, van de AVG bepaalt dat bij de beoordeling van de vraag of de toestemming vrijelijk kan worden gegeven onder meer ten sterkste rekening moet worden gehouden met de vraag of voor de uitvoering van een overeenkomst (...) toestemming is vereist voor een verwerking van persoonsgegevens die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst. De AP komt op grond van deze bepaling tot het oordeel dat er bij gebruik van cookiewalls geen sprake is van vrijelijk gegeven toestemming en dat cookiewalls derhalve niet zijn toegestaan.
Bent u bereid als onderdeel van een gezamenlijk extern onderzoek dat u, zoals u in uw brief van 16 september jl. aangeeft, met de AP gaat starten, de vraag mee te nemen of de AP meer aandacht zou moeten besteden aan haar voorlichtende taak, zodat onduidelijkheden weggenomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?2
In de brief van 16 september jl. heb ik aangegeven tezamen met de AP een extern onderzoek te starten naar met name de grondslagen van de financiering van de AP. Het genoemde onderzoek is een breed onderzoek met als doel om te komen tot een gedeeld beeld van een gezonde financiële basis voor de uitoefening door de AP van haar wettelijke taken, waarbij voorlichting één van die wettelijke taken van de AP is.
Het bericht ‘Family of murdered Maltese journalist raise concerns over public inquiry’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Family of murdered Maltese journalist raise concerns over public inquiry»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de moord op de Maltese anti-corruptie journalist Daphne Caruana Galizia geheel onafhankelijk wordt onderzocht?
De afschuwelijke moord op de onderzoeksjournaliste Daphne Caruana Galizia krijgt terecht veel aandacht, ook in Nederland, en verdient zoals eerder door mij is aangegeven, een grondig onderzoek.
Ik verwelkom het feit dat de Maltese regering onlangs, conform de aanbeveling van de Raad van Europa, een openbaar onderzoek heeft ingesteld en zie dit als een teken dat Malta de zaak serieus neemt en open staat voor de aanbevelingen van gezaghebbende instituties zoals de Raad van Europa. De samenstelling van de onderzoekscommissie is nog onderwerp van overleg tussen de regering en de familie. Het is aan de onderzoekscommissie om het onderzoek op onafhankelijke wijze vorm te geven.
Deelt u de mening dat voor een onafhankelijke onderzoekscommissie het noodzakelijk is dat zij geen banden hebben met personen die de vermoordde journalist onderzocht en er geen enkele twijfel mag bestaan over de onafhankelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van de leden van de onderzoekscommissie naar de moord op Daphne Caruana Galizia in twijfel te trekken valt, vanwege relaties met personen die de journalist onderzocht en vanwege een afhankelijkheidsrelatie van de regering? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, in het kader van rechtsstatelijke ontwikkelingen in de Europese Unie, dit onderwerp te bespreken met uw Maltese collega en er bij hem op aan te dringen dat de onderzoekscommissie geheel onafhankelijk moet zijn?
Het Kabinet blijft, zoals in eerdere beantwoording door mij aangegeven, deze kwestie op de voet volgen. Dit geldt ook voor de Raad van Europa en de Europese Commissie, die aangaven de ontwikkelingen rondom het proces zorgvuldig te bekijken.
Het onderwerp stond niet geagendeerd tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 7 en 8 oktober jl of de Raad Algemene Zaken van 15 oktober jl. De regering van Malta heeft een openbaar onderzoek ingesteld en is hierover in overleg met de familie van Daphne Caruana Galizia. Op dit moment is er daarom wat het kabinet betreft geen noodzaak de kwestie binnen de EU te agenderen.
Bilateraal blijft Nederland de zaak en het belang van gedegen en onafhankelijk onderzoek bij Malta onder de aandacht brengen. De Nederlandse ambassade volgt de ontwikkelingen op de voet en brengt de Nederlandse zorgen op in gesprekken met vertegenwoordigers van de Maltese overheid. Ook ik breng de zaak regelmatig op in gesprekken die ik voer met mijn Maltese collega.
Bent u van plan deze situatie en de vragen die het oproept over de rechtsstatelijkheid in Malta te bespreken met uw Europese collega’s? Bent u van plan dit te bespreken tijdens de Raad Algemene Zaken van 15 oktober 2019 en/of de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 7/8 oktober 2019? Kunt u deze vragen beantwoorden voor deze Raden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich uw BNC-fiche «Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie» van 29 mei 2019 herinneren? Kunt u daaruit de uitspraak «Als waardengemeenschap zijn de EU en haar lidstaten verplicht om erop toe te zien dat de democratische rechtsstaat binnen de Unie wordt gerespecteerd en versterkt»2 herinneren? Kunt u uw inzet op rechtsstatelijkheid in Malta toelichten in licht van deze uitspraak?
Nederland acht het van groot belang dat de rechtsstaat in de Europese Unie en haar lidstaten goed functioneert, en maakt zich hiervoor samen met gelijkgezinde lidstaten in Europees verband sterk.
Zoals ik in mijn beantwoording van de vragen van het lid Leijtern (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1481) heb aangegeven, worden in de rapportage van de Venetië Commissie zorgen geuit over het functioneren van onderdelen van de rechtsstaat in Malta, en worden aanbevelingen gedaan.
Het kabinet neemt de zorgen van de Venetië Commissie serieus, en ziet graag dat Malta de aanbevelingen uit het rapport overneemt. Het kabinet vindt het bemoedigend dat de Maltese regering heeft aangegeven de aanbevelingen en conclusies in het rapport op te willen volgen. Malta heeft inmiddels de aanbeveling opgevolgd om de verantwoordelijkheden van de Procureur-Generaal te splitsen. Andere aanbevelingen worden momenteel door Malta bestudeerd. Het kabinet blijft de ontwikkelingen volgen en is bereid, als verdere stappen uitblijven, hierover het gesprek aan te gaan met Malta.
Hoe ziet u de rechtsstatelijke situatie in Malta? Deelt u de mening dat effectief onafhankelijk onderzoek en rechtspraak essentieel zijn? Hoe duidt u specifiek de rechtsstatelijke situatie in Malta in het kader van «bevorderen, voorkomen, handhaven»?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het rapport van de Venetië-Commissie van de Raad van Europa over Malta?3 4 Bent u van mening dat Malta alle aanbevelingen uit dat rapport moet implementeren? Bent u op de hoogte hoe ver Malta hiermee is? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat er nog steeds strafzaken in het kader van smaad en laster lopen tegen Daphne Caruana Galizia?5 Bent u het eens dat deze zo spoedig mogelijk moeten worden ingetrokken? Bent u bereid uw Maltese collega hierop aan te spreken? Kunt u uw mening toelichten?
Het is aan de Maltese rechter om over deze zaken een uitspraak te doen.
Kunt u de Kamer informeren over de relevante ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Malta?
Zie beantwoording van de vragen 7–9.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk te beantwoorden voor aanvang van het plenaire debat over de paspoorthandel in Malta?
Ja, op het moment van schrijven is een debat nog niet ingepland.
De onbereikbaarheid van aangepaste rolstoelwoningen |
|
Vera Bergkamp (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht met betrekking tot de problemen die een patiënt ondervond in de zoektocht naar een aangepaste rolstoelwoning?1
Ja. Uit contact met de betreffende woningcorporatie blijkt dat de patiënt inmiddels een passende woning heeft toegewezen gekregen.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen het feit dat patiënten een rolstoelwoning wordt ontzegd vanwege de leeftijd van de patiënt?
Woningcorporaties hebben vaak een gevarieerd scala aan woningen die gelabeld kunnen zijn voor specifieke doelgroepen. Het labelen van woningen kan in geval van een huisvestingsverordening alleen op basis van deze huisvestingsverordening van de gemeente. Indien er geen huisvestingsverordening is kunnen woningcorporaties ook woningen labelen op basis van hun privaatrechtelijke rol als verhuurder. Dit moet gebeuren op basis van objectieve criteria die verband houden met de aard van de woning. Daardoor kunnen bepaalde gelabelde woningen worden toegewezen aan woningzoekenden waarvoor die woning het meest geschikt is. Indien de woning en de voorzieningen die bij de woning worden aangeboden bestemd zijn voor ouderen, kan de woningcorporatie deze woningen voorbehouden voor deze doelgroep en mogen andere doelgroepen voor die specifieke woning geweigerd worden. Zo kan de woningcorporatie ook woningen die geschikt en bestemd zijn voor personen met een bepaalde handicap voorbehouden aan die doelgroep. Het is in dergelijke gevallen voor andere doelgroepen dan meestal niet mogelijk om zich in te schrijven voor de gelabelde woning. Indien noodzakelijk vanuit redelijkheid en billijkheid, staat het de woningcorporatie vrij desgewenst maatwerk toepassen.
Heeft u signalen dat dergelijke afwijzingen vaker plaatsvinden? Zo ja, wat kunt u met de sector doen om afwijzingen op deze grond tegen te gaan?
Er hebben mij niet meer signalen bereikt. Zoals bij vraag 2 vermeld, mag een woningcorporatie op basis van leeftijd woningen toewijzen. Als blijkt dat in meerdere gevallen woningen op een niet wettelijke basis worden afgewezen kan ik dat in een bestuurlijk overleg met Aedes bespreken. Maar zoals gezegd heb ik geen aanwijzing dat dergelijke afwijzingen plaatsvinden.
Kunt u aangeven wat er precies gebeurd is op het gebied van toegankelijkheid van woningen, tussen 30 maart 2007 en 14 juni 2016, de data dat Nederland het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap respectievelijk tekende en ratificeerde?2
In de periode vanaf medio jaren »90 van de vorige eeuw tot 1 juli 2015 was onder andere het Besluit beheer sociale huurwoningen (Bbsh) op de sociale huursector van toepassing. Daarin was sprake van zes prestatie- of verantwoordingsvelden waarover Woningcorporaties in hun jaarstukken transparant moesten aangeven («verantwoorden») wat zij ter zake deden. Wonen met zorg was een van deze verantwoordingsvelden uit het Bbsh. De breedte van het thema «wonen en zorg» of de mate waarin corporaties eraan moesten bijdragen, is niet beschreven.
In het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw heb ik over de verschillende acties rond wonen en zorg vanaf 2007 een terugblik gegeven. Dit rapport heb ik in 2018 aan uw Kamer gezonden.3
Met de brief van 22 juni 2015 is Ouderenhuisvesting en wonen met zorg benoemd tot één van de vier prioritaire thema’s voor corporaties. Zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Binnen welke van de vier actielijnen van het Programma VN-verdrag Onbeperkt meedoen! zou de problematiek (zoals deze wordt geschetst in het bericht in de eerste vraag) aangepakt worden?3
Binnen de actielijn Bouwen en Wonen wordt problematiek op dit thema opgepakt.
Wat is uw mening over het feit dat de problemen zoals geschetst in dat bovengenoemde bericht zich voordoen in de gemeente Utrecht, een van de 25 koplopergemeenten van het Programma VN-verdrag Onbeperkt meedoen!? Wat zegt dat u over de ondersteuning die geleverd wordt aan deze koplopergemeenten en over gemeenten die niet onderdeel zijn van dit koplopertraject?
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft, als bestuurlijk partner van het programma Onbeperkt Meedoen, het project Iedereen doet mee! opgezet. Het project bevat onder meer een basisondersteuningsprogramma – dat als doel heeft om alle gemeenten te ondersteunen bij het opzetten van een lokale inclusie agenda – en een koplopersprogramma. Koplopergemeenten zijn gemeenten die al actief bezig zijn met het implementeren van het VN-Verdrag Handicap. Dat betekent niet per definitie dat zij het op alle terreinen al helemaal goed doen, maar wel dat zij het Verdrag zeer serieus nemen, samenwerken met mensen met een beperking en zich naar eigen inzicht focussen op een of meerdere leefgebieden om de implementatie van het Verdrag steeds beter vorm te geven. Zo worden de gemeenten stap voor stap steeds inclusiever. De VNG ondersteunt de (koploper)gemeenten middels leernetwerken, (regionale) bijeenkomsten en handreikingen en ervaart bij gemeenten veel enthousiasme om de implementatie van het Verdrag serieus op te pakken.
Deelt u de mening dat het feit dat een patiënt al bovenaan een wachtlijst voor een woning staat, in dergelijke gevallen geen reden kan zijn om geen urgentieverklaring af te geven?
Ja, woningzoekenden met een urgentie worden met voorrang gehuisvest boven mensen (op een wachtlijst) zonder urgentie. Het snel huisvesten van mensen in noodsituaties, zoals een patiënt met een ernstige medische indicatie, kan voor een gemeente een reden zijn om een urgentieregeling op te stellen. Indien een gemeente ertoe overgaat om een urgentieregeling in de huisvestingsverordening op te nemen dienen zij daarin categorieën woningzoekenden aan te wijzen die voor urgentie in aanmerking komen, zoals mensen die technisch dakloos zijn (bijvoorbeeld door brand) of mensen met een ernstige medische indicatie.
Welke mogelijkheden bestaan er tot ondersteuning van patiënten die in situaties terechtkomen zoals in het artikel beschreven?
Voor patiënten die met een dergelijke ziekte worden geconfronteerd, verandert er veel op allerlei levensterreinen. Waarschijnlijk hebben zij als eerste te maken met de zorg via de huisarts. Als er verdere ondersteuning nodig is, is de gemeente het eerste aanspreekpunt. De invulling hiervan verschilt per gemeente. In situaties zoals deze bekijkt de gemeente samen met de bewoner wat nodig is en wat mogelijk is aan woningaanpassingen in de huidige woning. Als aanpassing van de woning mogelijk is, dan levert de gemeente dit vanuit de Wmo. Als er meer nodig is dan er mogelijk is in de woning, wordt de bewoner door de gemeente geholpen bij het vinden van een woning die wel geschikt is. Soms kan een woningcorporatie, een marktpartij of een particulier initiatief ook meehelpen bij het zoeken naar een dergelijke woning.
In hoeverre herkent u de in het bericht gestelde signalen dat woningen die te boek staan als rolstoelwoningen dit in de praktijk niet zijn? Wat kunt u met gemeenten en de sector doen om dit tegen te gaan?
Er bestaat geen vastgestelde definitie van een rolstoelwoning, niet in de landelijke wet- en regelgeving, niet in het VN Verdrag handicap en ook niet in het Actieplan Toegankelijkheid Bouw. Gezien de diversiteit van de woonwensen en de soorten woningen heeft een vastgestelde classificatie weinig tot geen meerwaarde. Wel bestaan er in Nederland verschillende classificaties die woningaanbieders kunnen gebruiken. In het algemeen dient een woning die als rolstoeltoegankelijk wordt aangeboden vanzelfsprekend voor de meeste soorten rolstoelen wel toegankelijk te zijn. Er zijn mij hierover niet veel signalen bekend, maar mochten nieuwe signalen hiertoe aanleiding toe geven, dan zal ik dit met gemeenten en de sector bespreken.
In het actieplan toegankelijkheid zijn afspraken gemaakt met partijen over het geleidelijk toegankelijk maken van de gebouwde omgeving. Woningcorporaties zijn hier als partijen die veel te maken hebben met het huisvesten van deze doelgroep een belangrijke speler in. Het Actieplan toegankelijkheid bouw is een doorlopend proces, de acties daaruit worden op dit moment uitgevoerd en waar nodig worden tussendoor nieuwe afspraken gemaakt in het overleg met de betrokken partijen. Op 12 juni 2019 is er in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving, deze wijziging zal via de voorhangprocedure aan uw Kamer worden voorgelegd5. Eind dit jaar zal ik u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan.
Hoe rijmt het feit dat deze rolstoelwoningen niet toegankelijk zijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en het Actieplan Toegankelijkheid Bouw?
Zie antwoord vraag 9.
In welke mate hebben gemeenten en het Rijk in woonvisies specifiek beleid omtrent dergelijke woningen vastgelegd?
Het Rijk is niet zelf betrokken bij het opstellen van gemeentelijke woonvisies, maar stimuleert het opstellen van lokaal woonbeleid en het maken van prestatieafspraken met corporaties wel. Ook heeft het Rijk, samen met overkoepelende organisaties van gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties, in 2015 prioritaire thema’s benoemd. Wonen met zorg en ouderenhuisvesting was één van de vier indertijd benoemde prioritaire thema’s voor woningcorporaties.6
In 2016 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar door gemeenten opgestelde woonvisies uit de periode juli 2014-oktober 2015. Woonbeleid voor ouderen met zorg en beleid voor bijzondere doelgroepen kwamen voor in elke woonvisie van de ongeveer 250 (van de 390) gemeenten die in die periode het woonbeleid opnieuw vast hebben gesteld. Dit onderzoek is aan uw Kamer aangeboden bij de Staat van de Volkshuisvesting 2017.7 Er is geen recenter onderzoek naar woonvisies van gemeenten.
In hoeverre hebben gemeenten en het Rijk inzicht in de vraag naar – en aanbod van dergelijke aangepaste woningen, en de toekomstige ontwikkelingen in vraag en aanbod?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het huisvestingsbeleid en hebben, als bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, inzicht in vraag en aanbod. Door de diversiteit van zowel woningzoekende met een beperking als het woningaanbod is het niet alleen op nationaal, maar ook op lokaal niveau lastig om de vraag en het aanbod in kaart te brengen. Goede samenwerking en informatie-uitwisseling tussen gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders is vaak nodig om de opgave in kaart te brengen. Hoe de vraag zich zal ontwikkelen is moeilijk vast te stellen. Wel zal vanwege de vergrijzing het aantal ouderen met een beperking waarschijnlijk toenemen. Via de Nationale Woonagenda streeft het Rijk ernaar dat jaarlijks 75.000 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Op lokaal niveau zal moeten worden besloten welk soort woningen en voor welke doelgroep er gebouwd zal worden.
Welke inspanningen doet u om woningen die nu gebouwd worden toegankelijk te laten zijn voor personen met een beperking?
Op 18 januari 2018 heb ik u in het kader van de implementatie van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een beperking (hierna het VN Verdrag) het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw toegestuurd8. Het actieplan is met een groot aantal partijen en organisaties opgesteld. Goede toegankelijkheid vraagt immers niet alleen iets van overheden, maar van de gehele ontwikkel- en bouwkolom, van ontwerp tot oplevering van een gebouw, van opdrachtgevers en gebouweigenaren, en ook van de mensen met een beperking zelf en de organisaties die hen vertegenwoordigen. Met dit actieplan is uitvoering gegeven aan de motie Volp waarmee een beweging in gang wordt gezet om tot verbetering te komen van de fysiek-bouwkundige toegankelijkheid van woningen en gebouwen. Op 12 juni 2019 heb ik in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving. Eind dit jaar zal ik u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan.
In hoeverre bestaan er, en maakt de sector reeds gebruik van mogelijkheden om modulaire aanpassingen te maken aan een huis om deze toegankelijk te laten zijn voor personen met een beperking?
Het gebruik van modulaire aanpassingen om een huis toegankelijk te maken wordt niet landelijk bij gehouden. Ik weet dat een aantal leveranciers dergelijke aanpassingen verkoopt, maar heb geen inzicht in de mate waarop gemeenten en de woningbouw- en woningcorporatiesector van dergelijke producten gebruik maakt.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Door de complexiteit van het vraagstuk heeft de beantwoording meer tijd gekost dan was voorzien.
Het manifest van Ieder(in) en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) over de toegang tot huisartsenzorg voor mensen met een beperking |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het Manifest van Ieder(in) en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), waarin staat dat: «duizenden mensen met een beperking verstoken blijven van noodzakelijke huisartsenzorg»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen «dat steeds meer huisartsen en huisartsenposten weigeren om algemene medische zorg te bieden aan mensen met een beperking die zijn aangewezen op zorg vanuit de Wet Langdurige zorg (Wlz-zorg») dan wel voor Wlz-zorg een indicatie hebben gekregen?
Ik krijg in toenemende mate signalen over opzeggingen van zorgverlening van huisartsenposten aan patiënten met een Wlz-indicatie. Daarnaast zijn er signalen over het niet inschrijven door huisartspraktijken van patiënten met een Wlz-indicatie. Van huisartsen en huisartsenposten ontvang ik signalen dat deze zorg de competentie van huisartsen te boven gaat, dat beschikbaarheid van of bekendheid met de consultfunctie van de Arts voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG) een probleem is en over het ontbreken van een verpleegkundige voorwacht met goede triage bij zorginstellingen.
Kunt u tevens de uitkomsten uit een onderzoek onder VGN-leden bevestigen: «dat de huisartsenzorg in de avonden, nachten en weekeinden nu al voor zo’n 13.000 cliënten een knelpunt is» en daarnaast «dat inmiddels al voor ruim 5.000 cliënten opzeggingen van huisartsen zijn ontvangen»?
Ik heb de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) eind augustus een opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de signalen over afnemende toegankelijkheid van de medisch-generalistische zorg (de zorg zoals huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en artsen voor verstandelijk gehandicapten plegen te bieden) voor deze patiëntgroep. De NZa is gevraagd de bevindingen van de VGN, alsmede signalen van huisartsen, patiënten en zorgkantoren, mee te nemen in dit onderzoek. Begin 2020 verschijnen de uitkomsten van dit onderzoek.
Is in de leidraad «Algemeen medische zorg voor verstandelijk gehandicapten in VG-zorginstellingen» van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) gesteld: «dat zorg voor cliënten die in een Wlz-instelling of een geclusterde woonvorm verblijven niet onder het basisaanbod van de huisarts valt», dat onder voorwaarden die zorg desgewenst wel geleverd kan worden, maar dat voor de LHV uitgangspunt is «dat dit niet hoeft»?
Ja, in de leidraad Algemeen medische zorg voor verstandelijk gehandicapten in VG-instellingen stelt de LHV dat verstandelijk gehandicapten met een Wlz-indicatie, die verblijven in een geclusterde woonvorm of instellingsterrein, niet vallen onder het basisaanbod huisartsgeneeskundige zorg dat de huisarts in de thuissituatie levert.
De LHV benoemt in haar leidraad randvoorwaarden waaraan moet zijn voldaan om huisartsenzorg te kunnen (blijven) verlenen. De LHV noemt daarbij bijvoorbeeld dat zorgaanbieders moeten zorgdragen voor (telefonische) beschikbaarheid van de AVG, goede triage, deskundig personeel en digitale gegevensuitwisseling. Ik begrijp dat huisartsen randvoorwaarden stellen aan zorgaanbieders voor het kunnen leveren van goede zorg.
Ik zet mij ervoor in dat mensen met een verstandelijke beperking de zorg ontvangen die ze nodig hebben. Ik vind het dan ook onwenselijk als er problemen ontstaan in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van medisch-generalistische zorg. Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen voor medisch-generalistische zorg.
Erkent u dat een Arts Verstandelijk Gehandicapten (AVG) een zelfstandig specialist is, niet is opgeleid tot huisarts en dan ook niet de algemeen medische zorg over kan nemen van de huisarts? Vindt u ook dat in dat licht gezien de huisarts en de AVG complementair aan elkaar zijn? Zo neen, wat is dan uw opvatting?
Ja, huisartsen enerzijds en AVG’s anderzijds zijn complementair aan elkaar en hebben elkaar nodig om medisch-generalistische zorg te verlenen. De zorg die de AVG levert, kenschetst het Zorginstituut als «generalistisch geneeskundige zorg». Huisartsen en AVG’s leveren geen medisch-specialistische zorg. Het Zorginstituut heeft aangegeven dat de AVG’s zich van hetzelfde professionele arsenaal bedienen als de huisartsen. Tegelijkertijd heeft de AVG specifieke deskundigheid binnen de generalistisch geneeskundige zorg en hebben zij ieder een erkend specialisme op grond van artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidzorg. Deze specifieke deskundigheid verrijkt het technische, professionele arsenaal van de AVG. Er zijn circa 230 AVG’s werkzaam in Nederland. De AVG is dus geen huisarts voor mensen met een verstandelijke beperking, maar richt zich op de complexe gezondheidsproblematiek van deze kwetsbare groep.
Wat is uw oordeel over de inhoud van deze leidraad van de LHV en, in het verlengde daarvan, over het uitgangspunt, zoals dat door de LHV is gekozen, mede gezien in het licht van het feit dat een ieder in ons land in beginsel toegang moet hebben tot huisartsenzorg?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is deze gang van zaken te rijmen met artikel 25 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap én met het Programma «Onbeperkt meedoen! – implementatie VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap»?
In artikel 25 van het VN-verdrag is opgenomen dat voor mensen met een beperking geen onderscheid gemaakt mag worden bij de aanspraak op gezondheidszorg. Er mag uitsluitend op medisch inhoudelijke gronden worden vastgesteld of aanspraak bestaat. In juli 2018 is de initiële rapportage over de implementatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap verzonden naar het VN-comité in Geneve (de Tweede Kamer heeft op 13 juli 2018 een afschrift van die rapportage ontvangen, Kamerstuk 33 990, nr. 65). In die rapportage is ingegaan op de wijze waarop Nederland invulling geeft aan artikel 25 van het Verdrag. Daarbij is onder meer opgenomen dat het recht op zorg is geborgd in de Grondwet en het gezondheidszorgsysteem de gelijke toegang tot zorg voor elke verzekerde borgt.
Ik benadruk nogmaals dat ik het onwenselijk vind als er problemen ontstaan in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van medisch-generalistische zorg. Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen voor medisch-generalistische zorg. Ik begrijp daarbij goed dat artsen randvoorwaarden stellen aan zorgaanbieders voor het kunnen leveren van goede zorg.
Door zorgkantoren en zorgverzekeraars moet in de regio het gesprek worden gevoerd over de manier waarop huisartsen, huisartsenposten en AVG’s gezamenlijk met zorgaanbieders kunnen borgen dat iedereen de medisch, generalistische zorg krijgt die hij of zij nodig heeft, zowel overdag als in de avond-, nacht- en weekenden. In deze gesprekken moeten afspraken worden gemaakt om op korte en langere termijn zichtbare stappen te maken om de juiste medisch-generalistische zorg op de juiste plek in de regio te bieden. Zorgaanbieders dienen daarbij te zorgen voor optimale randvoorwaarden waaronder huisartsen en AVG’s hun werk kunnen doen.
Wat is uw oordeel over het feit dat een groeiend aantal mensen met een beperking als gevolg van deze ontwikkeling verstoken blijft van de invulling van hun recht op noodzakelijke huisartsenzorg?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u dat de huisartsenzorg en de toegang daartoe, zeker ook voor mensen met een beperking die zijn aangewezen op Wlz-zorg, te allen tijde gegarandeerd moet zijn? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zo ja, wat vindt u in dat licht van de opvatting van de LHV dat de algemeen medische zorg voor álle Wlz-cliënten die in een instelling verblijven niet tot het basisaanbod van de huisarts(enpost) behoort?
Zie antwoord vraag 7.
Zult u zeer binnenkort het initiatief nemen tot een overleg met de LHV over hun opvatting en bewerkstelligen dat de toegang tot huisartsenzorg voor mensen met een beperking die zijn aangewezen op Wlz-zorg gegarandeerd en verzekerd blijft? Zo neen, waarom niet?
Op 15 oktober 2019 heeft op initiatief van de VGN een constructieve bestuurdersbijeenkomst plaatsgevonden over de toegang tot medisch generalistische zorg voor mensen met een beperking. Bij dit overleg waren Ieder(in), IGJ, Ineen, KansPlus, LHV, NVAVG, NZa, V&VN, VGN, VWS, ZN en Zorginstituut aanwezig. Daarbij zijn door partijen gezamenlijk acties benoemd voor de korte en lange termijn. Die afspraken zijn erop gericht dat alle mensen met een beperking de medisch-generalistische zorg krijgen die zij nodig hebben, zowel overdag als in de avond-, nacht- en weekenden. Deze acties worden nu verder uitgewerkt. In het overleg van 15 oktober zijn de LHV en Ineen opgeroepen aan hun leden te vragen om geen overeenkomsten op te zeggen en reeds gedane opzeggingen op te schorten. Er is benadrukt dat zich terugtrekken uit overleggen en overeenkomsten niet bijdraagt aan duurzame oplossingen in de regio. Ik ga ervan uit dat de uitkomsten van dit overleg en de uitwerking die hieraan de komende periode samen wordt gegeven de leden van LHV en Ineen het vertrouwen geeft om de zorg aan mensen met een beperking te continueren.
Ik heb eerder toegezegd aan de Tweede Kamer dat ik eind dit jaar kom met een aanpak voor toekomstbestendige medisch-generalistische zorg aan patiënten met een Wlz-indicatie. In die brief zal ik ook ingaan op de uitwerking van de afspraken gemaakt op 15 oktober.
Wilt u deze vragen beantwoorden uiterlijk een week voor de start van de plenaire behandeling van de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2020 in de Tweede Kamer?
U ontvangt deze antwoorden nu pas omdat ik de positieve uitkomsten van de bestuurdersbijeenkomst op 15 oktober 2019 wilde verwerken bij de beantwoording.
Wilt u tevens de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van uw gesprek(ken) met de LHV en over de afgesproken stappen in dit dossier?
Zie antwoord vraag 11.
Het onderzoek naar oorzaken van langlopende letselschadezaken |
|
Attje Kuiken (PvdA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangegeven wat maakt dat het onderzoek van de Universiteit Utrecht naar de oorzaken van langlopende letselszaken, wat aanvankelijk in de zomer van 2019 zou worden opgeleverd maar naar verwachting pas aan het einde van het jaar afgerond zal zijn, zoveel vertraging oploopt?
Aanvankelijk was de verwachting dat dit onderzoek voor de zomer van 2019 zou worden afgerond. DLR heeft in samenspraak met de Universiteit de planning bijgesteld. Het onderzoek zal in het voorjaar van 2020 worden afgrond. Dat het onderzoek later klaar is dan aanvankelijk was voorzien, heeft volgens DLR en de Universiteit verschillende redenen.
Mij is onder meer meegedeeld dat een reden voor de vertraging de ruime opzet van het onderzoek is. Het onderzoek bestaat uit verschillende onderdelen, waaronder een dossieronderzoek en een vragenlijstonderzoek onder gedupeerden om hun kant van het verhaal zorgvuldig mee te nemen. Van de Universiteit heb ik vernomen dat met name dit deel van het onderzoek een uitvoerige voorbereiding vergde.
Die voorbereiding hing onder meer samen met de benodigde privacybescherming van de betrokken gedupeerden. De Universiteit heeft daarom advies ingewonnen van een advocaat, de Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd en advies gekregen van de ethische commissie en de juridische afdeling van de Universiteit. Volgens de Universiteit bleek hieruit dat individuele toestemming van de gedupeerden voor beide onderdelen van het onderzoek nodig was. De Universiteit heeft de communicatie met de gedupeerden hierop afgestemd en bijzondere AVG-overeenkomsten ontwikkeld. De uitvoerige voorbereiding hing ook samen met het aantal te onderzoeken dossiers – ruim 200 – en de spreiding van deze zaken over de verschillende verzekeraars. Zo kan volgens de Universiteit een reële afspiegeling van de branche worden gekregen. De Universiteit heeft tien verzekeraars bereid gevonden tot deelname aan het onderzoek. Zij heeft er voorts rekening mee gehouden dat slechts 10% van de te benaderen gedupeerden positief zou reageren op het verzoek om mee te werken aan het onderzoek. Om die reden is een veelvoud van 200 gedupeerden benaderd. Omwille van de privacybescherming heeft de Universiteit dit niet zelf gedaan, maar is dit gebeurd door de deelnemende verzekeraars. Volgens de Universiteit is de positieve respons van gedupeerden bij een aantal verzekeraars te laag, waardoor de omvang en afspiegeling die nodig is voor het onderzoek nog niet is gehaald. Om die reden zijn er herinneringsbrieven verstuurd. Dat kostte extra tijd. Het is volgens de Universiteit niet alle verzekeraars gelukt om naast de reguliere werkzaamheden onmiddellijk prioriteit te geven aan medewerking aan het onderzoek. De laatste informatiebrieven van verzekeraars aan gedupeerden zijn daarom in september 2019 verzonden. Om de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het onderzoek te kunnen waarborgen, houdt de Universiteit wel vast aan de eerder vastgestelde omvang en spreiding van de te onderzoeken dossiers. De onderzoekers zijn op dit moment bezig met het bestuderen van de dossiers.
Bent u ermee bekend dat er zorgen bestaan over de onafhankelijkheid van het onderzoek, bijvoorbeeld omdat de Letselschaderaad een dominante rol zou vervullen en verzekeraars zelf zouden hebben kunnen beslissen welke zaken in het onderzoek worden meegenomen en welke niet? Herkent u deze zorgen?
Er zijn voor mij geen redenen om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en objectiviteit van de opdrachtgever. DLR is een onafhankelijke koepelorganisatie, die bestaat uit alle partijen die betrokken zijn bij de behandeling van letselschadezaken. Dit betreffen onder meer Slachtofferhulp Nederland, de ANWB, het Verbond van Verzekeraars, maar ook letselschade-experts, geneeskundig adviseurs en arbeidsdeskundigen. Samen werken zij aan de verbetering van de afhandeling van letselschadezaken. Dit doen zij in het belang van mensen met letselschade door een ongeval, medisch incident of misdrijf. Er worden onderzoeken gedaan en expertgroepen opgezet. Ik acht het in dit verband ook passend dat DLR opdrachtgever is van het onderzoek naar de oorzaken van langlopende letselschadezaken.
De begeleidingscommissie bestaat uit een evenwichtige vertegenwoordiging van zowel slachtoffer- als verzekeraarszijde. De directeur van DLR is voorzitter van de begeleidingscommissie. De secretaris is een medewerker van DLR. DLR en de Universiteit geven aan dat de rol van de begeleidingscommissie contractueel is vastgelegd tussen de Universiteit en DLR. De begeleidingscommissie heeft een adviserende rol.
Van DLR en de Universiteit heb ik begrepen dat de onderzoekers zo veel mogelijk zelf de hand hebben gehad in de selectie van zaken. Het is wel zo dat de onderzoekers niet zonder tussenkomst van de verzekeraars dossiers konden selecteren in verband met de privacybescherming van de gedupeerden. De verzekeraars hebben een anonieme dossierlijst aangeleverd, waarin de zaken waren opgenomen die langer dan twee jaar duurden. De onderzoekers hebben hieruit een steekproef getrokken. Vervolgens hebben de verzekeraars de gedupeerden in de door de onderzoekers geselecteerde zaken benaderd, met de vraag of zij bereid waren tot medewerking aan het onderzoek.
Bent u het met ons eens dat er vragen te stellen zijn omtrent de onafhankelijkheid van het onderzoek nu Q-Consult Progress Partners, zelf ook al ruim 15 jaar actief in de afwikkeling van letselschade, zo nauw bij betrokken is?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het onderzoek. De Universiteit heeft met instemming van DLR besloten Q-Consult Progress Partners (QCPP) in te schakelen voor het verrichten van dossieronderzoek. Volgens de Universiteit is QCPP een deskundig adviesbureau in de letselschadebranche. Het bestaat 18 jaar en voert onder andere tevredenheidsonderzoeken en audits uit. Zowel bij belangenbehartigers aan slachtofferzijde als bij WA-verzekeraars houdt QCCP toezicht op het voldoen aan richtlijnen, regelingen en gedragscodes. Het doorgronden van letselschadedossiers vraagt expertise. De ruime ervaring van QCPP hierin, komt naar de mening van de Universiteit de diepgang en kwaliteit van het onderzoek ten goede. QCPP voert het dossieronderzoek uit conform het onderzoeksplan van de Universiteit. De data-analyse die volgt uit het dossieronderzoek geschiedt door de Universiteit.
Bent u het met ons eens dat het onderzoek en de begeleiding hiervan wel erg in handen is van professionals, nu dat de begeleidingscommissie bestaat uit diverse experts waarvan de meeste nauwe banden hebben met de Letselschade Raad en/of zelf verzekeraar zijn, en de verzekeringsnemers en/of benadeelden zelf niet vertegenwoordigd zijn? Hoe wordt de zienswijze van juist de mensen die gedupeerd zijn door trage letselschadeafhandeling in het onderzoek betrokken (anders dan als subject in een schadeafhandelingsvoorbeeld)?
De Universiteit voert het onderzoek uit in opdracht van DLR. De Universiteit is onafhankelijk van de branche. De begeleidingscommissie bestaat uit een evenwichtige vertegenwoordiging van de stakeholders die deelnemen aan DLR. Hierin zijn zowel verzekeraars vertegenwoordigd als belangenbehartigers die slachtoffers bijstaan en de zienswijze van slachtoffers kunnen belichten. Op deze wijze wordt in de begeleiding van het onderzoek recht gedaan aan beide kanten van een zaak. De begeleidingscommissie heeft een adviserende rol, de Universiteit voert het onderzoek uit.
De zienswijze van gedupeerden komt volgens de Universiteit daarnaast uitvoerig aan bod in het vragenlijstonderzoek. Aan het slot van het onderzoek vindt ook een gering aantal interviews met gedupeerden plaats, zodat doorgevraagd kan worden over specifieke bevindingen uit het dossieronderzoek en het vragenlijstonderzoek.
De artikelen ‘Data arbeidsbeperkte werkzoekenden ontbreken massaal bij UWV’ en ‘UWV-manager Astrid Hendriks legt uit hoe de onlinekaartenbak mislukte’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovengenoemde artikelen over de kandidatenverkenner van het UWV?1 en 2
Ja.
Herinnert u zich de verschillende momenten vanaf 2016 waarin aandacht is gevraagd voor de vindbaarheid van kandidaten uit de doelgroep en de werking van de kandidatenverkenner?
Ja, en tot en met 25 oktober 2017 werd dit regelmatig onder de aandacht gebracht door ambtsvoorganger Klijnsma. Zij heeft ook diverse malen met uw Kamer over dit onderwerp van gedachten gewisseld en maatregelen genomen, mede naar aanleiding van de motie Heerma-Schouten3.
Deelt u de mening dat de kandidatenverkenner, met als doel transparant en toegankelijk weergeven welke potentiële werknemers behoren tot de doelgroep Banenafspraak, als waardevol startpunt moet dienen voor een match tussen werkgever en potentiële kandidaat?
Ja. Meer inzicht in het aanbod van UWV en gemeenten helpt om werkzoekenden naar werk te begeleiden. De kandidatenverkenner kan één van de kanalen en een extra hulpmiddel zijn voor de doelgroep banenafspraak. Voor sommige werkgevers kan de kandidatenverkenner een startpunt/ingang zijn, andere werkgevers geven er de voorkeur aan om het (eerste) contact direct met een medewerker van het werkgeversservicepunt (WSP) te laten lopen.
Om een match tussen werkgever en werkzoekende tot stand te brengen is persoonlijk contact van groot belang. De regionale werkgeversservicepunten (WSP’s) van UWV en gemeenten hebben hier een belangrijke rol in. Om deze reden richt het breed offensief zich op het verbeteren van de werkgeverdienstverlening en het matchen.
Deelt u de mening dat het voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt van belang is dat zij in ieder geval gevonden kunnen worden door werkgevers en dat het daarbij van belang is dat een profiel zo compleet mogelijk is ingevuld?
Voor zowel werkgever als potentiële werknemer is het belangrijk dat ze elkaar kunnen vinden. Profielen moeten daarom de informatie bevatten die ervoor zorgt dat er een gesprek tot stand gebracht kan worden. Van belang is dat werkgevers de weg naar het WSP weten te vinden en dat UWV en gemeenten hun kandidaten goed kennen en weten wat de vraag van werkgevers is. Voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt biedt de Doe agenda Perspectief op Werk in 2019 en 2020 een extra impuls aan de arbeidstoeleiding van mensen die willen en kunnen werken, maar niet zelfstandig de weg naar werk vinden. Het kabinet heeft hiervoor in totaal 70 mln. beschikbaar gesteld voor 2019 en 2020.
Hoe beoordeelt u in dat licht de incompleetheid van de gegevens van deze kandidaten in de kandidatenverkenner en Werk.nl? Wat gaat u eraan doen om het aantal complete profielen van mensen die tot de doelgroep behoren te verhogen?
Complete en actuele profielen is door de aard van de doelgroep vanaf de start een uitdaging. Een goed verwachtingsmanagement ten aanzien van de toepassingsmogelijkheden van de kandidatenverkenner vindt de Inspectie SZW van belang4. Een voorbeeld uit het onderzoek van inspectie SZW: «Een jongere die vandaag bemiddelbaar is, hoeft dat morgen niet meer te zijn. Dat kan het selectieproces belemmeren. Ook blijkt soms pas op een werkplek of de jongere echt klaar is om aan het werk te gaan».
UWV en gemeenten zetten zich dagelijks in om hun klanten beter te kennen. De periodieke UWV publicatie Transparantie van klantprofielen banenafspraak geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal (anonieme) klantprofielen dat gemeenten en UWV hebben opgesteld voor mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. Deze laat over de afgelopen twee jaar een stijgende lijn zien.
Veel werkgevers gebruiken bij voorkeur het werkgeversservicepunt in de arbeidsmarktregio als eerste aanspreekpunt. Indien matching van kandidaten op geschikt werk tekortschiet, is het zaak dat werkgevers samen met de regionale partners naar een oplossing zoeken. Perspectief op Werk geeft hieraan een impuls. Zie verder het antwoord bij vraag 2 van de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP).
Hoe beoordeelt u de gedane uitspraak van de projectleider kandidatenverkenner: «hoeveel werkgevers er gebruik van maken of hoeveel kandidaten er worden geselecteerd, is geen doel op zich.»?
Om het doel van de banenafspraak – 125.000 extra banen in 2025 – te behalen is het belangrijk dat de match gemaakt wordt tussen de kandidaten uit de doelgroep en de banen bij werkgevers. Het daadwerkelijk maken van een match vindt via het werkgeversservicepunt plaats waar de medewerkers de wensen en mogelijkheden van de werkgever koppelen aan de wensen en mogelijkheden van de mensen uit de doelgroep. Dat deze match tot stand komt, dat is het doel, niet het gebruik van de kandidatenverkenner zelf.
Deelt u de mening dat werkgevers die mensen zoeken serieus moeten worden genomen door het UWV in hun zoektocht? Op welke manier kunt en wilt u bijdragen aan een klantgerichte houding van het UWV jegens werkgevers?
Ja. In totaal vonden in 2018 ruim 38.000 werkzoekenden een baan via de werkgeversdienstverlening van UWV. Deze werd door werkgevers beoordeeld met een 6,6. In 2018 heeft UWV verder geïnvesteerd in haar netwerk met werkgevers, ondernemersverenigingen en brancheorganisaties. Op jaarbasis (2018) had UWV ruim 70.000 contactmomenten met werkgevers (in 2017: 60.000). Het draaide primair om het vinden van potentieel interessante werkgevers voor werkzoekende kandidaten. Daarnaast gaf UWV nazorg, om na te gaan of de bemiddelde kandidaat binnen het bedrijf tot zijn recht komt. UWV organiseerde grootschalige evenementen zoals banenmarkten en inspiratiedagen, maar ook kleinschalige ontmoetingen zoals ontbijtsessies of ondernemersbijeenkomsten. Hiermee heeft UWV duizenden werkzoekenden en werkgevers met elkaar in contact gebracht. Landelijk zijn ruim tachtig samenwerkingsovereenkomsten met grote werkgevers afgesloten of verlengd in verschillende sectoren zoals de ICT, bouw, techniek, zorg en detailhandel. Ook regionaal zijn enkele honderden samenwerkingsafspraken en/of arrangementen afgesloten (Jaarverslag UWV 2018).
Is het in het artikel genoemde onderzoeksrapport van Mediatest, waarin de kandidatenverkenner is geëvalueerd bij u bekend? Zo ja, kunt u de conclusies uit dit rapport met de Kamer delen?
Het rapport is meegezonden als bijlage bij de antwoorden en daarmee gedeeld met de Kamer. 5
Welke stappen heeft het UWV gezet om de door Mediatest genoemde ernstige knelpunten, waaronder het gebrek aan concrete profielen en ondersteuning van werkgevers, weg te nemen?
Het aantal profielen in de kandidatenverkenner en de kwaliteit daarvan kent in de afgelopen twee jaar een stijgende lijn. Het kennen van de kandidaten, nog los van de kandidatenverkenner, vraagt blijvend om aandacht van gemeenten en UWV. Hier spanningen gemeenten en UWV zich voor in. Zie tevens het antwoord op vraag 5 en het antwoord op vragen 2 en 7 van de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP).
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het doel van de kandidatenverkenner binnen Werk.nl maximaal bijdraagt aan het inzichtelijk maken van de competenties van mensen uit de doelgroep zodat het systeem ondersteunend is aan het matchen van potentiele kandidaten en werkgevers?
Met breed offensief is een samenhangend pakket aan maatregelen genomen. Onderdeel hiervan is om zowel op korte termijn via de Doe agenda Perspectief op Werk in 2019 en 2020 als structureel verbeteringen door te voeren in de werking van de regionale arbeidsmarktregio’s, de dienstverlening aan werkgevers en de standaardisatie van de uitwisseling van matchingsgegevens. Zie tevens het antwoord op de vragen 7 en 8 van het lid Jasper van Dijk (SP).
Onderzeeboten van Nederlandse makelij |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat vakbonden en werkgeversorganisatie VNO-NCW pleiten voor onderzeeboten van Nederlandse makelij?1
Ja.
Bent u bereid om onmiddellijk te stoppen met het bureaucratisch aanbestedingsproces en te kiezen voor de onderzeeboten van Saab-Damen om hiermee de Nederlandse industrie op 1 te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» verloopt volgens de afspraken tussen Defensie en de Kamer over het Defensie Materieel Proces (DMP). Zoals vermeld in het Defensieprojectenoverzicht van 17 september jl. zal de Kamer later dit jaar de B-brief ontvangen van dit project. Ik kan daar niet op vooruitlopen.
Agrarische panden |
|
Jan Middendorp (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van de leden Middendorp en Lodders over agrarische panden?1
Ja.
Herkent u de berichtgeving dat de meeste hoeves in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) zwaar gedateerd en nodig aan onderhoud toe zijn?2
Ja, zie ook het antwoord op vraag 7.
Op welke manier kunnen pachters van agrarische hoeven klachten, onderhoudsverzoeken en dergelijke doorgeven aan het RVB? Kan dit fysiek en digitaal? Hoeveel klachten zijn er de afgelopen 10 jaar binnengekomen (uitgesplitst per jaar), wat is de aard van de klachten en wat wordt hier vervolgens mee gedaan?
Afhankelijk van hun voorkeur kunnen pachters zowel telefonisch als ook per email bij de storingsdienst van het RVB melding maken van klachten, onderhoudsverzoeken en dergelijke.
Het aantal bij de storingsdienst binnengekomen klachten is:
In 2016: 55
In 2017: 84
In 2018: 83
In 2019: 130 (peildatum: 20 november 2019).
De meldingen van vóór 2016 zijn niet systematisch gearchiveerd.
De meeste klachten en meldingen hebben betrekking op lekkages van vooral daken. Daarnaast is houtrot een veel voorkomend probleem. Er zijn ook problemen met houten elementen van de woningen, zoals dakgoten, kozijnen, ramen en deuren. Naar aanleiding van de gemelde storingen wordt een afweging gemaakt of de klachten spoedeisend zijn. Spoedeisende klachten worden zo snel mogelijk verholpen. In het geval van achterstallig onderhoud wordt het herstel in de planning opgenomen.
Op basis van welke indicatoren wordt de pachtprijs bepaald en welke invloed heeft de staat van een hoeve op de pachtprijs? Deelt u de mening dat de pachtprijs met enige regelmaat, mede afhankelijk van de staat van de hoeve, geactualiseerd moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dit nog niet?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelt het Pachtprijzenbesluit en de Uitvoeringsregeling pacht vast. Het Rijksvastgoedbedrijf voert deze regelgeving uit en berekent de pachtprijs volgens de Uitvoeringsregeling. Hierbij zijn onder andere wooncomfort en de doelmatigheid van de bedrijfsgebouwen belangrijke criteria, waarbij met pachtcontracten van vóór 2007 wordt gewerkt met een veranderpercentage en pachtcontracten na 2017 met een puntenstelsel. De Grondkamer heeft op basis van het Pachtprijzenbesluit als onafhankelijke partij een taak om op verzoek van de pachter of de verpachter de pachtprijs voor een woonobject te toetsen. Mocht een pachter het niet eens zijn met de voorgestelde pachtprijs, kan de pachter de Grondkamer verzoeken om de pachtprijs te herzien. De actualisering van de pachtprijs verloopt volgens deze route.
Zijn in 2018 de inspecties van alle 164 hoeven in beheer van het RVB uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en heeft u de pachters tijdig hierover geïnformeerd?
Op dit moment zijn 150 hoeven volledig geïnspecteerd. Acht hoeven dienen nog geïnspecteerd te worden. Bij zes hoeven is (nog) geen toegang tot het erf verkregen. De pachters zijn in 2018 geïnformeerd over de op handen zijnde inspecties.
Kunt u toelichten wat uit de inspecties naar voren kwam en welke kosten geraamd zijn voor het onderhoud van de hoeven?
Uit de inspecties komt naar voren dat bij een groot deel van de hoeven de houten deuren, kozijnen, ramen en goten in slechte staat zijn. Ook is er in de boerderijen die geïnspecteerd zijn asbest verwerkt. Aangezien de inspecties nog afgerond moeten worden, is er nog geen volledige raming voor de kosten voor het onderhoud van de hoeven bekend.
Binnen welke termijn wilt u al het benodigde onderhoud aan de hoeven hebben afgerond?
Spoedeisende werkzaamheden zijn in het verleden met voorrang uitgevoerd en deze werkzaamheden worden voortgezet. In januari 2020 worden de inspecties voltooid en een plan van aanpak afgerond. Op dit moment is voor de pachtboerderijen € 0,5 mln. structureel op de begroting gereserveerd. In 2019 is dit budget eenmalig met € 1,3 mln. verhoogd. Ik zal in het kader van de voorjaarsnota 2020 een interdepartementaal overleg starten om de middelen vrij te maken, die nodig zijn om de onderhoudswerkzaamheden uit te kunnen voeren.
Op welke manier worden de pachters van alle 164 hoeven meegenomen in de inspecties, het benodigde onderhoud (zowel aan de buitenschil als intern) aan de hoeven, het totale kostenplaatje en het tijdspad waarin het onderhoud gaat plaatsvinden?
Naast een brief aan alle pachters over de planning en de uitvoering van de werkzaamheden worden pachters individueel op de hoogte gehouden van de herstelwerkzaamheden aan hun hoeve.
Waarom hanteert het RVB het beleid dat agrarische (bedrijfs-)panden niet verkocht worden?3 Acht u dit wenselijk wanneer blijkt dat het kostenplaatje voor het Rijk enorm oploopt terwijl er pachters zijn die de hoeve graag met eigen geld en naar eigen inzicht zouden willen opknappen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan de Kamer over de Actualisatie van het beleid voor de agrarische gronden van de Staat (Kamerstuk 24.490 nr.4 zette ik uiteen dat de stop op de verkoop van losse cultuurgrond en agrarische erven aan zittende (erf)pachters, zoals in het jaar 2000 ingesteld door het Kabinet Kok II, van kracht blijft.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen strategische en niet-strategische gronden.
Strategische gronden zijn de gronden waarvoor in het kader van de planologie een andere bestemming is voorzien. Voor de strategische gronden wordt verwacht dat deze binnen 20 jaar mogelijk kunnen worden ingezet tegen een marktconforme grondvergoeding voor de strategische opgaven van het regeerakkoord van dit Kabinet, met als thema’s duurzaamheid, energietransitie, infrastructuur, natuurontwikkeling, de waterrobuuste inrichting van Nederland, wonen en sociaaleconomische vraagstukken in de regio.
Alleen niet-strategische, in (erf)pacht uitgegeven erven die bovendien niet gebruikt kunnen worden als ruilgrond voor het compenseren van agrariërs die elders hun bedrijf hebben moeten beëindigen ten gunste van een publiek doel, kunnen onder voorwaarden verkocht worden aan zittende (erf)pachters
In de praktijk betekent dit dat op dit moment 13 erven verkocht worden. De verkoopprocedures van al deze hoeves zijn opgestart.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De artikelen ‘Asielzoekers uit veilige landen terroriseren Harderwijk’ en ‘Harderwijk is diefstallen door asielzoekers beu’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Asielzoekers uit veilige landen terroriseren Harderwijk»1 en «Harderwijk is diefstallen door asielzoekers beu»?2
Ja.
In hoeverre herkent u de cijfers en percentages die in de artikelen worden genoemd over de criminaliteit die wordt gepleegd door veilige landers?
Jaarlijks informeer ik uw Kamer over incidenten door middel van het incidentenoverzicht in de Rapportage Vreemdelingenketen (RVK). Dit is een landelijk overzicht, cijfers op gemeenteniveau worden door het lokale bevoegd gezag verstrekt. Ik kan dan ook niet ingaan op de specifieke situatie in Harderwijk. Wel kan ik ingaan op het landelijke beeld.
In de RVK 20183 is een overzicht (3.15) opgenomen dat gegevens van politie bevat omtrent geregistreerde incidenten van asielzoekers die in deze periode – geheel of gedeeltelijk – in een COA-locatie verbleven en die bijvoorbeeld als verdachte van een misdrijf zijn aangemerkt en/of zijn veroordeeld. In de RVK is aangegeven dat bijna de helft van de verdachten bij de politie en het OM in 2018 afkomstig waren uit Algerije en Marokko. Op afstand volgden onderdanen uit Libië en Tunesië. Voor een nadere duiding van deze incidentcijfers verwijs ik u verder naar mijn brief van 1 juli 20194.
In hoeverre is klopt het dat deze mensen uit Marokko, Algerije en Albanië komen? Uit welke landen nog meer?
Zie antwoord vraag 2.
Welk deel van de veilige landers vertrekt met onbekende bestemming? Hoe bent u van plan dit deel te verkleinen?
Van de circa 4.830 vreemdelingen afkomstig uit een veilig land van herkomst die in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019 zijn vertrokken, zijn circa 2.640 vreemdelingen zelfstandig vertrokken zonder toezicht van de rijksoverheid.
Dat een groot deel van de vertrekplichtige vreemdelingen vertrekt buiten het toezicht is onwenselijk, aangezien niet kan worden uitgesloten dat een deel van hen buiten het zicht van de overheid in Nederland blijft. Gecontroleerd vertrek heeft daarom de voorkeur. Dit wordt ten eerste bevorderd door vrijwillig vertrek te bevorderen door middel van programma’s en projecten voor terugkeer- en herintegratieondersteuning, bijvoorbeeld door de Internationale Organisatie voor Migratie of ngo’s. Indien vreemdelingen niet vrijwillig vertrekken, komt gedwongen vertrek in beeld. Het kabinet zet zich in voor het wegnemen van belemmeringen voor gedwongen vertrek, door enerzijds medewerking van herkomstlanden te bevorderen en anderzijds binnen de EU te pleiten voor aanpassing van regelgeving die te beperkend is voor het toepassen van vreemdelingenbewaring.
Welk deel van de veilige landers zonder recht op asiel keert aantoonbaar weer terug naar het eigen land? Welk deel van de criminaliteit komt voor rekening van veilige landers?
Van de circa 4.830 vreemdelingen afkomstig uit een veilig land van herkomst die in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019 zijn vertrokken uit Nederland, zijn circa 2.190 vreemdelingen aantoonbaar vertrokken. Dit is inclusief de gevallen waarbij sprake is van overdracht naar een andere EU-lidstaat in het kader van de EU-Dublinverordening. Circa 1.660 vreemdelingen zijn vertrokken naar het land van herkomst. In deze aantallen valt – binnen de termijn die staat voor de beantwoording van deze vragen – geen onderscheid te maken tussen vreemdelingen met of zonder asielachtergrond.
Welk deel van de criminaliteit voor rekening komt van personen met de nationaliteit van een veilig land is tot nu toe niet opgenomen in het incidentenoverzicht van de RVK. Ik beraad mij op de manier waarop het eerstvolgende incidentenoverzicht wordt vormgegeven. Dit incidentenoverzicht wordt in het voorjaar 2020 aan uw Kamer aangeboden.
Welke beleidskeuzes gaat u de komende zes maanden omzetten in gerichte actie teneinde met landen van herkomst bilaterale, multilaterale dan wel Europese afspraken te maken over het daadwerkelijk terugnemen van eigen onderdanen?
Het kabinet zet zich in om de samenwerking met belangrijke herkomst- en transitlanden te intensiveren langs de lijnen van de integrale migratieagenda (voorkomen irreguliere migratie, versterken opvang en bescherming in de regio, solidair asielstelsel binnen de EU en in NL, meer terugkeer, bevorderen legale migratie en stimuleren van integratie en participatie). Hiervoor wordt de brede bilaterale relatie benut. Door kabinetsbreed naar de bilaterale relatie met een herkomstland te kijken, wordt duidelijk waar mogelijkheden liggen voor het realiseren van meer terugkeer5. Voor de komende zes maanden zijn er bilaterale en EU-bezoeken gepland aan en van een aantal van deze relevante landen, met als doel om te investeren in een brede relatie en gevoeligheden rondom terugkeersamenwerking ter sprake te brengen.
Klopt het dat in het regeerakkoord staat dat om de gecontroleerde migratiestroom naar Europa te reguleren, overeenkomsten met betrekking tot migratie gesloten worden met veilige landen, die materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag en dat via deze overeenkomsten in EU-verband afspraken worden gemaakt met transitlanden over de opvang en het terugnemen van asielzoekers, zowel van eigen onderdanen als van andere landen uit de regio? Welke vormen van ontwikkelingssamenwerking of andere vormen van samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van handelsrelaties en personen- goederen en dienstenverkeer, zijn er tot nu afhankelijk gemaakt van medewerking door een veilig land aan de effectieve en soepele terugkeer van de eigen onderdanen?
Het Regeerakkoord stelt dat deze overeenkomsten gesloten kunnen worden, bij voorkeur in Europees verband, om de ongecontroleerde migratiestroom naar Europa te reguleren, het verdienmodel van mensensmokkelaars te breken en een einde te maken aan de talloze verdrinkingen op de Middellandse Zee. Deze overeenkomsten moeten materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag. Het gaat hierbij dus om afspraken om de migratiesamenwerking in den brede te bevorderen. Via deze overeenkomsten moeten in EU-verband afspraken worden gemaakt met transitlanden en landen in de regio over de opvang en het terugnemen van personen die geen recht op verblijf in de EU hebben, zowel van eigen onderdanen als van andere landen uit de regio, aldus het Regeerakkoord.
Zoals eerder met uw Kamer gecommuniceerd6, is terugkeer ook voor de EU een beleidsprioriteit, waarbij een «more for more» en «less for less»-aanpak wordt gehanteerd. Een voorbeeld van het inzetten van verschillende instrumenten is de (onder meer door Nederland gesteunde) aankondiging door de EU over mogelijke maatregelen op het terrein van het visumbeleid ten aanzien van Bangladesh. Dit heeft geleid tot verbetering van de terugkeersamenwerking met dit land. Met gezamenlijk optreden van de EU kunnen dus resultaten op terugkeer worden bereikt. Net als bij alle maatregelen binnen de strategische landenbenadering is de inzet maatwerk. Er zal bij het inzetten van negatieve prikkels oog moeten worden gehouden voor potentieel negatieve impact op belangen van zowel Nederland als van de EU en mogelijke repercussies in de relaties.
Welke belemmeringen staan in de weg bij het maken van afspraken met veilige landen over een effectieve terugkeer naar deze landen?
De gebrekkige medewerking van een aantal herkomstlanden bij terugname van hun eigen onderdanen verdient onverminderd aandacht. Er ligt een heldere en samenhangende beleidsinzet ten aanzien van prioritaire migratielanden conform het principe van «more for more, less for less». Deze is gericht op gecontroleerde escalatie/de-escalatie, zodat herkomstlanden worden gestimuleerd hun eigen onderdanen terug te nemen. Belangrijke voorwaarde daarbij is dat er steeds dient te worden geanticipeerd op belemmeringen «in eigen huis», voortvloeiend uit Europese en nationale wet- en regelgeving, voor de uitvoering van het terugkeerbeleid. Vanwege deze belemmeringen gebeurt het regelmatig dat een persoon zonder recht op verblijf, ondanks verkregen medewerking van het herkomstland, niet meer uitzetbaar of beschikbaar is.
Op welke wijze kunnen veilige landen beloond dan wel gesanctioneerd worden indien zij niet alsnog aan hun verplichting voldoen om hun eigen onderdanen terug te nemen? In welke mate en bij welke landen is dit al gebeurd?
Zoals gesteld in de integrale migratieagenda van dit kabinet, kan door kabinetsbreed naar de bilaterale relatie met een herkomstland te kijken duidelijk worden waar mogelijkheden liggen voor het realiseren van meer terugkeer. Gedacht kan worden aan bilaterale samenwerking of capaciteitsopbouw op terreinen als rechtshulp en politie en grensbewaking. Daarnaast behoort ook het beter benutten van bestaande legale migratiekanalen – zoals het aanbieden van studiebeurzen – tot de mogelijkheden. Naast «more for more»-samenwerking zet het kabinet ook in op de «less for less»-aanpak gericht op het daadwerkelijk bewerkstelligen van terugkeer, bijvoorbeeld door het treffen van visummaatregelen. De invoering van de gewijzigde EU visumcode per 2 februari 2020 biedt wat dat betreft extra mogelijkheden. Welke aanpak werkt, blijft maatwerk.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en voor het algemeen overleg over het vreemdelingen en asielbeleid te beantwoorden?
Vraag 2 en 3 liggen in elkaars verlengde. In het belang van een overzichtelijke beantwoording heb ik deze vragen gezamenlijk beantwoord.
Het bericht dat hypotheekverstrekkers toegang tot studieschuldgegevens bij DUO kunnen vragen |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het voornemen van softwarebedrijf Ockto om de gegevens van studenten over hun studieschuld toegankelijk te maken bij hypotheekverstrekkers, en vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?1
Studenten en oud-studenten moeten bij de aanvraag van een hypotheek aan de hypotheekverstrekker een eventueel aanwezige studieschuld vermelden. Dit is ook in het belang van de (oud-)student omdat er anders sprake kan zijn van overkreditering, waardoor de totale lasten mogelijk te hoog worden. (Oud-)studenten kunnen de benodigde gegevens zelf via DUO opvragen en doorgeven aan de hypotheekverstrekker. Wanneer het voornemen van Ockto werkelijkheid wordt en de hypotheekverstrekker deze optie aanbiedt, is het ook een mogelijkheid voor de (oud-)student om deze gegevens via Ockto bij de hypotheekverstrekker aan te leveren. Een dergelijk initiatief kan leiden tot meer gebruiksgemak. Tegelijkertijd blijft de (oud-)student zelf verantwoordelijk dat de juiste gegevens worden aangeleverd en wordt door DUO niet geborgd dat via Ockto de correcte gegevens worden opgehaald2bij DUO, omdat DUO hier niet bij betrokken is. De (oud-)student moet altijd zelf (vanuit de app van Ockto) inloggen op Mijn DUO en daarmee toestemming geven aan Ockto voor het ophalen van zijn gegevens uit Mijn DUO.
Het kabinet heeft in de beleidsbrief Regie op Gegevens van 11 juli jl. het digitaal kunnen delen van de eigen gegevens (zoals met woningcorporaties, zorgverleners, schuldhulpverleners of kerkinstellingen) aangemerkt als een gewenste ontwikkeling, die het actief wil stimuleren. Niet alle toepassingen voor het delen van gegevens zijn echter even wenselijk en delen van gegevens kent ook risico’s. Het kabinet zal daarom kaders ontwikkelen waar toepassingen voor het delen van gegevens (zoals Ockto) aan moeten voldoen, en zal deze verankeren in de Wet digitale overheid, aanvullend op wat in de AVG al is geregeld. Zo moet voor de burger helder zijn waarvoor zijn gegevens worden gebruikt, mag hij niet onder druk worden gezet om zijn gegevens te verstrekken, en moet duidelijk zijn hoe hij de toestemming voor het delen van zijn gegevens weer kan intrekken.
Hoe strookt het voornemen van softwarebedrijf Ockto om de gegevens van studenten over hun studieschuld toegankelijk te maken bij hypotheekverstrekkers met de motie Van Meenen c.s.?2
De betreffende motie roept de regering op om af te zien van de ontwikkeling van een afzonderlijke schuldverklaring. Dit betrof een digitale, gewaarmerkte verklaring, die mogelijk zou worden gemaakt door de Blauwe Knop-toepassing van DUO, en die studenten op eigen initiatief aan de hypotheekverstrekker zouden kunnen sturen. Naar aanleiding van deze motie zijn de werkzaamheden rondom de Blauwe Knop bij DUO stopgezet.
Ockto is een marktpartij die (oud-)studenten de gelegenheid geeft om gegevens over de studieschuld, waar zij via hun persoonlijke dossier nu reeds digitale inzage in hebben, via de Ockto-app door te geven aan een hypotheekverstrekker. Anders dan bij de Blauwe Knop hebben OCW en DUO hier geen invloed op en is het aan de (oud-)student of hij of zij gebruik wil maken van Ockto.
Hoe gaat u voorkomen dat de gegevens van studenten via een omweg alsnog bij hypotheekverstrekkers terecht komen?
Het is in het belang van zowel de (oud-)student als de hypotheekverstrekker dat gegevens over een studieschuld bekend zijn. Dat is al heel lang zo; kredietverstrekkers moeten hiernaar vragen en de (oud-)student moet de informatie verstrekken en heeft daarmee een eigen verantwoordelijkheid. Of (oud-)studenten daarvoor gebruik willen maken van een bedrijf als Ockto, is een eigen keuze.
In hoeverre kunnen hypotheekadviseurs en banken klanten verplichten inzage te geven in hun studieschuld?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht moet een kredietaanbieder informatie inwinnen over de financiële positie van een consument om overkreditering te voorkomen.4 Overige financiële verplichtingen zoals een studieschuld, maar ook een consumptief krediet of partneralimentatie, drukken op het besteedbaar inkomen en verminderen daardoor het maximale hypotheekbedrag. Een consument is verplicht om alle financiële verplichtingen te melden bij het aanvragen van een hypotheek. Als een consument een studieschuld niet meldt, kan het gevolg zijn dat de maandelijkse lasten van de hypotheek te hoog zijn en de consument in financiële problemen komt. Indien een consument een hypotheek heeft afgesloten met Nationale Hypotheek Garantie (NHG), zal een eventuele restschuld niet worden kwijtgescholden als een studieschuld verzwegen is. Het initiatief van Ockto verandert niets aan de rechten en plichten van studenten en kredietverstrekkers, maar heeft alleen invloed in de wijze waarop aan die verplichting kan worden voldaan.
Op basis waarvan kunnen commerciële partijen zoals Ockto gegevens van burgers bij de overheid opvragen?
De burger heeft op basis van de AVG het recht om zijn eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien. Hij hoeft niet nader te motiveren met welk doel hij de gegevens wil inzien. Hij kan vervolgens zelf besluiten om deze gegevens te delen met derden, zoals Ockto. In de meeste gevallen vindt dat plaats buiten medeweten van de overheid.
Ockto kan dus geen gegevens van burgers bij de overheid opvragen, maar ontvangt deze uitsluitend met toestemming en met tussenkomst van de burger zelf.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat Ockto DUO niet toevoegt als databron? Kunt u dit toelichten?
Nee. Ockto is een private dienstverlener, die diensten biedt aan burgers. Het voornemen om DUO toe te voegen als databron is niet in strijd met de AVG of andere wetgeving. Ik vind het belangrijk dat de (oud)-student zelf regie heeft over zijn of haar gegevens en dat is ook bij het voornemen van Ockto het geval.
Hoe ziet het verdienmodel van Ockto eruit? Wie betaalt er voor de diensten, de hypotheekverstrekker of de woningzoekende?
De hypotheekverstrekker of hypotheekadviseur betaalt Ockto voor het ter beschikking stellen en onderhouden van het technische platform. Voor de burger/consument is het gebruik van Ockto gratis.
Voldoen de huidige werkwijze en het voornemen van Ockto aan de AVG, en waar blijkt dit uit?
Zie de antwoorden op vragen 5 en 6.
Heeft u een overzicht van (commerciële) organisaties die persoonlijke gegevens van burgers bundelen, verzamelen en kunnen inzien? Zo ja, kunt u dat naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen overzicht van (commerciële) organisaties die persoonlijke gegevens van burgers bundelen, verzamelen en kunnen inzien. Dit heeft er onder meer mee te maken dat burgers op basis van de AVG het recht hebben om hun eigen persoonsgegevens bij de overheid digitaal in te zien, en zelf kunnen besluiten om deze digitaal te delen met derden. Zie ook het antwoord op vraag 5 en de beleidsbrief Regie op gegevens die de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 11 juli jl. naar uw Kamer heeft gestuurd.
Kunt u garanderen dat nu en in de toekomst commerciële organisaties geen persoonlijke gegevens van burgers kunnen inzien, zoals studieschulden?
Nee. Het kunnen delen van persoonlijke gegevens met private dienstverleners kan ten goede komen aan het gebruiksgemak voor de burger, waarbij het kabinet oog heeft voor de risico’s, zoals ook in het eerste antwoord aangegeven. Belangrijk hierbij is dat de burger regie heeft en dus zelf toestemming geeft voor het delen van die gegevens.