De procedure en de capaciteit bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen over de budgettaire problemen bij de Raad van Europa in het algemeen, die ook doorwerken op het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)? Wat is de Nederlandse inzet hierop en ziet u mogelijkheden zich in te (blijven) zetten om de budgettaire problemen het hoofd te bieden, vanwege het belang voor de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat?
Nederland heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de Raad van Europa als één van de oprichters en als land dat hecht aan een sterk multilateraal systeem. De situatie rondom het budget van de Raad van Europa is zorgelijk. Het kabinet heeft hierover in de brief van 5 april 2019 zijn visie gegeven.1 Voor het kabinet staat vast dat betalingsverplichtingen van alle verdragsstaten moeten worden nagekomen. De inzet van het kabinet is erop gericht dat, bij eventuele bezuinigingen als gevolg van wanbetaling, het EHRM zo veel mogelijk moet worden ontzien.
Waarom is een uitspraak van het EHRM dat het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) geschonden is wel een mogelijke grond voor herziening op grond van artikel 457, eerste lid, sub b, maar een eenzijdige verklaring van een lidstaat waarin erkend wordt dat het EVRM geschonden wordt niet? Zou het niet logischer zijn een dergelijke eenzijdige verklaring toe te voegen als grond voor herziening, ook om te voorkomen dat een schending van het EVRM die al erkend is alsnog tot een zaak moet leiden?
In 2003 is als grond voor herziening in artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toegevoegd een uitspraak van het EHRM waarin is vastgesteld dat het EVRM of een protocol bij dit verdrag is geschonden en herziening noodzakelijk is met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 EVRM. Daarvan kan sprake zijn indien een herziening duidelijkheid kan bieden over de juistheid van een veroordeling; wie ten onrechte is veroordeeld, kan alsnog vrijgesproken worden. Voor toepassing van deze herzieningsgrond is een (eerste) noodzakelijke voorwaarde de vaststelling door het EHRM dat sprake is van een schending. Ik acht het niet uitgesloten dat een beslissing van het EHRM om de zaak van de rol te schrappen naar aanleiding van een eenzijdige verklaring van een verdragsstaat waarin een schending wordt erkend, als een uitspraak in de zin van artikel 457 Sv kan worden beschouwd. Deze bepaling biedt aldus in een dergelijk geval de mogelijkheid van herziening. In dat verband kan erop worden gewezen dat in de Nederlandse vertaling van het EVRM voorbeelden te vinden zijn waarin de term «uitspraak» wordt gebruikt voor andere bewoordingen dan de term «judgment» als bedoeld in artikelen 42 en 44 EVRM. Het uiteindelijke oordeel over de uitleg van deze bepaling van nationaal recht is evenwel uitsluitend aan de Hoge Raad en kan alleen gegeven worden indien een dergelijk geval aan zijn oordeel zou worden onderworpen. In een reeks van beslissingen van het EHRM in vergelijkbare zaken tekent zich evenwel een duidelijke lijn af. Het EHRM gaat niet meer over tot het schrappen van een zaak van de rol na een eenzijdige verklaring van een verdragsstaat waarin een schending van het verdrag wordt erkend, indien een daaropvolgende mogelijkheid tot herziening in het nationale recht niet in gelijke mate als na een veroordelende uitspraak van het EHRM is verzekerd. Het gevolg is dat het EHRM de zaak voortzet en daadwerkelijk uitspraak doet. Wordt daarbij een verdragsschending aangenomen, dan is door die uitspraak van het EHRM verzekerd dat de klager vervolgens een herzieningsprocedure kan starten om deze verdragsschending recht te zetten. Deze aanpak van het EHRM dient daarmee dus de rechtszekerheid van de klager. Wel stelt beëindiging van de procedure bij het EHRM door schrapping van de rol de klager in staat om sneller een herzieningsprocedure te starten indien zekerheid bestaat dat de herzieningsprocedure ook in dat geval openstaat. Gelet hierop zal ik bezien of aanpassing van de wettelijke regeling nodig en gewenst is om te verzekeren dat herziening mogelijk is op grond van de beslissing door het EHRM na een eenzijdige verklaring van de regering dat het verdrag is geschonden.
Deelt u de ambitie dat juist ook zaken die tegen Nederland zijn aangespannen zo snel als verantwoord mogelijk is inhoudelijk beoordeeld en behandeld zouden moeten worden, vanwege de rechtszekerheid voor betrokkenen en de eventuele gevolgen voor de Nederlandse rechtspraktijk en rechtsorde?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat één extra fte bij het EHRM aan ondersteuning bij het beoordelen en behandelen van «Nederlandse zaken» substantieel bij zou dragen aan een voortvarende behandeling daarvan en dat het gemis van de inzet van de buitenstage van de RAIO zoals dat voorheen gebeurde gevoeld wordt? Bent u bereid hieraan bij te dragen en met een voorstel te komen om 1 fte vrij te maken, bijvoorbeeld op detacheringsbasis of als (rijks)traineeship, waarbij vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Buitenlandse Zaken meebetaald zou kunnen worden en hierover ook in overleg met de rechtspraak te treden, waardoor de kosten voor ieder beperkt zullen blijven maar de meerwaarde voor het EHRM en de Nederlandse rechtsorde aanwezig zijn?
Ik ben bekend met de werkwijze van de griffie van het EHRM en ben in overleg met de rechtspraak en andere betrokken organisaties om te kijken naar mogelijkheden om de griffie extra te ondersteunen.
Een zwartboek waaruit blijkt dat verzekeraars letselschadezaken niet altijd goed afhandelen |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u de inhoud van het door tv-programma Radar opgestelde zwartboek over de Gedragscode Behandeling Letselschadezaken (GBL) en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1 2
Ja, ik ben bekend met het door Radar opgestelde zwartboek en de antwoorden van 29 mei 2017 op vragen van uw Kamer van de voormalig Minister van Veiligheid en Justitie (nr. 1966).
Bent u geschrokken van de vele voorbeelden uit het zwartboek waaruit blijkt dat gedupeerden ervaren dat het financiële belang van de verzekeraar voorop staat en niet het belang van de mens, het letselschadeslachtoffer in kwestie? Zo nee, waarom niet?
Het is zorgelijk als slachtoffers de afwikkeling van hun letselschade als problematisch ervaren. Deze geluiden klinken langer. Om die reden heb ik in februari 2018 gesproken met De Letselschade Raad en een aantal schadeverzekeraars. Naar aanleiding van dit gesprek heeft De Letselschade Raad opdracht gegeven voor onderzoek naar de oorzaken van lang lopende letselschadezaken. De Universiteit Utrecht voert dit onderzoek op dit moment uit. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer verwacht.
Is het waar dat de GBL ooit in het leven is geroepen omdat er onvrede was over de afhandeling van letselschade en dit dringend moest verbeteren, maar dat met de Gedragscode voor zelfregulering is gekozen om scherpere wetgeving op dit gebied te voorkomen?
De Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL) is in het leven geroepen om de afhandeling van letselschade te verbeteren. De gedragscode is tot stand gekomen en wordt in stand gehouden door een samenwerking tussen verschillende partijen die werkzaam zijn in de letselschadepraktijk, zowel van de zijde van behartigers van slachtofferbelangen als van de zijde van verzekeraars. Dit vergroot het draagvlak voor de gedragscode. De gedragscode kan zo nodig eenvoudig worden aangepast aan de behoefte van de praktijk.
Hierbij komt dat de afhandeling van schade in letselschadezaken vraagt om maatwerk. In wetgeving is maatwerk moeilijk te vangen. Dit geldt eens te meer voor een gedragscode, want ook gedrag zal moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval.
Acht u zelfregulering, in het licht van de vele voorbeelden die in het zwartboek genoemd worden van zaken waarin de GBL toch niet goed wordt nagekomen, nog steeds het juiste middel om een goede en snelle afhandeling van letselschadezaken af te dwingen? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid alsnog tot een wettelijke regeling te komen om een goede afhandeling van letselschadezaken door verzekeraars te waarborgen en op welke termijn wilt u dit bewerkstelligen?
De Universiteit Utrecht doet op dit moment onderzoek naar de oorzaken van langlopende letselschadezaken. De resultaten van dit onderzoek worden voor de zomer verwacht. Aan de hand hiervan kan worden beoordeeld op welke wijze de afhandeling van letselschade verdergaand kan worden verbeterd.
Bent u bereid in ieder geval wettelijke doorlooptermijnen vast te stellen waarbinnen verzekeraars moeten reageren en schade moeten uitkeren, zodat onnodig rekken en vertragen niet meer mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Aan de hand van de uitkomsten van voornoemd onderzoek van de Universiteit Utrecht zal ik in gesprek gaan met de verschillende betrokken stakeholders. Vervolgens zal ik, zo nodig in samenspraak met de Minister van Financiën, beoordelen welke maatregelen mogelijk, wenselijk en effectief zijn om de afhandeling van letselschadezaken te verbeteren.
Bent u bereid te kijken naar sanctiemogelijkheden wanneer partijen zich niet houden aan (reactie)termijnen of er (verwijtbaar) onderling niet uitkomen? Zo nee, waarom niet?
Voornoemd onderzoek van de Universiteit Utrecht zal inzicht geven in de knelpunten waarvoor de verschillende betrokkenen zich in de praktijk gesteld zien. Als hierover meer duidelijkheid bestaat kan worden bekeken op welke wijze knelpunten kunnen worden verminderd of weggenomen. De vraag naar de wenselijkheid en effectiviteit van het invoeren van wettelijke sanctiemogelijkheden kan hierbij worden betrokken.
Vindt u ook dat schade sneller uitgekeerd moet worden dan nu het geval is? Wat vindt u in dat kader van de huidige, niet afdwingbare, gedragsregel die stelt dat pas bij een schadebehandeling die langer dan twee jaar duurt de behandeling wordt geëvalueerd en afspraken gemaakt worden om de schadebehandeling alsnog zo spoedig mogelijk af te ronden? Is deze termijn van twee jaar niet veel te lang in het kader van een spoedige afhandeling?
Uit gegevens van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat 90% van de schade in letselschadezaken binnen twee jaar wordt afgehandeld. Bij complex letsel, bijvoorbeeld hersentrauma, kan de schadeafhandeling langer dan twee jaar duren, omdat de medische eindtoestand van de gekwetste pas na langere tijd vast staat. Pas na enkele jaren kan de definitieve balans van de schade worden opgemaakt. In zo’n geval is het voor de betrokkenen bij de schadeafhandeling van belang om duidelijke afspraken te maken over het verloop van de schadeafhandeling. Een verzekeraar mag bijvoorbeeld niet wachten met uitkering van de schade, totdat de medisch eindtoestand is bereikt. Hij is daarvoor reeds gehouden tot het betalen van een redelijk voorschot. Afspraken over het verloop van de schadeafhandeling zijn ook van belang als de schadeafhandeling om andere redenen langer duurt dan twee jaar, bijvoorbeeld omdat de betrokkenen van mening verschillen over de aard en omvang van schade.
In alle gevallen geldt dat het van belang is om de schade zo gedegen en voortvarend mogelijk af te handelen, waarbij tussen die gedegen- en voortvarendheid een balans moet worden gevonden. Is het mogelijk om schade (ruimschoots) binnen twee jaar correct af te handelen, dan dient dit vanzelfsprekend te gebeuren.
Wat vindt u van het voorstel om bij onnodig rekken van een letselschadezaak de verzekeraar te kunnen veroordelen tot een hoger schadebedrag?
Naar huidig recht kan de rechter de verzekeraar veroordelen tot het vergoeden van schade, als de schadeafhandeling verwijtbaar traag is verlopen en de gekwetste daardoor schade heeft geleden (bijvoorbeeld: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11 december 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10759).
Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek van de Universiteit Utrecht zal worden bekeken welke acties mogelijk zijn om de afhandeling van letselschade verdergaand te verbeteren. Op die resultaten loop ik nu nog niet vooruit.
Bent u bereid een onafhankelijke tuchtraad in het leven te roepen waar consumenten kunnen klagen als een gedragscode niet goed wordt nageleefd? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat al een onafhankelijke tuchtraad. Dit is de Tuchtraad Financiële Dienstverlening. Deze raad beoordeelt of de verzekeraar zich behoorlijk jegens het slachtoffer heeft gedragen en betrekt daarbij onder meer de Gedragscode Behandeling Letselschade. Als de Tuchtraad een klacht gegrond acht, adviseert hij het Verbond van Verzekeraars over de sanctie die de verzekeraar kan worden opgelegd. Dit kan bijvoorbeeld een waarschuwing of een royement uit het Verbond van Verzekeraars zijn.
Klachten komen via twee wegen bij de Tuchtraad terecht. De klacht kan naar de Tuchtraad worden verwezen door het Kifid, de Ombudsman Pensioenen of De Letselschade Raad. Daarnaast kunnen consumenten een klacht indienen bij de Tuchtraad, als zij zich laten bijstaan door bijvoorbeeld een advocaat of een andere belangenbehartiger.
Vindt u dat de huidige mogelijkheden voor slachtoffers om een proces bij de rechter te starten als zij er niet uitkomen met de verzekeraar van de tegenpartij laagdrempelig genoeg zijn, ook in financiële zin? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat zou volgens u moeten gebeuren om ervoor te zorgen dat de mogelijkheden verruimd worden om een rechter snel, betaalbaar, zonder grote financiële risico’s en op niet te ingewikkelde wijze te laten oordelen over (delen van het) geschil en de handelwijze van de verzekeraar in kwestie? Komt u hiertoe met voorstellen?
Veruit de meeste letselschadezaken worden buitengerechtelijk afgehandeld. Speciaal voor letsel- en overlijdensschade is de zogenoemde deelgeschillenprocedure in het leven geroepen (Titel 17 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Als partijen het over een deel van schadeafhandeling niet eens kunnen worden, kunnen zij dit deel van hun geschil aan de rechter voorleggen. Dit kan bijvoorbeeld de vraag naar de aansprakelijkheid of de berekening van de schade betreffen. In een deelgeschilprocedure streeft de rechter naar een snelle afhandeling binnen 3 maanden. De deelgeschillenprocedure voorziet in de behoefte van slachtoffers om snel en effectief recht te verkrijgen. Op deze wijze kunnen de kosten voor een gerechtelijke procedure waar mogelijk worden beperkt.
Voor vorderingen tot 25.000 euro is de kantonrechter bevoegd. Dit geldt zowel voor deelgeschillen- als reguliere (bodem)procedures. Bij de kantonrechter is het voor partijen niet verplicht om een advocaat in te schakelen. Voor de kantonrechter geldt voorts een lager griffierecht dan voor de burgerlijke rechter. In beide gevallen kan de rechter de partij die ongelijk heeft gekregen veroordelen om de kosten van de tegenpartij (deels) terug te betalen. Onder deze kostenveroordeling vallen onder meer de griffierechten en een gedeelte van de advocaatkosten.
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor nieuwe voorstellen.
Is het waar dat uw ministeries naar elkaar wezen voor het in ontvangst nemen van dit zwartboek over de handelwijze van verzekeraars bij letselschade? Kunt u verduidelijken welk ministerie op dit onderwerp het voortouw heeft?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de wetgeving op het terrein van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. Het gaat daarbij om civielrechtelijke vraagstukken met betrekking tot wie wanneer aansprakelijk is voor schade, soorten schade die voor vergoeding in aanmerking komen en bijvoorbeeld de wijze van schadebegroting. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is ook verantwoordelijk voor de wetgeving over verzekeringsrecht. Het gaat daarbij om regels die de relatie tussen verzekerde en verzekeraar bepalen, meer in het bijzonder de inhoud van de verzekeringsovereenkomst.
Het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor de wetgeving inzake de financiële markten, waaronder de verzekeringsbranche valt. Het gaat dan onder andere om vergunningverlening aan verzekeringsmaatschappijen en eisen aan de bedrijfsvoering alsmede om zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten. De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten houden toezicht op de naleving van deze regels.
Dit houdt in dat beide ministeries een eigen verantwoordelijkheid dragen, als het op het handelen van verzekeraars aan komt. Aan de hand van het onderzoek van de Universiteit Utrecht zal worden bezien welke acties er wenselijk zijn en wie daarbij het voortouw neemt. De wil om op te komen voor slachtoffers van letselschade is bij ons beiden aanwezig.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, graag voldoe ik aan uw verzoek de vragen afzonderlijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Apple presenteert eigen streamingdienst Apple TV+ voor tv-series en films’ (Tweakers) |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat multinational Apple Inc. dit najaar een streamingdienst gaat lanceren in meer dan honderd landen?1
Ja.
Is er contact geweest over de plannen voor deze nieuwe streamingdienst tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Apple Inc.?
Nee.
Aan welke Nederlandse mediawetgeving moet de nieuwe streamingdienst van Apple Inc. voldoen om zijn activiteiten ook in Nederland te kunnen ontplooien?
Op grond van het land-van-oorsprong-beginsel in de Audiovisuele Mediadiensten-richtlijn (AVMDR) moet een bedrijf dat een audiovisuele mediadienst aanbiedt zich houden aan de mediawetgeving in het land van vestiging; in het geval van Apple is dat Ierland. Het bedrijf hoeft daarnaast niet ook nog te voldoen aan mediawetgeving in andere EU-lidstaten waar het ook audiovisuele mediadiensten aanbiedt. Een uitzondering hierop is als een lidstaat ervoor kiest om een financiële bijdrage aan Europese producties op te leggen aan aanbieders van mediadiensten over de grens. In de herziene richtlijn is namelijk een mogelijkheid opgenomen voor het geval een lidstaat aanbieders van mediadiensten die in zijn lidstaat zijn gevestigd verplicht om een financiële bijdrage te leveren aan het maken van Europese producties, bijvoorbeeld in de vorm van een directe investering in content (investeringsverplichting) of een bijdrage aan een nationaal fonds (heffing). In dat geval mag de lidstaat een dergelijke financiële bijdrage ook verlangen van aanbieders van mediadiensten die niet in zijn lidstaat zijn gevestigd maar die zich wel tot publiek op zijn grondgebied richten.
Bent u ervan op de hoogte dat Apple honderden miljarden euro's omzet genereert per jaar, beschikt over ruim 200 miljard euro aan financiële reserves en in slechts drie jaar tijd wereldwijd 20 procent aan marktaandeel heeft verworven met het streamen van muziek via Apple Music? Wat voor impact heeft de veronderstelde lancering van videostreamingdienst Apple TV+ op de Nederlandse televisie- en filmindustrie, naar uw verwachting?
Ik heb die cijfers ook gelezen in de media.
Er is op dit moment nog niet veel te zeggen over de impact van een mogelijke lancering van een videostreamingsdienst van Apple TV+ op de Nederlandse televisie- en filmindustrie.
Op basis van de herziene AVMDR dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van audiovisuele mediadiensten op aanvraag ten minste 30 % aan Europese producties opnemen in hun catalogi (quota) en dat die producties onder de aandacht gebracht worden (prominence). Deze verplichting biedt die aanbieders van een audiovisuele mediadienst een kans om op zoek te gaan naar goede content om daarmee aantrekkelijk te zijn voor het publiek. Voor de kijkers betekent de komst van nieuwe aanbieders (op aanvraag) meer keuzemogelijkheden.
Bent u ermee bekend dat streamingdienst Netflix volgens Telecompapers drie miljoen abonnees heeft in Nederland? Bent u ervan op de hoogte dat tot op heden de eerste volledig Nederlandse «original»-productie van Netflix nog gelanceerd moet worden? Zo ja, deelt u de mening dat het verstandig is om prikkels in te bouwen zodat grote internationale mediabedrijven gestimuleerd worden om te investeren in originele Nederlandse content wanneer hun afzetmarkt zich deels in ons land bevindt?
Ja, ik ben daarmee bekend en ik weet dat de eerste Nederlandse Netflix original in de maak is.
In de brief aan de Tweede Kamer van 2 juli jl. (Kamerstuk 32 820, nr. 249) hebben de Minister van OCW en ik een eerste reactie gegeven op het Sectoradvies Audiovisueel van de Raad voor Cultuur. In die brief hebben wij een onderzoek aangekondigd naar de werking van stimuleringsmaatregelen in de Nederlandse audiovisuele sector, waaronder heffingen en quota, en naar de gevolgen hiervan voor de verschillende eindexploitanten van culturele audiovisuele producten en voor de consument.
Wij zullen uw Kamer voor de zomer het onderzoeksrapport toezenden en informeren over welke maatregelen genomen zullen worden om het Nederlandse cultureel audiovisueel aanbod te stimuleren. Het eveneens in voornoemde brief aan de Kamer genoemde onderzoek van het European Audiovisual Observatory is te vinden via de volgende link: https://rm.coe.int/european-works-mapping/16809333a5.
Deelt u de mening dat het bedrijfsmodel van internationale videostreamingdiensten waarin (veel) geld wordt gegenereerd met het distribueren van content, terwijl er nauwelijks wordt geïnvesteerd in Nederlandse content, problematisch is voor de Nederlandse creatieve media-industrie?
Ik verwijs u naar bovengenoemde brief aan uw Kamer waarin uiteen gezet wordt wat er precies aan de hand is in de audiovisuele sector en welke gevolgen dit heeft voor de positie van het Nederlandse aanbod. Er wordt in de brief onder meer ingegaan op de ontwikkelingen die de Raad voor Cultuur beschrijft over de gevolgen van de toename aan internationaal audiovisueel aanbod op het Nederlands cultureel audiovisueel product. Het Nederlandse audiovisuele aanbod staat mede hierdoor onder druk. Door de grote hoeveelheid internationaal audiovisueel aanbod is het Nederlandse aanbod minder zichtbaar en wordt de exploitatie ervan moeilijker. De private investeringen in Nederlandse content nemen af waardoor de druk op publieke middelen toeneemt. Het cultureel audiovisueel product wordt daardoor voor het overgrote deel nog meer dan het al was een cultuurgoed in plaats van een economisch goed. De Minister van OCW en ik kijken daarom naar mogelijkheden om het Nederlands cultureel audiovisueel product te versterken.
Bent u bereid om verschillende scenario’s naar de Kamer te sturen met de te verwachten effecten voor de werkgelegenheid?
Zie het antwoord op vraag 5.
Cultuurbeleid is overigens niet primair gericht op het in stand houden of vergroten van de werkgelegenheid in de Nederlandse culturele- en audiovisuele sector. Het cultuurbeleid is gericht op de publieke waarde van het Nederlands cultureel audiovisueel product (films, series en documentaires). Het gaat daarbij om het scheppen van voorwaarden voor onze verhalen, voor verbeelding, voor kunst.
Bent u ervan op de hoogte dat eerder deze maand bekend werd dat The Walt Disney Company streamingdienst Disney+ in Nederland gaat uitrollen? Verwacht u binnen de komende paar jaar dat nog meer internationale videostreamingsdiensten hun diensten in Nederland gaan aanbieden?
Daar ben ik van op de hoogte.
Ik kan mij voorstellen dat, naast de reeds bestaande videostreamingdiensten in Nederland (zoals Netflix, Amazon Prime, Videoland en Pathé Thuis), de komende jaren – naast de reeds aangekondigde diensten van Apple en Disney – meer (inter)nationale bedrijven videostreamingsdiensten in Nederland zullen gaan aanbieden.
Deelt u de visie dat grote internationale videostreamingdiensten een disruptieve werking hebben op de Nederlandse creatieve media-industrie? Deelt u de mening dat er urgentie bestaat om een heffing in te voeren voor deze streamingaanbieders in navolging van verschillende Europese (buur-)landen en conform het advies van de Raad voor Cultuur? Zo ja, wanneer kan de Kamer de eerste beleidsuitwerking van een dergelijke heffing ontvangen? Zo nee, waarom deelt u deze visie en oplossingsrichting niet?
Zie de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Jongeren moeten volwassenloon krijgen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Europa: jongere verdient volle minimumloon»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Europese Commissie voor Sociale Rechten (ESCR) dat het »duidelijk oneerlijk» is dat jongeren niet het volle minimumloon verdienen? Vindt u het ook onwenselijk dat Nederland op de vingers wordt getikt vanwege de oneerlijke beloning voor volwassenen?
In Nederland hebben we een minimumjeugdloon dat zich gedurende de adolescentie opbouwt tot een volledig minimumloon. Daar is voor gekozen omdat hogere minimumjeugdlonen de werkgelegenheid voor jongeren negatief beïnvloeden en omdat verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon een ongewenste prikkel kan geven in scholingsbeslissing van jongeren (CPB, 2015). Wel wordt het minimumjeugdloon voor jongeren vanaf 18 jaar stapsgewijze verhoogd. In 2017 gingen de minimumjeugdlonen voor 18- t/m 21-jarigen omhoog. Sinds 2017 geldt voor 22-jarigen het volledig minimumloon. Per 1 juli 2019 gaat het minimumjeugdloon voor 18-, 19- en 20-jarigen verder omhoog. Verder geldt per die datum voor 21-jarigen het volledig minimumloon. Door deze wijzigingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt recht gedaan aan de veranderde maatschappelijke opvattingen over de arbeidsmarkt- en inkomenspositie van jongeren die tot uitdrukking komen in de motie van het lid Van Weyenberg2 die met brede steun van de Tweede Kamer3 is aangenomen.
Vindt u het terecht dat je als 18-jarige, door te mogen stemmen, trouwen en autorijden, als volwassen wordt gezien, maar niet als het aankomt op het loon dat een 18-jarige verdient?
Het werkgelegenheidseffect alsmede het scholingseffect zoals uitgelegd in het antwoord op de vorige vraag, zijn voor mij belangrijke argumenten om kritisch te zijn op de leeftijd waarop een jongere een volledig minimumloon verdient. Anderzijds erken ik ook dat de sociaaleconomische en maatschappelijke positie van jongeren, ten opzichte van de periode waarin de laatste wijziging van het minimumjeugdloon4 werd doorgevoerd, veranderd is. Het kabinet is van mening daarin een balans te hebben gevonden en heeft ervoor gekozen om de leeftijd waarop het volledig wettelijk minimumloon geldt stapsgewijs te verlagen naar 21 jaar. Op deze manier blijven de negatieve effecten op de werkgelegenheid en de onderwijsdeelname van jongeren beperkt. Daarnaast zijn ouders in Nederland onderhoudsplichtig totdat hun kind 21 jaar wordt. Dit betekent dat zij er verantwoordelijk voor zijn dat het kind onderdak, kleding, voeding, scholing en medische hulp krijgt. Het is logisch om bij deze bestaande grens aan te sluiten.
Kunt u aangeven hoeveel 18- en 19-jarigen zijn afgestudeerd en al aan het werk zijn? Hoeveel van deze volwassenen verdienen minder dan het volwassen minimumloon? Hoeveel van deze 18- en 19-jarigen kunnen hierdoor financieel niet op eigen benen staan en belanden hierdoor onder de armoedegrens?
In 2017 waren er 99.500 personen in de leeftijd van 18 jaar en 99.400 personen in de leeftijd van 19 jaar. Van de 18-jarigen omschrijft 10 procent zich als «werkend met betaald werk», van de 19-jarigen 15 procent.
Voor de 18- en 19-jarigen die zichzelf omschrijven als «werkend met betaald werk» en dus niet als «onderwijsvolgend» gelden de volgende percentages:
95
75
69
46
Bent u bekend met het SEO-onderzoek «Verkenning effecten aanpassing minimum(jeugd)loon» waarin wordt gesteld dat de verhoging van het minimumjeugdloon voor 18- tot en met 22-jarige jongeren niet of nauwelijks van invloed is op de arbeidsparticipatie en de onderwijsdeelname ook nauwelijks is gedaald?2
Ja. Dit onderzoek is door SEO uitgevoerd in opdracht van mijn ministerie. In het onderzoek is gekeken naar de effecten van het verhogen van het minimumjeugdloon in 2017. Uit het SEO-onderzoek is gebleken dat de verhoging van het minimumjeugdloon voor 18- tot en met 22-jarigen jongeren niet of nauwelijks van invloed is geweest op hun arbeidsparticipatie. Het kabinet ziet daarom geen reden om aanvullende (sectorale) maatregelen te nemen naar aanleiding van het onderzoek. Het CPB verwacht ook geen grote arbeidsparticipatie-effecten met kleine aanpassingen in het minimumjeugdloon. Als de aanpassingen echter substantiëler worden, dan worden de arbeidsmarkteffecten ook groter. Het onderzoek laat ook zien dat de onderwijsdeelname van 18- tot en met 22-jaren beperkt gedaald is als gevolg van de stijging, wat erop wijst dat werken waarschijnlijk iets aantrekkelijker is geworden ten opzichte van scholing.
Bent u bereid om 18-jarigen daadwerkelijk als volwassen te behandelen en hen recht te geven op een volwaardig minimumloon? Zo nee, waarom bent u niet bereid om 18-jarigen als volwassen te behandelen?
In 2017 is de eerste stap gezet met het verlagen van de leeftijd voor volledig minimumloon van 23 naar 22 jaar in 2017. Per 1 juli 2019 zal deze leeftijd verder worden verlaagd naar 21 jaar. Ook is het wettelijk minimumjeugdloon voor 18- tot 21-jarigen in 2017 verhoogd. Deze zullen per 1 juli 2019 opnieuw verhoogd worden. Het CPB verwacht bij een substantiële(re) verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon een vermindering van werkgelegenheid voor jongeren. Een nog verdere verhoging, al dan niet in de vorm van het afschaffen van het minimumjeugdloon, beschouw ik daarom als onwenselijk. Daarnaast wordt door het verhogen van het minimumjeugdloon de optie scholing mogelijk minder aantrekkelijk. Dit kan jongeren richting de arbeidsmarkt trekken op het moment dat ze anders verdere scholing hadden gevolgd. Ook dit lijkt mij een ongewenst effect van de verhoging van het minimumjeugdloon. Ik ben daarom niet voornemens om het minimumjeugdloon nu volledig af te schaffen.
Bent u bereid om een verkenning te doen naar de afschaffing van jeugdloon voor volwassenen?
Zie antwoord vraag 6.
De bunker Seyss Inquart |
|
Thierry Aartsen (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de mededeling dat het Rijksvastgoedbedrijf binnenkort de Nota van Uitgangspunten rondom de bunker Seyss Inquart bekend maakt?1
Ja, sinds maart 2016 zijn de gemeente Wassenaar, de gemeente Den Haag, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en het Rijksvastgoedbedrijf in gesprek over de herontwikkeling en verkoop van de Seyss-Inquart Bunker te Wassenaar. Het object maakt onderdeel uit van de Atlantic Wall, is aangewezen als Rijksmonument en valt onder de werking van de Erfgoedwet. Het doel van deze intensieve samenwerking is om tot een gezamenlijke Nota van Uitgangspunten te komen, waarin tevens de cultuurhistorische waarden geborgd zullen worden. Het proces van het opstellen van de Nota van Uitgangspunten met voormelde partijen duurt momenteel nog voort. Op dit moment is dan ook geen zicht op welke termijn de Nota van Uitgangspunten tot stand zal komen, met dien verstande dat de uiteindelijke feitelijke vaststelling en publicatie geschiedt door de gemeente Wassenaar.
Bent u zich ervan bewust dat door middel van deze nota de verkoop van de bunker definitief wordt gemaakt?
Een zorgvuldig verkoopproces staat voorop. Bij verkopen waar sprake is van een herbestemming, is contact met andere overheden altijd aan de orde. Uitgangspunten voor een nieuwe bestemming worden vastgelegd in een Nota van Uitgangspunten. Dit is een planologisch kader, waarin de randvoorwaarden voor een passende en optimale invulling zijn opgenomen en geeft potentiële kopers duidelijkheid omtrent de herbestemmingsmogelijkheden van het object. De publicatie van een Nota van Uitgangspunten maakt een verkoop niet definitief aangezien een nota van uitgangspunten een onderdeel is van een verkoopproces.
Deelt u de mening dat geen onomkeerbare stappen genomen moeten worden vanwege de precaire beladenheid van dit erfgoed en dat het beter is om te wachten op het beleidskader? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik, er worden geen onomkeerbare stappen gezet in het onderhavige verkoopproces, vóórdat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de toegezegde visie met actieplan voor het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog heeft gepresenteerd (uiterlijk 1 oktober 2019).
Wat vindt u ervan dat niet eerst de samenhangende visie en actieplan wordt afgewacht, alvorens besloten wordt over verkoop en/of herbestemming van de bunker Seyss Inquart? Hoe verhoudt deze actie zich tot de motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 32 820, nr. 261)?
De Minister van OCW heeft toegezegd voor 1 oktober 2019 de gevraagde visie met actieplan aan de Kamer aan te bieden. Aangezien het thans ingezette verkoopproces juist tot doel heeft om recht te doen aan de cultuurhistorische waarden van de Seyss-Inquart bunker, is er geen noodzaak om het verkoopproces op te schorten. Dit is ook niet de strekking van de motie Beckerman.
Bent u voornemens alsnog uitvoering te geven aan de bovengenoemde motie-Beckerman c.s., en de herbestemming en/of verkoop van de bunker te staken tot de samenhangende visie en actieplan bekend zijn gemaakt en vóórdat over wordt gegaan tot herbestemming en verkoop van de Seyss-Inquart bunker? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben voornemens om uitvoering te geven aan deze motie. De beladenheid van dit als rijksmonument aangewezen erfgoed en de cultuurhistorische waarde, zijn bekend. Het is van belang om de Seyss-Inquart bunker een toekomst te geven die passend is bij deze waarden. In overleg met betrokken gemeenten en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is de vervreemdingsprocedure juist met dat oogmerk vormgegeven. Aangezien de motie Beckerman (Kamerstuk 32 820, nr. 267) niet strekt tot staking van het verkoopproces en de monumentale waarden zowel in de verkoopvoorbereiding, de uitvoering en de handhaving zorgvuldig geborgd zullen worden, wordt het verkoopproces gecontinueerd, maar worden er tot uiterlijk 1 oktober 2019 geen onomkeerbare stappen gezet.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie de hiervoor gegeven antwoorden.
Eetstoornissen en social media |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de British Broadcasting Corporation (BBC) waaruit blijkt dat op Instagram berichten, hashtags en plaatjes waarmee eetstoornissen als anorexia en boulimia worden aangemoedigd nog volop voorkomen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel hierover.
Acht u het aannemelijk dat de resultaten van het onderzoek van BBC dat kwetsbare kinderen op Instagram bevestiging zoeken en worden aangemoedigd voor bijvoorbeeld hun eetstoornis of zelfs destructieve gedachten, ook voor Nederlandse jongeren gelden?
Ja, de kans dat Nederlandse jongeren, evenals de Britse jongeren, online groepen met gelijkgestemden vinden acht ik aannemelijk.
Heeft u cijfers van de afgelopen jaren van het aantal jongeren dat in Nederland lijdt aan een eetstoornis? Zo ja, is er net als in het Verenigd Koninkrijk sprake van een stijging? Ziet u net als in het Verenigd Koninkrijk dat het om steeds jongere patiënten gaat?
Over specifieke cijfers voor jongeren met een eetstoornis beschik ik niet. Wel weet ik dat uit een aantal onderzoeken is gebleken dat het aantal jongeren én volwassenen die voldoen aan de criteria die passen bij anorexia nervosa op ongeveer 7.000 ligt. Voor boulimia nervosa ligt dit op 22.000. Ongeveer 160.000 mensen hebben kenmerken die passen bij eetbuistoornissen.
Over het geheel genomen is er geen stijging waarneembaar, alleen voor boulimia nervosa is een lichte daling te zien.
Bij anorexia nervosa laten de cijfers zien dat de leeftijd van patiënten licht daalt. Of dit komt door een daadwerkelijk dalende leeftijd of eerdere signalering is niet bekend.
Ziet u de gevaren dat social media platforms zoals Instagram een accelerator voor eetstoornissen kunnen zijn? Zo ja, ligt er volgens u een rol voor de overheid om jongeren hiertegen te beschermen?
Allereerst hecht ik eraan duidelijk te onderstrepen dat ik verheerlijking van eetstoornissen op sociale media verwerp. Daarmee wil ik niet zeggen dat er een verband is aangetoond tussen verheerlijking van eetstoornissen op social media en het veroorzaken dan wel verergeren van eetstoornissen.
Het is belangrijk om op te merken dat er bij eetstoornissen geen sprake is van een doorgeschoten leefstijl, maar van ernstige psychische stoornissen, welke zich vaak uiten in extreme controlebehoefte over eten.
Vanuit de overheid en vanuit sociale media zelf worden verschillende stappen gezet om dergelijke verheerlijking tegen te gaan. Partijen ondernemen zelf actie om hashtags en zoektermen te blokkeren, waarschuwingen te geven en om door te verwijzen naar hulpinstanties. Sociale media waarschuwen met een pop-up voor inhoud die verband houdt met eetstoornissen. Daarnaast is er in Nederland sprake van waarschuwingen voor bezoekers van websites die hieraan gerelateerd zijn. De overheid stimuleert deze partijen hiertoe. Tenslotte is de rol van de overheid het zorgen voor passende behandeling voor onder andere eetstoornissen.
Welke rol kan volgens u de overheid spelen om de promotie en aanmoediging van eetstoornissen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van de maatregelen die de Britse overheid van plan is te nemen om «internet harms» tegen te gaan? Zijn dit maatregelen die in Nederland ook te overwegen zijn?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. De Britse overheid is voornemens om onder andere cyberpesten, online misbruik, intimidatie, trollen en sexting tegen te gaan, waarbij speciale aandacht uitgaat naar kinderen. Samen met mijn collega van JenV wil ik weten of de invoering van deze maatregelen het beoogde effect heeft. Wij houden dit nauwlettend in de gaten.
Klopt het dat het algoritme zo werkt dat de content van berichten die veel geliket zijn, aanbevolen wordt? Hoe wordt voorkomen dat schadelijke beelden die eetstoornissen aanmoedigen zoals een foto van een graatmager meisje worden aanbevolen?
Er is een verband tussen het aantal likes dat een bericht krijgt, de zoektermen van gebruikers en de content die aan de hand daarvan wordt aanbevolen. Dit geldt voor alle berichten.
Aanmoediging tot het aanvaarden van zelfbeschadiging als normaal is in strijd met de regels van sociale media als Instagram. Zij geven aan dat zij deze inhoud, of accounts die dergelijke inhoud posten, verwijderen wanneer hierover wordt gerapporteerd. Ook worden hashtags die verbonden zijn met onder andere eetstoornissen geweigerd en wordt een hulpaanbod getoond wanneer gebruikers hier toch op zoeken.
Welke afspraken heeft de overheid met social media platforms zoals Instagram, om aanmoediging van eetstoornissen tegen te gaan?
Hierover zijn geen aparte afspraken gemaakt. De overheid stelt wettelijke kaders waardoor bepaalde uitingen zoals discriminatie, kinderporno of terrorisme op social media verboden zijn. Daarnaast is de Europese Commissie met de grote sociale mediaplatformen een gedragscode overeengekomen, waarin afspraken staan over het reageren op meldingen van strafbare en anderszins schadelijke inhoud. Voor het tegengaan van verheerlijking van eetstoornissen en zelfbeschadiging hebben sociale media een eigen richtlijn ontwikkeld.
Wordt er ook gekeken naar de kansen van een platform als Instagram, om hulpverlening te koppelen aan de jongeren met een eetstoornis? Wat gebeurt er op dit vlak en wat kan er beter?
Op dit moment krijgen mensen die zoeken op bepaalde zoektermen een pop-up venster met de vraag of ze hulp willen, waarbij er verschillende opties zijn om in contact te komen met professionele hulpverlening. Internet is niet gebonden aan landsgrenzen, waardoor ook dit soort meldingen niet overal wordt getoond.
Duurzame luchtvaart |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «KLM-banen op de tocht voor Tesla’s»?1
Ja.
Wat zijn de totale kosten over 2018 die KLM betaald heeft in het kader van Europese emissiehandel en wat heeft KLM in mondiaal verband betaald voor haar CO2-uitstoot?
Alle intra-Europese vluchten vallen onder het Europese Emissiehandelssysteem. Over deze vluchten dient elke luchtvaartmaatschappij jaarlijks hun CO2-uitstoot te rapporteren en overeenkomstig emissierechten in te leveren bij de Nederlandse Emissieautoriteit. De totale kosten in het kader van het EU ETS over 2018 voor KLM bedroegen ongeveer 16 miljoen euro. In mondiaal verband zijn er in 2018 door de KLM geen kosten gemaakt voor de CO2-uitstoot. Daarvan zal pas sprake zijn vanaf 2021. Vanaf dat moment zal KLM in het kader van het mondiale emissiereductiesysteem (CORSIA) zijn CO2-uitstoot moeten compenseren door de aankoop van CO2-reductie-eenheden.
Welke heffingen, belastingen en andere zaken worden in rekening gebracht boven op de kale ticketprijzen? Kunt u deze specificeren per categorie en de bijbehorende opbrengsten?
Aangenomen wordt dat met «kale ticketprijzen» het deel van bedrijfskosten wordt bedoeld dat luchtvaartmaatschappijen in hun ticketprijzen doorrekenen aan de consument, zoals personeelskosten, brandstofkosten en kapitaalkosten. Daarnaast zijn er kosten die bijvoorbeeld de luchthavens en de verkeersleiding in rekening brengen voor hun dienstverlening aan de luchtvaartmaatschappijen en zijn er in sommige landen belastingen. De situatie verschilt per land. Zo zijn in Nederland bijvoorbeeld de securitykosten onderdeel van de luchthavengelden, waar dat in andere landen een overheidsheffing betreft. In opdracht van IenW wordt jaarlijks door SEO een benchmark luchthavengelden en overheidsheffingen opgesteld. Hierin wordt bezien wat op Schiphol en op tien concurrerende grote luchthavens voor een identiek pakket vluchten dat representatief is voor Schiphol betaald moet worden aan luchthavengelden en overheidsheffingen. De benchmark met de cijfers van onder andere 2018 is op 5 maart jl. aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 31 936, nr. 581).
Naast deze kosten zijn er sinds 2012 kosten die voortkomen uit het EU ETS emissiehandelssysteem en vanaf 2021 uit het mondiale systeem CORSIA. Verder wordt vanaf 2021 in Nederland een vliegbelasting ingevoerd.
Welke kosten sluizen de overheid in Duitsland (land en/of deelstaat) en die in België terug naar de luchtvaart?
De in het antwoord op vraag 3 genoemde benchmark luchthavengelden en overheidsheffingen omvat onder meer de Duitse luchthavens Frankfurt en München en de Belgische luchthaven Brussel Zaventem. Verder heb ik geen informatie over mogelijke terugsluizing van kosten in die landen.
Welke heffingen zijn er nu van kracht met betrekking tot het weren van vuile en overlastgevende vliegtuigen?
De tarieven voor de luchthavengelden op Schiphol voor de periode 2019–2021 zijn op 1 april 2019 ingegaan. In deze nieuwe tarieven wordt nog meer gedifferentieerd naar geluid, waarbij vliegtuigen die meer geluid produceren zwaarder worden belast. Hoewel deze maatregelen primair inzetten op de reductie van geluid kan er ook sprake zijn van effect op de CO2-uitstoot.
Hoe verhoudt de literprijs biokerosine in Los Angeles zich tot de literprijs gewone kerosine op Schiphol?
De prijs voor biokerosine is op dit moment 2 tot 3 maal de prijs van fossiele kerosine.
Welk flankerend beleid heeft u voor ogen om het gebruik van biokerosine te stimuleren?
Mijn visie over het beleid om het gebruik van biokerosine te stimuleren heb ik in de Kamerbrief klimaatbeleid voor luchtvaart uiteengezet.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Duurzame luchtvaart op 4 april 2019?
Ja.
Het verlagen van R&D en het beschikbaar maken van nieuwe geneesmiddelen voor patiënten voor wie geen behandeling bestaat |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het advies van Gupta waarin drie manieren worden genoemd om R&D-kosten van geneesmiddelen te verlagen1, en de reactie van myTomorrows waarin wordt voorgesteld om bepaalde middelen in fase 3 onderzoek beschikbaar te stellen en te vergoeden voor patiënten voor wie geen andere behandeling mogelijk is?2 Wat is uw reactie op deze beide publicaties?
Ja. Het onderzoek van Gupta biedt een waardevol inzicht in het type kosten die gemoeid zijn met de ontwikkeling van geneesmiddelen. Het is natuurlijk van belang dat deze kosten waar mogelijk beperkt worden. Ik wil echter benadrukken dat een verlaging van deze kosten niet automatisch tot meer aanvaardbare prijzen zal leiden. Het beeld in de praktijk is immers dat er geen directe relatie is tussen de onderzoeks- en ontwikkelingskosten (R&D kosten) en de uiteindelijke prijs van een geneesmiddel dat wel de markt haalt. Dit beeld wordt ook door de onderzoekers zelf aangehaald.
Het efficiënter inrichten van R&D of het verlagen van de R&D kosten is en blijft een belangrijk streven, maar leidt helaas niet per definitie tot lagere prijssetting van geneesmiddelen. Op het voorstel om bepaalde middelen na fase 2 onderzoek al beschikbaar te stellen voor patiënten en te vergoeden, reageer ik in de antwoorden op de vragen 4 tot en met 9.
Wat is uw reactie op de stelling dat wanneer een arts een geneesmiddel in ontwikkeling voorschrijft aan een individuele patiënt voor wie geen andere behandeling mogelijk is, en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd hier toestemming voor verleent, er sprake is van een medische noodzaak? Zo ja, geldt dat een medisch noodzakelijke behandeling vergoed moet worden uit de basisverzekering?
Het begrip «geneesmiddelen in ontwikkeling» in deze vraag (en de volgende vragen) interpreteer ik als geneesmiddelen die nog niet in Nederland geregistreerd zijn. Ik ga nu eerst in op hoe de patiënt voor een niet geregistreerd geneesmiddel in aanmerking kan komen en vervolgens in hoeverre de vergoeding is geregeld.
Als hoofdregel mogen geneesmiddelen alleen met een voor Nederland geldige handelsvergunning op de markt worden gebracht. Geneesmiddelen zonder een in Nederland geldige handelsvergunning, maar die wel in een ander land in de handel zijn, kunnen onder bepaalde voorwaarden aan patiënten beschikbaar worden gesteld door middel van een artsenverklaring («named patient regeling»). Voor het leveren op artsenverklaring geldt onder andere dat het geneesmiddel voorgeschreven moet worden voor een individuele patiënt en dat er toestemming nodig is van de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ). De IGJ toetst hierbij onder meer of er geen ander (geregistreerd) geneesmiddel in Nederland beschikbaar is.
Niet in Nederland geregistreerde geneesmiddelen behoren in principe niet tot het basispakket van de zorgverzekering. Een uitzondering daarop zijn, onder bepaalde voorwaarden, geneesmiddelen die via de genoemde artsenverklaring worden geleverd. Voorwaarde is wel dat er sprake is van rationele farmacotherapie, de IGJ toestemming heeft gegeven en het geneesmiddel bestemd is voor een patiënt die aan een ziekte lijdt die in Nederland niet vaker voorkomt dan bij 1 op de 150.000 inwoners.
Welke mogelijkheden ziet u voor het verruimen van vergoedingsmogelijkheden voor medische behandelingen met geneesmiddelen in ontwikkeling voor patiënten zonder alternatieven? Welke voorwaarden voor een vergoeding, zoals bijvoorbeeld afspraken ten aanzien van prijs, dataverzameling en publicatie, zijn daarbij mogelijk toe te passen?
Om in het pakket opgenomen te worden moet er in beginsel sprake zijn van een geregistreerd geneesmiddel dat voldoet aan het wettelijke pakketcriterium stand van wetenschap en praktijk. Het is de verantwoordelijkheid van de farmaceutische industrie om geneesmiddelen op de markt te brengen waarbij de balans tussen werkzaamheid en veiligheid positief is en het is ook hun verantwoordelijkheid om aan te kunnen tonen dat het betreffende geneesmiddel pakketwaardig is. Het is een groot goed dat we een dergelijk systeem in Nederland hebben waarbij kritisch gekeken wordt naar de effectiviteit van behandelingen. Patiënten krijgen zo alleen effectieve zorg en we voorkomen dat we geld uitgeven aan niet-effectieve behandelingen. Zo kunnen we de zorg betaalbaar houden.
Er zijn ook mogelijkheden binnen het stelsel voor patiënten om toegang te krijgen tot geneesmiddelen die niet in Nederland in de handel zijn. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is het voor individuele patiënten mogelijk om door middel van een artsenverklaring toegang te krijgen tot een geneesmiddel dat nog niet in de handel is in Nederland. Deze worden zoals gesteld in vraag 2 onder bepaalde voorwaarden vergoed.
Daarnaast kunnen patiënten door deelname aan klinisch onderzoek of een «compassionate use» programma, toegang krijgen tot geneesmiddelen in ontwikkeling. Een «compassionate use programma» kan aangevraagd worden door een fabrikant voor geneesmiddelen waarvoor klinische onderzoeken lopen of waarvoor in Nederland al een vergunningaanvraag in behandeling is genomen. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beslist op de aanvraag. De geneesmiddelen die aan patiënten worden verstrekt in het kader van klinisch onderzoek of het «compassionate use» programma worden in beginsel betaald door de fabrikant.
Verder zie ik een knelpunt bij het aantonen van de pakketwaardigheid van specifieke typen al geregistreerde geneesmiddelen. Daarom ben ik bezig met de uitwerking van een aparte regeling voor weesgeneesmiddelen en conditionals3 die zich richten op ziekten waar nog geen goede behandeling voor is, maar waarvoor de bewijsvoering nog te beperkt is voor een positieve pakketbeoordeling.
Zoals hieruit blijkt zijn de vergoedingsmogelijkheden voor geneesmiddelen in ontwikkeling bewust beperkt. Uitgangspunt is dat geneesmiddelen vergoed worden als door onderzoek is aangetoond dat ze voldoen aan stand van de wetenschap en de praktijk.
Wat is uw mening over de aanpak van myTomorrows waarin vergoeding van bepaalde geneesmiddelen in ontwikkeling gepaard gaat met openbare «real-world data» en «real-world evidence» en er derhalve informatie over de effectiviteit van het geneesmiddel eerder voorhanden is? Wat is volgens u de (meer)waarde van deze informatie?
De basis voor de bewijsvoering bij markttoelating wordt over het algemeen door gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT’s) gevormd. In deze RCT’s wordt op gecontroleerde wijze de werkzaamheid en veiligheid van een geneesmiddel onderzocht. Het verzamelen van «real world data» en «real world evidence» draagt bij aan het inzicht in de effecten van een geneesmiddel in de dagelijkse praktijk. Als deze data voorafgaand aan markttoelating extra worden verzameld, naast de data die uit RCT’s beschikbaar komen, dan kunnen deze gegevens als ondersteunend bewijs dienen. De bijdrage van «real world evidence» en «real world data» aan beslissingen over markttoelating kent dus beperkingen. Dezelfde kanttekening geldt voor het bepalen van de effectiviteit en de besluitvorming over vergoeding. Ook bij de FDA geldt dat «real world evidence» vooralsnog alleen ondersteunend kan zijn aan gegevens uit gecontroleerd onderzoek. Ik begrijp van het CBG dat het beleid van de FDA in beginsel hierin niet verschilt van het Europese beleid.
Op Europees niveau draagt het CBG bij aan meerdere initiatieven zoals het Patient Registry Initiative en de Big Data Task Force, teneinde zo goed mogelijk gebruik te maken van de mogelijkheden die «real world evidence» biedt.
Kunt u voorbeelden geven van geneesmiddelen die na introductie op de markt (na fase 3) toch niet effectief bleken en de (dan onnodige) kosten die daarmee gepaard gingen?
Bij toelating van geneesmiddelen tot de markt wordt gekeken of de balans tussen werkzaamheid en veiligheid positief is. De situatie dat een geneesmiddel na toelating in de praktijk toch niet werkzaam blijkt te zijn is bijzonder zeldzaam, geeft het College ter Beoordeling van geneesmiddelen aan; geneesmiddelen worden dan ook maar zeer zelden van de markt genomen vanwege het ontbreken van werkzaamheid. Het komt wel eens voor dat een geneesmiddel na toelating alsnog van de markt wordt genomen, omdat er zorgen zijn over de veiligheid van een geneesmiddel. Dit heeft te maken met het feit dat in RCT’s de aantallen patiënten veelal te klein zijn om minder vaak voorkomende bijwerkingen te identificeren. Ook als de werkzaamheid van een geneesmiddel aangetoond is, kan de (kosten) effectiviteit in de praktijk nog steeds tegenvallen. Na toelating van een geneesmiddel tot de markt, zal de plaats ervan in de dagelijkse praktijk dus nog moeten worden bepaald.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Amerikaanse toezichthouder FDA «real-world evidence» gebruikt voor de toelating van geneesmiddelen voor bepaalde indicaties? Wat betekent dat voor uw beleid in deze?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kan volgens u het effect zijn van het vergoeden van geneesmiddelen in ontwikkeling na fase 2 onder bepaalde voorwaarden, op de kosten van de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen alsmede de prijssetting?
Aangezien er geen directe relatie bestaat tussen R&D kosten en de prijs van een geneesmiddel dat wel de markt haalt, is de verwachting dat een verlaging van de R&D kosten – door het reeds vergoeden na fase 2 onderzoek – niet automatisch gaat leiden tot gunstigere prijzen. In de praktijk zie ik ook niet dat geneesmiddelen die na fase 2 op de markt komen een beduidend lagere prijs hebben dan middelen die na fase 3 op de markt komen.
Wat kan volgens u het effect zijn van het vergoeden van weesgeneesmiddelen in ontwikkeling na fase 2 onder bepaalde voorwaarden, op de kosten van de ontwikkeling van nieuwe weesgeneesmiddelen alsmede de prijssetting?
Het Gupta onderzoek concludeert dat de R&D kosten voor weesgeneesmiddelen gemiddeld genomen vele malen lager zijn dan de R&D kosten voor andere geneesmiddelen. Immers de studies zijn vaak van beduidend kleinere omvang waardoor de kosten van het onderzoek beperkt blijven. Bij weesgeneesmiddelen brengen de kleine patiëntenpopulaties beperkingen voor het fase 3 onderzoek met zich mee. Hier wordt rekening mee gehouden bij toelating tot de markt. Ook bij toelating van weesgeneesmiddelen geldt dat de balans tussen werkzaamheid en veiligheid positief moet zijn, maar hierbij wordt een grotere onzekerheid in de bewijsvoering geaccepteerd. Ten slotte is het ook bij weesgeneesmiddelen niet vanzelfsprekend dat een (verdere) verlaging van de R&D kosten één op één leidt tot een gunstigere prijsstelling.
Bent u nog steeds van mening dat het (tijdelijk) vergoeden van geneesmiddelen in ontwikkeling (buiten de patiëntenpopulatie in fase 3 onderzoek) geen nieuw businessmodel is, ook niet als daarmee «real world en real patient»-data en bewijs verzameld wordt over de effectiviteit van een geneesmiddel voor een ernstige ziekte waarvoor nog geen behandeling voorhanden is? Zo ja waarom?
Ja. Door het (tijdelijk) vergoeden van geneesmiddelen in ontwikkeling worden de R&D kosten voor het fase 3 onderzoek niet meer betaald door de fabrikant, maar (ook deels) door de samenleving omdat er niet automatisch een mechanisme is dat zorgt voor lagere prijsstelling. Daarom zie ik nog steeds niet als een innovatief, nieuw businessmodel. Hiermee wordt immers geen wezenlijk andere benadering van geneesmiddelenontwikkeling gecreëerd. Er is sprake van een andere kostenverdeling. Bij een nieuw businessmodel denk ik bijvoorbeeld aan een model waarin uiteindelijk de prijs van een geneesmiddel meer gekoppeld is aan de R&D kosten. Ik zie op dit moment niet dat het reeds op de markt komen van producten na fase twee onderzoek heeft geleid tot significant lagere prijsstellingen.
Bent u het eens met de stelling dat met name toename van concurrentie invloed zal hebben op de prijs van een geneesmiddel, met andere woorden dat er nauwelijks een relatie bestaat tussen de onderzoekskosten en de uiteindelijke prijssetting van een geneesmiddel?
Ja, met deze stelling ben ik het eens. Meerdere aanbieders van vergelijkbare producten is zeker een factor die kan leiden tot concurrentie op de prijs en zo tot lagere prijzen. Zoals eerder aangegeven, en wat ook in het Gupta rapport genoemd wordt, is er in veel gevallen geen directe relatie tussen de onderzoekskosten en de uiteindelijke prijssetting van een geneesmiddel.
Bent u het eens dat vergoeden van medicijnen in ontwikkeling van met name kleinere bedrijven tot vergroting van de concurrentie zal leiden aangezien ze dan zelfstandig (zonder overname) hun geneesmiddel naar de markt kunnen brengen? Zou u overwegen om dit een voorwaarde te laten zijn om in aanmerking te komen voor vergoeding?
Het is mij bekend dat veel kleine bedrijven geneesmiddelen niet zelfstandig naar de markt brengen of kunnen voldoen aan de pakketcriteria, onder meer vanwege de afhankelijkheid van kapitaal. Dit is niet in alle gevallen wenselijk, hier is dan ook aandacht voor. Zowel de EMA als het CBG hebben initiatieven om kleine bedrijven te ondersteunen bij het op de markt brengen van geneesmiddelen, bijvoorbeeld door middel van gereduceerde tarieven en extra informatievoorziening.
Zijn er voorwaarden te bedenken, zoals bijvoorbeeld prijsafspraken over het geneesmiddel voor én na toelating, waaronder u geneesmiddelen in ontwikkeling wel zou willen vergoeden, bijvoorbeeld wanneer er grote effecten op harde eindpunten te verwachten zijn en de «real-world data» waardevolle inzichten geeft («real-world evidence»)? Zo ja, welke?
Ik verwijs u naar mijn antwoord bij vraag 3.
Deelt u de mening dat de huidige regelingen onvoldoende ruimte bieden om onder bepaalde voorwaarden («unmet need» patiënt, data, prijs, grootte bedrijf) medicijnen in ontwikkeling te vergoeden? Zo nee waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Binnen de huidige regelingen zijn er al mogelijkheden voor patiënten om, onder bepaalde voorwaarden, toegang te krijgen tot een geneesmiddel in ontwikkeling.
Uitgangspunt blijft dat geneesmiddelen ten minste moeten voldoen aan het pakketcriterium stand van wetenschap en praktijk worden vergoed uit het basispakket. In bovenstaande antwoorden heb ik aangegeven wanneer patiënten in aanmerking kunnen komen voor vergoeding van nog niet in Nederland geregistreerde geneesmiddelen.
Daarnaast werk ik verder aan de regeling voor weesgeneesmiddelen en conditionals.
Welke verantwoordelijkheid en rol ziet u voor de overheid inzake het stimuleren en initiëren van nieuwe mogelijkheden voor het verlagen van R&D-kosten alsmede prijssetting en het zo snel mogelijk beschikbaar maken van nieuwe geneesmiddelen, met name voor patiënten voor wie geen behandeling bestaat?
Het is van belang om naar een zo’n efficiënt mogelijke R&D te streven. Zowel door de bedrijven als door de overheid.
Vanuit de overheid wordt dit ook gestimuleerd, bijvoorbeeld op het gebied van alternatieven voor dierproeven, ontwikkeling van nieuwe technologieën, ontwikkelingen op het gebied van open science. Dit gebeurt onder meer door universiteiten of binnen TNO.
Daarnaast kent u mijn agenda waarbij ik me inzet voor beteugeling van de hoge prijzen van geneesmiddelen, het toegankelijk houden van het systeem en snelle toegang tot nieuwe geneesmiddelen voor de patiënt.
De brandbrief van de Raad van Toezicht van jeugdzorginstelling Elker – het Poortje |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aan u gerichte brief van de Raad van Toezicht (RvT) van Elker – het Poortje van 18 maart 2019?
Ja.
Baart het u ook zorgen dat de RvT van een van de grootste jeugdzorginstellingen aangeeft dat instellingen niet meer in staat zijn goede en passende zorg te bieden aan kwetsbare jongeren? Zo ja, welke stappen gaat u per direct zetten om deze onhoudbare situatie te verbeteren?
Het is een zorgelijk signaal en het heeft nadrukkelijk mijn aandacht. Met behulp van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) loopt er op dit moment een bemiddelingstraject met Elker-Het Poortje en de jeugdhulpregio’s Groningen en Drenthe. In dit bemiddelingstraject worden afspraken gemaakt over het vervolg, zowel voor de korte termijn (2019) als de langere termijn. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend en houd als stelselverantwoordelijke nadrukkelijk een vinger aan de pols
Erkent en herkent u de signalen dat zowel financiële tekorten alsook gebrek aan regie in de jeugdzorgtransitie leiden tot een uiterst penibele situatie waardoor jongeren «tussen wal en schip belanden, met ernstige beschadiging tot gevolg»?
De signalen over financiële tekorten herken ik. De onderzoeken die ik naar aanleiding van deze signalen over tekorten heb laten uitvoeren, en die ik inmiddels heb toegestuurd naar uw Kamer, bevestigen dit beeld. Inmiddels heeft het kabinet tevens besloten om gemeenten tegemoet te komen door in 2019 € 420 miljoen extra beschikbaar te stellen en in 2020 en 2021 jaarlijks € 300 miljoen.1 Overigens ontslaan financiële tekorten de gemeente niet van haar jeugdhulpplicht. Dit houdt in dat zij kinderen die dit nodig hebben tijdig passende hulp moeten bieden. Dat is ook de reden dat de jeugdhulpregio’s Groningen en Drenthe en Elker-Het Poortje met elkaar in gesprek zijn.
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn recente brief over de extra middelen voor de Jeugdzorg is alleen extra geld niet de oplossing voor de volumestijging en tekorten in de Jeugdzorg.
Vanuit het actieprogramma Zorg voor de Jeugd werken we samen met alle betrokken partijen aan het verbeteren van de jeugdhulp. Vanaf 1 januari 2019 t/m 2021 ondersteunt en adviseert het OZJ onder andere rond jeugdhulpvernieuwing, het uitvoeren van de transformatieplannen en de inkoop van jeugdhulp. In aanvulling op dit actieprogramma worden met gemeenten – in het kader van de ter beschikking gestelde extra gelden – nieuwe afspraken gemaakt om de jeugdhulp effectiever en efficiënter te maken. Daar ligt immers nog ruimte voor verbetering, zo blijkt uit het zojuist genoemde onderzoek.
Daarnaast is er sinds 1 januari 2019 een «Jeugdautoriteit». Deze bemiddelt rond de inkoop van jeugdhulp, spreekt gemeenten aan over continuïteitsvraagstukken en bereidt zo nodig bestuurlijke maatregelen voor. Met de VNG is afgesproken om -uit de extra beschikbaar gestelde middelen- voor de periode 2019–2021 in totaal € 20 miljoen bij de Jeugdautoriteit te positioneren. Dit bedrag is bedoeld om als de zorgcontinuïteit in gevaar komt de mogelijkheid te hebben om tijdelijke liquiditeitssteun toe te kennen. De middelen kunnen na advies van de Jeugdautoriteit en na akkoord van gemeenten worden ingezet.
Bent u bereid de regie op u te nemen en de condities te verbeteren waaronder alle betrokken partijen in gezamenlijke verantwoordelijkheid kunnen gaan werken aan het verbeteren van de jeugdzorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een tijdspad hiervoor aangeven?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het met mij eens dat de bestaande actieprogramma’s ontoereikende maatregelen bieden om de huidige problematiek op te lossen? Zo nee, wat is volgens u de reden dat de RvT van deze jeugdzorginstelling nu de noodklok luidt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het feit dat de RvT van Elker – het Poortje niet langer de verantwoordelijkheid over de kwaliteit van zorg en zelfs de veiligheid van haar cliënten kan dragen dermate serieus is dat concrete actie zo spoedig mogelijk nodig is? Zo ja, welke stappen overweegt u?
Elker-Het Poortje heeft aangegeven dat de organisatie kwalitatief verantwoorde zorg levert en kan blijven leveren.
De toegankelijkheid van overheidsinformatie voor mensen met een auditieve beperking ook in crisissituaties |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich de in 2016 aangenomen resolutie van het Europees parlement over gebarentaal en tolken gebarentaal?1 2
Wij zijn bekend met de resolutie van het Europees parlement over de erkenning van gebarentaal en professionele gebarentolken.
Welke stappen zijn ondernomen naar aanleiding van het aannemen van deze resolutie, met name kijkend naar artikel 17 van de resolutie?
In navolging van onder meer de beleidsreactie op het WODC rapport uit 2017 (Kamerstuk 29 517, nr. 122) is in samenwerking met onder meer belangenorganisaties voor doven en slechthorende gewerkt aan de doorontwikkeling van communicatiekanalen.
Zo worden voor het alarmeringsmiddel NL-Alert verschillende nieuwe communicatiekanalen ontwikkeld. Deze kanalen richten zich met name op verspreiding van NL-Alert in de publieke ruimte en specifieke communicatiemiddelen voor kwetsbare groepen. Naast het NL-Alert bericht op de mobiele telefoon, wordt NL-Alert sinds december 2018 ook getoond op veel vertrekborden bij haltes van bus, tram en metro. Sinds 3 juni 2019 wordt NL-Alert ook getoond op digitale reclamezuilen. In samenwerking met belangengroepen voor mensen met een beperking wordt een app ontwikkeld waarmee deze mensen het NL-Alert beter kunnen lezen en begrijpen. Voor ouderen wordt een nieuwe dienst aangeboden waarbij mensen zich kunnen opgeven om het NL-Alert als spraakbericht te ontvangen via de vaste telefoon. Daarnaast worden andere kanalen verkend.
Herinnert u zich het, in 2007 getekende en in 2016 geratificeerde, VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?3
Ja
Welke stappen zijn ondernomen naar aanleiding van de ratificatie van het VN-verdrag kijkend naar de toegankelijkheid van informatie voor mensen met een auditieve beperking, conform artikel 11 van het verdrag?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich het in 2017 verschenen onderzoek in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) getiteld «Het alarmeren en informeren van kwetsbare groepen bij crisissituaties»?4
Ja.
Welke lessen trekt u uit dit onderzoek?
Wij verwijzen u naar de beleidsreactie op dit rapport (Kamerstuk 29 517, nr. 122).
Op welke wijze is uitvoering gegeven aan de conclusie van het onderzoek dat «de veiligheid van kwetsbare groepen in het kader van alarmeren en informeren bij (dreigende) calamiteiten, rampen en crises kan worden vergroot door aanpassingen en/of uitbreidingen van bestaande communicatiekanalen, [bijvoorbeeld] door het aanbieden van waarschuwingen en informatie in verschillende talen en modaliteiten»?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien de bovenstaande onderzoeken, verdragen en resoluties, bent u van mening dat de informatievoorziening tijdens een crisissituatie, zoals in Utrecht vorige week, voldoende toegankelijk is? Zo ja, hoe reageert u dan op de kritiek vanuit cliëntenorganisaties over de toegankelijkheid van informatie tijdens crisissituaties?5 Zo nee, welke concrete stappen gaat u de komende tijd zetten om dit te verbeteren en bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Het is belangrijk dat tijdens crisissituaties zo veel mogelijk mensen worden bereikt. Daarom gaan we samen met cliëntenorganisaties en de veiligheidspartners aan de slag om te kijken hoe we de crisiscommunicatie voor kwetsbare groepen, waaronder doven en slechthorenden, kunnen verbeteren. Dat zal onder meer de inzet van gebarentolken betekenen. Voor de concrete uitwerking maken we een plan van aanpak, conform het verzoek van de Kamer (Kamerstuk 29 754, 497, motie lid Drost c.s.), dat uw Kamer na de zomer zal ontvangen.
Zie verder ook de antwoorden op de Kamervragen van de leden Slootweg, Van der Molen en Van Dam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3040, allen CDA) en van de leden Kerstens en Kuiken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3041, beiden PvdA)
Het bericht ‘Windmolens medeoorzaak insectensterfte' |
|
Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Miljarden insecten te pletter tegen windmolens»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de studie van het Duitse instituut Luft- und Raumfahrtforschung (DLR) die stelt dat windparken mogelijk een veroorzaker zijn van een aanzienlijk deel van de vermindering van de populatie van vliegende insecten?
Ja.
Kunt u een inhoudelijke reactie geven op de DLR-studie «Modellanalyse liefert Hinweise auf Verluste von Fluginsekten in Windparks»?2
In de Duitse analyse komt naar voren dat jaarlijks naar schatting in totaal 1.200 ton aan insectenbiomassa als residu achterblijft op de rotorbladen van de ruim 31.000 windmolens in Duitsland. Hierbij wordt aangenomen dat 24.000 ton aan vliegende insecten zomers door de windparken trekt waarvan vijf procent in contact komt met de rotorbladen.
Deskundigen van Wageningen University Research (WUR) en De Vlinderstichting zijn van mening dat het effect van windmolens op de insectenpopulaties in Nederland naar alle waarschijnlijkheid zeer gering is. Het aantal insecten dat genoemd wordt lijkt groot maar het is volgens hen maar een hele kleine fractie van het totaal aantal insecten dat er vliegt. Sterfte van insecten is ook een natuurlijk proces, waardoor volgens hen naar schatting veel meer insecten «verdwijnen».
Kunt u een overzicht geven van beschikbare studies of rapporten over insectensterfte en windmolens?
Het beste overzicht van beschikbare studies of rapporten over insectensterfte en windmolens dat voorhanden is, is de literatuurlijst bij het door u genoemde rapport van de Duitse studie. Ik verwijs u graag naar: https://www.dlr.de/tt/Portaldata/41/Resources/dokumente/st/FliWip-Final-Report.pdf
Kunt u toelichten of en, zo ja, hoe in de vergunningverlening van windmolenparken rekening wordt gehouden met insecten? Zo nee, waarom wordt hier geen rekening mee gehouden?
In de vergunningverlening voor windmolenparken op grond van de Wet natuurbescherming wordt geen rekening gehouden met insecten. Er zijn slechts enkele insectensoorten beschermd op grond van de EU-Habitatrichtlijn en de Wet natuurbescherming.
Zijn er onderzoeken gedaan naar de gevolgen van zonneparken op insecten? Zo ja, welke en wat zijn daarvan de conclusies? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt het uitgangspunt in de motie Dik-Faber over een afwegingskader voor zonnepanelen (Kamerstuk 32 813, nr. 204) dat landbouw en natuur zoveel mogelijk moet worden ontzien bij het opstellen van de regionale energiestrategieën. Naar aanleiding van deze motie heb ik voor de uitzonderlijke situatie dat landbouw ingezet zou moeten worden voor zonnepanelen aan Wageningen Environmental Research gevraagd een literatuuronderzoek te doen naar effecten van zonneparken op de natuur en landbouw en daarbij ook te kijken naar kansen voor natuurontwikkeling in combinatie met de aanleg van zonneparken. In dit onderzoek, dat inmiddels is afgerond, is ook gekeken naar de, zowel positieve als negatieve, gevolgen van zonneparken voor insecten. Het onderzoeksrapport wordt u met een toelichting op de uitkomsten toegezonden door de Minister van EZK bij de beantwoording van de motie Dik-Faber.
Worden de gevolgen van duurzame energieprojecten ook meegenomen in de nieuwe monitoring van het voorkomen van insecten, zodat de oorzaken van de waarschijnlijke afname en de complexiteit daarvan in beeld worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
Ik zal in het kader van de monitoring van insecten verkennen of het mogelijk en zinvol is om de gevolgen van duurzame energieprojecten op insecten te monitoren. De uitkomsten hiervan zal ik u berichten in mijn beantwoording van de motie Moorlag c.s. over de monitoring van insecten in agrarische gebieden (Kamerstuk 26 407, nr. 125).
Het bericht 'It Wasn't Just Khashoggi: A Saudi Prince's Brutal Drive to Crush Dissent' |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «It Wasn't Just Khashoggi: A Saudi Prince's Brutal Drive to Crush Dissent»?1
Ja.
Wat is uw reactie over de (mogelijke) betrokkenheid van Mohammed bin Salman bij het inzetten van een interventieteam dat dissidenten zou surveilleren, arresteren, ontvoeren, gevangen houden en zelfs martelen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan de berichtgeving over het bestaan van het genoemde interventieteam niet bevestigen. Over het algemeen kan wel gesteld worden dat de positie van critici en andersdenkenden in Saoedi-Arabië moeilijk is. Hierover is ook geschreven in de Kamerbrieven van 18 oktober (Kamerstuk 32 735, nr. 211) en 30 oktober (Kamerstuk 32 735, nr. 212).
Hoe betrouwbaar acht u de berichtgeving van de Amerikaanse bronnen hierover? Heeft u hierover contact gehad met de Verenigde Staten?
Nederland volgt de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië nauwlettend. Hierover wordt ook regelmatig met EU-lidstaten en andere gelijkgezinde landen gesproken. Het is bekend dat de positie van critici en andersdenkenden in Saoedi-Arabië lastig is. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan de berichtgeving over het bestaan van het genoemde interventieteam niet bevestigen. Ik zal daarom niet vooruit lopen op een mogelijke reactie hierop.
Op welke wijze laat u zich nader informeren over deze zorgwekkende berichtgeving? Bent u hierover in overleg met uw Europese collega’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is naar uw mening een passende reactie mocht het bestaan van dit interventieteam bewezen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de uitspraak van de Amerikaanse deskundige op het gebied van internationale veiligheid Bruce Riedel over de schaal waarop Saoedi Arabië zou optreden tegen «dissidenten»? Hoe denkt u over de wijze waarop Saoedi Arabië omgaat met dissidenten of kritische Saoedi’s, inclusief bloggers?
Zoals bekend is Nederland bezorgd over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. Deze zorgen worden door veel gelijkgezinde landen gedeeld. Arrestaties van mensenrechtenverdedigers en andere andersdenkenden staan op gespannen voet met de door het land zelf geïnitieerde hervormingen. Tegenover de Saoedische autoriteiten blijft het kabinet het belang benadrukken van vrijheid van meningsuiting, een breed maatschappelijk middenveld en open publiek debat, evenals het belang van eerlijke en transparante rechtsgang met proportionele strafbepalingen. Dit is onder andere gedaan door Minister-President Rutte tijdens gesprekken met Koning Salman op 24 februari 2019, door Minister Kaag tijdens haar bezoek aan Riyad (18–19 februari 2018) en door mijzelf in gesprekken met mijn Saoedische ambtsgenoot tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York (25 september 2018) en de ministeriële G20-bijeenkomst in Argentinië (22 mei 2018).
Bent u gerust over de wijze waarop mensen in voorarrest in Saoedi Arabië worden vastgehouden? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Nederland heeft zorgen over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië, waaronder ook het willekeurig arresteren of vasthouden van mensen in voorarrest. Mede daarom heeft Nederland samen met 34 andere landen op 7 maart jl. een stevige Gezamenlijke Verklaring afgegeven in de mensenrechtenraad. Hierin worden arrestaties van mensenrechtenverdedigers, in het bijzonder vrouwenrechtenactivisten, aangekaart. Het is een positieve stap dat drie van de vrouwenrechtenactivisten voorlopig op vrije voeten zijn gesteld, maar het is niet voldoende. Zie ook het antwoord op vraag 6. In de Verklaring van 7 maart wordt Saoedi-Arabië ook opgeroepen om mee te werken met het onderzoek van de VN-rapporteur voor buitengerechtelijke, parate of willekeurige executies naar de moord op de journalist Khashoggi.
Heeft u eigenstandige informatie die kan bevestigen dat verdachten in Saoedi Arabië ook vastgehouden kunnen worden op geheime locaties? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Nee, hierover bezit Nederland geen eigenstandige informatie.
De uitspraak van de Raad van State dat omstreden varkenshouder met beroepsverbod in Duitsland zijn varkensstal in Nederland gewoon uit mag breiden. |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de uitspraak 201803729/1/A1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State? Verbindt u gevolgen aan de uitspraak?1
Ja, ik ken de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State die het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, dat de omgevingsvergunning terecht is verleend, ongegrond heeft verklaard. Als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) ga ik daar verder niet over.
Deelt u de mening dat het niet goed te praten is dat een veehouder met een beroepsverbod in Duitsland vanwege ernstige dierenwelzijnsschendingen, en bovendien in Nederland meerdere ernstige dierenwelzijns- en milieuovertredingen op zijn naam, alle ruimte krijgt van het Rijk en van decentrale overheden om door te gaan met zijn bedrijven en ze ook nog eens uit te breiden?
Ik begrijp heel goed dat deze situatie vragen oproept bij iedereen die zich betrokken voelt bij dit onderwerp. De reikwijdte van het Duitse beroepsverbod beperkt zich echter tot Duitsland en kan geen grondslag of rechtvaardiging vormen voor het vaststellen van een bedrijfsverbod of andere maatregelen in Nederland. Een beroepsverbod dat een ondernemer in een ander land is opgelegd, kan ook geen grond zijn voor het weigeren van een omgevingsvergunning door een provincie of gemeente, aangezien dit aspect niet valt binnen het toetsingskader voor de beoordeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen. Dergelijke informatie uit het buitenland over overtreding van welzijns- of diergezondheidsregelgeving kunnen wel aanleiding zijn om bedrijven in Nederland te inspecteren.
Kunt u zich uw antwoorden op de Kamervragen van het lid Ouwehand (2018) herinneren en dat u antwoordde de plannen voor de herbouw van de megavarkensstal in Erichem niet te willen beoordelen, omdat decentrale overheden volgens u het bevoegd gezag zijn?2
Ja.
Deelt u de mening dat u aan zet bent wanneer de huidige wet- en regelgeving onvoldoende juridische mogelijkheden biedt om de omstreden varkenshouder te stoppen? Zo ja, kunt u toelichten wat u gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Een dierhouder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen. Wanneer dierhouders desondanks de voorschriften m.b.t. het houden van dieren overtreden, biedt naar mijn oordeel het toepasselijk wettelijk stelsel voldoende mogelijkheden om op te treden. Afhankelijk van de aard van de overtreding kunnen bestuursrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke maatregelen worden opgelegd.
De bestuursrechtelijke maatregelen kunnen zonder tussenkomst van de rechter worden opgelegd, maar worden als er beroep wordt ingesteld wel door de rechter getoetst. Het betreft het opleggen van een last onder dwangsom of bestuursdwang of het opleggen van een bestuurlijke boete. Bij overtredingen van EU dierenwelzijns- en gezondheidsnormen bij productiedieren, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting of transport, kan de NVWA op grond van de Europese controleverordening rechtstreeks bestuurlijke maatregelen opleggen. Zo is schorsing of sluiting van een bedrijf, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, voor een bepaalde periode mogelijk. Dit is thans echter niet mogelijk bij overtredingen van nationale dierenwelzijnsnormen. Met het wetsvoorstel Aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing, dat naar verwachting dit najaar bij uw Kamer zal worden ingediend, wordt het strafrechtelijk en bestuursrechtelijk instrumentarium op onderdelen verscherpt. In dit voorstel is ook de mogelijkheid opgenomen om bij overtredingen van nationale dierenwelzijnsnormen door middel van een bestuursrechtelijke maatregel een tijdelijke stillegging van een bedrijf te realiseren. Bij brief van 4 oktober 2018 over dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 991) is uw Kamer hierover geïnformeerd.
De strafrechtelijke maatregelen die de strafrechter kan opleggen bij de vervolging van overtredingen variëren van een boete, gevangenisstraf, ontzetting uit het recht om dat beroep uit te oefenen tot de stillegging van de onderneming.
Deelt u de mening dat er, aangezien de betreffende veehouder jaar na jaar de muizengaatjes van de wet blijft opzoeken en ze dikwijls overtreedt, in 2017 nog 20.000 varkens liet verbranden omdat hij zijn stal niet brandveilig had gemaakt en bovendien decentrale overheden honderdduizenden euro’s aan juridische procedures kost, meer voor nodig is om iemand als de betreffende veehouder te stoppen dan slechts bestuursrechtelijke handhaving gericht op herstel en strafrechtelijk opgelegde boetes? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat zowel u als uw voorgangers hebben aangegeven de mate van overtredingen van deze varkenshouder zorgwekkend te vinden, en derhalve hebben toegezegd de betreffende veehouder regelmatig te blijven inspecteren?
Vanwege de geconstateerde overtredingen op het gebied van dierenwelzijn in 2015 heeft de NVWA de afgelopen jaren regelmatig controles op de bedrijven van deze houder uitgevoerd. Voor een overzicht van de inspecties die in de periode 2007 – 2018 zijn uitgevoerd, alsmede tot welke interventies die hebben geleid, verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op de vragen van het lid Thieme (PvdD) van 27 maart 2015 over het Duitse beroepsverbod aan een omstreden Nederlandse varkenshouder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1742), het antwoord op de vragen van het lid Kuiken (PvdA) van 7 juli 2017 over de omstreden varkenshouder met beroepsverbod in Duitsland die in Nederland gewoon uit mag breiden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2313) en mijn antwoord op de vragen van het lid Ouwehand (PvdD) van 30 oktober 2018 over de geplande herbouw en uitbreiding van megavarkensstal De Knorhof (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 455). In de periode 2007–2018 heeft de NVWA de Nederlandse vestigingen van deze eigenaar 22 keer gecontroleerd. Tijdens de controles werden overtredingen geconstateerd, bijvoorbeeld ten aanzien van het (toenmalige) Varkensbesluit en de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren en later het Besluit houders van dieren. In enkele gevallen was sprake van ernstige overtredingen, soms met ernstig verminderd dierenwelzijn tot gevolg. Tegen de geconstateerde overtredingen is bestuursrechtelijk opgetreden. Bij hercontroles bleken de geconstateerde tekortkomingen te zijn hersteld en was er geen sprake meer van overtredingen. Er is ook strafrechtelijk opgetreden. De processen verbaal zijn overgedragen aan het Openbaar Ministerie. Voor een overzicht van de maatregelen die hierop door de strafrechter zijn opgelegd, waaronder een voorwaardelijke stillegging van de onderneming, verwijs ik naar het antwoord op de hierboven genoemde vragen van het lid Thieme.
Kunt u aangeven hoe vaak de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vanaf de periode augustus 2018 tot op heden op inspectie is geweest bij deze veehouder, welke overtredingen er sindsdien zijn geconstateerd en of dit geleid heeft tot (disciplinaire) maatregelen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een totaaloverzicht verschaffen van de afgelopen tien jaar met daarin het aantal inspecties door de NVWA bij de betreffende veehouder, de overtredingen die werden geconstateerd en de (disciplinaire) maatregelen die werden opgelegd? Kunt u de (cumulatieve) ernst van de overtredingen duiden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of het openbaar ministerie op dit moment genoeg juridische mogelijkheden heeft om een veehouder met een dergelijke geschiedenis op basis van de optelsom van zijn overtredingen een beroeps- of houdverbod op te leggen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hier wat aan te doen? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het toepasselijk wettelijk stelsel biedt voldoende mogelijkheden om op te treden. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van de Wet Dieren en/of de Wet op Economische Delicten diverse juridische mogelijkheden om te handelen bij overtredingen van specifieke dierenwelzijnsregels, zoals voorschriften inzake huisvesting en voeding. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 4 en 5 variëren de strafrechtelijke mogelijkheden bij de vervolging van overtredingen van een boete, gevangenisstraf, ontzetting uit het recht om dat beroep uit te oefenen tot de gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming. Bovendien zal het strafrechtelijke instrumentarium op onderdelen worden verscherpt in het wetsvoorstel Aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing, dat naar verwachting dit najaar bij uw Kamer zal worden ingediend.
Een beroepsverbod is een bijzonder zwaarwegende maatregel, die overwogen kan worden indien geconcludeerd wordt dat andere maatregelen uitgeput zijn en niet hebben geleid tot herstel van de tekortkomingen. Bij de betreffende varkenshouder waren overtredingen geconstateerd waartegen is opgetreden. Bij hercontroles bleken de geconstateerde tekortkomingen te zijn weggenomen. Een beroepsverbod was dan ook niet aan de orde.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat Nederland zich in moet zetten voor een gelijk speelveld in Europa op het gebied van dierenwelzijn?3
Ja.
Deelt u de mening dat er geen sprake is van een gelijk speelveld wanneer een varkenshouder met een beroepsverbod in Duitsland vervolgens in Nederland mag doorgaan en uitbreiden? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 2 informeer ik uw Kamer dat de reikwijdte van het Duitse beroepsverbod zich beperkt tot Duitsland. Het is dan ook geen kwestie van een gelijk speelveld. Het delen van informatie en het benutten van deze informatie uit andere lidstaten kan en gebeurt wel. Dergelijke meldingen of informatie over overtreding van welzijns- of diergezondheidsregelgeving kunnen wel aanleiding zijn om bedrijven in Nederland te inspecteren. Daarnaast blijf ik richting de Europese Commissie pleiten voor nieuwe (EU-)regelgeving om het gebruik van EU-brede beroepsverboden en een zwarte lijst van dierhouders die zo’n beroepsverbod hebben gekregen mogelijk te maken.
Kunt u toelichten hoe u de aangenomen motie-Van Kooten-Arissen/Futselaar (Kamerstuk 28 286, nr. 931), waarin u verzocht wordt te komen tot het gebruik van zwarte lijsten voor houders van dieren die een beroepsverbod hebben gekregen, ten uitvoer gaat brengen?
Uw Kamer heeft mij met een motie gevraagd om Europese mogelijkheden te verkennen om te komen tot een zwarte lijst van houders van dieren die in Europa een beroepsverbod hebben gekregen. Ik heb hiervoor een verkenning in gang gezet en er zijn lidstaten gepolst. De reacties zijn voorzichtig positief, maar men ziet nog veel haken en ogen, waaronder ten aanzien van de proportionaliteit, gegevensbescherming en het ontbreken van een compleet overzicht in de lidstaten. Om die reden zijn de gepolste lidstaten op dit moment nog niet bereid zich bij een expliciete oproep van Nederland aan de Europese Commissie aan te sluiten. Ik zal mij hiervoor echter blijven inzetten. Zo heb ik in mei bij de Europese Commissie mijn wens voor nieuwe (EU-)regelgeving om EU-brede beroepsverboden en een zwarte lijst van dierhouders die zo’n beroepsverbod hebben gekregen mogelijk te maken onder de aandacht gebracht. Uiteindelijk zal nieuwe Europese regelgeving nodig zijn om tot een Europese zwarte lijst te komen op basis waarvan gehandhaafd zou kunnen worden.
Kunt u conform uw toezegging de Kamer informeren wat uw eerste verkenning bij gelijkgestemde lidstaten opgeleverd heeft en wat uw inschatting is van de haalbaarheid en planning van het initiatief?4
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Om herhaling van mijn antwoorden te voorkómen heb ik de antwoorden op een aantal vragen samengevoegd. Daarbij heb ik alle vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Amsterdam wil 'eerlijke' computers in de stad’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Amsterdam wil «eerlijke» computers in de stad»?1
Ja.
Bent u door de gemeente Amsterdam op de hoogte gesteld van de plannen om overheids- en niet-overheidsalgoritmen te controleren op ongewenste beslissingen?
Nee.
Hoe beoordeelt u de intentie van de gemeente om niet alleen de door haar gebruikte algoritmen te gaan controleren maar ook die van niet-gemeentelijke instellingen? Hoe beoordeelt u dit als deze niet-gemeentelijke instellingen ook nationaal actief zijn?
De gemeente Amsterdam wil in eerste instantie kaders ontwikkelen om de algoritmen die de gemeente zelf heeft gemaakt of ingekocht, te toetsen. Het staat de gemeente vrij om dat te doen. Ik denk dat we van ervaringen met dergelijke kaders, in dit geval gaat het om audits, kunnen leren.
Als het gaat om controle van algoritmen van niet-gemeentelijke instellingen wijs ik op de autonome bevoegdheid van de gemeente om verordeningen uit te vaardigen en beleid te maken op basis van de Gemeentewet (o.a. art. 108, 121, 122 en 149) en de Grondwet (art. 124, 125 en 127). Gemeenten hebben bevoegdheden voor kaderstelling en handhaving en daar zullen ook nationaal opererende bedrijven aan moeten voldoen.
Op beleidsterreinen zoals vakantieverhuur en vervoersmarkt zijn landelijk opererende bedrijven werkzaam die beschikken over een vergunning of concessie die is verleend door het gemeentebestuur van Amsterdam. Binnen de territoriale grenzen heeft de gemeente hier een eigen rol op het gebied van kaderstelling en handhaving. Het is ook aan de gemeente Amsterdam om te onderzoeken hoe betrekkelijk nieuwe ontwikkelingen zoals algoritmen en de wettelijke grondslagen die daarvoor gelden, zich verhouden tot de huidige kaderstelling en handhaving op beleidsterreinen als vervoer en verhuur waar niet-gemeentelijke instellingen actief zijn met algoritmen die ook tot ongewenste effecten leiden voor de stad. Dit zou kunnen leiden tot aanscherping van kaders en handhaving.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat elke gemeente zelf gaat bepalen welke bedrijven zij gaat weren op basis van algoritmen die deze bedrijven gebruiken? Kunnen gemeenten dit ook aan nationaal opererende bedrijven gaan vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten zelf actieplannen voor een digitale overheid aan het ontwikkelen zijn, zoals de Agenda Digitale Stad in Amsterdam?2 Kunt u beschrijven of en hoe het Ministerie van Binnenlandse Zaken betrokken is bij het trekken van grenzen tussen gemeentelijke, provinciale en nationale competenties?
Ik zie het als een positieve ontwikkeling dat gemeenten actieplannen ontwikkelen voor een digitale stad en samenleving. Gemeenten innoveren en benutten digitalisering om maatschappelijke opgaven op te pakken. We doen veel samen. Graag wijs ik op NL DIGIbeter, Agenda Digitale Overheid, een agenda van alle overheden gezamenlijk, die verbinding legt met belangrijke publieke en private partners. Eén van de agendapunten is datagedreven werken. Dit heeft geleid tot «NL Digitaal: Data Agenda Overheid», een gezamenlijke agenda van gemeenten, provincies en waterschappen, die ik op 28 februari 2019 naar de Tweede Kamer stuurde. Concreet werken we hier aan vijf maatschappelijke opgaven: energietransitie, mest, armoede en schuld, ondermijning en ruimtelijke knelpunten. Het Leer- en Expertisepunt Datagedreven Werken ondersteunt overheden bij het benutten van de mogelijkheden van data op deze vijf opgaven. De ervaringen in deze trajecten dragen bij aan een gemeenschappelijk landelijk kader voor verantwoord gebruik van data en ook van algoritmen. Onder de noemer Smart Society hebben de VNG3, een aantal gemeenten (waaronder ook Amsterdam) en BZK de handen ineengeslagen om met bedrijven en kennisinstellingen samen te innoveren. Op deze manier kunnen we kennis delen, zorgen we dat kansrijke oplossingen verder gebracht en breed gebruikt worden, en komen we tot standaarden. Smart City richt zich op digitalisering in den brede, het onderwerp data/algoritmen maakt daar een belangrijk onderdeel van uit. Zo worden dataspelregels en afspraken gemaakt over hoe om te gaan met algoritmen.
Verwacht u dat meer gemeenten individueel algoritmen gaan controleren, ook op nationale regelingen?
Dat is mij niet bekend. Wel dat ik zie dat steeds meer gemeenten democratische grip proberen te krijgen op technologische ontwikkelingen die een grote impact hebben op het leven van hun inwoners en intensief met elkaar samenwerken, in bijvoorbeeld het eerder genoemde programma Smart Society van de VNG.
Is er een wettelijke grondslag voor gemeenten om bedrijven en andere instellingen op algoritmen te controleren? Is er in het algemeen een wettelijke grondslag om bedrijven en andere instellingen op algoritmen te controleren? Zo ja, wat is deze wettelijke grondslag? Bij wie ligt deze verantwoordelijkheid?
Er zijn wettelijke grondslagen die controle op specifieke aspecten van een algoritme mogelijk maken. Zo kan de Autoriteit Consumenten & Markt (ACM) bij het handhaven van de Mededingingswet in een specifieke zaak controleren of een algoritme zo is ingericht dat het de mededinging op een ongeoorloofde wijze beperkt en kan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) controleren of de werking van een algoritme waarmee persoonsgegevens worden verwerkt, aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en aan Nederlandse wettelijke voorschriften inzake gegevensbescherming voldoet.
Hoe ondersteunt het Rijk de gemeenten in de omgang met algoritmen en hun digitale ambities? Wordt er bijvoorbeeld met betrekking tot nationale regelingen kennis en kunde bij het Rijk gedeeld met gemeenten?
Op nationaal niveau helpen we de gemeenten met kaders en coördinatie, zoals richtlijnen of ethische kaders ten aanzien van het gebruik van algoritmen. Denk daarbij aan richtlijnen die het publiek informeren hoe data/algoritmen worden gebruikt en wat de grondslag daarvoor is. Of richtlijnen over hoe gegevens zodanig worden vastgelegd dat er ook makkelijk controle kan plaatsvinden. Van belang is om richtlijnen en kaders in de gemeentelijke praktijk te toetsen. Dit toetsen zou bijvoorbeeld goed kunnen in een transparantielab-omgeving; de mogelijkheden daarvan ben ik nu aan het verkennen.
Het bericht ‘Verplicht sparen voor onderhoud appartement’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar over het onderwerp «Verplicht sparen voor onderhoud appartement»?1
Ja.
Wat vindt u van de situatie dat mensen verplicht zijn om binnen de Vereniging van Eigenaren (VvE) jaarlijks een bedrag te sparen (0,5% van de nieuwbouwwaarde of conform een vastgesteld onderhoudsplan) en zij over dit bedrag belasting in box 3 moeten betalen?
De Wet verbetering functioneren verenigingen van eigenaars is op 1 januari 2018 in werking getreden. In deze wet is geregeld dat VvE’s jaarlijks een minimumbedrag sparen voor groot onderhoud door storting in het VvE reservefonds, gebaseerd op een meerjarenonderhoudsplan (MJOP) óf 0,5% van de herbouwwaarde. Door te sparen op basis van een MJOP wordt specifiek naar de onderhoudsstaat van het eigen VvE complex gekeken. Een VvE kan afzien van storting in het reservefonds wanneer op een vergadering van eigenaars 80% van de appartementseigenaren hiertoe besluit en de individuele appartementseigenaren de kosten voor onderhoud direct beschikbaar hebben. Tevens kan een individuele appartementseigenaar op een alternatieve manier sparen via een bankgarantie ten name van de VvE.
Een lidmaatschapsrecht in een VvE is civielrechtelijk een aparte rechtsfiguur en als gevolg daarvan fiscaal een afzonderlijk te kwalificeren vermogensrecht dat tot de rendementsgrondslag van de vermogensrendementsheffing (box 3) wordt gerekend.
Op 13 augustus 2010 heeft de Hoge Raad dit standpunt in een uitspraak bevestigd.2 Indien de VvE een reservefonds heeft moet een individuele appartementseigenaar over zijn aandeel in het reservefonds box 3-belasting betalen, voor zover zijn totale vermogen meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen3. Dit vraagstuk is ook aan de orde gesteld tijdens de parlementaire behandeling van de Wet verbetering functioneren verenigingen van eigenaars. Ook toen is aangegeven dat een lidmaatschapsrecht in een VvE een vermogensrecht is dat tot de rendementsgrondslag van box 3 wordt gerekend.4
De wettelijke verplichting voor een VvE om jaarlijks een minimumbedrag te sparen voor groot onderhoud is tot stand gekomen doordat in 2012 uit onderzoek van Companen bleek dat 1/3 van de VvE’s slecht functioneerde en de helft van de VvE’s te weinig spaarde voor groot onderhoud.5
Hierdoor was sprake van ernstig achterstallig onderhoud bij VvE complexen. Door de verplichting om jaarlijks een minimumbedrag te sparen voor groot onderhoud zijn VvE’s zich meer bewust van het belang van sparen voor groot onderhoud. Het kabinet vindt dit een goede ontwikkeling.
Klopt het dat het gespaarde bedrag op de rekening van de VvE wel meetelt in het vermogen box 3 en dat als de VvE een schuld aangaat deze niet aftrekbaar is? Wat vindt u van deze ongelijke situatie?
Bij het vaststellen van de waarde in het economische verkeer van het lidmaatschapsrecht wordt het aandeel in het reservefonds meegenomen.
Het lidmaatschapsrecht in een VvE kan in box 3 tot zowel een bezitting als een schuld leiden. Omdat appartementseigenaren (voor hun deel) van een schuld van de VvE hoofdelijk verbonden zijn, wordt het aandeel in de schuld in beginsel meegenomen als verplichting in box 3.
Op basis van een goedkeuring in onderdeel 10.4 van het besluit Inkomstenbelasting; Eigenwoningrente van 10 juni 2010 (DGB2010/921) bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid om in bepaalde gevallen de schuld aan te merken als eigenwoningschuld.
Dat betekent nog niet dat de rente ook aftrekbaar is. In de eerste plaats zal de lening van de VvE sinds 2013 aan de aflossingseis moeten voldoen. In de tweede plaats zal het aflossingsschema van de schuld van de VvE in te passen moeten zijn in het individuele renteaftrekverleden van de appartementseigenaar.
Uit nadere bestudering van voornoemde goedkeuring is gebleken dat deze – mede gezien de gewijzigde regelgeving met ingang van 1 januari 2013 – niet onverkort kan blijven bestaan en dient te worden herzien. Dit heeft voor appartementseigenaren die op het moment van de herziening gebruikmaken van de huidige goedkeuring geen gevolgen gedurende de resterende looptijd van de VvE-lening. Hoewel herijking van de goedkeuring noodzakelijk is, blijft het streven te komen tot een regeling waarbij appartementseigenaren voor een lening voor onderhoud/verduurzaming die is aangegaan door de VvE, onder voorwaarden gebruik kunnen blijven maken van de eigenwoningregeling. Bij de definitieve vormgeving zullen de uitkomsten van de momenteel lopende evaluatie van de eigenwoningregeling worden meegenomen.
Kunt u aangeven waarom mensen het gespaarde vermogen binnen de VvE moeten betrekken bij de aangifte box 3? Zijn er meerdere vergelijkbare voorbeelden?
De Hoge Raad heeft in de in antwoord 2 aangehaalde uitspraak geoordeeld dat de onderhoudsreserve geen onderdeel uitmaakt van (de waarde van) de eigen woning, maar meegenomen moet worden bij het vaststellen van de waarde van het lidmaatschapsrecht in box 3. Het lidmaatschapsrecht in een VvE is een vermogensrecht dat tot de grondslag van box 3 wordt gerekend.
De Hoge Raad merkte daarbij op dat dit leidt tot gelijke behandeling ten opzichte van woningeigenaren die geen lid zijn van een VvE en woningeigenaren die zelf reserves aanleggen ten behoeve van toekomstig onderhoud.
Dergelijke reserves worden voor de toepassing van de eigenwoningregeling immers ook niet gerekend tot (de waarde van) die eigen woning.
Andere voorbeelden van vermogensrechten zijn afgezonderd particulier vermogen (trustvermogen) en vruchtgebruik of beperkte eigendom van een spaarrekening, een pand of van een landgoed, bos of natuurterrein.6
Kunt u bevestigen dat het gespaarde vermogen van een lid van de VvE bij de verkoop van het appartement of bij overlijden van het lid niet terug te vorderen is en dus onderdeel blijft van de VvE? Zo ja, deelt u de mening dat het rechtvaardiger is om het gespaarde vermogen van een VvE te betrekken bij box 1, waar de eigen woning wordt belast? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de stortingen van de individuele appartementseigenaar in het reservefonds van de VvE niet door de individuele appartementseigenaar kunnen worden teruggevorderd. De VvE vertegenwoordigt de gezamenlijke eigenaars en is verantwoordelijk voor de instandhouding van het gebouw.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is het lidmaatschapsrecht in een VvE fiscaal een vermogensrecht dat tot de grondslag van box 3 wordt gerekend. De Hoge Raad heeft op 13 augustus 2010 bevestigd7 dat een dergelijk lidmaatschapsrecht geen deel uitmaakt van de eigen woning en daarom behoort tot de rendementsgrondslag van box 3. Het kabinet ziet hier geen onrechtvaardigheid in.
Wat vindt u van de situatie dat er een verschil is in de belastingheffing tussen woningeigenaren en woningeigenaren die lid zijn van een (verplicht gestelde) VvE?
Zoals in de beantwoording van vraag 4 en 5 aangegeven is er geen sprake van een verschil in belastingheffing. Zowel woningeigenaren die zelf gespaard vermogen aanhouden voor hun woningonderhoud, als woningeigenaren die lid zijn van een VvE en via die weg gespaard vermogen aanhouden voor hun woningonderhoud, worden voor dit vermogen belast in box 3 voor zover hun totale vermogen hoger is dan het heffingvrije vermogen.
Ziet u mogelijkheden om aan de spaarverplichting voor een VvE een extra vrijstellingsruimte te koppelen? Zo nee, wat is het verschil met andere extra vrijstellingsgronden binnen box 3?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, verschilt een dergelijke reservering niet wezenlijk van een reservering voor groot onderhoud zoals die door een andere woningeigenaar (geen deel uitmakend van een VvE) wordt aangehouden en die ook tot het vermogen in box 3 behoort. Het kabinet acht het dan ook niet wenselijk om een extra vrijstelling in box 3 te introduceren.
Welke andere mogelijkheden zijn er om deze ongelijke situatie op te heffen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven is er geen sprake van een ongelijke situatie.
Klopt het dat sommige gemeenten de financiële positie van de VvE meenemen in de waardebepaling (WOZ) van het complex? Zo ja, op basis van welke juridische grondslag kunnen gemeenten de financiële positie van de VvE betrekken bij de WOZ-waardebepaling? Kunt u in dat geval inzicht geven in de vraag op welke manier het vermogen betrokken wordt bij de waardebepaling? Kunt u een overzicht geven welke gemeenten de financiële positie van de VvE betrekken bij de WOZ-waarde? Zo nee, waarom niet en bent u bereid een inventarisatie te maken?
Nee, het klopt niet dat gemeenten verschillend handelen op dit punt. Gemeenten moeten bij de uitvoering van de waardebepaling voor de Wet WOZ rekening houden met het aandachtspunt «reserve van de vereniging van eigenaren». Als onderdeel van de waardebepaling moeten gemeenten de betaalde verkoopprijzen voor appartementsrechten analyseren en vervolgens op basis van deze verkoopprijzen komen tot een schatting van de marktwaarde van de desbetreffende onroerende zaak conform de waarderingsvoorschriften uit de Wet WOZ.
De prijs die op de markt wordt betaald voor een appartementsrecht omvat mede het aandeel in het reservefonds van de VvE dat wordt overgenomen. De prijs die op de markt wordt betaald voor een appartementsrecht, is doorgaans een goede benadering van de marktwaarde van het appartement. In principe zal de omvang van het reservefonds van een VvE namelijk niet leiden tot een verkoopprijs die ligt boven de marktwaarde. Indien echter sprake is van een bovenmatig gevuld reservefonds bij de VvE kan dat de vraagprijs en daarmee de verkoopprijs opstuwen, en is de prijs die wordt betaald dus niet per definitie een goede benadering van de marktwaarde van het appartement.
Elke gemeente zal in die situatie met een dergelijk verschil rekening moeten houden. Daarom heeft de Waarderingskamer gemeenten ook opgedragen om bij de marktanalyse van verkoopprijzen van appartementsrechten te beoordelen of sprake is van een reguliere reserve of een bovenmatige reserve.8 Ingeval van een bovenmatige reserve bij de VvE, kan een gemeente vervolgens, afhankelijk van de specifieke context, de verkoopprijs naar beneden bijstellen voor de schatting van de marktwaarde van het appartement.
Het kabinet kan geen overzicht van gemeenten verstrekken, omdat alle gemeenten op een uniforme wijze bij de WOZ-marktanalyse (moeten) «corrigeren» voor het bedrag dat is betaald voor een eventuele bovenmatige reserve van de VvE.
Deelt u de mening dat het betrekken van de financiële positie van de VvE bij de waardebepaling van een object zeer onwenselijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen om dit te voorkomen?
Het kabinet onderschrijft de werkwijze die gemeenten, onder toezicht van de Waarderingskamer, moeten hanteren bij het analyseren van prijzen die in de markt worden betaald voor appartementsrechten. De waarderingsvoorschriften uit de Wet WOZ leiden er daarbij toe dat bij de vaststelling van de WOZ-waarde niet een eventuele bovenmatige reserve van een VvE wordt meegenomen. Het kabinet is daarom van mening dat op dit terrein geen maatregelen nodig zijn.
Zijn er nog andere belastingen of heffingen die gebruik maken van de financiële positie van de VvE deze meenemen? Zo ja, welke?
Nee, er zijn geen andere belastingen of heffingen die gebruik maken van de financiële positie van een VvE.
Wat vindt u van de stapeling van belasting (vermogensrendementsheffing en in sommige gemeenten een hogere ozb) over het vermogen van de VvE voor leden van de VvE?
In de antwoorden op de vragen 9 en 10 is reeds aangegeven dat er geen sprake is van stapeling van belasting.
Deelt u de zorg dat het betrekken van het gespaarde vermogen bij belastingheffing in box 3 kan leiden tot een tegenovergesteld doel, namelijk minder sparen zodat er minder belasting betaald hoeft te worden met alle gevolgen van dien? Hoe kijkt u tegen dit risico aan?
Het reserveren voor groot onderhoud is in het belang van de eigenaren zelf, ongeacht of het gaat om een woningeigenaar die lid is van een VvE of om een woningeigenaar die geen lid is van een VvE. Zij hebben de verantwoordelijkheid voldoende geld voor het onderhoud te reserveren, zodat het gebouw in goede staat kan worden gehouden.
Bovendien behoort het bedrag voor zover het niet in het reservefonds zou zijn geïnvesteerd, maar anderszins aangehouden, bijvoorbeeld op een spaarrekening, ook tot de grondslag van box 3. Hierdoor is er geen sprake van een remmende werking om te sparen voor groot onderhoud.
Heeft u signalen ontvangen van VvE's of leden van VvE's die deze of vergelijkbare problematiek aan de orde stellen? Zo ja, welke signalen zijn dat en wat heeft u met deze signalen gedaan?
VvE Belang en Vereniging Eigen Huis hebben het kabinet desgevraagd laten weten regelmatig signalen van individuele appartementseigenaars binnen te krijgen dat het aandeel in het reservefonds voor hen niet als eigen vermogen voelt, omdat zij daar niet vrijelijk over kunnen beschikken.
Er is naar aanleiding van de in antwoord 2, 4 en 5 genoemde uitspraak van de Hoge Raad9 bij de Belastingdienst een enkel signaal van een individuele appartementseigenaar ontvangen, waarin het recht om belasting in box 3 te heffen over het aandeel in de reserves van de VvE aan de orde is gesteld.
Voornoemde signalen leiden, in lijn met de parlementaire behandeling van de Wet verbetering functioneren verenigingen van eigenaars en de uitspraak van de Hoge Raad, niet tot een ander standpunt over de belastbaarheid.
Zijn er bij u signalen bekend dat mensen in de problemen zijn gekomen omdat het «gespaarde» vermogen in de VvE wordt meegerekend in box 3 terwijl mensen niet beschikken over dit bedrag? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan?
Dergelijke signalen zijn voor zover het kabinet bekend niet ontvangen. Het kabinet heeft hierover ook navraag gedaan bij VvE Belang, de Vereniging Eigen Huis en de Belastingdienst. Ook bij deze (belangen)organisaties zijn hier geen signalen over bekend.
Klopt het dat 1,2 miljoen huishoudens via het eigendom van een appartement lid zijn van een VvE?
Landelijk zijn er 1,2 miljoen woningen die zich in een VvE bevinden.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Brexit, veterinaire keurpunten en levende dieren |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich het verslag van de Brexit-rapporteurs van 26 februari 2019 (Kamerstuk 23 987 nr. 320)?
Ja.
Herinnert u zich dat de rapporteurs aangegeven hebben dat uitvoerende diensten nog niet klaar zijn voor een no deal-Brexit en dat speciale aandacht uit dient te gaan naar diensten die onmiddellijk extra taken krijgen, zoals de Douane en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo ja, wat heeft u daarop ondernomen?
In het door u genoemde rapport wordt benadrukt dat de vroege start van de voorbereidingen door Nederland niet betekent «dat bij een no deal-Brexit alle uitvoerende diensten volledig klaar zijn of dat er geen verstoringen zullen optreden. Zorg ervoor dat in het geval van een no deal-Brexit essentiële zaken goed doorlopen. [...] Noodplannen voor problemen bij controles van de NVWA dienen klaar te zijn.»
De NVWA heeft conform haar masterplanning richting no deal onverkort aan haar voorbereiding gewerkt, is tijdig gereed en ook voorbereid op noodscenario’s.
Indachtig het door u aangehaalde rapport betekent dat overigens niet dat er geen verstoringen zullen optreden bij een no deal Brexit per 12 april 2019. Aanpassingsproblemen met het VK als «derde land» voor het bedrijfsleven dat zich op de no deal Brexit moet voorbereiden, zijn zeker niet uit te sluiten aangezien bedrijven rekening moeten houden met mogelijk langere doorlooptijden en hogere (transactie)kosten van handelsstromen.
Herinnert u zich dat de rapporteurs de aanbevelingen hebben gedaan om inspecties tijdelijk onder strak horizontaal toezicht te laten plaatsvinden of af te spreken met Duitsland dat zij controles op dieren uit Nederland, die daar geslacht worden, tijdelijk overneemt om capaciteit bij de NVWA vrij te maken? Zo ja, welke actie is hierop ondernomen?
Ja, ik ken die aanbeveling. Er is onderzocht in hoeverre er binnen het huidige Europees recht ruimte is om het gezondheidscertificaat achterwege te laten. Dit blijkt niet het geval te zijn. Op de manier zoals in deze aanbeveling is beschreven, kan nu dan ook geen capaciteit worden vrijgemaakt. De nieuwe Europese diergezondheidsverordening die vanaf 21 april 2021 van toepassing zal zijn, kent wel de mogelijkheid om in specifieke gevallen het diergezondheidscertificaat achterwege te gaan laten. De Europese Commissie moet dit eerst in uitvoeringsregelgeving nader uitwerken om het mogelijk te maken.
Tevens heeft de Nederlandse Chief Veterinary Officer (CVO) dit onderwerp, conform mijn toezegging in het Algemeen Overleg over Brexit op 18 oktober 2018, nogmaals met Duitsland gesproken. Duitsland staat hier welwillend tegenover om, vooruitlopend op de nieuwe Europese regelgeving, dit gezamenlijk nader uit te zoeken en uit te werken. Er zou dan onderzocht kunnen worden welke voorwaarden nodig zijn om met een gelijk niveau van diergezondheid en dierenwelzijn van varkens zonder veterinair certificaat naar een slachthuis over de grens te vervoeren. Hierbij geldt zoals aangegeven dat dit pas in de praktijk gebracht kan worden als de nieuwe Europese regelgeving hier in voorziet.
Dat beide aanbevelingen in deze fase geen extra capaciteit opleveren voor de NVWA heeft geen effect op de voorbereidingen op no deal Brexit. De NVWA heeft scenario’s gereed om een harde Brexit op te vangen op het moment dat nog niet alle benodigde extra medewerkers aangenomen en/of opgeleid zijn. Zoals eerder aan uw Kamer is gerapporteerd, kan dit tijdelijk een verminderd niveau aan dienstverlening inhouden.
Bent u ervan op de hoogte dat er geen veterinair keurpunt noordoever Nieuwe Waterweg aanwezig is en dat dit bij het verlaten van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de Europese Unie en de douane-unie nodig is voor het controleren van alle goederen (zoals vlees, vis en andere dierlijke producten) en dieren?
Ik ben bekend met het feit dat er op dit moment geen goedgekeurde inspectieposten voor de keuring van producten van dierlijke oorsprong en levende dieren aanwezig zijn op de noordoever van de Nieuwe Waterweg.
Kunt u aangeven wat in de huidige situatie gebeurt met de goederen vlees, levende dieren, dierlijke producten, groenten zoals verse tomaten, planten zoals snijbloemen indien zij via Hoek van Holland geïmporteerd worden, dan wel via Hoek van Holland geëxporteerd worden na een harde Brexit op 12 april en kunt u bij elk van deze goederen tien voorbeelden aangeven van welke keuringen nodig zijn, waar zij kunnen plaatsvinden en of dat ook zeven dagen per week kan?
Wanneer het bedrijfsleven niet (tijdig) een inspectiepost voor de import van levende dieren of producten van dierlijke oorsprong realiseert op bedoelde locatie dan geldt wat betreft levende dieren (niet-commercieel vervoer van gezelschapsdieren uitgezonderd) dat zij niet via die ferryroute geïmporteerd kunnen worden naar Nederland omdat zij direct bij binnenkomst niet veterinair gekeurd kunnen worden. Deze dieren zullen via een andere route moeten reizen (bijvoorbeeld via Schiphol, Maastricht Aachen of een op te richten inspectiepost in een van de andere lidstaten). Wat betreft producten van dierlijke oorsprong (zoals vlees) zal ook een veterinaire keuring op een inspectiepost plaats dienen te vinden. Deze keuring kan op een nieuwe inspectiepost aan de noordkant plaatsvinden, als deze tijdig gerealiseerd wordt. Aan een andere (tijdelijke) oplossing hiervoor wordt ook druk gewerkt (zie vraag 7). Voor import van fruit, groenten (zoals verse tomaten) en planten (zoals snijbloemen) is geen inspectiepost in de directe nabijheid van Hoek van Holland noodzakelijk. De keuring van deze goederen mag 7 dagen per week worden verlegd naar erkende fytosanitaire inspectielocaties in het binnenland zoals dat nu ook gebeurt met import uit derde landen. Deze goederen kunnen bij binnenkomst in Hoek van Holland normaal gesproken dus doorrijden naar deze inspectielocaties als aan alle andere (douane) formaliteiten is voldaan.
Voor de export van de levende dieren en goederen van dierlijke of plantaardige oorsprong is geen inspectiepost aan de buitengrens (i.c. Hoek van Holland) noodzakelijk. De export kan dus gecontinueerd worden. Wel zullen zendingen die voor export naar het VK bedoeld zijn, moeten voldoen aan de eisen die het VK hieraan stelt. Deze vereisten zijn te vinden op de VK overheidswebsites die doorlopend geüpdatet worden. Dit kan ook inhouden dat er voor bepaalde producten veterinaire of fytosanitaire exportcertificaten nodig zijn. Het exporterend bedrijfsleven zal deze voor transport moeten aanvragen bij de desbetreffende keuringsdienst1. Hoe en waar het VK deze dieren2 en producten vervolgens controleert bij binnenkomst is aan het VK.
Kunt u verklaren waarom er van de 80 dierenartsen die nodig zijn bij de NVWA bij de export op 12 april nog 0 operationeel zijn en wat er in de afgelopen 15 maanden – sinds de aankondiging dat er geworven zou worden – gedaan is om dit te voorkomen?
Ik deel uw conclusie dat er op 12 april 0 dierenartsen voor export operationeel zouden zijn niet.
Zoals ik eerder in antwoord op vragen over een keurpunt voor levend vee voor de Brexit en de extra capaciteit bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1690) heb aangegeven, is het grootste deel van de benodigde extra medewerkers inmiddels geworven en worden deze medewerkers waar nodig aanvullend opgeleid. Van de 80 nieuwe benodigde dierenartsen voor exportcertificering zijn de eerste 22 momenteel in opleiding en deze zullen bij een no deal volledig inzetbaar zijn. Exportcertificering is in grote mate afhankelijk van de eisen die het land stelt waar de producten naar toe gaan (i.c. het VK) en daarmee ook het aantal benodigde dierenartsen. Omdat deze VK-eisen nog niet duidelijk zijn is voor de berekening van het benodigde aantal dierenartsen gerekend met een worst case scenario (no deal scenario én wanneer het VK extra importeisen gaat stellen dan dat het VK nu aangeeft). In het geval van een worst case no deal Brexit zijn 80 extra dierenartsen nodig voor export om de reeds bestaande poule van NVWA dierenartsen (ruim 300) te kunnen versterken om de extra volumes in hun reguliere werkzaamheden te kunnen opvangen.
Voor de volledigheid, de NVWA certificeert in het land nu ook al voor export naar derde landen (bijvoorbeeld een dierenarts certifieert op aanvraag op een slachterij in stad A een partij vlees voor export naar derde land B, en bij een vleesverwerker in stad X een partij vlees voor export naar derde land Y en straks ook daar waar nodig voor export naar het VK).
Ziet u als oplossing een tijdelijke corridor van de noordzijde naar de zuidzijde van de Nieuwe Waterweg om veterinaire goederen daarheen te vervoeren? Zo ja, bent u zich bewust van de grote afstand (via de Beneluxtunnel/A4), de drukte van vrachtverkeer aan de zuidzijde langs de A15 en de aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van een logistieke chaos op het wegennet rond Rotterdam als er een tijdelijke corridor komt?
Ik zie het als een tijdelijke oplossing om producten van dierlijke oorsprong te vervoeren van de noordzijde naar de zuidzijde om ze daar in bestaande inspectieposten te laten keuren. Dit kan een oplossing verzorgen op het moment dat niet tijdig een inspectiepost nabij Hoek van Holland operationeel is. Ik heb dit aangevraagd bij de Europese Commissie. Ik ben in afwachting van de definitieve reactie van de Europese Commissie. Ik ben bewust dat het vrachtverkeer hierdoor een afstand van circa 30 kilometer moet afleggen. Het totaal aantal zendingen dat in Hoek van Holland arriveert en dat die route dan zou moeten afleggen is, mede gebaseerd op data van de operators in Hoek van Holland, bekend. De toename van het vrachtverkeer door deze corridor heeft naar verwachting geen significante impact op het totale vrachtverkeer.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat de noordoever binnen het Buitengrens Inspectiepost (BIP-gebied) komt te liggen, zodat van de ferryterminal veterinaire goederen naar een keurpunt vervoerd kunnen gaan worden en bent u zich ervan bewust dat het ontbreken van een BIP-gebied op de noordoever gaat betekenen dat inkomende veterinaire goederen vanuit het VK de ferryterminal niet mogen verlaten?
Er zijn meerdere aanvragen voor inspectieposten voor de keuring van producten van dierlijke oorsprong aan de noordoever naar de Europese Commissie gestuurd. Als deze aanvragen goedgekeurd worden en de inspectieposten operationeel zijn dan kunnen de veterinaire goederen daar gekeurd worden. Voor het geval dat geen van deze inspectieposten operationeel is, wordt de optie van vraag 7 uitgewerkt. Inkomende producten van dierlijke oorsprong in Hoek van Holland zullen dan gekeurd kunnen worden en de ferryterminal kunnen verlaten.
Ziet u als oplossing om het terrein van Stena Line in Hoek van Holland als tijdelijk douanegebied aan te wijzen en daar een tijdelijk keurpunt voor veterinaire goederen (dus niet levende dieren) in te richten? Zo nee, waarom niet?
Uit veelvuldige eerdere gesprekken met Stenaline is tot zeer recent toe gebleken dat op het terrein van Stenaline geen ruimte beschikbaar was om een inspectiepost voor producten of levende dieren te realiseren. Uit zeer recent contact met Stenaline maak ik op dat er mogelijk toch in beperkte mate interesse is om op het terrein van Stenaline tijdelijk een inspectiepost voor producten van dierlijke oorsprong in te richten. Hiervoor kan volgens de gebruikelijke procedure een aanvraag ingediend worden bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
Ik ben na het signaal dat er wellicht ruimte zou zijn voor een inspectiepost producten van dierlijke oorsprong meteen met Stenaline in gesprek gegaan over eventuele mogelijkheden voor een inspectiepost voor levende dieren. De gesprekken hierover lopen nog.
Bent u ervan op de hoogte dat tussen het VK en Nederland veel paarden, voornamelijk racepaarden, vervoerd worden met de ferry en dat in de komende situatie terugsturen naar het VK geen zin heeft, omdat het VK het ongekeurde paard niet zal accepteren?
Ik ben op de hoogte dat er vanuit het VK paarden geïmporteerd worden bijvoorbeeld na een wedstrijd in het Verenigd Koninkrijk. Op het moment dat er niet tijdig een inspectiepost voor levende dieren gerealiseerd is, is het wettelijk niet meer toegestaan dat deze paarden naar Nederland toekomen via de ferry. Hierover zijn de belanghebbenden geïnformeerd.
Om te voorkomen dat vervoerders van paarden van deze reisroute gebruik maken, hebben de NVWA en de douane een extra service ingericht om de begeleidende veterinaire documenten al te controleren voordat zij de ferry op gaan. Pas na deze goedkeuring van de documenten is toegang tot de ferry’s te verkrijgen en zonder goedkeuring van de documenten kunnen paarden dus niet naar Nederland vervoerd worden met de ferry. Zie voor extra informatie https://www.nvwa.nl/onderwerpen/brexit/import-dier-brexit. Het bedrijfsleven heeft toegezegd om hiervan gebruik te maken.
Ook ligt hier een rol voor de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk. Zij zullen voor afgifte van een exportcertificaat naar de EU na moeten gaan of de aangegeven reisroute is toegestaan. Bij het ontbreken van een inspectiepost voor levende dieren in Hoek van Holland kan het exportcertificaat dus niet verstrekt worden. De paardensectorpartijen kunnen gebruik maken van alternatieve routes, bijvoorbeeld via nog goed te keuren inspectieposten in België of Frankrijk.
Zoals hierboven aangegeven zijn er verschillende procedures van toepassing die voorkomen dat paarden bij de terminal in Nederland arriveren. Mocht een paard ondanks alle voorzorgsmaatregelen bij de terminal arriveren, dan zullen de Nederlandse autoriteiten de paarden terugsturen naar het VK.
Welke gevolgen heeft het feit dat paarden de terminal bij aankomst in Nederland vanuit het VK niet mogen verlaten door het ontbreken van een keurpunt precies en kan het betekenen dat paarden op de ferryterminal moeten blijven of in het uiterste geval afgemaakt moeten worden? Zo ja, dan kan dat toch niet de bedoeling zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte dat uit het VK komende gezelschapsdieren bij meer dan vijf dieren per passagier gekeurd moeten worden en dat het ontbreken van een keurpunt aan de noordoever van de Nieuwe Waterweg kan betekenen dat de dieren of tot hun einde der dagen op de terminal moeten blijven of mogelijk moeten worden afgemaakt?
Voor het aantal toegestane gezelschapsdieren die per eigenaar mogen meereizen gelden Europese regels. Bij overschrijding van deze aantallen gelden de regels voor commerciële zendingen en is inderdaad invoer via een inspectiepost noodzakelijk. Zie verder mijn antwoord op vraag 10 en 11.
Deze wetgeving geldt nu al voor iedere buitengrens zoals bijvoorbeeld Schiphol. Wegens de aanstaande nieuwe buitengrens is deze informatie beschikbaar via de Brexitpagina van de NVWA, en is met onder nadere de ferrymaatschappijen en de Nederlandse organisaties van dierenartsen breed gedeeld.
Wie wordt verantwoordelijk voor deze «dierentuin» in de Rotterdamse haven?
Zoals in mijn antwoord 10 en 11 vermeld zijn alle maatregelen erop gericht om te voorkomen dat dieren in Nederland aankomen daar waar ze niet toegelaten kunnen worden. Mocht een dier ondanks alle voorzorgsmaatregelen toch arriveren dan zijn de bevoegde autoriteiten verantwoordelijk om de dieren te laten verzorgen en zijn ze bevoegd om de dieren te retourneren naar het VK. De kosten van deze maatregelen komen ten laste van de importeur of diens vertegenwoordiger.
Wat vindt u ervan dat de NVWA heeft aangekondigd de openingstijden te beperken, op werkdagen alleen nog van 6.30 tot 18.00 uur?
De huidige openingstijden op basis van Regeling NVWA-tarieven voor het verrichten van werkzaamheden op verzoek door de NVWA zijn van ma t/m vr van 7:00–18:00. Die regeling bevat ook de mogelijkheid om aanvragen te doen voor werkzaamheden buiten openingstijd.
Zoals aangegeven bij antwoord 6 kampt de NVWA in het worst case scenario gedurende ongeveer een jaar met een tekort aan dierenartsen. In dat geval is strikte herprioritering van de totale inzet van dierenartsen noodzakelijk. Het is dan niet uitgesloten dat het niveau van dienstverlening van de NVWA aan de bedrijven gedurende die periode moet worden aangepast. Dit kan onder meer betekenen dat exportcertificeringen op andere momenten zullen plaatsvinden dan door bedrijven is aangevraagd. Dit is besproken met het bedrijfsleven en conform het geldende planningskader.
Deelt u de mening dat de capaciteit en openingstijden NVWA ontoereikend zullen zijn en kunt u een inschatting geven wat dit voor de Nederlandse economie zou betekenen?
Ik deel uw mening niet. Zie ook mijn antwoord op vraag 6 en 14.
Bent u ervan op de hoogte dat er recent een volledig uitgerust keurpunt voor alle goederen is aangelegd bij de Kanaaltunnel in Frankrijk, kunt u aangegeven hoe de financiering van de bouw van het keurpunt is geregeld en wat gaat u ondernemen als blijkt dat het Franse keurpunt mede uit publieke middelen is gefinancierd?
Ik ben bekend met de berichtgeving dat er in Frankrijk een inspectiepost gerealiseerd wordt. Ik heb geen officiële informatie over de financiering of de impact hiervan op de Franse keuringstarieven.
In Nederland worden de kosten van de bouw van inspectieposten niet verwerkt in de NVWA-tarieven van de keuringen die zij in de inspectiepost uitvoert. Daarmee heeft het inrichten van een inspectiepost geen invloed op die NVWA-tarieven. De kosten die de NVWA rekent worden doorgerekend op basis van de EU-Controleverordening waarbij het Kabinet streeft naar kostendekkende tarieven.
Deelt u de mening dat als de bouw van het Franse keurpunt uit publieke middelen is gefinancierd, het gelijke speelveld in het geding is en welke gevolgen heeft dit volgens u voor de Franse keuringstarieven die mogelijk lager uitvallen dan de Nederlandse?
Zie antwoord vraag 16.
Welke extra keurpunten worden ingericht in Nederland met het oog op de Brexit en zijn op 12 april operationeel, en is dit voldoende voor de Nederlandse export en import?
Zie voor het onderdeel export mijn antwoord op vraag 5.
De door u genoemde inspectieposten spelen een rol bij import: bij een no deal Brexit moeten alle producten van dierlijke oorsprong en levende dieren gekeurd worden om toegelaten te worden tot de Europese Unie.
In voorspraak met de Europese Commissie heeft Nederland op 15 februari jl. diverse aanvragen voor inspectieposten voor producten van dierlijke oorsprong en levende dieren van het bedrijfsleven ingediend. Op verzoek van de Europese Commissie worden deze aanvragen nog voorzien van nog ontbrekende documentatie. Het is aan het bedrijfsleven deze onvolledige aanvragen nu tijdig te completeren en zowel de faciliteiten en bijbehorende protocollen gereed te maken zodat de NVWA deze kan beoordelen en zal doorgeleiden naar de Europese Commissie ter finale instemming. Aanvragen die de Europese Commissie op juistheid en volledigheid heeft gecontroleerd worden dan in stemming gebracht in een Standing Committee. Eerstvolgende moment van stemming is 9 april a.s. Tegelijkertijd is het Ministerie van LNV in voortdurend overleg met de Europese Commissie om dit proces van haar zijde te ondersteunen.
Voor producten van dierlijke oorsprong zijn op de meeste ferryroutes nu al inspectieposten beschikbaar. Zo zijn bijvoorbeeld op de zuidoever in Rotterdam inspectieposten voor producten van dierlijke oorsprong aanwezig dus goederen van dierlijke oorsprong kunnen in een no deal Brexit in elk geval via die route Nederland binnenkomen. Voor die route waar momenteel nog geen inspectieposten zijn, zie ook mijn antwoorden op vraag 7, 8 en 9.
Voor levende dieren wordt door het Ministerie van LNV en NVWA nog steeds intensief gesproken met diverse partijen in het veld en de Europese Commissie om een inspectiepost levende dieren in de haven te realiseren. Het blijkt voor het bedrijfsleven erg lastig om een business case te realiseren en voor de Europese Commissie noodzakelijke aanvullende informatie aan te leveren. De Europese Commissie blijft bezwaren houden bij de locatie van de aanvraag. Het gesprek met de Europese Commissie hierover loopt nog, maar heeft nog niet tot resultaat geleid.
Na een no deal Brexit moeten er keuringskosten én WTO-importtarieven betaald worden bij invoer van levende dieren. Het is daarmee niet de verwachting dat aantallen geïmporteerde dieren naar Nederland zullen toenemen. Ook in andere lidstaten zullen inspectieposten voor import van levende dieren worden ingericht, waardoor er geen stijging van de import van levende dieren naar Nederland voorzien is. De huidige aantallen dieren die uit het VK naar Nederland geïmporteerd worden zijn niet groot. Het merendeel van de import in de EU verloopt reeds via Frankrijk. Via Nederland betreft het nu circa 1600 zendingen per jaar. Dit is inclusief zendingen per luchtvracht. Het grootste deel van de zendingen betreft paarden (zie ook mijn antwoord op vraag 10 en 11) en het grootste economische belang lijkt te zitten bij de broedeisector waarmee intensief overleg plaats vindt. Als terugvaloptie voor het geval er geen «volledige» inspectiepost voor levende dieren gerealiseerd kan worden kijkt het Ministerie van LNV in overleg met de betrokken sector of het mogelijk is om een inspectiepost gerealiseerd te krijgen voor uitsluitend broedeieren/pluimvee. Dit betekent dat op deze inspectiepost niet alle dieren gekeurd zouden kunnen worden. Hiervoor zijn afgelopen weken gesprekken met ondernemers gevoerd en wordt overlegd met de Europese Commissie.
Bent u zich ervan bewust dat als de vervoersstromen zich naar Frankrijk verplaatsen, de ervaring leert dat dergelijke vervoersstromen niet tot nauwelijks terug te halen zijn en kunt u een inschatting geven wat dit voor de Nederlandse economie zou betekenen?
Het bedrijfsleven maakt vaak haar eigen afwegingen. De impact die Brexit zal hebben op de volumes of routes van vervoersstromen tussen het VK naar Nederland ten opzichte van andere lidstaten kan ik op dit moment niet overzien. De plaats van inspecties van goederen betreft één aspect in de totale handelsketen. Ik ben mij bewust dat de logistiek kan veranderen wanneer het bedrijfsleven niet (tijdig) een inspectiepost operationeel krijgt. Daarmee kan niet automatisch gesteld worden dat dan de gehele goederenketen verdwijnt of zich definitief verplaatst naar een andere lidstaat.
Kunt u deze vragen één voor één voor het debat over de Europese Top en de Brexit beantwoorden?
Ik heb getracht deze vragen zo goed en zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat journalisten aangifte moeten doen |
|
Thierry Aartsen (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Adema en Vermast: «Journalisten moeten aangifte kunnen doen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de bedreigingen aan het adres van journalisten van de regionale omroep Omroep Flevoland zorgwekkend en zeer ongewenst zijn?
Ik ben het met u eens dat bedreiging van journalisten onacceptabel en onaanvaardbaar is. Journalisten moeten hun werk in vrijheid en veiligheid kunnen doen. Zij verdienen, net als iedere burger, bescherming tegen agressie en geweld, en in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in het democratische proces van onze samenleving.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het doen van aangifte makkelijker wordt gemaakt voor journalisten? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Vrije nieuwsgaring is essentieel in onze samenleving, ongeacht of dat op lokaal, regionaal of nationaal niveau is. Bedreigingen en (gewelds)incidenten tegen journalisten zijn onacceptabel. Een journalist die aangifte wil doen van een strafbaar feit, moet dat in alle gevallen kunnen doen.
Naar aanleiding van het rapport «Een dreigend klimaat» is afgelopen zomer de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten opgericht. In het akkoord dat de deelnemende partijen, te weten de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie (OM), hebben gesloten, zijn diverse maatregelen opgenomen om de positie van journalisten tegen geweld en agressie te versterken. Maatregelen om het doen van aangifte te stimuleren, zijn onder andere normstelling, standaardisering, mede namens het slachtoffer aangifte doen (als werkgever/opdrachtgever) en het onderhouden van de contacten met politie en justitie namens het slachtoffer.
Wat is uw oordeel over het feit dat de politie heeft gezegd dat «bedreiging» te moeilijk te bewijzen zou zijn?
Een journalist, of ieder ander, die aangifte wil doen van een strafbaar feit, moet daar in alle gevallen de mogelijkheid toe hebben. Tijdens het aangiftegesprek kan de politie echter met de aangever in gesprek gaan over de vraag of er sprake is van een strafbaar feit en of aangifte het beste past bij de bedoeling van de aangever. Uit dit gesprek kan blijken dat een ander middel geschikter is om het probleem op te lossen dan een strafrechtelijke procedure. Tevens kan het de overtuiging van de politie zijn dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot een succesvolle procedure te komen. In deze gevallen wordt in ieder geval een melding van een incident, bedreiging of geweld in de systemen geregistreerd.
Bent u bereid maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat journalisten die bedreigd worden, de hulp krijgen die nodig is zodat zij hun werk normaal kunnen blijven doen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In het akkoord zijn ook maatregelen opgenomen om journalisten te ondersteunen bij bedreiging, zoals het opvangen van slachtoffers in de eigen organisatie door middel van bijvoorbeeld psychische hulp of weerbaarheidstrainingen. Als er sprake is van een concrete reële bedreiging, dan is justitie aan zet en kan het slachtoffer in noodzakelijke gevallen via inschakeling door o.a. politie en OM (het stelsel bewaken en beveiligen) beveiligd worden.
Deze en andere onderdelen van het akkoord worden verder uitgewerkt in het project PersVeilig. Begin april is de website van het project met een meldpunt voor bedreigde journalisten gelanceerd.
Per 1 april jl. geldt ook de nieuwe OM aanwijzing die het mogelijk maakt om hogere straffen te eisen.
Het mogelijk strafrechtelijke karakter van het sluiten van drugspanden door de burgemeester |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De Sluitingsbevoegdheid van artikel 13b Opiumwet: een mogelijk vervolgingsbeletsel voor het Openbaar Ministerie» en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de overweging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van (ABRvS) dat zij een burgemeester niet zonder meer kan volgen in het oordeel dat geen sprake is van een «criminal charge» bij het sluiten van een pand?3
Het is vaste jurisprudentie dat een op artikel 13b Opiumwet gebaseerd sluitingsbevel in beginsel geen punitieve sanctie en dus geen criminal charge is. Wel kunnen de concrete omstandigheden van het geval dat anders maken. In haar uitspraak van eind 2017 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd dat sluiting van de betrokken woning ook in dit geval géén punitieve sanctie was. Gelet hierop heeft de Afdeling de beslissing op bezwaar van de burgemeester van Maastricht vernietigd. Inmiddels heeft de Afdeling uitspraak gedaan over de nieuwe beslissing op bezwaar.4 De Afdeling oordeelt dat de burgemeester (alsnog) voldoende heeft gemotiveerd waarom sluiting van de woning noodzakelijk was. De sluiting was niet gericht op leedtoevoeging en dus geen criminal charge. Het motiveringsgebrek is hersteld en het beroep is ongegrond verklaard.
Acht u het wenselijk dat burgemeesters het middel van artikel 13b Opiumwet ook als «criminal charge» inzetten? Zo ja, waarom? Zo nee, is op dit moment voldoende gewaarborgd dat burgemeesters artikel 13b Opiumwet inderdaad niet als strafrechtelijk middel inzetten?
Nee, het is niet wenselijk dat artikel 13b Opiumwet wordt gebruikt als punitieve sanctie. De uitspraak van eind 2017 brengt in herinnering dat de toepassing van de bevoegdheid van artikel 13b zeer ingrijpende gevolgen kan hebben voor de bewoners van een woning en raakt aan het in artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde recht op respect voor het privéleven en de woning. Dat vereist dat de burgemeester in zijn besluit beschrijft waarom de sluiting noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. Het besluit moet blijk geven van een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval in samenhang bezien, waaronder een beoordeling van de evenredigheid van de gevolgen van de sluiting voor betrokkene(n) in verhouding tot het doel dat strekt tot beëindiging en voorkoming van overtredingen van de Opiumwet en het herstellen van de rust in de omgeving.
Een voor de hand liggende waarborg dat artikel 13b Opiumwet wordt toegepast als herstelsanctie, wordt geboden door het feit dat betrokkene in beginsel vooraf moet worden gehoord en het feit dat tegen het besluit bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat (bezwaar, beroep en hoger beroep en de mogelijkheid om de rechter tijdens de behandeling van het bezwaar of beroep te verzoeken om het sluitingsbevel te schorsen).5 Uw Kamer heeft de motie-Buitenweg/Van Nipsen aanvaard.6 In deze motie wordt de regering verzocht het gebruik van de bestuurlijke sluitingsbevoegdheid te monitoren, uitspraken van de rechter hierover te analyseren en uw Kamer hierover driejaarlijks te informeren. De Kamer zal naar aanleiding van deze monitor uiterlijk op 1 juni 2021 worden geïnformeerd.7 De uitvoering van deze motie zal naar verwachting aanvullende gegevens opleveren over onder andere de proportionaliteit van toepassing van artikel 13b Opiumwet.
Motiveren burgemeesters op dit moment altijd waarom zij van oordeel zijn dat geen sprake is van een criminal charge? Zo nee, voorziet u in het licht van voornoemde uitspraak van de ABRvS problemen bij eventuele latere strafrechtelijke vervolging, met name door toepassing van het ne bis in idem-beginsel?
Burgemeesters hoeven niet te motiveren waarom de sluiting géén punitieve sanctie is. Wel moet worden uitgelegd waarom de sluiting – als herstelsanctie – niet verder gaat dan wat noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. Tevens moet in het besluit worden uitgelegd waarom de sluiting voor de belanghebbenden geen nadelige gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de sluiting (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitspraak van november 2017 geeft geen reden tot zorg over een eventuele latere strafrechtelijke vervolging, al was het maar omdat uit de uitspraak van oktober 2018 blijkt dat ook in die zaak geen sprake was van een criminal charge.
Hoe wilt u voorkomen dat burgemeesters artikel 13b Opiumwet te ruim toepassen en zij daardoor mogelijk (ongewild) een strafrechtelijk onderzoek in de wielen rijden omdat er al voor hetzelfde feit een «sanctie» is opgelegd, te weten door het bestuur?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de bevoegdheid om panden te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet, conform de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever, vooral gebruikt moet worden om overlast van de panden waaruit gedeald wordt te bestrijden en de oude situatie, aldus voor de overlast, te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Sinds de totstandkoming van artikel 13b in de Opiumwet is de problematiek aanzienlijk veranderd. Panden worden op grote schaal gebruikt in de keten van productie van en handel in drugs. Zoals ik ook schreef in de brief aan uw Kamer van 15 februari 2019, gaat achter drugshandel een keiharde wereld schuil waarin mensen worden geïntimideerd en bedreigd.8 Om van de sluitingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken, hoeft de burgemeester niet aan te tonen dat sprake is van overlast.9
Vindt u ook dat repressief optreden voornamelijk een taak voor justitie is en dat in ernstige gevallen drugspanden, na goed overleg in de driehoek, bij wijze van voorlopige maatregel door de officier van justitie zouden moeten worden gesloten, waarna de strafrechter het pand of de woning bij wijze van strafrechtelijke maatregel sluit? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bewerkstelligen?
Repressief optreden is een taak van justitie. Artikel 13b Opiumwet geeft een grondslag voor een herstelsanctie, niet voor een punitieve sanctie. De burgemeester stelt niet vast of iemand schuldig is aan de handel in drugs en van die schuld wordt ook niet uitgegaan. De officier van justitie besluit of iemand vervolgd dient te worden en de strafrechter oordeelt of iemand al dan niet schuldig is.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken’ en ‘Hoekstra: affaire ING in Italië verontrustend’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de bericht «ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken»?1 Hoe kijkt u aan tegen de nalatigheid van ING buiten Nederland in haar functie als poortwachter bij ongebruikelijke transacties?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het is van wezenlijk belang dat misbruik van het financiële stelsel van de Europese Unie voor witwassen en terrorismefinanciering wordt voorkomen. Elk signaal waaruit blijkt dat banken hun verplichtingen op dit punt niet nakomen of hun rol als poortwachter onvoldoende adequaat oppakken, vind ik dan ook verontrustend.
Kunt u uw uitspraak uit het bericht van RTLZ dat «het probleem breder is dan ING» preciseren? Wat is de bron van deze informatie? Om welke banken in welke landen gaat het precies?
Criminelen zullen de herkomst van illegaal verkregen middelen zoveel mogelijk willen verhullen, onder andere door gebruik te maken van verschillende dienstverleners in verschillende lidstaten. Het is daarom van belang dat we gezamenlijk in Nederland, op Europees niveau en mondiaal stappen zetten om de naleving van anti-witwasregelgeving te verbeteren. De uitspraak in het bericht van RTLZ is gebaseerd op eerdere witwaszaken in andere lidstaten en gesprekken met Europese collega’s. Die laten zien dat ING niet de enige bank is die haar poortwachtersrol onvoldoende heeft vervuld. Het betreft recente gevallen van witwaszaken rondom de Letse ABLV Bank, maar ook in Denemarken (Danske Bank), Estland (Versobank), Zweden en Finland (Nordea) en Malta (Pilatus en Satabank). Ik heb mij in Europees verband ingezet voor het uitvoeren van een post-mortem review naar deze witwaszaken bij Europese banken. Deze post-mortem review dient ertoe te identificeren welke factoren hieraan hebben bijgedragen, zodat op basis daarvan kan worden bepaald welke verdere verbeteringen moeten worden ingezet.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoten in andere landen over de problemen die worden veroorzaakt door witwassen en de daarmee samenhangende drugsgerelateerde criminaliteit? Zo ja, welke relevante feiten hebt u in deze gesprekken te horen gekregen?
Ja, ik ben op diverse manieren hierover in gesprek. Met betrekking tot witwassen zet ik mij tijdens Europese en mondiale bijeenkomsten en in gesprekken met mijn ambtsgenoten in andere landen actief in voor verbeteringen. In de Financial Action Task Force (FATF) speelt Nederland een actieve rol bij het opstellen en aanscherpen van internationale standaarden. Bovendien heb ik, naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom de witwaszaken bij ING en Danske Bank, contact gezocht met een aantal collega-ministers van andere lidstaten. Met hen sprak ik onder meer over de lessen die uit deze zaken getrokken moeten worden en over de eventuele toegevoegde waarde van extra instrumentarium op Europees niveau.
Ook in het kader van de bestrijding van witwassen en georganiseerde drugscriminaliteit wordt veelvuldig internationaal samengewerkt, zowel bilateraal in opsporingsonderzoeken, als multilateraal via bijvoorbeeld Interpol, Europol, Eurojust of de Europese EMPACT-projecten. Op meer beleidsmatig niveau vindt met betrekking tot de bestrijding van drugscriminaliteit internationale afstemming plaats in de Commission on Narcotic Drugs (CND) van de VN en de Horizontal Drugs Group van de EU. Continu wordt in die gremia bezien of de regels dienen te worden aangepast, gelet op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het bestrijden van witwissen en drugscriminaliteit. Zo is eind 2018 de richtlijn strafbaarstelling witwassen in werking getreden. Deze richtlijn zorgt ervoor dat de strafbaarstelling van witwassen nog meer wordt geharmoniseerd, hetgeen de operationele samenwerking bevordert. Dat laatste gebeurt overigens ook op andere wijzen, bijvoorbeeld door de uitbreiding van het aantal Liaison Officers van het Nederlandse OM in andere landen.
Wordt u door ING geïnformeerd over de stand van zaken van de beloofde verbeteringen in de poortwachtersfunctie? Zo ja, geldt dit voor geheel ING of alleen voor de Nederlandse bankactiviteiten?
DNB is verantwoordelijk voor het integriteitstoezicht op banken met een zetel in Nederland en in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel buiten Nederland. Dit betekent dat onderdelen van ING met een zetel in een andere lidstaat onder de verantwoordelijkheid vallen van de toezichthouder van de desbetreffende lidstaat. Wel heeft ING, op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn en de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft) de verplichting om over gedragslijnen, procedures en maatregelen te beschikken die onder andere een goede naleving van de anti-witwasregelgeving garanderen en die de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme effectief beheersen. ING moet ervoor zorgen dat deze gedragslijnen, procedures en maatregelen door haar bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen met zetel buiten Nederland effectief worden toegepast. Ook hier houdt DNB toezicht op.
Het herstel- en verbetertraject dat ING momenteel doorloopt als gevolg van de transactie, en dat door DNB nauwlettend wordt gemonitord, geldt voor ING Nederland (maar wordt door ING in de gehele organisatie doorgevoerd). ING Nederland rapporteert niet aan mij maar aan DNB over de verbeteringen. Wel heb ik, om de vinger aan de pols te houden over de mate waarin banken hun anti-witwasverplichtingen nakomen, DNB gevraagd jaarlijks in de zbo-verantwoording uitgebreid te rapporteren over de vervulling van de poortwachtersfunctie door banken en over het toezicht dat DNB daarop uitoefent.
Welke rol heeft de raad van commissarissen van ING gespeeld bij deze problemen?
Zoals eerder aangegeven in de brief van 11 september3, heeft de Raad van Commissarissen naar aanleiding van de transactie besloten op het niveau van de Raad van Bestuur personele consequenties te trekken. Voorts blijkt uit het jaarverslag van ING Group4 dat de Raad van Commissarissen zijn steun heeft uitgesproken voor het herstel- en verbetertraject dat is ingezet naar aanleiding van de transactie. In dat verband heeft de Raad van Commissarissen zich gecommitteerd aan het op orde brengen van de naleving van de wettelijke verplichtingen door ING en aan het treffen van noodzakelijke maatregelen om het risicobeheer en de nalevingscultuur van ING te versterken.
Kindgebonden budget voor co-ouders |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het rapport «Kind van de rekening?» Onderzoek naar de toegang van co-ouders tot het kindgebonden budget van de Nationale ombudsman?1
Het rapport «Kind van de Rekening?» is mij bekend.2
Wat is uw reactie op de bevindingen van de Nationale ombudsman dat de toegang tot het kindgebonden budget onvoldoende gegarandeerd wordt voor co-ouders en dat de regeling niet de maatschappelijke ontwikkeling volgt dat steeds meer ouders co-ouderschap aangaan?
Ik herken de bevindingen met betrekking tot de toegang tot het kindgebonden budget voor co-ouders. Deze bevindingen komen overeen met de conclusies van de beleidsdoorlichting van artikel 10 «Tegemoetkoming ouders».3 In deze beleidsdoorlichting is aangegeven dat het voor ouders lastig is om te achterhalen wat de gevolgen van echtscheiding en co-ouderschap zijn voor de kinderbijslag en het kindgebonden budget. In de kabinetsreactie is aangegeven dat deze complexe uitvoeringssituatie om een oplossing vraagt, waarbij ik ook breder naar de vormgeving wil kijken om de toekenning van het kindgebonden budget na een echtscheiding te verbeteren. Daar hoort ook een verkenning bij naar de verschillende mogelijkheden van toekenning van de alleenstaande ouderkop in situaties, die qua zorg- en kostenverdeling gelijk zijn. Na de zomer zal ik uw Kamer daar nader over informeren.
Daarnaast zijn de bevindingen van de Nationale ombudsman meegenomen in het traject Maatwerk in dienstverlening. Naar aanleiding van de gezamenlijke brief van alle secretarissen-generaal aan informateur Schippers, onderzoeken de secretarissen-generaal van de ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid hoe uitvoeringsorganisaties meer maatwerk voor burgers kunnen bieden.
Deelt u de mening dat het kindgebonden budget voor ouders met een inkomen op bijstandsniveau een noodzakelijke aanvulling is om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, en dat dit net zo goed geldt in het geval van co-ouderschap?
Voor alle ouders met een inkomen op bijstandsniveau is, ongeacht hun huishoudsituatie, het kindgebonden budget een substantiële aanvulling in de kosten van hun kinderen.
Wel heb ik in de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting van artikel 10 «Tegemoetkoming ouders» aangegeven nog onderzoek te doen naar de hoogte van de alleenstaande ouderkop in relatie tot onder meer de bredere inkomenseffecten.
Klopt het dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ouders in geval van co-ouderschap de mogelijkheid biedt om de kinderbijslag evenredig te verdelen, maar dat de Belastingdienst deze mogelijkheid niet biedt als het gaat om het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop?
Ja, dat klopt. De kinderbijslag is een inkomensonafhankelijke tegemoetkoming, die op verzoek van beide ouders gesplitst uitbetaald kan worden. Voor de SVB is dit uitvoeringstechnisch mogelijk. Het kindgebonden budget is echter een inkomensafhankelijke tegemoetkoming, waarbij alleenstaande ouders een extra bedrag ontvangen, de zogenaamde alleenstaande ouderkop. Zoals in de huidige wet- en regelgeving is gesteld, betaalt de Belastingdienst het kindgebonden budget uit aan de (co-)ouder die de kinderbijslag ontvangt, of, in het geval van gesplitst uitbetalen, aan de aanvrager van de kinderbijslag. De processen van de Belastingdienst zijn hier dan ook op ingericht.
Deelt u de mening dat dit verschil in aanpak onwenselijk is? Kunt u er zorg voor dragen dat zowel de SVB als de Belastingdienst de bedragen verdelen over beide ouders in geval van co-ouderschap?
Deze mening deel ik niet. De kinderbijslag is een tegemoetkoming die niet afhankelijk is van het inkomen van de (co)ouders en daarom gesplitst uitbetaald kan worden. Het kindgebonden budget is een huishoudgebonden toeslag, die wordt berekend op basis van het huishoudinkomen van de ouder die de kinderbijslag ontvangt. Het (huishoud)inkomen van de andere (co)ouder blijft daarbij buiten beschouwing. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met de schrijnende voorbeelden waarin de ene co-ouder niets van het bedrag aan kindgebonden budget krijgt omdat de andere co-ouder het gehele bedrag ontvangt en dit geld direct naar schuldsanering en bewindvoering gaat? Mag dit? Deelt u de observatie dat het co-ouders op die manier onmogelijk wordt gemaakt om het geld onderling te verdelen en dat evenredige verdeling door de Belastingdienst ook om die reden wenselijk is?
Op grond van artikel 45 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) geldt er voor het kindgebonden budget een beslagverbod ook in situaties waarin sprake is van toepassing van een wettelijke schuldsanering. Ik zie hierin op dit moment geen reden om een evenredige verdeling te bepleiten. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat is door de SVB en de Belastingdienst gedaan met de aanbeveling van de Nationale ombudsman om de informatieverstrekking over de koppeling tussen de kinderbijslag en het kindgebonden budget aan bestaande co-ouders en aan scheidende ouders te verbeteren?
De SVB en de Belastingdienst/Toeslagen werken aan een betere voorlichting voor co-ouders en aan scheidende ouders. Met een gezamenlijke brief van het Ministerie van Financiën en de SVB is de Ombudsman geïnformeerd over de lopende acties om co-ouders beter te informeren. De strekking daarvan is dat de algemene informatie voor co-ouders op de websites van Belastingdienst/Toeslagen en de SVB op elkaar afgestemd en aangevuld wordt. Bovendien wordt nagegaan of een gecombineerde webtool voor zowel de kinderbijslag als het kindgebonden budget een goede aanvulling is voor het verbeteren van de informatievoorziening. In het geval deze tool er komt en beschikbaar is, vormt dit een praktisch hulpmiddel voor ouders, in aanvulling op de brief en de algemene informatie op websites.
Daarnaast is het voornemen om ouders van wie bekend wordt dat zij gescheiden zijn, persoonlijk te benaderen met een gezamenlijke brief van de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen met uitleg over de gevolgen voor het kindgebonden budget. In antwoord op vraag 2 en 3 heb ik een verkenning aangekondigd naar de bredere vormgeving van de verdeling van het kindgebonden budget na echtscheiding. Daarin zal ik ook een stand van zaken opnemen van deze (voorlichtings)activiteiten van de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen.