Recht op gezinshereniging |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Weerstand tegen terugkeer kinderen uit Noord-Syrië blijft, ondanks vonnis»?1
Ja.
Kunt u toelichten in hoeverre het recht op gezinshereniging van toepassing zou zijn in het geval dat kinderen met een Nederlandse nationaliteit teruggehaald zouden worden uit detentiekampen in Syrië en daarmee gescheiden worden van hun ouders?
Het kabinet zet niet actief in op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun eventuele kinderen uit de opvangkampen in Syrië. Het kabinet maakt hierin een bredere afweging, ook met het oog op de veiligheid van alle betrokkenen, de internationale betrekkingen en de nationale veiligheid van Nederland. In het geval dat kinderen met een Nederlandse nationaliteit uit Syrische detentiekampen zonder hun ouders zouden terugkeren naar Nederland leidt dat niet tot een verplichting om hun ouders actief naar Nederland te repatriëren. Dit laat onverlet dat iedereen met een Nederlandse nationaliteit recht heeft op toegang tot Nederland. Volgens internationaal recht mag een staat zijn eigen staatsburgers niet het recht ontzeggen het grondgebied binnen te komen.
Ouders die niet (langer) de Nederlandse nationaliteit hebben, hebben geen recht op toegang tot Nederland, ook niet wanneer hun kinderen in Nederland wonen. Indien zij of hun kinderen een beroep doen op het recht op gezinshereniging dient er op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een op iedere afzonderlijke casus toegespitste belangenafweging plaats te vinden. De Staat kan daarbij zwaar gewicht toekennen aan het belang van de nationale veiligheid. Dit belang moet worden gewogen tegen de belangen van het kind bij het opgroeien met (of in de nabijheid van) zijn ouders. Hoewel aan de nationale veiligheid vaak een doorslaggevend belang kan worden toegekend en de Staat beoordelingsruimte heeft om deze belangenafweging te maken kan niet uitgesloten worden dat de uitkomst in een individuele zaak anders is.
Klopt het dat het recht op gezinshereniging geweigerd kan worden, bijvoorbeeld op grond van bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn deze gronden van toepassing op casussen betreffende de ouders van Nederlandse kinderen in Syrische detentiekampen?
Zoals hierboven is vermeld, moet iedere zaak op zijn merites worden beoordeeld. Dat geldt dus ook voor casuïstiek betreffende de ouders van Nederlandse kinderen in Syrische detentiekampen.
Welke effect zou het ontnemen van de voogdij van Nederlandse ouders van kinderen in detentiekampen in Syrië hebben op het recht op gezinshereniging?
Zoals aangegeven in antwoord 3 en 4 bestaat er geen verplichting om Nederlandse ouders in detentiekampen naar hun in Nederland verblijvende kinderen terug te laten keren. Dit is niet anders als de ouders het gezag wordt ontnomen. Deze ouders behouden wel te allen tijde, zolang zij de Nederlandse nationaliteit hebben, recht op toegang tot Nederland.
Als het gezag van een derdelander-ouder is beëindigd en deze ouder niet met de verzorging van het kind belast is, zal dat van invloed kunnen zijn op de belangenafweging die in het antwoord op vraag 3 en 4 is toegelicht. Gezinsleven en verzorgingsband zijn in dat geval immers minder nadrukkelijk aanwezig en de ouder hoeft geen gezag gerelateerde beslissingen meer te nemen. Als er tussen kind en ouder al meer dan 5 jaar geen gezinsleven bestaat is de kans om succesvol op deze grond gezinshereniging aan te vragen heel klein. Het kind zal ook als de ouder geen verblijf heeft in beginsel bij de door de bevoegde instanties aangewezen pleegzorg blijven. Het kind behoudt recht op contact met zijn ouders, dit is een basisrecht. De rechter zal het belang van dit recht op gezinsleven af moeten wegen tegen het eventuele gevaar voor de samenleving indien het een ouder met de nationaliteit van een derdeland betreft en met zijn/haar kind in Nederland wil verblijven.
Een belasting op luchtvervuiling in de Nederlandse industrie |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Menno Snel (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belasting op industriële luchtvervuiling veelbelovend» en het Centraal Planbureau (CPB) policy paper «Belasting op luchtvervuiling in de industrie»?1
Ja.
Deelt u de mening van het CPB dat een belasting op luchtvervuiling in de Nederlandse industrie op korte termijn zorgt voor een snelle afname van vervuilende emissies en praktisch uitvoerbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en over welke onderzoeken beschikt u die het tegendeel beweren?
De verkenning van het CPB laat zien dat een belasting op luchtvervuiling in de Nederlandse industrie kan leiden tot afname van vervuilende emissies van CO2, SO2, NOx en fijnstof. Daarmee zit het CPB op één lijn met eerdere eigen analyses (in samenwerking met het PBL) en bijvoorbeeld de High-Level Commission on Carbon Prices2. Beprijzing is een interessante maatregel voor emissiereductie en het kabinet werkt dan ook al aan de invoering van een heffing op emissies van CO2 die in 2021 in moet gaan.
Het CPB gaat er in de verkenning van uit dat een deel van de technieken voor het reduceren van luchtvervuiling die nu al beschikbaar zijn, ook op zeer korte termijn toegepast kan worden. Het zou nader onderzoek vergen om te toetsen in hoeverre toepassing op korte termijn mogelijk is en op welke termijn de effecten van een heffing materialiseren. Aanpassing van bestaande installaties vraagt in de onderzochte bedrijfstakken (staal-, kunstmest- en ethyleenproductie) mogelijk om grote investeringen die voor bedrijven tijd kosten om te plannen en uit te voeren. Ook de vraag of, en zo ja op welke termijn, een heffing op luchtverontreiniging (naast de heffing op CO2) ingevoerd zou kunnen worden, zou nader onderzoek vergen. Daarbij zou het de voorkeur hebben dat Nederland zich aansluit bij een Europees traject, om ook luchtverontreiniging vanuit het buitenland te verminderen en om mogelijke weglekeffecten te voorkomen.
Deelt u de mening van het CPB dat een belasting op de uitstoot van de Nederlandse industrie de vervuilende emissies sneller en sterker kan laten dalen dan CO2-reductiemaatregelen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet en waar blijkt uit dat CO2-reductiemaatregelen beter werken?
De verkenning van het CPB laat zien dat de CO2-reductiemaatregelen die worden ingevoerd onder het Europese systeem voor handel in emissierechten (ETS) reeds tot een aanzienlijke reductie van luchtvervuiling leiden, zij het op langere termijn. Het CPB heeft voor de verkenning echter geen doorrekening gedaan van de in het Klimaatakkoord opgenomen maatregelen voor de industrie (zie p. 6 van de CPB verkenning) en ook niet van de maatregelen in het Schone Lucht Akkoord (zie antwoord op vraag 5). Nader onderzoek is nodig om te bezien of een belasting op de uitstoot van de Nederlandse industrie de vervuilende emissies sneller en sterker kan laten dalen dan CO2-reductiemaatregelen, zoals de CO2-heffing.
Wat is uw reactie op de door het CPB berekende productiedaling per 2030 en 2050 ten gevolge van de belasting op luchtvervuiling? Met hoeveel zal de productie dalen ten gevolge van de kosten die de industrie moet maken voor CO2-reductiemaatregelen?
De verkenning van het CPB geeft aan dat bedrijven de kosten van een heffing op luchtvervuiling zouden kunnen beperken door voor de goedkoopste combinatie van technologieën te kiezen. De marginale kostenstijging in de bestudeerde deelsectoren varieert tussen minder dan 1% en maximaal 3,1% (ten opzichte van het basispad). In het CPB-model rekenen de bedrijven deze extra kosten volledig door aan hun (inter)nationale klanten. Dit leidt dan tot productiedalingen van ca. 4 à 8% in 2030. Het CPB schetst in de verkenning zelf ook onzekerheden, waardoor de uitkomsten zich begeven binnen aanzienlijke bandbreedtes (tussen 0 en 16,1% productiedaling).
Deze dalingen lijken gering, maar zijn evenwel substantieel en kunnen grote effecten hebben op de regionale economie en werkgelegenheid. Bovendien gaat in ieder geval voor broeikasgassen op, dat een verplaatsing van uitstoot niet bijdraagt aan het bestrijden van klimaatverandering. De vervuiling verplaatst zich in plaats van dat de vervuiling afneemt.3 Dit weglekeffect kan groter uitpakken, omdat het CPB-model niet meeneemt dat internationaal opererende producenten van kunstmest, ethyleen en staal in een periode van 30 jaar ook de keuze hebben om hun productiecapaciteit in zijn geheel elders op te bouwen. Het kabinet zet daarom voor de reductie van broeikasgassen in op een pakket aan maatregelen bestaande uit de CO2-heffing voor de industrie, subsidies voor de onrendabele top (SDE++) en innovatie. Het toepassen van (nieuwe generaties van) schone industriële productietechnologie op steeds grotere schaal zorgt voor steeds lagere kosten, waardoor die op termijn ook zonder subsidie rendabel worden. De CO2-heffing (heffing met ruime, maar geleidelijk afnemende heffingsvrije voet) zorgt daarnaast voor een borgingsmechanisme om het emissiereductiedoel voor de industriesector te halen. Met dit integrale beleidspakket zouden de benodigde investeringen op zichzelf niet tot prijsverhoging en productiedaling bij bedrijven hoeven leiden.
Bent u voornemens om plannen voor een belasting voor industriële luchtvervuiling nader te bestuderen dan wel uit te werken? Zo ja, op welke termijn worden de resultaten daarvan bekend? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet op luchtkwaliteit is het uitvoeren van het Schone Lucht Akkoord (SLA) dat toewerkt naar 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 20164. Daarin zijn ook maatregelen voor de industrie opgenomen. De industrie levert ook een relevante bijdrage aan emissiereductie vanuit het Klimaatakkoord. Ook de maatregelen die zijn afgesproken met andere dan de door het CPB onderzochte (deel)sectoren (met name de Elektriciteitssector) kunnen bijdragen aan een betere luchtkwaliteit.
Mocht in de toekomst de emissiereductie achterblijven bij de doelen, dan ligt het in de rede om de kosten en baten van aanvullende instrumenten te verkennen. Daarbij zal per type emissie goed gekeken moeten worden naar de relatieve meerwaarde van verschillende vormen van beprijzen ten opzichte van ander instrumentarium, zoals wet- en regelgeving. Daarbij zou ook de reikwijdte van eventuele beprijzing moeten worden bezien; naast de industrie kunnen immers ook mobiliteit en landbouw bijdragen aan minder luchtvervuiling (wat de CPB-verkenning niet meeneemt). Met het oog op behoud van een gelijk speelveld zou een Europese aanpak van beprijzen de voorkeur hebben.
Het bericht ‘Elke dag dertien doden door ongelukkige val’ |
|
Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Elke dag dertien doden door ongelukkige val»?1
Ja.
Kunt u de toename van het aantal valincidenten verklaren, nu blijkt dat na correctie voor de veranderende leeftijdsopbouw van de bevolking ook nog een stijging is te zien? Zo niet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Een belangrijke verklaring voor de toename van het aantal valincidenten is dat ouderen langer leven met één of vaak meerdere (chronische) ziekten en aandoeningen – en het daarmee gepaard gaande medicatiegebruik. Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt dan ook de kans op een val toe. Deze combinatie maakt ook de kans op een val met dodelijke afloop groter. De stijging van dodelijke valongevallen gecorrigeerd voor de vergrijzing is ook het grootst bij de 80+ers, blijkt uit de CBS rapportage1. Hiernaast spelen factoren als langer zelfstandig wonen en het op een latere leeftijd hebben van een actievere leefstijl een rol. In mijn ogen is hier voldoende over bekend en onderstreept dit het belang van de inzet op effectieve valpreventie. Dit doe ik bijvoorbeeld in het Programma Langer Thuis en de Staatssecretaris in het Programma Preventie in het Zorgstelsel.
Deelt u de mening dat met het afschaffen van verzorgingstehuizen het gat tussen zelfstandig thuis wonen en het verpleeghuis te groot is en dat het één van de oorzaken is van de toename van het aantal valincidenten? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de toename van het aantal doden door late gevolgen van een val verklaren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door ouderen jaarlijks te screenen op verhoogd valrisico het aantal valincidenten kan afnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Effectieve valpreventie start met het vinden of opsporen van ouderen met een verhoogd valrisico. Dit opsporen kan met de inzet van een korte valrisico-test. Als daaruit een verhoogd valrisico blijkt, is screening op individuele risicofactoren voor een val nodig. De screening zelf leidt niet tot een lager valrisico of minder valincidenten, dat gebeurt pas na doorverwijzing en opvolging van de adviezen en maatregelen volgend op de screening.
Ik vind het structureel opsporen van ouderen met een verhoogd valrisico belangrijk evenals periodieke screening op persoonlijke risicofactoren van ouderen die een verhoogd risico hebben. Alleen dan kunnen ze effectief worden geadviseerd en doorverwezen om valongevallen te voorkomen.
Binnen het Programma «Preventie in het Zorgstelsel» brengen we samen met het werkveld in kaart waar en waarom het knelt in de keten van effectieve valpreventie (van opsporen en screenen tot doorverwijzen en uitvoeren/deelnemen aan aanbod). Dit voorjaar zal de Staatssecretaris uw Kamer informeren over knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen van deze en enkele andere interventies op het snijvlak van zorg en het sociaal domein (toezegging begrotingsbehandeling).
Medicatiegebruik kan de aanleiding zijn voor een valincident; in hoeverre zou het aantal valincidenten bij ouderen voorkomen kunnen worden door een betere screening van medicatiegebruik, ofwel een medicatiebeoordeling?
Een valongeval wordt veroorzaakt door (een combinatie van) meerdere factoren. Medicatiegebruik is hier één van. Bij de screening van ouderen met een verhoogd valrisico is een medicatiebeoordeling ingebed. Tegelijk kan een losse medicatiebeoordeling helpen bij het opsporen van ouderen met een verhoogd valrisico. Een medicatiebeoordeling heeft pas effect op valrisico als er naar aanleiding van die beoordeling daadwerkelijk wordt ingegrepen door huisarts, apotheek of medisch specialist en de medicatie vervolgens waar mogelijk wordt afgebouwd, bijgesteld of aangepast. Het gesprek erover met de oudere zelf is hierin belangrijk. Uiteraard is het soms niet mogelijk medicatie aan te passen. In dat geval zijn andere maatregelen nodig om valrisico te verlagen.
Kunt u in dit verband aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie-Geleijnse/Rutte?2
Mijn collega Bruins heeft uw Kamer op 19 december 2019 geïnformeerd over het aantal uitgevoerde medicatiebeoordelingen en de stand van zaken van de herziening van de module Medicatiebeoordeling van de Richtlijn Polyfarmacie bij ouderen.3
Welke concrete, structurele acties worden opgepakt om valpreventie te verbeteren? Bent u bereid hier haast mee te maken?
In de Kamerbrief van 5 jul 2019, waarin wordt ingegaan op de tussenevaluatie maatregelen preventie in het zorgstelsel, staat de interventiegerichte aanpak toegelicht. Valpreventie maakt hiervan onderdeel uit.4 Op dit moment worden effectieve valpreventie activiteiten en programma’s nog niet op grote schaal aangeboden. Samen met partijen uit het werkveld wordt in kaart gebracht wat redenen hiervoor zijn en wat er nodig is om meer ouderen deel te laten nemen. Het Zorginstituut (ZiN) is betrokken bij de vraag welke onderdelen van deze interventie onder de basisverzekering zouden kunnen vallen. Komend voorjaar informeert de Staatssecretaris uw Kamer over de voortgang hiervan.
Regio’s of professionals die nu al aan de slag willen met valpreventie kunnen aan de slag met alle beschikbare kennis en programma’s en hulpmiddelen die er al zijn.5 Indien nodig zijn subsidiemogelijkheden beschikbaar om hier samen aan te werken, bijvoorbeeld met een zorgverzekeraar via een preventiecoalitie.
Bent u zich ervan bewust dat een betere valpreventie heel veel menselijk leed én veel zorgkosten kan besparen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het eens dat de inzet op effectieve valpreventie belangrijk is. Dat blijkt ook uit een recent uitgevoerde Maatschappelijke Kosten Baten Analyse, uitgevoerd door Erasmus MC, VeiligheidNL en Vilans.6 Er is al veel bekend over wat werkt in valpreventie en er zijn meerdere (kosten) effectieve programma’s beschikbaar. De implementatie van die activiteiten moet verbeteren en daarvoor zijn, zoals benoemd in het antwoord op de vorige vraag, meerdere acties in gang gezet.
Berichten dat kwetsbare ouderen en mensen met een beperking verstoken zijn van huisartsenzorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mensen met een beperking zonder huisartsenzorg»?1
Ja.
Heeft er na beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Slootweg d.d. 30 oktober 2019 over huisartsenzorg voor mensen met een verstandelijke beperking nog overleg met partijen plaatsgevonden om tot een oplossing te komen? Waarom wel of waarom niet?2
Ja, er heeft na beantwoording van de schriftelijke vragen d.d. 30 oktober 2019 overleg plaatsgevonden. Sinds begin november wordt uitwerking gegeven aan de gezamenlijke acties die in een bestuurdersbijeenkomst op 15 oktober zijn benoemd. In een bestuurlijk overleg op 27 november 2019 met InEen, LHV, NVAVG, VGN, VWS en ZN zijn deze gezamenlijke acties nog eens bekrachtigd. De afspraken over de toegang tot zorg van de huisarts en arts verstandelijk gehandicapten voor mensen met een verstandelijke beperking worden inmiddels verder uitgewerkt in een convenant. Daarbij zijn Ieder(in), IGJ, InEen, KansPlus, LHV, NVAVG, NZa, V&VN, VGN, VWS, ZN en Zorginstituut Nederland betrokken. Het doel is om het convenant begin 2020 gezamenlijk vast te stellen in een bestuurdersbijeenkomst.
De brief over de aanpak voor juiste medisch-generalistische zorg op de juiste plek, die op 20 december jl. aan de Tweede Kamer is verzonden, licht toe waar de afspraken in het convenant betrekking op zullen hebben. De brief beschrijft de stappen die ik samen met partijen zet om patiënten met een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg van de juiste medisch-generalistische zorg op de juiste plek te voorzien.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat mensen met een verstandelijke handicap in instellingen ook basiszorg van een huisarts kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw opvatting over het feit dat een steeds grotere groep van mensen met een beperking, maar ook kwetsbare ouderen, die in een instelling voor langdurige zorg wonen, zijn verstoken van huisartsenzorg?
Ik vind het onwenselijk als er problemen ontstaan in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van deze zorg. Deze zorg moet 24 uur per dag toegankelijk zijn voor alle Nederlanders. Het is daarom noodzakelijk de druk op de medisch-generalistische zorg aan te pakken.
Klopt het dat de «instellingen voor langdurige zorg», waarvan in het artikel sprake is, instellingen zijn die gefinancierd worden op basis van Volledig Pakket Thuis (VPT) en Persoonsgebonden Budget (PGB) en niet middels het doorsnee verpleeghuis of instelling voor mensen met een beperking op basis van zorg in natura?
Nee, dit klopt niet. De uitvraag van de VGN was gericht aan lid-organisaties in de gehandicaptenzorg die financiering krijgen op basis van de leveringsvormen «verblijf met behandeling» en «verblijf zonder behandeling». Op dit moment bepaalt de plaats waar de patiënt met een Wlz-indicatie de zorg ontvangt of de zorg zoals huisartsen plegen te bieden vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) of vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) wordt verstrekt. Bij de leveringsvorm «verblijf met behandeling» wordt deze zorg op grond van de Wlz gefinancierd vanuit het instellingsbudget. Bij de leveringsvormen «verblijf zonder behandeling», VPT, PGB en «modulair pakket thuis» vindt financiering van huisartsenzorg aan patiënten met een Wlz-indicatie plaats via de Zvw.
Denkt u dat het bevorderen van het inschakelen van de Arts Verstandelijk Gehandicapten (AVG) en de Specialist Ouderengeneeskunde (SPOG) in de eerste lijn zorg een oplossing kan bieden voor het gebrek aan huisartsenzorg voor deze groep? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De positionering van de Specialist Ouderengeneeskunde (SO) en de Arts Verstandelijk Gehandicapten (AVG) in de eerste lijn is bedoeld om de huisartsen te ondersteunen. Daar waar de huisarts zich richt op generalistische geneeskundige zorg van wieg tot graf, richten de specialist ouderengeneeskunde en de arts verstandelijke gehandicapten zich op generalistische geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen. Hiervoor beschikken de SO en AVG over specifieke deskundigheid, waardoor zij specialistisch zijn met betrekking tot de zorgvragen van en aan bepaalde patiëntgroepen. Daarmee zijn de specialist ouderengeneeskunde en de arts verstandelijk gehandicapten aanvullend op de zorg die de huisarts biedt. De kracht zit dus in de complementariteit van de zorg van de SO en AVG aan de zorg van de huisarts. Dit kan de huisarts ondersteunen, voorkomt crisissituaties, vermindert het beroep op acute zorg en draagt bij aan vroegsignalering.
De AVG geeft aan dat zij eigenlijk niet opgeleid zijn om algemene medische basiszorg, in de volksmond huisartsenzorg, te leveren. Gaat dat ook op voor de SPOG?
Nee, dat gaat niet op voor de opleiding van de SO. Binnen de opleiding tot SO worden de artsen in opleiding opgeleid om als SO zowel de basis medische zorg als specialistische medische zorg te bieden aan kwetsbare (oudere) patiënten met meervoudige problematiek, co-morbiditeit en specifieke ouderdomsverschijnselen. SO’s bieden vaak als hoofdbehandelaar in verpleeghuizen de basis medische zorg (al of niet ondersteund door artsen in opleiding, verpleegkundig specialisten, physician assistants, nurse practitioners of basisartsen).
Er zijn ook veel situaties, bijvoorbeeld in kleinschalige ouderenzorg en de eerste lijn, waar de SO in goede samenwerking met de huisarts de basis medische zorg niet meer biedt en dit aan de huisarts overlaat. Zo kunnen er meer uren vrijkomen voor die situaties waar de specifieke deskundigheid van de SO toegevoegde waarde biedt.
Hoe ziet u de oplossing van het vraagstuk dat er enerzijds de huisartsen zijn die aangeven dat ze niet de kennis hebben om met deze doelgroep om te gaan en anderzijds de AVG die aangeven dat zij niet de expertise hebben om huisartsenzorg te verlenen?
Huisartsen en artsen verstandelijk gehandicapten erkennen dat zij complementair zijn aan elkaar, waar het gaat om het verlenen van medisch-generalistische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking. De brief «de juiste medisch-generalistische zorg op de juiste plek» van 20 december jl. licht toe op welke manier deze artsen worden geholpen om in samenspel de juiste zorg te kunnen (blijven) bieden.
Klopt het signaal dat Verenso afgeeft dat zorgverzekeraars welhaast onmogelijke eisen stellen (ze mogen het werk voor patiënten niet thuis verrichten, eisen rond rechtspersoonlijkheid, hanteren van omzetplafonds) waardoor SPOG’s nauwelijks een contract krijgen om in de eerste lijn te worden ingeschakeld? Zo ja, bent u bereid zorgverzekeraars hierop aan te spreken?3
Ja, ik ken deze signalen. Bij de begrotingsbehandeling is hierover een motie aangenomen, die is ingediend door de Kamerleden Kerstens, Slootweg en Ellemeet (35 300 XVI, nr. 67). Met de beantwoording van deze Kamervragen ga ik ook in op deze aangenomen motie, welke ik hiermee afdoe. Er hebben inmiddels gesprekken plaatsgevonden met ZN en Verenso over de voorwaarden die zorgverzekeraars stellen aan de SO’s en AVG’s die in de eerste lijn willen werken. De gesprekken hebben ertoe geleid dat knelpunten zijn weggenomen, zoals voor het hanteren van realistische omzetplafonds voor 2020. Ik heb inmiddels de NZa gevraagd om met een quickscan de ervaringen met de contractering van de SO en de AVG in de eerste lijn in kaart te brengen. De eerste resultaten daarvan worden verwacht in februari 2020. Dit zal ik bespreken met ZN, Verenso en NVAVG om de huidige situatie te evalueren en om lessen te trekken voor de contractering van zorg in 2021.
Kunt u aangeven hoeveel AVG en SPOG een contract hebben gekregen voor het werk in de eerste lijn voor 2019 en 2020?
De cijfers voor 2019 en de verwachte aantallen voor 2020 zijn nog niet bekend. Deze gegevens zullen volgen uit de resultaten van de quickscan van de NZa, waarvan de eerste resultaten worden verwacht in februari 2020. De cijfers voor 2018 zijn wel al beschikbaar. In 2018 waren er 162 zorgaanbieders die declaraties hebben ingediend bij zorgkantoren voor de zorg door SO’s in de eerste lijn. 31 zorgaanbieders hebben declaraties ingediend voor zorg door AVG’s in de eerste lijn.
Wanneer het gaat om het werk van een SPOG voor een kwetsbare oudere of een AVG voor iemand met een verstandelijke of fysieke beperking in de eerste lijn, klopt het dat dit ten koste van het eigen risico gaat?
Ja.
Is het niet merkwaardig dat enerzijds gestimuleerd wordt dat kwetsbare ouderen en mensen met een beperking steeds vaker thuis wonen, maar dat anderzijds huisartsen de zorg voor deze groepen te complex vinden, ze doorverwijzen, ook voor algemene medische basiszorg, naar de AVG of SPOG, maar dat ze voor die algemene medische basiszorg wel het eigen risico moeten aanspreken?
Het verplicht eigen risico geldt voor alle geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen, zoals ook het geval is bij andere groepen die gebruik maken van (algemene) geneeskundige zorg uit het basispakket. Het verplicht eigen risico geldt voor alle zorg in het basispakket, tenzij het gaat om een zorgvorm die nadrukkelijk is uitgesloten. Eén van die uitzonderingen is de zorg zoals huisartsen die plegen te bieden. De achterliggende reden voor deze uitzondering is dat de huisarts als eerste aanspreekpunt voor mensen en als poortwachter van het stelsel beschikbaar is zonder enige financiële drempel. De huisarts kan daarbij niet alleen verwijzen naar medisch specialisten in bijvoorbeeld het ziekenhuis, maar ook naar de collega’s die generalistische geneeskundige zorg bieden aan specifieke groepen en waar ook specifieke kennis voor nodig is: de SO en de AVG. De SO en AVG zijn daarmee complementair aan de huisarts, en verrichten niet dezelfde zorg als de huisarts. Het is daarom niet logisch om de inzet van de SO en de AVG van het verplicht eigen risico uit te zonderen. Echter, patiënten van een SO of AVG besteden hun eigen risico meestal al geheel door de verscheidene vormen van zorg die zij ontvangen.
Is het naar uw inzicht mogelijk en wenselijk dat er afspraken gemaakt gaan worden tussen AVG-artsen – en verpleegkundigen en Wlz-instellingen, zoals de LHV voorstelt? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
In het convenant voor de gehandicaptenzorg worden ook afspraken opgenomen over de samenwerking tussen AVG, verpleegkundigen en Wlz-instellingen. De NVAVG, LHV, InEen, V&VN en VGN maken in het convenant afspraken over de samenwerking tussen verschillende beroepsgroepen. Ik vertrouw erop dat de uitwerking die hieraan wordt gegeven, de verschillende partijen het vertrouwen geeft om de beschikbaarheid, toegankelijkheid en organiseerbaarheid van medisch-generalistische zorg voor patiënten met een Wlz-indicatie te verbeteren.
En hoe verhoudt zich dit tot het feit dat huisartsen er bij het hoofdlijnenakkoord geld bij hebben gekregen voor de zorg voor kwetsbare ouderen?
In het hoofdlijnenakkoord is extra ruimte aan het budgettaire kader huisartsenzorg- en multidisciplinaire zorg toegevoegd om te kunnen investeren in onder andere meer tijd voor de patiënt, versterking van de organisatiekracht en zorg voor kwetsbare groepen. Het is aan huisartsen en zorgverzekeraars in de regio om hier afspraken over te maken.
Het bericht ‘De stagiair is vogelvrij’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De stagiair is vogelvrij»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat het onderscheid tussen de leraar in opleiding (lio) als stagiair en als werknemer in de praktijk niet bestaat?
Laatstejaars studenten die minimaal 180 studiepunten hebben behaald kunnen met een tijdelijke arbeidsovereenkomst aangesteld worden op een school, het is dan een leraar in opleiding (lio). Het salaris van de lio is vastgelegd in de cao. Een lio mag – onder begeleiding – alle taken van de leraar vervullen. De school legt in overleg met de lio de werkzaamheden en begeleiding vast in een leerarbeidsovereenkomst.
Een laatstejaars student kan ook kiezen om een afstudeerstage te lopen. Een stagiair mag niet zelfstandig lesgeven of onbegeleid voor de klas staan. Tijdens de stage staat het leren van de student centraal. Dat betekent dat de stagiair taken en verantwoordelijkheden dient te krijgen die aansluiten bij zijn leerdoelen. De stagiair maakt samen met de begeleiding vanuit de school en de lerarenopleiding afspraken over de inhoud van een stage en de begeleiding op de stageplek. Scholen bepalen zelf of aan studenten een stagevergoeding wordt gegeven.
In de praktijk komt het voor dat een laatstejaars student, die voldoet aan de eisen voor een aanstelling tot lio, niet deze aanstelling als lio krijgt, maar tijdens de afstudeerstage wel dezelfde verantwoordelijkheden krijgt als de lio. Het is niet wenselijk dat een stagiair structureel dezelfde verantwoordelijkheden krijgt als een lio. Het is de verantwoordelijkheid van opleidingen en besturen om ervoor te zorgen dat stagiairs taken krijgen die passen bij zijn/haar positie als lerende.
Op welke wijze spant u zich in om ongelijkheid en willekeur in de behandeling van stagiairs tegen te gaan? Bent u bereid met de sociale partners in gesprek te gaan over de vraag of het onderscheid tussen stagiairs nog wenselijk is en hoe een eerlijke behandeling van stagiairs bevorderd kan worden?
Zoals op het antwoord van vraag 2 wordt toegelicht bestaat er een functioneel onderscheid tussen een lio en een stagiair. Ieder schoolbestuur kan zelf beslissen of een stagiair een stagevergoeding krijgt en hoe hoog deze is, maar het is mogelijk dat scholen bijvoorbeeld in regionaal verband afspraken maken over de stagevergoeding van stagiairs. Daarbij vinden wij een vergoeding voor stagiairs wenselijk. Daarnaast zullen we aan de PO-Raad en VO-Raad vragen hun besturen over deze kwestie te informeren en erop aandringen een vergoeding te betalen bij de stage, lio’s conform cao te betalen en stagiairs niet als lio’s in te zetten.
Deelt u de mening dat lerarenopleidingen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat hun studenten gelijk en in voldoende mate worden beloond? Bent u bereid om met de opleidingen in gesprek te gaan?
De onderwijsbesturen, de werkgevers, zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van personeel en de beloning daarvan. De beloning van onderwijspersoneel is vastgelegd in de cao. Zoals ook eerder benoemd is het loon van een lio ook vastgelegd in de cao. Daarnaast krijgt een stagiair geen aanstelling en is het daarom aan de schoolbesturen om te bepalen of zij een stagevergoeding willen uitkeren aan een stagiair en hoe hoog deze is. Voor de lerarenopleidingen ligt wel een rol in het informeren van hun studenten over de mogelijkheden die zij hebben om invulling te geven aan het laatste praktijkgedeelte van de opleiding.
Kent u de berichten «VOLE wil dat vliegveld Eelde wordt gestraft voor overtredingen» en «Rechter buigt zich over klachten sluitingstijden Groningen Airport Eelde»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat een ongestoorde nachtrust voor omwonenden belangrijker is dan de economische kortetermijnbelangen van de luchtvaartsector? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat belangen van omwonenden en economische belangen zorgvuldig worden afgewogen. Vluchten in de nachtperiode kunnen leiden tot slaapverstoring. Daarom zijn er in de vergunningen voor de regionale luchthavens bepalingen opgenomen om het nachtelijk verkeer zoveel als mogelijk te beperken. Zo kan groot commercieel verkeer op Groningen Airport Eelde (GAE) tussen 23.00 en 24.00 uur alleen nog in uitzonderlijke gevallen landen als er sprake is van onverwachte vertragende omstandigheden die op het moment van vertrek niet konden worden voorzien. Voor starts met groot commercieel verkeer geldt dat deze alleen tussen 23.00 en 24.00 uur kunnen vertrekken als er sprake is van een technische storing of extreme weersomstandigheden. Verder kunnen vliegtuigen in nood of medische vluchten altijd terecht op de luchthaven.
Hoe verklaart u dat er verschillende interpretaties bestaan van de regelgeving?
In de Omzettingsregeling Luchthaven Eelde staat dat groot commercieel verkeer alleen nog mag landen in de extensieperiode tussen 23.00 en 24.00 uur als er sprake is van onverwacht vertragende omstandigheden die op het moment van vertrek niet konden worden voorzien. Het verschil van interpretatie betrof of onverwacht vertragende omstandigheden die optreden voorafgaand aan de laatste vlucht naar Groningen Airport Eelde wel of geen legitieme reden zijn om gebruik te maken van de extensieperiode. De ILT heeft nu duidelijk gemaakt aan GAE dat de onverwachte vertragende omstandigheden moeten zijn opgetreden, nadat het toestel met de bestemming Groningen Airport Eelde op de luchthaven van vertrek geland is.
Wat kunt u vertellen over het verloop van de gesprekken tussen het vliegveld en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over het interpreteren van de regels?
Zoals in antwoord 3 aangegeven heeft de ILT uitleg gegeven aan GAE over hoe de extensieregeling is bedoeld. De ILT heeft duidelijk gemaakt dat onverwachte vertragende omstandigheden die bij vluchten eerder op de dag (en dus voorafgaand aan de betreffende laatste vlucht naar Groningen Airport Eelde) zijn opgetreden, door de ILT niet worden gezien als een gelegitimeerde grond om een landing tussen 23:00 en 24:00 uur op Groningen Airport Eelde te mogen uitvoeren. Op 8 januari heeft de rechter in haar uitspraak in de beroepszaak van belangengroep VOLE aangegeven deze interpretatie van de extensieregeling te onderschrijven.
Kunt u inzicht geven in de tijdlijn en agenda van dit overleg tussen het vliegveld en de ILT?
In maart 2019 heeft de ILT een waarschuwing afgegeven aan GAE, vanwege het ten onrechte verlenen van een extensie voor een vlucht die buiten de openingstijden van de luchthaven Eelde heeft plaatsgevonden. In november 2019 heeft de ILT geconcludeerd dat in het betreffende gebruiksjaar ook in een tweede geval ten onrechte een extensie is verleend. De ILT ziet hierin geen aanleiding tot aanpassing van de reeds gegeven waarschuwing. In het kader van de waarschuwing heeft de ILT de luchthaven verzocht om een plan van aanpak op te stellen met daarin opgenomen de te ondernemen verbeteracties om herhaling te voorkomen. Nu de rechter zich heeft uitgesproken over de interpretatie van de extensieregeling kan het plan van aanpak definitief worden gemaakt.
In hoeverre worden de wensen en meningen van bewonersgroepen en belangenorganisaties meegenomen in deze interpretatieslag? Waar blijkt dat uit?
De regels omtrent openingstijden en extensieperiode in de Omzettingsregeling Luchthaven Eelde zijn opgesteld om de slaapverstoring en overlast voor omwonenden te beperken. De ILT hanteert om deze reden een strikte interpretatie. Deze strikte interpretatie zorgt voor een beperking van het gebruik van de extensie tot vliegverkeer dat het echt nodig heeft. Het is de taak van de ILT om bedrijven te bewegen tot naleving van de geldende regels. De ILT heeft daar waar nodig gehandhaafd. Daarnaast heeft de ILT verzocht om een plan van aanpak van GAE om naleving op de lange termijn te borgen.
Kunt u een update geven van de stand van zaken omtrent het plan van aanpak waar het vliegveld door de ILT om werd verzocht?
Zie het antwoord op vraag 5.
In hoeverre worden de wensen en meningen van bewonersgroepen en belangenorganisaties meegenomen in dat plan van aanpak? Waar blijkt dat uit?
Dit is een zaak tussen de luchthaven en de ILT. De luchthaven heeft een verantwoordelijkheid richting haar omgeving (omwonenden) om met hen hier het gesprek over te voeren. De ILT wil dat de strikte interpretatie van de regels omtrent openingstijden en extensieperiode in het plan van aanpak opgenomen wordt om de slaapverstoring en overlast voor omwonenden te beperken. Deze strikte interpretatie zorgt tevens voor een beperking van het gebruik van de extensie tot vliegverkeer dat het echt nodig heeft.
Wat is uw reactie op de stelling van Jan Wittenberg (Vereniging Omwonenden Luchthaven Eelde, VOLE) dat het plan van aanpak er al in maart 2019 had moeten zijn?
Deze vragen over de overlast van Luik-Bierset zijn ook onderdeel van uw ingezonden vragenset van 6 december 2019 (met kenmerk: 2019Z24420) en worden in reactie op die set beantwoord.
Waarom is het plan van aanpak er nog niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wanneer mogen we het plan van aanpak verwachten?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat Groningen Airport Eelde zeker niet het enige vliegveld is dat afspraken over nachtrust aan de spreekwoordelijke laars lapt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het schenden van afspraken en het in het algemeen (te) ruim interpreteren van regelgeving door luchthavens een structureel probleem is in de luchtvaartsector waarop harder dient te worden ingegrepen dan tot nu toe het geval is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom neemt u als luchtvaartminister niet veel krachtiger stelling tegen het schenden van afspraken door vliegvelden?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat u als Minister de leiding zou kunnen nemen in de strijd tegen het overtreden van de afspraken door vliegvelden? Zo ja, waarom doet u dat dan niet?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis om stevige keuzes vragen, waarbij niet alles kan?
Zie antwoord vraag 9.
Kent u het bericht «Lelylijn mag ten koste gaan van Groningen Airport Eelde»?3
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op de stelling «Stop met investeren in Groningen Airport Eelde en zet alles op de snelle Lelylijn van Groningen naar Amsterdam», zoals deze werd besproken in een door het Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant georganiseerde debat te Drachten?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe ziet u de toekomst van Groningen Airport Eelde, in de context van de onvermijdelijke krimp van de luchtvaartsector als gevolg van de klimaatcrisis?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De vragen die betrekking hebben op Groningen Airport Eelde heb ik één voor één beantwoord.
Het artikel ‘Bomen stoken in centrales? Waanzin!’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bomen stoken in centrales? Waanzin!»?1
Ja.
Ziet u reden om na het bestuderen van het artikel uw uitspraak: «ja, er komen hele bomen langs, maar die bomen belanden niet in de Nederlandse houtpellets. Dat is niet het geval» gedaan tijdens de begrotingbehandeling op 20 november 2019 te heroverwegen? Zo nee, op welke manier kunt u garanderen dat uw uitspraak correct is?
Voor het gebruik van houtpellets met SDE+-subsidie gelden strenge duurzaamheidseisen. Wanneer houtpellets aan deze (en alle andere gestelde) eisen voldoen kan met recht worden gezegd dat deze duurzaam zijn. Deze pellets kunnen van allerlei soorten hout gemaakt zijn, zoals kroonhout, snoeihout, dunningshout, en houtresten uit zagerijen. In mijn brief van 15 november jl. heb ik dit omschreven als de onvermijdelijke reststromen van de reguliere productie van hout. Dit kunnen ook «hele bomen» zijn, zoals het in het opinieartikel genoemd wordt.
Deze term is evenwel misleidend, want ook hele bomen die in het reguliere dunningsproces worden gekapt, behoren tot een onvermijdelijke reststroom.
Dat er reststromen worden gebruikt voor de productie van houtpellets komt (i) door de duurzaamheidseisen die gesteld worden en (ii) doordat het gebruik van hout voor meer hoogwaardige toepassingen, zoals in de bouw en in meubels, meer geld oplevert.
Kunt u de rapportages, metingen, publicaties en andere bronnen op basis waarvan u de bovenstaande uitspraak deed delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Valt uw uitspraak te rijmen met de informatie zoals beschreven en aangedragen door middel van bronverwijzingen in het artikel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op Figuur 7 uit het rapport «An Analysis of UK Biomass Power Policy, US South Pellet Production and Impacts on Wood Fiber Markets»2, waaruit blijkt dat 76% van de pellets bestaat uit Pine Roundwood en Hardwood Roundwood en slechts 12% uit Forest Biomass?
Figuur 7 laat zien dat houtpellets gemaakt worden van hout dat grotendeels afkomstig is uit naaldbossen en hardhout bossen (76%). Dit zegt op zichzelf niets over de kwaliteit van het hout. In de tekst van het rapport wordt beschreven dat het hierbij gaat om «pulphout», oftewel laagwaardig hout waarvan bekend is dat dit gebruikt wordt voor bijvoorbeeld papier en houtpellets.
Herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen [zaaknummer 2019D46736 – vraag 7]3 waarin u aangeeft dat er in 2018 geen hout is geïmporteerd uit Noord-Amerika? Kunt u aangeven wat de import van houtige biomassa in eerdere jaren en voor zover bekend in 2019 was?
Mijn antwoord ging over hout voor energietoepassingen, waarvan het correct is dat hiervan in 2018 geen import uit Noord-Amerika heeft plaatsgevonden. In 2016 en 2017 heeft er zeer beperkt import van hout voor energietoepassingen uit de rest van de wereld (en daarmee uit Noord-Amerika) plaatsgevonden, zo blijkt uit de rapportages van het Platform bioEnergie4. Ik beschik op dit moment niet over cijfers voor 2019, maar verwacht dat er in 2019 wel import van houtpellets uit Noord-Amerika heeft plaatsgevonden.
Wat is het verschil tussen de term «hout», zoals door u gebruikt in beantwoording van de vraag, en de term «houtige biomassa»?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op basis van welke informatie u de uitspraak deed: «Ten derde de resten van de houtverwerkende industrie. Ook dat werd vroeger gewoon weggedonderd»?
Resthout heeft een lage economische waarde en wordt benut op basis van de vraag die ernaar is. Resthout kan voor meerdere toepassingen worden gebruikt, zoals papier, houtpellets of spaanplaat. De productie van houtpellets zorgt dus voor een aanvullende vraag naar resthout en concurreert daarbij met andere laagwaardige toepassingen. Uit een rapport uit 2014 dat is opgesteld ten behoeve van de uitwerking van de duurzaamheidseisen blijkt evenwel dat er beperkte risico’s zijn dat houtpellets ander gebruik van resthout verdringen.5
Klopt het dat resthout en de resten van de houtverwerkende industrie ook voordat er pellets van gemaakt werden al een bestemming hadden? Zo nee, wat gebeurde er dan mee? Op welke rapportages, metingen, publicaties en andere bronnen baseert u uw antwoord?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de vraag naar houtige biomassa zorgt voor een extra vraag naar hout en resthout en (er van uitgaande dat de reststromen reeds een bestemming hadden) er dus geen sprake is van het beter benutten van tot dan toe ongebruikte reststromen? Zo nee, hoezo niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven wat het effect is geweest van de toenemende (en gesubsidieerde) vraag naar houtpellets op de bestemming en de prijs van zowel gekapte bomen als het bijbehorende resthout (graag uitgesplitst)? Is daar in de afgelopen tien jaar een (prijs)verschuiving in te zien geweest? Zo ja, welke?
Uit openbare informatie over bijvoorbeeld de houtprijzen in het zuiden van de Verenigde Staten blijkt dat de prijs van pulphout ongeveer de helft is van zaaghout en dat deze verhouding de afgelopen 10 jaar nagenoeg ongewijzigd is. De Nederlandse subsidie voor biomassa heeft hierop geen zichtbare invloed gehad.
Kunt u aangeven of er daadwerkelijk tien maal zo veel verdiend kan worden aan primaire bomen als het hout gebruikt wordt voor meubels in vergelijking met houtpellets aangezien u in het debat stelde: «Wij gebruiken niet de primaire bomen. Ik geloof dat je er tien maal zo veel ee kunt verdienen als je ze in meubels omzet»?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven waarom een pelletkachel of biomassaketel niet verstandig is, maar een biomassacentrale wel?
Bij biomassa-installaties is het effect op de luchtkwaliteit een belangrijk aandachtspunt. Ten algemene geldt hierbij dat de luchtemissies per eenheid opgewekte energie dalen naarmate de installaties groter worden. Dat betekent dus dat de negatieve luchtkwaliteitseffecten van de allerkleinste installaties het grootst zijn in verhouding tot de geproduceerde hernieuwbare energie en de gerealiseerde CO2-reductie. Die kleinste installaties – pelletkachels en biomassaketels – zal ik daarom vanaf 2020 niet langer subsidiëren. Voor installaties met een vermogen tussen 0,5 MW en 50 MW wordt onderzocht of de luchtemissienormen kunnen worden aangescherpt. Het kabinet neemt dus al maatregelen om ook voor andere biomassa-installaties de negatieve luchtkwaliteitseffecten te beperken
Is voor biomassacentrales een soortgelijke kosten/batenanalyse gemaakt als voor pelletkachels en biomassaketels? Zo nee, bent u bereid een uitgebreide kosten/baten analyse te laten maken en daarin alle relevante externaliteiten (zoals bijvoorbeeld luchtvervuiling, veranderend landgebruik en bijdrage aan de CO2 concentratie) te betrekken?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven op welke wijze u de koolstofschuld van biomassa berekent? Zo nee, waarom niet?
In de wettelijke duurzaamheidseisen voor houtpellets is vastgelegd dat de koolstofvoorraad van het bos waaruit de reststromen afkomstig zijn op de middellange- of lange termijn tenminste behouden blijft. Hiervoor is niet één berekeningswijze te hanteren: dit hangt onder andere af van het type bos, de groeisnelheid en het bosbeheer.
Kunt u aangeven of bij het laten liggen van takken en dood hout in het bos in de voor het klimaat kritieke periode tot 2030 evenveel CO2 vrijkomt als bij het verbranden van die takken in een biomassacentrale? Zo nee, waar komt meer (en hoeveel meer) CO2 bij vrij?
De hoeveelheid CO2 die kan vrijkomen uit een stuk hout is even groot, ongeacht of je deze verbrand of laat verrotten.
Onderschrijft u de stelling dat resthout dat achterblijft in een bos een onmisbare functie heeft voor de bodem, de flora en de fauna in dat bos? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat het ook in productiebossen belangrijk is maatregelen te nemen om de biodiversiteit te ondersteunen. Daarom worden hieraan eisen gesteld in de Nederlandse duurzaamheidseisen.
Klopt het dat de verbranding van bestaande bossen die reeds decennia geleden aangeplant zijn eigenlijk het ongedaan maken van historische CO2reductie betekent? Zo nee, waarom niet?
Op basis van internationale afspraken is er sprake van CO2-emissie op het moment dat bomen worden gekapt. Op dat moment neemt de koolstofvoorraad van een land af, ongeacht de toepassing van het hout. De Nederlandse duurzaamheidseisen schrijven voor dat houtpellets alleen mogen worden gemaakt van hout uit bossen die zodanig worden beheerd dat de koolstofvoorraad op middellange en lange termijn ten minste gelijk blijft en het liefst vergroot wordt.
Acht u het wenselijk om historische CO2 reductie ongedaan te maken ten behoeve van zogenaamde CO2 reductie anno 2019?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u aangeven op welke wijze en onder welke internationale verdragen de CO2 reductie en emissierechten (het kappen en verbranden) inzake (houtige) biomassa geregistreerd worden?
Het kappen van bos wordt onder het Klimaatverdrag (UNFCCC) geregistreerd als een emissie. De CO2-emissies die vrijkomen bij het verbranden van biomassa moeten onder het UNFCCC worden gerapporteerd als memo-item bij de betreffende sector (elektriciteitsproductie, industrie, gebouwde omgeving), maar tellen niet mee voor de nationale emissies.
Klopt het dat nu de Verenigde Staten uit het Klimaatakkoord van Parijs zijn gestapt de gekapte bomen aldaar niet meer geregistreerd hoeven te worden terwijl de emissies bij verbranden hier wel genegeerd mogen worden? Acht u dat wenselijk?
De Verenigde Staten blijven deelnemen aan het klimaatverdrag (ook bekend als UNFCCC – United Nations Framework Convention on Climate Change), het raamverdrag in het kader waarvan het Kyoto-protocol en de Overeenkomst van Parijs gesloten zijn. De Verenigde Staten moeten daarom jaarlijks een nationale Inventarisatie Rapport (NIR) inleveren. Daarmee heeft de Verenigde Staten dezelfde verplichting om emissies van biomassa te rapporteren. Zie ook het antwoord op vraag 20.
Acht u het wenselijk om houtige biomassa uit Amerika te importeren als Amerika uit het Klimaatverdrag van Parijs is getreden? Op welke manier kan op dat moment de veronderstelde CO2 neutraliteit nog gegarandeerd worden?
Al of geen deelname van de Verenigde Staten aan de Overeenkomst van Parijs heeft geen effect op de duurzaamheidseisen. Ook wanneer de VS hun deelname beëindigen, moeten houtpellets uit dat land voldoen aan de strenge Nederlandse duurzaamheidseisen. Zie ook het antwoord op 21.
Heeft een productiebos naar uw mening geen te respecteren biodiversiteit aangezien u stelde: «Ik weet alleen dat je productiebossen, die zijn aangelegd voor productiehout, voor woningen, woningbouw, meubels en papier, niet moet beschouwen als natuurbos waar je het hebt over biodiversiteit»?
Een productiebos heeft een andere biodiversiteitswaarde dan een natuurbos. Ik onderschrijf echter dat het ook in productiebossen belangrijk is maatregelen te nemen om de biodiversiteit te ondersteunen. Daarom worden hieraan eisen gesteld in de Nederlandse duurzaamheidseisen.
Kunt u aangeven waarom naar uw mening bossen «die zijn aangelegd voor productiehout, voor woningen, woningbouw, meubels en papier» benut moeten worden voor elektriciteitsproductie?
Ik acht het wenselijk om restproducten uit de reguliere houtproductie gedurende de transitie ook (idealiter gecascadeerd) te gebruiken voor energietoepassingen.
Is er naar uw mening een verschil in effect op het klimaat tussen benutting voor een toepassing waarbij de koolstof decennia vastgelegd wordt (zoals bijvoorbeeld in woningbouw) of een toepassing waarbij door verbranding de koolstof in de atmosfeer terecht komt (zoals bijvoorbeeld bij biomassacentrales)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft in algemene zin naar het zo hoogwaardig mogelijk gebruiken van biomassa. Dat betekent dat het gebruik in de bouw de voorkeur heeft boven het gebruik voor energietoepassingen, maar ook dat afvalhout uit de bouw op zijn beurt wel voor energietoepassingen gebruikt kan worden.
Zouden energiebedrijven houtpellets kunnen aankopen wanneer er geen subsidies gegeven zou worden?
Ja, dat kan, al is dat op dit moment niet rendabel.
Wat is de kostprijs opbouw van houtpellets per gehanteerde eenheid, en welk deel van de kostprijs (in percentage of euro) wordt vergoed door subsidies)
Er wordt geen subsidie gegeven op houtpellets, maar op energieproductie. Bedrijven moeten in de SDE+ een zo concurrerend mogelijke aanvraag doen om in aanmerking te komen voor subsidie. Over de specifieke kostenverdelingen zoals bedrijven deze hanteren beschik ik niet en deze zou ik ook niet kunnen delen omdat dit bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft.
Welk deel van de pelletprijs wordt grofweg door de energiebedrijven betaald en welk deel bestaat uit subsidie?
Zie antwoord vraag 27.
Deelt u de stelling dat er zonder biomassasubsidie bos zou zijn blijven staan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit mijn antwoord op vraag 11 en 12 blijkt dat (de subsidie voor) het gebruik van houtpellets voor energieproductie geen effect heeft op de economische situatie in de houtindustrie.
Een in Nederland geboren jongen van 19 die als illegaal in de gevangenis belandt |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Daniël (19) uit Noord wilde studeren, maar belandde als illegaal in de gevangenis»?1
Ik ben bij de beantwoording van vragen over individuele zaken door uw Kamer, zoals bekend is, gebonden aan regels omtrent de privacy van een betrokkene en wat de mogelijke gevolgen van de openbaarmaking van persoonlijke informatie kunnen zijn. Daarom kan ik niet te veel in detail treden. Voor zover dit gerechtvaardigd is, ook door hetgeen al over de zaak van Daniël naar buiten is gekomen, hecht ik er wel aan een juist beeld te schetsen van het verloop van de procedures.
Inbewaringstelling kan enkel plaatsvinden als er sprake is van illegaal verblijf en de individuele inbewaringstelling wordt getoetst door de rechter. De oplegging en voortduring van de bewaringsmaatregel is door de rechter rechtmatig bevonden. Zoals uw Kamer bekend, is de bewaring van Daniël opgeheven, nadat betrokkene een nieuwe aanvraag tot verblijf heeft ingediend die door de IND zal worden beoordeeld.
Het enkele feit dat iemand in Nederland wordt geboren en hier opgroeit, is onvoldoende voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Wanneer een kind niet de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland wil blijven, moet er in dat geval een verblijfsvergunning worden aangevraagd en verkregen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de wettelijke vertegenwoordiger(s) om te voldoen aan de verplichting om in het verblijf te voorzien en als dat niet lukt om Nederland te verlaten. In de afgelopen jaren zijn er door betrokkene verblijfsaanvragen ingediend, die zijn afgewezen. Bij de meest recente afwijzing heeft de rechter bepaald dat de procedure niet in Nederland mag worden afgewacht. Voor zover tegen deze besluiten juridische procedures zijn gestart, heeft de rechter die rechtsmiddelen verworpen.
Indien er sprake is van illegaal verblijf en een zaak in beeld komt bij de DT&V is het voor de hand liggend dat er stappen worden gezet om langer illegaal verblijf te voorkomen.
Indien een vreemdeling niet zelfstandig vertrekt of indien een vreemdeling niet ingaat op uitnodigingen van de DT&V om in gesprek te gaan over vrijwillige terugkeer, kan een vreemdeling uiteindelijk in bewaring gesteld worden teneinde zijn beschikbaarheid voor het vertrekproces zeker te stellen. Dat laat natuurlijk onverlet dat een vreemdeling ook in dat stadium nog stappen kan ondernemen met het doel om zelf te vertrekken of om zijn verblijf te legaliseren.
De IND heeft de vigerende wet- en regelgeving gevolgd. Op dit moment is de IND bezig met de beoordeling van de ingediende aanvraag, waarbij de beschikbare feiten en omstandigheden worden meegewogen. Op de afhandeling daarvan kan ik niet vooruitlopen.
Bent u het eens met de mening dat Daniël – geboren en getogen in Nederland – volkomen onterecht is vastgezet omdat hij illegaal in Nederland zou verblijven?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te regelen dat Daniël onmiddellijk wordt vrijgelaten, zijn Nederlands paspoort ontvangt en kan gaan studeren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de werkwijze van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in deze kwestie? Waarom heeft niemand deze bizarre samenloop van omstandigheden weten te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Overlast van vliegveld Luik-Bierset en het uitblijven van concrete actie ondanks een aangenomen motie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de aangenomen motie Van Raan c.s. (26 september 2019) waarin de regering wordt verzocht om met meer concrete maatregelen te komen die tot een aantoonbare vermindering zullen leiden van de in Nederland veroorzaakte overlast door luchthaven Luik-Bierset?1
Ja.
Erkent u dat de wijze waarop u tot nu toe uitvoering geeft aan deze aangenomen motie tot geen enkele verbetering van de situatie heeft geleid? Zo nee, waaruit blijkt dan precies dat de situatie zou zijn verbeterd?
Ik doe mijn uiterste best om te komen tot een verbetering van de situatie. Ook aan de Belgische zijde is er bereidheid om gezamenlijk verder te werken aan het zo veel mogelijk wegnemen van de negatieve gevolgen van de luchtruimwijziging in 2013 voor de situatie in Eijsden. Na de luchtruimwijziging in 2013 hebben er diverse gesprekken plaatsgevonden tussen Nederland en België waarin gezocht is naar verbeteropties. Dit heeft geleid tot maatregelen die de afgelopen jaren door skeyes zijn doorgevoerd2. Die maatregelen blijken echter nog onvoldoende effect te hebben, hoewel in de monitoringsrapportage van de eerste helft van 2019 wel een dalende trend van het aantal vliegtuigbewegingen door de Eijsden area waarneembaar is.
Zoals ik in mijn brieven van 5 september 20193 en 14 oktober 20194 heb gemeld is daarom met de Belgische autoriteiten afgesproken om een gezamenlijke expertgroep te starten om mogelijkheden voor verdergaande verbetering te verkennen en uit te werken. Hier wordt momenteel aan gewerkt.
Deelt u de mening dat er in de praktijk tot nu toe geen enkele sprake is van het daadwerkelijk uitvoeren van de aangenomen motie Van Raan c.s.?2 Zo nee, waaruit blijkt dan dat deze motie momenteel wordt uitgevoerd?
Nee, die mening deel ik niet. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wat is de stand van zaken omtrent de door u aangekondigde gezamenlijke Belgisch-Nederlandse expertgroep?3
De eerste bijeenkomst van de expertgroep heeft in januari 2020 plaatsgevonden. De samenstelling van de expertgroep moest eerst worden bepaald. Een brede samenstelling was wenselijk, om vanuit verschillende perspectieven naar verbetermogelijkheden te kunnen zoeken. Het is niet mogelijk gebleken om de volledige expertgroep eerder bijeen te laten komen door de volle agenda’s van de betrokken experts. Tijdens de eerste bijeenkomst is een inventarisatie gedaan van mogelijke operationele verbeteringen. De komende periode analyseert skeyes de werkbaarheid en haalbaarheid hiervan. In het voorjaar vindt een vervolgafspraak plaats om hierover door te praten.
Klopt het dat deze gezamenlijke expertgroep tot nu toe nog steeds niet bij elkaar is gekomen? Zo nee, kunt u een volledig overzicht verschaffen van alle momenten waarop deze expertgroep bij elkaar is gekomen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is deze gezamenlijke expertgroep al gevormd? Zo ja, wie zitten er in deze expertgroep? Zo nee, wanneer zal deze gezamenlijke expertgroep daadwerkelijk gevormd zijn?
De gezamenlijke expertgroep is gevormd en bestaat uit operationele experts en experts op het gebied van procedureontwerp. Er nemen Nederlandse experts van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Defensie, Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en een bewonersvertegenwoordiger, en Belgische experts van skeyes deel aan de expertgroep.
Wat staat er precies op de agenda van deze gezamenlijke expertgroep?
De gezamenlijke expertgroep maakt een inventarisatie van de mogelijkheden voor verbetering van de situatie in Eijsden en analyseert de haalbaarheid en impact hiervan. Vervolgens zullen de Nederlandse en Belgische autoriteiten een afweging maken welke verbeteringen in de praktijk kunnen worden gebracht.
Wanneer staan de overleggen gepland met de Belgische overheid om de situatie van overlast door vliegveld Luik-Bierset zo snel mogelijk op te lossen?
Zoals hierboven is gemeld is met de Belgische autoriteiten afgesproken om een gezamenlijke expertgroep op te richten en die de opdracht te geven om concrete mogelijkheden voor verbetering te verkennen en verder uit te werken. Aan de hand van de uitkomsten van de expertgroep zal worden bezien wanneer een volgend overleg tussen het ministerie en de Belgische autoriteiten toegespitst op de geluidshinder in Eijsden plaats kan vinden.
Daarnaast vindt er regulier overleg (gemiddeld een tot twee keer per jaar) plaats tussen het ministerie en de Belgische autoriteiten over civiele en militaire luchtruimaangelegenheden die spelen tussen Nederland en België. Daarbij kunnen ook zaken zoals de problematiek rond geluidshinder in Eijsden worden besproken. In het laatste overleg van 4 februari is afgesproken om te onderzoeken op welke wijze nieuwe maatregelen die voortvloeien uit het werk van de expertgroep tussen Nederland en België kunnen worden vastgelegd. De expertgroep kan hierin niet voorzien, aangezien deze alleen gericht is op het verkennen van mogelijkheden voor verdergaande verbetering.
Waarop baseert u de term «gemiddeld», zoals geformuleerd in uw opmerking om toe te werken «naar een situatie die gemiddeld vergelijkbaar is met de situatie van vóór de luchtruimwijziging van 2013»?4
Ik streef ernaar om de extra geluidshinder die is ontstaan als gevolg van de luchtruimwijziging in 2013 weg te nemen. Het doel dat ik daarbij heb gesteld is om voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven Luik-Bierset boven Eijsden terug te gaan naar een situatie die gemiddeld vergelijkbaar is met de situatie van vóór de luchtruimwijziging van 2013.
Met «gemiddeld» bedoel ik het maand gemiddelde per kalenderjaar (januari t/m december) van het aantal vliegtuigbewegingen door de Eijsden area gebaseerd op de jaren voorafgaand aan de luchtruimwijziging in 2013.
Wat is hierbij uw definitie van de term «gemiddeld»?
Zie het antwoord op vraag 9.
Erkent u dat een «gemiddelde» niet hetzelfde is als het volledig wegnemen van de (extra) overlast? Zo nee, waarom niet?
Onder bepaalde omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om gebruik te maken van de Eijsden area, bijvoorbeeld om de veiligheid te waarborgen. Dit was ook het geval vóór de luchtruimwijziging in 2013. Daarom wordt toegewerkt naar een situatie die gemiddeld vergelijkbaar is met de situatie van vóór 2013. Ik streef er dus naar dat de «extra» overlast als gevolg van de luchtruimwijziging wordt weggenomen.
Welke indicatoren zullen worden gebruikt, aan de hand waarvan de verbetermogelijkheden zullen worden getoetst?
De indicatoren zijn gericht op het duiden van de gemiddelde situatie van voor 2013. Het gaat hier om het gemiddelde aantal vliegtuigbewegingen door de Eijsden area over een bepaalde periode. Daarbij wordt specifiek gekeken naar het aantal nachtelijke vliegtuigbewegingen, tussen 23 uur en 6 uur.
Zijn deze indicatoren al opgesteld? Zo nee, wanneer zullen deze indicatoren worden opgesteld?
De indicatoren worden momenteel verder uitgewerkt. Zie verder het antwoord op vraag 14.
Wie heeft deze indicatoren opgesteld? Indien deze indicatoren nog niet bekend zijn, door wie zullen deze indicatoren worden opgesteld?
De monitoringsrapportages die door het ministerie zijn opgesteld vormen de basis voor het bepalen van de indicatoren. Het ministerie doet het voorstel voor de indicatoren. De indicatoren worden vervolgens in de gezamenlijke expertgroep vastgesteld.
Welke maatregelen heeft u tot nu toe geïnventariseerd?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor verbetering geïnventariseerd, deze variëren van aanpassingen in de operationele werkwijze tot procedurewijzigingen. De mogelijkheden worden verder uitgewerkt en vervolgens besproken in de expertgroep.
Acht u deze inventarisatie compleet? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Er heeft een uitgebreide inventarisatie van de mogelijkheden voor verbetering plaatsgevonden. Deze mogelijke verbeteringen worden momenteel verder uitwerkt. Indien nieuwe ideeën voor verbetering opkomen, dan zullen deze uiteraard in de inventarisatie worden meegenomen.
Wanneer zal het daadwerkelijke toetsen van de maatregelen plaatsvinden?
Het toetsen van de maatregelen zal plaatsvinden zodra de uitwerking van de mogelijke verbeteringen gereed is. Op basis daarvan zal worden bepaald welke maatregelen in de praktijk worden gebracht.
Kunt u een tijdlijn verschaffen aan de hand waarvan de overlast door vliegveld Luik-Bierset zal worden aangepakt?
Het is nog niet duidelijk hoeveel expertbijeenkomsten nodig zijn om tot een overzicht van kansrijke verbetermaatregelen te komen en die maatregelen verder uit te werken. Ik doe mijn uiterste best om de maatregelen voor verbetering zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.
Per wanneer mogen de inwoners van deze regio verwachten dat u deze overlast heeft weggenomen?
Ik doe mijn uiterste best om zo spoedig mogelijk tot een oplossing van de situatie te komen en de extra overlast als gevolg van de luchtruimwijziging in 2013 weg te nemen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, dit heb ik zoveel mogelijk gedaan.
Uithuisgeplaatste kinderen die niet meer terug kunnen naar de eigen ouders |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kind kan niet terug naar ouders» van Radar?1
Ja.
Hoe vaak komt het voor dat kinderen van ouders die uit huis gezet worden en daardoor (tijdelijk) geen vaste woning hebben, in een pleeggezin worden geplaatst?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoe vaak dit voorkomt. Het CBS registreert het totaal aantal plaatsingen in pleeggezinnen. De redenen die ten grondslag liggen aan uithuisplaatsingen van kinderen worden niet geregistreerd. Wel zien we dat er in het geval van huisuitzettingen van gezinnen vaak ook sprake is van andere problematiek, waardoor een uithuisplaatsing in een gedwongen kader soms noodzakelijk is.
Klopt het dat de overheid eist dat in een dergelijk geval een uit huis gezette ouder binnen een half jaar een woning moet hebben, omdat anders het kind zodanig gehecht is aan het pleeggezin dat het niet meer teruggeplaatst wordt? Zo ja, hoe vaak komt dat voor?
Nee, er is geen sprake van een algemene eis van de overheid dat ouders na uithuisplaatsing van een kind binnen een half jaar een woning moeten hebben. In algemene zin geldt dat als een kind in het gedwongen kader uit huis wordt geplaatst, er voor terugkeer in ieder geval sprake moet zijn van adequate omstandigheden voor het kind. De termijn waarbinnen terugkeer dient plaats te vinden, ligt niet vast. Wat in het belang van het kind is, vereist maatwerk op basis van diens specifieke situatie en omstandigheden.
Deelt u de mening dat als de overheid eist dat een ouder als voorwaarde voor terugplaatsing van eigen kind(eren) binnen een half jaar eigen woonruimte moet hebben, dat er dan ook een verantwoordelijkheid op diezelfde overheid ligt om te helpen met zoeken naar woonruimte, al dan niet met een urgentieverklaring? Zo nee, waarom niet?
Dit is geen eis die de overheid stelt (zie beantwoording vraag 3).
Deelt u de mening dat uithuiszettingen als gevolg van schulden en armoede niet zouden mogen plaatsvinden als het een gezin met kinderen betreft? Zo nee, waarom niet?
Kabinetsbeleid is huisuitzettingen als gevolg van schulden en armoede te voorkomen, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn. Woningverhuurders zetten zich daarvoor op verschillende manieren en met goede resultaten in. De motie Peters en Kuzu vraagt bijvoorbeeld de aanpak «laatstekanscuratele» in te zetten met als doel geen huisuitzettingen wegens schulden meer te hebben.2 De aanpak houdt in dat de verhuurder als voorwaarde stelt voor het mogen blijven wonen, dat de gemeente of een bewindvoerder het beheer van de financiën van de huurder tijdelijk overneemt. Het kabinet zorgt dat eventuele belemmeringen in wet- en regelgeving, om deze en andere goede voorbeelden op grotere schaal in te zetten, worden weggenomen. De Minister voor Milieu en Wonen informeerde de Kamer recent dat het huurrecht geen belemmering is.3 Met een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening worden belemmeringen voor de verwerking van de persoonsgegevens opgelost, uiteraard binnen de kaders van de privacyregeling (zie antwoord 6 & 7). Waar mogelijk ondersteunt het kabinet maatschappelijke initiatieven om huisuitzettingen te voorkomen. Recente voorbeelden zijn de projecten «Vroegsignalering landt in Nederland» en «Huren zonder zorgen: Financieel in balans je eerste woning huren», die zich respectievelijk richten op het versterken van de samenwerking tussen woningverhuurders en gemeentelijke schuldhulpverleners bij het oplossen van huurachterstanden en op het voorkomen van huurachterstanden bij jongeren.
Op welke wijze heeft u in dit verband uitvoering gegeven aan de aangenomen motie Peters c.s. (35 000 XVI, nr. 85) waarin verzocht is om te onderzoeken hoe uithuisplaatsing van kinderen wegens schulden en armoede zo veel mogelijk voorkomen kan worden?
Deze motie is betrokken bij de uitvoering van zowel de actieagenda van de opgave Schulden binnen het Interbestuurlijk Programma als de Brede Schuldenaanpak. Beide programma’s zetten in op vroegsignalering van schulden, waaronder vroegsignalering van huurachterstanden om huisuitzettingen te voorkomen. In samenwerking met onder meer gemeenten en woningcorporaties is de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voorbereid, die uw Kamer op 10 maart jl. heeft aangenomen.5 Deze wetswijziging neemt belemmeringen weg voor het delen van huurachterstanden van woningverhuurders met gemeenten en zal daarmee de samenwerking tussen gemeenten en verhuurders versterken om huisuitzettingen te voorkomen. Deze samenwerking is al praktijk en draagt bij aan de dalende trend in het aantal huisuitzettingen, net als alle andere maatregelen (zoals huisbezoek en telefonisch contact) die corporaties nemen om huurachterstanden te voorkomen.
Het aantal vonnissen tot huisuitzetting nam de afgelopen achtereenvolgende vijf jaren telkens af. Het aantal daadwerkelijke huisuitzettingen bij corporaties daalde van 6.980 in 2013 naar 3.000 in 2018. 12% van deze huishoudens heeft ook kinderen. Zelfs wanneer de rechter oordeelt dat iemand uit huis gezet mag worden, zoeken corporaties, gemeenten en andere partners tot het laatste moment met de huurder(s) naar een oplossing. Dat leidt ertoe dat bij 75% van de vonnissen alsnog een oplossing wordt gevonden en er geen huisuitzetting plaatsvindt.
Op welke wijze is het voorkomen van uithuisplaatsing van kinderen wegens schulden en armoede meegenomen in de uitwerking van de afspraken uit het Interbestuurlijk Programma van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)? En op welke wijze is dit meegenomen als onderdeel van de Brede Schuldenaanpak?2 Welke resultaten heeft dit tot nog toe gehad?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het pleidooi van de Kinderombudsman dat als er toch wordt overgegaan tot een uithuisplaatsing, er een garantie van huisvesting zou moeten zijn voor de ouder(s) waar het kind naartoe gaat?
In geval de Kinderombudsman bedoelt dat er een garantie van huisvesting zou moeten zijn voor de ouders waarvan de kinderen uit huis zijn geplaatst via een rechterlijke machtiging, deelt het Kabinet die mening niet. Uiteraard acht het Kabinet het van belang dat kinderen zo veel mogelijk bij hun eigen ouders kunnen wonen. Ouders zijn echter primair zelf verantwoordelijk voor het zorgdragen voor een adequate woonsituatie voor hun gezin, ook wanneer een huisuitzetting samenloopt met een uithuisplaatsing van kinderen. Gemeenten en corporaties kunnen deze vaak kwetsbare huishoudens daarbij ondersteunen. Dat kan bijvoorbeeld door hen bij een eventueel vonnis tot huisuitzetting een tweede kans te geven en de huurovereenkomstvorm voort te zetten (het zgn. tweede-kansbeleid). Ook kunnen gemeenten dakloze ouders waarvan de kinderen in pleeggezinnen verblijven, benoemen tot urgentiecategorie in de huisvestingsverordening of urgentieregeling. Tevens kunnen zij overwegen hen met voorrang een woning toe te wijzen op basis van beoordeling van de specifieke omstandigheden van de situatie van het huishouden.
De uitspraak van minister-president na afloop van de ministerraad op 29 november 2019 ‘de treinen rijden op steenkool, en ik ga dan vliegen’ |
|
Rutger Schonis (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Minister-President na afloop van de ministerraad op 29 november 2019 «de treinen rijden op steenkool, en ik ga dan vliegen»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken op wat voor type elektriciteit de trein zal rijden van Den Haag naar Madrid, uitgesplitst per land: Nederland, België, Frankrijk en Spanje?
Op welk type elektriciteit de treinen rijden is niet eenduidig te zeggen, dat kan bijvoorbeeld verschillen per vervoerder en van de route die gekozen wordt. Wel is van ieder land inzichtelijk hoe de elektriciteit wordt opgewekt; Eurostat publiceert ieder jaar de energiemix van alle landen in de Europese Unie. In augustus 2019 zijn de cijfers over 2017 gepubliceerd2. Hierin is voor de betreffende landen de volgende energiemix opgenomen, waarbij afgeronde cijfers worden gebruikt:
Dit zijn de cijfers van de gehele energiemix in de betreffende landen. Bij sommige vervoerders is het aandeel groene energie van het treinvervoer mogelijk groter, wanneer zij ervoor kiezen om net zoals NS stroom groen in te kopen. In Nederland rijden treinen – waaronder treinen op de HSL-zuid richting Brussel en verder – op groene stroom afkomstig van windmolens.
Bent u het ermee eens dat de uitspraak van de Minister-President dat de trein naar Madrid op steenkool zou rijden feitelijk onjuist is?
De treinen voor personenvervoer rijden op de meeste plaatsen in Europa op elektriciteit. Deze elektriciteit wordt op verschillende manieren opgewekt. In Nederland rijden de treinen op groene stroom afkomstig van windmolens, maar het is waarschijnlijk dat de elektriciteit waar de treinen op rijden in de andere landen voor een deel met kolen wordt opgewekt.
Deelt u de mening dat het Europees netwerk aan hogesnelheidslijnen in Europa beter op elkaar dient aan te sluiten? Op welke wijze zet u zich hiervoor in?
Het is van belang dat goed gekeken wordt hoe het huidige netwerk van hogesnelheidslijnen en conventioneel spoor verbeterd kan worden. Er is in de Europese Unie immers al een aanzienlijk netwerk van hogesnelheidslijnen aangelegd. Een aantrekkelijk Europees spoornetwerk berust niet louter op hogesnelheidslijnen. Frequente en betrouwbare verbindingen op het conventionele spoor zijn net zo belangrijk. Denk hierbij aan het beter op elkaar laten aansluiten van dienstregelingen, het opheffen van infrastructurele bottlenecks en goed kijken wat de ontbrekende schakels zijn in het netwerk.
Voor de infrastructuurontwikkeling vormt het TEN-T netwerk dat in 2013 is vastgesteld in de Europese Unie als basis. Het internationaal personenvervoer per spoor kan echter pas significant verbeteren als de infrastructuur en de relatie met de vervoersdiensten internationaal gecoördineerd wordt aangepakt. Op Europees vlak zet ik me daarom in, om samen met gelijkgezinde lidstaten, de internationale trein hoger op de agenda van de nieuwe Europese Commissie en de verschillende lidstaten te krijgen.
Schimmeldrama in aardbevingsgebied |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het schimmeldrama in Appingedam?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ken het bericht. Ik verwoord mijn reactie in het antwoord op de onderstaande vragen.
Hoe is het mogelijk dat Woongroep Marenland al vier jaar lang ongezonde woningen in stand laat, geen of onvoldoende onderhoud pleegt en geen duidelijkheid geeft aan de bewoners? En wat is daarover uw (morele) oordeel?
Ik vind dat verhuurders snel en adequaat moeten reageren als huurders een klacht indienen over het slechte onderhoud van de woning, zeker als het vocht en schimmel betreft. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer daarover in het afgelopen jaar verschillende keren geïnformeerd in het kader van de motie Beckerman c.s. over een landelijke aanpak van vocht en schimmel (Kamerstuk 32 847, nr. 523 en Kamerstuk 32 847, nr. 574). De situatie in Groningen is dermate specifiek door de aardbevingsproblematiek, dat een beperkte vertraging in afwachting van de adviezen van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) mogelijk verdedigbaar was, maar vier jaar onzekerheid en leven in een woning met schimmel is niet acceptabel.
De woningen zijn in het eerste kwartaal van 2018 door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) onderzocht. Wat betreft de eventuele versterking van deze woningen heeft de NCG desgevraagd aangegeven dat de woningen aan de Gerrit Raapstraat een normaal risicoprofiel kennen en de woningen aan de Pieter Veningastraat een licht verhoogd profiel. Dit zou betekenen dat er geen grote versterkingsingrepen nodig zijn en het onderhoud versneld kan worden opgepakt.
Op 12 december heeft de directeur van Woongroep Marenland via een brief aan de huurders en openbaar via RTV Noord daarom zijn excuses aangeboden en aangegeven dat de corporatie te lang gewacht heeft om de problematiek aan te pakken. Inmiddels heeft Woongroep Marenland aangegeven de 90 woningen in Opwierde te zullen aanpakken. Zo wordt de schimmel door een extern bedrijf verwijderd. Ook krijgen de huizen een mechanisch ventilatiesysteem en dubbel glas op de eerste verdieping. De argumentatie om niet eerder in te grijpen, lag in het feit dat er onduidelijkheid bestond of de woningen versterkt of zelfs gesloopt zouden worden. De corporatie is hierover in overleg met de huurders en geeft aan snel de juiste stappen te zetten.
Per wanneer kunnen de huurders in Appingedam rekenen op verbetering van hun huurhuizen? Bent u bereid Woongroep Marenland tot snelheid te manen en zo snel mogelijk een einde te maken aan de voortdurende ongezonde woonsituatie?
In het eerste kwartaal van 2020 laat de corporatie de schimmel verwijderen. In januari 2020 start de corporatie met het opstellen van een verbeterplan en verwacht dit uit te voeren in 2021. In de eerste weken van 2020 ontvangen de bewoners een uitnodiging om hierover in gesprek te gaan met Woongroep Marenland. Dit verbeterplan heeft betrekking op bouwkundige ingrepen (mechanische ventilatie, dubbel glas, gevelkozijnen); dit vergt volgens de corporatie een langere periode.
Bent u en/of de woningcorporatie bereid huurders te compenseren voor het achterstallig onderhoud, de slechte isolatie en de kosten die dat met zich mee heeft gebracht de afgelopen vier jaar, zoals hoge energierekeningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De corporatie geeft aan door de versterkingsopgave en het frequent aanpassen van overheidsbeleid, te lang gewacht te hebben met onderhoud. De corporatie wilde het verbeterplan gelijktijdig met de versterking uitvoeren. De corporatie heeft spijt betuigd maar geeft geen vergoeding. Wel neemt Woongroep Marenland in het eerste kwartaal van 2020 maatregelen tegen de vocht- en tochtproblemen. Ook stelt de corporatie in overleg met de bewoners een verbeterplan op.
Huurders kunnen zich tot de huurcommissie wenden om in geval van achterstallig onderhoud huurbevriezing of huurverlaging te vragen. M.b.t. één pand in de Gerrit Raapstraat heeft de Huurcommissie in het voordeel van de huurder een uitspraak gedaan in 2019 (uitspraak van de huurcommissie, d.d. 31 mei 2019, nr. 43333). De uitspraak houdt mede in dat de huurder tijdelijk huurverlaging krijgt van € 475,29 per maand naar € 285,17 per maand. Dit is de geëigende weg om compensatie te vragen en deze weg staat ook open voor andere huurders.
Hoeveel huurwoningen, ook van andere woningcorporaties in het aardbevingsgebied, zijn sinds 2015 niet of onvoldoende onderhouden omdat ze versterkt of opnieuw gebouwd zouden worden? Hoeveel daarvan hebben last van vocht, tocht en schimmel? Wat is daarop uw reactie?
Er is geen totaaloverzicht beschikbaar van woningen die sinds 2015 mogelijk niet of onvoldoende onderhouden zijn in afwachting van duidelijkheid over versterking of herbouw en tevens last van vocht en schimmel hebben.
Op basis van het WoOn2018 geven 27,8% van alle huurders in sociale huurwoningen in Nederland aan last van vocht en schimmel te hebben. Twee van de drie regio’s in Groningen komen boven het landelijk gemiddelde uit en één regio, de regio waarin ook Appingedam ligt, ruim onder het landelijk gemiddelde.
Regio
Gemeenten
Percentage sociale huursector
Nederland
27,8%
Oost Groningen
Oldambt, Midden-Groningen (deels), Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerwold
29,5%
Overig Groningen
Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen (deels), Westerkwartier
30,6%
Delfzijl en omgeving
Appingedam, Loppersum, Delfzijl
13,5%
Bent u bereid deze woningcorporaties aan te spreken op de wijze waarop zij hun huurders in de steek laten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
In eerste instantie moeten huurders zelf contact opnemen met de corporatie en de klachten over onderhoud aankaarten. Als de corporatie daar niet afdoende op reageert kan de huurder een klacht indienen bij de klachtencommissie van de corporatie. Ook kan de huurder naar de huurcommissie stappen en daar de situatie voorleggen. Dit kan resulteren in een huurbevriezing of huurverlaging; zie daarvoor het voorbeeld uit het antwoord op vraag 4. Indien de omstandigheden ernstig zijn kan de huurder naar gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht stappen en de kwestie voorleggen. Bij gezondheidsklachten kan de GGD worden ingeschakeld.
In de regio’s met bovengemiddeld veel sociale huurwoningen met vocht en schimmel, meer dan 25%, houdt BZK aparte gesprekken met lokale corporaties, gemeenten, de GGD en huurdersorganisaties in het kader van de landelijke aanpak. Dit om de problematiek op een hoger bestuurlijk niveau te tillen en bijvoorbeeld op te laten nemen in prestatieafspraken. Woongroep Marenland zal ook uitgenodigd worden, met name omdat de corporatie bezit heeft in de regio Overig Groningen; de situatie in het bezit in de gemeente Appingedam zal daarbij ook ter sprake gebracht worden. Deze gesprekken vinden dit voorjaar plaats.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle woningcorporaties in het aardbevingsgebied adequaat communiceren en hun huurders de juiste informatie verstrekken betreffende de versterking van hun woningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De corporaties in het aardbevingsgebied werken samen en hebben hiervoor een overlegstructuur ingericht (Kr8 en C14). In dit overleg wordt de communicatie onderling en met de huurdersorganisaties afgestemd over de aanpak ten aanzien van versterken en daarmee samenhangende ingrepen in de voorraad. Op die tafel kan ook de problematiek van de aanpak van vocht en schimmel aangekaart worden. In dit verband overleggen de corporaties met de eigen huurdersorganisatie, die ook betrokken is bij het maken van prestatieafspraken. BZK zal bij de overleggen met de KR8 en C14 voor het voetlicht brengen dat ook deze problematiek nadrukkelijk met de huurdersorganisaties besproken wordt.
Wat heeft u sinds mijn Kamervragen «over schimmelhuizen in de Zeeheldenbuurt, Bedum» (ingezonden 13 maart 2018) over schimmelwoningen in Bedum, gedaan aan dit probleem? Kunt u in een tijdlijn aangeven welke acties u ondernomen heeft?2
De inspanningen om vocht en schimmel aan te pakken zijn sinds de beantwoording van de Kamervragen over de schimmelhuizen in de Zeeheldenbuurt in Bedum fors verhoogd. Bij de beantwoording op 13 april 2018 heeft de Minister van BZK aangekondigd dat via het drie jaarlijkse WoON-onderzoek de omvang van het probleem wordt onderzocht. Bij brief van 31 mei 2019 (Kamerstuk 32 847, nr. 523) heeft de Minister van BZK – in reactie op de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 35 000-VII, nr. 75) de Kamer geïnformeerd over de landelijke aanpak van vocht- en schimmelproblematiek in woningen. In die brief zijn de uitkomsten van het WoON-onderzoek uit 2018 opgenomen en is duidelijk geworden dat vocht en schimmel een veel voorkomend probleem is. In de brief is uiteengezet hoe de landelijke aanpak eruit komt te zien en dat alle betrokken partijen (o.a. AEDES, Woonbond, VNG, Vastgoed Belang) hierbij de handen ineen hebben geslagen.
In de brief van 29 oktober 2019 (Kamerstuk 32 847, nr. 574) is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak. In die brief zijn kaarten opgenomen om duidelijk te maken waar in Nederland de problematiek het meest speelt. Met de G4 en G40 gemeenten in die gebieden lopen gesprekken om inzicht te krijgen in de lokale aanpak. Die aanpak verschilt per gemeente en ik verken op dit moment met de VNG hoe ervaringen tussen gemeenten gedeeld kunnen worden. AEDES inventariseert daarnaast bij de regio’s waar de meeste klachten zijn, hoe corporaties de problematiek aanpakken. Aedes deelt de ervaringen met de corporaties, zodat zij niet zelf het wiel hoeven uit te vinden. Daarnaast is TNO samen met GGD-Amsterdam op mijn verzoek gestart met een onderzoek naar de oorzaken van vocht en schimmel in woningen. Bij dit onderzoek zijn AEDES, Vastgoed Belang en enkele corporaties betrokken. Het onderzoek heeft als doel om concrete handvatten voor de aanpak van vocht en schimmel te geven aan verhuurders, corporaties, en eigenaren en aan huurders op basis van veel voorkomende oorzaken. De oorzaken zijn heel divers en het aanpakken van de problemen vraagt om een lange adem. Corporaties en andere verhuurders investeren in het behouden en verhogen van de kwaliteit van hun woningen zowel door adviezen aan hun huurders over het gezond gebruik van hun woning als door verduurzamingoperaties, renovaties en sloop/nieuwbouw. Dit is een continu proces waarbij vocht en schimmelproblemen tot op zekere hoogte zullen blijven spelen. Ik heb TNO gevraagd of hierbij een soort ondergrens vast is te stellen. De uitkomsten van het onderzoek verwacht ik voor de zomer.
Deelt u de mening dat een aantal huurders in het aardbevingsgebied door de slechte staat van hun woningen mede als gevolg van de bevingen, nog meer gezondheidsrisico loopt dan anderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de grondrechten voor deze huurders weer wordt geëerbiedigd?3
Uit de rapporten en aanbevelingen van het onderzoekstraject Gronings Perspectief van de Rijksuniversiteit Groningen, de Onafhankelijk Raadsman en de Commissie Bijzondere Situaties blijkt dat de afhandeling van schade en de versterkingsoperatie een negatieve invloed hebben op de gezondheid van bewoners van het aardbevingsgebied. Dit heeft de continue aandacht, daarom blijven de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzetten op versnelling van de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie. Het probleem van vocht en schimmel speelt in verschillende delen van Nederland bovengemiddeld, zo ook in twee van de drie regio’s in Groningen. Bij de aanpak van vocht en schimmel is nadrukkelijk ook de GGD aangesloten in verband met gezondheidsaspecten.
Het artikel “NY Times: ‘Rotterdamse geneticus gebruikte mogelijk onder dwang verkregen bloedmonsters van Oeigoeren’” |
|
Sven Koopmans (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NY Times: «Rotterdamse geneticus gebruikte mogelijk onder dwang verkregen bloedmonsters van Oeigoeren»»?1
Ja.
Was u ervan op de hoogte dat het onderzoek naar «de voorspelbaarheid van grote lichaamslengte» onder andere door het Chinese Ministerie van veiligheid financiering ontving? Hoe beoordeelt u dat het Chinese Ministerie van veiligheid meebetaalt aan onderzoeken in Nederland?
Mijn ministerie heeft geen inzicht in financieringsstromen voor wetenschappelijk onderzoek afkomstig van buitenlandse overheden. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Ik sta niet onwelwillend tegenover medefinanciering door andere landen van wetenschappelijk onderzoek dat in Nederland wordt uitgevoerd. Voorwaarde is dan wel dat dit onderzoek voldoet aan normen van ethiek en integriteit zoals die in ons land gelden.
Het onderzoek naar voorspelbaarheid lichaamslengte dat financiering van de EU heeft ontvangen, is ter toetsing voorgelegd aan een medisch-ethische commissie en heeft toestemming gekregen van deze commissie. Dit onderzoek is niet hetzelfde als het onderzoek naar gezichtsvormen dat in China werd uitgevoerd en waarvoor de onderzoeker naar verluidt persoonlijke subsidie heeft ontvangen van de Chinese overheid.
Meer in het algemeen merk ik op dat ik van universiteiten en universitair medische centra verwacht dat zij zich bewust zijn van risico’s in de samenwerking met andere landen. Juist vanwege de in Nederland zo gekoesterde open cultuur binnen kennisinstellingen is het zaak voldoende oog te hebben voor de risico’s van het beschikbaar stellen van kennis en faciliteiten, zoals ongewenste kennisoverdracht. Ik heb daarom zowel bij de Vereniging van Universiteiten (VSNU) als rechtstreeks bij onderwijsinstellingen aangedrongen op bewustwording en alertheid. Daar heb ik meermaals met hen over gesproken. Dit geldt temeer wanneer resultaten van onderzoek dat is medegefinancierd door buitenlandse overheden zouden kunnen worden ingezet tegen de eigen inwoners. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoeveel onderzoeken ontvangen in Nederland Chinese financiering? Kunt u een overzicht geven van de financieringsstromen tussen Nederlandse universiteiten en de Chinese overheid?
Het door u gevraagde overzicht is er niet. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat financieringsstromen uit China naar ons hoger onderzoek adequaat genoeg gecontroleerd worden? En bent u van mening dat u momenteel voldoende zicht heeft op wat de Chinese overheid doet met de onderzoeksresultaten, zoals de onderzoeksresultaten van «de voorspelbaarheid van grote lichaamslengte»? Kunt u dit uitleggen?
Vanuit de rijksoverheid wordt niet toegezien op financieringsstromen naar universiteiten vanuit andere landen. Ook wordt niet toegezien op het gebruik van resultaten van in Nederland verricht onderzoek dat toestemming heeft van een medisch-ethische commissie door andere partijen; onderzoek dat niet past binnen de in ons land gehanteerde medisch-ethische normen wijs ik strikt af.
Instellingen die financiering ontvangen vanuit andere landen moeten zich bewust zijn van eventuele hiermee verbonden risico’s. Zij moeten voldoende aandacht hebben voor mogelijke risico’s, zoals die zich kunnen voordoen waar het onderzoek met medisch-ethische aspecten betreft. Ons land voert met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek een beleid dat is gebaseerd op een zo groot mogelijke openheid. Open access van publicaties en het delen van data zijn de norm. Dat laat onverlet dat ik van mening ben dat onderzoekers transparant moeten zijn over donaties van bedrijven of andere landen voor hun onderzoek. Wim van Saarloos, president van de KNAW, opperde in de Volkskrant van 28 januari jl. om te komen tot een landelijke code voor donaties van bedrijven. Oproepen voor meer transparantie ondersteun ik, maar het is aan het veld is om te bezien hoe een eventuele landelijke code voor donaties zich verhoudt tot de Gedragscode wetenschappelijke integriteit. De wens voor meer transparantie past ook bij de op 28 januari jl. ingediende motie Westerveld om een historisch overzicht van de omvang van de derde geldstroom in kaart te brengen.2
Op welke manieren kan een onderwijsinstelling of het ministerie ingrijpen wanneer zij vermoeden dat onderzoeksresultaten misbruikt kunnen worden door overheden tegen hun inwoners? Bent u van mening dat het Erasmus MC in dit geval had moeten ingrijpen? Kunt u dit uitleggen?
Ik verwacht van de instellingen dat zij ingrijpen wanneer onderzoek niet in overeenstemming is met de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke integriteit 2018.3 In paragraaf 4 van deze code zijn de zorgplichten van de instellingen opgesomd. Met betrekking tot de ethische normstelling en procedures beveelt de gedragscode aan te zorgen voor ethische toetsing, bijvoorbeeld met betrekking tot mogelijke belangenconflicten. Alle instellingen dienen te beschikken over een commissie of functionaris voor het behandelen van klachten over wetenschappelijke integriteit. Het onderzoek over lichaamslengte is voorgelegd aan de medisch-ethische commissie van Erasmus MC. Gelet op het gegeven dat dit onderzoek is getoetst door de ethische commissie ben ik van mening dat het onderzoek voldoende waarborgen bevatte voor ethisch verantwoord onderzoeksgedrag. Het onderzoek naar gezichtsvormen is niet voorgelegd aan een medisch-ethische commissie, omdat het onderzoek in China en niet in Nederland is verricht. Dat neemt niet weg dat ik blijf benadrukken dat instellingen zich bewust dienen te zijn van de risico’s van onderzoekers die in meerdere landen werkzaam zijn. Ik zal dit nogmaals bij de VSNU onder de aandacht brengen.
Welke stappen neemt u op Europees niveau om de Chinese invloed op het Europese hoger onderwijs in kaart te brengen en te controleren?
Nederland levert een actieve bijdrage aan discussies op Europees niveau over het tegengaan van ongewenste beïnvloeding en over het beheersen van risico’s van internationale onderwijs- en onderzoekssamenwerking. Een concreet voorbeeld is dat de «Checklist voor samenwerking met Chinese academische en kennisinstellingen», die het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS) in opdracht van Buitenlandse Zaken en mijn ministerie heeft opgesteld, in het Engels beschikbaar is gemaakt en in Europees verband is gedeeld.4
Herinnert u zich dat Nieuwsuur in juni berichtte2 over Chinese studenten en promovendi in Nederland die onderzoek doen dat risicovol kan zijn voor onze veiligheid en bedrijvigheid?
Ja.
Herinnert u zich dat in de VVD-Chinastrategie van april dit jaar wordt opgeroepen tot het ontwikkelen van regels, in overleg met universiteiten en onderzoeksinstellingen, voor het doen of delen van wetenschappelijk onderzoek als dit veiligheidsconsequenties voor Nederland kan hebben, en tot het scheppen van de mogelijkheid om studenten te weren als er zorgen zijn over nationale veiligheid of de ongewenste export van strategische kennis? Wat bent u voornemens hieraan te doen, en wanneer?
Het kabinet onderzoekt momenteel in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn met betrekking tot de risico’s van ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek. In dit traject wordt onderzocht op welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet. De mogelijkheid en wenselijkheid van het toetsen van studenten en onderzoekers wordt in dit traject ook nader bekeken.
Deelt u de mening dat dit artikel nogmaals de urgentie aantoont van dit onderwerp? Welke parallellen ziet u tussen de casus uit Nieuwsuur en deze casus?
Ik ben het met vragenstellers eens dat het gaat om een urgent onderwerp. Ik waag mij echter niet aan bespiegelingen met betrekking tot casuïstiek.
Het artikel ‘Overheid sponsort eigen verzet’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Chris van Dam (CDA), Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Overheid sponsort eigen verzet»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de opvatting dat een deel van de 75 ontvangende «organisaties» die vorig jaar subsidies van bijna 105.000 euro ontvingen er een bedrijfsmodel van lijken te hebben gemaakt om te procederen tegen de Staat? Is het wenselijk dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld kleine buurtcomités ook dergelijke organisaties in aanmerking komen voor subsidie?
Op grond van de Wet op de rechtsbijstand kunnen zowel burgers als rechtspersonen, indien zij aan de gestelde voorwaarden voldoen, in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Die rechtsbijstand kan ook zien op bestuursrechtelijke aangelegenheden. Daarmee is het een gegeven dat procedures gevoerd tegen de overheid deels ook gesubsidieerd kunnen worden door de overheid. Uit de cijfers als zodanig leid ik niet af dat er organisaties zijn die er een bedrijfsmodel van lijken te hebben gemaakt om te procederen tegen de Staat. Wel is het zo dat bij milieuzaken een stapeling van procedures kan voorkomen. Per besluit zijn er steeds verschillende processtappen mogelijk (voorlopige voorziening, bezwaar, beroep en hoger beroep) waarbij rechtsbijstand aan de orde kan zijn, en voor een voorgenomen project zijn vaak meerdere besluiten nodig. De cijfers over het kalenderjaar 2018 lijken een stapeling van procedures ook te indiceren. De bevoegdheid om te beslissen over aanvragen voor gesubsidieerde rechtsbijstand ligt bij de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad toetst daarbij of er sprake is van een milieubelang. Als er sprake is van een serieuze zaak en de aanvraag voldoet aan de overige gestelde criteria, dan is er recht op rechtsbijstand.
In hoeverre is rechtsbijstand bedoeld voor actiegroepen als krakersgroepen die een oude scheepswerf bezetten als «culturele broedplaats»?
Gesubsidieerde rechtsbijstand is bedoeld voor alle natuurlijke en rechtspersonen wier financiële draagkracht de in de Wet op de rechtsbijstand genoemde bedragen niet overschrijdt en wordt toegekend ten behoeve van de behartiging van in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen.
Klopt hetgeen in het artikel vermeld staat dat u de ontstane praktijk reeds evalueert? Zo ja, wat wordt precies bezien en wanneer verwacht u hier een beeld van te hebben? Bent u van plan of bereid deze met de Kamer te delen?
Voor natuur- en milieuorganisaties geldt een specifieke regeling. Voor 1 januari 2008 werd de rechtsbijstand aan deze organisaties gratis verleend door de toenmalige bureaus voor rechtshulp. Met ingang van deze datum is de milieurechtsbijstand ingebed in het reguliere stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Gesubsidieerde rechtsbijstand is sindsdien mogelijk voor natuur- en milieuorganisaties die minder dan € 10.000 eigen vermogen hebben. Bij de inbedding is bepaald dat voortaan ook een eigen bijdrage per toevoeging dient te worden betaald, in lijn met de uitgangspunten van de Wet op de rechtsbijstand. Deze werd vooralsnog gesteld op 25% van de eigen bijdrage die voor overige rechtspersonen geldt. Na ommekomst van een jaar zou worden geëvalueerd of deze reductie op de eigen bijdrage voortgezet diende te worden dan wel kon vervallen (zie ook de brief van 29 oktober 2007 van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie aan uw Kamer2). Deze evaluatie heeft evenwel nooit plaatsgevonden en wordt nu alsnog uitgevoerd. Ik streef ernaar uw Kamer in de eerste helft van 2020 over de uitkomsten daarvan te informeren.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk van elkaar te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een Chinese geneticus van het Erasmus MC werkt voor de Chinese politie |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten in het Algemeen Dagblad van 4 december jl. en in de Volkskrant van 3 december jl. waarin wordt vermeld dat een Chinese geneticus van het Erasmus MC werkt voor de Chinese politie?1 2
Ja.
In hoeverre kunt u deze berichtgeving bevestigen of ontkrachten?
Het gewraakte onderzoek, het onderzoek naar gezichtsvorm, staat los van het onderzoek naar voorspelbaarheid van lichaamslengte dat de genoemde onderzoeker in Rotterdam deed. Ook heeft het Erasmus MC het eerstgenoemde onderzoek niet gefinancierd.
Is er vanuit de Nederlandse overheid contact geweest met de Chinese overheid over deze zaak? Zo ja, wat waren de resultaten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet en wat gaat u ondernemen om dit zo snel mogelijk te bespreken met de Chinese overheid?
Door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is over deze casus gesproken met de Chinese ambassade. Het resultaat van dat gesprek is dat de Chinese overheid is gewezen op zorgen die er in Nederland bestaan over ongewenste toepassingen van kennis die via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek wordt opgedaan, en op het belang van ethische normstelling in de wetenschap.
Bent u het ermee eens dat het volstrekt onwenselijk is dat Chinese onderzoekers Nederlandse universiteiten gebruiken voor (genetisch) onderzoek en dat de resultaten daarvan vervolgens worden gedeeld met de Chinese overheid ten behoeve van het opsporen en volgen van dissidenten? Zo ja, welke stappen gaat u nu ondernemen?
Onderzoek dat niet past binnen de in ons land gehanteerde medisch-ethische normen wijs ik strikt af. Voor de Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs is het belangrijk aangehaakt te blijven bij de wetenschappelijke ontwikkelingen in China. In lijn met de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans»3 zetten zij in op nauwe samenwerking, gericht op het vergroten van de opbrengsten voor Nederland, waarbij zij ook voldoende aandacht moeten hebben voor mogelijke risico’s, zoals die zich kunnen voordoen waar het onderzoek met medisch-ethische aspecten betreft. Juist vanwege de in Nederland zo gekoesterde open cultuur binnen kennisinstellingen is het zaak voldoende oog te hebben voor de risico’s van het beschikbaar stellen van kennis en faciliteiten, zoals ongewenste kennisoverdracht. Ik heb daarom zowel bij de Vereniging van Universiteiten (VSNU) als rechtstreeks bij onderwijsinstellingen aangedrongen op bewustwording en alertheid. Daar heb ik meermaals met hen over gesproken. Ook onderzoekt het kabinet momenteel in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn met betrekking tot de risico’s van ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek (zie ook het antwoord op vraag 8).
Kunt u uiteenzetten wat deze financiering inhield, zowel qua bedragen als wat er gefinancierd is, en wie daarbij betrokken zijn? Bent u het ermee eens dat het ongewenst is dat Chinese wetenschappers die werkzaam zijn in Nederland gefinancierd worden door het Chinese Ministerie van Publieke Veiligheid? Zo ja, hoe kan dit vanuit de overheid en universiteit voorkomen worden?
Het onderzoek naar voorspelbaarheid van lichaamslengte van het Erasmus MC werd gefinancierd door de EU. Het onderzoek naar gezichtsvormen, waar de vragen over gaan, werd in China uitgevoerd. Naar verluidt ontving de onderzoeker voor dit onderzoek een persoonlijke subsidie van het Chinese ministerie voor Openbare Veiligheid. Dit onderzoek werd niet gefinancierd door Erasmus MC of de EU. Sponsoring van onderzoekers en studenten door buitenlandse overheden is niet ongebruikelijk en betekent niet automatisch dat er sprake is van ongewenste kennis- of technologieoverdracht, maar zou voor onderwijs- en kennisinstellingen wel aanleiding kunnen zijn voor extra waakzaamheid.
Gebeurt het vaker dat het Chinese Ministerie van Publieke Veiligheid Nederlands onderzoek in Nederland (mede)financiert?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat het Chinese Ministerie van Publieke Veiligheid onderzoek aan Nederlandse kennisinstituten (mede)financiert?3 Bent u bereid hiertegen op te treden?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre worden naar aanleiding van de passage in de beleidsnotitie «Nederland – China: Een Nieuwe Balans», waarin wordt vermeld dat de Nederlandse inlichtingendiensten hebben geconstateerd dat China’s spionageprogramma zich ook richt op buitenlandse universiteiten, Chinese werknemers aan Nederlandse universiteiten gescreend? Wat houdt deze screening in? Bevat deze screening ook het inzetten van het netwerk van deze Chinese werknemers voor de Chinese inlichtingendienst?
Internationale sancties die de overdracht van specifieke kennis en vaardigheden verbieden, kunnen een grondslag bieden voor een toetsing van studenten en onderzoekers. Zo zijn er sancties jegens Noord-Korea en Iran van kracht, die in het geval van Noord-Korea betrekking hebben op o.a. de overdracht van kennis die kan bijdragen aan proliferatiegevoelige activiteiten van Noord-Korea of aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens, en in het geval van Iran op de overdracht van technologie die kan bijdragen aan de ontwikkeling van het ballistische raketprogramma en het verlenen van technische bijstand met betrekking tot deze technologie.
Daarnaast onderzoekt het kabinet momenteel in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn met betrekking tot de risico’s van ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek. In dit traject wordt onderzocht op welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet. De mogelijkheid en wenselijkheid van het toetsen van studenten en onderzoekers wordt in dit traject ook nader bekeken.
Op welke wijze worden universiteiten actief ingelicht over de risico’s van Chinese spionageactiviteiten bij het toelaten van Chinese studenten, medewerkers en onderzoekers, zulks naar aanleiding van de constatering in de beleidsnotitie «Nederland – China: Een Nieuwe Balans» dat Nederlandse kennisinstellingen zich niet altijd voldoende bewust zijn van de risico’s die het beschikbaar stellen van kennis en faciliteiten met zich kan meebrengen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is deze gebeurtenis een aanleiding om de beleidsnotitie «Nederland – China: Een Nieuwe Balans» aan te passen?
In de beleidsnotitie is het risico van ongewenste technologieoverdracht via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek reeds benoemd, en is reeds aangekondigd dat het kabinet opties verkent om ongewenste kennis- en technologieoverdracht in de brede zin te voorkomen. Het kabinet geeft daar thans opvolging aan, en zal de Kamer bij relevante ontwikkelingen nader informeren.
Hoe gaan andere EU-landen om met Chinese spionageactiviteiten op universiteitsinstellingen? Hoe zit dat met andere westerse landen, zoals de Verenigde Staten, Canada en Australië? Worden verdenkingen van Chinese spionageactiviteiten op universiteiten actief gedeeld met Nederlandse bondgenoten? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen uitspraken doen over hoe Europese of andere westerse inlichtingen- en veiligheidsdiensten omgaan met spionageactiviteiten op universiteitsinstellingen. Hetzelfde geldt voor eventuele informatie-uitwisseling tussen Nederlandse en buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten, omdat dit inzicht verschaft in de werkwijze van en samenwerking tussen deze diensten.
In hoeverre wordt de Nederlandse wetenschappelijke integriteit aangetast op het moment dat de Chinese overheid op een dergelijke wijze bezig is op Nederlands grondgebied?
Zoals hiervoor is aangegeven, is sponsoring van onderzoekers door buitenlandse overheden niet ongebruikelijk. Van belang hierbij is dat de context waarin de werkzaamheden worden verricht, moet passen bij de rol van de wetenschapper. Bij deze werkzaamheden genieten onderzoekers academische vrijheid (artikel 1.6. van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek). Die academische vrijheid is een hoog goed dat gekoesterd moet worden maar ook verplichtingen met zich meebrengt. Van onderzoekers mag worden verwacht dat zij varen op een sterk moreel kompas. Dit geldt ook voor de financiering van het onderzoek.
Welke gevolgen heeft deze gebeurtenis, indien bevestigd, voor de diplomatieke relatie met China?
De diplomatieke betrekkingen met China vormen de basis voor overheidscontacten tussen Nederland en China. Die relatie maakt het ook mogelijk om zorgen of ongenoegen over te brengen wanneer daar aanleiding toe is.
Wat is, met in het achterhoofd het bericht van de Chinese geneticus die voor de Chinese politie werkte, uw reactie op het rapport «Kennis in het vizier» van het Rathenau Instituut, waarin wordt gesteld dat «veiligheidsbelangen verder reiken dan de individuele onderzoeker of kennisinstellingen – het zijn nationale belangen» en waarin het Rathenau Instituut aangeeft dat er ook op politiek niveau gehandeld moet worden, onder andere door het opstellen van kaders?
Ik verwijs graag naar de Beleidssreactie op het Rathenau Instituut rapport «Kennis in het vizier» die uw Kamer op 20 december jl. is toegegaan.4
Kunt u een overzicht geven van het aantal spionagegevallen van Chinese studenten en medewerkers bij universiteiten en hogescholen? In hoeverre is dit in de tijd toegenomen?
De AIVD heeft in het jaarverslag 2018 het volgende geconstateerd: «Ook vindt binnen legitieme samenwerkingsverbanden tussen academische en kennisinstellingen diefstal van onderzoeksbevindingen plaats.» Ik kan geen gedetailleerde uitspraken doen over welke informatie al dan niet bekend is bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten omdat dit inzicht geeft in het actuele kennisniveau, de modus operandi en/of bronnen van de diensten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het AO Mensenrechten China?
Ja.
Het bericht ‘Dutch minister urges EU action to fight child pornography online’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dutch Minister urges EU action to fight child pornography online»?1
Ja.
Wat is de reden dat u, in strijd met het kabinetsstandpunt en antwoorden op eerdere schriftelijke vragen, internationaal een pleidooi houdt voor het verzwakken van encryptie, wat evident niet binnen de kaders van het kabinetsstandpunt past?
Zoals ik heb gemeld in antwoorden op Kamervragen van het lid Verhoeven op 15 november jl. zijn mijn zorgen niet in strijd met het kabinetsstandpunt over encryptie uit 2016.2 Ik streef naar oplossingen die binnen de kaders van het kabinetsstandpunt recht doen aan de belangen van de opsporing en de nationale veiligheid. Daarbij acht ik het onder meer van belang te bezien of een internationale oplossing mogelijk is.
Het breder gebruik van encryptie, onder meer door het instellen als standaard bij communicatie tussen personen, maakt het opsporen van strafbare feiten lastiger en soms onmogelijk. Zoals gemeld in mijn brief van 22 november jl. over de aanpak van online seksueel kindermisbruik ben ik bezorgd over de toekomstige effectiviteit van opsporing naar het vervaardigen, verspreiden of bezitten van kinderporno, zware criminaliteit en terrorisme.3
De integrale aanpak van online seksueel kindermisbruik is een belangrijk speerpunt voor mij, dit misbruik is mensonterend en één van de meest verwoestende vormen van criminaliteit. Vanaf het begin van deze kabinetsperiode wil ik deze spiraal doorbreken, slachtoffers verdienen dat.
Bent u bereid te stoppen met pleiten voor het verzwakken van encryptiesoftware?
Ik heb niet gepleit voor het verzwakken van encryptiesoftware. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat u niet enerzijds «het belang van encryptie voor de veilige communicatie tussen burger, bedrijf en overheid, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de toegevoegde waarde voor de digitale economie in Nederland» kunt onderschrijven en anderzijds kunt pleiten voor het afzwakken dan wel terugdraaien van encryptie van communicatie?
Het kabinetsstandpunt uit 2016 benoemt diverse betrokken belangen, waaronder het belang van encryptie voor de veilige communicatie tussen burger, bedrijf en overheid, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de toegevoegde waarde voor de digitale economie in Nederland. Daarnaast wijst het kabinetsstandpunt op het belang van het (tijdig) verkrijgen van inzicht in de communicatie ten behoeve van de bescherming van de nationale veiligheid en de opsporing van strafbare feiten. In de antwoorden op Kamervragen van het lid Verhoeven van 15 november jl. heb ik erop gewezen dat de mogelijkheid om gegevens in onversleutelde vorm te vorderen bij een dienstverlener minder vaak beschikbaar is. In toenemende mate worden bij moderne toepassingen van encryptie de gegevens nog slechts in versleutelde vorm door dienstverleners verwerkt.
De diverse betrokken belangen staan in bepaalde gevallen met elkaar op gespannen voet. Voor dergelijke gevallen is het nodig oplossingen te vinden die recht doen aan deze belangen en/of waarbij deze belangen zorgvuldig zijn gewogen. Daarvoor heb ik aandacht gevraagd. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 streef ik naar oplossingen binnen de kaders van het kabinetsstandpunt uit 2016.
Bent u bereid deze vragen nog deze week te beantwoorden?
Verzending binnen twee werkdagen bleek helaas niet haalbaar. De vragen zijn wel met spoed beantwoord.
De Giessenbrug |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Giessenbrug bij renovatie in 2026 in totaal tien jaar onbedienbaar is geweest?
Op 26 januari 2017 is er voor de Giessenbrug een stremming ingesteld voor het hoge vaarwegverkeer. Als de stremming in 2026 nog ingesteld is zal de brug dan een kleine 10 jaar niet zijn bediend.
Door wie is de stremming van de vaarweg voor schepen van 5,40 meter en hoger ingesteld? Is dat door de Provincie Zuid-Holland of door Rijkswaterstaat afgekondigd?
De beheerder van de brug, Rijkswaterstaat, heeft de beslissing genomen om deze niet langer te bedienen. Hierdoor werd het onmogelijk voor schepen hoger dan 5,40 meter om gebruik te maken van de vaarweg. Hiervan is melding gedaan aan de Waterkamer, die de scheepvaart heeft geïnformeerd. De beheerder van de vaarweg, de provincie Zuid-Holland, heeft dus niet een besluit tot stremming genomen zoals abusievelijk vermeld in het antwoord op vraag 2 van november 2019.
Is het zo dat feitelijk de vaarweg van een CEMT-klasse 3 naar een -klasse 2 afgewaardeerd is? Kunt u aangeven of dit soort schepen op deze route varen?
Formeel voldoet de vaarweg weliswaar nog steeds aan de CEMT klasse III uit 1992, maar feitelijk is de vaarweg inderdaad afgewaardeerd van onbeperkte hoogte naar maximaal 5,40m. Materieel gezien is er slechts beperkt sprake van een afwaardering aangezien, op enkele schepen na, alle binnenvaartschepen de brug kunnen passeren door ballast te zetten.
Bent u bekend met het feit dat er een scheepswerf is gelegen achter de Giessenbrug die, door het feit dat de brug niet meer geopend wordt, geschaad wordt in zijn bedrijfsuitoefening?
Ik ben bekend met het feit dat er een scheepswerf is gelegen achter de Giessenbrug. In het antwoord op vraag 6, van de vragen die u mij op 15 oktober 2019 heeft gesteld, heb ik geantwoord dat ik bekend ben met het feit dat deze scheepswerf aangegeven heeft klanten mis te lopen en dat uitbreidingsplannen mogelijk niet door kunnen gaan vanwege de situatie bij de Giessenbrug. Ik vind dit een vervelende situatie en blijf daarom in gesprek met betrokken partijen over mogelijke oplossingen.
Is er informatie binnen Rijkswaterstaat bekend die kan leiden tot een oplossing om de brug weer te kunnen gebruiken voor 2026?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om met de provincie Zuid-Holland en andere betrokken partijen te zoeken naar een mogelijkheid om tot een versnelde oplossing te komen voor de Giessenbrug?
Sinds mijn brief van 11 november 2019 hebben zich geen nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Op dit moment zie ik geen mogelijkheden tot versnelling van de renovatie van de brug. Ik blijf echter alert op mogelijkheden – als deze zich aandienen – om de uitvoering van de renovatie te versnellen. Ook blijf ik, mede in het kader van de gestarte planstudie, met de betrokken partijen, zoals de provincie Zuid-Holland, in gesprek over mogelijke oplossingen.
Erdogan die dreigt politieke tegenstanders in Europa te kidnappen of vermoorden |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het interview waarin de Turkse president Erdogan aangeeft duizenden politieke tegenstanders te willen kidnappen in Europa?1
Het kabinet is bekend met berichten over het terughalen van Turkse onderdanen uit derde landen. Het kabinet is daarnaast bekend met de uitspraken van president Erdogan in relatie tot een Gülenaanhanger die door de Turkse overheid wordt gezocht. President Erdogan heeft hierbij voor zover bekend niet aangegeven dat Turkije voornemens is om duizenden politieke tegenstanders in Europa te kidnappen.
Weet u dat de Turkse inlichtingendienst MIT reeds 80 Turken (politieke tegenstanders) uit 18 landen heeft ontvoerd?2
Zie antwoord vraag 1.
Sinds wanneer bent u ermee bekend dat Turkije het aantal kidnappings en moorden wil opschalen, omdat Europese landen vaak niet voldoen aan Turkse uitleveringsverzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel uitleveringsverzoeken Turkije sinds de «coup» in 2016 aan Nederland heeft gericht?
Turkije richt jaarlijks enkele tientallen uitleveringsverzoeken aan Nederland. Deze verzoeken worden beoordeeld aan de hand van de Uitleveringswet. Turkije heeft ook enkele verzoeken aan Nederland gericht waarbij werd verzocht om uitlevering van leden van de door hen als terroristisch bestempelde Gülenbeweging. Indien de gezochte personen zich in Nederland bevonden, zijn deze verzoeken afgewezen omdat het aanhangen van Gülen of lidmaatschap van de Gülenbeweging in Nederland niet strafbaar is.
Kunt u tevens aangeven hoeveel verzoeken zijn afgewezen/gehonoreerd en op welke gronden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van Erdogan dat de verzoeken betrekking hebben op terroristen, of zijn het voornamelijk politieke tegenstanders en journalisten zoals Can Dündar?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe waarschijnlijk acht u het dat Erdogan het dreigement dat hij politieke tegenstanders wil kidnappen of vermoorden gaat waarmaken in Europa in het algemeen, en in Nederland in het bijzonder?
Het kabinet heeft op dit moment geen aanwijzing dat er in Nederland Turkse ontvoeringsteams actief zijn. Het kabinet beschikt ook niet over informatie dat er een specifiek ontvoeringsgevaar is voor politieke tegenstanders van president Erdogan in Nederland.
Richt Erdogan’s jachtpartij zich alleen op burgers met een Turks paspoort of moet iedereen die Erdogan bekritiseert oppassen niet plots in een Turkenbusje gesleurd te worden voor een enkeltje Turkije?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen neemt u om Turkse kidnappers en moordteams van Nederlandse bodem te weren? En bent u bereid Erdogan openlijk te veroordelen voor zijn plannen?
Iedereen die zich op het Nederlandse grondgebied bevindt, heeft recht op bescherming. De Nederlandse politie zorgt voor veiligheid voor iedereen die zich in Nederland bevindt. De politie en het Openbaar Ministerie zijn extra alert op zaken die voortvloeien uit de spanningen in de Turks-Nederlandse gemeenschap. Personen die menen het slachtoffer te zijn van bedreiging of geweld worden nadrukkelijk opgeroepen om aangifte te doen.
Het bericht ‘Ziekenhuis Winterswijk verliest intensive care, kinderafdeling en verlosafdeling’ |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis Winterswijk verliest intensive care, kinderafdeling en verlosafdeling»?1
Ik vind het goed dat de Raad van Bestuur van Santiz (de overkoepelende organisatie van het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en het Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem) tijdig een strategische koers heeft opgesteld. Op basis hiervan kan er een goede dialoog plaatsvinden met alle belanghebbenden. Ik betreur de onrust die hierover is ontstaan. Ik heb aan de Raad van Bestuur van Santiz aangegeven dat bij voornemens over veranderingen in het aanbod van acute zorg, de stappen die zijn beschreven in de concept amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg (Kamerstuk 29 247, nr. 292) gevolgd moeten worden voordat er definitieve besluitvorming plaatsvindt. Ik verwacht ook dat ze dit doen voor de niet acute zorg, zoals de klinische kindergeneeskunde. Dat betekent dus dat ik van de Raad van Bestuur verwacht dat zij, vóórdat definitieve besluitvorming over sluiting of verplaatsing van zorg plaatsvindt, zeer zorgvuldig overleg voeren met andere zorgketenpartners, gemeenten (gemeenteraad en gemeentebestuur), inwoners, patiënten en het ROAZ op een manier waarbij hun inbreng echt meegenomen kan worden in het besluitvormingsproces. Dat betekent dus niet alleen informeren, maar echt tweezijdig overleg voeren. Ik vind het belangrijk dat zij hun zorgen en suggesties kunnen uiten. Ook verwacht ik van de Raad van Bestuur dat zij bij de besluiten die zij (na overleg met de zorgverzekeraars) nemen aangeven hoe zij bezwaren en voorstellen van betrokken zorgaanbieders, gemeenten en inwoners hebben meegewogen bij hun besluit. De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat zij een zorgvuldig besluitvormingsproces zullen doorlopen. Voor de volledigheid wijs ik erop dat ik u op 3 december 2019 via een Kamerbrief (Kamerstuk 310 16, nr. 258) en vervolgens tijdens het mondelinge vragenuur ook heb geïnformeerd over het sluiten van de afdelingen acute verloskunde en kindergeneeskunde in het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk. Zie hierna mijn reactie op antwoorden 7 en 8.
Wat is de directe aanleiding voor dit besluit?
De Raad van Bestuur van Santiz heeft mij laten weten dat zij een strategische koers heeft uitgewerkt. De Raad van Bestuur wil met deze strategische koers bevorderen dat er tijdig duidelijkheid komt voor de inwoners van de regio over hoe de zorg voor hen in de toekomst georganiseerd wordt. Ook kan op basis van deze strategische koers samen met zorgverzekeraars en banken bekeken worden welke investeringen er nodig zijn voor de toekomst. De regiogroep «duurzame medische specialistische zorg Achterhoek» zal dit specifieker uitwerken.
Was het voornemen tot het sluiten van deze afdelingen u al bekend? Zo ja, hoe was uw reactie hierop? Zo nee, bent u van mening dat u hierover al eerder geïnformeerd had moeten worden?
Dat was mij niet bekend. Via de nieuwsberichten ben ik hierop geattendeerd. Op 29 november 2019 hebben mijn medewerkers vervolgens contact gehad met de Raad van Bestuur van Santiz en het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) Euregio over de plannen van het ziekenhuis in Winterswijk. Zoals ik mijn antwoord bij vraag 1 heb aangegeven heb ik de Raad van Bestuur van Santiz laten weten dat bij voornemens over veranderingen in het aanbod van acute zorg, de stappen die zijn beschreven in de concept amvb over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg (Kamerstuk 29 247, nr. 292) gevolgd moeten worden voordat er definitieve besluitvorming plaatsvindt.
Wat zijn de gevolgen van het verdwijnen van de afdelingen en de volwaardige status van het ziekenhuis voor de inwoners van Winterswijk? Vindt u dit acceptabel?
Volgens de gevoelige ziekenhuizenanalyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is het ziekenhuis in Winterswijk een gevoelig ziekenhuis voor de afdelingen SEH en acute verloskunde voor 400 mensen in de regio. Dat betekent dat de afdeling voor acute verloskunde in Winterswijk niet kan sluiten. Het ziekenhuis in Winterswijk ontvangt een beschikbaarheidbijdrage van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om acute verloskunde 24/7-uur te kunnen blijven aanbieden. Een bereikbaarheidsanalyse van de locatie van het nieuwe ziekenhuis bij Doetinchem aan de A18, dat naar verwachting in 2025 gerealiseerd wordt, zal uit moeten wijzen of het ziekenhuis in Winterswijk dan nog steeds een gevoelig ziekenhuis is. Uitgangspunt is dat het aantal inwoners met meer dan 45 minuten ritduur om naar een SEH of ziekenhuis met acute verloskunde te kunnen worden gebracht in de nieuwe situatie niet toeneemt in vergelijking met de huidige situatie. Ik heb de Raad van Bestuur ervan op de hoogte gesteld dat het uitgesloten is dat de acute verloskunde in Winterswijk kan sluiten, zolang er niet aan deze voorwaarden voldaan is. De gevolgen voor de toegankelijkheid (SEH, acute verloskunde) moeten dus eerst nog worden onderzocht en ook de bereikbaarheid van de toekomstige situatie moet opnieuw in kaart worden gebracht. Voorts moet een regiobeeld beschikbaar zijn voordat besluiten kunnen worden genomen.
De 45 minuten-norm geldt niet voor de afdeling klinische kindergeneeskunde. Dat betekent dat het niet aan mij is om te bepalen of de afdeling klinische kindergeneeskunde in Winterswijk open moet blijven. De regiogroep «duurzame medische specialistische zorg Achterhoek» zal dit specifieker uitwerken.
Is de verwachting dat ook andere specialistische afdelingen worden overgeheveld naar Doetinchem, waardoor het voortbestaan van het ziekenhuis als geheel in gevaar komt? Hoe reëel acht u deze kans en wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Dat is mij niet bekend. Het is aan het ziekenhuis om haar strategische koers nader uit te werken. Ik vind het belangrijk dat zij de keuzes die zij in de toekomst maken zorgvuldig afstemmen met zorgketenpartners, gemeenten (gemeenteraad en gemeentebestuur), inwoners, patiënten en het ROAZ op een manier waarbij hun inbreng meegenomen kan worden in het besluitvormingsproces. De toezichthouders (de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit) zullen hierop toezien.
Hoeveel mensen worden er getroffen door zowel de sluiting van deze afdelingen als wanneer definitieve sluiting van het gehele ziekenhuis een feit blijkt? Wat is in beide situaties het gevolg voor de reistijden?
Volgens de huidige gevoelige ziekenhuizenanalyse van het RIVM is het ziekenhuis in Winterswijk een gevoelig ziekenhuis voor de afdelingen SEH en acute verloskunde voor 400 mensen in de regio. Uitgangspunt is dat het aantal inwoners met meer dan 45 minuten ritduur om naar een SEH of ziekenhuis met acute verloskunde te kunnen worden gebracht in de nieuwe situatie niet toeneemt in vergelijking met de huidige situatie. Ik heb de Raad van Bestuur ervan op de hoogte gesteld dat het uitgesloten is dat de acute verloskunde in Winterswijk kan sluiten, zolang er niet aan deze voorwaarden voldaan is.
Begrijpt u de verontwaardiging in Winterswijk aangezien altijd is beloofd dat er een volwaardig ziekenhuis zou blijven bestaan? Waarom wordt deze belofte niet serieus genomen?
Ik begrijp de teleurstelling en de onrust die is ontstaan hierover. Op 16 december en 17 december 2019 heb ik met de ziekenhuisdirectie, zorgverzekeraars, het openbaar bestuur, zorgverleners en inwoners/patiënten vertegenwoordiging gesproken over de strategische koers van Santiz. De Raad van Bestuur van Santiz heeft mij op 16 december 2019 laten weten dat zij in februari 2020 geen besluit zullen nemen over hun plannen om de geboortezorg en klinische kindergeneeskunde te concentreren. De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat zij in samenspraak met de zorgverzekeraars Menzis en VGZ, het voorstel heeft hernomen en een stap terug doen in het overleg en besluitvormingsproces. Er zal een regiogroep «duurzame medische specialistische zorg Achterhoek» worden ingesteld. Deze groep bestaat uit een vertegenwoordiging van de cliëntenraad, de inwoners van de Achterhoek, huisartsen, eerstelijns verloskundigen, de ambulancezorg, het openbaar bestuur, de medisch specialistisch specialisten, de zorgverzekeraars en de Raad van Bestuur van Santiz. Deze regiogroep zal zich buigen over de verschillende voorstellen voor een duurzame toekomst van de ziekenhuiszorg in de Achterhoek, waarbij ook de mogelijke concentratie van geboortezorg, klinische kindergeneeskunde en het behoud van de SEH op de locatie Winterswijk op de agenda staan. De regiogroep zal starten in januari 2020 en het proces wordt begeleid door een externe partij.
Ik heb overigens op 16 januari 2020 vernomen dat de bestuursvoorzitter van Raad van Bestuur van Santiz vertrekt.2 De Raad van Toezicht en de voorzitter van de Raad van Bestuur verschillen van mening over de aanpak die nodig is om de ontstane onrust te beteugelen. De taken van de voorzitter worden waargenomen door een ander lid van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht zal op korte termijn voorzien in versterking van de Raad van Bestuur door middel van het aantrekken van een interim- bestuurder. De Raad van Toezicht geeft aan dat zij de komende periode intensief aandacht zal besteden aan de stappen die nodig zijn voor het verder borgen van goed bestuur voor Santiz en haar strategische koers.
Sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) en spoedeisende verloskunde in het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (SKB) is toch uit den boze omdat het SKB een gevoelig ziekenhuis gezien de bereikbaarheidsanalyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor deze afdelingen, of is dit een vergissing? Bent u het met uw ambtsvoorganger eens dat acute verloskunde en de SEH voor Winterswijk behouden moeten blijven? Kunt u dit toelichten?2
Uitgangspunt is dat het aantal inwoners met meer dan 45 minuten ritduur om naar een SEH of ziekenhuis met acute verloskunde te kunnen worden gebracht in de nieuwe situatie niet toeneemt in vergelijking met de huidige situatie. Ik heb de Raad van Bestuur ervan op de hoogte gesteld dat het uitgesloten is dat de acute verloskunde in Winterswijk kan sluiten, zolang er niet aan deze voorwaarden voldaan is. De gevolgen voor de toegankelijkheid (SEH, acute verloskunde) moeten dus eerst nog worden onderzocht en ook de bereikbaarheid van de toekomstige situatie moet opnieuw in kaart worden gebracht.
Wat gaat u ondernemen om dit besluit terug te draaien?
De Raad van Bestuur van Santiz heeft mij op 16 december 2019 laten weten dat zij in februari 2020 geen besluit zullen nemen over hun plannen om de geboortezorg en klinische kindergeneeskunde te concentreren. De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat zij in samenspraak met de zorgverzekeraars Menzis en VGZ, het voorstel heeft hernomen en een stap terug doen in het overleg en besluitvormingsproces.
Migrantenschepen die mogen aanmeren in Italië |
|
Vicky Maeijer (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schepen Ocean Viking en Alan Kurdi mogen aanmeren in Italië met 121 migranten»?1
Ja.
Kunt u garanderen dat Nederland geen van deze migranten overneemt, onderdak zal bieden of in de asielprocedure zal toelaten?
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 14 januari 2019, zal Nederland, zonder een concreet perspectief op een structurele oplossing, niet meer deelnemen aan ad hoc maatregelen in het kader van ontscheping.2 Daaruit volgt dat Nederland in principe geen migranten meer zal overnemen van dergelijke schepen, in dit geval de Ocean Viking en de Alan Kurdi.
Kunt u aangeven wat u ervan vindt dat de ongekozen Europese Commissie de beslissing heeft genomen om weer bootladingen vol gelukszoekers en potentiële terroristen de Schengenzone binnen te halen en te gaan herverdelen? Welke rol heeft de Europese Commissie gespeeld in het faciliteren van deze mensensmokkel en was u hiervan op de hoogte?
De Europese Commissie coördineert op verzoek van de betreffende lidstaat van eerste aankomst de herplaatsing van ontscheepte migranten naar lidstaten die zich hiertoe bereid verklaren. Middels de Kamerbrief «Voortgang integrale migratieagenda» bent u geïnformeerd over de stappen die zijn gezet om mensensmokkel en -handel, zowel binnen de EU als daarbuiten, te bestrijden.3
Hoe gaat u ervoor zorgen dat niet één van deze asielzoekers (nu niet en in de toekomst niet) voet op Nederlandse bodem zet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u eraan doen om een einde te maken aan deze door de Europese Unie gefaciliteerde mensensmokkel?
Zie antwoord vraag 3.