Het bericht dat vogels doof en agressief worden van vliegvelden |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Vogels rondom vliegvelden mogelijk doof en agressief»1 en het bijbehorende onderzoek «Aircraft sound exposure leads to song frequency decline and elevated aggression in wild chiffchaffs»?2
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Erkent u dat, naast de veiligheidsrisico’s door de verhoogde kans op botsingen met vliegtuigen, ook niet langer kan worden uitgesloten dat de gezondheid van vogels ernstig wordt aangetast door de aanwezigheid van vliegvelden op de manier zoals in het genoemde onderzoek beschreven staat? Zo nee, waarom niet?
Omdat het onderzoek beperkt is, is grootschalige gezondheidsschade niet aangetoond. De onderzoekers van het in vraag 1 genoemde onderzoek, geven dit in hun publicatie zelf ook aan: «However, a direct impact of intermittent, high–level aircraft noise on birds» behaviour living close to a runway has not been studied in detail.».
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat vogels op deze manier grootschalige gezondheidsschade oplopen door toedoen van de luchtvaart? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat de nu verkregen kennis alsnog onderdeel uitmaken van het afwegingskader waarbinnen, conform de motie Van Raan/Kröger (Kamerstuk 31 936, nr. 600), grenswaarden zullen worden opgesteld voor de luchtvaart?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 en 3 toont het onderzoek geen grootschalige gezondheidsschade aan. De resultaten van het onderzoek zullen daarom niet betrokken worden bij op te stellen beleid en milieueffectrapportages. Bij milieueffectrapportages in relatie tot de ontwikkeling van luchthavens wordt overigens altijd getoetst op de gevolgen voor beschermde flora en fauna.
Op welke wijze gaat de nu verkregen kennis alsnog onderdeel uitmaken van de milieueffectrapportages (MER) die ten grondslag liggen aan de luchthavenbesluiten van alle Nederlandse luchthavens?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat de nu verkregen kennis alsnog onderdeel uitmaken van het afwegingskader waarbinnen u tot het besluit gekomen bent dat Schiphol zou kunnen groeien, terwijl krimp nodig is om de luchtvaart binnen de grenzen van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat de nu verkregen kennis alsnog onderdeel uitmaken van het afwegingskader waarbinnen u beslissingen zal nemen over de verdere ontwikkeling van het aantal vliegbewegingen op Schiphol?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat een besluit over het openen van Lelystad Airport voor groot commercieel vliegverkeer niet genomen kan worden voordat een zo volledig mogelijk beeld bestaat over de gezondheidsschade voor mens en dier rondom de luchthaven? Zo nee, waarom niet?
Voor Lelystad Airport is de leefkwaliteit van de vogels uitvoerig onderzocht. Conform het Aldersadvies uit 2014 is de vlieghoogte boven Natura 2000 gebieden minimaal 3000 voet. Op deze wijze wordt voorkomen dat er verstoring van beschermde vogels door groot luchtverkeer aan de randen van de Flevopolder en in de aangrenzende Natura 2000-gebieden zal plaatsvinden. Daarnaast zijn de routes zo gekozen dat niet over de Oostvaardersplassen wordt gevlogen.
In het MER zijn de mogelijke effecten op de natuur in beeld gebracht, net zoals dat voor de andere milieuaspecten is gebeurd. Hierbij is zowel gekeken naar Natura 2000 gebieden als de Ecologische Hoofdstructuur en stiltegebieden. De conclusie uit dat onderzoek is dat er geen vernietiging van natuur- of leefgebied plaatsvindt; er vindt geen verdroging of vernatting plaats en de uitbreiding veroorzaakt geen barrière-werking. Daarnaast zal er geen sprake zijn van achteruitgang van de ongereptheid en natuurlijkheid van de stiltegebieden.
Het is niet mogelijk de resultaten van het onderzoek «Aircraft sound exposure leads to song frequency decline and elevated aggression in wild chiffchaffs» een op een te vertalen op de situatie van Lelystad Airport. Zoals bij de beantwoording van de vragen 2 en 3 al is aangegeven, is het betreffende onderzoek beperkt. Uit het MER Lelystad Airport, Deel 4G: Deelonderzoek Beschermde planten & dieren blijkt dat het aantal voorkomende vogelsoorten in het landbouwgebied in de omgeving van Lelystad Airport zeer beperkt is en dat de invloed van het vliegverkeer op dit gebied alsmede de natuurgebieden in de omgeving voldoende is onderzocht.
Gelet op het bovenstaande zie ik geen reden tot het wijzigen van de reeds uitgevoerde MER. Het MER voldoet aan de huidige wet- en regelgeving en is getoetst door de Commissie voor de m.e.r.
Erkent u dat het openen van Lelystad Airport, pal naast vogelrijke natuurgebieden, gezondheidsschade zal opleveren voor de aldaar aanwezige vogels op de manier die in het genoemde onderzoek beschreven staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uitsluiten dat de vele vogels rondom Lelystad Airport gezondheidsschade oplopen door de opening van dit vliegveld op de manier die in dit onderzoek beschreven staat? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze is deze kennis meegenomen in de geactualiseerde MER Lelystad Airport?
Zie antwoord vraag 8.
Indien deze kennis daarin niet is meegenomen, deelt u dan de mening dat de geactualiseerde MER Lelystad Airport nu niet langer compleet is zonder dat deze kennis over doofheid en toenemende agressie bij vogels rond vliegvelden wordt meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat de geactualiseerde MER Lelystad Airport opnieuw geactualiseerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Indien u de geactualiseerde MER Lelystad Airport niet opnieuw laat actualiseren, hoe gaat u dan borgen dat deze kennis over doofheid en toenemende agressie bij vogels rond vliegvelden alsnog wordt meegenomen in de besluitvorming rond Lelystad Airport?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 4 t/m 7 geeft dit onderzoek geen aanleiding om resultaten te betrekken bij nieuw beleid of op te stellen milieueffectrapportages. Derhalve is een heroverweging van het besluit om Lelystad Airport te openen voor 45.000 vliegtuigbewegingen niet aan de orde.
Bent u bereid om deze of andere onderzoekers de opdracht te geven om de potentiële gezondheidsschade voor vogels rond Lelystad Airport te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid om deze of andere onderzoekers de opdracht te geven om deze studie uit te breiden naar andere diersoorten en luchthavens in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat het niet openen van Lelystad Airport een zege zou zijn voor de gezondheid van de vogels rondom Lelystad Airport? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Erkent u dat het niet openen van Lelystad Airport een betere vorm van natuurbescherming zou zijn dan het wel openen van Lelystad Airport? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht 'Bahrein brengt drie terrorisme-verdachten ter dood' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bahrein brengt drie terrorisme-verdachten ter dood» van 27 juli jl?1
Ja.
Heeft u naar aanleiding van dit bericht contact gehad met uw Bahreinse ambtsgenoot om te weten te komen waarom, ondanks een oproep van de VN en mensenrechtenorganisaties tot het niet uitvoeren van de doodstraf, deze toch is uitgevoerd? Zo ja, wat is de reactie van de Bahreinse overheid? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft een principieel standpunt tegen de uitvoering van de doodstraf en bepleit de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden wereldwijd en trekt hierin op in EU-verband. Deze welbekende positie wordt uitgedragen in bilaterale contacten met landen waar de doodstraf wordt toegepast en in multilaterale fora zoals de VN. Mede namens Nederland is een EU-verklaring uitgegaan waarin de executies zijn veroordeeld. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Heeft u in reactie op dit bericht uw afkeuring over het uitvoeren van de doodstraf uitgesproken richting uw Bahreinse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend hoeveel politici en mensenrechtenactivisten in Bahrein in de gevangenis zijn beland sinds de opstand van de sjiitische oppositie in 2011? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel dat er (ongeveer) zijn? Zo nee, waarom niet?
De getallen hierover zijn bijzonder moeilijk vast te stellen omdat er geen verifieerbare informatie beschikbaar is.
Hoe oordeelt u over de ontwikkelingen in Bahrein sinds 2011? Is er sprake van een verslechterende mensenrechtensituatie? Zo ja, heeft u in bilateraal verband stappen ondernomen om verslechterende mensenrechtensituatie te bespreken? Welke reactie(s) heeft u op hierop ontvangen?
Zoals het Kabinet uw Kamer heeft geïnformeerd in beantwoording van Kamervragen op 23 januari jl. (kenmerknr. 2018–2019 nr. 1269) en op 21 maart jl. (kenmerknr. 2018–2019 nr. 1979), blijkt uit verschillende bronnen dat de mensenrechtensituatie in Bahrein verslechterd is. Dit geldt met name voor kritische geluiden vanuit de oppositie op het bewind, mensenrechtenactivisten en journalisten. Zorgen over de mensenrechtensituatie zijn eind april op hoog ambtelijk niveau aangekaart in gesprekken met de autoriteiten van Bahrein.
Heeft u contact gehad met uw Europese collega’s over de situatie in Bahrein? Zo ja, is er een gezamenlijke draagvlak om de mensenrechtenschendingen in Bahrein te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, in reactie op de executies waar u naar verwijst is direct een verklaring van de EU woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini uitgegaan waarin de executies in de sterkste termen worden veroordeeld en Bahrein wordt opgeroepen tot de instelling van een officieel moratorium als eerste stap richting volledige afschaffing van de doodstraf.2
Dergelijke verklaringen zijn vaker uitgegaan, zoals bijvoorbeeld op 17 en 28 januari 2019, 5 november 2018 en 27 oktober 2017. Binnen relevante EU Raadswerkgroepen wordt de mensenrechtensituatie in Bahrein met regelmaat besproken.
Hoe vaak heeft u tot nu toe mensenrechtenschendingen in Bahrein geagendeerd bij de VN-Mensenrechtenraad? Met welke landen hebt u daarbij opgetrokken? Hoe schetst u het draagvlak in de VN-Mensenrechtenraad?
Het kabinet zet zich in internationale gremia, waaronder de VN-Mensenrechtenraad, in om zorgelijke mensenrechtensituaties waar ook ter wereld aan te kaarten. Nederland steunt actief de periodieke landen-examens van de VN op het gebied van de mensenrechten (de zogeheten Universal Periodic Reviews -UPR-) en de opvolging van de aanbevelingen door de deelnemende landen. Bahrein werd tijdens de laatste UPR stevig aangesproken op de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en demonstratie, en opgeroepen tot de instelling van een moratorium op de doodstraf. De volgende UPR voor Bahrein staat gepland voor 2022.
Bent u bereid het voortouw te nemen in de VN-Mensenrechtenraad om te komen tot een gezamenlijke verklaring over de mensenrechtenschendingen in Bahrein?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer en in welke gremia (waaronder de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de VN-Veiligheidsraad, de VN-Mensenrechtenraad, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) heeft u stappen ondernomen om mensenrechtenschendingen in Bahrein te veroordelen? Hoe is uw inzet daar ontvangen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat een kwart van de ggz-instelling 2018 afsloten met rode cijfers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kwart ggz-instellingen in het rood»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht en van het rapport van Intrakoop en Verstegen dat in het bericht wordt genoemd.
Kunt u toelichten waarom een deel van de verleende zorg door ggz-instellingen niet wordt vergoed door gemeenten en verzekeraars? Bent u van mening dat deze gang van zaken gewenst is?
Verzekeraars, gemeenten en zorgaanbieders maken afspraken met elkaar over de te leveren zorg en de betalingen die daarbij horen. Die afspraken worden vastgelegd in contracten die zij met elkaar sluiten. Het is daarbij onder meer van belang dat partijen een goede inschatting maken van de verwachte zorgvraag en tijdig overgaan tot aanvullende afspraken als dat nodig is (het zogenoemde bijcontracteren).
In het Hoofdlijnenakkoord GGZ 2019–2022 zijn afspraken gemaakt over het verbeteren van het proces van bijcontractering tussen zorgverzekeraars en aanbieders. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zal in de volgende monitor contractering GGZ, die begin 2020 wordt verwacht, aandacht besteden aan dat proces van bijcontracteren. In de monitor contractering GGZ van mei 2019 signaleerde de NZa nog ruimte voor verbetering. Overigens houdt de NZa daarnaast regulier toezicht op het nakomen van de zorgplicht van zorgverzekeraars.
Mocht er bij de contractering overigens een conflict ontstaan tussen een zorgaanbieder en een verzekeraar of gemeente, dan kunnen partijen dat aan de rechter voorleggen. Voor de afspraken tussen verzekeraars en zorgaanbieders geldt dat als partijen de indruk hebben dat de afspraken niet nagekomen worden, zij daarvoor ook terecht kunnen bij een onafhankelijke instantie: de geschillencommissie zorgcontractering.
Deelt u het inzicht dat het genoemde gebrek aan arbeidskrachten niet zal worden verholpen door het feit dat geleverde zorg niet wordt vergoed en zelfs in toenemende mate de situatie in de ggz verslechterd?
Het gebrek aan arbeidskrachten is in eerste instantie een capaciteitsprobleem. Het gaat erom mensen voor de ggz te werven en bestaand personeel te behouden. Dit is een forse uitdaging voor de betrokken partijen.
GGZ Nederland zet daartoe met haar arbeidsmarktagenda in op investeringen in strategische personeelsplanning, aantrekkelijk werkgeverschap en behoud van personeel.
VWS ondersteunt de sector via het bekostigen van opleidingsplaatsen op basis van de ramingen door het Capaciteitsorgaan. Dat orgaan berekent het aantal benodigde opleidingsplekken voor ggz-beroepen. Daarmee komen er voldoende opleidingsplaatsen beschikbaar om aan de verwachte vraag naar ggz-personeel te kunnen voldoen. Daarnaast zet VWS met het actieprogramma «Werken in de Zorg» breed in op de beschikbaarheid van voldoende, goed toegerust en tevreden personeel. Daarvoor wordt onder meer op het opleidingsinstrument SectorplanPlus ingezet. Dit is met name gericht op nieuwe (zij-)instroom en we verbreden het voor het komende vierde tijdvak naar de inzet op behoud van personeel.
Deelt u de mening dat deze ontwikkelingen die leiden tot een afname in investeringen in bijvoorbeeld vastgoed en onderhoud bijdragen aan een onhoudbare situatie in de toekomst?
Als geleverde zorg niet wordt vergoed kan dat, afhankelijk van de context en omstandigheden, tot financiële problemen bij ggz-aanbieders leiden.
Dat kan invloed hebben op de financiële mogelijkheden van die zorgaanbieders om te investeren in bijvoorbeeld personeelsbeleid of (onderhoud van) vastgoed. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik verder in op de ontwikkeling van de financiële positie van ggz-instellingen
Acht u het aannemelijk dat deze ontwikkelingen zullen leiden tot een perverse prikkel met als gevolg dat ggz-instellingen de afweging zullen maken iemand wel of niet te behandelen gebaseerd op hoe duur de zorg is die diegene nodig heeft? Zo nee, waarop baseert u dat vertrouwen?
Ik acht dit niet aannemelijk. Verzekeraars en gemeenten hebben ook ten aanzien van dure cliënten een zorgplicht. Het is aan zorgverzekeraars, gemeenten en ggz-aanbieders om afspraken te maken die voorkomen dat patiënten die langer of intensiever zorg nodig hebben, worden geweerd, enkel omdat de zorg voor hen relatief duur is. Voor de afspraken tussen verzekeraars en aanbieders geldt dat de bekostiging van de ggz hierbij geen belemmerende factor vormt. De huidige bekostiging is grotendeels gebaseerd op tarieven per klasse van behandelminuten. Hoe hoger de klasse, des te hoger het tarief. Gemiddeld zijn de jaarlijks door de NZa vastgestelde tarieven kostendekkend.
Dit laat onverlet dat de kosten die een zorgaanbieder maakt onder specifieke omstandigheden hoger kunnen zijn dan de vergoeding die ontvangen wordt, bijvoorbeeld als een zorgaanbieder meer zorg verleent bovenop hetgeen contractueel is afgesproken met een verzekeraar (bijvoorbeeld via een omzetplafond). In zo’n situatie ontstaat er bij die zorgaanbieder (tenzij contractafspraken dat verhinderen) een prikkel om een patiëntenstop in te voeren. De behandeling van patiënten met zowel een lichte als met een zware zorgvraag is dan verliesgevend voor die zorgaanbieder. Zorgverzekeraars moeten dan uit hoofde van hun zorgplicht passende zorg voor al deze patiënten regelen. Dat kan bij dezelfde zorgaanbieder (door bij te contracteren) of door hun verzekerden naar een andere zorgaanbieder te bemiddelen.
Kunt u uitleggen waardoor het nettoresultaat van ggz-instelling daalde met maar liefst 65% terwijl het aantal cliënten met 11% steeg en de gemiddelde kosten per cliënt stegen met 3,9%? Maakt u zich zorgen over deze ontwikkeling? Zo ja, welke stappen bent u van plan te zetten in reactie hierop?
De belangrijkste factoren die volgens het rapport van Intrakoop en Verstegen de negatieve ontwikkeling van het gemiddelde financiële resultaat in de ggz in 2018 verklaren, zijn de stijging van kosten van de inzet van personeel (en in het bijzonder de stijging van de kosten van «personeel niet in loondienst») en het feit dat ggz-instellingen door gemaakte contractafspraken niet alle geleverde zorg vergoed krijgen. Als deze negatieve ontwikkeling zich onverkort zou voortzetten, zou dat inderdaad reden zijn tot zorg.
In het Hoofdlijnenakkoord GGZ 2019–2022 zijn afspraken gemaakt die aangrijpen op deze factoren. Zo zijn in het Hoofdlijnenakkoord maatregelen afgesproken om arbeidsmarktknelpunten aan te pakken en om het proces rond verzoeken tot bijcontracteren beter te laten verlopen (zie ook mijn antwoorden op de vragen 2 en 3).
Over de uitvoering van het Hoofdlijnenakkoord vindt periodiek overleg plaats met partijen in de ggz. Eventuele knelpunten bij de uitvoering, kunnen daar worden besproken.
Uit de analyse van Intrakoop en Verstegen blijkt dat het jaar 2018 vooral voor grotere ggz-instellingen een financieel moeilijk jaar is geweest. Uit de jaarrekeningen van enkele grote ggz-instellingen die over 2018 verlies leden, blijkt dat zij inmiddels over 2019 betere afspraken met verzekeraars en/of gemeenten hebben gemaakt dan verwacht en dat zij mede hierdoor over 2019 betere financiële resultaten verwachten. We zullen moeten afwachten hoe de financiële resultaten in de ggz zich in 2019 uiteindelijk zullen ontwikkelen. Ik blijf dat aandachtig volgen, maar vooralsnog stemmen dit soort signalen mij hoopvol.
Omdat zorgaanbieders, verzekeraars en gemeenten voldoende ruimte hebben om passende vergoedingsafspraken te maken en gelet op de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord, heb ik het vertrouwen dat de ggz-sector genoeg instrumenten in handen heeft om de neerwaartse ontwikkeling wat betreft het financieel resultaat van ggz-aanbieders te kunnen keren.
Het bericht 'En het Songfestival gaat naar... Rotterdam!' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «En het Songfestival gaat naar ... Rotterdam!»?1
Ja.
Hoe gaat u invulling geven aan de aangenomen motie-Von Martels van 29 mei 2019 (Kamerstuk 26 419, nr. 76) over mogelijkheden om Nederland extra te presenteren bij het Eurovisie Songfestival, nu de locatie van het Songfestival bekend is?
Het Eurovisie Songfestival 2020 biedt een uitgelezen kans om de unieke kanten van Nederland te belichten. De Nederlandse organisatie van het Songfestival heeft al uitgesproken met deze 64e editie te willen verrassen en Nederland op diverse innovatieve manieren te willen presenteren. De organisatie noemt hierbij onder andere het innovatieve, creatieve en inclusieve karakter van Nederland.
In deze eerste periode na de bekendmaking van de locatie is het aan de projectorganisatie van NPO/AVROTROS/NOS en EBU (European Broadcasting Union) om samen met de gemeente Rotterdam concreter invulling te geven aan de plannen. Via een creatief proces met betrokkenheid van vertegenwoordigers uit alle geledingen van de Nederlandse samenleving wil de organisatie een concept voor het Songfestival neerzetten dat Europa zal verrassen. Dit proces vindt plaats in afstemming met andere belanghebbenden en partners, waaronder ook rijkspartners. Wanneer de creatieve opzet en inhoudelijke plannen verder zijn uitgekristalliseerd, komen ook de kansen die het evenement Nederland biedt en gerichte vragen voor ondersteuning beter in beeld.
De tot nu toe gepresenteerde aanpak sluit goed aan bij de vernieuwing van de branding van Nederland die momenteel onder coördinatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) wordt ontwikkeld. De insteek van het Songfestival sluit ook goed aan bij de inzet van het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC Holland Marketing) die de komende jaren gericht is op het ondersteunen van regio’s bij het bestemmingsmanagement en promotie en hierdoor meer gericht is op de unieke kwaliteiten van Nederland en specifieke regio’s.
Op dit moment vinden oriënterende gesprekken plaats met de gemeente Rotterdam, de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, BZ en Economische Zaken en Klimaat, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en NBTC waarbij de insteek is om Nederland zo goed en breed mogelijk te profileren en om zoveel mogelijk Nederlandse ondernemers de kans te geven gebruik te maken van de mogelijkheden die het evenement biedt. Van mijn ministerie is hiervoor via RVO.nl en NBTC de kennis en expertise beschikbaar, bijvoorbeeld als het gaat om de ondersteuning van side-events voor ondernemers, kennis van promotie, buitenlandse markten en gasten.
Hoe kunt u bevorderen dat hierbij, in lijn met de aangenomen motie-Von Martels van 29 mei 2019 (Kamerstuk 26 419, nr. 77) over duurzaam kwaliteitstoerisme als norm, de diverse sterke kanten van Nederland, bijvoorbeeld op het gebied van innovatie en cultuur, zo goed mogelijk kunnen worden gepresenteerd en hoe belangrijke sectoren, zoals het toerisme en de creatieve industrie, kunnen worden ondersteund?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze(n) gaat u daarbij de stad Rotterdam, de regio en andere partners betrekken?
Zie antwoord vraag 2.
De hoge prijs die huurders betalen voor de verkoop van sociale huurhuizen aan beleggers |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders een hoge prijs betalen voor de verkoop van sociale huurhuizen aan beleggers?1
Voor huurders van beleggers of particuliere verhuurders in het gereguleerde huursegment geldt dezelfde huurprijsbescherming voor hun woning als voor huurders in het gereguleerde segment bij woningcorporaties. De maximale jaarlijkse huurverhoging is voor alle verhuurders in het gereguleerde segment dezelfde: inflatie + 2,5 procentpunt (2019: 4,1%).
Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat een huurder er eigenlijk niets van merkt wanneer zijn/haar huurhuis wordt verkocht aan een belegger, ondanks de beschreven nadelen in het artikel?2
In het artikel wordt gesteld dat woningcorporaties een huurverhoging van maximaal inflatie + 1 procentpunt mogen vragen. Daarmee wordt gedoeld op de maximale huursomstijging per woningcorporatie van inflatie + 1 procentpunt (2019: 2,6%). Maar dat is de maximale gemiddelde huurverhoging over het gehele woningbezit van een woningcorporatie.
Woningcorporaties mogen voor een deel van hun woningen de maximale huurverhoging per woning van inflatie + 2,5 procentpunt vragen. Dit betekent wel dat zij binnen de maximale gemiddelde huurverhoging per woningcorporatie van inflatie + 1 procentpunt compenseren met lagere huurverhogingen voor andere woningen binnen hun bezit. Daarnaast kunnen zowel woningcorporaties als andere verhuurders bij huurwoningen in het gereguleerde segment inkomensafhankelijke hogere huurverhoging voorstellen indien het inkomen van de huurder dit toelaat. Voor woningcorporaties geldt dat deze inkomensafhankelijke hogere huurverhoging niet meetelt bij de maximale gemiddelde huursomstijging indien zij in hun prestatieafspraken hebben opgenomen dat de hiermee gepaard gaande extra huurinkomsten worden ingezet voor investeringen.
Dat betekent dat ook als de in het artikel bedoelde huurders nog steeds van een woningcorporatie zouden huren, deze huurders voor hun woning een huurverhoging van inflatie + 2,5 procentpunt (2019: 4,1%) of een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging (inflatie + 4 procentpunt (2019: 5,6%)) hadden kunnen en mogen krijgen.
Wat vindt u van het idee om de huurmatiging, die is afgesproken in het Sociaal Huurakkoord en door u «bindend» is verklaard, ook van toepassing te laten zijn op particuliere verhuurders?
Het Sociaal Huurakkoord is een afspraak tussen de Woonbond en Aedes, de vereniging van woningcorporaties. De koepels van beleggers (IVBN) en particuliere verhuurders (Vastgoed Belang) hebben zich niet bij dat Sociaal Huurakkoord aangesloten en zijn daardoor niet aan deze afspraken gebonden.
Ook de beperking van de gemiddelde huurverhoging tot inflatie + 1 procent geldt alleen voor woningcorporaties. Woningcorporaties hebben de taak om mensen die niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien te huisvesten. Daarom mag van hen een meer gematigde huurverhoging over hun woningbezit worden gevraagd. De Woonbond en Aedes hebben afgesproken om de gemiddelde huurverhoging te beperken tot inflatieniveau, waarbij lokaal in de prestatieafspraken met gemeente en huurdersorganisatie een hogere huursomstijging (gemiddelde huurverhoging) kan worden afgesproken, tot maximaal inflatie + 1 procentpunt. Het wetsvoorstel dat dit mogelijk maakt is op 11 juli 2019 bij uw Kamer ingediend (Kamerstuk 35 254).
Beleggers en particuliere verhuurders hebben niet de taak om mensen die niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien te huisvesten; daarom geldt de wettelijke beperking van de gemiddelde huurverhoging niet voor hen. Maar als zij in het gereguleerde segment verhuren zijn zij wel gebonden aan de maximaal toegestane huurverhoging per woning.
Waarom blijft u de verkoop van sociale huurwoningen aan beleggers stimuleren, nu u zelf toegeeft dat «koopstarters worden verdrongen», «beleggers torenhoge huren vragen of zich niks aantrekken van de rechten van huurders»?3
De verkoop van sociale huurwoningen wordt niet gestimuleerd. Het is aan lokale partijen om te bepalen hoeveel sociale huurwoningen nodig zijn. Aangezien lokale woningmarkten onderling verschillen, kan ook de behoefte aan sociale huurwoningen verschillen. Gemeente, huurdersorganisatie en woningcorporatie kunnen prestatieafspraken maken over de gewenste omvang van de sociale huurwoningvoorraad, de gewenste samenstelling daarvan en de spreiding over buurten en wijken. In de prestatieafspraken kunnen ook afspraken worden gemaakt over de verkoop van sociale huurwoningen. Het zijn dus de lokale partijen die, rekening houdend met de lokale situatie, bepalen hoeveel woningen er verkocht worden.
Wat is de stand van zaken van de door u aangekondigde onderzoeken naar de rol van beleggers bij onze volkshuisvesting? Kunt u per onderzoek tussenresultaten presenteren en aangeven wanneer de onderzoeken naar de Tweede Kamer worden gestuurd?
In juli jl. heeft het CBS hun, in opdracht van mij, uitgevoerde onderzoek naar de eigendomsmutaties tussen koopwoningen en overige huurwoningen4 gepubliceerd.5 Uit het onderzoek blijkt dat de stroom «van koopwoning naar overige huurwoning» in 2016 bijna 78 duizend woningen betrof. Hierbij geldt dat het merendeel van de overige huurwoningen particuliere huurwoningen zijn. Deze particuliere verhuurders hebben veelal één particuliere huurwoning in hun portefeuille. De stroom «van koopwoning naar overige huurwoning» is groter dan de stroom «van overige huurwoning naar koopwoning»: deze bestond in 2016 uit 62 duizend woningen.
Tegelijkertijd heeft het Kadaster, op mijn verzoek, onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de particuliere verhuurmarkt en de relatie met de aan- en verkopen van eigenaar-bewoners en koopstarters.6 Het Kadaster beschrijft dat de particuliere verhuurmarkt vooral vanaf 2013 groeit. Dat was het jaar dat de economie weer aantrok na de economische crisis. Particuliere verhuurders kopen en verkopen vooral van eigenaar-bewoners. Tot en met 2012 verkochten particuliere verhuurders meer dan dat zij kochten. Vanaf 2015 nam het saldo flink toe. Men kocht meer dan men verkocht. Koopstarters kopen deels dezelfde woningen als particuliere verhuurders, maar de overlap van de markten is niet overal even groot. Nationaal zijn er beperkte overlappen zichtbaar wat betreft koopprijs, woningtype en oppervlakte.
Daarnaast hebben het Kadaster en de Universiteit van Amsterdam onderzoek gedaan naar het prijseffect op woningen in stedelijke gebieden door investeringen van beleggers. Dit onderzoek is onlangs gepubliceerd en naar uw Kamer gestuurd. In mijn brief «Onderzoek prijseffect op woningen door aankopen door particuliere beleggers» van 10 oktober 2019 ga ik uitgebreid in op de resultaten van het onderzoek en het verdere programma waar ik aan werk.
Ook zal ik in de staat van de Woningmarkt ingaan op de cijfers die er bekend zijn over de private verhuurmarkt. De Staat van de Woningmarkt wordt dit najaar gepubliceerd.
Betrekt u bij uw onderzoeken ook het fenomeen dat particuliere verhuurders minder schappelijk zouden zijn met het verlagen van de huurprijs of matigen van de huurverhoging als er sprake is van een inkomensdaling bij de huurder? Zo nee, bent u bereid uit te zoeken in hoeverre dit bij particuliere verhuurders vaker voorkomt dan bij woningcorporaties?
De regelgeving biedt zowel woningcorporaties als andere verhuurders de mogelijkheid om huren te bevriezen of (permanent) te verlagen indien zij dat voor bepaalde huishoudens wenselijk vinden. In de brief Maatregelen huurmarkt en evaluatie herziene Woningwet7 van 22 februari 2019 heb ik aangekondigd dat ik zal bezien of ik daarnaast een regeling voor tijdelijke huurkorting wil invoeren. In mijn brief Maatregelen woningmarkt8 van 17 september 2019 staat aangekondigd dat ik dit mogelijk wil maken. Zowel woningcorporaties als andere verhuurders kunnen die tijdelijke huurkorting toepassen. De maatregel is onderdeel van het wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen, waarvan het streven is dat het voor het einde van dit jaar bij uw Kamer wordt ingediend.
Kunt u aangeven in welke wijken 20% of meer van de woningtransacties naar particuliere verhuurders is gegaan, en welke gemeenten dat betrof?
Ik heb geen overzicht van alle wijken en gemeenten waarin 20% of meer van de woningtransacties naar particuliere verhuurders is gegaan. Wel hebben het Kadaster en de Amsterdam Business School Finance Group in hun onderzoek naar het prijseffect door particuliere beleggers voor de onderzochte metropoolregio’s het gemiddeld aandeel woningtransacties door particuliere investeerders per buurt opgenomen voor de tijdsperiode 2009 t/m 2013 en 2014 t/m 2017. Middels hittekaarten laten zij het aandeel transacties door particuliere beleggers per buurt zien. Op de hittekaarten valt te zien het aandeel transacties door particuliere beleggers per buurt erg verschilt en over het algemeen door de tijd heen is toegenomen.
Bent u inmiddels bereid om de Engelstalige website, die buitenlandse beleggers naar Nederland moet trekken om volkshuisvesting op te kopen, uit de lucht te halen waar al meermaals om is verzocht?4 5
In delen van het land is er sprake van een tekort aan betaalbare woningen in zowel het koop- als huursegment. Daarom moeten er de komende jaren extra woningen bijkomen, met name voor starters en in het middenhuursegment. De investeringen van marktpartijen kunnen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze extra woningen. Het is daarom belangrijk dat er voldoende financiering beschikbaar is en blijft voor de woningmarkt: daar kunnen zowel binnen- als buitenlandse marktpartijen voor zorgen.
Een website vind ik een goed instrument om feitelijke informatie over de werking van en de mogelijkheden op de Nederlandse woningmarkt te delen. De website «www.woningmarktbeleid.nl» bevat achtergrondinformatie voor iedereen die zich bezighoudt met wonen: woningcorporaties, gemeenten, provincies, makelaars, investeerders en andere betrokkenen. Ik vind het belangrijk dat dit soort informatie meertalig beschikbaar is. De website «www.investingindutchhousing.nl» gaat onderdeel uitmaken van de website «www.woningmarktbeleid.nl». Relevante en feitelijke informatie zal dan te vinden zijn via «www.dutchhousingpolicy.nl». Deze overgang brengt efficiency voordelen met zich mee en sluit het aan bij het rijksbrede websitebeleid. Naar verwachting zal de overgang nog dit jaar plaatsvinden.
Waar blijven de resultaten, die al in maart werden aangekondigd, van de gesprekken met gemeenten over een zelfbewoningsplicht en van de verkenning samen met de Staatssecretaris van Financiën naar het verhogen van de overdrachtsbelasting om zo het opkopen van huurhuizen door beleggers te ontmoedigen?6 Kunt u nog vóór Prinsjesdag aangeven of u deze twee maatregelen gaat nemen?
Ook werk ik, mede naar aanleiding van de motie Dik-Faber, samen met de gemeenten Utrecht, Rotterdam, Maastricht, Den Haag en Amsterdam uit in hoeverre een zelfbewoningsplicht voor bestaande koopwoningen een passende maatregel is om de bestaande koopvoorraad te beschermen met het oog op het eigendomsrecht, het recht op vrijheid van vestiging en vrij verkeer van kapitaal. In nauwe samenwerking met gemeenten bekijk ik praktijkcasussen en zal ik uw Kamer eind dit jaar informeren over een uitwerking.
Daarnaast is in het kader van de motie van de leden Dik-Faber en Ronnes12 toegezegd te bezien in hoeverre een differentiatie van de overdrachtsbelasting voor starters en beleggers uitvoerbaar, effectief en proportioneel is.
Dit onderzoek is inmiddels gestart. In het onderzoek wordt gekeken naar een gedifferentieerde overdrachtsbelasting, waarbij starters een vrijstelling krijgen en beleggers vanaf de derde woning te maken krijgen met een hoger tarief. Eind dit jaar verwacht ik de resultaten van dit onderzoek, waarna een kabinetsreactie volgt.
Waarom duurt het zo lang voordat u andere, concrete maatregelen neemt om de verkoop van sociale huurhuizen aan banden te leggen en huurders beter te beschermen tegen enorme huurverhogingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan lokale partijen, te weten gemeente, huurdersorganisatie en woningcorporatie, om te bepalen hoe groot de sociale huurwoningvoorraad moet zijn, welke samenstelling deze moet hebben en welke woningen eventueel verkocht kunnen worden. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4. Daarnaast worden op grond van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting voorwaarden gesteld aan de verkoop van corporatiewoningen. Het aan banden leggen van de verkoop van sociale huurwoningen door rijksregelgeving is ongewenst, omdat daarmee de lokale afweging wordt doorkruist. Bovendien kunnen de opbrengsten van de verkoop worden gebruikt voor de opgaven waar de corporatie voor staat, zoals de nieuwbouw van sociale huurwoningen of duurzaamheidsmaatregelen.
Voor wat betreft de huurbescherming: bij een verkoop behouden de zittende huurders met een gereguleerd huurcontract de bescherming van de huurprijsregelgeving.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en niet clusteren?
Ja, zie de antwoorden op vragen 1 tot en met 10.
De subsidiepot voor zij-instromers in het onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint , Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het artikel «Subsidiepot voor zij-instromers leeg»?1
Ja.
Hoe kan het dat voor het tweede jaar op rij het plafond voor subsidiepot voor zij-instromers is bereikt?
In de afgelopen jaren is het aantal aanvragen voor de subsidie zij-instroom vooral in het po sterk gestegen. Het aantal toegekende subsidies in deze sector is van enkele tientallen in 2015 en 2016 gestegen naar 60 in 2017 en 355 in 2018. Voor dit jaar staat de teller al bijna op 450 aanvragen. Ook in het mbo is er de afgelopen jaren een sterke stijging geweest. Uiteraard hadden we een stijging voorzien, maar niet in die mate.
Om meer aanvragen te kunnen honoreren, hebben we het subsidieplafond onlangs verhoogd (zie Kamerbrief Aanpak van de tekorten in het onderwijs van 11 september 2019). Hiermee kunnen we in elk geval alle openstaande aanvragen uit het po (die ingediend zijn tot 29 augustus) toekennen en een deel van de aanvragen uit het mbo. Na de sluitingsdatum van de aanvraagtermijn, 15 oktober 2019, zal de eventueel resterende ruimte in het subsidiebudget worden herverdeeld tussen de sectoren, zodat meer aanvragen po en mbo kunnen worden toegekend. Mochten er toch nog meer aanvragen binnenkomen dan dat daar nu budget voor is, dan gaan we ons inzetten om daar bij najaarsnota dekking voor te vinden binnen de middelen voor het lerarenbeleid.
Hoe kan het dat DUO2 een brief heeft verstuurd die volgens het ministerie OCW «nooit verstuurd had mogen worden»?
DUO heeft de betreffende aanvragers inderdaad, in samenspraak met OCW, laten weten dat hun aanvraag was «aangehouden», omdat voor de sectoren po en mbo geen budget meer beschikbaar was. Conform de regeling wordt het resterende budget immers pas na de sluitingsdatum van de aanvraagtermijn (15 oktober) herverdeeld over de sectoren (zie ook antwoord vraag 2). Aangehouden aanvragen kunnen daarna mogelijk alsnog worden toegekend. DUO dient de aanvragers hierover van tevoren te informeren, dus de brieven zijn terecht verstuurd.
De inhoud van de brief heeft tot onrust geleid, omdat onbedoeld de indruk is gewekt dat, naast het eventueel resterende bedrag, geen extra geld meer beschikbaar zou komen. In de Verzamelbrief van 12 juli 2019 (Verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs van 12 juli 2019, Kamerstuk 31 293, nr. 476) is echter aangekondigd dat de inzet was om alle aanvragen, die aan de voorwaarden voldoen, dit jaar toe te kennen. De inhoud van de brief wordt aangepast.
Bent u voornemens om net als vorig jaar het bedrag aan te vullen? Zo nee, waarom niet?
Ja, u bent hierover geïnformeerd. Zie antwoord bij vraag 2.
Betekent het gegeven dat de subsidiepot leeg is dat besturen nu zelf de kosten voor reeds startende zij-instromers moeten betalen?
Nee, we hebben inmiddels het subsidiebedrag verhoogd en zullen, indien nodig, opnieuw middelen vrijmaken. Zie antwoord bij vraag 2.
Zijn er aanvragen afgewezen? Zo ja, over hoeveel aanvragen gaat dit?
Nee, de aanvragen waarvoor geen budget beschikbaar was, zijn «aangehouden». Zie verder antwoord bij vraag 2.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat zich volgend jaar een soortgelijke situatie voordoet?
Op grond van het aantal toekenningen wordt aan het einde van elk jaar een zo goed mogelijke inschatting gemaakt voor het volgende jaar en worden de budgetten opnieuw vastgesteld. Wij monitoren de ontwikkeling van het aantal aanvragen goed, en zoeken, indien nodig naar extra middelen.
Deelt u de mening dat de mogelijkheden voor zij-instroom juist moeten worden uitgebreid? Zo ja, bent u voornemens structurele maatregelen te treffen om zij-instroom verder aan te moedigen? Is het mogelijk om in plaats van een subsieidplafond een open-einde-regeling te maken, waardoor deze situatie zich niet meer kan voordoen?
We hechten veel belang aan zij-instroom, omdat we via deze route naar het leraarschap de diversiteit aan kennis en mensen binnen de school versterken.
Voor de langere termijn willen we zij-instroom in het onderwijs daarom verduurzamen door deze route te integreren in het opleidingsstelsel. Dit wordt meegenomen bij de nieuwe inrichting van de bevoegdheden en opleidingsstructuur zoals beschreven in de Kamerbrief Naar een aantrekkelijke onderwijsarbeidsmarkt van 2 juli 2019, 27923–269 (beleidsreactie op het Onderwijsraadadvies Ruim baan voor leraren).
De aanhoudende onlusten in West-Papoea |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Roep om vrijheid in Papoea houdt aan, Indonesië stuurt meer militairen» en «Roep om referendum voor West-Papoea blijft klinken»?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over het harde ingrijpen van het Indonesische leger, dat aan zeker zes mensen het leven heeft gekost?
Het handhaven van de orde en veiligheid is de verantwoordelijkheid van de Indonesische autoriteiten. Daarbinnen hebben zij de bevoegdheid om veiligheidstroepen te sturen wanneer zij oordelen dat een situatie hierom vraagt. Proportionaliteit en de mogelijkheid tot transparant onderzoek achteraf zijn hierbij cruciaal en dit benadrukken wij ook in onze contacten met Indonesische autoriteiten.
De Nederlandse regering vindt de berichten over oplopende spanningen in Papua zorgwekkend. De Nederlandse ambassade in Jakarta volgt de situatie nauwlettend en bespreekt deze regelmatig met NGO’s, kennisinstituten, journalisten en overheidsfunctionarissen.
Uit deze gesprekken blijkt dat er geen eenduidig beeld bestaat over de aantallen en omstandigheden waarin mensen om het leven zijn gekomen bij demonstraties in de Indonesische provincies Papua en West Papua. Het is duidelijk dat er aan beide kanten slachtoffers te betreuren vallen, en dat ook niet alle demonstranten geweldloos handelden.
De Indonesische autoriteiten benadrukken dat de verhoogde aanwezigheid van veiligheidspersoneel in Papua tijdelijk is, en dat het veiligheidspersoneel nadrukkelijk instructies heeft gekregen om zich terughoudend op te stellen door alleen defensief te handelen.
Hoe vindt u het dat Indonesië militairen stuurt in reactie op de protesten voor vrijheid van West-Papoea?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, gezien de Nederlandse geschiedenis in West-Papoea, van mening dat Nederland een verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van de demonstranten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het buitenlandse beleid met betrekking tot Indonesië en Papua neemt de regering de bestaande situatie als vertrekpunt. Papua is nu een onderdeel van de Republiek Indonesië en de Nederlandse regering respecteert de territoriale integriteit van Indonesië volledig. Het is niet aan de Nederlandse regering om te oordelen over de opportuniteit van een nieuw referendum over onafhankelijkheid.
Het lot van de Papua's gaat het kabinet zeker aan het hart en de situatie in Papua is dan ook vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië.
Hoe oordeelt u, gezien de geschiedenis met de Act of Free Choice in 1969, over een nieuw referendum over onafhankelijkheid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met uw Indonesische ambtsgenoot in gesprek te gaan over de wensen van de demonstranten? En wilt u uw ambtsgenoot aanspreken op het harde politie-ingrijpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie in Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie, is vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Meest recent sprak ik op 24 september jl. met mijn Indonesische collega Retno Marsudi over de situatie in Papua, waarbij ik het belang van een bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua heb benadrukt. Minister Marsudi bevestigde dat de Hoge Commissaris is uitgenodigd.
Op hoog ambtelijk niveau wordt eveneens regelmatig over de situatie in Papua gesproken, waaronder ook over de recente ontwikkelingen. Daarbij staat de veiligheidssituatie en gelijke behandeling van de Papua’s nadrukkelijk op de agenda. In contacten met de Indonesische autoriteiten benadrukt Nederland dat terughoudendheid en dialoog de beste middelen zijn om tot een duurzame oplossing te komen.
Het bericht dat Iran vrouwelijke activistes steeds harder straft |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Iran straft steeds harder: activiste krijgt 24 jaar voor afdoen hoofddoek»?1
Ja.
Bent u het eens dat vrouwen moeten kunnen opkomen voor hun recht om zelf te beslissen of zij een hoofddoek dragen, ongeacht waar ter wereld zij wonen?
Ja.
Hebt u in uw contacten met Iran aandacht gevraagd voor de vrijlating van deze vrouwen, die zijn veroordeeld en vastzitten nadat zij hebben geprotesteerd tegen de verplichte hoofddoek? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het kabinet stelt de rechten van vrouwen in Iran met regelmaat aan de orde. Op 3 september heeft een hoogambtelijke delegatie van mijn Ministerie de door u aangehaalde zaken nog aangekaart bij het Directoraat-Generaal Mensenrechten van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tevens refereer ik in mijn gesprekken met mijn Iraanse ambtsgenoot aan de schrijnende mensenrechtensituatie in Iran. Meest recentelijk heb ik dit persoonlijk gedaan tijdens mijn laatste gesprek met mijn Iraanse ambtsgenoot tijdens de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) van september 2018. Als ik hem tijdens de aankomende sessie van de AVVN spreek, zal ik dit wederom ter sprake brengen. Ook tijdens de jaarlijkse bilaterale consultaties tussen Nederland en Iran staan mensenrechten immer op de agenda.
Tot slot dringt Nederland er met succes op aan dat de EU de rechten van vrouwen in Iran aan de orde stelt (zie ook antwoord op vraag2.
Bent u bereid om zich in te spannen voor de vrijlating van deze vrouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Hebt u in uw contacten met Iran aandacht gevraagd voor de onderdrukking van vrouwen in het land? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de keren dat u aandacht hebt gevraagd voor vrouwenonderdrukking in Iran?
Zie antwoord vraag 3.
Wat hebt u nog meer ondernomen om de situatie van Iraanse vrouwen te verbeteren? Kunt u een toelichting geven?
Nederland is uitgesproken over de schrijnende mensenrechtensituatie in Iran en roept Iran met regelmaat en in zowel bilaterale als multilaterale fora op de situatie te verbeteren. Dit doet Nederland onder meer in de Mensenrechtenraad en tijdens de Interactieve Dialoog met de Special Rapporteur voor de Mensenrechtensituatie in Iran. Ook steunt Nederland jaarlijks de specifieke landenresolutie over Iran in de Derde Commissie van de AVVN. In bilaterale gesprekken met Iran refereert Nederland altijd aan mensenrechten en de situatie waarin Mensenrechtenverdedigers zich verkeren.
Bent u het eens met Amnesty International, die stelt dat de mensenrechtensituatie in Iran verslechtert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Ik constateer dat met name mensenrechtenverdedigers de afgelopen jaren steeds zwaarder gestraft worden in Iran. Dit bleek ook uit de buitensporig hoge straf voor mensenrechtenadvocate en Sachorov-prijs ontvanger Nasrin Sotoudeh, straffen tegen milieuactivisten en nu weer uit deze bijzonder hoge straffen tegen vrouwenrechtenactivisten. Het kabinet is hierover zeer bezorgd en dit kaart ik zoals gezegd aan bij de Iraanse autoriteiten. Zie ook het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Welke maatregelen bent u in uw contacten met Iran bereid te nemen die de druk kunnen opvoeren om de positie van vrouwen en mensenrechten in het algemeen te verbeteren?
Behalve in bilaterale contacten en in multilaterale verbanden (zie het antwoord op vraag3 zet Nederland zich ook op EU-niveau actief in voor de verbetering van mensenrechten in het algemeen en vrouwenrechten in het bijzonder in Iran. Vrouwenrechten staan op de gespreksagenda van de reguliere EU-Iran mensenrechtenconsultaties (die aan EU-zijde worden geleid door de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor Mensenrechten). Ook is Nederland actief betrokken bij de jaarlijkse herziening van de EU-mensenrechtensancties tegen Iran, waarbinnen personen in Iran die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen op zwarte lijsten van de EU worden geplaatst (inreisverbod; bevriezing tegoeden).
Bent u van mening dat de EU druk moet uitoefenen op de overheid van Iran om de rechten van vrouwen in het land te verbeteren? Zo ja, hebt u hierop aangedrongen bij uw Europese collega’s? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Bewijs voor bemoeienis proces-Wilders, PVV-leider overweegt stappen' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Bewijs voor bemoeienis proces-Wilders, PVV-leider overweegt stappen»?1
Ja.
Wat wordt er bedoeld met een «voorgenomen beslissing» van het openbaar ministerie (OM) teneinde de genoemde PVV-leider te vervolgen? Wat is het verschil tussen een «voorgenomen» een «definitieve» of een «formele» beslissing»?
Het is een vast onderdeel van vrijwel alle strafrechtelijke onderzoeken dat, na de vaststelling door het OM dat sprake is van een strafbaar feit en een vervolgingsbeslissing is genomen, een verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen, alvorens de vervolgingsbeslissing – op formele wijze door middel van een dagvaarding- aan de verdachte kenbaar wordt gemaakt.
Onder verwijzing naar mijn antwoord bij vraag 10 op de Kamervragen welke zijn beantwoord op 5 september jl.2 en naar mijn antwoord op vraag 14 van de Kamervragen welke zijn beantwoord op 30 november 20183merk ik op dat het College van procureurs-generaal de Minister van Justitie en Veiligheid informeert wanneer er sprake is van een gevoelige strafzaak.
Het College van procureurs-generaal is verplicht de Minister van Justitie en Veiligheid inlichtingen te verstrekken die deze nodig heeft om zijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen (zie artikel 129 Wet RO). Dat kan uit eigen beweging bijvoorbeeld in het kader van (de voortgang van) gevoelige strafzaken, maar zo nodig ook op verzoek. Hierdoor wordt de Minister van Justitie en Veiligheid in staat gesteld om in de juiste gevallen en op de juiste ogenblikken zijn politieke verantwoordelijkheid waar te maken.
Wanneer sprake is van een vervolgingsbeslissing van het OM in een gevoelige zaak, kan het zijn dat de Minister van Justitie en Veiligheid conform de hiervoor genoemde regelgeving over het genomen besluit tot vervolging geïnformeerd wordt door middel van een ambtsbericht van de voorzitter van het College, terwijl een verdachte nog in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen en de vervolgingsbeslissing nog aan de verdachte kenbaar moet worden gemaakt.
Zoals ik in mijn brief van 5 september jl. aangaf is dat ook hier gebeurd en om die reden werd voor het moment van het kenbaar maken aan de verdachte de term «voorgenomen vervolgingsbeslissing» in intern notaverkeer gebezigd.
Zie ook mijn antwoord op vragen 12 en 13 van de Kamervragen d.d. 26 juni 2019.4
Waarom hebt u in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over dit onderwerp niet vermeld dat het besluit van 10 september 2014 te vervolgen een voorgenomen beslissing betrof?
Ik verwijs u naar mijn brief van 5 september jl. en naar mijn antwoord bij vraag 2. Het College van procureurs-generaal stelde in zijn ambtsbericht van 10 september 2014 de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) «heeft besloten» vervolging in te stellen tegen het Kamerlid Wilders ter zake van het beledigen van een groep mensen wegens hun ras en het aanzetten tot haat tegen mensen wegens hun ras zoals strafbaar gesteld in de artikelen 137b en 137c van het Wetboek van strafrecht.
Deelt u de mening dat indien er nog sprake is van een voorgenomen beslissing dat er nog de mogelijkheid bestaat dat het voornemen tot vervolging niet daadwerkelijk tot vervolging hoeft te leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf is het een vast onderdeel van vrijwel alle strafrechtelijke onderzoeken dat, na de vaststelling door het OM dat sprake is van een strafbaar feit en een vervolgingsbeslissing is genomen, een verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen, alvorens de vervolgingsbeslissing – op formele wijze door middel van een dagvaarding- aan de verdachte kenbaar wordt gemaakt. Het kan zijn dat het verhoor van een verdachte maakt dat het OM terugkomt op zijn eerder genomen beslissing.
Overigens heeft het OM destijds in het ambtsbericht van 10 september 2014 aangegeven aan te nemen «dat het verhoor geen nieuw licht op de zaak werpt» en «waarschijnlijk kort daarna de vervolgingsbeslissing kenbaar zal worden gemaakt». Hetgeen ook zo is gebeurd.
Deelt u de mening dat zolang het voornemen tot vervolging niet definitief was, dat meningen van anderen dan het OM van invloed zouden kúnnen zijn op het uiteindelijke al dan niet vervolgen van de genoemde PVV-leider? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat zolang het OM nog geen definitief besluit tot vervolging heeft genomen het niet wenselijk is dat daarover al overleg plaatsvindt tussen de Minister en/of zijn ambtenaren, juist omdat het een politiek gevoelige zaak is waar zelfs de schijn van politieke beïnvloeding dient te worden vermeden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4 en naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders.
Kunt u uitsluiten dat uw ambtsvoorganger of zijn ambtenaren zich actief bemoeid hebben met de beslissing tot vervolging en dus niet alleen door het OM over de voorgenomen beslissing zijn geïnformeerd? Zo ja, hoe kunt u dit uitsluiten? Zo nee, waarom niet? En zo nee, beschikt u over informatie of andere aanwijzingen dat uw ambtsvoorganger of zijn ambtenaren zich wel actief met de vervolgingsbeslissing hebben beziggehouden en kunt u die informatie aan de Kamer doen toekomen?
Zoals in de antwoorden op Kamervragen d.d. 30 november 2018 en 14 juni 20195 is aangegeven, is bij onderzoek in de mij ter beschikking staande documenten en bij navraag van de toenmalige betrokkenen niet gebleken van een (formele) aanwijzing van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie ex artikel 127 en 128 Wet RO, noch anderszins van een verzoek tot vervolging van de heer Wilders. Ook van het geven van een mening door de toenmalig Minister aan het OM in het algemeen of (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal in het bijzonder, over de eventuele vervolging van de heer Wilders, voorafgaande aan het moment dat de beslissing over de vervolging bekend werd gemaakt, is uit dit onderzoek niet gebleken. Voor het overige verwijs ik u naar mijn brief van 10 september jl.6
Beschikt u over nog meer informatie dan nu bekend is over de inhoud van de gesprekken tussen uw ambtsvoorganger of zijn ambtenaren enerzijds en het OM anderzijds? Zo ja, kunt u die informatie aan de Kamer doen toekomen?
Ik verwijs u naar mijn aanbiedingsbrief en het antwoord op vraag 7.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het Europees Defensiefonds |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «TNO lobbyt om Europese defensiemiljarden; Tweede Kamer weet van niets»?1
Ja.
Waarom moet de Kamer hiervan via de media kennisnemen? Kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt met uw belofte tot meer openheid? Zo nee, waarom niet?
De Kamer is de afgelopen jaren steevast geïnformeerd over het Europees Defensiefonds (EDF) in BNC-fiches, tijdens AO’s en door middel van de geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raden Buitenlandse Zaken met de ministers van Defensie, waar het EDF onderwerp van gesprek was. Ook heb ik verschillende malen schriftelijke vragen over dit onderwerp per brief beantwoord (Kamerstukken 21 501-28, nr. 188 en 21 501-28 nr. 170). Verder heb ik uw Kamer in 2016 het rapport van de Group of Personalities doen toekomen, inclusief een appreciatie (Kamerstuk 33 279, nr. 17). Tot slot heeft de Kamer op 16 oktober 2018 een technische briefing ontvangen over het European Defence Industrial Development Programme (EDIDP), de voorloper van het Europees Defensiefonds.
Bent u bereid om – met een dringend appel op uw informatieplicht – de niet aan Follow the Money verstrekte gegevens openbaar te maken, zodat duidelijk wordt op welke wijze geld wordt verspild aan de defensieplannen van dronkenlap Juncker? Zo nee, waarom niet en wat heeft u te verbergen?
In het kader van artikel 68 van de Grondwet wordt bezien of de in het kader van het WOB-verzoek niet verstrekte informatie, waarbij het staatsbelang niet in het geding is, vertrouwelijk met de Kamer gedeeld kan worden. U wordt hierover geïnformeerd.
In hoeverre klopt de berichtgeving dat Paul de Krom zich inspant voor Nederlandse defensiebedrijven? Kunt u ook aangeven of deze charlatan opkwam voor Nederlandse defensiebedrijven die niet mochten leveren, omdat Defensie meer heil zag in onveilig buitenlands materiaal? Zo nee, waarom niet?
De heer De Krom is door de Europees Commissaris voor Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en Midden- en Kleinbedrijf Bieńkowska gevraagd om aan te sluiten bij de Group of Personalities. Deze groep had als doelstelling het geven van strategisch advies over de EU-ambities om defensieonderzoek en capaciteitsontwikkeling te financieren.
In hoeverre klopt de berichtgeving dat u graag niet-EU landen ziet meedingen in het Europees Defensiefonds? Kunt u aangeven of Defensie hiervoor een lobby voert? Zo ja, op welke wijze?
Het Europees Defensiefonds staat niet open voor landen, maar voor consortia van bedrijven en kennisinstellingen in de EU en geassocieerde landen (landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER)). Alle consortia deelnemers dienen duurzaam gevestigd te zijn in een EU-lidstaat of een geassocieerd land; het werk dient op Europees grondgebied te worden uitgevoerd. In het voorkomende geval dat een in de EU gevestigd bedrijf of kennisinstelling in handen is van een buitenlandse moederonderneming, kan het bedrijf of kennisinstelling alleen in aanmerking komen voor financiering uit het fonds indien de veiligheids- en defensiebelangen van de EU en de lidstaten niet in gevaar worden gebracht. Hiervoor dient de EU-lidstaat waarin het bedrijf of kennisinstelling gevestigd is garanties af te geven die betrekking hebben op intellectueel eigendomsrecht, gevoelige informatie en het ontbreken van controle van buitenaf.
Nederland heeft zich actief ingezet voor deze voorwaarden en is dan ook tevreden over het huidige resultaat. Hierbij moet worden opgemerkt dat de onderhandelingen over het EDF nog niet geheel zijn afgerond. Tussen de Raad en het Europees parlement is een politiek deelakkoord bereikt, waarbij enkele punten nog openstaan. De definitieve uitkomst van de onderhandelingen en het tijdstip daarvan hangen tevens samen met de onderhandelingen over het gehele Meerjarig Financieel Kader (MFK).
Kunt u voor elk niet-EU land aangeven waarom zij wel of niet mag meedingen in het Europees Defensiefonds? Kunt u daarbij ook aangeven welke corruptie en kredietwaardigheidsscore elk land bezit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het niet beschamend dat u bezig bent om ons defensiebudget om te vormen tot een snoeppot voor Frans-Duitse wapenfabrikanten, corrupte Oostblok bestuurders en, indien uw krankzinnig plan werkelijkheid wordt, schurkenstaten zoals Turkije? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet in het BNC-fiche, wordt de analyse van de Europese Commissie die ten grondslag ligt aan het EDF, door Defensie onderschreven. Betere (Europese) coördinatie en samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling van defensie-capaciteiten kan marktfragmentatie verminderen, onnodige duplicatie voorkomen en efficiënte investeringen bevorderen. Een sterker Europees veiligheids- en defensiebeleid is ook in het strategische belang van Nederland. De voorstellen van de Commissie dienen bij te dragen aan het creëren van belangrijke randvoorwaarden hiervoor: een sterke Europese technologische en industriële defensiebasis en een open, competitieve en goed functionerende Europese defensiemarkt, waar ruimte is voor grensoverschrijdende deelname van het innovatieve MKB. Het EDF kan van belangrijke toegevoegde waarde zijn in het streven om als Europa meer verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen veiligheid.
Vindt u het niet verwerpelijk dat militairen zijn opgezadeld met een slecht salaris en defensieslachtoffers jarenlang moeten procederen voor een aalmoes, terwijl u wel graag de portemonnee trekt voor de krankzinnige defensieplannen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in de Defensienota is het naast het investeren in mensen en manieren ook noodzakelijk om te investeren in middelen. Vernieuwing en innovatie zijn immers sleutelwoorden bij de doorontwikkeling van de krijgsmacht.
Het EDF wordt betaald uit de EU-begroting, waar Nederland aan bijdraagt, maar ook de vruchten van kan plukken. Het EDF kan in de toekomst een belangrijk instrument worden voor de instandhouding, modernisering en versterking van de huidige slagkracht en het voortzettingsvermogen. Dat is noodzakelijk voor de uitvoering van onze grondwettelijke taken en de inzet die daarvoor nodig is, zowel binnen Nederland als ook in NAVO-, EU- en VN-verband.
Bent u bereid de plannen voor een Europees Defensiefonds in de burn pit te gooien, nu vaststaat dat deze gebaseerd zijn op vooringenomen rapporten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Indien de vorige drie vragen ontkennend worden beantwoord, waar bent u dan in hemelsnaam mee bezig? Solliciteert u soms voor een baan bij het Europees Defensiefonds omdat u bang bent voor een motie van wantrouwen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden, zonder drogredenen en Haagse prietpraat? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het verband tussen enkele van uw vragen (vragen 5 en 6, en 7, 9 en 10) zijn deze in samenhang beantwoord.
Noodvoorzieningen voor het transport van elektriciteit |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Netbeheerders gebruiken reservesystemen om aan stroom te voldoen»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van het lid Moorlag over de voortdurende belemmeringen die de aansluiting van kleinschalige duurzame energieprojecten op het elektriciteitsnetwerk blokkeren (ontvangen 9 april 2019)2?
Ja.
Bent u nog altijd van mening dat bij het verlenen van toegang tot het elektriciteitsnet de netbeheerder conform wettelijke en regulatorische uitgangpunten en non-discriminatoir moet handelen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Op grond van welke criteria besluit de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of de netbeheerder bij het toelaten tot het elektriciteitsnetwerk al dan niet reservesystemen mag gebruiken? Is het daarbij van belang of het een groot dan wel klein project betreft?
De ACM heeft in twee gevallen een ontheffing verleend van de bepaling in de Netcode elektriciteit waarin verplicht gesteld wordt het net redundant uit te voeren. In beide gevallen gaat het om een ontheffing voor een korte periode, die de netbeheerder de gelegenheid moet geven om alsnog de investeringen in het net uit te voeren.
De verplichting om het net redundant uit te voeren, geldt alleen voor het hoogspanningsnet. Als er een capaciteitsknelpunt in het hoogspanningsnet is, kan de netbeheerder van dat net een ontheffing van de redundantie-eis aanvragen. De netbeheerder bepaalt dus in welke gevallen hij een ontheffing nodig heeft en of hij een ontheffing aanvraagt bij de ACM. De ACM staat dit enkel tijdelijk toe. Bij het verlenen van een ontheffing toetst ACM of de ontheffing in het desbetreffende gebied een tijdelijke oplossing biedt waarin de netbeheerder op korte termijn wel aan het wettelijke kader kan voldoen. Dit kan door het inzetten van de procedures voor congestiemanagement en/of indien nodig investeringen te doen voor de uitbreiding van het net. Als ontheffing wordt verleend, kunnen zowel grote als kleine projecten profiteren van de extra capaciteit die daardoor beschikbaar komt.
Ik heb daarom mijn brief van 28 juni jl.3 aangegeven dat met de inwerkingtreding van de wet van 9 april 2018 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (hierna: wet voortgang energietransitie), de mogelijkheid in de wet is opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling te geven van de eis dat het landelijke hoogspanningsnet redundant moet worden uitgevoerd. Hierbij wordt gedacht aan een bepaling dat hoogspanningsnetten voor het transport van productie van elektriciteit niet redundant behoeven te zijn. Hierdoor kan (met name voor duurzame opwek) enige ruimte op het net worden gecreëerd, zonder dat daarmee de leveringszekerheid van elektriciteit in gevaar komt. Ik ben in overleg hierover met de ACM en netbeheerders. Ik verwacht dat deze algemene maatregel van bestuur eind dit jaar geconsulteerd zal worden en zal deze op dat moment ook aan uw Kamer toesturen. Zowel grote als kleine projecten profiteren van de extra capaciteit die door deze vrijstelling beschikbaar komt.
Waarop is de keuze gebaseerd om voor grote bedrijven wel en voor kleine initiatieven zoals de VV Nieuw Buinen het niet toe te staan dat er reservesystemen voor het transport worden ingezet?
De aanname dat grote bedrijven eerder gebruik kunnen maken van reservecapaciteit dan kleine initiatieven, klopt niet. De grootte van het project is geen bepalende factor voor het wel of niet verlenen van een ontheffing van de redundantie-eis. Alvorens een ontheffing aan te vragen bij de ACM, toetst de netbeheerder of deze ontheffing een tijdelijke oplossing biedt om congestiemanagement en/of verzwaring toe te passen.
Met de inwerkingtreding van de bovengenoemde algemene maatregel van bestuur onder de wet voortgang energietransitie geldt deze uitzondering op de redunantie-eis generiek, waardoor een aanvraag voor een ontheffing niet meer nodig is. Ik verwacht deze inwerkingtreding begin 2020.
In het geval van vv Nieuw Buinen kan de opgewekte elektriciteit niet worden ingevoed op het net omdat de 110kV hoogspanningslijn bij de stations Stadskanaal en Musselkanaal momenteel onvoldoende capaciteit heeft. Extra capaciteit kan worden verkregen door de reservestrook van de hoogspanningslijn in te zetten. Hiervoor moet de ACM een ontheffing voor verlenen. TenneT heeft een volledige ontheffingsaanvraag in concept gereed. Deze aanvraag ligt nu bij Enexis voor de verplichte zienswijze van direct aangeslotenen. In oktober wordt de ontheffingsaanvraag formeel ingediend bij de ACM. De ACM beoordeelt deze aanvraag en toetst of een ontheffing gerechtvaardigd is. Indien de ACM akkoord gaat met de ontheffing dan kan de reservestrook van de hoogspanningslijn worden gebruikt. Hiermee komt er 500 MW aan extra capaciteit vrij in de regio's rondom Stadskanaal en Emmen. Deze extra capaciteit wordt verdeeld over de stations in het genoemde gebied, waaronder de stations Stadskanaal en Musselkanaal. Hierdoor kan Enexis extra initiatieven met duurzame opwek aansluiten. Indien de ACM aan TenneT de ontheffing van de redundantie-eis verleent, dan zal het station Stadskanaal voldoende ruimte hebben om naar verwachting de opwek van vv Nieuw Buinen aan te kunnen sluiten.
Deelt u de mening dat vanwege het behalen van de doelstellingen voor duurzame energie en het behouden van draagvlak voor de energietransitie het frustrerend is dat initiatieven voor grote en kleine duurzame energieprojecten niet van de grond kunnen komen omdat er geen transportcapaciteit is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In bovengenoemde brief aan de Kamer heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken betreffende de transportschaarste. Zoals ik in de brief heb vermeld, groeit momenteel de vraag naar transportcapaciteit harder dan de nodige verzwaringen en uitbreidingen van het elektriciteitsnet voor de integratie van hernieuwbaar opgewekte elektriciteit. Ik heb daarom een uitgebreid pakket aan maatregelen in de brief opgenomen waarmee ik samen met de betrokken partijen deze problemen tracht in te perken. Hierbij is het van groot belang dat de opwek van hernieuwbare energie blijft groeien zonder een belemmering te vormen voor de betrouwbaarheid van het net. Het Rijk speelt hier een grote rol in, maar ik vraag ook veel van de netbeheerders, de marktpartijen en van de decentrale overheden. Alle betrokkenen hebben een bijdrage te leveren aan een oplossing voor deze problematiek. Daarnaast ben ik altijd bereid om nieuwe oplossingsrichtingen te bezien en te verkennen. Ik blijf dan ook in overleg met alle partijen.
Begin 2020 zal ik u hierover weer nader informeren.
Deelt u de mening dat ook voor kleinschalige duurzame energieprojecten die niet tot stand dreigen te komen vanwege een gebrek aan transportcapaciteit het tijdelijk gebruik van reservesystemen een oplossing kan vormen? Zo ja, waarom en wilt hierover met de netbeheerders en de ACM in overleg treden? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Ik wil nogmaals benadrukken dat de ruimte die de ontheffing van de redundantie-eis op het net creëert, beschikbaar komt voor alle projecten. Netbeheerders dienen zich, conform artikel 23, tweede lid Elektriciteitswet 1998, te onthouden van iedere vorm van discriminatie bij het voorzien van aansluitingen. Ondanks dat er niet gediscrimineerd wordt, worden bij netten waar een beperkte capaciteit is, kleine leveranciers eerder toegelaten op het net vanwege de inpassingsproblematiek. Daar waar gebieden (bijna) vol zijn, zullen kleine initiatieven logischerwijs eerder nog passen dan grote initiatieven.
Het lekken van de plannen voor Prinsjesdag. |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid om de gelekte voorstellen over de «overdrachtsbelasting» naar de Kamer te sturen?1
Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
Het besluitvormingsproces hierover is nog niet afgerond. De besprekingen zijn nog gaande. De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Wilt u het antwoord op deze en op de eerdere vragen over het lekken van de plannen voor Prinsjesdag vandaag (vrijdag 30 augustus) naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Bouwer staat 3:1 achter bij Tendergeschil: ‘Bizar dat politiek ingrijpen uit blijft'' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bouwer staat 3:1 achter bij Tendergeschil: «Bizar dat politiek ingrijpen uit blijft»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de opvatting van MKB Infra dat «de positie van de commissie van Aanbestedingsexperts nog verder wordt uitgehold» als gevolg van uw voorstel om deze commissie voortaan, op verzoek van partijen, aanbestedingen te laten evalueren in plaats van advies uit te brengen?2
In mijn Kamerbrief van 12 juli jl. heb ik aangegeven hoe ik de rechtsbeschermingspraktijk wil verbeteren door middel van zes maatregelen.3
Met dit pakket aan maatregelen zet ik in op de professionalisering van de aanbestedingspraktijk bij het vervolg van Beter Aanbesteden en van de klachtenregeling van aanbestedende diensten, ga ik excessief gebruik door aanbestedende diensten van rechtsverwerkingsclausules tegen, zet ik in op het verbeteren van de gang naar de rechter, en verken ik het gebruik van de Experimentenwet rechtspleging bij aanbestedingsgeschillen.
Ook heb ik ook aangegeven dat de Commissie van Aanbestedingsexperts (CvAE) een duidelijkere rol moet krijgen dan nu het geval is en heb ik voorgesteld dat de CvAE in haar nieuwe rol aanbestedingen evalueert om daar lering uit te trekken voor toekomstige casussen. De afgelopen periode is mij duidelijk geworden dat er met name vanuit ondernemerszijde grote ontevredenheid is over deze voorgestelde nieuwe rol. Er is nog onvoldoende vertrouwen dat de klachtenregelingen bij aanbestedende diensten op korte termijn voldoende zullen functioneren. Er is behoefte aan een stok achter de deur die gericht is op de aanbestedende diensten die klachten (nog) niet serieus behandelen. De CvAE wordt als logische organisatie gezien om deze rol te vervullen. Het gaat hierbij met name om klachtafhandeling voorafgaand aan de inschrijfdatum van de aanbesteding. Dit is immers de fase waarin de behandeling van de klacht nog invloed kan hebben op de lopende aanbestedingsprocedure. Verder vinden ondernemers het van belang dat de aanbestedingsprocedure wordt gepauzeerd wanneer een klacht voorligt bij de CvAE (opschortende werking). Anders blijft de situatie, zoals geconstateerd in het onderzoek van KWINK groep, bestaan waarin adviezen van de CvAE niet worden meegenomen door aanbestedende diensten in de lopende aanbestedingsprocedure, omdat er onvoldoende tijd wordt genomen in de procedure. Tevens vinden ondernemers het van belang om de verbetering in klachtenafhandeling te monitoren.
Ik heb begrip voor deze zorgen en vind het belangrijk dat rechtsbescherming toegankelijk is voor ondernemers en dat zij vertrouwen hebben in de mogelijkheden die rechtsbescherming hen kan bieden. Ik maak daarom drie aanvullingen op de genoemde maatregelen in mijn brief van 12 juli jl. De uitwerking van deze aanvullende maatregelen wil ik laten begeleiden door een klankbordgroep. Ik heb daarom de klankbordgroep rechtsbescherming – waarnaar in vraag 6 wordt gerefereerd – daarvoor gevraagd, samen met een aantal extra partijen die belangstelling hebben getoond omtrent de verdere invulling. De klankbordgroep is uitgenodigd om op korte termijn bijeen te komen.
Als eerste aanvullende maatregel wil ik de huidige rol van de CvAE in klachtafhandeling nog zeker enkele jaren behouden en zal ik bekijken hoe de CvAE een rol kan spelen als stok achter de deur in die gevallen waarin klachtafhandeling bij aanbestedende diensten nog onvoldoende op peil is. Ik denk daarbij onder andere aan situaties waarin de aanbestedingsprocedure zonder deugdelijke motivering doorloopt ondanks een klacht, of als uitsluitend de inkoper betrokken is bij de afhandeling van de klacht in plaats van een onafhankelijke derde. De focus van de CvAE komt op het voortraject van de aanbesteding te liggen. Voor de opvolging van de adviezen van de CvAE geldt dat deze niet ongemotiveerd terzijde kunnen worden gelegd.4
Ten tweede zal ik een onderzoek laten doen naar de wijze waarop aanbestedende diensten kunnen worden gestimuleerd om voldoende tijd en ruimte te nemen voor serieuze klachtbehandeling, zodat er vóór het moment van inschrijving of gunning een advies van het klachtenloket of de CvAE ligt over de ingediende klacht. Hierbij kijk ik ook naar eventuele (verplichte) opschorting. Vervolgens zal ik een aanvraag bij de adviescommissie Gids Proportionaliteit doen om te onderzoeken of opname van een voorschrift over tijdige klachtbehandeling een plek kan krijgen in de Gids Proportionaliteit. Ik zal uw Kamer voor het zomerreces in 2020 informeren over de resultaten van dit onderzoek. Deze aanvullende maatregel loopt mee met de door mij reeds aangekondigde actualisatie van het advies Klachtafhandeling bij aanbesteden.
Tot slot zal ik na het uitvoeren van de beleidsmaatregelen een nieuw onderzoek laten doen naar rechtsbescherming bij aanbesteden waarin ook gekeken wordt naar de rol van de CvAE. Ik verwacht dat het onderzoek over circa vier jaar kan plaatsvinden, als de benodigde wetswijzigingen zijn doorgevoerd en enige tijd ervaring is opgedaan in de praktijk. Ik werk op termijn toe naar een evaluerende rol voor de CvAE. Het afschaffen van de huidige rol van de CvAE vindt pas plaats nadat de evaluatie heeft plaatsgevonden. Aanbestedende diensten hebben zo de tijd om te bewijzen dat de stok achter de deur niet meer nodig is. Tot die tijd blijft de huidige rol van de CvAE dus in stand.
Bent u bekend met de conclusies uit het onderzoeksrapport «Aanbestedingsrechtspraak in Nederland», waaronder de conclusie dat het dictum van de rechter dikwijls in het voordeel van aanbestedende diensten is, terwijl bij de adviezen van de commissie van Aanbestedingsexperts (CvAE) het beeld gelijk is (dat wil zeggen de marktpartij wint ongeveer even vaak als de aanbestedende dienst) en de CvAE, vaker dan de rechter, eerder in het aanbestedingsproces wordt aangezocht?3
Het onderzoeksrapport laat inderdaad zien dat het dictum van de rechter in een meerderheid van de onderzochte gevallen een afwijzing van de vorderingen inhoudt. Bij de CvAE worden klachten van eisers wat vaker (gedeeltelijk) gegrond verklaard. Verder blijkt dat bij de gang naar de CvAE de nadruk op een eerder moment in de aanbestedingsprocedure ligt. In het rapport staat dat het moment van het starten van een procedure bij de rechter in 67% van de onderzochte gevallen na het voornemen tot gunning is. Bij de CvAE geldt dat ondernemers in 34% van gevallen naar de CvAE stappen nadat een verzoek tot deelname of inschrijving is uitgebracht en in 39% van de gevallen na het voornemen tot gunning. Het onderzoeksrapport geeft een feitelijke weergave van de procedures bij de rechter en de CvAE. Het geeft geen oordeel waarom de percentages verschillend zijn. Ik wil samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Raad voor de rechtspraak verkennen of verbeteringen in de procedure bij de rechter, eventueel met toepassing van de toekomstige Experimentenwet rechtspleging, mogelijk zijn. Daarbij kan worden gedacht aan een ruimere toetsing door rechters en het opvoeren van bedrijfsvertrouwelijke informatie in de procedure.
Deelt u in dit licht de mening dat de CvAE een relevante rol vervult als laagdrempelig alternatief voor een juridische procedure, met name voor inschrijvers die, bij de inzet van rechtsbeschermingsmiddelen, hun kans op succes en daarmee het effect laag inschatten?
De CvAE is ten tijde van de invoering van de Aanbestedingswet 2012 ingesteld vanuit de gedachte dat zij een laagdrempelig alternatief voor een gang naar de rechter zou vormen. De Aanbestedingswet 2012 betekende een grote verandering voor aanbestedende diensten. De CvAE had als nieuw orgaan een pioniersrol. Nu, vijf jaar later, blijkt uit de evaluatie van de CvAE dat, hoewel de adviezen van de CvAE worden gewaardeerd, ze niet leiden tot een oplossing van individuele klachten. Daarmee vormt de CvAE geen laagdrempelig alternatief voor een juridische procedure en wordt dus niet tegemoet gekomen aan een daadwerkelijk effect op een lopende aanbesteding. De expertise en het aanzien dat de CvAE heeft opgebouwd vind ik waardevol en wil ik behouden. Door tegemoet te komen aan de wens van ondernemers om de rol van de CvAE gedurende de aanbestedingsprocedure te behouden, verwacht ik dat ondernemers eerder in een aanbestedingsprocedure de expertise van de CvAE in zullen roepen (zie verder het antwoord op vraag 2).
Hoe ziet u de door u voorgestelde nieuwe rol van de CvAE bij het evalueren van aanbestedingen, indien een van beide partijen (marktpartij of aanbestedende dienst) niet wil meewerken aan een evaluatie? Denkt u niet dat in de praktijk het «nakaarten» over een aanbesteding wellicht niet de hoogste prioriteit meer heeft dan wel dat partijen er logischerwijs geen of weinig belang bij hebben om daar nogmaals tijd en energie in te steken?
Ik erken dat evalueren alleen lukt wanneer betrokken partijen meewerken. Dat heeft dan ook mijn aandacht bij de toekomstige uitwerking. Een evaluerende rol kan juist veel effect hebben in de toekomst. Het biedt de kans om de expertise en de waardering voor de advisering van de CvAE meer navolging te laten krijgen, namelijk toepassing van de adviezen (over een bepaalde branche of bij een specifiek soort aanbesteding) bij toekomstige aanbestedingen.
Waren de brancheorganisaties uit de bouw- en infrasector vertegenwoordigd in de klankbordgroep die u hebt ingesteld om input te leveren op onder andere uw beleidsvoornemens? Indien niet, waarom niet? Bent u in dat geval bereid alsnog met hen in gesprek te gaan?
Ja. Bij het samenstellen van de klankbordgroep bij het onderzoek rechtsbescherming is gelet op een goede balans tussen vertegenwoordiging van aanbestedende diensten, ondernemers en experts (wetenschap en advocatuur). In de klankbordgroep zaten vertegenwoordigers van Bouwend Nederland, de Branchevereniging Nederlandse Architectenbureaus (BNA), VNO-NCW/MKB-Nederland, ProRail, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Unie van Waterschappen (UvW), Servicepunt71 (samenwerkingsverband van gemeente Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude), Straatman Koster Advocaten, de Rijksuniversiteit Groningen en de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarmee heb ik verschillende invalshoeken uit de aanbestedingspraktijk, waaronder de bouw- en infrasector, meegenomen bij de voorbereiding van mijn beleidsvoornemens. Bij aanbesteden spelen uiteenlopende belangen die vaak niet met elkaar overeenkomen. Met de voorgenomen beleidsmaatregelen zoek ik de balans tussen een effectieve en efficiënte manier van aanbesteden, gelijke toegang voor ondernemers en effectieve rechtsbescherming. Het werken in de klankbordgroep is overigens ervaren als een plek waar vruchtbare discussie kan plaatsvinden. Daarom wil ik een vergelijkbare klankbordgroep (eventueel aangevuld met VNG en enkele brancheorganisaties) laten meewerken aan de uitwerking van de wijziging van de werkwijze van de CvAE (zie het antwoord op vraag 2).
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 zal ik een klankbordgroep instellen voor de uitwerking van een aantal van de maatregelen.
Kunt u uitleggen waarom u ervoor kiest om de positie van de CvAE niet te versterken (en in plaats daarvan lokale klachtenloketten te professionaliseren), terwijl het onderzoekrapport «Rechtsbescherming in de aanbestedingspraktijk» stelt dat wanneer de CvAE uitsluitend bijdraagt aan een leereffect/professionalisering er een leemte ontstaat daar er geen orgaan meer is dat een onafhankelijk advies kan geven over aanbestedingsklachten?4
Zoals ook in de beantwoording bij vraag 2 heb aangegeven zet ik in op een breed pakket aan maatregelen. Een van de aspecten daarvan is de professionalisering van klachtenregelingen bij aanbestedende diensten, waarbij de CvAE als stok achter de deur gaat functioneren. Er zijn aanbestedende diensten met goedwerkende en professionele klachtenregelingen, zoals Prorail en Rijkswaterstaat. Deze organisaties houden bijvoorbeeld rekening met eventuele vragen en klachten in de planning van de aanbestedingsprocedure en bekijken per geval of het noodzakelijk is om de aanbesteding op te schorten en zijn zelfs bereid om in voorkomende gevallen een aanbesteding opnieuw te starten. Deze succesvolle praktijkvoorbeelden, waarin het uitgangspunt is «een klacht is een cadeautje» en «de klachtenregeling werkt, want ondernemers durven klachten in te dienen», zal ik betrekken bij de uitwerking van de klachtenregeling zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Er zullen echter ook aanbestedende diensten zijn die hulp nodig hebben bij de verdere professionalisering van hun klachtenloketten. Ik betrek voorlichtende partijen als PIANOo7 en NEVI8 die hierin een rol kunnen spelen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen het nadeel van het dwingend sturen op (lokale) klachtenloketten, dat vanwege de grote diversiteit in de aanbestedingspraktijk en de verschillende sectoren het lastig is daarvoor een uniform kader te vinden en de maatregelen kosten- en arbeidsintensief zijn voor met name kleinere aanbestedende diensten5, in relatie tot de tweede maatregel «Klachtenafhandeling op lokaal niveau maakt het verschil» die u voorstelt?6
Zoals ik in het antwoord op vraag 7 heb geschetst, hecht ik veel waarde aan een professionele klachtenregeling bij de aanbestedende dienst. Een klachtenregeling is een belangrijk instrument om klachten die ondernemers hebben op een vroeg moment in het aanbestedingsproces te behandelen. Ook houdt een klachtenregeling de organisatie scherp en creëert het een laagdrempelige vorm van toezicht. Daarom wil ik een professionele klachtenregeling wettelijk verplicht stellen. Om geen onevenredige eisen te stellen aan kleine aanbestedende diensten, zoals de lokale basisschool die eenmaal om de zoveel jaar de schoonmaak aanbesteedt, verzamel ik ook bestaande goede voorbeelden waarin aanbestedende diensten gezamenlijk of in regionaal verband klachten afhandelen. Bij het inrichten van een lokaal loket kan ook meer aandacht zijn voor de specifieke omstandigheden van het geval. Zo kan een klachtenloket van een academisch ziekenhuis met technische expertise zich beter toeleggen op de specifieke situatie ter plaatse dan een centraal loket.
Hoe kijkt u aan tegen een opschortingsplicht tijdens een aanbestedingsprocedure (of ten minste een verplichting tot het opschorten van de gunning), indien er een klacht wordt ingediend?
Bij de professionalisering van klachtenregelingen heeft een opschortingsplicht mijn aandacht. De afhandeling van klachten voorafgaand aan de gunningsbeslissing is onderdeel van de wensen zoals geuit door ondernemers. Zij zien namelijk graag een vorm van klachtenafhandeling waarbij zij nog kans maken op de (voorlopige) gunning. Een aanbestedende dienst dient hiervoor voldoende tijd te gebruiken om een klacht te behandelen. Een eventuele (verplichte) opschorting en de vormgeving daarvan betrek ik daarom bij het onderzoek naar serieuze klachtenafhandeling zoals beschreven in het antwoord op vraag 2. Ten overvloede wijs ik er ook op dat ik daarbij het belang van burgers bij algemene voorzieningen in het oog moet houden.
Het artikel ‘Industrie vreest streep door waterstofambities Klimaatakkoord’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Industrie vreest streep door waterstofambities Klimaatakkoord»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Conceptadvies SDE++ CO2-reducerende opties?» van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?2 Hoe beoordeelt u dit rapport?
Ja. Dit conceptadvies is nog niet definitief. Ik zal mijn beslissing baseren op het definitieve advies dat we in november van PBL zullen ontvangen.
Kunt u toelichting geven op de gekozen emissiefactor van 183 waarmee u rekent voor waterstofproductie? Op basis van welke gegevens is voor deze emissiefactor gekozen?
PBL rekent in het voorlopige advies met een bepaalde emissiefactor (183 gram per kWh). Deze emissiefactor is belangrijk omdat het doel van de SDE++ CO2-reductie is en het de vraag is hoeveel CO2-uitstoot er in totaal wordt gereduceerd door de productie en inzet van waterstof.
De emissiefactor is gebaseerd op berekeningen voor 2030. Uitgangspunt is dat in 2030 de voor elektrolyse benodigde elektriciteit nog niet volledig duurzaam is. Een deel wordt opgewekt door gascentrales. De mate waarin dit gebeurt hangt af van wanneer stroom wordt gebruikt.
Onderkent u het risico dat waterstofproductie onder de huidige rekenmodellen waarschijnlijk geen aanspraak zal kunnen maken op de subsidie van de Stimuleringsregeling Duurzame Energietransitie (SDE++)? Zo ja, hoe beoordeelt u dit risico? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment loopt de marktconsultatie van het conceptadvies nog. Nieuwe inzichten die volgen uit de marktconsultatie worden meegenomen in de berekeningen van PBL. Naar aanleiding van het definitieve advies zal ik een besluit nemen over welke technieken tegen welke condities worden opengesteld in 2020.
In het Klimaatakkoord is een ambitieus waterstof programma aangekondigd met een gefaseerde aanpak. De focus ligt eerst op pilots en demonstratiefaciliteiten om opschaling en kostenreductie te ondersteunen. Uit de Klimaatenvelop is er voor opslag en conversie (inclusief waterstof) een bedrag oplopend tot 60 miljoen euro per jaar beschikbaar (DEI+-regeling). Er is hiermee ruime ondersteuning voor innovatieve waterstofprojecten.
Daarnaast zetten we in op het creëren van de juiste randvoorwaarden. Dit behelst o.a. het grootschalig stimuleren van hernieuwbare energie om straks ook voldoende groene waterstof te kunnen produceren. Ook onderzoeken we de rol die tenders voor wind op zee kunnen spelen in systeemintegratie. Verder werken we aan andere afspraken, zoals een visie op de benodigde marktordening.
Voor opname in de SDE++ is een belangrijke voorwaarde dat productie van waterstof via elektrolyse ook leidt tot daadwerkelijke CO2-reductie. In het Klimaatakkoord is afgesproken om de business case te monitoren en om informatie hierover uit te wisselen. De consultatie van het concept advies heeft het proces van informatiedeling versneld en heeft nuttige reacties opgeleverd.
Begrijpt u de vrees van de 14 bedrijven dat de ontwikkeling van de groene waterstofeconomie geremd zal worden, indien groene waterstof niet wordt gesteund met de SDE++? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe rijmt u de afspraken in het Klimaatakkoord, waarin is afgesproken om met een waterstofprogramma te komen ter ontwikkeling van de waterstofproductie in Nederland, met het risico dat er geen SDE++ subsidie beschikbaar zal zijn voor waterstofproductie?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u de adviezen van het PBL over te nemen en de randvoorwaarden aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang om, in lijn met de afspraken hierover in het Klimaatakkoord, te werken aan een gefaseerde programmatische aanpak, met oog voor alle randvoorwaarden. Dit vergt dat we samen met de industrie en energiesector het gesprek aangaan over hoe we de waterstofambities van een gepaste instrumentatie kunnen voorzien.
Tijdens de consultatieperiode krijgen marktpartijen uitgebreid de kans om hun commentaar op het conceptadvies te delen en hierover met PBL en EZK in gesprek te gaan. Ik waardeer de input van marktpartijen. Op basis van de verzamelde reacties uit de marktconsultatie kunnen in overleg met PBL parameters voor de berekeningen nog worden aangepast. Dit zal worden gebruikt voor nadere besluitvorming over vormgeving van de SDE++ voor 2020 of voor latere jaren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de industrie- en energiesector over hoe waterstof in prijs beter concurrerend kan zijn met andere energieproductiemethoden die aanspraak kunnen maken op SDE++ subsidies? Zo ja, wanneer? Bent u bereid om op basis hiervan een hernieuwd PBL-advies aan te vragen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om aan te sturen op tenders voor offshore wind waarin wordt ingezet op versnelde opbouw van groene waterstofproductie en kostenreductie, zoals vermeld staat in het Klimaatakkoord?
In het Klimaatakkoord wordt aangegeven dat in de toekomst opties zoals uitbreiding van interconnectie en conversie naar waterstof tot de mogelijkheden behoren voor een kosteneffectieve inpassing van meer wind op zee. De windparken in de huidige routekaart worden aangesloten op het elektriciteitsnet. We onderzoeken hoe voor additionele uitrol – bovenop de afspraken in de routekaart – de aanpak voor wind op zee moet worden vormgegeven. Daarbij kijken we ook naar opties voor systeemintegratie, zoals waterstof.
Het bericht dat door het anti-abortusbeleid van president Trump het aantal abortussen in ontwikkelingslanden toeneemt |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Meer abortussen in ontwikkelingslanden door anti-abortusbeleid in de VS»?1
Ja.
In hoeverre is onder de regering-Trump Amerikaanse steun aan organisaties in ontwikkelingslanden die vrouwen ondersteunen bij abortus, voorzien in zaken als vaccinaties, hiv-behandeling en kankeronderzoek, afgenomen? Kunt u de effecten hiervan schetsen?
President Trump heeft de Mexico City Policy (MCP, inmiddels Protecting Life in Global Health Assistance; ook wel bekend als Global Gag Rule) kort na zijn aantreden opnieuw ingesteld. De MCP bepaalt dat activiteiten op het gebied van abortus niet met Amerikaanse fondsen mogen worden ondersteund.
Uit de beschikbare informatie blijkt dat de Mexico City Policy onder de regering-Trump breder wordt uitgelegd en ook effect heeft op andere terreinen dan abortus. Zo meldt International Planned Parenthood Federation (IPPF) negatieve gevolgen voor vijftig gezondheidsprojecten in eenendertig landen. Deze projecten beslaan onder meer voorbehoedsmiddelen, HIV-preventie en -behandeling, moeder- en kindzorg, tuberculose, Zika en malaria, maar ook gender-gerelateerd geweld en programma’s voor wezen en kwetsbare kinderen. Onderzoek van de International Women’s Health Coalition (IWHC) maakt daarnaast melding van verminderde toegang tot onder meer screening op borst- en baarmoederhalskanker en prostaatkanker. Met de uitbreiding van de MCP door de regering-Trump is ook het President’s Emergency Plan for AIDS Relief (PEPFAR), een omvangrijk HIV/Aids programma van de Amerikaanse overheid, niet langer uitgezonderd van de MCP. De VS is wereldwijd de grootste donor op dit gebied. In brede zin heeft de MCP een negatief effect op efficiëntie en effectiviteit in de gezondheidssector omdat het fragmentatie van gezondheidsdiensten in de hand werkt. Daarnaast heersen onduidelijkheid en misverstanden over de implementatie van de MCP, bijvoorbeeld over de geldende uitzonderingen (zo zijn zorg na een onveilige abortus, maar ook veilige abortus in geval van verkrachting of incest of risico voor het leven van moeder, onder MCP toegestaan).
Deelt u de mening dat steun op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) in dergelijke landen essentieel is voor de ontwikkeling en emancipatie van vrouwen en meisjes en dat dit doorwerkt in de algehele economische ontwikkeling van deze landen?
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om, zowel vanuit Nederland als vanuit de Europese Unie, de tekorten als gevolg van het anti-abortusbeleid van president Trump op te vangen en zo de schadelijke effecten voor het belangrijke werk dat deze organisaties verrichten, zoveel mogelijk te beperken?
Naast de financiële steun aan organisaties op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) zoals uiteengezet in mijn antwoorden, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, op vragen van de leden Ploumen en Van Den Hul (4 juni 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3036), zet Nederland zich ook op andere manieren in om SRGR voor iedereen, speciaal ook voor vrouwen, meisjes en jongeren wereldwijd, te waarborgen. Zo heeft Nederland in EU-verband bijgedragen aan de totstandkoming op 23 september jongstleden van de Politieke Verklaring over Universal Health Coverage (UHC) die seksuele en reproductieve gezondheid en rechten conform de 2030 Agenda omvat. Bij die gelegenheid heb ik mede namens 58 landen binnen en buiten de EU een verklaring gepresenteerd over het belang van SRGR als integraal onderdeel van UHC. Deze verklaring is tevens een belangrijke steun in de rug voor de wereldwijde beweging die opkomt voor SRGR en gendergelijkheid.
Nederland staat, zoals uw Kamer bekend, pal voor vrouwenrechten en keuzevrijheid voor vrouwen, inclusief SRGR. Dit draagt Nederland wereldwijd uit: bilateraal, in EU-verband en natuurlijk ook in de VN, zoals in de Commission on the Status of Women (CSW) en de Commission on Population and Development (CPD). Nederland blijft zich in samenwerking met gelijkgezinde landen bilateraal en in EU- en VN-kader inzetten voor vrouwenrechten en SRGR en behoud van bestaande afspraken op dit gebied o.a. door vast te houden naar verwijzingen naar SRGR in VN-teksten. Door de actieve inzet van Nederland en gelijkgezinde landen is SRGR goed geborgd in de uitkomsten van de CSW en de CPD eerder dit jaar en de recente Politieke Verklaring over UHC.
Op welke termijn kunt u, zowel vanuit Nederland als vanuit de EU, mogelijke extra inspanningen plegen?
Zie antwoord vraag 4.
De problematiek rondom rolstoelen en scootmobielen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Landelijke aanpak nodig voor problemen met rolstoelen en scootmobielen»?1
Ja.
Bent u bekend met de problemen die rolstoel- en scootmobielgebruikers ervaren zoals lange wachttijden voor reparatie en onvoldoende maatwerk? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om daarin verandering aan te brengen?
Ik ben bekend met de problemen die door hulpmiddelengebruikers worden ervaren. In 2018 is een onderzoek uitgevoerd naar knelpunten in de procedure en verstrekking van Wmo-hulpmiddelen, woningaanpassingen en verhuizingen. Ik heb vervolgens met de VNG bestuurlijke afspraken gemaakt over het nader uitwerken en implementeren van de oplossingsrichtingen voor Wmo-hulpmiddelen en woningaanpassingen. Toen is ook afgesproken – zoals ik in mijn brief van 18 mei 2018 aan uw Kamer heb laten weten – een domeinoverstijgend vervolgonderzoek (Wmo 2015, Wlz en Zww) te laten uitvoeren naar verbetermogelijkheden bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en verhuizingen. Dit onderzoek is dit voorjaar afgerond en uw Kamer is per brief op 1 april jl. over de uitkomsten geïnformeerd. Momenteel ben ik met alle betrokken partijen aan het bezien op welke wijze een follow-up kan worden gegeven aan de uitkomsten van het domeinoverstijgende vervolgonderzoek. Ten aanzien van specifiek Wmo-hulpmiddelen en woningaanpassingen, geldt dat ik in januari 2020 een uitvraag onder Wmo-cliënten zal laten uitvoeren om te bezien of de afspraken voor Wmo-cliënten daadwerkelijk effectief en voldoende zijn.
Erkent u de noodzaak van het verbeteren van deze gang van zaken aangezien mensen met een (chronische) aandoening zo snel mogelijk op kwalitatief goede en correct werkende hulpmiddelen moeten kunnen rekenen, aangezien zij daarvan afhankelijk zijn?
Ik erken de noodzaak. Iedereen die een hulpmiddel nodig heeft, dient op grond van het desbetreffende wettelijke kader zo snel als mogelijk op een kwalitatief goed en correct werkend hulpmiddel te kunnen rekenen.
Bent u het eens met de geponeerde stelling dat de insteek van aanbieders, leveranciers, verzekeraars, gemeenten en reparateurs gebaseerd zou moeten zijn op het principe: «eerst helpen, dan praten over de kosten»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met de stelling dat het principe «eerst helpen en dan praten over de kosten» de insteek zou moeten zijn en dat de cliënt hier geen hinder van zou moeten ondervinden. Dit zal onderdeel zijn van de follow-up van het hiervoor genoemde vervolgonderzoek.
Bent u bereid aan de slag te gaan met de aanbeveling uit het onderzoek van Patiëntenfederatie Nederland en Ieder(in) als passende oplossing voor deze problematiek en de Kamer hier zo snel mogelijk over te informeren?
Ik ben voornemens een bureau de opdracht te geven om te helpen de aanbevelingen te implementeren. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten hiervan medio volgend jaar informeren.
Het onderwerp godsdienstvrijheid in het Algemeen Ambtsbericht over Afghanistan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is volgens u de rol van de Afghaanse overheid bij het waarborgen van godsdienstvrijheid en de positie van christenen?
Het kabinet deelt uw mening dat het belangrijk is dat de Afghaanse overheid de vrijheid van religie en de positie van alle minderheden, waaronder die van christenen, waarborgt.
Hoe treedt de Afghaanse overheid op bij «geweld tegen en discriminatie van religieuze minderheden», «risico op mishandeling vanwege conservatieve opvattingen, intolerantie» en «maatschappelijke afwijzing en vervolging»?1
In het ambtsbericht is aangegeven dat religieuze minderheden, vrijwel uitsluitend etnische Hazara sjiieten, doelwit waren van aanvallen door gewapende groeperingen. Bij die aanvallen tegen Hazara’s vielen veel slachtoffers. Hazara’s demonstreerden in de verslagperiode van het ambtsbericht tegen de onveiligheid en beschuldigden de Afghaanse overheid ervan dat deze onvoldoende de veiligheid garandeerde in bepaalde provincies.
In het Algemeen Ambtsbericht wordt op pagina 63 gemeld dat wetshandhavers niet in staat of bereid zijn tot ingrijpen in het geval mensen die afwijken van religieuze of sociale normen slachtoffer dreigen te worden van mishandeling vanwege conservatieve opvattingen of intolerantie. Ook speelt mee dat anders- en niet-gelovigen zich onthouden van juridische stappen uit angst voor vergelding.
Het ambtsbericht meldt op pagina 81 dat Hindoes en Sikhs slachtoffer waren van illegale bezetting en inbeslagname van hun land, maar dat zij zich onthielden van juridische stappen, uit angst voor vergelding.
Kent u voorbeelden waaruit blijkt dat de Afghaanse overheid christenen, niet-moslims of afvalligen in deze situaties bescherming biedt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de beperkte ruimte die de Afghaanse wet biedt aan aanhangers van andere religies dan de islam om hun geloof uit te oefenen? Wat is deze ruimte in de praktijk? Kent Afghanistan in de praktijk enige vorm van godsdienstvrijheid?
De Afghaanse wet biedt zeer beperkte ruimte aan aanhangers van andere religies dan de islam om hun geloof uit te oefenen. Op pagina 63 van het ambtsbericht wordt ingegaan op de juridische en sociale belemmeringen die niet-moslims ondervinden bij de uitoefening van hun geloof en hoe wetshandhavers met hen omgaan. Op pagina 82 wordt nader ingegaan op de positie van christenen, onder wie bekeerlingen.
Welke materiële verbetering in de situatie van de godsdienstvrijheid is er volgens u sinds 2001 geweest?
Nederland hecht groot belang aan het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging, zoals onder meer neergelegd in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de mens. Bevordering van vrijheid van religie en levensovertuiging is een speerpunt in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging staat jaarlijks op de agenda van de EU-Afghanistan mensenrechtendialoog. Daarnaast zet Nederland ook bilateraal in op dit onderwerp. In februari jl. bezocht de Mensenrechtenambassadeur bijvoorbeeld Afghanistan. Daar sprak zij o.a. over vrijheid van godsdienst en levensovertuiging met overheid, mensenrechtenexperts, journalisten, maatschappelijk middenveld en de internationale overheid. Ik ben voornemens om in de loop van volgend jaar de Speciaal Gezant religie en levensovertuiging te vragen naar Afghanistan te gaan om daar met overheid en maatschappelijke organisaties te spreken over vrijheid van religie en levensovertuiging.
Sinds de val van de Taliban in 2001 wordt er van overheidswege geen strenge interpretatie van de soennitische islam opgelegd aan de gehele bevolking, noch is er sprake van strenge kledingvoorschriften voor vrouwen en van het opleggen en uitvoeren van hadd-bestraffingen op basis van de sharia door de Afghaanse overheid (zie pagina 52 van het algemeen ambtsbericht). Het klopt dat de laatste openbare kerk in Afghanistan in 2010 is gesloten, maar er zijn geen wettelijke beperkingen voor religieuze minderheidsgroepen om gebedshuizen op te richten.
Op pagina 63 van het Algemeen Ambtsbericht is aangegeven dat de vrijheid van religie en levensovertuiging wordt «gehinderd door geweld tegen en discriminatie van religieuze minderheden en hervormingsgezinde moslims» en op pagina 82 is vermeld dat christenen aangaven «hun geloof thuis uit te oefenen om maatschappelijke afwijzing en vervolging te vermijden».
Hoe is de constatering dat de situatie van de godsdienstvrijheid sinds 2001 is verbeterd, te begrijpen in het licht van het feit dat juist in deze periode de laatste kerk gesloten of zelfs vernietigd is?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is in de praktijk het verschil tussen de situatie van anders- en niet- gelovigen nu de Afghaanse overheid niet meer de hadd-bestraffingen op basis van de sharia uitvoert?
Zie antwoord vraag 2.
Welke conclusies over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging moeten lezers van het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan trekken uit de volgende citaten in het ambtsbericht: «Aanhangers van religies anders dan de islam kunnen hun geloof binnen de grenzen van de wet uitoefenen»; «De afgelopen jaren werd niemand door de Afghaanse overheid tot de dood veroordeeld wegens atheïsme, godslastering of afvalligheid»; en «Er zijn volgens het Afghanistan 2017 international religious freedom report van de VS evenwel geen zaken bekend waarbij de overheid, in casu de procureur-generaal, strafvervolging instelde wegens afvalligheid of godslastering»?
Nee. Deze citaten uit het Algemeen Ambtsbericht moeten in samenhang gelezen worden met andere citaten uit het ambtsbericht die beperkingen aangeven waar aanhangers van religies anders dan de islam mee geconfronteerd worden. Zie in dit verband bijvoorbeeld hetgeen over de positie van Hindoes en Sikhs op pagina 81 wordt gemeld alsmede mijn antwoord op de vragen 2,3 en 7.
Deelt u de mening dat deze citaten het gevaar voor anders- of niet-gelovigen lijken te willen relativeren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid deze passages aan te passen en daarbij niet alleen de formele opstelling van de overheid in ogenschouw te nemen, maar ook de feitelijke situatie voor anders- en niet-gelovigen?
De feitelijke situatie voor anders- en niet-gelovig wordt in het ambtsbericht voldoende beschreven. Ik zie geen reden het ambtsbericht aan te passen.
Acht u het rapport van Open Doors over Afghanistan betrouwbaar?2
Het Open Doors-rapport is een rapport zonder concrete voorbeelden van strafvervolging of ernstige vormen van discriminatie van christenen in Afghanistan, ook niet in geanonimiseerde vorm. Derhalve geeft de inhoud van het rapport mij, onder verwijzing naar voetnoot 428 van het ambtsbericht met hierin de Open Doors Afghanistan landeninformatie en mijn antwoorden op vragen 2, 4 en 7, geen aanleiding om de tekst van het ambtsbericht aan te passen.
Hoe beoordeelt u het volgende citaat uit dit onderzoek: «If christian converts have to stand trial, it is officially not because of their faith, but due to other alleged crimes (e.g. due to treason by working with foreign intelligence agencies, murder or drug dealing)»? Heeft u zelf onderzoek gedaan naar de rapporten waar dit uit zou blijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Openheid over betrokkenheid van bedrijven bij illegale Israëlische nederzettingen |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de herhaalde oproep van meer dan honderd ngo’s voor openheid over de betrokkenheid van bedrijven bij illegale Israëlische nederzettingen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties heeft besloten dat er een overzicht moet komen van betrokkenheid van bedrijven bij illegale Israëlische nederzettingen? Wat is er precies besloten?
De Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (VN) heeft in 2016 in resolutie 31/36 over nederzettingen de Hoge Commissaris voor Mensenrechten opgedragen een database te maken van bedrijven die actief zijn in Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden.
Nederland was, samen met de EU, geen voorstander van het instellen van de database, omdat het een voorbeeld is van de disproportionele aandacht voor Israël in VN-fora. Bovendien zijn Nederland en de EU van mening dat de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten ligt. Samen met de EU onthield Nederland zich daarom van stemming. Echter, aangezien de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database te creëren, is het kabinet van mening dat deze uitgevoerd moet worden – zoals te doen gebruikelijk als er besluiten worden genomen in de Mensenrechtenraad. Nederland zal het aan Hoge Commissaris Bachelet overlaten om te bepalen hoe zij het beste invulling aan deze resolutie kan geven. Nederland zal derhalve niet aandringen op publicatie van de betreffende database. Zie tevens de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp, gesteld door het lid Karabulut, d.d. 16 maart 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1574).
Waarom duurt het zo lang voordat het een en ander gepubliceerd wordt? Klopt het dat het niet eerder is voorgekomen dat een verzoek om informatie vanuit de Mensenrechtenraad zo lang op zich laat wachten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, zeker tegen de achtergrond van voortdurende uitbreiding van illegale Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied waardoor een tweestatenoplossing meer en meer buiten beeld raakt, bereid aan te dringen op openheid over betrokkenheid van bedrijven bij illegale Israëlische nederzettingen, zoals in de oproep van de ngo’s wordt bepleit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het opnieuw lekken van plannen voor Prinsjesdag |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wilt u de uitwerking van de plannen voor verlaging van de lasten, de verlaging van de winstbelasting en voor investeringen in de woningbouw naar de Kamer sturen, zodat de Tweede Kamer haar controlerende werk kan doen en de bevolking niet alleen via lekken eenzijdig of foutief wordt geïnformeerd?1
Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
Het besluitvormingsproces hierover is nog niet afgerond. De besprekingen zijn nog gaande. De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Kloppen de in dit lek genoemde bedragen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor vrijdag 30 augustus 12.00 uur?
Zie antwoord vraag 1.
De ontbossing van de Amazone |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Buitenlanders willen onze Amazone plunderen»1 en «Duurzaamheid is slechts een verhaaltje»?2
Ja
Hoe duidt u het gegeven dat inheemse volkeren in Brazilië worden bedreigd als gevolg van illegale houtkap en mijnwerkers?
Het is zorgwekkend dat illegale houtkap en mijnbouw vaak een bedreiging vormen voor inheemse volkeren in Brazilië. De Nederlandse vertegenwoordigingen in Brazilië benadrukken daarom in contacten met de Braziliaanse overheid steeds het belang van mensenrechten, bescherming van inheemse volkeren en bescherming van het milieu, en zijn daarover in gesprek met Braziliaanse en Nederlandse NGO’s. De dialoog is erop gericht de Braziliaanse partijen te doordringen van de verbanden tussen politieke, economische en sociale aspecten, teneinde duurzaamheid te verbeteren. De Braziliaanse partijen dienen zelf actie te ondernemen ter verbetering van de situatie.
Wat zijn de ontwikkelingen rondom de zogenaamde «Corredor Norte», waarbij spoorlijnen en geasfalteerde wegen de Amazone zullen doorkruisen voor sneller vervoer van soja?
Brazilië investeert al jaren in de ontwikkeling van een corridor naar het noorden van Brazilië, de zogeheten «Corredor Centro-Norte», een modernisering en uitbereiding van haventerminals, spoor- en snelwegen, door de privatisering van publieke infrastructurele assets.
Klopt het dat de afgelopen jaren vele extra havens in het Amazonegebied zijn gebouwd, onder andere voor de handel van soja naar het buitenland?
In de afgelopen jaren zijn extra havens en terminals voor de handel van soja in het Amazonegebied gebouwd.
Welke activiteiten onderneemt de Nederlandse regering, zowel financieel als via diplomatieke posten, om de aanleg van de Corridor Norte en de aanleg van havens grenzend aan het Amazonegebied te ondersteunen? Welke samenwerking vindt hierbij plaats, op zowel politiek en ambtelijk als commercieel vlak?
De Nederlandse overheid heeft enkele jaren geleden via de Nederlandse vertegenwoordigingen in Brazilië de kansen die deze corridor biedt voor Nederlandse bedrijven en kennisinstituten onder de aandacht gebracht. De boodschap daarbij is altijd geweest dat de Nederlandse overheid zich richt op duurzame ontwikkeling, passend bij de wereldwijde aanpak van de Sustainable Development Goals. Nederlandse kennisbedrijven hebben in 2013 via een «Partners for International Business»-programma een verkennende voorstudie uitgevoerd, waarbij met name ook is gekeken naar het duurzamer gebruik van bestaande infrastructuur.
Kennisuitwisseling stond daarbij centraal. Zoals ik u eerder heb geïnformeerd in mijn Kamerbrief van 8 mei 2018 (kenmerk 26 485, nr. 290), organiseerde de ambassade in Brasilia medio 2016 een lunchbijeenkomst, specifiek over de duurzaamheidsaspecten van de «Corredor», met vertegenwoordigers van de Wereldbank en de Braziliaanse federale agentschappen voor respectievelijk water- en wegvervoer. Er is geen Nederlands overheidsgeld gebruikt voor de concrete ontwikkeling van de Corredor Centro-Norte.
Zijn de bedrijven Arcadis, Boskalis en Damen Shipyards nog steeds betrokken bij de aanleg van de Corridor en sojahavens in Brazilië? Op welke wijze ondersteunt de Nederlandse ambassade deze bedrijven?
Het is in algemene zin juist dat de aanleg van nieuwe infrastructuur vaak gepaard gaat met toenemende ontbossing, vanwege verbeterde toegang tot eerder onbereikbare gebieden. De Nederlandse overheid ondersteunt geen bedrijfsactiviteiten voor het daadwerkelijk ontwikkelen van de Corredor Centro-Norte, zoals eerder aangegeven in mijn brief van 8 mei 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 290) en in antwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2506). Het is mij voorts ook niet bekend dat Nederlandse bedrijven betrokken zouden zijn bij de aanleg van de Corredor Centro-Norte. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Het is aan de bedrijven zelf om IMVO-risico’s in kaart te brengen en maatregelen te treffen tegen mogelijke betrokkenheid bij misstanden. Tevens dienen zij zich te houden aan de Braziliaanse wet- en regelgeving, waar de Braziliaanse staat op toeziet. Daarnaast blijft het kabinet in gesprek met stakeholders over het tegengaan van ontbossing en het bevorderen van duurzame ontwikkeling.
Klopt het dat onder andere de aanleg van wegen en havens bijdragen aan de ontbossing van de Amazone? Hoe duidt u het gegeven dat Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij dit soort activiteiten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is het afgelopen jaar gewijzigd in het Nederlandse beleid ten aanzien van steun aan projecten in de Amazone die ontbossing in de hand werken?
Er is geen sprake van gewijzigd Nederlands beleid t.a.v. projecten in de Amazone.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Bouali en De Groot over extra inzet op het tegengaan van ontbossing van het Amazoneregenwoud? Op welke wijze zet u zich in om te onderzoeken hoe ondersteuning mogelijk is van het initiatief van het Wereld Natuur Fonds om in 2020 ten minste een derde van de totale oppervlakte van de Amazone tot beschermd gebied te maken?
Mede naar aanleiding van de motie-Bouali en De Groot heeft Nederland de dialoog met Brazilië over klimaat, landbouw en het tegengaan van ontbossing geïntensiveerd. Tegelijk onderzoekt het kabinet op welke wijze Nederland een extra bijdrage zou kunnen leveren om de toenemende ontbossing in de Amazone terug te dringen. Dit najaar zal de Kamer daar per brief over worden geïnformeerd.
In dit kader zijn ook gesprekken gevoerd met het Wereld Natuur Fonds, zowel in Nederland als in Brazilië zelf. WWF Brazilië heeft in die gesprekken laten weten dat momenteel circa 54% van de Amazone in Brazilië reeds een vorm van beschermde status geniet. Hoofddoel in de ogen van WWF is niet om dit gebied uit te breiden, maar om maximaal in te zetten op het behouden van deze beschermde gebieden en illegale activiteiten die inbreuk maken op deze gebieden tegen te gaan. Daarnaast vindt in gebieden als de Cerrado (savanne-achtig terrein), die aan de Amazone grenzen, de laatste tijd veel grootschaliger ontbossing plaats. Ook daar richt het WWF zich nadrukkelijk op. Het kabinet zal bij het formuleren van activiteiten om ontbossing tegen te gaan ook breder kijken dan alleen de Amazone.
Welke mogelijkheden ziet u om namens Nederland bij te dragen aan het initiatief van de G7 om financiële steun te bieden om ontbossing van de Amazone tegen te gaan?
Sinds de aankondiging van diverse internationale initiatieven voor hulpverlening aan de Amazone staat Nederland o.a. in contact met de Franse overheid over de uitvoering van het G7-initiatief en wordt bekeken of een Nederlandse bijdrage in dat kader opportuun zou zijn.