De miljoenen waardedaling van huizen door windparken |
|
Agnes Mulder (CDA), William Moorlag (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Argos van 13 april 2019 getiteld «De strijd om windpark N33»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja.
Erkent u de waardedaling van woningen rondom het Groningse windpark, zoals besproken in de uitzending? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre worden inwoners hiervoor gecompenseerd?
Op de prijsontwikkeling van een woning zijn meerdere factoren van invloed. De mogelijke waardedaling van woningen rond een windpark moet daarom per individueel geval worden bekeken. De door Argos berekende waardedaling is niet gebaseerd op onderzoek naar daadwerkelijke woningtransacties in Groningen, maar op gemiddelde WOZ-waarden. Vervolgens is op basis van onderzoek van VU Amsterdam een gemiddelde waardedaling binnen een afstand tot 2 km berekend. Dit onderzoek berekende een gemiddelde waardedaling van 1,4% binnen 2 km afstand van een windturbine. Op dit percentage heeft Argos na contact met de onderzoekers, een niet nader onderbouwde vermenigvuldigingsfactor van 2,5 toegepast. Er is daarmee sprake van een inschatting van de mogelijke waardedaling.
De landelijke planschaderegeling omvat een zorgvuldige procedure om tot vaststelling van de mogelijke planschade te komen. De initiatiefnemer van een project is aansprakelijk voor een tegemoetkoming in planschade, indien die optreedt als gevolg van het project. Verzoeken worden ingediend bij de betreffende gemeente en behandeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). RVO.nl schakelt daarbij voor elke aanvraag een onafhankelijke planschadedeskundige in. Indien van toepassing, leidt de planschaderegeling tot de toekenning van een tegemoetkoming voor de eventueel vastgestelde planschade voor omwonende huiseigenaren. Hierbij valt binnen de huidige regeling in ieder geval 2% buiten het gecompenseerde bedrag.
Omdat de huidige planschaderegeling voorziet in deskundig en onafhankelijk onderzoek, zie ik geen aanleiding voor een collectief onderzoek gericht op de eventuele individuele planschade als gevolg van het windpark N33. Dit laat onverlet dat de gegevens waarop het genoemde onderzoek van de VU is gebaseerd verouderd zijn en dat het onderzoek daarmee aan actualisatie toe is. Ook gaat het alleen over windmolens, terwijl waardedaling mogelijk ook speelt bij zonneparken. Ik zal in overleg treden met de VU om invulling te geven aan de actualisatie. De actualisatie acht ik van belang om een breder, objectief en actueel beeld te krijgen van de waardeontwikkeling van huizen als gevolg van wind- en zonne-energie voor Nederland als geheel. Het komt dus niet in de plaats van onafhankelijk onderzoek dat plaatsvindt in het kader van planschadeprocedures.
Bent u bereid een nieuw, onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de waardedaling van woningen rondom windparken? Deelt u de opvatting zoals geuit in de uitzending dat het zowel voor omwonenden van het windpark als voor de overheid effectiever en doelmatiger is om collectief, deskundig en onafhankelijk onderzoek te doen, in plaats van dat iedere eigenaar van een woning separaat een verzoek tot de vaststelling van planschade moet indienen en de gemeente ieder verzoek separaat moet beoordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de afstanden van turbines tot woningen waar projectontwikkelaars zich wettelijk aan moeten houden? Wat is er geregeld voor inwoners die nabij een windmolen wonen?
Om het woon- en leefklimaat te beschermen van inwoners die nabij een windturbine wonen, zijn wettelijke normen vastgelegd voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting en slagschaduw van windturbines op woningen of andere gevoelige objecten. In een Milieu Effect Rapport (MER) worden de milieu effecten onderzocht en wordt er getoetst aan deze normen. De onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage adviseert over de kwaliteit en de volledigheid van de onderzochte milieu informatie.
Wet- en regelgeving schrijven geen minimale afstand voor. De minimale afstand wordt bepaald door de maximaal toelaatbare geluidbelasting of slagschaduw op een woning. Om in de praktijk aan de geluids- of slagschaduwnormen te voldoen, moeten soms extra maatregelen worden getroffen zoals het tijdelijk stilzetten van een windturbine.
Deelt u de mening dat het lastig is voor omwonenden om hun recht te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor omwonenden zijn er verschillende momenten waarop inspraak mogelijk is. Ik wil hierbij onderscheid maken tussen inspraak op de beleidskaders en het concrete project waarop de Rijkscoördinatieregeling (RCR) van toepassing is.
Een RCR project ontstaat niet uit het niets. De beleidskaders voor windprojecten als windpark N33 komen voort uit de afgesproken doelstelling om 6.000 MW wind op land in 2030 te realiseren, die is vastgelegd in het Energieakkoord. Met provincies is toen afgesproken dat zij (zoek)gebieden voordragen voor windparken met een vermogen van meer dan 100 MW. Deze zijn door het Rijk vastgelegd in de Structuurvisie Wind op Land (Kamerstuk 33 612, A/nr. 23). Tussen 2009 en 2012 zijn in de voorbereiding op het opstellen van de Structuurvisie Windenergie op land maatschappelijke partijen, bedrijven en het brede publiek op diverse manieren betrokken (o.a. door burgerpanels, werkateliers met gemeenten en provincies, en bijeenkomsten georganiseerd door het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu). Daarnaast is het publiek met twee zienswijzenprocedures in de gelegenheid gesteld te reageren op de Structuurvisie Windenergie op land. Veelal hebben provincies ook informatiebijeenkomsten georganiseerd voorafgaand aan het vaststellen van de gebieden voor grootschalige windenergie. Tot slot is de structuurvisie twee keer in de Tweede Kamer besproken. Na de inwerkingtreding van de Structuurvisie Wind op Land lagen keuzes voor gebieden en voor techniek (windenergie) vast.
Ondanks het uitgebreide voortraject realiseer ik mij dat omwonenden niet altijd op de hoogte waren van de gemaakte keuzes op het moment dat men zich geconfronteerd zag met een concreet project. Daarom wil ik het besluitvormingsproces om te komen tot aanwijzing van gebieden anders gaan inrichten (zie ook de antwoorden bij de vragen 11 t/m 14). Dit neemt niet weg dat ik de huidige projecten uit het Energieakkoord wil continueren. Uitvoering hiervan is immers belangrijk om de afspraken uit het Energieakkoord te halen. Bovendien hebben veel van de projecten inmiddels een onherroepelijke vergunning en zijn al in realisatie of al in bedrijf.
Naast betrokkenheid bij het beleid is ook de betrokkenheid van omwonenden bij het project zelf aan de orde. De inspraakmogelijkheden en rechtsbescherming zijn geborgd in wet- en regelgeving en zijn in overeenstemming met de Europese eisen die gelden voor de kwaliteit van deze procedures. De RCR maakt inspraak eenvoudiger, omdat de vele vergunningen die nodig zijn via één loket en één inspraakprocedure verlopen. Onder de RCR worden al bij de start van de Milieueffectrapportage (MER) procedure en ook later in het besluitvormingsproces informatieavonden in het projectgebied georganiseerd voor omwonenden en andere mogelijk belanghebbende organisaties. Van deze informatieavonden wordt een kennisgeving geplaatst in huis-aan-huis bladen, in de Staatscourant en op een website van de rijksoverheid. Tijdens deze informatieavonden worden onder meer het proces en de inspraakmogelijkheden toegelicht. Ontwerpbesluiten en definitieve besluiten worden daarnaast fysiek ter inzage gelegd in de regio. Op het MER en op ontwerp-besluiten kunnen zowel schriftelijk als mondeling als digitaal zienswijzen worden ingediend. De inspraakreacties worden bij de besluitvorming betrokken, ook als dit soms honderden reacties betreft. Dit betekent niet dat altijd aan alle bezwaren van omwonenden tegemoet gekomen kan worden, wel dat van alle in zienswijzen genoemde onderwerpen zorgvuldig gemotiveerd wordt waarom bepaalde keuzes gemaakt worden. Verder vindt er altijd bestuurlijk overleg plaats met de bestuurders van de betrokken provincie en betrokken gemeente(n), waarbij de lokaal en/of regionaal levende aandachtspunten en zorgen worden ingebracht en besproken.
Na definitieve besluitvorming staat beroep tegen de besluiten open. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State toetst of er wordt voldaan aan de in Nederland geldende wettelijke normen en eisen.
Naast bovengenoemde formele mogelijkheden voor de toegang tot rechtsbescherming, zet ik mij in om de toegang tot informatie en tot de inspraakprocedure zo laagdrempelig mogelijk te houden. Ook wordt de omgeving vroegtijdig bij een projectvoornemen betrokken om zo de acceptatie voor een project te vergroten.
Dit alles betekent niet dat maatschappelijke acceptatie een vanzelfsprekende resultante is van het toepassen van participatie. Op lokaal niveau, waarbij omwonenden direct geraakt worden in hun belangen, is zelden van het begin af aan draagvlak voor projecten rond energiewinning. In breder opzicht geldt dat voor tal van ruimtelijke ontwikkelingen, zoals wegen, asielzoekerscentra en soms zelfs scholen. Nederland is een vol land en dit betekent dat we alle benodigde maatschappelijke activiteiten op een klein oppervlak moeten inpassen. Dit alles maakt dat we hiertoe alleen besluiten met toepassing van de wettelijke mogelijkheden van inspraak, aanvullende participatie en na zorgvuldige afweging van al deze belangen en inbreng.
Wat is uw reactie op opmerkingen in de uitzending over de Rijkscoördinatieregeling die het voor omwonenden erg ingewikkeld maakt om inspraak te hebben en bezwaar te maken? Herkent u het beeld dat uit de uitzending komt naar voren dat mensen in de praktijk geen invloed hebben? Zo ja, bent u bereid hier iets aan te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de ambtenaar bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat dat het gebrek aan draagvlak bewijst dat de Rijkscoördinatieregeling nodig is?
Een reactie op deze uitlatingen, en op de functie van de Rijkscoördinatieregeling bij het realiseren van energieprojecten, is eerder al gegeven in de brief aan uw Kamer van 17 augustus 2015 (Kamerstuk 33 612, nr. 51).
Hoe ziet u dit in verband met de energietransitie in het geheel? Maakt u de afweging tussen waar het doel van de transitie voorop staat en waar winst voorop staat? Kunt u dat toelichten?
De energietransitie is een grote uitdaging voor ons allemaal. De RCR-procedure is een instrument dat de afgelopen periode vooral is ingezet bij de realisatie van grote energieprojecten van nationaal belang waarover afspraken waren gemaakt in het kader van het Energieakkoord en waarbij de daarvoor in aanmerking komende gebieden zijn opgenomen in de Structuurvisie Windenergie op land (2014), die ook met uw Kamer is besproken. Zie verder het antwoord op de vragen 11 t/m 14.
Wat is uw oordeel over hetgeen in de uitzending aangekaart wordt dat in overgrote mate voordelen en winsten aan ontwikkelaars en grondeigenaren toevallen, afgezet tegen het gegeven dat omwonenden geen voordeel aan de ontwikkeling van een windpark kunnen ontlenen en louter kampen met nadelen en verlies aan waarde van woningen?
Er zijn diverse voorbeelden dat ook grote energieprojecten – zoals windparken – worden gerealiseerd door een collectief van inwoners en grondeigenaren in plaats van door grote energiebedrijven van buiten de regio. Ik juich dit toe en zie een grote meerwaarde voor de regio in een dergelijke collectief initiatief.
Ook als een windpark wordt ontwikkeld door een energiebedrijf, vloeien opbrengsten voor een deel naar de regio via de mogelijkheid voor omwonenden om in het project te participeren, via de opbrengsten van gemeentelijke ozb en via het gebiedsfonds waaraan elke initiatiefnemer bijdraagt, conform de afspraken die de windsector in de branche-gedragscode heeft gemaakt. Ook kan de bouw van een windpark aanzienlijk bijdragen aan de regionale werkgelegenheid. Sinds de publicatie van het ontwerp-Klimaatakkoord zie ik bovendien dat veel grote energiebedrijven actief samenwerking zoeken met lokale coöperaties. Ook dat juich ik toe.
Hoe gaat u in de toekomst weerstand bij omwonenden tegen windmolens wegnemen?
De RCR is eind 2016 geëvalueerd. Deze evaluatie is toegestuurd aan uw Kamer (Kamerstuk 31 239, nr. 254). Onderdeel van de conclusie uit deze evaluatie was dat toepassing van de RCR leidt tot vergroting van risico’s t.a.v. maatschappelijke acceptatie wanneer er maatschappelijk en/of bestuurlijk discussie is over de nut en noodzaak van een initiatief. Onder andere deze conclusie van het rapport heeft geleid tot herijking van de inzet van de RCR. Nadat een melding voor de RCR is gedaan, treed ik eerst in overleg met de initiatiefnemer en medeoverheden. In gezamenlijkheid wordt vervolgens bepaald welke overheid het meest geschikt is om het bevoegd gezag te voeren voor een specifiek project. Dat kan betekenen dat de ruimtelijke inpassing van een project door de provincie of gemeente gebeurt, in plaats van door het Rijk met toepassing van de RCR-procedure. Voorwaarde is dat de RCR-procedure niet versnellend is ten opzichte van de decentrale route. Voorbeelden van projecten waar provincies of gemeenten de besluitvorming hebben gecoördineerd zijn Windpark A16 en een aantal zonneparken in het noorden van het land.
Richting de toekomst zie ik naast de herijking van de RCR nog enkele belangrijke verbeteringen die moeten leiden tot een grotere maatschappelijke acceptatie voor energieprojecten door sterker in te zetten op participatie. De RCR-procedure gaat op in het nieuwe instrument projectbesluit onder de Omgevingswet. Bij het projectbesluit is veel aandacht voor participatie.
In hoeverre bent u van oordeel dat de werking van de Rijkscoördinatieregeling (RCR) moet worden geëvalueerd en aangepast, gelet op het gegeven dat vooral windparken die worden gerealiseerd onder de werkingssfeer van de RCR op veel weerstand en verzet stuiten? Bent u bereid om de RCR onafhankelijk en op deskundige wijze te laten evalueren en aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het ontwerp-Klimaatakkoord wordt participatie gezien als een cruciaal onderdeel om de energietransitie te laten slagen. Met betrekking tot participatie bij windparken zijn zowel de afspraken over de Regionale Energiestrategieën (RES-en) als de afspraken over participatie bij duurzame energieprojecten van belang. De RES-en, zoals die nu in 30 regio’s in Nederland worden opgesteld, hebben als doel om samen met de omgeving tot zowel landschappelijk als maatschappelijk gedragen locaties te komen voor toekomstige wind- en zonneparken. Hoe deze participatie precies wordt vormgegeven, zal per regio verschillen en zoveel mogelijk aansluiten bij de lokale kenmerken en wensen. Vanuit het Nationaal Programma RES wordt een handreiking opgesteld die onder meer handvatten biedt voor het participatieproces van de RES. De handreiking kan benut worden om de beoogde werkwijze voor participatie een expliciete plaats te geven in ruimtelijke plannen zoals omgevingsvisies, programma’s, omgevingsplannen en projectbesluiten. De Omgevingswet biedt bij de vaststelling van deze ruimtelijke plannen belangrijke waarborgen voor participatie.
In het ontwerp-Klimaatakkoord is verder opgenomen dat de initiatiefnemer van een duurzaam energieproject een proces doorloopt om te komen tot een wenselijke en haalbare vormgeving van participatie. Het bevoegd gezag controleert of de initiatiefnemer dit gesprek met de omgeving aangaat. De afspraken met de omgeving worden vastgelegd in een omgevingsovereenkomst. Deze afspraken betreffen zowel participatie in het proces als participatie in het eigendom van het project.
Het streven naar 50% lokaal eigendom van productie van hernieuwbare energie op land is een algemeen streven naar evenwichtige eigendomsverdeling in een gebied. Het gaat daarbij om kunnen (mee)investeren in projecten door partijen en burgers uit de omgeving, waarbij ook oog zal moeten zijn voor de risico’s die daarmee gepaard gaan. Achterliggende gedachte is dat lokaal eigendom gaat helpen om de realisatie van projecten voor hernieuwbare elektriciteit op land te laten slagen. In het kader van het ontwerp-Klimaatakkoord en de Green Deal Participatie van de Omgeving bij Duurzame Energieprojecten wordt gewerkt aan een handreiking voor participatie bij duurzame energieprojecten met daarin een scala aan mogelijkheden, ook wel aangeduid als: «participatiewaaier». Deze participatiewaaier maakt alle vormen van participatie inzichtelijk die initiatiefnemers aan de omgeving kunnen bieden. Daarbij gaat het zowel om participatie over het besluitvormingsproces als om financiële participatie, zoals financiële obligaties, eigendomsparticipatie, een omgevingsfonds of een combinatie hiervan. In het kader van de handreiking zal ook de wijze van (juridische) instrumentering worden uitgewerkt. Deze handreiking wordt na de zomer opgeleverd.
In hoeverre worden in het ontwerp Klimaatakkoord eisen gesteld aan participatie en compensatie van de omgeving van windparken?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre bent u bereid inwoners van Nederland die bij een windpark in de buurt wonen tegemoet te komen door ze mede-eigenaar te laten zijn van dat windpark en ze zodoende mee te laten delen in de winsten?
Zie antwoord vraag 11.
Op welke wijze en op welke termijn gaat u dat effectueren in het licht van het ontwerp klimaatakkoord waarin is opgenomen dat in projecten voor tenminste 50 % moet kunnen worden geparticipeerd door inwoners en bij voorkeur omwonenden?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u van de geheimhoudingsclausule die grote energiebedrijven opleggen bij degenen die hun land verkopen?
Ik treed niet in privaatrechtelijke kwesties tussen grondeigenaar en ontwikkelaar. PBL gaat op mijn verzoek al sinds 2014 in de berekening van de basisbedragen niet meer uit van de werkelijke gemiddelde grondkosten maar van een jaarlijks met 10% dalend bedrag. Dit omdat ik wil voorkomen dat de SDE+ een prijsopdrijvend effect heeft op de grondkosten.
Vanzelfsprekend is het goed als PBL voor haar advisering over de SDE+ kan beschikken over zoveel mogelijk betrouwbare en openbare informatie. Tegelijkertijd wordt de openbaarheid begrensd vanwege concurrentiegevoelige bedrijfsinformatie. Binnen de kaders van de wet deelt RVO.nl de informatie met het PBL. Ik zie nu geen reden om hier aanvullende maatregelen te nemen.
Overigens zie ik in projecten steeds meer dat er door initiatiefnemers – zeker wanneer het coöperatieve ontwikkeling betreft – open kaart gespeeld wordt over grondvergoedingen en opbrengsten. Ik juich dat toe omdat transparantie hierover het draagvlak ten goede komt. Ik kan deze transparantie echter, gelet op de genoemde bedrijfsgevoelige informatie, niet juridisch afdwingen.
Bent u ook van mening dat transparantie bijdraagt aan het beter berekenen van de subsidie door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en aan draagvlak voor de energietransitie? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht dat private equity goed is voor recordaantal overnames in Nederlandse zorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opnieuw slaat een Frans beursfonds toe op de Nederlandse zorgmarkt» ?1
Ja.
Kunt u een vergelijking maken van de tarieven die in buitenland, bijvoorbeeld België, Duitsland en Frankrijk, worden gevraagd voor dezelfde type serviceflats als Korian in Nederland levert?
Ik heb geen informatie die mij in staat stelt een vergelijking te maken tussen serviceflats, als daarvan al een definitie is te geven, in de genoemde landen. Overigens is Korian op dit moment nog niet actief in Nederland. Korian heeft het voornemen kenbaar gemaakt om eigenaar te worden van Stepping Stones, een Nederlandse organisatie die circa dertien jaar in Nederland actief is in de zorg voor dementerende ouderen. Hierbij zullen de aandelen van de private equity investeerder overgedragen worden aan Korian.
Klopt het dat veel van deze private ouderenzorginstellingen eigenlijk niets meer zijn dan seniorenwoningen met een servicepakket?
In een aantal van deze private ouderenzorginitiatieven, zoals ook die van Stepping Stones, wordt intensieve 24-uurs zorg geleverd in een beschermde kleinschalige woonomgeving. Navraag bij Stepping Stones wijst uit dat zij deze zorg voornamelijk aan dementerende ouderen leveren. Stepping Stones heeft aangegeven dat dit conform de richtlijnen van de Wlz en in samenspraak met de zorgkantoren en het kwaliteitskader gebeurt.
Klopt het dat als mensen meer zorg nodig hebben dan het aangeboden servicepakket zij zelf zorg moeten aanvragen en er boven op huur plus servicekosten nog de eigen bijdragen en kosten voor de verpleegzorg komen in het kader van bijvoorbeeld de de Wet langdurige zorg(Wlz)?
Mensen die zorg nodig hebben betalen de gebruikelijke eigen bijdrage(s) die horen bij de leveringsvorm van zorg. Stepping Stones heeft aangegeven dat zorg wordt geleverd conform het indicatiebesluit van het CIZ en dat de geleverde zorguren vallen binnen het kader van dit indicatiebesluit.
Klopt het dat de huur en servicekosten die het Franse beursgenoteerde zorgorganisatie Korian vraagt tussen de 1.750 en 3.200 euro per maand liggen?
De genoemde bedragen van 1.750 en 3.200 euro uit het artikel betreffen de tarieven die Stepping Stones, de partij die Korian wenst over te nemen, in rekening brengt. De genoemde tarieven komen overeen met die van de website van Stepping Stones. Stepping Stones vraagt gemiddeld € 2.500,– per maand voor de woon-, en servicekosten, afhankelijk van de grootte en ligging van het appartement. De tarieven die Korian elders in rekening brengt zijn mij niet bekend.
Bent u van mening dat de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) bij dergelijke overnames moet kunnen toetsen op de gevolgen voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg? Waarom vindt u van wel of waarom van niet?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in mijn brief van 22 oktober 2018, onderzoeken de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik momenteel concrete suggesties van de ACM, de NZa en de IGJ om het zorgspecifieke fusietoezicht aan te scherpen.[1] Ik streef ernaar uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Wat is de rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IJG) bij dit soort private zorginstellingen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ziet erop toe dat het kwaliteitsniveau van geleverde zorg bij zorginstellingen voldoet aan de wettelijke standaarden.
Welke wetten en welke artikelen daarin zouden gewijzigd moeten worden om de Nza en IJG deze mogelijkheden te geven?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen gezamenlijk met Kamervragen die gesteld zijn op 14 maart 2019 in verband met het bericht uit het Financieel Dagblad dat «private equity» goed is voor een recordaantal overnames beantwoorden?
De beantwoording van de Kamervragen die gesteld zijn op 14 maart 2019 was reeds aan uw Kamer verzonden toen deze nieuwe Kamervragen mij bereikten. De vragen konden daarom niet gezamenlijk worden beantwoord.
Kunnen deze vragen binnen vier weken worden beantwoord?
Ja.
Het bericht van de Commissariaat voor de Media ‘Commissariaat niet tevreden over beoordeling nevenfuncties KRO-NCRV’ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de onderzoeksresultaten van het Commissariaat voor de Media in het bericht «Commissariaat niet tevreden over beoordeling nevenfuncties KRO-NCRV»?
Ja.
Deelt u de mening dat journalistieke onafhankelijkheid een belangrijke voorwaarde is zodat journalisten geloofwaardig en gedegen hun werk kunnen uitvoeren? Deelt u de opvatting dat de publieke omroep er daarom voor moet waken dat personeelsleden de schijn van belangenverstrengeling opwekken?
Journalistieke onafhankelijkheid is een kernwaarde van de journalistiek en in het bijzonder van het publieke mediabestel. Het is van belang dat (de schijn van) commerciële beïnvloeding van publiek media-aanbod wordt voorkomen. In de Mediawet 2008 staat niet voor niets dat de publieke mediadienst onafhankelijk is van commerciële- en overheidsinvloeden.
Deelt u de mening dat een register nevenfuncties bijdraagt aan transparantie en daarmee de schijn van belangenverstrengeling tegengaat? Zo ja, hoe verklaart u dat verschillende publieke omroepen een dergelijk register nog niet openbaar op hun website hebben staan?
Een register van nevenfuncties kan bijdragen aan transparantie en het voorkomen van (mogelijke) belangenverstrengeling. Op grond van de Governancecode Publieke Omroep 2018 (hierna: de Governancecode) dienen nevenfuncties gemeld te worden en getoetst op mogelijke belangenverstrengeling. De verplichting tot openbaarmaking van nevenfuncties geldt alleen voor topfunctionarissen en belangrijke journalistieke functionarissen.
Uit een inventarisatie van de Commissie Integriteit Publieke Omroep (hierna: CIPO) blijkt dat de media-instellingen en de NPO, overeenkomstig de Governancecode op hun websites nevenfuncties openbaar maken1.
Bent u ervan op de hoogte dat de KRO-NCRV stelt dat zij de aanbevelingen van het Commissariaat voor de Media hebben overgenomen en hebben geïmplementeerd? Deelt u de verwondering dat, ondanks deze toezegging, het register nevenfuncties van de KRO-NCRV nog steeds incompleet is, dat wil zeggen dat tot op de dag van vandaag de activiteiten van journalist Jaspers bij veevoerfabrikant «For Farmers» in het «register nevenfuncties» van de KRO-NCRV ontbreken?1
Zoals het bericht stelt was het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) niet tevreden over de wijze van beoordeling van de nevenfunctie van de betrokken presentatrice. Het Commissariaat is van oordeel dat KRO-NCRV onvoldoende zorgvuldig is geweest bij het beoordelen van de nevenfunctie en niet transparant is geweest op grond van welke overwegingen KRO-NCRV deze nevenfunctie heeft goedgekeurd. KRO-NCRV heeft de procedures op dit punt inmiddels aangepast.
CIPO heeft in januari 2019 een richtlijn opgesteld3 om nader te duiden in welke gevallen nevenfuncties van belangrijke presentatoren van journalistieke programma’s openbaar gemaakt dienen te worden. Volgens deze criteria worden de door de presentatrice gepresenteerde programma’s niet aangemerkt als journalistiek programma en hoeven de nevenfuncties niet openbaar te worden gemaakt.
Deelt u de mening dat transparantie over nevenactiviteiten van alle bestuurders, hoofd- en eindredacteuren en presentatoren de betrouwbaarheid van de publieke omroep ten goede komt? Wilt u zich inspannen om zoveel mogelijk transparantie te bewerkstelligen bij de omroepen over nevenactiviteiten?
Als een publieke media-instelling zorgt voor een zorgvuldige beoordelingsprocedure van nevenfuncties, verkleint de publieke media-instelling het risico op belangenverstrengeling. Het op orde hebben van dit soort beoordelingsprocedures en transparante verantwoording vormen belangrijke waarborgen voor de onafhankelijkheid van publieke media-instellingen.
Is het hanteren en bijhouden van een register nevenfuncties voor de omroepverenigingen en taakomroepen verplicht?
Op grond van de Governancecode is het bijhouden van een register nevenfuncties verplicht voor de publieke media-instellingen en de NPO.
Wie houdt toezicht of de registers van verscheidene publieke omroepen actief worden bijgehouden, wetende het register nevenfuncties, register geschenken en register financiële belangen en beleggingen?
Het toezicht op de naleving van de bepalingen over de openbare registers, en op de overige bepalingen van de Governancecode, ligt bij CIPO.
Wat zijn de consequenties als publieke omroepen de verschillende governancecodes overtreden, zoals de «Governancecode Publieke Omroep 2018» en «Governance en Interne Beheersing»?
CIPO houdt toezicht op de naleving van de Governancecode. De raad van bestuur van de NPO kan, als het toezicht op en de naleving van deze code door het bestuur en de raad van toezicht van media-instellingen tekort schiet, gebruik maken van zijn wettelijke bevoegdheden als bedoeld in artikel 2.154 van de Mediawet 2008 (inhouding op vastgestelde bedragen).
In de Beleidsregels Governance en Interne beheersing geeft het Commissariaat een nadere uitleg over de Mediawettelijke normen ten aanzien van de bestuurlijke organisatie (artikel 2.142a Mediawet 2008), belangenverstrengeling (artikel 2.142 Mediawet 2008) en interne bedrijfsprocessen (artikel 2.178 Mediawet 2008). Het Commissariaat is belast met het toezicht op de naleving van genoemde bepalingen in de Mediawet 2008. Het Commissariaat kan handhavend optreden bij overtreding van deze bepalingen. Op basis van het principe toezicht op maat bepaalt het Commissariaat wat het meest passende instrument is om in te zetten.
Het bericht ‘Omstreden kliniek opnieuw in de fout met verlof patiënten’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Omstreden kliniek opnieuw in de fout met verlof patiënten»?1 Klopt hetgeen hierin vermeld wordt?
Ik heb het bericht gelezen. In het betreffende artikel wordt geput uit een intern verslag. Het betreft notulen van een veiligheidsoverleg van begin maart 2019.
De kliniek heeft de afgelopen periode diverse verbeteringen doorgevoerd, mede naar aanleiding van eerder onderzoek door de inspecties. Bij die aanpak is veel meer aandacht voor intern overleg en evaluatie van situaties die zich voordoen in de kliniek, hetgeen onderdeel is geworden van het reguliere werkproces. Zo creëert de kliniek bewust ruimte om elkaar aan te spreken en elkaar scherp te houden hoe om te gaan met bepaalde situaties.
Het incident waarover het AD schreef, ging overigens om twee patiënten die, los van elkaar, met een begeleider op het terrein (150 meter van de kliniek) naar de geitjes gingen.2
Hoeveel «patiënten» met en zonder strafrechtelijke titel worden op dit moment vanuit de kliniek in Den Dolder met verlof gestuurd?
Ik kan dit alleen aangeven voor de patiënten die daar in het kader van een strafrechtelijke titel verblijven. Zij vallen onder mijn verantwoordelijkheid. Op 8 mei 2019 ging het om 61 patiënten bij FPA Utrecht te Den Dolder.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat na de zaak Michael P. blijkbaar nog steeds rapportages van behandelaars verkeerd worden geïnterpreteerd? Hoe vaak zijn sinds de moord op Anne Faber tot op heden in de kliniek in Den Dolder rapportages van een behandelaar verkeerd geïnterpreteerd?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven betreft het genoemde voorval twee GGZ-patiënten. Vrijheden aan GGZ-patiënten die met een rechterlijke machtiging in de kliniek zijn geplaatst, worden toegekend door een BOPZ-arts van de kliniek. Ten aanzien van forensische patiënten in de FPA Utrecht zijn bij DJI geen voorvallen bekend waarbij vrijheden aan deze patiënten toegekend zijn zonder akkoord van de behandelaar.
Kunt u tevens uitleggen hoe het mogelijk is dat na de zaak Michael P. terecht vrijheden zijn ingetrokken maar, zo blijkt nu, zonder akkoord van de behandelaar die vrijheden weer zijn teruggegeven? Hoe vaak zijn sinds de moord op Anne Faber tot op heden in de kliniek in Den Dolder eerst vrijheden ingetrokken en daarna weer zonder akkoord van de behandelaar teruggegeven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de kliniek in Den Dolder blijkbaar helemaal niets heeft geleerd van de zaak Michael P.? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven, vind ik dat de kliniek wel degelijk lering heeft getrokken uit de zaak Michael P. De kliniek organiseert een proces van evalueren en leren. De inspecties houden op mijn verzoek goed vinger aan de pols om erop toe te zien dat de ingezette verbeteringen ook beklijven.
Bent u bereid de maatschappij maximaal te beschermen en de kliniek in Den Dolder per direct te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de EC een inbreukprocedure tegen Nederland is gestart over de IORP 2 richtlijn |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sociale Zaken: Melding over invoering IORP 2 te laat gedaan»?1
Ja.
Bent u er zeker van dat de richtlijn volledig is geïmplementeerd? Zo ja, welke actie heeft u ondernomen om dit misverstand weg te nemen? Zo nee, hoelang weet u dit al en waarom heeft u dit niet actief aan de Kamer gemeld?
Ja, ik kan bevestigen dat de Nederlandse wet- en regelgeving volledig in overeenstemming is gebracht met de richtlijn.
De richtlijn noodzaakte tot aanpassing van verschillende wetten (de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht) en besluiten (het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019, het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en het Besluit markttoegang financiële onderneming Wft).
De relevante implementatieregelgeving is opgesteld en op 29 december 2018 in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2018, nrs. 515 t/m 517). De aangepaste regelgeving is op 13 januari 2019 in werking getreden. Nederland heeft hiermee voldaan aan de verplichting om de richtlijn tijdig en volledig om te zetten in nationale wet- en regelgeving.
In het antwoord op vraag 3 wordt ingegaan op het misverstand over de implementatiestatus van de richtlijn in Nederland en de acties die zijn ondernomen om dit misverstand weg te nemen.
Wat is de motivatie die de Europese Commissie (EC) geeft om een inbreukprocedure te starten en wat vindt u van die motivatie?
Waarom geeft u in de toelichting in het overzicht ingebrekestellingen van 31 maart 2019 aan dat de richtlijn niet tijdig is geïmplementeerd, terwijl de EC op haar website aangeeft dat een gedeeltelijke implementatie is gemeld door Nederland?2
In de ingebrekestelling wees de Europese Commissie op het verstrijken van de termijn voor omzetting van de richtlijn en dat er nog geen kennisgeving was ontvangen van de maatregelen die door Nederland zijn genomen ter volledige omzetting van de richtlijn. De toelichting in het overzicht ingebrekestellingen van 31 maart 2019 sluit hierbij aan.
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 3 is het Nederland pas later (eind april) gebleken dat bij de notificatie op 19 maart 2019 onterecht is aangegeven dat sprake was van gedeeltelijke implementatie in plaats van volledige implementatie. Dit verklaart de informatie op de website van de Europese Commissie.
Wat gaat u doen om deze inbreukprocedure zo snel mogelijk te beëindigen?
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 3 is er inmiddels zowel per brief als e-mail contact geweest met de Europese Commissie om het misverstand over de implementatiestatus van de richtlijn in Nederland op te helderen. De notificatie heeft inmiddels op de juiste wijze plaatsgevonden. Ik vertrouw erop dat er met het corrigeren van de melding in het digitale systeem geen aanleiding voor de Europese Commissie bestaat om de infractieprocedure tegen Nederland voort te zetten.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Hierbij ontvangt de antwoorden op de vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken.
Het bericht 'Idealistische' zorgbaas De Blok sluist miljoenen naar eigen bv’s van RTL-Z |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Idealistische» zorgbaas De Blok sluist miljoenen naar eigen bv’s van RTL-Z?1
Ja.
Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere antwoord op Kamervragen naar aanleiding van de schimmige constructies van Buurtzorg dat «(t)en aanzien van het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op transparante bedrijfsvoering/bestuursstructuur bij Buurtzorg de IGJ bij mij heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van de recente berichtgeving nadere informatie verzamelt»?2
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna inspectie) heeft in 2018 informatie verzameld en is naar aanleiding daarvan met Buurtzorg in gesprek gegaan over de bestuurlijke randvoorwaarden voor goede zorg zoals de organisatiestructuur en transparantie van de bedrijfsvoering. Op basis hiervan heeft de inspectie destijds besloten om geen nader onderzoek te starten bij Buurtzorg. Daarbij was relevant dat – gelet op de bepalingen van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) – de kwaliteit van de geleverde zorg op orde is en dat Buurtzorg als aanbieder van thuiszorg niet onder het verbod op winstoogmerk van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) valt. Zie voorts mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u deze door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) verzamelde informatie delen met de Kamer?
De inspectie heeft deze informatie in het kader van het toezicht verzameld. Het betreft bedrijfsgevoelige informatie die valt onder de uitzonderingsgronden van de Wet openbaarheid van bestuur. Het is aan Buurtzorg zelf om te bepalen of zij deze informatie eventueel openbaar zou willen maken.
Is de verzamelde informatie door het IGJ aanleiding geweest tot het nemen van maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja welke maatregelen zijn dit dan precies?
Nee, het nemen van maatregelen door de inspectie is pas aan de orde als wettelijke bepalingen uit de Wkkgz of Wtzi is overtreden waar de IGJ toezicht op houdt. Dat is op dit moment niet het geval.
In 2018 was de opgevraagde informatie geen aanleiding voor nader onderzoek van de inspectie, zie mijn antwoord op vraag 2. Wel is er een recente uitspraak van de Governancecommissie Gezondheidszorg aanleiding geweest voor een gesprek tussen de inspectie en Buurtzorg. De Governancecommissie Gezondheidszorg oordeelde dat er bij Buurtzorg sprake was van de schijn van belangenverstrengeling omdat de bestuurder Buurtzorg tevens aandeelhouder is van bedrijven waarmee de thuiszorgorganisatie zaken doet. Naast de uitspraak van de Governancecommissie Gezondheidszorg is in het gesprek tussen inspectie en Buurtzorg specifiek de transparantie van de bedrijfsvoering bij Buurtzorg aan de orde gekomen.
Buurtzorg heeft de inspectie laten weten dat de Governance Code 2017 in haar opinie wel degelijk ruimte biedt voor een andere toepassing op de specifieke organisatie. Zo heeft Buurtzorg regels om (de schijn van) belangenstrengeling te voorkomen vastlegt in «de Governance Code BuurtZorg» en het «Statuut toezicht Stichting Buurtzorg Nederland». Daarnaast is Buurtzorg van mening dat hoe meer de kwaliteit van zorg gewaarborgd is door de eigen kwaliteit en kwaliteitssystemen van de verpleegkundigen, hoe minder die waarborgen uit het governancesysteem van Buurtzorg hoeven te komen. Buurtzorg gaat met ActiZ in gesprek over de uitspraak van het de Governancecommissie Gezondheidszorg.
Bent u ook verrast door de omvang van bedragen die Buurtzorg via opdrachten verleent aan automatiseringsbedrijf Ecare (27% bezit van de bestuursvoorzitter van Buurtzorg) en betaalt voor adviesdiensten van een commercieel bedrijf waarin de bestuursvoorzitter financiële belangen heeft?
In de door een registeraccountant gecontroleerde jaarrekening van de Stichting Buurtzorg over 2018 is vermeld dat zich geen transacties met verbonden partijen hebben voorgedaan op niet-zakelijke grondslag. Hetzelfde is ook opgenomen in de jaarrekeningen van 2016 en 2017. Buurtzorg geeft aan dat er geen betalingen hebben plaatsgevonden voor adviesdiensten.
Zijn de constructies die de bestuursvoorzitter gebruikt om Buurtzorg opdrachten te verlenen aan automatiseringsopdrachten en voor adviesdiensten aan ondernemingen waarvan hij zelf eigenaar is niet te vergelijken met constructies die Zorggroep Alliade uit Heerenveen heeft gebruikt? Zo ja waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De casus Alliade en de situatie bij Buurtzorg zijn niet vergelijkbaar in de zin dat Buurtzorg als thuiszorgorganisatie niet onder het verbod op winstoogmerk van de WTZi valt.
Bij Alliade was er tot het vertrek van twee directeuren van de verbonden BV’s in september 2016, sprake van de schijn van belangenverstrengeling. Wat betreft de geconstateerde schijn van belangenverstrengeling bij Buurtzorg verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4. Daarbij wil ik benadrukken dat elke situatie op zich moet worden bekeken.
Klopt het dat de IGJ ingeval van de Zorggroep Alliade heeft geconstateerd dat hier sprake was van de schijn van belangenverstrengeling en dat de IGJ constateerde dat Alliade de eigen interne regels, die belangenverstrengeling dienen te voorkomen, niet heeft nageleefd dan wel onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt of dit is gebeurd?
Ja.
Zou in het geval Buurtzorg zorg verleende als intramurale zorgaanbieder op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) er bij bovenstaande constructies niet sprake zijn van de schijn van belangenverstrengeling en daardoor in strijd met de Governancecode Zorg?
Voor iedere zorgaanbieder is de Governancecode Zorg 2017 van toepassing. Het maakt niet uit of deze intramurale of extramurale zorg levert. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 moet elke situatie op zich worden gekeken, een één-op-één vergelijking is niet mogelijk.
Heeft Buurtzorg eigen interne regels die belangenverstrengeling dienen te voorkomen?
De interne «Governance Code BuurtZorg» en het «Statuut toezicht Stichting Buurtzorg Nederland» bevatten beide regels om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Bent u niet van mening dat iedere door publiek geld gefinancierde zorgaanbieder er verstandig aan zou doen om geen opdrachten te verlenen of advies te vragen aan commerciële organisaties waarvan men zelf (mede) eigenaar is om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen?
De schijn van belangenverstrengeling moet binnen een zorgaanbieder te allen tijde worden voorkomen. Dat volgt ook uit de Goverancecode zorg 2017. Bestuurders doen er dus inderdaad verstandig aan geen opdrachten te verlenen of advies te vragen aan commerciële organisaties waarvan hij of zij zelf (mede) eigenaar is. Op het moment dat hier toch voor wordt gekozen, is het zaak dat het bestuur hier transparant over is en goed kan uitleggen hoe dat in het inkoopproces sprake is concurrentiestelling, de prijsvorming marktconform is en dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke doelstelling van een zorgorganisatie: het leveren van goede, doelmatige en toegankelijke zorg. Ook vind ik het in dat geval belangrijk dat er binnen de organisatie goede checks and balances bestaan, zoals kritisch en onafhankelijk intern toezicht en goed functionerende medezeggenschapsorganen.
Moeten er wetten worden en aangepast? Zo ja, welke wetten moeten worden aangepast om constructies, zoals het verlenen van opdrachten of het vragen van advies aan commerciële partijen waarvan bestuursvoorzitters (mede) eigenaar zijn, in de thuiszorg te verbieden?
Ik heb uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen het externe toezicht op de integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders te versterken. Net als de IGJ en de NZa wil ik toe naar een minder vrijblijvende situatie en sterkere informatiepositie voor het externe toezicht. De bedrijfsvoering van een zorgorganisatie moet gericht zijn op het leveren van goede, doelmatige en toegankelijke zorg. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het bestuur zelf. Het is aan de raad van toezicht om hier binnen de organisatie scherp op toe te zien. Ik ben van mening dat als er desondanks twijfels blijven over de gepastheid van bepaalde bedrijfsstructuren of vermeende belangenverstrengeling het externe toezicht in de toekomst sneller en voortvarender moet kunnen optreden, juist om het ontstaan van risico’s voor de zorgverlening of de ondoelmatige besteding van zorggelden te voorkomen.
In overleg met de NZa en IGJ bekijk ik hoe daar nadere invulling aan kan worden gegeven en onderzoek ik of, en zo ja, welke aanvullende wettelijke bepalingen wenselijk zijn. Ik zal uw Kamer hier rond de zomer nader over informeren.
Bent u van plan deze wetten te gaan aanpassen zodat publiek geld dat bestemd is voor de zorg ook echt naar de zorg gaat en niet doorgesluisd gaat worden naar privé bv’s?
Zie antwoord vraag 11.
Onderschrijft u de constatering van zorgeconoom Wim Groot dat de constructies van de bestuursvoorzitter van Buurtzorg «schadelijk zijn voor de hele sector»?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Worden door deze constructies cliënten van Buurtzorg gedupeerd doordat men minder zorg ontvangt dan mogelijk was of worden er hierdoor minder cliënten geholpen dan mogelijk was wanneer publiek geld niet werd weggesluisd?
De inspectie heeft mij laten weten dat zij op dit moment geen signalen heeft dat de door Buurtzorg geleverde zorg niet op orde zou zijn voor wat betreft kwaliteit en veiligheid.
Kan het zo zijn dat hiermee de zorgpremie hoger uitvalt doordat hogere tarieven worden betaald dan voor de verleende zorg nodig was omdat publiek geld via commerciële privé bv’s wordt weggesluisd?
Voorop moet staan dat kwalitatief goede zorg geleverd wordt. Voor de financiële houdbaarheid van het stelsel is het van belang dat er niet te veel wordt betaald voor de verleende zorg. Daarvoor gelden randvoorwaarden. Zo is er tarief- en prestatieregulering en hebben zorginkopers, zoals zorgverzekeraars en gemeenten, de taak om kwalitatief goede zorg tegen redelijke prijzen in de kopen. Het is vervolgens aan zorgaanbieders zelf om binnen die randvoorwaarden hun bedrijfsvoering zo in te richten dat deze ten dienste staat van het leveren van goede zorg.
Ik heb geen reden om te veronderstellen dat er hogere tarieven zijn betaald doordat Buurtzorg heeft gekozen voor deze werkwijze. Zoals eerder aangegeven heeft de inspectie op basis van aanvullende vragen niet kunnen vaststellen dat er geld, dat besteed dient te worden aan zorg, op een andere manier wordt besteed.
Bent u van mening dat wanneer het inderdaad zo is dat Buurtzorg niet voldoet aan de code voor goed bestuur van zorgaanbieders, en daardoor haar lidmaatschap van branchevereniging Actiz verliest, voor een dergelijke zorgaanbieder eigenlijk geen plaats is in het Nederlandse zorglandschap?3
Zie het antwoord op vraag 4 en 10. De Governancecode Commissie heeft de situatie bij Buurtzorg onderzocht en haar uitspraak is dat er sprake was van een schijn van belangenverstrengeling. Buurtzorg heeft een andere lezing van de governancecode en gaat hierover het gesprek aan met Actiz.
Ik hecht aan het belang van de naleving van de principes die in de Governancecode zorg 2017 zijn vastgesteld. De code is een instrument om de governance zo in te richten dat die bijdraagt aan het waarborgen van goede zorg, aan het realiseren van de maatschappelijke doelstelling van zorgorganisaties en het maatschappelijk vertrouwen. Het is aan ActiZ om een besluit te nemen over de opvolging van de uitspraak van de Governance Commissie.
De code staat echter niet op zichzelf. Het inrichten en handelen van de zorgorganisatie op basis van de code, zal altijd in relatie staan tot de wijze waarop de zorgorganisatie transparant is over de besteding van zorggeld en de wijze waarop met dat zorggeld invulling wordt gegeven aan de levering van zorg van goede kwaliteit.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen vier weken te beantwoorden?
Het is niet gelukt om de vragen binnen vier weken te beantwoorden omdat afstemming tussen de IGJ en Buurtzorg meer tijd vergde, op 26 april 2019 heb ik u daarom een uitstelbrief gestuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2490).
Het item 'Inspectie tikt Defensie op de vingers voor omgang gevaarlijke stoffen' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur van vrijdag 12 april 2019 over het onderwerp «Inspectie tikt Defensie op de vingers voor omgang gevaarlijke stoffen»?1
Ja.
Wat is de reden dat u in antwoord op eerdere vragen over de inspecties bij Defensie door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) slechts aangaf dat de inspectie «zaken geconstateerd heeft die verbeterd moeten worden. Deels betreft het bewustzijn voor de hygiëne op de werkvloer. Soms moeten een aantal zaken worden uitgevoerd die wij ook in het plan van aanpak hadden opgenomen»?2
De Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: Inspectie SZW) heeft bij Defensie inspecties uitgevoerd op drie locaties: bij het Logistiek Centrum Woensdrecht (LCW), bij de Mechanische Centrale Werkplaats in Leusden en bij de Koninklijke Marine in Den Helder. De Inspectie heeft een aantal overtredingen geconstateerd en ze heeft op 15 april 2019 een vervolgbezoek gebracht aan het LCW naar aanleiding van de constateringen uit het rapport van december 2018. Daarmee is het nog een lopend traject. Voor een nadere toelichting op de constateringen van de Inspectie SZW verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 1 en 7 van het lid Karabulut (SP), ingezonden 18 april 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2826).
Tijdens het Algemeen Overleg Personeel op 12 maart 2019 en het VAO chroom-6 op 9 april 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 71) heb ik de hoofdlijnen gedeeld. Het betreft immers een lopend handhavingstraject. De geconstateerde overtredingen staan niet ter discussie. De Inspectie houdt ons scherp en wijst ons op onze verantwoordelijkheden (zie ook het jaarverslag van de Inspectie SZW over 2018 van 7 mei 2019, 35 000 XV, nr. 91). Uiteraard trekken we ons deze constateringen aan, willen we deze oplossen en in de toekomst voorkomen. Niettemin waren ze ook voor een deel te verwachten (met uitzondering van de zogenoemde hygiëne). Defensie bevindt zich namelijk momenteel in een intensief verbetertraject, zoals ook opgenomen in het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6» (35 000 X, nr. 70). Dat lopende traject is niet alleen noodzakelijk, maar ook omvangrijk en ambitieus. Het traject is in ontwikkeling, waarbij stap voor stap verbeteringen worden doorgevoerd, gericht op het toepassen van de arbeidshygiënische strategie (via A. substitutie, B. technische maatregelen, C. organisatorische maatregelen, D. persoonlijke beschermingsmaatregelen).
De planning is vooralsnog om eind 2020 de in het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6» genoemde maatregelen en daarmee de gedane constateringen opgelost te hebben. De in dit plan genoemde infrastructurele aanpassingen voor de Afdeling Techniek van de Mechanische Centrale Werkplaats in Leusden (gereed 2021) en het onderzoek naar het toepassen van spuitrobots (gereed 2022) vergen echter meer tijd. Bij de begroting wordt u over de voortgang geïnformeerd.
Ik onderstreep dat juist ten aanzien van het werken met chroom-6 de laatste jaren bij Defensie veel metingen zijn uitgevoerd, ook om de kwaliteit van de (persoonlijke) beschermingsmiddelen te valideren. Maar Defensie is er nog niet en dat is de reden dat de komende jaren met prioriteit een inhaalslag wordt gemaakt. De consequentie daarvan is wel dat ook bij toekomstige inspecties niet kan worden uitgesloten dat de Inspectie SZW dergelijke bevindingen blijft doen. Dat is onbevredigend en Defensie neemt dan ook passende (tijdelijke) mitigerende maatregelen (zoals afzuiging, aparte voorbewerkingsruimtes en persoonlijke bescherming) om blootstelling boven de grenswaarden te voorkomen. Defensie heeft in 2018 onderzoek laten uitvoeren door de interne arbodienst Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG). Uit het CEAG-rapport blijkt dat afdoende maatregelen worden genomen om veilig te kunnen werken. Daarnaast moet het genoemde verbetertraject in het kader van het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6» leiden tot meer structurele borging van de gezondheid en veiligheid van het personeel. De kern hierbij is dat er structureel veilig wordt gewerkt waarbij het doel is hoger te komen in de arbeidshygiënische strategie.
Waarom heeft u niet duidelijker aangegeven dat u een groot aantal waarschuwingen van de Inspectie SZW opgelegd heeft gekregen op het gebied van de inspanningsverplichting CM-stoffen, de aard van de blootstelling aan chroom-6, CMR-stoffen en overige gevaarlijke stoffen en de mate en duur van de blootstelling aan chroom-6?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze waarschuwingen na al die jaren waarin Defensie tekortgeschoten is? Wat gaat u ermee doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen aan de constatering van de Inspectie SZW in de openbaargemaakte rapporten dat «niet kon worden aangetoond dat het gebruik van deze stoffen, inclusief de overige CM-stoffen op deze afdeling, strikt noodzakelijk is en vervanging van CM-stoffen door niet of minder gevaarlijke stoffen technisch niet uitvoerbaar is»? Heeft u dit inmiddels opgelost? Zo nee, waarom niet?
Dit is een lopend traject waarover ik geen uitspraak kan doen. Ik verwijs u voor de reactie op de geconstateerde overtredingen, bijvoorbeeld de vervanging van CMR-stoffen en blootstelling, naar het antwoord op de vragen 1 en 7 van het lid Karabulut (SP).
Wat heeft u inmiddels met de constatering van de Inspectie SZW gedaan dat Defensie geen beoordeling van de blootstelling kon tonen, waardoor niet aangetoond kon worden dat de blootstelling voldoende beheerst is?
Zie antwoord vraag 5.
Mogelijke selectiviteit bij de NOS |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van CBS News waarin wordt gemeld dat er definitief geen bewijs is voor de samenzweringstheorie dat er door Amerikanen (die al dan niet betrokken waren bij de campagne van Donald J. Trump) met de Russen werd samengewerkt om de verkiezingen te beïnvloeden?1
Ja.
Bent u bekend met de bepalingen in de mediawet die voorschrijven dat de publieke media evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand dienen te zijn en dat zij op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving dienen te geven en dat ze horen te voldoen aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen?
Ja.
Ziet u het als uw taak om als Minister erop toe te zien dat wetten in Nederland, zoals de Mediawet, worden nageleefd?
Zoals het u bekend is, is het de taak van daartoe aangewezen toezichthouders om toezicht te houden op de naleving van wetten. Wat betreft de media, zowel de omroep als de geschreven pers, is de journalistieke kwaliteit onderwerp van zelfregulering zoals de journalistieke codes van de Raad voor de Journalistiek en het Genootschap van Hoofdredacteuren.
Vindt u dat de Mediawet wordt nageleefd als excuses van de NOS uitblijven voor de foutieve berichtgeving van de afgelopen jaren met betrekking tot Trump en «de Russen», dit tevens in het licht van een eerdere situatie waarbij de NOS wél excuses maakte voor de verslaglegging van een PVV-activiteit?2
De journalistieke inhoud en kwaliteit van berichtgeving en de afweging om tot correctie en/of het aanbieden van excuses over te gaan, is de autonome verantwoordelijkheid van de omroep en onderworpen aan de journalistieke normen die de sector bij wijze van zelfregulering heeft bepaald.
Het bericht ‘Moslimdocenten wilden mij weg hebben’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Moslimdocenten wilden mij weg hebben»?1
Ja.
Zijn er nog meer gevallen bekend van leraren die het werken onmogelijk is gemaakt omdat ze kritiek op de islam hebben geuit, zoals eerder de praktijkleraar die is geschorst, omdat hij de profeet Mohammed beledigd zou hebben?2
Dergelijke gevallen zijn mij niet bekend.
Bent u van mening dat een docent het recht heeft zich, buitenschools, kritisch uit te laten over de islam, de immigratie- en de klimaatpolitiek?
Ja.
Deelt u de mening dat de 13 islamitische collega’s op het Sweelinck College in Amsterdam zich buitengewoon onverdraagzaam hebben opgesteld door een pressiegroep op te richten (zelfs met een woordvoerder) en een hetze te starten onder managers, bestuur en zelfs leerlingen, met als enig doel de betreffende docente het werken onmogelijk te maken en uiteindelijk uit de school weg te krijgen en zelfs geen mediation meer wilden aangaan?
Het past mij niet om daarover op basis van een krantenartikel een oordeel te vellen. De onderlinge verhouding tussen medewerkers op een school is primair de verantwoordelijkheid van de leiding van de desbetreffende school. Als er spanningen zijn tussen personeelsleden, mag in algemene zin van de schoolleiding worden verwacht dat zij bijdragen aan een oplossing, in het belang van de school en het welzijn van het personeel.
Deelt u de mening dat docenten, van welke denominatie of politieke overtuiging dan ook, democratische uitgangspunten naar hun leerlingen moeten uitdragen en stimuleren en het respecteren en tolereren van andere meningen dan de hunne actief moeten uitdragen? Zo ja, deelt u de mening dat er voor docenten die het recht op vrijheid van meningsuiting van een collega zo flagrant hebben geschonden, geen plaats is in het onderwijs dat tenslotte als kerntaak heeft om burgerschap te ontwikkelen?
Ja, er ligt een belangrijke taak bij leraren en scholen om hun leerlingen de waarden van onze democratische rechtsstaat bij te brengen. Daar hoort ook het respectvol omgaan met andersdenkenden bij.
Het past mij niet om daarover op basis van een krantenartikel een oordeel te vellen. De onderlinge verhouding tussen medewerkers op een school is primair de verantwoordelijkheid van de leiding van de desbetreffende school.
Deelt u de mening dat hetzelfde geldt voor onderwijsmanagers en -bestuurders die deze docente als een baksteen hebben laten vallen en daarmee hebben toegegeven aan islamitische haat en intolerantie? Zo ja, welke rechtspositionele actie gaat u nemen? Zo nee, waarom slaat u uw eigen regeringsbeleid in de wind?
Mij past op basis van een krantenartikel geen oordeel over vermeende handelwijzen van onderwijsmanagers en -bestuurders bij een individuele casus.
Het bericht 'Heel zuur dat er door de politie niets aan gedaan wordt' |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Heel zuur dat er door de politie niets aan gedaan wordt»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat GPS-systemen van boeren gestolen worden? Kunt u aangeven op welke schaal deze GPS-systemen gestolen worden? Wordt er vaak aangifte gedaan van gestolen GPS-systemen? Zijn er verschillen op te merken tussen de verschillende regio’s?
Ja, ik ben bekend met dit fenomeen. Ik beschik niet over de gevraagde cijfers. Diefstal van GPS-systemen wordt niet onder een aparte code geregistreerd. Hierdoor zijn diefstallen van GPS-systemen in de registratiesystemen van de politie niet eenvoudig te onderscheiden van diefstallen waarbij andersoortige goederen zijn weggenomen. Het alsnog genereren van cijfers over het aantal diefstallen van GPS-systemen vergt dan ook (buitensporig) veel politiecapaciteit.
Kunt u aangeven wat de politie in Zeeland preventief als repressief doet om GPS-systeem diefstal tegen te gaan, dan wel bij een daadwerkelijke diefstal, de dader op te sporen?
Op de website van de politie zijn preventietips opgenomen om diefstal van GPS-systemen tegen te gaan. Boeren wordt geadviseerd om landbouwvoertuigen met een GPS-systeem in afgesloten stallen of loodsen te parkeren en indien mogelijk het GPS-systeem te demonteren wanneer deze niet wordt gebruikt. Daarnaast worden boeren opgeroepen om direct melding te doen van diefstal bij de politie en bij de leverancier of fabrikant van de apparatuur. Indien er aangifte wordt gedaan start de politie met een opsporingsonderzoek. Aangiftes moeten hiervoor bij voorkeur wel concrete opsporingsindicaties bevatten, zoals bijvoorbeeld camerabeelden.
Klopt het dat de politie in Zeeland gezegd heeft dat er geen prioriteit wordt gegeven aan het opsporen van de daders? Zo ja, wat vindt u daarvan? Hoe verhoudt zich dat tot het door u omschreven «burgercontact» van de politie in het halfjaarbericht van 27 juni 2018?2
De inzet van politie bij de opsporing van strafbare feiten wordt onder gezag van het Openbaar Ministerie (hierna: «OM») op basis van de Aanwijzing voor de opsporing geprioriteerd. Hierbij wordt de ernst van het feit, alsmede de aanwezigheid van opsporingsaanwijzingen die kunnen leiden tot opheldering van de zaak gewogen in de zogeheten stuur- en weegploegen onder het gezag van het OM. Op basis van dit kader en het daaruit voortkomende selectiviteitskader worden zaken geselecteerd en toegewezen voor forensisch onderzoek. Afhankelijk van de uitkomst van deze afweging doet de politie doorgaans zo snel mogelijk sporenonderzoek.
In de zaak die aanleiding was voor deze Kamervragen, is wel degelijk door de politie direct een opsporingsonderzoek begonnen. Er is sprake van een serie diefstallen van GPS-apparatuur. Daar waar sprake was van braakschade of kans op DNA-sporen is onderzoek gedaan door de afdeling forensische opsporing. Dit is niet standaard, maar afhankelijk van de prioritering en de afweging of het zinvol is om forensisch onderzoek te doen. Hierin verschilt dit niet van hoe andere diefstaldelicten worden beoordeeld.
Vindt u dat de politie een diefstal van dergelijke omvang kan bestempelen als lage prioriteit of dient te politie ten alle tijden opvolging te geven aan een diefstal van de omvang zoals omschreven in het artikel?
Zie antwoord vraag 4.
Doet de politie standaard sporenonderzoek bij de diefstal van GPS-systemen bij boeren? Op welke termijn doet de politie doorgaans sporenonderzoek? Wat zou een reden voor de politie kunnen zijn geen sporenonderzoek te doen? Hoe kan de politie beoordelen of een aangifte van diefstal kans van slagen heeft (dat wil zeggen: het opsporen van de dader) als er geen sporenonderzoek is gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunnen boeren de geleden schade op de daders verhalen, als de politie niet bereid is opvolging te geven aan de aangifte? Wat wordt er gedaan om boeren bij dit proces te ondersteunen?
De politie zorgt, onder gezag van het OM, en in lijn met de geldende kaders waar mogelijk voor opsporing van de daders. In het geval aangiftes geen of te weinig concrete opsporingsindicaties bevatten en de politie te weinig informatie heeft om de verdachte op te sporen, doet zij voorlopig geen onderzoek of stopt het onderzoek. Boeren kunnen in die gevallen mogelijk een beroep doen op hun verzekering, afhankelijk van de door hen afgesloten verzekeringspolis.
Het bericht dat Defensie wederom teleurstelt bij het CAO overleg |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de inzet van Defensie wederom teleurstelt bij het cao-overleg?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Bent u bekend met het feit dat Defensie de vakbonden verplicht om het cao-voorstel van Defensie geheim te houden, terwijl de vakbonden het cao-voorstel willen vrijgeven?
Defensie en de vakbonden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het welslagen van de besprekingen. In lijn met het Besluit Georganiseerd Overleg Defensie (art.26) is bij de start van de onderhandelingen afgesproken niet extern te communiceren over de inzet van de onderhandelingen. Partijen moeten immers de vrijheid en ruimte hebben om in vertrouwelijkheid te praten over een akkoord, zoals dat in onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden altijd gebeurt.
Op verzoek van het personeel om meer inzicht en duidelijkheid te verkrijgen over de gesprekken met de vakbonden, onder andere naar aanleiding van de recente publicaties van de inzetbrieven door de vakbonden, heb ik besloten om onze medewerkers te informeren over de inzet van Defensie. Dit is intern en extern gecommuniceerd op 14 mei jl. Met deze inzet wordt hopelijk de basis gelegd voor de verdere onderhandelingen met de vakbonden.
Kunt u aangeven waarom Defensie het cao-voorstel geheim wil houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Kamer en het Defensiepersoneel gebaat zijn bij een sterke informatievoorziening, vooral nu Defensie kampt met grote problemen, u en de Minister dramatisch scoorden bij de BNR-enquête en de Defensienota 2018 pleit voor een transparante en zichtbare organisatie? Zo ja, kunt u aangeven wat u gaat doen om de Kamer en het Defensiepersoneel openheid van zaken te geven over het cao-voorstel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Schaamt u zich niet dat u het Defensiepersoneel voortdurend in de kou laat staan en in onzekerheid laat verkeren over zijn arbeidsvoorwaarden, terwijl er al ontzettend veel onzekerheid bestaat over ongezonde arbeidsomstandigheden, slecht materieel, vreselijke gewelds-en misbruikincidenten en onhygiënische kazernes?
Zie antwoord vraag 2.
De uitfasering van fluorescentiebuizen |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat bij het instellen van de richtlijn betreffende de beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (Richtlijn 2011/65/EU), waarbij kwik werd uitgefaseerd, een uitzondering is gemaakt voor vijf jaar voor kwikhoudende fluorescentiebuizen en spaarlampen omdat de licht-emitterende diode (led)-techniek destijds nog onvoldoende alternatieven bood?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat, ondanks dat deze uitzonderingstermijn van vijf jaar inmiddels ruimschoots is verstreken, de fluorescentiebuis, in tegenstelling tot de gloeilamp, nog volop wordt geproduceerd en dat tl-buizen goed zijn voor 40% van de wereldwijde verlichtingsmarkt?
Richtlijn 2011/65/EU voorziet in de mogelijkheid om vrijstellingen van het verbod op toepassing van een bepaalde stof te verlengen. Een fabrikant, diens gemachtigde of elke andere marktdeelnemer in de toeleveringsketen kunnen bij de Europese Commissie verlenging aanvragen, uiterlijk 18 maanden voor het verstrijken van een vrijstelling. Bestaande vrijstellingen blijven geldig totdat de Commissie een besluit heeft genomen over het verzoek om verlenging. Richtlijn 2011/65/EU delegeert de besluitvorming over vrijstellingen aan de Commissie, waarbij deze evenwel de lidstaten dient te raadplegen en de besluiten ter goedkeuring moet voorleggen aan de Raad en het Europees parlement.
In het geval van fluorescentiebuizen zijn er in 2015 verlengingsaanvragen ingediend. Doordat de Commissie hierover nog geen besluit heeft genomen zijn de vrijstellingen van 2011 nog steeds van kracht. Die houden in dat voor de diverse typen tl-buizen een bepaald maximaal gehalte kwik is toegestaan.
De Commissie geeft aan dat de besluitvorming moest wachten op een studie naar de sociaaleconomische gevolgen van uitfasering van kwiklampen, die vertraging heeft opgelopen en afstemming behoefde met parallel lopend werk onder de EU-richtlijn voor ecodesign, maar dat de studie inmiddels voor publicatie gereed is. Ik verwacht dat de Commissie vervolgens spoedig de door haar voorgestelde besluiten over de vrijstellingen van de diverse typen kwiklampen uitbrengt en zal zo nodig voor het belang hiervan aandacht vragen.
Productie van fluorescentiebuizen buiten de EU is niet aan Richtlijn 2011/65/EU gebonden. Wel hebben veel landen buiten de EU vergelijkbare regelgeving en in bijna alle landen gelden de beperkingen van het kwikgehalte onder het Verdrag van Minamata, die iets soepeler zijn dan die onder Richtlijn 2011/65/EU. Het wereldwijde marktaandeel van fluorescentiebuizen is mij niet bekend.
Bent u bekend met het feit dat deze fluorescentiebuizen inmiddels probleemloos en relatief goedkoop kunnen worden vervangen door led-buizen zonder de armatuur te vervangen en dat deze led-buizen 50% zuiniger zijn dan tl-buizen?
Ook de mij bekende informatie geeft aan dat led-buizen ongeveer 50% minder energie gebruiken dan tl-buizen. Het is echter voor een deel van de tl-buizen nog niet mogelijk om ze door led-buizen te vervangen zonder aanpassingen aan de armatuur of zelfs vervanging van de armatuur, zo valt onder meer te lezen in het rapport dat het Öko-Institut als consultant voor de Europese Commissie heeft opgesteld ten behoeve van de besluitvorming over de aanvragen voor verlenging van de vrijstellingen.1
Bent u bekend met het feit dat één tl-buis vijf milligram kwik bevat en dat er jaarlijks circa 400 miljoen tl-buizen in Europa worden vervangen en dat slechts 28% wordt gerecycled en derhalve grote hoeveelheden kwik in het milieu terechtkomen?
Richtlijn 2011/65/EU staat (sinds 1 januari 2012) voor de meest gangbare tl-buizen 3 tot 3,5 milligram kwik toe. Vanuit de industrie is mij gemeld dat bij de fabricage 2,5 milligram of minder wordt gedoseerd, om te voorkomen dat een deel van de buizen het maximaal toegestane gehalte overschrijdt. Het is namelijk technisch niet goed mogelijk om een paar milligram in een groot aantal lampen te doseren zonder variatie van enkele tienden milligrammen.
Uit het genoemde rapport van het Öko-Institut is op te maken dat op de EU-markt in 2015 bijna 400 miljoen tl-buizen zijn verkocht. De Europese Commissie heeft in het kader van de ecodesign regelgeving een uitgebreide studie naar de verlichtingsmarkt laten doen. Voor die studie is het model MELISA is ontwikkeld. In het gepubliceerde rapport van 2015 wordt een dalende trend aangegeven, van tegen 390 miljoen in de jaren 2006–2011 naar 372 miljoen in 2012 en 344 miljoen in 2013.2
Een percentage van slechts 28% van de tl-buizen in Europa dat de weg naar recycling zou vinden is mij niet bekend en komt mij onwaarschijnlijk laag voor, gezien het rapport van het Öko-Institut. Dit rapport haalt informatie aan van Lighting Europe, gebaseerd op gegevens van de Collection & Recycling Service Organization (CRSO). In 2013 zou het aantal afgedankte kwiklampen (waar tl-buizen deel van uitmaken) dat werd ingezameld 45% hebben bedragen van het aantal dat gemiddeld in de jaren 2010 tot en met 2013 jaarlijks op de markt werd gebracht. Daarnaast meldt Eucolight, de organisatie van recyclers van verlichting in Europa, dat in 2015 door haar leden 50% is ingezameld van het aantal lampen dat gemiddeld in 2012, 2013 en 2014 op de Europese markt is gebracht.3 Specifieke voor tl-buizen gepubliceerde cijfers zijn mij niet bekend.
Uitgaande van het verkoopcijfer 400 miljoen in de EU in 2015, met een gemiddeld kwikgehalte van 2,5 milligram, is er in dat jaar via de aanschaf van tl-buizen 1 ton kwik in de Europese economie gebracht. Gezien de dalende verkoop, de stijgende inzamelpercentages en het deels afvangen in verbrandingsinstallaties van kwik uit lampen die bij het restafval zijn gedeponeerd zal per jaar (veel) minder dan 0,5 ton kwik uit lampen in de atmosfeer terecht komen. Natuurlijk vind ik dat dit verder omlaag moet, door verdere verbetering van inzameling en recycling en ook door tl-buizen uiteindelijk uit te faseren. Anderzijds vind ik dat de milieubelasting met kwik door lampen wel in het perspectief geplaatst moet worden van het zeer beperkte aandeel dat deze heeft in de totale belasting van het milieu met kwik. Het Global Mercury Assessment 2018 van UNEP schat de totale antropogene emissies van kwik naar lucht in 2015 op 2.220 ton, met als grootste bronnen de ambachtelijke kleinschalige goudwinning (38%), de energiewinning uit steenkool (21%), de productie van metalen (16%) en de productie van cement (10%).4
Bent u bekend met het feit dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft bepaald dat kwik een van de grootste bedreigingen vormt voor de publieke gezondheid?
Ja, met dien verstande dat dit probleem geografisch sterk varieert en het sterkst speelt in gebieden waar kwik wordt gebruikt zonder goede maatregelen tegen emissies en blootstelling. Ernstige risico’s op kwikvergiftiging bestaan in gebieden in Zuid-Amerika, Afrika en zuidoost Azië waar ambachtelijke kleinschalige goudwinning plaatsvindt. In economisch onderontwikkelde landen kan verouderde, kwik gebruikende industrie risico’s opleveren. Het risico wordt in belangrijke mate bepaald door persoonlijke omstandigheden, zoals het werken in en wonen nabij de genoemde activiteiten en het eten van veel vis met hoge gehalten opgehoopt kwik.
Bent u bekend met het feit dat maar liefst 29 megaton CO2-uitstoot per jaar kan worden bespaard in de Europese Unie (EU) als alle 2,4 miljard tl-buizen worden vervangen door led-buizen?
De genoemde cijfers zijn mij niet bekend. Gegeven het hierboven genoemde 50% lagere energiegebruik van led-buizen zal een dergelijk aantal led-buizen aanzienlijk minder energie gebruiken dan tl-buizen. Als die energie uit fossiele brandstof (steenkool, aardgas) wordt gewonnen leidt dat tot een navenant lagere uitstoot van CO2.
Bij het schatten van de besparing op energie en CO2-uitstoot moet ook rekening gehouden worden met de energie die nodig is voor de productie van de led-buizen en van nieuwe armaturen, voor zover er nog geen compatibele vervangende led-buizen op de markt zijn. Ook de winning van grondstoffen voor led-lampen en -armaturen, de productieprocessen en de vervoersbewegingen waar versnelde vervanging van alle tl-buizen om vraagt kosten energie en zorgen voor CO2-uitstoot en andere vormen van milieubelasting. Dit speelt sterker naarmate de materialen die uit de afgedankte tl-buizen vrijkomen minder goed gerecycled worden.
Deelt u de mening dat anno 2019 de voorwaarden voor de uitzonderingen niet meer van toepassing zijn en de led-technologie zich in voldoende mate heeft bewezen en voor iedereen toegankelijk en betaalbaar is?
Voor een groot deel van de kwikhoudende lampen zijn inmiddels goede en betaalbare vervangende led-lampen verkrijgbaar. In dat geval is er reden om vrijstelling onder Richtlijn 2011/65/EU te beëindigen. Het genoemde rapport van het Öko-Institut uit 2016 concludeert echter dat voor deel van de armaturen nog geen eenvoudige vervanging door led-buizen mogelijk is. De verlichtingsindustrie geeft aan dat voor het plaatsen van led-buizen in bestaande tl-armaturen op dit moment nog vaak kennis nodig is van de elektrische stuurapparatuur in het bestaande armatuur, wat om professionele installateurs vraagt. Datzelfde geldt voor benodigde aanpassing van de bedrading in de armatuur.
Deelt u de mening dat het zeer wenselijk is om zo snel mogelijk alle tl-buizen te vervangen door led-technologie? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het wenselijk om de verkoop van armaturen die ongeschikt zijn voor led-lampen zo snel mogelijk te beëindigen. Of echter het vervangen van tl-buizen door led-buizen vóór het einde van de functionele levensduur van de tl-buizen over het geheel genomen een positief effect op de milieubelasting heeft is nog niet duidelijk. Dat geldt ook voor het vroegtijdig vervangen van bestaande armaturen waarvoor nog geen vervangende led-buizen zijn ontwikkeld (in kantoren kan het om hele systeemplafonds gaan). Mijn inzet richting de Commissie is steeds dat voor besluitvorming over zaken als deze het overall milieueffect in beeld moet worden gebracht. Pakt dat gunstig uit voor uitfasering, dan moet daartoe snel worden overgegaan.
Gezien de toch al afnemende verkoop van tl-buizen in de EU, de trend van toenemende inzameling en recycling van lampen en het zeer kleine aandeel van kwiklampen in de totale emissie van kwik, is het echter ook mogelijk dat het beste overall milieueffect bereikt wordt door tl-buizen beschikbaar te houden voor bestaande armaturen waarin nog geen eenvoudige plaatsing van led-buizen mogelijk is. Een dergelijk vrijstellingsbeleid kent Richtlijn 2011/65/EU ook voor reserve-onderdelen, vanuit de gedachte dat vervanging van een onderdeel doorgaans een betere milieuvoetafdruk heeft dan nieuw-productie van een geheel apparaat.
Bent u bekend met het feit dat op 30 september 2017 een onderzoek van het Öko-Institut gereed zou zijn over de sociaaleconomische gevolgen van een verbod op fluorescentiebuizen? Waarom is dit onderzoek nog niet beschikbaar? Wanneer wordt dit onderzoek beschikbaar?
Navraag bij het Öko-Institut en de Europese Commissie heeft geleerd dat het onderzoek naar de sociaaleconomische gevolgen van de uitfasering van fluorescentiebuizen en andere kwiklampen, door het Öko-Institut uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie, vertraging heeft opgelopen vanwege benodigde verbetering van de gegevensbasis en vanwege benodigde coördinatie met het proces van herzieningen onder Richtlijn 2009/125/EC (de Ecodesign richtlijn) dat op dezelfde lamptypen is gericht. De Commissie geeft nu aan dat het onderzoek naar de sociaaleconomische gevolgen gereed is en naar verwachting binnen enkele weken gepubliceerd wordt.
Bent u bekend met het feit dat het Öko-Institut al in 2016 heeft geconcludeerd dat er geen reden is tot het verder gedogen van tl-buizen?
Het advies van het Öko-Institut aan de Commissie in 2016 was om de vrijstelling te handhaven voor tl-buizen met lange levensduur, zodat vervanging van defecte buizen in de EU alleen met lange-levensduurbuizen gaat plaatsvinden, voor zover het armaturen betreft waarvoor nog geen geschikte of voldoende goedkope led-buizen zijn ontwikkeld. De redenering van het Öko-Institut was dat er door de lange levensduur van de nieuwe tl-buizen minder kwik opnieuw in de economie gebracht zal worden tot het moment waarop er led-buizen als vervanging beschikbaar komen.
Voor de typen tl-buizen zonder extra lange levensduur, die het overgrote deel vormen van de huidige markt, heeft het Öko-Institut uitfasering geadviseerd, behalve voor het relatief kleine marktsegment van tl-buizen dunner dan 9 mm, omdat voor de armaturen voor deze groep lampen nog nauwelijks led-buizen zijn ontwikkeld.
Bent u bereid zich in Europees verband in te spannen voor een einde aan het gedogen van tl-buizen opdat deze worden vervangen door led-buizen? Zo nee, waarom niet?
Ik steun de redeneerlijn van het advies dat het Öko-Institut in 2016 ten aanzien van tl-buizen heeft uitgebracht. Die redeneerlijn gaat nadrukkelijk uit van de beleidswens om het gebruik van kwik zo snel mogelijk uit te faseren, maar houdt daarbij wel rekening met de proportionaliteit tussen eventuele milieuwinst en extra kosten voor burgers en bedrijven en ook met de mogelijkheid dat het vervangen van nog niet afgeschreven armaturen door nieuw te produceren armaturen over het geheel genomen tot méér milieubelasting leidt. Op basis van de reacties die dit advies heeft gekregen in de expertgroep van lidstaten die de Commissie voor haar besluiten over vrijstellingen onder de Richtlijn 2011/65/EU raadpleegt verwacht ik dat de Commissie het advies overneemt, eventueel aangepast op de sinds 2016 verder voortgeschreden ontwikkeling van led-verlichting en afgestemd met ontwikkelingen onder de Ecodesign richtlijn. Ik heb geen aanwijzingen dat deze op uitfasering van kwik gerichte strategie bij de Commissie in het geding is, maar zal er zo nodig op blijven aandringen.
Het bericht ‘Kleine visser zit klem’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kleine visser zit klem»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij de aanleg van windmolenparken rekening gehouden moet worden met de belangen van verschillende gebruikers van de Noordzee, waaronder vissers? Zo nee, waarom niet?
De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Economische Zaken en Klimaat (EZK) en ik hebben elk een eigen verantwoordelijkheid voor delen van het Noordzeebeleid. Onze gezamenlijke inzet is om bij de voorbereiding en aanleg van windparken rekening te houden met alle relevante belangen, zo ook die van de visserij.
Kunt een verslag van het gesprek dat kleine kustvissers en binnenvissers met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben gehad aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Van het gesprek waarnaar wordt verwezen is geen verslag gemaakt.
Kunt u aangeven wanneer windparken worden opengesteld voor kleinere vissers (met boten tot 24 meter), conform de motie-Geurts/Weverling over de doorvaart van visserijschepen?2
Operationele windparken zijn met ingang van 1 mei 2018 onder voorwaarden opengesteld voor doorvaart door schepen tot 24 meter. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft, als beleidsverantwoordelijke voor doorvaart en medegebruik van windparken, de Kamer hierover op 14 maart 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 29 675, nr. 190). Hiermee is invulling gegeven aan de motie. Op dit moment betreft dit de drie bestaande windparken voor de Hollandse kust. Het beleid zal in 2020 worden geëvalueerd waarna mogelijk bijstelling kan plaatsvinden. Overigens staat het onderwerp doorvaart en medegebruik van windparken ook op de agenda van het Noordzeeoverleg. Het kabinet komt hierop terug nadat er afspraken zijn gemaakt in het Noordzeeoverleg.
Klopt het dat vissers forse boetes riskeren indien ze een windmolen te dicht naderen? Zo ja, wat is de specifieke reden dat hiervoor boetes kunnen worden opgelegd, hoe hoog zijn deze boetes en wie beslist of deze boetes worden opgelegd?
Doorvaart van windparken is toegestaan onder voorwaarden. Deze voorwaarden zijn vastgelegd om de scheepvaartveiligheid te borgen en schade aan het windpark te voorkomen. Naast de voorwaarde dat schepen niet langer mogen zijn dan 24 meter geldt onder meer de voorwaarde dat schepen de veiligheidszone van 50 meter rond elke turbine en de veiligheidszone van 500 meter rond platforms in de parken niet mogen binnenvaren. Op de besluiten waarin dit is vastgelegd heeft openbare inspraak plaatsgevonden en de voorwaarden zijn via diverse kanalen gecommuniceerd. De Kustwacht houdt toezicht op de naleving van de voorwaarden en kan proces-verbaal opmaken als de voorwaarden worden overtreden. Het Openbaar Ministerie beslist over het opleggen van boetes en de hoogte daarvan. Dit is afhankelijk van de aard van de overtreding.
Kunt u een toelichting geven op de werkzaamheden van het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving in de afgelopen tijd? Zo nee, waarom niet?
Het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) heeft geadviseerd om een beperkte tijd te nemen om tot een Noordzee akkoord te komen. De Minister van IenW heeft mede namens de Ministers van LNV, EZK en BZK, het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) verzocht om onder voorzitterschap van de heer Wallage medio 2019 met stakeholders (o.a. de visserijsector) en Rijk tot een Noordzeeakkoord te komen. Ten behoeve van dit Akkoord is een Noordzeeoverleg ingericht. De voortgang van dit Noordzeeoverleg wordt door het secretariaat van het OFL ondersteund. Over de inhoudelijke voortgang zal uw Kamer in de aanloop naar het AO Water van 20 juni 2019 worden geïnformeerd.
Herkent u het beeld dat het proces rondom het ontwikkelen van een toekomstperspectief voor de Noordzee te lang duurt, zoals in het artikel wordt gesuggereerd? Zo nee, waarom niet?
Op de Noordzee gaan ingrijpende veranderingen plaatsvinden als gevolg van o.a. de energietransitie. De Noordzee kent belangrijke natuurwaarden en er zijn veel stakeholders actief. Het ontwikkelen van een toekomstperspectief is complex en vergt een zorgvuldig proces. Een dergelijk proces heeft tijd nodig: het in februari ingerichte Noordzeeoverleg heeft meegekregen om in het tijdsbestek van een half jaar naar een Noordzeeakkoord toe te werken.
Op welke manieren wordt rekening gehouden met de verschillende functies van de Noordzee bij de totstandkoming van nieuw beleid en kunt u aangeven hoe de verschillende belangengroepen (waaronder vissers) bij de totstandkoming van dit beleid betrokken worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van het verzoek van de Ministers van IenW, LNV, BZK en EZK staat in het lopende proces het spanningsveld tussen windenergie, natuur, en visserij centraal. Het Noordzeeoverleg is een overleg van de stakeholders met de overheid. Hierbij wordt ook rekening gehouden met belangen zoals scheepvaart, zandwinning, en olie- en gaswinning. Aanvullend hierop is aan deze en andere belanghebbenden de mogelijkheid geboden om via een digitale consultatie inbreng te leveren, en om vervolgens op 8 mei in gesprek te gaan met de deelnemers aan het overleg. De reguliere Plan MER-procedure in het kader van het op te stellen Programma Noordzee 2022–2027 die vanaf dit najaar nog zal volgen staat open voor iedereen die inzichten in wil brengen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Weverling c.s., waarin wordt gevraagd om met de kottersector een toekomstperspectief uit te werken voor visserij op de Noordzee?3
In mijn brief van 18 april 2019 over de besluitvorming in de Europese Unie over de nieuwe verordening technische maatregelen en de gevolgen voor de pulsvisserij (Kamerstuk 32 201, nr. 110) heb ik aangegeven dat ik samen met de kottersector werk aan een toekomstperspectief. Ook de NGO’s zijn betrokken. In de eerste fase wordt met name aandacht gegeven aan de feiten en cijfers wat wil zeggen dat ik de verschillende ontwikkelingen die op de kottervisserij afkomt in kaart wil brengen, juist ook hun gezamenlijk effect. Het proces zal voortbouwen op in het kader van het Noordzeeoverleg gemaakte afspraken. Ik verwacht tenminste tot het einde van het jaar nodig te hebben om te komen tot een breed gedragen visie.
Het bericht 'Schuldhulpverlening lastig voor studenten met schulden' |
|
Anne Kuik (CDA), René Peters (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal jongeren dat een beroep doet op schuldhulpverlening de afgelopen jaren sterk is gestegen tot ruim 10.000 jongeren in 2018?1
Ja.
Klopt deze berichtgeving en kunt u in aantallen en procenten aangeven hoeveel jongeren een beroep doen op schuldhulpverlening gedurende de afgelopen 10 jaar?
We kunnen u geen exacte aantallen en procenten geven. Gemeentelijke schuldhulpverlening wordt op verschillende manieren gemonitord. De Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) brengt als branchevereniging jaarverslagen uit waarin zij laten zien hoeveel mensen hun leden en op welke manier hebben geholpen.2 Het jaarverslag NVVK 2017 liet al een stijging zien van jongeren die bij de schuldhulpverlening aankloppen. De verwachting is dat deze ontwikkeling zich doorzet.
In hoeverre heeft u een beeld van de maatregelen die lokaal genomen worden door gemeenten en instellingen om schulden bij jongeren tegen te gaan? Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die genomen worden en hoe succesvol die zijn?
We zien dat er veel goede initiatieven zijn om schulden bij jongeren tegen te gaan. Wij willen deze ontwikkeling faciliteren. Dit doen we onder andere door subsidies te verstrekken aan Vakkundig aan het Werk3, Schouders Eronder4 en aan het SchuldenlabNL5. Het SchuldenlabNL werkt met private en publieke partners om verschillende projecten op te schalen, waaronder het Jongeren Perspectief Fonds dat zich op jongeren richt. Met de Benchmark Armoede & Schulden6 die SZW subsidieert kunnen gemeenten daarnaast de resultaten van het armoede- en schuldenbeleid meten en vergelijken. Wat werkt hangt immers af van de lokale en individuele context.
Kunt u aangeven in welke steden waar een mbo-, hbo- of wo-instelling gevestigd is studenten al geholpen worden door schuldhulpverleners zonder dat ze hun studie verplicht moeten stoppen?
De gemeenteraad controleert de lokale invulling en uitvoering van de verantwoordelijkheid die gemeenten hebben voor de integrale schuldhulpverlening aan hun inwoners. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) biedt gemeenten geen mogelijkheid om groepen, zoals studerende jongeren, categoriaal uit te sluiten. Wij hebben geen landelijk overzicht van de lokale voorwaarden die gemeenten stellen voor toegang tot de schuldhulpverlening of voor het treffen van een schuldregeling. Wel zien we dat gemeenten als Groningen en Den Haag innovatieve oplossingen bieden, zodat studenten hun studie kunnen afmaken en hun schulden naar vermogen kunnen aflossen.
Bent u bereid om met gemeenten in gesprek te gaan waar studenten nog wel verplicht moeten stoppen met hun opleiding omdat ze, volgens schuldhulpverleners, beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt?
We zijn bereid om in gesprek te gaan met gemeenten. Iedere jongere zou tenminste over een startkwalificatie moeten beschikken. Met een startkwalificatie heb je immers meer kans op de arbeidsmarkt en een grotere aflossingscapaciteit. Het uitgangspunt zou dan ook moeten zijn dat een jongere blijft studeren en daarnaast geholpen wordt bij het oplossen van de financiële problemen.
Studenten met schulden kunnen op verschillende manieren geholpen worden, waar een schuldregeling en de inzet van budgetcoaches voorbeelden van zijn. Gemeenten moeten per individueel geval integraal afwegen wat jongeren het beste perspectief geeft op zowel een schuldenvrije toekomst als een startkwalificatie. De achterliggende reden waarom studenten soms gevraagd worden te stoppen met hun opleiding is dat iemand enige aflossingscapaciteit moet hebben om een goed aanbod te kunnen doen aan de schuldeisers. Schuldeisers kunnen zo een deel van hun geld terug krijgen. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening stelt het hebben van aflossingscapaciteit echter niet als voorwaarde om te worden toegelaten tot de schuldhulpverlening.
Kunt u zich herinneren dat, tijdens de begrotingsbehandeling, is gepleit voor het plaatsen van een banner op de website van DUO met de tekst «geld lenen kost geld», maar dat dit pleidooi bij u toen geen gehoor vond?
Ja, ik heb toen aangegeven dat het plaatsen van de waarschuwing «Let op! Geld lenen kost geld» op de website van DUO naar verwachting niet zal bijdragen aan bewuster leengedrag. De Minister van Financiën heeft de Kamer eerder gemeld dat deze waarschuwing geen onmiddellijk effect heeft op leengedrag en op hoe consumenten denken over lenen. Hij onderzoekt op dit moment samen met de AFM een alternatieve interventie om consumenten op de consumptief kredietmarkt beter te beschermen. Een studielening is een investering in de toekomst en kent bovendien sociale terugbetaalvoorwaarden. Daarmee verschilt de studielening van een consumptief krediet. De resultaten van het onderzoek van de Minister van Financiën zijn mogelijk ook bruikbaar om (aankomend) studenten te stimuleren om bewuster na te denken over het aangaan van een studielening.
Bent u bereid dit standpunt te herzien nu ook de branchevereniging voor schuldhulpverleners en sociale kredietbanken (NVVK) pleit voor een banner op de website van DUO?
Zoals ik eerder heb aangegeven wacht ik bovengenoemd onderzoek van de Minister van Financiën af.
Kunt u per instelling inzichtelijk maken hoeveel studenten met schulden moesten stoppen met hun studie doordat ze hun collegegeld niet op tijd betaald hadden?
Er bestaat geen overzicht van het aantal studenten dat is uitgeschreven vanwege het niet betalen van het collegegeld. Een uitvraag onder een aantal instellingen leert dat het aantal studenten dat vanwege financiële redenen is uitgeschreven beperkt is. Gemiddeld zou dit tussen 0,1% en 0,6% van het totaal aantal ingeschreven studenten per collegejaar betreffen.
Steunt u het voorstel om Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) het collegegeld voortaan rechtstreeks aan de instelling te laten uitbetalen, zodat jongeren dit geld niet aan andere zaken kunnen uitgeven en het maken van schulden hierdoor kan worden verminderd? Zo ja, wanneer gaat u deze maatregel uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Gezien de beperkte ruimte op de begroting en beschikbare capaciteit bij DUO geef ik er niet de voorkeur aan dit voorstel uit te voeren. Deze maatregel zorgt naar verwachting ook voor hoge administratieve lasten bij DUO en instellingen. Bovendien is het zeer de vraag of studenten die worden uitgeschreven, omdat ze het collegegeld niet hebben betaald, zijn geholpen als DUO het collegegeldkrediet direct aan de instelling uitbetaalt. Zeker als zij financiële problemen ervaren zijn deze studenten meer gebaat bij goede begeleiding. Gemeenten kunnen deze studenten helpen, bijvoorbeeld door budgetcoaches in te zetten.
Welke andere maatregelen gaat u nemen om een verdere toename van schulden bij studerende jongeren te voorkomen en tegen te gaan?
Ik neem hiertoe verschillende maatregelen. DUO voert momenteel een experiment uit om lenende studenten bewuster te maken van de gevolgen van hun leengedrag. Na de zomer zijn de resultaten hiervan bekend. Daarnaast heb ik maatregelen genomen om het aantal boetes voor het niet tijdig stopzetten van het studentenreisproduct fors te verminderen. Verder gebruikt DUO met succes gedragswetenschappelijke inzichten om te zorgen dat oud-studenten op tijd beginnen met het aflossen van hun studieschuld en actie ondernemen bij het ontvangen van betalingsherinneringen. Als laatste is DUO voortdurend in gesprek met studenten om te kijken hoe de voorlichting over studiefinanciering kan worden verbeterd.
Het bericht 'Spaargeld in de zak van de bank: 'Ik voel mij zwaar belazerd door ABN AMRO'' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 15 april 2019?
Ja.
Bent u bekend met de zogeheten Meegroeihypotheek? Hoe zit dit product in elkaar? Wat vindt u van de kwalificatie «afbraakpolis»? Wordt dit product nog verkocht?
De Meegroeihypotheek is een hypotheekproduct bestaande uit een hypothecaire lening en een verzekering (vermogensopbouw in een spaar- of beleggingsproduct). Op een Meegroeihypotheek wordt gedurende de looptijd niet afgelost. Aan het einde van de looptijd wordt afgelost met het opgebouwde vermogen. Om het risico af te dekken dat bij overlijden de hypotheek niet kan worden afgelost, wordt een overlijdensrisicoverzekering afgesloten. Bij het aangaan van deze overlijdensrisicoverzekering moet uit de verzekeringspolis blijken welk bedrag wordt uitgekeerd bij overlijden. Het is niet ongebruikelijk dat bij overlijden het opgebouwde vermogen in de polis wordt aangevuld tot het verzekerde bedrag, en niet aanvullend wordt uitgekeerd. De Meegroeihypotheek kan niet meer worden afgesloten bij ABN AMRO.
Hoe vaak komt het voor dat klanten niet volledig worden ingelicht over de voorwaarden van de Meegroeihypotheek? Waar hebben consumenten recht op als zij onvolledig zijn voorgelicht?
Aanbieders zijn verplicht te zorgen dat de productinformatie die zij aan klanten verstrekken over hypotheken en verzekeringen correct, duidelijk en niet misleidend is. Ook is het belangrijk dat de klant tijdens een adviesgesprek goed wordt voorgelicht over het financieel product zodat een weloverwogen keuze kan worden gemaakt.
In het geval dat de klant niet zorgvuldig is geïnformeerd en voorgelicht tijdens het adviesgesprek zijn verschillende stappen mogelijk. Bij een geschil over een hypotheek of verzekering kan de consument zich wenden tot het klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid). Als het Kifid de consument in het gelijk stelt kan zij ook een vergoeding van geleden schade toekennen. Ook kan de consument er voor kiezen om naar de rechter te gaan.
Hebt u er ook kennis van genomen dat het risico dat het spaardeel van de hypotheek zou komen te vervallen niet is verteld door de adviseur en ook niet in de polisvoorwaarden stond, zoals uit de uitzending blijkt? In hoeverre kan de bank zich dan toch hierop beroepen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn producten als de Meegroeihypotheek niet veel te ingewikkeld en legt een dermate ingewikkeld product geen zware plicht op de adviseur en aanbieder?
Een hypotheek is een substantiële financiële verplichting, die voor veel consumenten ingewikkeld kan zijn. Sinds 2013 dienen financiële ondernemingen te beschikken over een zogenaamd productontwikkelingsproces. Dit betekent dat de aanbieder van hypothecair krediet over adequate procedures en maatregelen dient te beschikken die waarborgen dat bij de ontwikkeling, goedkeuring en evaluatie van een hypothecair krediet op een evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument. Dit vergt van de aanbieder dat vanuit het perspectief van de klant onder andere moet worden gekeken naar de doelgroep en de begrijpelijkheid van het product. Daarnaast is het de rol van de hypotheekadviseur om het hypotheekproduct aan de klant uit te leggen en te bespreken of het product past bij de situatie en wensen van de klant.
Denkt u dat mensen in staat zijn op basis van spaarzeker en verzekeringsproducten te doorgronden wat de precieze voorwaarden van polissen zijn?
Naast de verplichting voor de aanbieder van een financieel product om correcte, duidelijke en niet misleidende productinformatie te verstrekken, geldt voor veel consumenten dat zij een hypotheek afsluiten nadat zij zich hebben laten adviseren door een hypotheekadviseur. Zoals ik hierboven heb aangegeven is het belangrijk dat in het adviesgesprek de specifieke kenmerken en voorwaarden van het product worden besproken, en wordt bezien of dit aansluit bij de situatie en wensen van de consument. Indien de consument voldoende informatie verkregen heeft over de aard en risico’s van een product, is er ook een eigen verantwoordelijkheid om een afweging te maken over de verwachte financiële voor- en nadelen en de bijbehorende risico’s.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) erop te attenderen dat dit probleem speelt en in overweging te geven onderzoek te doen naar de informatievoorziening van dergelijke producten, de voorlichting erover, de advisering en de producten zelf?
Op basis van een risicogeoriënteerde inzet, bijvoorbeeld op basis van meldingen van consumenten of reclame-uitingen van hypotheekaanbieders en verzekeraars, bepaalt de Autoriteit Financiële Markten als onafhankelijk toezichthouder haar eigen toezichtprioriteiten. Daarnaast houdt zij sinds 2013 toezicht op de productontwikkeling.
Wat vindt u van de reactie van ABN AMRO op de casus? Zou de bank niet actiever moet helpen een oplossing te vinden?
In de uitzending geeft ABN AMRO aan in gesprek te zijn met de betreffende klant. Ook heeft ABN AMRO aangeboden geen advieskosten in rekening te brengen.
Ik vind het belangrijk dat de sector laat zien dat zij haar bijzondere maatschappelijke rol en verantwoordelijkheden serieus neemt. Financiële ondernemingen moeten hun klanten en de samenleving vakkundig en fatsoenlijk bedienen en het klantbelang in het oog houden. Het gesprek aangaan met een ontevreden klant is daar onderdeel van.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat consumenten hun gespaarde deel van een spaarhypotheek niet verliezen, mocht er onverhoopt iemand komen te overlijden?
Ik raad consumenten die dergelijke producten hebben afgesloten maar daar niet tevreden (meer) mee zijn, aan om in gesprek te gaan met hun adviseur of aanbieder. In dit gesprek kan worden bezien of het product nog passend is bij de huidige situatie en welk handelingsperspectief de consument heeft. Voor nu is de bij mij beschikbare informatie geen aanleiding voor vervolgacties.
Het bericht dat een niet-bewezen effectieve therapie bij ADHD wel door zorgverzekeraars vergoed wordt |
|
Steven van Weyenberg (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een niet-bewezen effectieve therapie bij ADHD wel door zorgverzekeraars vergoed wordt?1
Ja.
Klopt het dat verschillende verzekeraars deze niet-bewezen effectieve paardentherapie voor ADHD-patiënten vergoeden uit het aanvullende pakket?
Allereerst vind ik het belangrijk om te vermelden dat de therapie waarover in dit artikel gesproken worden niet uit het basispakket vergoed wordt. Voor het basispakket gelden de pakketcriteria, waaronder stand van de wetenschap en praktijk (effectiviteit). Deze vorm van therapie voldoet daar niet aan. Bovendien valt deze vorm van therapie niet onder de collectief gefinancierde zorg.
Aanvullende zorgverzekeringen zijn particuliere verzekeringen zonder grondslag in de Zorgverzekeringswet. Pakketsamenstelling en polisvoorwaarden behoren tot de bevoegdheden van de zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars mogen zelf kiezen welke vormen van alternatieve therapieën zij opnemen; dit ligt niet binnen de bevoegdheid van de overheid. Wij beschikken dan ook niet over een (totaal)overzicht van welke behandelingen of therapieën uit het aanvullende pakket vergoed worden. Men kan voor een aanvullende verzekering kiezen, al dan niet met een dekking voor alternatieve therapieën, naar gelang men daaraan behoefte heeft. Mensen betalen hier volledig zelf voor via de premie van hun aanvullende verzekering.
Voor zover ons bekend, vergoeden zorgverzekeraars niet specifiek paardentherapie voor ADHD-patiënten. Wel zijn er verschillende zorgverzekeraars die via het aanvullende pakket de mogelijkheid bieden tot een vergoeding voor alternatieve therapieën. Vaak stellen zorgverzekeraars eisen aan welke alternatieve therapieën vergoed worden uit het aanvullende pakket. De meeste zorgverzekeraars hanteren hiervoor een lijst van door hen erkende beroepsverenigingen van alternatieve geneeswijzen/therapie. Als een behandelaar lid is van deze beroepsvereniging, wordt de therapie die zij bieden vaak vergoed. De verzekeraar kan hieraan echter aanvullende eisen verbinden.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin verzekeraars niet-bewezen effectieve therapieën vergoeden als de behandelaars zijn aangesloten bij een beroepsvereniging?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere niet-bewezen effectieve behandelingen die door verzekeraars vergoed worden? Zo ja, welke zijn dat?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat gemeenten voor minderjarigen kunnen bijspringen door de behandeling te vergoeden uit het persoonsgebonden budget? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten niet-bewezen effectieve behandelingen vergoeden?
In de Jeugdwet bestaat een jeugdhulpplicht, op basis waarvan in de gemeentelijk georganiseerde toegang op basis van een deskundig oordeel moet worden bezien wat de problematiek behelst en of een zorgaanbod nodig en doelmatig is. Het pgb is met name bedoeld om zorgvragers, met een hulpvraag waarvoor op basis van jeugdhulp in natura minder goed maatwerk kan worden georganiseerd, in staat te stellen deze hulp zelf in te kopen.
Jeugdhulp behoort door geregistreerde professionals te worden geleverd. Dit kan met behulp van interventies met een verschillende mate van bewezen effectiviteit. Deze interventies zijn te vinden in de databank effectieve interventies (https://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies).
Naast de bewezen effectiviteit van een interventie, helpt de professional zijn cliënten op basis van kennis, kunde en ervaring. Professionals die werkzaam zijn binnen de jeugdzorg moeten geregistreerd staan en moeten zich houden aan een ethische code en is er een tuchtrecht die klachten beoordeelt.
Kunt u een lijst geven van welke gemeenten deze behandeling van ADHD met paardentherapie vergoeden?
Ik beschik niet over een lijst van gemeenten die paardentherapie vergoeden. Gemeenten hebben zoals in antwoord 5 aangegeven een jeugdhulpplicht maar kunnen maatwerk bieden. Dat kan ook door de jeugdhulp in pgb door (de vertegenwoordiger van) de zorgvrager te laten inkopen. Voorwaarde voor pgb is dat er een plan wordt gemaakt. Via het pgb-plan kan de gemeente controleren wat de effecten van de jeugdhulp zijn.
Zijn er meer niet-bewezen effectieve behandelingen die door gemeenten uit het persoonsgebonden budget (PGB) vergoed worden? Zo ja, welke behandelingen zijn dat en in welke gemeenten?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) deze behandeling met paarden financiert voor mensen die een uitkering ontvangen in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Werkloosheidswet (WW)? Zo ja, om hoeveel mensen gaat dat en in welke regelingen?
Voor de activering en re-integratie van arbeidsgehandicapten kan UWV uit het re-integratiebudget middelen inzetten om trajecten in te kopen voor mensen met een ziektewet, WAO/WIA en Wajong-uitkering.
In het kader van de WW kan UWV alleen middelen inzetten om re-integratie in te kopen voor mensen die vanwege WIA 35-min werkloos zijn geworden. UWV koopt trajecten in om uitkeringsgerechtigden Werk-Fit te maken om hen, na succesvolle afronding, vervolgens via de re-integratiedienst Naar-Werk of via het werkgevers servicepunt naar werk te begeleiden. UWV doet in dit kader ook zaken met bedrijven die vormen van paardencoaching aanbieden als onderdeel van het Werk-Fit maken. UWV geeft aan dat in de periode juli 2017 – juli 2018 er 13 van dergelijke Werk-Fit trajecten zijn afgerond. Op dit moment lopen nog 67 Werk-Fit trajecten met een vorm van paardencoaching.
Het is de professionele inschatting van UWV dat re-integratiedienstverlening waarvan paardencoaching onderdeel uitmaakt, uitkeringsgerechtigden kunnen ondersteunen om een stap dichterbij de arbeidsmarkt te komen. Uit onderzoek van UWV blijkt dat alle Werk-Fit-trajecten waarbij paardencoaching onderdeel uitmaakte van de dienstverlening, succesvol zijn afgesloten.
Op welke manier wordt bepaald of een dergelijk traject vergoed kan worden vanuit het re-integratiebudget?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er meer trajecten waarvan de effectiviteit niet is aangetoond, die wel worden gefinancierd door het UWV?
Het VN-artikel stelt dat de effectiviteit van paardencoaching, als middel om vormen van autisme te behandelen, niet is aangetoond. UWV koopt het instrument echter voor een ander doel in: om mensen Werk-Fit te maken. Zoals in de vorige vraag benoemd waren alle afgeronde trajecten tot nu toe succesvol. De deelnemers zijn na afloop werkfit en in staat om een vervolg traject naar werk te volgen.
UWV heeft in het kader van de aanbesteding van re-integratie een inkoopkader vastgesteld. Bedrijven worden voorafgaand getoetst aan diverse eisen zoals KvK, verzekering, verklaring betalingsgedrag, gedragsverklaring aanbesteding, personeel en vooral ook op aantoonbare ervaring per dienst (Werk-Fit maken en/of Naar-Werk begeleiden). Na elke meetperiode toets UWV de resultaten over alle bedrijven heen en bedrijven die onder dit gemiddelde zitten moeten een verbetering in resultaat laten zien. Bij geen verbetering volgt contractbeëindiging. Daarmee stuurt UWV op de effectiviteit van de ingekochte dienstverlening.
De problemen in de transgender zorg |
|
Nevin Özütok (GL), Corinne Ellemeet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Transgenders wachten om te worden wie ze zijn»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat zowel ggz-instellingen als aanbieders van hormoonbehandelingen en chirurgie de maximaal aanvaardbare wachttijd van vier weken al jaren ver overschrijden? Wat vindt u daarvan?
Ja, ook ik vind het onwenselijk dat de wachttijden voor transgenderzorg in Nederland lang zijn. Daarom hebben zorgverzekeraars en VWS, in afstemming met de andere partners die betrokken zijn bij de overleggen die regelmatig plaatsvinden over de transgenderzorg, besloten een kwartiermaker aan te stellen voor de transgenderzorg (Kamerstuk 31 016, nr. 109). In oktober 2018 is het bureau Zorgvuldig Advies aangesteld als kwartiermaker. Zorgverzekeraars Nederland is opdrachtgever van dit project. Het Ministerie van VWS is nauw betrokken bij de voortgang, en het Ministerie van VWS en de zorgverzekeraars financieren gezamenlijk de opdracht aan de kwartiermaker. Het advies van de kwartiermaker is gericht op het terugdringen van de wachtlijsten en het verbeteren van de transgenderzorg. Het advies vraagt van alle partijen in de transgenderzorg betrokkenheid, inzet en ook een aanpassing van hun werkwijze. Dat geldt zowel voor de zorgverzekeraars, die het advies krijgen om extra capaciteit in te kopen voor transgenderzorg en om daarbij rekening te houden met de door de kwartiermaker geformuleerde randvoorwaarden voor transgenderzorg, als voor de zorgaanbieders die onder meer het advies krijgen om op andere wijze in netwerken te gaan samenwerken en meer maatwerk te bieden bij de zorg aan transgenders. Partijen in het veld geven mij aan dat zij hier welwillend en op constructieve wijze aan (zullen) meewerken. Uiteraard zal ik daar van mijn kant ook medewerking aan verlenen en zal ik er ook op toezien dat partijen hun verantwoordelijkheid (blijven) nemen.
Bent u tevens bekend met het feit dat deze wachttijden kunnen leiden tot grote psychische problemen bij transgenders en het risico op suïcide vergroten, en het feit dat juist transgenderjongeren hier extra vatbaar voor zijn? Bent u bereid deze jongeren voorrang te verlenen op de wachtlijsten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het terugdringen van het aantal suïcides in Nederland, is een van de speerpunten van dit kabinet. Om de activiteiten en de aanpak suïcidepreventie verder te intensiveren heeft dit kabinet extra middelen ter beschikking gesteld in het regeerakkoord. Daarbij is specifiek aandacht besteed aan de zeer kwetsbare groep van LHBTI-jongeren vanwege het feit dat zij extra kwetsbaar zijn voor suïcidaliteit. Het terugdringen van suïcides is uitdrukkelijk niet beperkt tot de ggz zorg maar zal breder in de samenleving moeten plaatsvinden. Het is van belang breder in de samenleving suïcidaal gedrag te herkennen, het gesprek erover te kunnen aangaan en goed weten te handelen. Een groot aantal organisaties heeft zich gecommitteerd aan de Landelijke agenda suïcidepreventie waarmee acties in gang worden gezet (opdoen van kennis, trainingen in de gespreksvoering en herkennen van signalen en risicogroepen). Onder scholen is er een toenemende belangstelling om aan de specifieke trainingen deel te nemen.
Voor de risicogroep van de LHBTI-jongeren is in 2018 een specifiek project gestart dat in nauwe samenwerking met 113 Zelfmoordpreventie, COC Nederland en Movisie uitgevoerd wordt. Samen -in afstemming met de betrokken jongeren zelf- ontwikkelen ze een online en offline-campagne voor de jongeren, de ouders en professionals. Bij de uitvoering van het project wordt voortgebouwd op de bestaande interventie www.iedereenisanders.nl. De informatie en aanpakken rond suïcidepreventie voor LHBT-jongeren worden verbeterd, uitgebreid en verduurzaamd. Het onderwijs wordt bereikt via de Gender and Sexuality Alliances (GSA’s), een goedlopende interventie van het COC op scholen in het voortgezet onderwijs. Ouders worden voorzien van toegankelijke informatie over het signaleren van suïcidaal gedrag en handvatten om hierover in gesprek te gaan. Professionals krijgen beschikking over een combinatie van masterclasses en een onlinetraining over de kwetsbaarheid van LHBT-jongeren voor suïcidaal gedrag en vaardigheden over hoe zij hiermee om kunnen gaan. De campagne van 113 Zelfmoordpreventie, COC Nederland en Movisie loopt tot en met 2020.
Verder heeft er vorig jaar september een rondetafelgesprek met Staatssecretaris Blokhuis en verschillende jongeren(organisaties) plaatsgevonden over depressie en suïcidepreventie. Naar aanleiding daarvan is onder meer afgesproken dat er nog een gesprek over transgenderzorg zou plaatsvinden met verschillende jongeren die al in transitie zijn gegaan of nog op de wachtlijst staan. Eind juni zal de kwartiermaker hierover spreken met jongeren van verschillende jongerenorganisaties. De ministeries van VWS en OCW en de patiëntenorganisaties voor transgenderzorg zullen hier bij aanwezig zijn. Tijdens dit gesprek kunnen de jongeren de kwartiermaker vertellen over hun ervaringen en waar zij tegenaan lopen, en kan de kwartiermaker de jongeren informeren over de acties die hij onderneemt om onder meer de wachtlijsten terug te dringen en de transgenderzorg te verbeteren.
Ik vind dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden; dat is een belangrijke reden waarom het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland gezamenlijk hebben besloten tot het aanstellen van de kwartiermaker transgenderzorg. De kwartiermaker transgenderzorg heeft in zijn advies aangegeven dat prioriteit bij het verlagen van wachttijden bij (vroeg) pubers/adolescenten zou moeten liggen, vanwege het geestelijk lijden/de psychische problemen die in deze groep vaker voorkomen (wat naast lijden van het individu zelf ook lijden van de ouders en omgeving met zich brengt), en ook omdat in deze leeftijdsfase met hormonale behandeling het ontwikkelen van geslachtskenmerken geremd kan worden en daarmee ingrijpend medisch handelen tot op zekere hoogte voorkomen kan worden. Ik heb begrip voor de argumenten van de kwartiermaker maar zoals ik al aangaf vind ik dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden. Het is aan de zorgverzekeraars en zorgaanbieders om, met het advies van de kwartiermaker in de hand, de wachtlijsten voor transgenderzorg terug te dringen en daarbij zo nodig prioriteiten te stellen.
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden waarmee deze transgender jongeren te maken hebben? Zo ja, kunt u dit specificeren voor het Amsterdam UMC? Zo nee, waarom niet?
Voor kinderen en adolescenten is het Amsterdam UMC op dit moment de enige plek waar zij terecht kunnen voor somatische transgenderzorg. Op de website van het Kennis- en Zorgcentrum voor genderdysforie van het Amsterdam UMC worden maandelijks de actuele wachttijden gepubliceerd. Op dit moment staan er meer dan 1.400 mensen op de wachtlijst voor een eerste gesprek, de intake. Hierdoor is de wachttijd opgelopen tot meer dan twee jaar voor volwassenen en ruim anderhalf jaar voor kinderen en adolescenten. Het Amsterdam UMC geeft aan dat het geen exacte uitspraak meer kan doen over de lengte van de wachttijd, maar dat het slechts bij benadering kan aangeven hoe lang deze minimaal zal zijn. De kwartiermaker transgenderzorg is met bestaande en mogelijk nieuwe zorgaanbieders van transgenderzorg in gesprek over uitbreiding van de capaciteit, onder meer voor transjongeren.
Bent u voorts bekend met het feit dat het Radboudumc te Nijmegen voornemens is in januari 2020 een expertisecentrum speciaal voor jongeren te openen? Bent u bereid de opening van deze genderafdeling te helpen bespoedigen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De komst van een derde expertisecentrum transgenderzorg heeft al geruime tijd de aandacht van het Ministerie van VWS. Eind 2017 is VWS in overleg getreden met ziekenhuizen en zorgverzekeraars om te bezien of er een derde expertisecentrum transgenderzorg kon komen, of meer ziekenhuizen transgenderzorg wilden bieden en hoe de spreiding van de zorg verbeterd kon worden. Tussen eind 2017 en de zomer van 2018 hebben in dit kader verschillende overleggen plaatsgevonden. Daarna is besloten tot het aanstellen van een kwartiermaker transgenderzorg, die als onderdeel van zijn opdracht het terugdringen van de wachtlijsten en in dat kader het opschalen van de capaciteit voor transgenderzorg heeft. Het Ministerie van VWS is nauw betrokken bij de voortgang van dit project, en het Ministerie van VWS en de zorgverzekeraars financieren gezamenlijk de opdracht aan de kwartiermaker.
Ik heb deze week van het Radboud UMC begrepen dat de Raad van Bestuur van het ziekenhuis positief is over de plannen om te starten met de zorg aan transgender kinderen. Er is daarmee nog niet definitief besloten dat het Radboud UMC deze zorg gaat verlenen; het besluit ligt nog voor bij de Medezeggenschapsraad. Indien ook de Medezeggenschapsraad positief is, is het Radboud UMC voornemens om begin 2020 te starten met het verlenen van deze zorg. Het Radboud UMC heeft mij laten weten dat dit proces niet verder kan worden bespoedigd, aangezien de tussenliggende tijd nodig is om voorbereidingen te treffen met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid en een doelmatige inrichting van deze zorg.
Kunt u de signalen bevestigen dat bij gebrek aan goede zorg, transgenders vaak overgaan op zelfmedicatie via het internet? Wat kunt u eraan doen om dit te voorkomen?
In onderzoek van Transvisie uit 2016 wordt aangegeven dat wanneer transgenders niet het gevoel hebben op een afzienbare termijn geholpen te worden, een groep overgaat tot zelfmedicatie (Rotondi, Nooshin Khobzi, 2013). Van de respondenten in het Transvisie-onderzoek gaf 18% aan hormonen te hebben gebruikt voordat deze door de hulpverleners verstrekt werden.
Dit jaar is de kwartiermaker transgenderzorg aan de slag met de implementatie van zijn advies. Hij heeft onder meer tot doel:
Er wordt momenteel extra capaciteit voor transgenderzorg vrijgemaakt en dat zou dit jaar effect moeten hebben. Binnenkort heb ik meer zicht op de ontwikkeling van de wachttijden en in een brief die ik u voor de zomer zal toesturen (zie ook mijn antwoorden op het Schriftelijk Overleg inzake het advies van de kwartiermaker transgenderzorg) zal ik u daarover informeren. Zorgverzekeraars hebben laten weten dat als transgenders de hulp van zorgverzekeraars inroepen voor zorgbemiddeling, dat zij in contact gebracht worden met aangewezen centra zodat het proces goed begeleid wordt.
Wat is uw reactie op de bevindingen van zowel adviesbureau Zorgvuldig Advies als uw eigen ministerie dat zowel het UMC Amsterdam als UMC Groningen volledig aan hun behandelmaximum zitten en geen mogelijkheden zien om uit te breiden? Bent u bereid hiertegen stappen te ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is op verschillende manieren gezocht naar manieren om de wachtlijsten in de transgenderzorg aan te pakken (onder meer Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2827; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1171; en Kamerstuk 31 016, nr. 109). In oktober 2018 hebben zorgverzekeraars en VWS, in afstemming met de andere partners die betrokken zijn bij de overleggen die regelmatig plaatsvinden over de transgenderzorg, besloten een kwartiermaker aan te stellen voor de transgenderzorg (Kamerstuk 31 016, nr. 109). De kwartiermaker heeft tot doel om de wachttijden voor transgenderzorg terug te dringen en de transgenderzorg te verbeteren. Zie voor meer informatie over wat er op dit gebied in 2019 zal gebeuren mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u de signalen bevestigen dat zorgverzekeraars door hun terughoudendheid bij contractering en individuele machtigingen, de ontwikkeling van decentrale netwerkzorg afremmen?
Deze signalen heb ik onder de aandacht van zorgverzekeraars gebracht en worden desgevraagd niet door zorgverzekeraars bevestigd. Zorgverzekeraars geven aan dat er nu bij zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders meer aandacht is voor de gezamenlijke aanpak van de transgenderzorg, en dat de benodigde openheid aanwezig is om voor de nabije toekomst afspraken te maken. Ik verwijs u ook graag naar de antwoorden die ik heb gegeven op het Schriftelijk Overleg (SO) inzake het advies van de kwartiermaker transgenderzorg.
Bent u bereid om ook zelf zorgverzekeraars aan te sporen om meer gendergerelateerde zorg in te kopen, ook bij aanbieders van ketenzorg buiten de academische centra? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij bereid zijn om aanvullend te contracteren voor 2019. Zorgverzekeraars zijn op dit moment in gesprek met nieuwe zorgaanbieders die zich bij de zorgverzekeraar melden en in aanmerking willen komen voor een contract. Hierbij betrekken de zorgverzekeraars het adviesrapport van de kwartiermaker ten aanzien van de kwaliteitseisen ten behoeve van netwerkvorming en te bieden zorg. Ook met bestaande zorgaanbieders wordt op dit moment gesproken over de beschikbare en eventuele uitbreiding van de capaciteit en de inhoud van het zorgpad.
Het bericht ‘Belgische politie gaat bolides van roekeloze autopatsers direct in beslag nemen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Belgische politie gaat bolides van roekeloze autopatsers direct in beslag nemen»?1
Ja.
Hoe wordt er momenteel in Nederland opgetreden tegen roekeloze rijders? Bent u van mening dat het huidige systeem van handhaving goed werkt of deelt u de mening dat er harder tegen roekeloze rijders opgetreden dient te worden?
Ik ben van mening dat er hard dient te worden opgetreden tegen personen die roekeloos rijgedrag vertonen. De huidige wet- en regelgeving biedt daar al ruimte voor. Allereerst in het kader van het strafrecht. Afhankelijk van de gevolgen, kan tegen roekeloze rijders worden opgetreden op grond van artikel 5 of 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW94). Bij overtreding van artikel 5, het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg zonder letsel, kan hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie (€ 4.150,–) worden opgelegd. Met het Wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt dit strafmaximum verhoogd naar hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie (€ 8.300,–).2 Met hetzelfde wetsvoorstel wordt ook een nieuwe strafbaarstelling voor zeer gevaarlijk rijgedrag (artikel 5a WVW) voorgesteld. Het voorgestelde strafmaximum voor dit artikel is ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vierde categorie (€ 20.750,-). In het voorgestelde artikel is een opsomming opgenomen van gedragingen die in ieder geval kunnen leiden tot de vaststelling dat de delictsomschrijving van dat artikel is vervuld, zoals gevaarlijk inhalen en in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid.
Als er sprake is van roekeloos gedrag met letsel of de dood tot gevolg, kan worden opgetreden met artikel 6 WVW. Bij overtreding van dit artikel kan hechtenis van ten hoogste 9 jaar of een geldboete van de vijfde categorie (€ 82.000,-) worden opgelegd.
Naast de strafvervolging kan de politie bij ernstige verkeersdelicten het rijbewijs meteen invorderen. Dat geldt voor de zware gevallen van rijden onder invloed, een ernstige overschrijding van de snelheid of het ernstig in gevaar brengen van de veiligheid op de weg.
De officier van justitie kan het rijbewijs vervolgens voor langere tijd inhouden totdat de zaak voor de rechter komt. Als iemand niet voldoet aan de vordering om zijn rijbewijs over te geven bestaat de mogelijkheid om het motorrijtuig in bewaring te stellen.
Bij het begaan van ernstige verkeersdelicten is tevens inbeslagneming van het voertuig mogelijk. Op de mogelijkheden hiervan ga ik in het antwoord op vraag 5 nader op in.
Naast de strafrechtelijke invorderingsmogelijkheden heeft de politie ook bestuursrechtelijke invorderingsmogelijkheden (Artikel 130 WVW94 jo. artikel 5 RMRG2011). Vanuit het bestuursrecht kan door het CBR worden overgegaan tot het verplicht volgen van een cursus, zoals een Educatieve Maatregel Gedrag, onderzoek naar de rijvaardigheid en rijgeschiktheid. Bij het niet of niet goed afronden van deze maatregelen kan het rijbewijs ongeldig worden verklaard. Voor beginnende bestuurders geldt dat zij een strafpunt krijgen na het begaan van een in de regeling opgenomen zware verkeersovertreding. Indien een bestuurder binnen 5 of 7 jaar na het behalen van het rijbewijs twee strafpunten behaalt, moet hij opnieuw zijn rijvaardigheid bij het CBR aantonen. Als de beginnende bestuurder daar niet in slaagt, wordt zijn rijbewijs ongeldig verklaard.
Ik ben van mening dat in de basis het huidige systeem van handhaving goed werkt. Wel meen ik dat de aanpak van gevaarlijk rijgedrag op sommige aspecten strenger kan. Vandaar dat ik het Wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten bij uw Kamer heb ingediend.3 Daarnaast wordt op dit moment gewerkt aan een wetsvoorstel over rijden onder invloed dat ook bepalingen zal bevatten om verkeersveelplegers harder aan te pakken.
Welke handvatten heeft het Openbaar Ministerie in Nederland om op te treden tegen roekeloze rijders?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u over het systeem dat nu in België gebruikt wordt, waarbij de Belgische politie de mogelijkheid heeft het voertuig te vorderen bij een verkeersovertreding die getuigt van roekeloos rijden?
Het is niet aan mij om te oordelen over de maatregelen die de Belgische overheid treft om verkeersovertreders te bestraffen. Ik zal bij het antwoord op vraag 5 ingaan op de mogelijkheden om in het Nederlandse systeem een voertuig in beslag te nemen.
Bij welke overtredingen acht u het mogelijk een auto in beslag te nemen? Wat verstaat u onder roekeloos rijgedrag?
De gronden voor inbeslagneming zijn opgenomen in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Bij verkeerszaken gaat het doorgaans om onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring. In de door het OM vastgestelde Aanwijzing inbeslagneming (2014 A006) is geregeld in welke gevallen de politie tot inbeslagneming kan overgaan. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de maximum toegestane snelheid met tenminste 100% wordt overschreden en er daarbij sprake is van concrete gevaarzetting. Ook in andere gevallen van recidiverend zeer verkeersgevaarlijk gedrag is inbeslagneming mogelijk. Hetzelfde geldt voor auto’s die rij-technisch in zodanige gebrekkige staat verkeren dat deelname aan het verkeer in het kader van de verkeersveiligheid niet langer verantwoord is.
De auto wordt inbeslaggenomen nadat daarover overleg met de officier van justitie heeft plaatsgevonden.
Inbeslagneming is een ingrijpende maatregel. Daarom wordt inbeslagneming van auto’s beperkt toegepast bij de politie in afstemming met het OM. Bovendien staat bij inbeslagname ook beklag open voor de eigenaar/bezitter van het inbeslaggenomen voorwerp. Dit betekent dat de rechter de rechtmatigheid van de beslissing tot inbeslagname controleert.
Ten aanzien van de vraag naar wat verstaan moet worden onder roekeloosheid is van belang dat onder het juridische begrip roekeloosheid een ander begrip wordt verstaan dan in het normale spraakgebruik. In juridische zin betreft het een specifiek begrip dat voorkomt in artikel 175, lid 2 WVW94. Dit betreft de meest zware vorm van schuld aan een verkeersongeval waarbij doden of zwaargewonden te betreuren zijn. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat van roekeloosheid slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. De rechter zal dan zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Met het Wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt, met de introductie van artikel 5a geëxpliciteerd uit welk gedrag roekeloosheid kan bestaan bij zeer gevaarlijk rijgedrag waaruit ernstige gevolgen zijn voortgevloeid.4 Dit met als doel de reikwijdte van roekeloosheid te verruimen ten opzichte van de beperkte inhoud die deze heeft gekregen in de rechtspraak van de Hoge Raad.
Acht u het denkbaar dat een dergelijk systeem ook in Nederland gebruikt kan worden? Zou u bereid zijn hierover met uw Belgische collega in gesprek te gaan?
Zoals aangegeven is in Nederland de inbeslagname op een andere wijze geregeld. Het betreft een dwangmiddel dat alleen bij een verdenking toegepast kan worden binnen het kader van de opsporing ter zake van een strafbaar feit. Een bestuurlijke variant waarbij de burgemeester een en ander fiatteert kennen wij in ons land niet.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al heb aangegeven kennen wij in Nederland een groot aantal mogelijkheden om roekeloos rijgedrag aan te pakken. Ik zal die mogelijkheden met een tweetal wetsvoorstellen verder aanscherpen en uitbreiden. Ik zie daarom geen redenen om een systeem van inbeslagname zoals in het bewuste artikel wordt beschreven te invoeren.
De massale kap van Nederlandse bossen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Leve de natuur, weg met het bos»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle bossen die nu op de lijst staan om gekapt te worden? Zo ja, kunt u daarbij aangeven hoeveel hectare per bos dit betreft, wanneer ieder bos op de planning staat om gekapt te worden en hoeveel ton hout de kap zal opleveren?
Nee, ik beschik niet over zo’n overzicht. Zoals ik in mijn brief over het opstellen van een bossenstrategie (Kamerstuk 33 576, nr. 163) heb laten weten, hebben provincies mij wel laten weten dat zij een inventarisatie uitvoeren naar de hoeveelheid bos die in de huidige plannen voor Natura 2000 en het Programma Aanpak Stikstof (PAS) worden omgevormd naar andere natuur.
Bent u bekend met het rapport van de Universiteit Wageningen uit 2017 waarin berekend is dat Nederland procentueel sneller ontbost dan de Braziliaanse Amazone?2
Nee. De link waar de vragensteller naar verwijst komt uit bij een nieuwsbericht op de website van Wageningen University Research (WUR), getiteld «Nederland groeit dicht als we niet oppassen». Er wordt in dit nieuwsbericht niet verwezen naar een wetenschappelijk rapport met die titel. De schrijver van het nieuwsbericht, prof. dr. Joop Schaminee, refereert in het bericht wel aan de door de Volkskrant geverifieerde stelling dat de ontbossing in Nederland sneller gaat dan in Brazilië. Verhoudingsgewijs is deze uitspraak waar en dat is een serieus probleem. Wel is het zo dat het in absolute aantallen bomen en hectares uiteraard om onvergelijkbare grootheden gaat. Daarmee wil ik het probleem echter niet bagatelliseren.
Deelt u de mening dat het behoud van ons bos wenselijk is? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de kap te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het van belang dat bos wordt beschermd. Wet- en regelgeving is hier ook op gericht, met name de Wet natuurbescherming (onderdeel houtopstanden) en de gemeentelijke kapverordeningen. Soms ontstaat spanning tussen de doelstellingen voor natuur en klimaat, met name bij de omvorming van bos naar andere natuur in het kader van Natura 2000, waarvoor geen herplantplicht geldt op grond van de Wet natuurbescherming. In de aangekondigde bossenstrategie ga ik hier nader op in. Overigens hecht ik niet alleen belang aan behoud van bestaand bos, maar ook aan de aanplant van nieuw bos. In de kabinetsappreciatie van het ontwerpklimaatakkoord en in de aangekondigde bossenstrategie die ik samen met de provincies ga maken werken we dit nader uit.
Kunt u aangeven hoeveel hectare bos sinds 2013 tot en met 2018 exact is gekapt en hoeveel ton hout dit betreft?
Wetenschappers van Wageningen University Research (WUR) hebben de ontbossing in de periode 2013–2017 berekend en komen daarin uit op gemiddeld 1.350 ha netto ontbossing per jaar («Het Nederlandse bos als bron van CO2», Vakblad Natuur, Bos en Landschap).
Uit de (zesde) meest recente Bosinventarisatie, verschenen in 2014 in opdracht van mijn ministerie, bleek dat jaarlijks ongeveer 1,3 mln.3 hout wordt geoogst (https://www.probos.nl/rapporten-2014/1115-zesde-nederlandse-bosinventarisatie-methoden-en-basisresultaten). De volgende inventarisatie verschijnt naar verwachting in 2020.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met het gekapte hout?
Gekapt hout krijgt diverse bestemmingen. De bruikbaarheid hiervan is onder andere afhankelijk van het soort hout en de kwaliteit ervan. Veel hout krijgt hoogwaardige toepassingen in de vorm van bijvoorbeeld meubels. Tak- en tophout, een restproduct van het gekapte hout, blijft ofwel in het bos liggen of wordt als biomassa gebruikt voor energiedoeleinden. Zie voor meer informatie de door Probos verzamelde kerngegevens bos en hout op www.bosenhoutcijfers.nl.
Hoeveel procent van het gekapte hout is als biomassa opgestookt in elektriciteitscentrales?
Ik kan de hoeveelheid biomassa die wordt gebruikt voor energiedoeleinden op dit moment niet koppelen aan een percentage van de totale houtoogst. In het kader van de samen met de provincies op te stellen bossenstrategie zal ik nader naar gaan kijken naar de rol van biomassa uit het Nederlandse bos. Bij het opstellen van deze strategie zal ik uiteraard samen met deskundigen ook kijken naar de aanwezige feiten en cijfers en waar nodig lacunes in kennis proberen op te heffen.
In hoeverre klopt de berichtgeving dat de massale boskap plaatsvindt ter bevordering van de biodiversiteit in het kader van Natura-2000?
Er vindt inderdaad omvorming plaats van bos naar andere vormen van natuur op grond van Natura 2000-beheerplannen. Zie verder het antwoord op de vragen 2 en 4.
In hoeverre wordt het Nederlandse bos gekapt met het oog op houtwinning voor het stoken van biomassa?
Onze indruk is dat biomassa in Nederland veelal een restproduct is van het bosbeheer, en geen doel op zichzelf. Zoals gemeld in antwoord op vraag 8 zal ik in het kader van de samen met de provincies op te stellen bossenstrategie zal ik nader naar gaan kijken naar de rol van biomassa uit het Nederlandse bos.
Bent u bekend met het bericht «De gemeente Diemen wil geen grote «duurzame» biomassacentrale, toch komt-ie er»?3
Ja.
Klopt het dat u een bedrag van 8 miljard euro ter beschikking stelt als subsidie voor biomassa? Zo nee, hoeveel dan?
Nee. De SDE+ is een subsidieregeling waarbij verschillende technieken op basis van kosteneffectiviteit kunnen concurreren op subsidie. De productie van hernieuwbare energie uit biomassa is daar onderdeel van, maar heeft geen separaat budget. In mijn brief over de resultaten over de resultaten van de SDE voor het najaar van 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 301) heb ik u tevens geïnformeerd over de verdeling van het toegekende verplichtingenbudget per techniek in de periode 2012–2018. Het cumulatieve verplichtingenbudget voor biomassa (inclusief biogas) over de periode 2012–2018 bedroeg ruim € 14 miljard Dit betreft de maximaal uitgekeerde subsidie over de looptijd van projecten (8 of 12 jaren). De uiteindelijk uitgekeerde subsidie is afhankelijk van de geproduceerde hoeveelheid hernieuwbare energie en zal aanzienlijk lager zijn dan dit verplichtingenbudget doordat niet alle projecten gerealiseerd worden, projecten niet altijd op maximale capaciteit draaien en tevens nog een correctie plaatsvindt voor de marktprijs van de opgewekte energie.
Bent u bekend met het rapport «Visiedocument biobrandstof en hout als energiebronnen» van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) waarin zij uiteenzetten hoe het verstoken van hout als biomassa in elektriciteitscentrales meer CO2-uitstoot oplevert dan kolencentrales (en veel meer dan gascentrales) en waarin zij de regering oproepen onmiddellijk het gebruik van biobrandstoffen naar een nulpunt af te bouwen?4
Ja.
Wat is uw visie op de conclusies van het KNAW?
Het kabinet baseert zich op internationale afspraken. Op basis daarvan wordt biomassa, mits passend in de strikte duurzaamheidscriteria, beschouwd als duurzaam, omdat de CO2-emissie bij verbranding evenveel is als de vegetatie bij groei heeft opgenomen uit de lucht. Het klopt dat er tijd overheen gaat om de uitstoot die vrijkomt bij het stoken van biomassa weer op te nemen in nieuwe bomen. In de duurzaamheidscriteria die gelden voor de SDE+ is vastgelegd dat de aangroei en het behoud van het bos waaruit (vaste) biomassa wordt verkregen groter is dan het verlies aan koolstof. Op die manier treedt geen netto schuld op, maar wordt daadwerkelijk een vermindering van de CO2-uitstoot bereikt.
Waarom heeft u tot nu toe geen gehoor gegeven aan de oproep van het KNAW om te stoppen met het verstoken van biomassa?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bekend met het bericht «RIVM waarschuwt voor biomassa: «Het kan de gezondheid schaden'»?5
Ja.
Hoe beziet u de waarschuwing van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat het verstoken van houtige biomassa bijdraagt aan een grotere hoeveelheid fijnstof in de lucht en een verslechterde luchtkwaliteit?
Het kabinet zal als onderdeel van de evaluatie van de ISDE in 2019 kritisch kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa (pelletkachels en installaties onder de 0,5 MW). Daarnaast vindt momenteel onderzoek plaats naar de mogelijkheden om de emissie-eisen voor kleine en middelgrote biomassaketels aan te scherpen.
Deelt u de zorg dat doorgaan met het verstoken van biomassa ernstige gevolgen zal hebben voor de Nederlandse luchtkwaliteit? Zo ja, waarom heeft u tot nu toe nog geen gehoor gegeven aan de waarschuwing van het RIVM? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u voornemens door te gaan met het gevoerde beleid ten aanzien van het verstoken biomassa als energiebron? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om het gebruik van biobrandstoffen als energiebron af te bouwen?
Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Uit verschillende studies van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt ook dat de inzet van biomassa past in een kostenefficiënte transitie. Uitgangspunt van het kabinet is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan verduurzaming van de economie en dat duurzame biomassa op mondiaal niveau op termijn schaars zal zijn. Daarom is op termijn een zo hoogwaardig mogelijke inzet van biomassa nodig.
Bent u van plan door te gaan met het verlenen van subsidies voor het verstoken van biomassa? Zo ja, waarom? Zo nee, wanneer zal dit tot een einde komen?
Zie antwoord vraag 18.
Drempels bij het gebruik van de blijverslening |
|
Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Lening voor thuiswonen vindt nauwelijks aftrek»?1
Ja.
Kloppen de cijfers van BNR, die stelt dat de blijverslening sinds 2015 slechts 75 keer is verstrekt?
De Blijverslening is een product van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn), waarmee gemeenten en provincies inwoners kunnen ondersteunen bij het langer zelfstandig thuis wonen. SVn verzorgt de aanvraagprocedure, de financiële toets en verstrekt de lening. SVn heeft aan mij bevestigd dat de Blijverslening sinds de introductie 75 keer verstrekt is.
Wat is de oorzaak dat deze leningsvorm nauwelijks aftrek vindt?
In een enquête, uitgevoerd in mei 2018 in opdracht van Lang zult u wonen, is aan mensen van 55 jaar en ouder gevraagd of zij de Blijverslening kennen en wat zij hiervan vinden2. Van de 3007 respondenten geeft 15 procent aan de Blijverslening te kennen.
Drie procent van de respondenten geeft aan gebruik te willen maken van de Blijverslening, 45 procent wil misschien van de lening gebruikmaken of weet het nog niet. Genoemde redenen om geen gebruik te willen maken van de Blijverslening zijn onder meer dat respondenten niet willen lenen of dat lenen vanwege voldoende eigen middelen niet nodig is.
SVn noemt als belangrijkste reden voor het geringe aantal verstrekkingen dat mensen niet gewend zijn om na te denken over hun toekomstige woonbehoefte. SVn adviseert gemeenten en provincies daarom om naast het onder de aandacht brengen van de Blijverslening ook in te zetten op bewustwording. SVn ziet dat gemeenten hiermee bezig zijn, campagnes worden of zijn inmiddels opgezet.
Is er genoeg bekendheid onder de doelgroep van het bestaan van deze lening?
Zie antwoord vraag 3.
Onder welke voorwaarden kan een blijverslening verstrekt worden? Zijn deze voorwaarden aantrekkelijk genoeg voor ouderen die hun woning graag zouden willen aanpassen?
In de handleiding «Toelichting op een Blijverslening en Algemene bepalingen voor geldleningen» vindt u alle algemene en overige voorwaarden die van toepassing zijn op de Blijverslening3.
Gemeenten en provincies kunnen kiezen uit een consumptieve en hypothecaire variant. Daarnaast is vorig jaar de Verzilverlening geïntroduceerd, een hypothecaire variant met oprenting voor senioren met lage inkomens. Met de Verzilverlening kunnen senioren overwaarde vrijmaken zonder dat dit leidt tot extra maandelijkse lasten. In een verordening kunnen gemeenten en provincies nadere voorwaarden stellen aan onder meer de financieringscondities (zoals de maximale hoogte en looptijd van de lening), de bestedingsdoelen en de aanvrager (zoals de leeftijd en de mate waarin de te financieren aanpassingen bijdragen aan het langer thuis wonen van de aanvrager). Dit maakt lokaal maatwerk mogelijk. Het is aan gemeenten en provincies zelf om te bepalen in hoeverre de gestelde voorwaarden voldoende aansluiten op de lokale behoefte en beleidsdoelstellingen.
Welke verschillen bestaan er tussen gemeenten wat betreft voorwaarden? Worden de mogelijkheden niet teveel door gemeenten beperkt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid zich in te zetten voor meer bekendheid voor de blijverslening, zich ervoor in te zetten dat alle gemeenten de lening aanbieden en dat de voorwaarden voor de lening door gemeenten aantrekkelijk genoeg zijn?
Gemeenten maken zelf de afweging of zij de Blijverslening willen aanbieden en onder welke voorwaarden. Mijn beeld is dat gemeenten voldoende bekend zíjn met het bestaan van de Blijverslening. Momenteel bieden 104 gemeenten de Blijverslening aan. SVn biedt gemeenten en provincies ondersteuning om de kans op een succesvolle introductie van de Blijverslening te vergroten. Aandachtspunt daarbij is dat de doelgroep eerst bewust gemaakt moet worden van de voordelen van een veilige, comfortabele en toekomstbestendige woning. Vervolgens komt men tot de vraag of daar woningaanpassingen voor nodig zijn en hoe die gefinancierd kunnen worden, al dan niet met de Blijverslening. Het enkel onder de aandacht brengen van de mogelijkheden van de Blijverslening zal vaak niet voldoende zijn.
Samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heb ik u vorig jaar de Actielijn Wonen en Zorg toegestuurd4. Wij verwachten van gemeenten dat zij voldoende aandacht besteden aan het in kaart brengen van de lokale opgaven op het terrein van wonen en zorg. Met het ondersteuningsprogramma «Langer Thuis» worden gemeenteambtenaren geholpen om de opgave in beeld te krijgen. Vervolgens kunnen gemeenten een lokale aanpak ontwikkelen om ouderen te helpen bij het proces om te bepalen of zij geschikt wonen. Indien dit niet het geval is kan woningaanpassing als oplossing in beeld komen. Bij de financiering van aanpassingen kan de Blijverslening een optie zijn.
Naast de Blijverslening zijn er ook andere opties om de woning levensloopbestendig te maken en om overwaarde vrij te maken. Ik heb vorig jaar signalen van deelnemers van het Platform hypotheken gekregen dat senioren vaak ten onrechte denken dat het afsluiten van een hypothecair krediet en het verzilveren van hun vermogen op latere leeftijd niet mogelijk is. Dit terwijl de afgelopen jaren veel belemmeringen voor senioren zijn weggenomen en het aantal producten om overwaarde te verzilveren is toegenomen. Ik heb Vereniging Eigen Huis en de ouderenorganisaties ANBO en KBO-PCOB hierop gewezen en gevraagd dit meer onder de aandacht te brengen5. Vereniging Eigen Huis heeft sindsdien meermaals aandacht aan dit thema gegeven.