Het afkopen van strafrechtelijke vervolging via schikkingen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de verschillende berichtgevingen van Zembla waarin wordt aangegeven dat bedrijven die voor miljoenen euro’s frauderen strafvervolging kunnen afkopen bij het openbaar ministerie (OM)?1
Ja.
Kunt u uitgebreid uiteenzetten wat nu nog het doel is van een schikking met bedrijven en hoe dat doel precies wordt bereikt? Kunt u in uw antwoord ook eerdere uitspraken van voormalig Staatssecretaris Teeven betrekken dat het ministerie boetes en transacties altijd al heeft gebruikt om gaten op de begroting te dichten?2
Het Openbaar Ministerie (OM) hanteert als uitgangspunt dat bedrijven, net als natuurlijke personen, die worden verdacht van ernstige strafbare feiten worden gedagvaard en dat zij zich voor de rechter in het openbaar dienen te verantwoorden. In een enkel geval komt het voor dat op grond van artikel 74 Wetboek van Strafrecht (Sr.) een transactie aan een verdachte (rechts)persoon wordt aangeboden. Het OM biedt enkel een hoge transactie aan indien daarmee, gelet op alle omstandigheden van het geval, een passende afdoening wordt gerealiseerd. Daarbij staat voorop dat een bedrijf beboet wordt voor de strafbare feiten waarvan het bedrijf wordt verdacht en het de door het OM geconstateerde feiten erkent.
In geval van een transactie met een bedrijf zou ter terechtzitting enkel een vermogensstraf kunnen worden geëist en bijvoorbeeld geen gevangenisstraf. Door een zaak aan de rechter voor te leggen zou in materiële zin derhalve geen ander resultaat kunnen worden behaald dan oplegging van een geldboete. Via een transactie kan dan op effectieve wijze een zelfde resultaat worden bereikt.
Een ander doel is veranderingen te doen aanbrengen in de bedrijfsstructuur waardoor zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een bedrijf nogmaals in de fout gaat en de maatschappij daardoor nogmaals schade wordt berokkend. In het kader van een hoge of bijzondere transactie kunnen effecten worden gerealiseerd die de rechter niet kan opleggen, zoals het doorvoeren van maatregelen ter verbetering van de compliance.
Het doel van een transactie kan ook gelegen zijn in internationale samenwerking. Daar waar meerdere landen betrokken zijn bij een strafzaak tegen een bepaald bedrijf, kan het voorkomen dat gezamenlijk wordt besloten tot een buitengerechtelijke afdoening, uiteraard wanneer wordt voldaan aan de daarvoor geldende eisen. In dat verband is het van belang om op te merken dat steeds meer landen het middel van transactie als afdoeningsmiddel (recent) hebben ingevoerd of overwegen in te voeren.
Het instrument van de hoge transactie ex artikel 74 Sr. stelt het OM ook in staat meer zaken te vervolgen. Dit verhoogt de pakkans en daarmee ook de effectiviteit van handhaving, hetgeen resulteert in een hogere mate van compliant gedrag. Het is immers een gegeven dat complexe strafzaken (bijvoorbeeld op het gebied van fraude of milieu) tegen bedrijven vaak jarenlang duren. Door zaken die zich daarvoor lenen relatief snel buitengerechtelijk af te doen, worden kosten en capaciteit van de rechtspraak en het OM bespaard, die voor andere zaken kunnen worden ingezet.
In de gevallen waarin een zaak wordt afgedaan door middel van een hoge of bijzondere transactie, wordt in een uitgebreid persbericht uiteengezet waarom deze vorm van afdoening in dat geval passend is en daarmee welk doel gediend is met de betreffende transactie.
Met betrekking tot de uitspraken van de voormalig Staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie kan ik melden dat, conform het regeerakkoord, per 1 januari 2018 alle ontvangsten uit boetes en transacties (ook wel B&T-ontvangsten) en alle ontvangsten uit hoofde van afpakken/schikkingen een generaal dossier zijn. De geraamde B&T-ontvangsten (en afpakopbrengsten) blijven op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid staan, maar omdat in het regeerakkoord is afgesproken dat de financiële ruimte voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid niet afhankelijk dient te zijn van de opbrengst van boetes en schikkingen, wordt er hiermee voor gezorgd dat afwijkingen in de opbrengsten geen last of voordeel voor de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vormen. Ook zijn hiermee eventuele risico’s of perverse prikkels voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid geheel weggenomen.
In hoeverre controleert het OM of een bedrijf volledige openheid van zaken heeft gegeven? Wat is de consequentie als (achteraf) blijkt dat dit niet is gebeurd? Kunt u in uw antwoord ook reageren op een artikel hierover van Transparancy International?3
In de beslissing om een strafzaak door middel van een hoge transactie af te doen, is van belang dat de verdachte de door het OM geconstateerde feiten erkent en medewerking verleent aan het strafrechtelijk onderzoek. Deze medewerking kan er onder meer in bestaan dat de verdachte die informatie aan het OM verstrekt die het OM van belang acht voor het in kaart brengen van de aard en de omvang van de strafbare feiten. Voorts is van belang dat het OM in zaken waarin sprake is van internationale criminaliteit, zoals in de door Transparancy International aangehaalde zaak tegen SBM Offshore, nauw overleg voert met andere landen.
Met het door middel van een transactie afdoen van een strafzaak wordt rechtszekerheid voor de verdachte nagestreefd. Dat neemt niet weg dat het OM in beginsel de mogelijkheid behoudt om in geval van nieuwe feiten of omstandigheden opnieuw onderzoek te verrichten. Dit betekent dat niet in zijn algemeenheid valt te zeggen of en hoe het OM nieuwe of andere strafbare feiten zal afdoen. Ieder nieuw signaal zal op zijn eigen merites worden beoordeeld.
In hoeverre is het staande praktijk om ook bij een schikking strafvervolging van natuurlijke personen af te kopen? Waarom en onder welke omstandigheden kan ervoor worden gekozen om alleen te ontnemen van een bedrijf en niet ook, naast de schikking, verdachte personen binnen datzelfde bedrijf strafrechtelijk te vervolgen?
Het uitgangspunt van het OM is dat strafzaken altijd een passende afdoening krijgen. Dat kan in een specifiek geval een afdoening van de strafzaak door middel van een transactie zijn.
Door een transactie te accepteren voorkomt enkel degene die de transactie aangeboden krijgt strafvervolging. Het OM accepteert niet dat als voorwaarde in het kader van een transactie wordt opgenomen dat andere verdachten, waaronder natuurlijke personen, niet worden vervolgd. Een dergelijke voorwaarde kan geen deel uitmaken van een transactie. Iedere strafzaak wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
Indien het OM onderzoek doet naar mogelijke strafbare feiten gepleegd door een rechtspersoon, onderzoekt het OM ook de rol van betrokken natuurlijke personen, zoals (voormalige) bestuurders of medewerkers van een verdachte rechtspersoon en het verwijt dat hen kan worden gemaakt. Daarbij is van belang dat strafbare gedragingen van deze personen primair toegerekend worden aan de rechtspersoon. Het OM kan besluiten om natuurlijke personen niet te vervolgen, bijvoorbeeld wanneer er onvoldoende bewijs bestaat om hen individueel een strafrechtelijk verwijt te maken, of dat vervolging op grond van de omstandigheden van het geval niet opportuun wordt geacht.
Voor zover deze vragen zien op de transactieovereenkomst met de Rabobank, verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6 en 11 van de leden Van Dam en Groothuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2208) over hetzelfde onderwerp.
Deelt u de mening dat het niet vervolgen van natuurlijke personen geen afspraak en/of onderdeel hoort uit te maken van een schikking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat de regels hierop worden aangepast?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voormalige president van de Hoge Raad, de heer Corstens, dat in de zaak tegen PON ook overgegaan had moeten worden tot vervolging van de betrokken personen binnen PON? Kunt u daarbij ook reageren op zijn eindconclusie, namelijk dat door de mogelijkheid om strafvervolging van personen af te kopen het preventieve effect van schikkingen nihil is en daarmee slechts een perverse prikkel?4
In het strafrechtelijk onderzoek waarin ook PON verdachte was, zijn meerdere rechtspersonen en natuurlijke personen als verdachte aangemerkt. PON’s Automobielhandel heeft naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek een geheel nieuwe compliance-structuur in het leven geroepen. Alle personen die werkzaam waren bij PON en als verdachte waren aangemerkt, hebben de organisatie verlaten.
Ten aanzien van alle verdachten heeft het OM op basis van alle bekend geworden informatie een vervolgingsbeslissing genomen. Dit heeft er onder meer toe geleid dat meerdere natuurlijke personen zijn vervolgd en inmiddels door de rechtbank zijn veroordeeld. Ik deel de conclusie van de heer Corstens, dat er sprake is van een perverse prikkel, dan ook niet.
In welke gevallen kan er, zoals in de zaak tegen de Rabobank, worden besloten om in de schikking melding te maken van verdachte personen? Wat is eigenlijk het doel om «mede te delen» dat niet tot vervolging van verdachte personen zal worden overgegaan?5 Hoe vaak is het voorgekomen dat dergelijke «mededelingen» zijn opgenomen in schikkingen en er dus voor is gekozen om het niet overgaan tot vervolging van personen onderdeel uit te laten maken van een schikking?
De transactie met de Rabobank is tot stand gekomen nadat de Rabobank inzage had gegeven in de door het OM relevant geachte informatie en had meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek. Er zijn, naar tevredenheid van de toezichthouder en het OM, maatregelen ingevoerd teneinde herhaling van de strafbare feiten te voorkomen. Zo zijn de personen die hoofdverantwoordelijk waren voor de fraude uit hun functie ontheven en hebben andere, meer ondergeschikte, betrokken medewerkers disciplinaire straffen gekregen. Ik verwijs op dit onderdeel naar de brief aan de Kamer van 29 januari 20167, waarin ook wordt vermeld dat tegen de natuurlijke personen bij wie naar het oordeel van het OM de kern van het verwijt ligt, in de Verenigde Staten vervolging is ingesteld.
In het strafrechtelijk onderzoek tegen de Rabobank heeft het OM ook de rol van betrokken natuurlijke personen onderzocht alsmede welk verwijt hen kan worden gemaakt. Vervolgens heeft het OM ten aanzien van alle betrokkenen een afzonderlijke en eigenstandige vervolgingsbeslissing genomen. Ik verwijs in dit kader ook naar het antwoord op de vragen 6 en 11 van de leden Groothuizen en Van Dam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2208). Het OM is van oordeel dat met deze afdoening de Rabobank afdoende gestraft is voor de strafbare feiten die haar verweten werden.8
Waarom heeft het OM er in de zaak tegen de Rabobank voor gekozen om de Rabobank in bescherming te nemen tegen een zogenaamde «constante stroom van aandacht»? In hoeverre mag dit in uw ogen een overweging zijn bij het treffen van een schikking?6
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat er in strijd met de regels niet door het OM in het persbericht is vermeld van welk strafbaar feit de Rabobank werd verdacht? Wat zou de consequentie moeten zijn voor het overtreden van deze regels? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de precieze betekenis van de uitspraak van de hoofdofficier dat het wel wat transparanter had gekund?7 Gaat het namelijk niet alleen om meer transparantie, maar voornamelijk om het correct naleven van de regels?
Het feit dat het persbericht in de zaak Libor wat betreft omvang summier was en de transparantie omtrent de gekozen afdoening gebrekkig was, doet niet af aan het feit dat de regels in deze zaak correct zijn nageleefd. Dit was destijds ook het oordeel van het Gerechtshof Den Haag in de artikel 12 Sv-procedure.11
Gelet op het doel van een persbericht (het betrachten van transparantie en het compenseren van het uitblijven van publiciteit die anders zou zijn gegenereerd bij een openbare behandeling ter terechtzitting en een in het openbaar uitgesproken rechterlijke uitspraak, alsmede de generaal preventieve werking die daarvan uitgaat), constateer ik echter – in lijn met de bestaande kritiek en met het OM – dat dit persbericht uit 2013 niet voldoet aan de huidige lijn die het OM hanteert. Het OM is op basis van de ervaringen met deze eerste hoge transactie in een internationale samenwerkingscontext alsmede op basis van voortschrijdend inzicht tot de conclusie gekomen dat in situaties waarin een hoge of bijzondere transactie wordt gesloten, in alle gevallen een persbericht wordt uitgebracht en dat dit persbericht zo uitgebreid mogelijk is en wordt voorzien van een feitenrelaas.
Wat is uw reactie op de kritiek dat persberichten over schikkingen niet uitgebreid en transparant genoeg zijn en de daarop aansluitende uitspraken van de heer Corstens dat hij de geheimzinnigheid niet begrijpt en schikkingsovereenkomsten publiek moeten worden gemaakt ten behoeve van de publieke controle?8
Zie antwoord vraag 9.
Is het, net als in de schikking met de Rabobank over de Liborfraude, nog steeds mogelijk om geen schuld te erkennen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een transactie vereist op basis van de wettelijke systematiek geen expliciete schulderkenning aan een strafbaar feit. Het OM hanteert – op basis van de ervaringen in deze eerste hoge transactie in een internationale samenwerkingscontext en mede op basis van voortschrijdend inzicht – de lijn dat een verdachte de door het OM geconstateerde feiten dient te erkennen en daarop moet acteren door bijvoorbeeld verbeteringen door te voeren binnen de organisatie. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 7 van de leden Groothuizen en Van Dam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2208).
Klopt het dat er onderhandelingsruimte is bij schikkingen over de wijze van publiciteit?9 In hoeverre vindt u dit wenselijk? Kunt u ook aangeven waarover bij een schikking allemaal kan worden onderhandeld?
Nee. Er is geen onderhandelingsruimte over de wijze van publiciteit. Het persbericht is onderdeel van de wijze waarop het OM communiceert over de afdoening. Indien het OM een zaak door middel van een transactie afdoet, wordt de verdachte erop gewezen dat conform de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties (hierna: de Aanwijzing) een persbericht over die transactie zal worden uitgebracht. Dat persbericht wordt opgesteld aan de hand van het feitenrelaas. In de transactieovereenkomst wordt opgenomen dat beide stukken worden gepubliceerd. De verdachte wordt wel in de gelegenheid gesteld het feitenrelaas en het persbericht op feitelijke onjuistheden te controleren.
In het kader van een hoge of bijzondere transactie wordt ook anderszins door het OM niet onderhandeld. Tijdens de besprekingen over de inhoud van een eventuele transactie worden – in lijn met een behandeling ter zitting – wel zienswijzen uitgewisseld tussen het OM enerzijds en de verdachte en zijn advocaat anderzijds ten aanzien van de in het strafrechtelijke onderzoek geconstateerde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Vervolgens kan het OM een voorstel doen om tot een buitengerechtelijke afdoening te komen. Wanneer een verdachte daar niet mee akkoord gaat, wordt de zaak aan de rechter voorgelegd.
Wat vindt u van de suggestie van de Raad voor de rechtspraak om bij megaschikkingen in strafzaken de rechter een controlerende en rechtsbeschermende taak te geven?10 Bent u bereid om over de invulling hiervan het gesprek aan te gaan met de Raad voor de rechtspraak en de Kamer te informeren over de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
De roep om controle en rechtsbescherming ten aanzien van het instrument hoge transactie begrijp ik. In dat kader hecht ik eraan te melden dat rechterlijke toetsing van een beslissing niet verder te vervolgen maar te transigeren in de huidige situatie reeds mogelijk is. Zoals mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer heeft geschreven in reactie op het jaarverslag over 2016 van de Raad voor de rechtspraak, kunnen belanghebbenden op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv.) beklag doen bij het Gerechtshof17.
Echter, de kritieken van de Raad voor de rechtspraak en Transparancy International neem ik zeer serieus. Op dit moment wordt de huidige praktijk tegen het licht gehouden. U zult begrijpen dat dit proces uitermate zorgvuldig dient te geschieden. Op 6 maart jl. heeft uw Kamer mij bij Regeling van Werkzaamheden verzocht om een brief over het proces rond de hoge transactie. Op dit moment beraad ik mij op dit proces en dit zal worden meegenomen in het kader van de evaluatie Wet OM-afdoening. In de beleidsreactie op die evaluatie zal ik gedetailleerder ingaan op de vragen die u mij hebt gesteld ten aanzien van dit proces.
Ten aanzien van het functioneren van het strafrechtsysteem kan ik u verzekeren dat ik net als u streef naar een zo optimaal mogelijke werking. Ik verwijs u in dat kader naar de antwoorden op de vragen van de leden Van Nispen (SP) en Buitenweg (GroenLinks) d.d. 26 februari jl.18
Hoe komt het dat minder dan 50 procent van de strafzaken aan de rechter wordt voorgelegd en de rest, zoals de Raad voor de rechtspraak zelf stelt, door het OM wordt afgehandeld door bijvoorbeeld de verdachte een geldbedrag te laten betalen in ruil voor niet verdere vervolging?11
Op grond van het opportuniteitsbeginsel bepaalt het OM welke zaken er voor de rechter worden gebracht. Daarnaast kan het OM strafzaken zelfstandig afdoen. Het aandeel van de misdrijfzaken die het OM voor de rechter brengt is vorig jaar gestegen van 52% naar 55%. De overige zaken worden deels afgedaan door middel van transacties (5% in 2017), strafbeschikkingen en voorwaardelijk sepots en deels eindigen deze zaken in een onvoorwaardelijk sepot. Laatstgenoemde categorie is aan de orde indien er onvoldoende bewijs is om de verdachte(n) te kunnen vervolgen (technisch sepot) of als het OM er op grond van maatschappelijke overwegingen voor kiest om de zaak niet voor de rechter te brengen (beleidssepot).
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Raad voor de rechtspraak over de concrete invulling van hun wens om het strafrechtsysteem beter te laten functioneren?12 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is uw reactie op de kritiek van onder andere Transparancy International op het Nederlandse schikkingsbeleid en hun aanbevelingen voor een verbetering hiervan?13 In hoeverre komt of zal Nederland hieraan tegemoetkomen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u naar aanleiding van de verschillende berichtgevingen en kritieken op het Nederlandse schikkingsbeleid van plan de regels hieromtrent aan te passen? Zo ja, op welke punten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het dertigledendebat over het afkopen van strafrechtelijke vervolging via schikkingen?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het verstrekken van het onderzoeksdossier aan nabestaanden bij twijfel over de doodsoorzaak |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de brandbrief van een grote groep nabestaanden van overleden Nederlanders?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat verschillende nabestaanden een kopie zouden willen van onderzoeksdossiers, omdat dit van belang is voor hun rouwverwerking en de waarheidsvinding?
Ik begrijp dat nabestaanden kennis willen nemen van een bij het Openbaar Ministerie (OM) aanwezig dossier als er bij hen nog onduidelijkheid bestaat over de doodsoorzaak van een familielid. Deze wens kan ontstaan vanuit de persoonlijke rouw- en traumaverwerking, maar ook vanuit de wens om eigen onderzoek te (laten) doen om zekerheid te krijgen over de doodsoorzaak.
Ten behoeve van het verwerken van het leed kan een gesprek met de officier van justitie op het parket en inzage in het strafdossier een waardevolle bijdrage leveren. Het informeren van nabestaanden over de omstandigheden waaronder hun dierbaren zijn overleden kan echter conflicteren met de geheimhoudingsplicht zoals beschreven in artikel 13 jo. 144 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Hoe de officier van justitie invulling hieraan geeft, kan derhalve per zaak verschillen. Het is aan de officier van justitie om dit af te wegen. Het OM staat een ruimhartig inzagebeleid voor. Veelal zal bij het gesprek ter ondersteuning van nabestaanden een medewerker van slachtofferzorg aanwezig zijn. Als er behoefte bestaat om ten behoeve van de rouwverwerking (delen uit) het bij het OM aanwezige dossier mee te nemen, dan bestaat de mogelijkheid om een afschrift te vragen. Bij de afweging om (delen uit) het dossier te verstrekken houdt de officier van justitie rekening met persoonsgegevens van derden die zich in het dossier bevinden.
Het verstrekken van een dossier ten behoeve van eigen onderzoek verdient een heel eigen afweging, die de behandelend officier van justitie per zaak moet maken. Het standaard delen van (delen uit) dossiers van overleden familieleden met nabestaanden ten behoeve van eigen onderzoek kan strijdig zijn met andere belangen. Zo zal een officier van justitie bij de afweging of een dossier verstrekt kan worden rekening moeten houden met zijn geheimhoudingsplicht, behoudens de wettelijke mogelijkheden of plicht om die geheimhouding te doorbreken. De groep nabestaanden rond de overledene is niet altijd een homogene groep en de nabestaanden kunnen daarom verschillende belangen hebben. Deze tegenstrijdige belangen brengt het OM soms ertoe om bepaalde stukken niet fysiek binnen een familiekring te brengen. Ook dat is een inschatting die een officier van justitie moet kunnen maken.
Van groot belang is verder of de nabestaanden de stukken met anderen gaan delen, waardoor stukken openbaar worden. De belangen van derden gaan dan nog zwaarder wegen, bijvoorbeeld omdat zij ongewild in een onderzoek door andere burgers worden betrokken. Een reden om te weigeren kan zijn dat de officier van justitie het vermoeden heeft dat de nabestaande een en ander in de media gaat brengen of op een andere manier de informatie gebruikt waardoor een eventueel toekomstig strafproces zou kunnen worden verstoord.
Wat is er nu precies op tegen om de mogelijkheden uit te breiden om dossiers door nabestaanden te laten gebruiken voor eigen onderzoek naar de doodsoorzaak?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer gaat u de motie uitvoeren die met algemene stemmen is aangenomen en die de regering verzoekt de mogelijkheden voor nabestaanden om het onderzoeksdossier te laten onderzoeken uit te breiden (met inachtneming van de privacy)?2
In de brief aan uw Kamer van 13 maart jl.3 hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik onze reactie op deze motie reeds gegeven. Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag dan ook naar deze brief.
Het bericht ‘Joods restaurant weer belaagd’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Joods restaurant weer belaagd» waarin staat vermeld dat de politie in de ochtend na de belaging aangegeven heeft dat zij naar aanleiding van forensisch onderzoek geen aanwijzingen heeft gevonden dat er een anti-Joods motief achter het vandalisme zit?1 Klopt dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. In het aangehaalde bericht heeft de politie slechts aangegeven forensisch onderzoek te hebben gedaan en nog geen aanwijzing te hebben dat er een anti-Joods motief achter het vandalisme zit. Er is nog geen verdachte aangehouden of geïdentificeerd. Het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak loopt nog. De politie onderzoekt daarbij ook of er een relatie is tussen de vernieling en het feit dat het een Joods restaurant betreft. Het is aan het OM om te oordelen of de zaak al dan niet discriminatie betreft of al dan niet een discriminatoir aspect bevat Zoals bij uw Kamer bekend, kan ik gedurende het onderzoek geen mededelingen doen over individuele strafzaken.
Is (zijn) de dader(s) gepakt en verhoord? Zo ja, wat kunt u aangeven over het profiel en de motieven van de dader(s)? Zo nee, hoe kan de politie dan binnen een paar uur na de belaging concluderen dat de dader geen «anti-Joods motief» zou hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u beschrijven wat het protocol van de politie is op het moment dat er een dergelijke doelgerichte belaging plaatsvindt? Op welke manier wordt onderzoek gedaan naar de motieven van de dader(s) en op welke manier wordt hierover gecommuniceerd naar het slachtoffer en naar buiten toe?
Bij elke belaging wordt onderzoek gedaan naar de achtergrond van het feit (het motief). De motieven van daders worden onderzocht op vele manieren, zoals het verhoren van verdachten, het bestuderen van uitingen op social media, het horen van getuigen en het bekijken van beelden.
Een slachtoffer zal, indien onderzoeksbelangen zich daartegen niet verzetten, binnen de juridische mogelijkheden geïnformeerd worden over het verloop van het onderzoek.
Wanneer wordt een belaging als deze, puur gericht op intimidatie en het wegjagen van hardwerkende Joodse ondernemers, als antisemitisch geregistreerd door de politie en wanneer niet? Wat is hierbij het afwegingskader? Kunt u aangeven welke definitie er wordt gehanteerd van antisemitisme en wat het handelingsprotocol is op het moment dat het als antisemitisch geweld wordt geregistreerd?
De strafrechtelijk relevante term is discriminatie, dat in artikel 90quater van het Wetboek van Strafrecht wordt gedefinieerd als «elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.» Het is aan het OM om te oordelen of de zaak al dan niet discriminatie betreft of al dan niet een discriminatoir aspect bevat. Indien het OM vaststelt dat sprake is van een commuun feit met een discriminatoir aspect kan er, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag van 2 van de leden Markuszower en De Graaf (beiden PVV), een verhoging van de strafeis plaatsvinden van 50% of 100%.
Landelijk houdt de politie mogelijke discriminatiezaken en delicten met een mogelijk discriminatoir motief bij. Er wordt een overzicht van alle discriminatiezaken gemaakt ter bevordering van een adequate afhandeling en ter bespreking in het regionaal discriminatieoverleg met het OM en antidiscriminatievoorziening. Naast de Aanwijzing discriminatie van het OM hebben het OM, de politie en de antidiscriminatievoorzieningen in mei 2017 een convenant gesloten met daarin samenwerkingsafspraken op het gebied van de aanpak van discriminatie.
Kunt u aangeven op welke wijze forensisch onderzoek kan verklaren dat juist dit restaurant in korte tijd meerdere malen doelwit is geweest van geweld en vandalisme? Zo nee, wat is dan de stand van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat als daders in de enorme hoeveelheid restaurants in Amsterdam steeds opnieuw dit openlijk Joodse restaurant aanvallen en vernielen, het zeer waarschijnlijk is dat er juist wel een «anti-Joods-motief» aanwezig is? Zo nee, wat moet er gebeuren voordat een dergelijk vergrijp wel gezien wordt als ingegeven door een «anti-Joods-motief»?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 5 is nog geen verdachte voor de recente vernieling van het raam geïdentificeerd en aangehouden.
Het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak loopt nog. De politie onderzoekt daarbij ook of er een relatie is tussen de vernieling en het feit dat het een Joods restaurant betreft. Het is aan het OM om te oordelen of de zaak al dan niet discriminatie betreft of al dan niet een discriminatoir aspect bevat.
Welke veiligheidsmaatregelen zijn getroffen om deze ondernemers te beschermen tegen intimidatie en belaging?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord van de burgemeester van Amsterdam op raadsvragen hieromtrent2 en het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 van de leden Markuszower en De Graaf (beiden PVV).
Deelt u de mening dat het bestrijden van antisemitisme topprioriteit moet hebben en dat antisemitisme nooit gebagatelliseerd mag worden? Zo ja, welke maatregelen neemt u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Antisemitisme is een vorm van discriminatie en het kabinet acht elke vorm van discriminatie onacceptabel. Voor de maatregelen die dit kabinet neemt om discriminatie – en dus ook antisemitisme – tegen te gaan verwijs ik u naar het Nationaal Actieprogramma Discriminatie3 en de voorgangsrapportage4, waarover uw Kamer reeds is ingelicht.
Onlineoplichting via datingsites |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het onderzoek van De Monitor (KRO-NCRV) over online oplichting via Nederlandse «datingsites»?1
Ja.
Klopt het dat bezoekers van deze datingsites, die serieus op zoek zijn naar een partner, zonder het te weten aan het lijntje worden gehouden met nepprofielen en daar bovendien honderden of zelfs duizenden euro’s voor betalen?
Die signalen zijn mij ook bekend. Ik beschik echter niet over gegevens op basis waarvan ik een schatting kan maken van het aantal bedrijven dat dating sites met onechte profielen exploiteert. Wel ga ik er van uit dat het op de Nederlandse markt om duizenden websites gaat die gebruikmaken van nepprofielen. Uit de bedrijfsgegevens die op deze websites staan vermeld, blijkt dat een aantal bedrijven meerdere websites exploiteert.
Om dezelfde reden kan ik ook geen inschatting maken van het aantal slachtoffers. Over de financiële schade merk ik op dat op de meeste datingsites die werken met onechte profielen het versturen van een chatbericht circa een euro kost. Dat betekent dat de kosten hoog kunnen oplopen.
De ACM heeft in 2016 burgers opgeroepen melding te maken van datingsites die gebruik maken van nepprofielen en doet momenteel onderzoek naar dit onderwerp.
Kunt u een schatting maken van hoeveel bedrijven in Nederland zich bezighouden met deze vorm van online oplichting?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u tevens een schatting maken van het aantal slachtoffers en de financiële schade die zij oplopen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt door de aanbieder voldaan aan de informatieplicht die geldt voor een overeenkomst op afstand waarbij de belangrijkste kenmerken van de zaak moeten worden weergegeven voordat de koop gesloten wordt, en dat dus slechts kleine lettertjes in de voorwaarden juridisch niet volstaan?
Er staan meerdere bepalingen in het Burgerlijk Wetboek die er op zijn gericht dat de handelaar de algemene informatie (waaronder de voornaamste kenmerken) over een product duidelijk dient te presententen. Indien dit niet gebeurt, kan de consument namelijk een beslissing nemen die hij bij de presentatie van de volledige informatie mogelijk niet had genomen. De toepassing van de regels hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is niet zo dat de voornaamste kenmerken van een product of dienst kunnen worden verstopt in de algemene voorwaarden.
Het is aan de rechter om te bepalen of een aanbieder voldoet aan de wet. Daarnaast houdt de ACM toezicht op de relevante consumentenregels. In het kader hiervan heeft de ACM de bevoegdheid inlichtingen te
vorderen en eventueel boetes op te leggen.
Deelt u de mening dat een duidelijke waarschuwing op zijn plaats is, dat de bezoeker op een datingsite terecht is gekomen waar gebruik wordt gemaakt van nepprofielen, alvorens hij of zij begint met chatten en betalen?
Ik vind dat het voor consumenten, die een datingsite bezoeken, duidelijk moet zijn met wie zij in contact treden, alvorens zij een conversatie starten of een betaling verrichten om dit gesprek te starten.
Deelt u de mening dat juist eenzame mensen die serieus op zoek zijn naar een partner, bijvoorbeeld nadat zij een dierbare hebben verloren door scheiding of door overlijden, extra kwetsbaar zijn voor deze vorm van bedrog? Zo ja, wat bent u van plan te ondernemen om hen te beschermen?
Ik wil consumenten op het hart drukken goed te kijken wat voor diensten de datingsite aanbiedt en of er ook gebruik wordt gemaakt van nepprofielen. De aanbieders zijn verplicht dit duidelijk te melden als ze hier gebruik van maken. In de praktijk kan het voorkomen dat bepaalde consumenten niet goed in staat zijn om te beoordelen of een datingsite betrouwbaar is. Het keurmerk Veilig Daten, dat is opgezet door de Consumentenbond en Thuiswinkel.org, is opgezet om consumenten daarbij te helpen.
Naast misleiding kan er ook sprake zijn van datingfraude. Bij de preventie van fraude wordt speciale aandacht besteed aan kwetsbare groepen, zoals bijvoorbeeld ouderen. De door mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid (hierna: JenV) gesubsidieerde Fraudehelpdesk waarschuwt actief voor actuele frauderisico’s, staat melders te woord en geeft voorlichting. Ook werkt JenV hierbij samen met onder andere samen met het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).
Indien iemand daadwerkelijk slachtoffer is geworden van datingfraude, kan er aangifte worden gedaan bij de politie. Slachtoffers van fraude kunnen voor praktische, juridische en emotionele hulp terecht bij Slachtofferhulp Nederland (SHN). SHN heeft daartoe ten behoeve van haar medewerkers fact sheets ontwikkeld over datingfraude en over de psychosociale impact daarvan. De politie geeft contactgegevens van slachtoffers door aan SHN, dat actief contact met deze slachtoffers opneemt.
In geval een consument zich slachtoffer voelt vanwege misleidende datingprofielen en zich tot SHN wendt, zal SHN, hoewel er geen sprake is van datingfraude, waar mogelijk, ondersteuning aanbieden.
Kunt u aangeven in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van gestolen identiteiten en op welk schaal dat gebeurt? Wordt daar actie op ondernomen?
Door het OM wordt geen registratie bijgehouden van identiteitsfraude in combinatie met oplichting via datingsites.
Incassofraude bij banken |
|
Maarten Groothuizen (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Fraude met incasso’s eenvoudig door gat in systeem banken»?1
Ja.
Klopt het dat ING en Rabobank voor een overboeking slechts controleren of een IBAN-rekeningnummer bestaat uit een in theorie geldige combinatie, maar niet of dat rekeningnummer daadwerkelijk bestaat? Zo ja, waarom hanteren banken dat systeem?
Sinds de invoering van de Single Euro Payments Area (hierna: SEPA) in augustus 2014 zijn alle banken binnen SEPA, waaronder Rabobank, ING en alle andere Nederlandse banken, verplicht om het International Bank Account Number (hierna: IBAN) te gebruiken als standaard voor bankrekeningnummers. Banken en betaalinstellingen geven zelf IBAN’s uit, maar hebben over en weer geen inzage in elkaars individuele IBAN-administraties. Dat heeft tot gevolg dat zij alleen een zogeheten syntaxcontrole op de validiteit van het IBAN kunnen uitvoeren, ofwel een controle of het IBAN voldoet aan de «in theorie geldige combinatie».
Incassanten (bijvoorbeeld energieleveranciers) die rekeningen sturen naar klanten maken doorgaans gebruik van de Europese incasso, de betaalwijze die in het artikel wordt bedoeld. Hiermee krijgt een incassant de mogelijkheid om automatisch eenmalig of periodiek een bedrag af te laten schrijven van rekeningen van zijn debiteuren (consumenten of zakelijke partijen) ten gunste van zijn eigen rekening. Een incassant sluit daarvoor met zijn bank een incassocontract af en vraagt zijn debiteuren via een machtiging om toestemming voor de afschrijving. De Europese incasso werkt in de praktijk als volgt: voor de uitvoering van een dergelijke opdracht wordt de betaalrekening van een incassant met het bedrag van de opdracht gecrediteerd (bijgeschreven), en de betaalrekening van de debiteur met hetzelfde bedrag gedebiteerd (afgeschreven). Dit is de interbancaire verwerking. Wanneer de bank van de debiteur de incasso-opdracht van de bank van de incassant ontvangt, controleert eerstgenoemde bank of het te incasseren IBAN daadwerkelijk bestaat. Als dat niet het geval is, wordt de incassotransactie afgekeurd en ontvangt de bank van de incassant daarover bericht. Daarnaast wordt gecontroleerd of er voldoende saldo is voor de incasso.
De bank van de incassant heeft in bepaalde gevallen het recht om tot terugboeking van de Europese incasso over te gaan. Dit mag als de debiteur geen gerechtvaardigde verplichting tot betalen heeft en daarom diens bank om terugboeking heeft verzocht. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de debiteur geen machtiging heeft afgegeven voor de incasso of de machtiging heeft ingetrokken, als het bedrag afwijkt van de verplichting of het bedrag dubbel is afgeschreven, of als sprake is van saldotekort op de betaalrekening van de debiteur. Deze voorwaarden, rechten en plichten vloeien voort uit de SEPA-verordening en zijn te vinden in de incassocontracten die zijn afgesloten tussen bank en incassant.
In het systeem van de automatische incasso kan het zijn dat betalingen eerst interbancair worden verwerkt, waarbij door sommige banken mogelijk van een tussenrekening gebruik wordt gemaakt, en dat de controle later plaatsvindt. Terugboekingen, vanwege fraude met incasso’s, saldotekort of om een andere reden, komen relatief weinig voor. Daarom is het hanteren van een dergelijk systeem voor banken, incassanten en consumenten over het algemeen doelmatig, omdat de transactieverwerking op deze manier relatief makkelijk en snel kan gaan. Hoe en wanneer wordt verwerkt en gecontroleerd, kan per klant en per bank verschillen. In het incassocontract worden hier door banken en incassanten maatwerk-afspraken over gemaakt.
Zijn er nog andere Nederlandse banken die zo werken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat bij een dergelijke overboeking het over te schrijven geldbedrag wordt voorgeschoten vanaf een tussenrekening? Zo ja, waarom hanteren banken dat systeem?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het geschatte schadebedrag van de in het artikel beschreven vorm van (incasso-)fraude over de jaren 2014–2017?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Betaalvereniging Nederland rapporteren sinds 2009 halfjaarlijks over de geaggregeerde fraudecijfers in het betalingsverkeer om inzicht te geven in de aard en omvang daarvan._ De totale jaarlijkse incassofraude bedroeg gemiddeld circa 285 duizend euro per jaar over de jaren 2014–2017. In diezelfde periode zijn in Nederland gemiddeld jaarlijks circa 1,37 miljard incassotransacties voldaan, met een gemiddelde jaarlijkse totale waarde van 247 miljard euro. Op de gemiddelde jaarlijkse totale waarde van alle incassotransacties gaat het in de genoemde periode om circa 0,000115 procent aan frauduleuze incassotransacties. Voor een beoordeling van het in het artikel_ genoemde schadebedrag van 32.000 euro als gevolg van fraude met automatische incasso’s in 2016 acht ik het van belang dit bedrag af te zetten tegen het totaal-bedrag dat er in dat jaar in automatische incasso’s om ging. Dat is voor 2016 in totaal 250 miljard euro. Dat betekent dat het in 2016 ging om 0,0000128% aan schade als gevolg van frauduleuze incassotransacties.
De beperkte omvang laat onverlet dat rapportage over incassofraude en schade daardoor belangrijk is en blijft: zicht op de aard en omvang is essentieel voor de bestrijding. De Europese herziene richtlijn betaaldiensten (PSD II) schrijft voor dat betaaldienstverleners hun bevoegde autoriteiten (in Nederland is dat De Nederlandsche Bank, DNB) ten minste jaarlijks statistische gegevens over fraude met betrekking tot verschillende betaalmiddelen verstrekken. Dat betekent dat de in Nederland al bestaande frauderapportages, die tot op heden op vrijwillige basis worden verstrekt, worden geformaliseerd en geharmoniseerd op Europees niveau. Ook worden de rapportages verankerd in het nationaal toezicht.
Hoe vaak is over de bovengenoemde jaren aangifte gedaan van deze vorm van incassofraude?
Het is niet bekend hoe vaak over de bovengenoemde jaren aangifte is gedaan van deze vorm van incassofraude. Incassofraude bij banken wordt door de politie niet als zodanig geregistreerd. Afhankelijk van de wijze waarop het delict gepleegd of gemeld is, wordt het geregistreerd onder fraude met betaalmiddelen of overige horizontale fraude. Beide delicten vallen onder meerdere vormen van fraude, om die reden kan niet worden geconstateerd in hoeveel gevallen het incassofraude bij banken betreft. In geval van fraude zal de bank van de incassant de schade proberen te verhalen op de vermeende fraudeur, al dan niet in het kader van het strafproces.
Hoe beoordeelt u het in het artikel genoemde schadebedrag van 32.000 euro dat in 2016 is gemeld door Nederlandse banken bij de Nederlandse Vereniging van Banken? Klopt het dat deze gegevens niet worden gecontroleerd? Zo ja, waarom worden die gegevens niet gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 5.
Wie draait in de regel op voor de geleden schade?
Zie antwoord vraag 6.
Is de werkwijze, ervan uitgaande dat Rabobank en ING inderdaad het geld overmaken vanaf een tussenrekening en niet controleren of een IBAN-rekeningnummer daadwerkelijk bestaat, in strijd met Nederlandse of internationale regels?
De werkwijze, zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4, is in lijn met de geldende (Europese) regelgeving, waaronder de Europese richtlijn betaaldiensten (PSD I), PSD II en de SEPA-verordening. De transactieverwerking in geval van de Europese incasso is over het algemeen doelmatig: het systeem kent de voordelen van gemak, snelle verwerking en lage kosten voor banken, incassanten en consumenten. Banken dienen evenwel oog te hebben voor risico’s. Bij het afsluiten van een incassocontract met een incassant maken zij de afweging tussen risico en efficiëntie. Daarnaast monitoren banken het incassogedrag van incassanten, mede om mogelijke fouten en fraude te voorkomen. Tot slot kent Europese wetgeving verschillende consumentenbeschermende maatregelen, zoals het terugboekrecht in de SEPA-verordening. Deze wettelijke waarborgen, in combinatie met de inspanningen van banken en de beperkte omvang van incasso-fraude, geven mij het vertrouwen dat het systeem op dit moment voldoende op orde is.
Het is belangrijk dat alle betrokken partijen, waaronder incassanten, op de hoogte zijn van de rechten, plichten en gevolgen van niet-naleving zoals vastgelegd in regelgeving en in de tussen incassant en bank afgesloten incassocontracten. Daarin staat onder andere dat incasso-opdrachten voor wat betreft de standaard Europese incasso gedurende een bepaald aantal werkdagen na verwerking door de debetbank kunnen worden teruggedraaid en dat de creditbank niet aansprakelijk is voor schade als gevolg van de terugboeking. Het is de verantwoordelijkheid van de incassant om deze regels te kennen en er naar te handelen, en van de bank om deze regels onder de aandacht te brengen in accurate productinformatie over de Europese incasso. Via het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) zal ik de banken verzoeken hier de komende tijd hernieuwde aandacht aan te geven.
Hoe verhoudt zich het feit, ervan uitgaande dat Rabobank en ING inderdaad het geld overmaken vanaf een tussenrekening en niet controleren of een IBAN-rekeningnummer daadwerkelijk bestaat, tot de voorschriften, normen en aanbevelingen die gelden binnen de Single European Payments Area?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u de werkwijze, ervan uitgaande dat Rabobank en ING inderdaad het geld overmaken vanaf een tussenrekening en niet controleren of een IBAN-rekeningnummer daadwerkelijk bestaat?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid met de betrokken banken in gesprek te treden over hun werkwijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het eens met de stelling dat banken ten minste de incassant zouden moeten waarschuwen dat het overgemaakte geld een voorschot is en dat het mogelijk is dat de betaling kan worden teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Een mogelijke aanval van taxichauffeurs op het hoofdkantoor van Uber |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Taxichauffeurs willen aanval op Ubers hoofdkantoor in Amsterdam» en «Uber-chauffeur: «Brandbommen? Te gek voor woorden» – verbijstering over aanvalsplan hoofdkantoor»?1
Ja.
Heeft u eerder aanwijzingen gehad over mogelijke gewelddadigheden in Amsterdamse taxiwereld?
De politie Amsterdam is op de hoogte van deze oproep en is heel scherp op dit soort acties. In het verleden zijn er blokkades geweest in de nachtelijke uren. Die blokkades zijn door de politie beëindigd zonder ernstige openbare ordeverstoringen.
Hoeveel klachten over illegale taxivervoerders in relatie tot Toegelaten Taxi Organisaties (TTO’s) zijn er bij u bekend sinds 2017?
Bij de gemeente Amsterdam is een digitaal meldpunt voor illegaal taxivervoer (snorders), met een automatische koppeling naar het Meld- en Informatiecentrum (MIC) van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Daar is sinds 2017 een tiental meldingen over illegaal taxivervoer binnengekomen.
De gemeente Amsterdam treedt zelf op tegen het aanbieden van illegaal taxivervoer op de opstapmarkt door taxichauffeurs die niet in het bezit zijn van een Amsterdamse taxivergunning. Volgens opgave van de gemeente Amsterdam is hiervoor in 2017 in totaal 127 keer een Rapport van Bevindingen (RvB) opgesteld. In 2018 is tot nu toe 12 tot 15 keer per maand een RvB opgesteld.
Kunt u aangeven hoeveel objectinspecties en administratieve controles de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) sinds 2017 heeft uitgevoerd in Amsterdam? Zo ja, kunt u aangeven tot hoeveel bestraffingen heeft dit geleid?
In 2017 heeft de ILT 70 georganiseerde taxi-inspecties uitgevoerd, waarbij 417 taxi’s zijn gecontroleerd. Bij 237 taxi’s werden één of meer overtredingen geconstateerd. Het aantal overtredingen lijkt hoog in verhouding tot het aantal gecontroleerde taxi’s, maar heeft te maken met de risicogerichte aanpak van de ILT, waarbij wordt gecontroleerd op plaatsen en tijdstippen dat het risico op overtredingen het grootst is. Door de ILT zijn boeterapporten opgesteld, die ter verdere behandeling zijn overgedragen aan het openbaar ministerie (OM).
Op welke manier werkt de ILT samen met de gemeente Amsterdam en de politie op het gebied van taxi-inspecties en -controles?
De samenwerking bestaat uit het gezamenlijk uitvoeren van handhavingsacties en daarnaast uit het delen van informatie, waardoor de handhaving effectiever en efficiënter kan worden opgepakt. De gemeente Amsterdam, de politie, het OM en de ILT hebben daarover afspraken gemaakt die in een convenant zijn vastgelegd.
Hoeveel fte heeft de ILT ter beschikking om toe te zien op veilig vervoer per taxi?
De ILT heeft de beschikking over 25 inspecteurs voor het toezicht en de handhaving op taxivervoer. De ILT werkt risicogericht en informatiegestuurd en zet de inspecteurs daar in, waar dit het meeste maatschappelijke effect heeft. Dat betekent dat straatcontroles bij voorkeur worden gehouden op plaatsen, tijdstippen en bij vervoerders waar een grote kans op overtreding aanwezig is.
Daarnaast is de ILT gestart met een proef waardoor meer taxi’s kunnen worden gecontroleerd dan bij tijdrovende traditionele straatcontroles. Bij deze proef vindt een snelle check op de arbeids- en rusttijden plaats, zodat taxichauffeurs zo min mogelijk in hun werkzaamheden worden gehinderd. De data die bij deze controles over taxibedrijven worden verzameld, worden door middel van deskresearch geanalyseerd en op basis daarvan worden risicogericht bedrijfsinspecties uitgevoerd. Deze aanpak vergroot de pakkans en zal naar verwachting de naleving van de taxiregels verbeteren.
Bent u van mening dat de ILT voldoende capaciteit heeft om er in Amsterdam op toe te zien dat ondernemers en chauffeurs in de taxibranche de regels naleven? Zo nee, welke oplossingen ziet u op de korte termijn hiervoor?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Joods restaurant weer belaagd’ |
|
Gidi Markuszower (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Joods restaurant weer belaagd»?1
Ja.
Bent u bereid het openbaar ministerie (OM) te instrueren om de dader(s) van deze verschrikkelijke daad te vervolgen voor vernieling met een antisemitisch motief, zodat het OM een dubbele strafmaat kan eisen?2 Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie de zaak te beoordelen en op basis daarvan te besluiten over een eventuele vervolging en de wijze waarop die plaatsvindt. Daarbij zal – indien vast komt te staan dat sprake is van vernieling met een discriminatoir aspect – conform de Aanwijzing Discriminatie het discriminatoire aspect door de officier van justitie in het requisitoir worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis worden betrokken. Hierbij geldt, afhankelijk van de ernst van de zaak, een strafverzwaring met 50% of 100%.
Deelt u de mening dat de Amsterdamse waarnemend-burgemeester er niet alles aan heeft gedaan om de veiligheid van dit Joodse restaurant te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ondernemers moeten veilig hun werk kunnen doen. Indien daartoe aanleiding is treft het lokale gezag aanvullende maatregelen ter bescherming van de ondernemer, de werknemers en aanwezigen. Beveiligingsmaatregelen worden genomen op basis van dreiging en risico. Lokaal is het beste zicht op eventuele spanningen en incidenten.
In deze specifieke zaak heeft waarnemend burgemeester van Amsterdam, in reactie op raadsvragen, reeds kenbaar gemaakt dat en welke maatregelen naar aanleiding van dit incident en eerdere incidenten zijn genomen.3 De waarnemend burgemeester legt aan de gemeenteraad verantwoording af over het door hem gevoerde beleid.
Bent u bereid maatregelen te nemen en de waarnemend-burgemeester van Amsterdam per direct te vervangen door een burgemeester die wèl voor de veiligheid van alle Amsterdammers staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u nemen om het Joodse restaurant HaCarmel in Amsterdam te beschermen tegen meer antisemitisch geweld?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u de berichtgeving over een 14-jarig meisje dat in Emmeloord (Flevoland), vanwege het niet afdoen van een hoofddoek, van haar fiets werd geduwd?1
Ja.
Klopt het dat dit meisje op de grond liggend het ziekenhuis in werd geslagen en geschopt, met een hersenschudding tot gevolg, vanwege het feit dat zij terecht weigerde om haar hoofddoek af te doen?
Het strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie naar de vermeende mishandeling van een 15-jarig meisje uit Emmeloord is afgerond. Het Openbaar Ministerie heeft met een persbericht, d.d. 19 maart jl., aangegeven dat er twijfel is over de juistheid van de aangifte en een gebrek aan aanknopingspunten voor verder onderzoek.2
Heeft u contact opgenomen met het slachtoffer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier kunt u bevorderen dat de twee daders zo snel mogelijk aangehouden zullen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er sprake is van een stijging van het aantal incidenten die te maken hebben met moslimhaat?
Op 18 mei 2017 is het rapport Discriminatiecijfers 2016 aan uw Kamer aangeboden.3 Daarin wordt genoemd dat de politie in 2016 352 incidenten heeft geregistreerd waarbij (mogelijk) sprake was van discriminatie vanwege het islamitische geloof. Dat is bijna 20% minder dan in 2015. Bij de meldpunten voor discriminatie op het internet kwamen 251 meldingen binnen, bijna de helft minder dan het jaar ervoor. Alleen bij de anti-discriminatievoorzieningen was een stijging zichtbaar: deze organisaties ontvingen in 2016 250 meldingen over discriminatie vanwege het islamitische geloof, 4% meer dan een jaar eerder. De cijfers over 2017 komen dit voorjaar beschikbaar.
Deelt u de mening dat dit soort anti-islamitisch geweld volstrekt onacceptabel is? Zo ja, wat gaat u hier specifiek aan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet de regering op dit moment specifiek om moslimhaat te bestrijden en wat zijn de resultaten hiervan?
Discriminatie is per definitie onacceptabel. Met het op 22 januari 2016 aan uw Kamer aangeboden Nationaal actieprogramma tegen discriminatie4 formuleert het kabinet maatregelen om discriminatie tegen te kunnen gaan. Uw Kamer wordt dit voorjaar geïnformeerd over de voortgang van deze maatregelen en de discriminatiecijfers over 2017.
Bij de aanpak van discriminatie wordt geen onderscheid gemaakt naar groepen in de samenleving waartegen de discriminatoire uiting of het discriminatoire gedrag is gericht. De overheid, dus ook de politie, is er voor alle burgers en daarmee is een «doelgroepenbeleid», een specifiek actieplan of een aparte racismepolitie niet verenigbaar. Er is geen plaats voor de vraag welke discriminatiegrond het belangrijkste is. Er is dan ook geen specifiek geld vrijgemaakt voor de aanpak van moslimhaat.
In de opleiding wordt aandacht gegeven aan het herkennen van en omgaan met discriminatie. Daarnaast kunnen agenten expertise inwinnen bij het Netwerk Divers vakmanschap.
Hoeveel budget is er door de regering specifiek vrijgemaakt om moslimhaat tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om een specifiek actieplan tegen moslimhaat op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om een speciale politie-eenheid in te richten tegen anti-islamitisch geweld, als onderdeel van een bredere racismepolitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voorgang van het politieonderzoek naar de twee daders in deze zaak, en daarna van de justitiële vervolging hiervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De positie van kwetsbare verdachten in het strafproces |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bereid om na de publicatie van het proefschrift De Kwetsbare psychisch gestoorde verdachte in het strafproces van mr. E. Gremmen een reactie aan de Kamer te doen toekomen op haar bevindingen?1
Na een eerste bestudering van het proefschrift, kan ik melden dat met de voorgestelde titel in het Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat thans in consultatie is – over het opsporingsonderzoek naar en de berechting van personen met een psychische stoornis, een verstandelijke dan wel fysieke beperking of een ziekte, wordt tegemoetgekomen aan het merendeel van de aanbevelingen in het proefschrift die zien op de huidige wettelijke regeling in de artikelen 16 en 509a tot en met 509d Sv. Het uitgangspunt van de nieuwe regeling – die de huidige wettelijke regeling zal vervangen – is dat een verdachte voldoende in staat moet zijn om het proces tegen hem te begrijpen en hieraan effectief deel te nemen. Is hij hiertoe niet voldoende in staat vanwege een psychische stoornis, verstandelijke dan wel fysieke beperking of een ziekte, dan zullen de noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen om hem hiertoe wel in staat te stellen. Welke maatregelen noodzakelijk zijn, wordt steeds in het concrete geval bepaald door de officier van justitie en de rechter. De maatregelen zijn niet limitatief opgesomd, zodat maatwerk mogelijk wordt gemaakt. In ieder geval zal steeds een raadsman worden toegevoegd. Voorbeelden van andere maatregelen zijn de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon en het sluiten van de deuren tijdens de terechtzitting.
Wanneer maatregelen niet ertoe (kunnen) leiden dat een verdachte voldoende in staat is om het proces tegen hem te begrijpen en hieraan effectief deel te nemen, mag de officier van justitie op dat moment de verdachte niet vervolgen. In de fase van de berechting geldt, dat de rechter de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vervolging zal dienen te verklaren. Gelijktijdig met de niet-ontvankelijkverklaring kan de rechter dan, in een separate beschikking, een zorgmachtiging voor de verlening van verplichte zorg op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of een opnamemachtiging op grond van de Wet zorg en dwang (Wzd) afgeven. De grondslag daarvoor wordt gevormd door artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz), dat evenals de Wvggz en de Wzd op 1 januari 2020 in werking zal treden. Ook wanneer de officier van justitie beslist om niet te vervolgen, kan deze een vordering indienen bij de rechter tot verlening van een zorg- of opnamemachtiging.
Zowel in geval van het niet vervolgen als in geval van niet-ontvankelijkverklaring geldt dat wanneer in de toekomst in de toestand van de verdachte een dusdanige verbetering is opgetreden – eventueel door genomen maatregelen – dat hij wel weer voldoende in staat kan worden geacht om het proces tegen hem te begrijpen en daaraan effectief deel te nemen, vervolging en berechting weer mogelijk zijn.
Klopt het dat het openbaar ministerie de mogelijkheid om evident gestoorde verdachten buiten de strafrechter om direct gedwongen op te laten nemen nooit aangrijpt, maar altijd voor de strafzitting kiest? Zo nee, waarom niet? Kan het antwoord uitgebreid worden toegelicht? Wanneer wordt doorgaans gekozen voor een gedwongen opname en wanneer voor een strafzitting?
Nee. Wanneer sprake is van een verdachte van een strafbaar feit met een psychische stoornis of een verstandelijke beperking zal altijd maatwerk worden toegepast. Daarbij worden alle ter zake doende elementen van de casus (zoals de persoon van de verdachte, zijn strafblad, de ernst van het strafbare feit, de inschatting van het recidivegevaar, de detentiegeschiktheid en de beoordeling van zijn geestelijke gesteldheid door de crisisdienst) naast elkaar gelegd en nauwkeurig afgewogen. Op basis daarvan besluit het OM een verdachte al dan niet strafrechtelijk te vervolgen, waarbij tevens wordt meegewogen de mogelijkheid dat een verdachte een behandelmaatregel, zoals TBS of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, opgelegd kan krijgen. Tegelijkertijd wordt bezien of een traject dient te worden gestart tot een gedwongen opname buiten het strafrecht om. In voorkomende gevallen wordt dan een verzoek voor een rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen ingediend. Een strafrechtelijk traject en een gedwongen opname sluiten elkaar overigens niet uit en kunnen ook naast elkaar plaatsvinden.
Er kan derhalve niet gesteld worden dat er «doorgaans» voor het ene of het andere scenario wordt gekozen; in iedere casus wordt steeds een specifieke en op maat gesneden afweging gemaakt.
Na de inwerkingtreding van de Wfz, de Wvggz en de Wzd kan de rechter overigens ook ambtshalve een zorgmachtiging op grond van de Wvggz of een opnamemachtiging op grond van de Wzd afgeven.
De conclusie dat in de onderzochte zaken geen enkele keer voor gedwongen opname op grond van de Wet BOPZ is gekozen, heeft te maken met de onderzoeksmethode: zo zijn alleen zaken onderzocht waarbij de strafrechter reeds een vonnis had uitgesproken. Door deze methode zijn de zaken die het OM heeft geseponeerd vanwege de gezondheidstoestand van de verdachte en die via de Wet BOPZ zijn behandeld door de civiele rechter, buiten beschouwing gebleven. Daarnaast zijn de zaken die het OM zelf heeft afgedaan via de ZSM-werkwijze (het gaat hierbij om minder zware delicten, waarbij wel sprake kan zijn van ernstige achterliggende zorgproblematiek) niet meegenomen in het onderzoek.
Bent u bekend met onderzoeken waaruit is gebleken dat het risico op valse bekentenissen bij de groep lichtverstandelijk beperkte verdachten hoog is?2 Op welke manier wordt hiervoor gewaakt?
Ja. In de basispolitie-opleiding is er aandacht voor kwetsbare personen, waaronder de groep licht verstandelijk beperkten. In alle verhooropleidingen is de omgang met kwetsbare verdachten en het risico op valse bekentenissen een lesonderdeel. Sinds 2012 is er een specialistische verhooropleiding voor het verhoren van kwetsbare verdachten. Deze specialistische verhoorders worden ingezet in zwaardere zaken (HIC-feiten). De wijze van verhoor wordt aangepast aan de verdachte en diens eventuele kwetsbaarheid.
Ook zijn er in elke politie-eenheid recherchepsychologen die adviseren en coachen bij de voorbereiding en uitvoering van het verhoor van kwetsbare verdachten. Op het interne digitale politieplatform staat veel informatie rondom het verhoor van kwetsbare personen, waaronder risicofactoren die invloed hebben op de betrouwbaarheid van een verklaring.
Sinds het Salduz-arrest van het EHRM uit 2008 zijn er extra waarborgen rondom het verhoor gekomen, in het bijzonder met betrekking tot consultatiebijstand voorafgaand aan het verhoor. In december 2015 bepaalde de Hoge Raad dat per 1 maart 2016 aangehouden verdachten (behalve op consultatiebijstand) ook recht hebben op verhoorbijstand. Deze en andere waarborgen zijn, onder meer dankzij Europese regelgeving, verder in de nationale wetgeving verankerd door middel van een aantal wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering die op 1 maart 2017 in werking zijn getreden.
Wat vindt u van het idee om alle verdachten voor het eerste verhoor te screenen op hun geestelijke gesteldheid en bij twijfel naast de raadsman een vertrouwenspersoon aanwezig te laten zijn bij het verhoor?3
In de praktijk bestaat reeds de mogelijkheid om de psychische gesteldheid van verdachten te laten onderzoeken door een GGD-arts of crisisdienst. Dit gebeurt echter niet standaard. Op dit moment is niet voorzien in de mogelijkheid om een uitgebreide screening bij elke verdachte te doen. Het is daarbij niet voor de hand liggend om alle verdachten te gaan screenen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Worden verhoren met kwetsbare verdachten altijd opgenomen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om hier alsnog toe over te gaan? Hoe wordt dan bepaald of een bepaalde verdachte kwetsbaar is?
Volgens de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (2010A018gp) worden de verhoren van kwetsbare verdachten audiovisueel opgenomen indien er sprake is van misdrijven die strafbaar zijn gesteld in het Wetboek van (Militair) Strafrecht, als:
De opsporingsambtenaar moet inschatten of er sprake is van kwetsbaarheid, gedefinieerd in deze Aanwijzing, zoals bij minderjarigen onder de 16 jaar, personen met een (kennelijke) verstandelijke beperking of een cognitieve functiestoornis. Een inschatting van kwetsbaarheid is hierbij voldoende. Dit kan blijken uit voorinformatie of tijdens contact met de betrokkene. Bij twijfel wordt de verdachte als kwetsbaar aangemerkt.
Ook in andere dan de hierboven genoemde gevallen kan de officier van justitie een opdracht geven tot registratie. Op dit moment zijn nog niet alle eenheden voldoende toegerust qua apparatuur en verhoorruimtes om alle verhoren audiovisueel op te nemen. Er wordt naar gestreefd deze faciliteiten uit te breiden.
Is er na de motie-Van Nispen/Swinkels over het opnemen van verhoren4 en Kamervragen hierover5 nog wat veranderd aan de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het opnemen van verhoren van al dan niet kwetsbare verdachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel wordt door de politie een verkenning uitgevoerd op ontwikkelingen op het gebied van wetenschap, professionalisering, techniek en wetgeving aangaande verhoor. De inzet van techniek voor verhoor van kwetsbare verdachten maakt hier onderdeel van uit.
Het bericht dat motorclubs naar België verplaatsen |
|
Monica den Boer (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Motorclubs verkassen naar België»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat, gezien de strengere aanpak in Nederland, motorclubs zich naar België verplaatsen en over de grens hun activiteiten voortzetten?
Het gaat hier niet om gewone motorclubs maar om zogenoemde Outlaw Motorcycle Gangs (OMG’s), ook wel criminele motorbendes genoemd. OMG’s in de grensstreken maken al langere tijd gebruik van de grenzen om de effecten van de Nederlandse aanpak, zoals sluiting van clubhuizen, te omzeilen. Zoals het artikel aangeeft, draagt een goede internationale samenwerking bij aan een oplossing. Die is er, zowel met België als met Duitsland.
Bent u het eens met de stelling van de Belgische officier van justitie dat motorclubs door het verschil van aanpak in Nederland en België niet goed genoeg worden tegengewerkt? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om het beleid van een ander land te beoordelen. Ik constateer dat het Nederlandse beleid vruchten afwerpt, dat Nederland zich inzet om grensoverschrijdend samen te werken en dat er goede internationale samenwerking is met zowel België als Duitsland. Het RIEC Limburg werkt samen met het ARIEC Belgisch Limburg en de overige partners, waaronder Benelux SG, Euregio Maas-Rijn en Noordrijn Westfalen aan een projectplan voor een pilot met een ontwikkel- en expertisecentrum voor de grensoverschrijdende bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit met de intentie deze grensoverschrijdende samenwerking te intensiveren. Tijdens een bijeenkomst op 17 mei zal het plan op hoofdlijnen gepresenteerd worden.
Klopt het dat er in België veel minder mogelijkheden zijn om motorclubs aan te pakken? Zo ja, bent u het ermee eens dat het zogenoemde waterbedeffect de effectiviteit van de aanpak van motorbendes in Nederland ondermijnt? Zo nee, hoe verklaart u dit fenomeen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u bekend met het gegeven dat recent twee outlaw motercycle gangs door de rechtbank in Nederland zijn verboden? Zijn er signalen dat deze clubs hun activiteiten in België voortzetten? Hoe kijkt u in dit verband aan tegen een mogelijk bestuursrechtelijk verbod op dit soort clubs? Hoe kan het geschetste waterbedeffect zoveel mogelijk worden voorkomen?
Onlangs is er één OMG (Bandidos MC) (civielrechtelijk) verboden alsook één Outlaw Gang of brotherhood (Catervarius). Van de eerstgenoemde zijn er inderdaad signalen van voortzetting in België. Zoals bij uw Kamer bekend, is er een wet met een bestuurlijk verbod in de maak op initiatief van het lid Kuiken (PvdA). De Minister voor Rechtsbescherming – als verantwoordelijk bewindspersoon voor de Wet bestuurlijk verbod rechtspersonen – heeft hier zijn medewerking aan toegezegd. Het bestuurlijk verbod zal een effectief instrument kunnen worden in de strijd tegen OMG’s. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven of de Belgische regering voornemens is het instrumentarium om motorbendes aan te pakken uit te breiden? Indien dit het geval is, op welke wijze? Indien dit niet het geval is, bent u bereid met uw Belgische collega in overleg te treden om de noodzaak tot uitbreiding van het instrumentarium om motorbendes in België aan te pakken aan te tonen en uw Belgische collega hierin te stimuleren?
In België zijn recent zogeheten Arrondissementele Informatie- en Expertisecentra voor de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit opgericht. Tevens worden een wetsontwerp bestuurlijke handhaving en een wetsontwerp bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB) voorbereid. Deze instrumenten vergroten de mogelijkheden in België met betrekking tot de bestuurlijke aanpak van onder andere OMG’s waar ook nu reeds mee wordt geëxperimenteerd.
Op welke wijze wordt momenteel al tussen de Nederlandse en Belgische autoriteiten samengewerkt om de grensoverschrijdende aanpak van motorbendes te verbeteren? Ziet u hierin mogelijkheden tot intensivering en/of verbetering? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er bestaan verschillende operationele en niet-operationele overleggen tussen Nederland en België, soms in Beneluxverband en soms ook met Duitsland erbij. Deze richten zich onder andere op informatie-uitwisseling, concrete gezamenlijke acties en opsporingsonderzoeken, expert meetings en intensivering van de bestuurlijke aanpak in beide landen. Nederland en België participeren al sinds 1999 in het analyseproject Monitor inzake OMG’s van Europol.
Op Euregionaal niveau functioneert al geruime tijd een werkgroep rond de criminele motorbendes. Hoewel verbetering en intensivering altijd mogelijk zijn, zijn dat naar mijn mening zaken die voort moeten komen uit operationele behoeften. Ik vertrouw daarbij op de professionaliteit van de betrokken diensten in beide landen.
Welke mogelijkheden ziet u naar aanleiding van de geharmoniseerde Europese anti-witwas- en anti-fraudewetgeving om samen met België motorbendes financieel aan te pakken? Welke rol spelen de Financial Intelligence Units hierin?
De vierde EU anti-witwasrichtlijn voorziet in regels ter voorkoming van het gebruik van het financieel stelsel voor witwassen, daaraan ten grondslag liggende basisdelicten, en terrorismefinanciering. Op grond van deze richtlijn dienen banken, andere financiële ondernemingen en diverse aangewezen beroepsgroepen cliëntenonderzoek te verrichten en op basis van meldingsindicatoren ongebruikelijke transacties te melden bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU) van hun lidstaat. In de vierde EU anti-witwasrichtlijn zijn onder meer bepalingen opgenomen over het uitwisselen van informatie tussen de Europese FIU’s en verdere verspreiding ervan naar rechtshandhavende autoriteiten. Zo is opgenomen dat FIU’s een ontvangen melding van een ongebruikelijke transactie die betrekking heeft op een andere lidstaat, in beginsel onverwijld doorzendt aan de FIU van die lidstaat. Dit is alleen anders wanneer zwaarwegende belangen zich tegen die doorzending verzetten. Volledigheidshalve verwijs ik in dit verband naar het wetsvoorstel Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn2 waarmee deze richtlijn in Nederland wordt geïmplementeerd.
Op welke wijze spant Nederland zich binnen de Europese Unie (EU) in om een geharmoniseerde Europese aanpak van georganiseerde misdaad tot stand te brengen? Welke initiatieven zijn in dat kader tijdens en sinds het EU-voorzitterschap van Nederland in 2016 ontplooid?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC), en Europol hebben twee keer (in 2015 en 2017) een internationale conferentie georganiseerd over de aanpak van criminele motorbendes, waaraan ook België deelnam. Daarnaast heeft Nederland in het kader van het EU-voorzitterschap de bestuurlijke aanpak van georganiseerde misdaad in de EU uitgedragen en bevorderd o.a. door een conferentie in Amsterdam en het voorbereiden van Raadsconclusies over dit onderwerp. Nog steeds participeert Nederland actief in het EU netwerk dat zich richt op het bevorderen van de bestuurlijke en de integrale aanpak in alle Europese lidstaten. In dit kader worden onder meer handboeken met best practices ontwikkeld en gedeeld.
Het bericht dat schietbanen van de politie onveilig zijn |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Voldoen de schietbanen van de politie wel of niet aan de veiligheidseisen?1
De politie heeft in 2017 een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) uitgevoerd op alle 22 OBT (Operationele Begeleiding en Training)-locaties. De schietbanen van de Politieacademie, die sinds de wijziging van de Politiewet 2012 onderdeel uitmaken van de Nationale Politie2, zijn hierin nog niet meegenomen. Op basis van nieuwe voorschriften wordt vanaf nu voor alle banen (inclusief de banen waarvan het beheer is overgenomen van de Politieacademie) jaarlijks bezien welke keuringen, certificeringen en RI&E’s moeten worden uitgevoerd.
Een RI&E is een onderzoek naar de (fysieke) arbeidsomstandigheden en de arbeidsrisico’s op de werklocaties en tijdens de werkzaamheden. De conclusie van de RI&E’s uit 2017 is, dat bij het volgen van instructies van de IBT-docent (Integrale Beroepsvaardigheden Training) en het dragen van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen de schietbanen voldoen aan de gezondheids- en veiligheidseisen. Op locatieniveau zijn er aandachtspunten gesignaleerd. Voor deze punten is een actieplan gemaakt om deze op te lossen.
Over de RI&E uitgevoerd op de schietbaan Amsterdam heeft de Inspectie SZW in haar rapportage feedback gegeven op de meetmethodiek van de RI&E. Op basis van de bevindingen van de Inspectie is een zienswijze vanuit het korps ingediend en een aangepaste rapportage over fijnstof en kruitdampen aangeleverd, waarin de beschrijving van het onderzoek en de context is uitgebreid. Het korps is hierover nog met de Inspectie in gesprek. Ten aanzien van de geluidsbelasting heeft de politie in afstemming met de Inspectie SZW besloten dat er nog één aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd in Amsterdam om alle twijfel weg te nemen.
Voldoen de schietbanen van de politie wel of niet aan de gezondheidseisen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt de werkinstructie met betrekking tot schietbanen wel of niet nageleefd?
De politie geeft aan dat de in 2015 samen met de vakbonden vastgestelde werkinstructie niet is geïmplementeerd. Tijdens de implementatie bleek dat het nodig was de werkinstructie beheer en gebruik vuurwapenaccommodaties verder aan te scherpen. De korpsleiding heeft inmiddels opdracht gegeven de aangescherpte werkinstructie 2015 alsnog te implementeren. Daarnaast is in samenspraak met de Centrale Ondernemingsraad (COR) een nieuwe werkinstructie in ontwikkeling.
Hoeveel meldingen van gehoorbeschadiging zijn er bij agenten?
De politie beschikt niet over aantallen van meldingen van gehoorbeschadiging bij politiemedewerkers. Op dit moment wordt een PMO (Periodiek Medisch Onderzoek) specifiek gericht op de IBT-docenten uitgevoerd. Deze rapportage zal inzicht geven of er sprake is van een verhoogd risico op gehoorschade bij gebruik van schietbanen door IBT-docenten.
Het bericht ´Mister Cloud’ |
|
Chris van Dam (CDA), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het interview in Blauw (editie februari 2018) van de heer L. Kuijs («Mister Cloud»), directeur van de Politieacademie en portefeuillehouder Kennis binnen de politie?
Ja.
Kunt u aangeven in welke opzichten het in dit interview verwoorde concept van de «Kenniscloud» afwijkt van het (reeds vanaf 2000) ontwikkelde Politiekennisnet (PKN), dan wel Kennis op Maat Politie (KomPol), dat sinds 2013 het PKN verving? Was het PKN c.q. KomPol ook niet een concept waarbij kennis vanuit de politiepraktijk – met behulp van zo’n 800 auteurs onder begeleiding van ervaren kennismakelaars – actueel werd gehouden? Vervulde de Politieacademie een centrale rol in het ontsluiten, veredelen en valideren van die aangeleverde informatie? Functioneert KomPol nog? Wat heeft de Politieacademie de afgelopen jaren gedaan om het PKN c.q. KomPol actief te houden c.q. te onderhouden? Welke lessen zijn in het kader van het PKN c.q. KomPol geleerd die bij het opzetten van de «Kenniscloud» benut kunnen worden?
Kennis op maat politie (Kompol) en de mediacollectie zijn de belangrijkste kennisdiensten van de Politieacademie. Doorwerking van politie specifieke kennis in onderwijs en praktijk staat centraal. Daarvoor worden voortdurend verbindingen gelegd tussen deze kennisdiensten onderling, het team Onderzoek, andere kennisinstellingen, de politiepraktijk en het politieonderwijs. Dit bevordert het eenduidig werken volgens de laatste stand van zaken. Wanneer bijvoorbeeld het OM met de politie afspraken maakt, worden deze in samenwerking met de experts vertaald tot gevalideerde politiekundige kennis op Kompol.
De kenniscloud faciliteert en verbindt de bestaande kennisinitiatieven en betrokken afdelingen en medewerkers. Het zorgt ervoor dat politiemensen vakinhoudelijke informatie eenvoudiger kunnen opzoeken en delen. De kenniscloud is feitelijk dus een geordende verzameling van politiekennis, die online te benaderen is en daarom een aanvulling op Kompol.
Kunt u aangeven wat de rol is van «communities of practice», moderatoren en kennis-referenten? Welke actor geeft de doorslag bij het valideren van kennis voor en door de politie?
De «communities of practice» (COP) zijn (informele)groepen politiemensen die zich op basis van kennis van en/of affiniteit met een onderwerp hebben georganiseerd. Binnen deze groep wordt kennis en expertise gedeeld en verdiept.
Kennis binnen de politieorganisatie wordt op deze wijze beter samengebracht. Indien het gaat om kennis waarover beleid is vastgesteld is de betreffende portefeuillehouder binnen de politie doorslaggevend voor het valideren van kennis.
Vindt u het juist dat in het interview geen melding wordt gemaakt van de noodzaak tot het delen van kennis met de ketenpartners van de politie, zoals de Koninklijke Marechaussee, het openbaar ministerie, de Immigratie en Naturalisatiedienst en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst? Kunt u helderheid verschaffen over de wijze waarop dit gebeurt en of de kennis ook daadwerkelijk wordt benut door de ketenpartners?
De politie deelt en betrekt kennis in haar netwerk. Zo ondersteunt, faciliteert en verbindt de kennisfunctie van de Politieacademie (Kennis- en Informatieknooppunt, KIK) naast de politie ook ketenpartners, zoals het Openbaar Ministerie (OM), de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Wat is het businessmodel dat ten grondslag ligt aan de «Kenniscloud«? Is het louter een netwerkmodel dat is gebaseerd op het belangeloos geven en delen van informatie, of is sprake van abonnementen en belangen van commerciële uitgevers?
Er is geen sprake van commerciële belangen. Kenniscloud is gericht op het delen van kennis binnen de politieorganisatie, zodat beschikbare kennis toegankelijk wordt gemaakt voor iedere politiemedewerker die dit nodig heeft. Indien gewenst en noodzakelijk, wordt de kennis ook gedeeld met ketenpartners.
Deelt u de opvatting van de heer Kuijs «dat de meeste parate kennis aanwezig is bij net afgestudeerde agenten»? Hoe verhoudt de ervarings- en praktijkkennis van politiemensen uit de praktijk zich hiertoe? Hoe kijkt het korps en de korpschef hier naar?
Wat theoretische kennis betreft is deze vaak het meest paraat bij mensen die deze kortgeleden geleerd hebben. Kennis en ervaring uit de praktijk zijn uiteraard ook zeer waardevol en volop aanwezig bij politiemensen met meer werkervaring. In aanvulling hierop is het ook zaak dat politiemedewerkers gedurende hun loopbaan de voor hun functie benodigde parate kennis goed onderhouden. Naar aanleiding van mijn toezegging op een onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de parate kennis van politieambtenaren in de basispolitiezorg1 ontwikkelt de politie op dit moment het zogenoemde Kwaliteitssysteem Vakbekwaamheid.
Herkent u zich in de constatering van de heer Kuijs dat ten aanzien van het vermeende gebrek aan kwaliteit van processen-verbaal het grootste probleem is dat «elke officier (van justitie) zijn eigen eisen heeft voor het dossier». Deelt de korpschef en de leiding van het openbaar ministerie deze opinie? Hoe verhoudt deze constatering zich tot de conclusies van het rapport «Handelen naar waarheid» en het daarop gebaseerde verbeterprogramma?
Politie en OM werken in het Kwaliteitsprogramma politie-OM al enige jaren samen aan de verbetering van opsporing en vervolging. Een belangrijk onderdeel van het kwaliteitsprogramma is het verbeteren van de kwaliteit van het procesdossier (proces-verbaal) bij veel voorkomende criminaliteit. In 2017 is de politie, samen met het OM, gestart met de implementatie van de «kwaliteitsstandaard procesdossier VVC», zodat er op een eenduidige manier gewerkt wordt Deze kwaliteitsstandaard is opgesteld door Politie en OM samen.
Erfpacht |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich de beantwoording op de vragen (ingezonden 19 oktober 2017, antwoorden ontvangen 19 december 2017) inzake erfpacht in Amsterdam1, waarin u aangeeft dat bij geschillen de weg naar de burgerlijke rechter open staat? Kunt u daarbij ook aangeven wat gemiddelde de procedurekosten zijn van een proces bij de burgerlijke rechter en deelt u de gedachte dat die kosten een forse belemmering zijn om sowieso een proces tegen de gemeente te starten?
Ja, ik herinner mij de beantwoording van de genoemde vragen. Ik ga ervan uit dat uw vraag betrekking heeft op een eventueel geschil tussen een erfpachter en de gemeente over de erfpachtvoorwaarden. Wanneer het geschil leidt tot een gerechtelijke procedure, is griffierecht verschuldigd dat door het gerecht in rekening wordt gebracht. Een geschil over de erfpachtvoorwaarden zal door de rechtbank worden aangemerkt als een vordering of verzoek van onbepaalde waarde. Wanneer de erfpachter een natuurlijk persoon is, is het griffierecht in een dergelijk geval in beginsel € 291. Er geldt een verlaagd tarief van € 79 als een natuurlijk persoon onvermogend is. Erfpachters die gezamenlijk een advocaat inschakelen en een gemeenschappelijke dagvaarding, verzoekschrift of procesinleiding indienen, betalen gezamenlijk slechts eenmaal het griffierecht.
Daarnaast zijn er belangengroepen die procederen ten behoeve van meerdere erfpachters waardoor eveneens de proceskosten voor individuele erfpachters kunnen worden beperkt. Elke procespartij moet ook rekening houden met de kosten die zijn advocaat in rekening kan brengen.
Afhankelijk van zijn financiële situatie kan de erfpachter in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Het is aan de erfpachter om – eventueel na het inwinnen van juridisch advies over zijn zaak – te beslissen of hij een procedure tegen de gemeente wil voeren. Hij moet daartoe inschatten of hij een procedure voldoende kansrijk acht. Ik meen dat met het voorgaande voldoende rekening wordt gehouden met de financiële positie van procespartijen.
Deelt u de conclusie dat naast de toepasselijkheid van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur op het privaatrechtelijk handelen van de overheid, het zo is dat een beroep kan worden gedaan op onredelijk bezwarende bedingen in door de overheid gehanteerde algemene voorwaarden en erfpachtbeleid? Zo nee, waarom niet?
Het staat iemand vrij in rechte aan te voeren dat er sprake is van een onredelijk bezwarend beding. In het algemeen geldt dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is; indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval; onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (artikel 6:233 BW). Op grond van artikel 6:216 BW is deze regel in beginsel ook van toepassing op de vestiging van erfpacht.
Deelt u de conclusie dat een gerechtelijke toets aan de algemene rechtsbeginselen die voordat of vlak nadat de nieuwe algemene voorwaarden en/of nieuw erfpachtbeleid zijn geïntroduceerd en op de eerste erfpachtrechten van toepassing zijn verklaard, per definitie een toets is die theoretisch plaatsvindt en niet aan de hand van een praktische situatie? Zo nee, waarom niet? Deelt u dan ook de conclusie dat het, vanwege het belang van een dergelijke gerechtelijke toets voor een aanzienlijk aantal erfpachters, ongewenst is dat het ontbreken van een praktische situatie niet tot een gerechtelijk oordeel leidt? Zo nee, waarom niet?
Bij de invoering van het nieuwe erfpachtstelsel heeft het college zowel een uitgebreide inspraak georganiseerd als de gemeenteraad geconsulteerd. Voor zover rechtsbeginselen aan de orde zijn, boden beide procedures de mogelijkheid deze naar voren te brengen. Gerechtelijke toetsing vindt altijd plaats aan de hand van concrete gevallen (praktische situaties). Zo lang immers geen sprake is van een concreet belang, is een gerechtelijke procedure niet aan de orde. Het is aan de rechter om in een concrete situatie te toetsen aan deze rechtsbeginselen.
Is de indruk juist dat vrijwel alle appartementencomplexen in Amsterdam zijn uitgegeven als één erfpachtrecht en dat dit erfpachtrecht vervolgens is gesplitst in appartementsrechten? Zo nee, waarom niet?
Amsterdam geeft al sinds 1896 op grote schaal grond in erfpacht uit. In de jaren ’50 is een regeling van splitsing van een gebouw in appartementsrechten in de Nederlandse wetgeving opgenomen. Het is sindsdien tevens mogelijk om erfpachtrechten in appartementsrechten te splitsen.
In 2005 is in de wet de mogelijkheid opgenomen om erfpacht te vestigen per appartement (artikel 5:118a BW). Sinds die tijd is het gebruikelijk in Amsterdam om – bij nieuwe uitgifte van grond bestemd voor de bouw van appartementencomplexen -eerst te splitsen om vervolgens de appartementen in erfpacht uit te geven. Appartementencomplexen die vóór 2005 zijn gerealiseerd zijn dus veelal eerst in erfpacht uitgegeven en daarna in appartementsrechten gesplitst.
Er zijn in Amsterdam ruim 7.000 erfpachtrechten die na uitgifte in appartementsrechten zijn gesplitst. Daaruit zijn in totaal circa 180.000 woningappartementsrechten ontstaan.
Klopt het dat normaal gesproken alle erfpachters in een appartementencomplex moeten instemmen met afspraken over de erfpacht? Klopt het dat voor de overstap naar eeuwigdurende erfpacht de gemeente Amsterdam de erfpachters met een appartementsrecht de mogelijkheid biedt om individueel een overeenkomst af te sluiten? Is het waar dat de gemeente Den Haag dat op een andere wijze heeft aangepakt, namelijk door uit te gaan van een tijdelijke voorziening, omdat huiseigenaren daar overstappen van tijdelijke erfpacht (voor bepaalde tijd) naar eeuwigdurende erfpacht (onbepaalde tijd)? Is het juist dat in de gemeente Amsterdam het niet gaat om een tijdelijke maar om een semi permanente voorziening? Als dat zo is, deelt u de conclusie dat het dus nog heel veel (een onbepaald aantal) jaren kan duren voordat alle erfpachters in een complex zijn overgestapt en het onderliggende erfpachtrecht wordt aangepast en, zo ja, vindt u dat een gewenste (goederenrechtelijke-) situatie op lange termijn?
Om overstap per appartementsrecht mogelijk te maken, biedt de gemeente Amsterdam elke individuele appartementseigenaar die wil overstappen naar eeuwigdurende erfpacht een overeenkomst aan. De overeenkomst tot overstap wordt gezekerd door middel van een kwalitatieve verplichting en een kettingbeding met bijbehorend boetebeding, waarmee wordt gewaarborgd dat ook de toekomstige rechtsopvolgers van de appartementseigenaar aan alle rechten en plichten uit de overeenkomst tot overstap zijn gebonden. Als alle appartementseigenaars in een complex na verloop van een aantal jaren individueel via deze overeenkomst zijn overgestapt, kunnen zij ook gezamenlijk de erfpacht goederenrechtelijk wijzigen. Dit wijkt niet wezenlijk af van de situatie in de gemeente Den Haag, ook daar gaan aan een goederenrechtelijke wijziging overeenkomsten vooraf. Indien alle appartementsgerechtigden in een appartementencomplex willen overstappen naar eeuwigdurende erfpacht, is het overigens ook mogelijk om gezamenlijk, in één keer over te stappen, zonder dat eerst deze overeenkomsten worden gesloten.
Bent u op de hoogte van het memorandum van mr. dr. F.J. Vonck en prof. mr. dr. A.A. van Velten aan de Ring van Notarissen Arrondissement Amsterdam «Goederenrechtelijke gevolgen overstapregeling Amsterdamse erfpacht» d.d. 30 januari 2018?2
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Deelt u de conclusie van Vonck en Van Velten (onder nummer 26) dat, bij in appartementsrechten gesplitste erfpachtrechten, de overstap voor individuele gerechtigden tot stand komt door middel van een contractuele regeling, versterkt met een kwalitatieve verplichting, een kettingbeding en een boetebeding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan ook de conclusie dat deze regeling bestaande beperkt-gerechtigden uitsluitend bindt indien zij met die regeling hebben ingestemd? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 wat betreft de wijze waarop de overstapregeling in Amsterdam is vormgegeven met betrekking tot in appartementsrechten gesplitste erfpachtrechten. Het memorandum bevat de opvatting van twee rechtsgeleerden over de goederenrechtelijke gevolgen van de overstapregeling naar eeuwigdurende erfpacht in Amsterdam, zoals gevraagd door de Ring van Notarissen Arrondissement Amsterdam. Een bindende juridische beslissing over de duiding van de bedoelde vormgeving kan alleen de rechter geven.
Deelt u de gedachte dat het aannemelijk is dat de contractuele regeling bij in appartementsrechten gesplitste erfpachtrechten voor de overstap van individuele gerechtigden, waarbij door de desbetreffende gemeente een premie op de huidige (schaduw)canon wordt bedongen, kwalificeert als een erfpachtverzekering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, dan moet de conclusie toch ook zijn dat de desbetreffende gemeente hiermee een erfpachtverzekering in de markt zet gericht op consumenten, in welk geval de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zou moeten acteren aangezien dit «complexe financiële product» niet voldoet aan het normenkader dat de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de AFM hieraan stellen? Bent u bereid om hierover in overleg te treden en de AFM te verzoeken om hier een onderzoek naar te doen?
Er is sprake van een verzekering indien de ene partij (de verzekeraar) zich jegens haar wederpartij (de verzekeringnemer) verbindt tot een of meer uitkeringen, en bij het sluiten van de overeenkomst geen zekerheid bestaat over wanneer of tot welk bedrag een uitkering moet worden gedaan. Er dient onzekerheid te bestaan bij partijen wanneer de verzekerde gebeurtenis of situatie zich voordoet. Het bedingen van een premie op de huidige (schaduw) canon voor het overstappen naar eeuwigdurende erfpacht kwalificeert niet als een verzekering omdat geen sprake is van een verbintenis tussen de gemeente Amsterdam en de erfpachter tot het doen van een of meer uitkeringen indien zich een bepaalde onzekere gebeurtenis voordoet. Er ontstaat voor de erfpachter zekerheid over de hoogte van de canon die eeuwigdurend dient te worden betaald. Dat kwalificeert niet als een verzekering. De Wft is dan ook niet van toepassing en de AFM heeft derhalve hier geen rol.
Heeft u aanwijzingen dat de gemeente Amsterdam zich bij de overstapregeling niet houdt aan de regels van de Wft en van de AFM? Zo ja, bent u bereid om hierover in overleg te treden en de AFM te verzoeken om hier een onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 8.
Is het u bekend dat de betrokken gemeente heeft geweigerd om de financiële effecten voor (groepen) huiseigenaren door te (laten) rekenen, waardoor erfpachters niet weten waar ze aan toe zijn?
Persoonlijke situaties en voorkeuren van erfpachters kunnen onderling sterk verschillen. Hierdoor zou een berekening voor groepen huiseigenaren slechts een beperkt inzicht geven in financiële effecten. De gemeente heeft in een vroeg stadium een rekentool op haar website geplaatst waarmee erfpachters de financiële effecten van verschillende erfpachtvarianten op onder meer grondwaarde en canon voor hun persoonlijke situatie konden berekenen. Het is aan iedere erfpachter zelf om aan de hand hiervan de afweging te maken welke variant op basis van zijn persoonlijke situatie en voorkeuren passend is. Zowel overstappers als particuliere kopers van woningen op erfpachtgrond zullen zich daarnaast veelal laten bijstaan door ter zake deskundige (Amsterdamse) makelaars en financieel adviseurs.
Deelt u de gedachte dat de positie van huiseigenaren met erfpacht, ter voorkoming van plotselinge, eenzijdige, exorbitante verhogingen van de erfpacht door de grondeigenaar, versterking nodig heeft juist nu de gemeente een monopoliepositie op de Amsterdamse grondmarkt heeft en een grote groep huiseigenaren (circa 100.000) door de overstapregeling in hun financiële vermogen klem wordt gezet?
Voor een erfpachter is de resterende looptijd van het tijdvak en de grondslag van de canonberekening – op basis van de grondwaarde – bekend, en wordt de afloop van het tijdvak en de daarmee verbonden wijziging van voorwaarden en canonaanpassing aan de nieuwe grondwaarde enkele jaren tevoren aangekondigd. De overstapregeling biedt een nieuwe mogelijkheid aan erfpachters om de canon, in plaats van een begrensde periode, voor eeuwig vast te leggen. Dat juist de overstapregeling huiseigenaren in hun financiële vermogen klem zet, ligt daarom niet voor de hand. Bovendien heeft de gemeenteraad van Amsterdam twee moties (28 juni 2017, Motie 810 en 812) aangenomen met betrekking tot een uitbreiding van de financiële vangnetregeling ter voorkoming van gedwongen verhuizing en ten behoeve van een hardheidsclausule. Het college heeft de gemeenteraad over de afhandeling van deze moties geïnformeerd bij brief van 12 december 2017.
Kunt u deze vragen binnen vier weken beantwoorden?
Ik streef er telkens naar vragen zo snel mogelijk te beantwoorden. In de mededeling van 26 maart 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1557) heb ik u aangegeven dat de beantwoording van deze vragen meer tijd vergde dan de termijn van drie weken.
De hoge onkostenvergoeding die het OM bij een schikking betaalde aan een witwasverdachte |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht van ZEMBLA over de schikking met de weduwe van Mieremet en dan met name waar het gaat over de hoge vergoeding van 200.000 euro die het Openbaar Ministerie (OM) heeft uitgekeerd?1
Ja.
Hoe is die vergoeding tot stand gekomen en waar bestaan de gemaakte kosten precies uit? Waarom is besloten een verdachte tegemoet te komen voor de in het bericht genoemde advocaat- en afwikkelkosten?
De afdoening van de strafzaak tegen de weduwe van de heer Mieremet betreft een op artikel 74 Wetboek van Strafrecht gebaseerde transactie in de strafzaak tegen haar. Met haar is overeengekomen dat zij een vergoeding zou ontvangen voor bepaalde advocaat- en afwikkelkosten van de criminele erfenis. Het gaat onder meer om kosten voor juridische bijstand en overige kosten, die gemaakt moesten worden om vermogensbestanddelen uit te kunnen winnen en te executeren.
Deze afdoening is het resultaat van de beoordeling door het OM van de vraag op welke wijze de betreffende strafzaak, rekening houdende met alle omstandigheden van het geval, op een passende wijze kan worden afgesloten. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat van betrokkene alles was afgenomen. Om doelmatigheidsredenen is een onkostenvergoeding afgesproken van in totaal € 200.000,–. De betalingen die de overheid heeft gedaan om tot executie van vermogensbestanddelen over te gaan, maar feitelijk voor rekening waren van betrokkene, zijn in mindering gebracht op het genoemde bedrag. Daarom is uiteindelijk een bedrag van € 156.417,84 aan onkostenvergoeding betaald.
Waarom is ervoor gekozen om niets over deze hoge uitkering te vermelden in het persbericht en deze dus geheim te houden? In hoeverre vindt u dit transparant, wat toch één van de voorwaarden is om überhaupt te schikken in dit soort grote en/of gevoelige strafzaken?
In de onderhavige zaak is er destijds voor gekozen om de onkostenvergoeding niet te noemen in het persbericht omdat de strekking van de transactie was dat alle bezittingen zouden worden afgenomen. Dat er voor het afnemen van al deze bezittingen noodzakelijke afwikkelkosten moesten worden betaald, werd niet gezien als een onderdeel dat bepalend was in de afspraken tussen beide partijen. Feitelijk betrof dit een bedrag dat was uitgetrokken om de effectieve overdracht aan de Staat mogelijk te maken. Bij nader inzien heeft het OM aangegeven dat destijds onvoldoende openheid is gegeven over dit aspect van de transactie.
De aard van de besprekingen en de inhoud van de stukken die ten grondslag liggen aan de besprekingen in het kader van hoge transacties kunnen leiden tot de afspraak tussen partijen dat in een zaak bepaalde informatie niet openbaar wordt. Per zaak wordt door het OM beoordeeld of geheimhouding al dan niet noodzakelijk is.
Op basis waarvan besluit het OM om bepaalde onderdelen van een schikking al dan niet geheim te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er in deze zaak voor een schikking gekozen, terwijl ook gekozen had kunnen worden voor strafvervolging en ontneming?
Een hoge transactie was in dit geval het meest doeltreffende middel om het criminele vermogen ter waarde van ongeveer 6,5 miljoen euro van de heer Mieremet te ontnemen. De weduwe van de heer Mieremet heeft afstand gedaan van alles waar door het OM beslag op was gelegd. Het OM kon daardoor het in beslag genomen vermogen te gelde maken. Met deze transactieovereenkomst is ook vastgelegd dat indien er nog andere vermogensbestanddelen (met enige substantiële waarde) blijken te zijn deze ook aan de overheid zullen worden overgedragen. Een mogelijkheid die via een vonnis niet kan worden gerealiseerd.
Wat is in deze context uw reactie op eerdere uitlatingen van de voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak dat bij dergelijk grote strafzaken het risico bestaat van aantasting van het vertrouwen in de rechtsstaat als ervoor wordt gekozen om een zaak buiten de rechter af te doen? Deelt u de mening dat ervoor moet worden gezorgd dat de keten in vergaande mate beter functioneert in plaats van dat er steeds meer zaken buiten de rechter om worden afgedaan?2 Hoe is of wordt aan deze kritiek tegemoet gekomen?
Vertrouwen in de rechtsstaat is onontbeerlijk voor het goed functioneren van onze samenleving. Dat vereist onder meer een goed functionerende strafrechtsketen met een evenwichtige bevoegdheidstoedeling en -uitoefening. Ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde worden strafzaken zowel door de rechter als buitengerechtelijk afgedaan, waarbij het uitgangspunt vervolging is. De hoge transactie is een specifieke vorm van een buitengerechtelijke afdoening, die met de nodige waarborgen is omkleed. Uw Kamer heeft mij tijdens de Regeling van Werkzaamheden d.d. 6 maart jl. verzocht om een brief naar aanleiding van de berichtgeving omtrent hoge transacties. In die brief zal ik mijn visie op de bevoegdheid van het OM om zaken door middel van een (hoge) transactie af te doen nader uiteen zetten.
Ten aanzien van het functioneren van de keten kan ik u verzekeren dat ik net als u streef naar een zo optimaal mogelijke werking. Zoals u weet verwacht ik de uitkomsten van de evaluatie Wet OM-afdoening in de eerste helft van 2018 te ontvangen en met uw Kamer te delen. Deze uitkomsten zal ik meenemen in mijn overwegingen ten aanzien van het functioneren van de strafrechtketen. Voorts heeft het Bestuurlijk Ketenberaad het initiatief genomen voor een gezamenlijke bezinning op de opgaven van de strafrechtketen, ofwel een maatschappelijk ambitietraject. Op basis van de uitkomst van dit ambitietraject zal ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming in de eerste helft van 2018 de ambities, doelstellingen en prioriteiten voor de strafrechtketen voor de komende jaren vaststellen. Deze ambities en prioriteiten zullen zich onder meer richten op doorlooptijden en de ontwikkeling van de keteninformatievoorziening ofwel de digitalisering van werkprocessen. Op grond van het regeerakkoord zijn middelen voor deze digitalisering ter beschikking gesteld. In het kader van genoemd ambitietraject zal ik toelichten welke maatschappelijke resultaten ik met deze middelen nastreef.
Vindt u het acceptabel dat er bezuinigd is op de sociale advocatuur, terwijl bij een grote schikking als deze wordt overgegaan tot het vergoeden van de juridische bijstand?
In dit geval heeft de weduwe van de heer Mieremet afstand gedaan van al haar bezittingen omdat alles afkomstig was uit crimineel vergaard vermogen van de heer Mieremet. Het zou om die reden onredelijk zijn geweest om de kosten die gemoeid waren met het overdragen van dit vermogen aan de Staat voor rekening van de weduwe van de heer Mieremet te laten komen. Ik verwijs in dit verband mede naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Hoe rijmt u het vergoeden van juridische bijstand met het feit dat verdachten normaliter op moeten draaien voor de kosten van hun eigen juridische bijstand?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe strookt deze gang van zaken met de gang van zaken bij afpakzaken? Worden veroordeelde verdachten daarbij ook tegemoetgekomen in hun advocaat- en afwikkelkosten?
Indien het OM naast een strafzaak ook een ontnemingszaak tegen een verdachte instelt teneinde het wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen ontnemen, berekent het OM aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de berekening kan, op grond van vaste jurisprudentie, een beperkt aantal aftrekposten in aanmerking komen.
Wanneer een rechter een door het OM ingestelde ontnemingsvordering toewijst, heeft het OM een vordering op de veroordeelde ter grootte van het door de rechter vastgestelde bedrag. Het OM dient vervolgens over te gaan tot de executie van dat bedrag, dat wil zeggen tot het daadwerkelijk innen van die opgelegde maatregel. Kosten die met deze executie gepaard gaan komen voor rekening van het OM.
Het OM beoordeelt steeds, aan de hand van alle omstandigheden van het specifieke geval, op welke wijze de executie zo efficiënt mogelijk kan plaatsvinden, zodat de kosten voor de Staat zo laag mogelijk zijn. In dat kader is het mogelijk dat bepaalde executiewerkzaamheden onder regie van het OM door de veroordeelde worden uitgevoerd omdat deze eenvoudiger en efficiënter dan het OM bepaalde executiewerkzaamheden kan verrichten, zoals bijvoorbeeld het liquideren van een hem toebehorende vennootschap of het overdragen van zijn vermogensbestanddelen, dan wel kan zorgen dat de opbrengst hoger is. De kosten die met die executiewerkzaamheden gepaard gaan kunnen dan voor vergoeding in aanmerking komen wanneer het OM geoordeeld heeft dat de vergoeding ervan redelijk is en één en ander bijdraagt aan het uiteindelijke doel om de executiekosten voor de Staat zo laag mogelijk te laten zijn en de opbrengst zo hoog mogelijk.
Een hoge transactie of schikking |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel van ZEMBLA over een omstreden «onkostenvergoeding» die het Openbaar Ministerie (OM) in 2013 heeft betaald aan de weduwe van de geliquideerde topcrimineel John Mieremet, terwijl zijzelf werd verdacht van het witwassen van het geld dat Mieremet verdiende met zijn criminele activiteiten?1 Zo ja, klopt dit bericht? En klopt het dat met deze hoge transactie of schikking is afgezien van verdere strafvervolging?
Ja, ik ken het artikel. Het OM heeft een onkostenvergoeding betaald aan de weduwe van de heer Mieremet. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Van Nispen over dit onderwerp.2 Door in te stemmen met de hoge transactie heeft de weduwe een strafrechtelijke vervolging vanwege witwassen van crimineel geld voorkomen.
Wat waren de precieze overwegingen om tot deze schikking met verdachte te komen? Bent u het met mij eens dat hiermee de indruk is gewekt dat strafvervolging is afgekocht? Zo nee, waarom niet?
Bij de beslissing om in dit geval te transigeren was onder meer van belang dat het onderzoek reeds lange tijd had geduurd, dat de strafprocedure lange tijd zou gaan duren en hoge kosten mee zou brengen, dat er veel capaciteit nodig zou zijn om het omvangrijke procesdossier op te maken, dat betrokkene geen antecedenten had en dat het risico van waardevermindering van het beslag aanwezig was. Deze transactie voldoet aan de eisen die artikel 74 Wetboek van Strafrecht daaraan stelt. Door voldoening aan de voorwaarden die aan de transactie zijn gesteld, is het recht tot strafvordering vervallen.
Kunt u aangeven in hoeverre de door het OM geboden onkostenvergoeding voldeed aan de hiervoor geldende voorwaarden? Bent u het met mij eens dat destijds onvoldoende publieke openheid is geboden om de rechtmatigheid van deze vergoeding en dus van de schikking te kunnen beoordelen? Zo nee, waarom niet?
De reden van de onkostenvergoeding is gelegen in het feit dat betrokkene afstand deed van al haar bezittingen. Het OM wilde de gehele «criminele erfenis» van de heer Mieremet ontnemen in het kader van de transactie. Dat doel is ook bereikt. Daaraan was echter inherent dat de kosten die moesten worden gemaakt om het beslag af te wikkelen, door de Staat betaald werden omdat het onredelijk werd geacht dat betrokkene schulden zou moeten maken om het afpakken van deze criminele erfenis financieel te faciliteren. Zoals ik ook in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 van het lid van Nispen over dit onderwerp heb gemeld, heeft het OM bij nader inzien aangegeven dat destijds onvoldoende openheid is gegeven over dit aspect van de transactie.
Heeft uw ambtsvoorganger terecht ingestemd met deze schikking met mevrouw Ria E.?
Ja.
Kunt u aangeven of er in de afgelopen tien jaar vergelijkbare schikkingen zijn getroffen? Zo ja, kunt u ervoor instaan dat de getroffen schikkingen aan de daaraan gestelde voorwaarden voldeden? Bent u bereid om de Kamer hierover precies te informeren?
Het OM registreert niet op schikkingen waarbij tevens een onkostenvergoeding is toegekend en heeft derhalve aangegeven geen antwoord te kunnen geven op de vraag. In de zaak waar deze vragen op gericht zijn, is met de weduwe van de heer Mieremet een hoge transactie gesloten omdat deze vorm van afdoening in dit geval het meest doeltreffende middel was om het criminele vermogen van de heer Mieremet te ontnemen. Wanneer een dergelijk bedrag wordt ontnomen beoordeelt het OM steeds aan de hand van alle omstandigheden van het specifieke geval op welke wijze de executie van dat bedrag zo efficiënt mogelijk kan plaatsvinden. Het is mogelijk dat in dat verband wordt afgesproken dat bepaalde executiewerkzaamheden onder regie van het OM door de veroordeelde worden uitgevoerd. Ik verwijs in dat verband naar mijn antwoord op vraag 9 van het lid Van Nispen met betrekking tot dit onderwerp.
het bericht ‘Verantwoord gebruik van geweld moet bij agent 'inslijten'’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Verantwoord gebruik van geweld moet bij agent «inslijten»«?1
Ja.
Is het waar dat agenten jaarlijks 32 tot 42 uur training met geweldsmiddelen zoals vuurwapens, pepperspray en handboeien krijgen?
In de regeling toetsing geweldsbeheersing politie (RTGP) is vastgelegd dat het bevoegd gezag de politieambtenaar ten minste 32 uren de gelegenheid tot het deelnemen aan de toetsing en de training ter voorbereiding voor het gebruik van geweldsmiddelen biedt. In deze trainingen wordt ruim aandacht besteed aan het de-escaleren van geweldssituaties. Het is essentieel dat politieambtenaren die met geweldsmiddelen zijn uitgerust hun beroepsvaardigheden beheersen en goed voorbereid zijn op hun werkzaamheden. In de cao 2015–2017 heb ik daarom vastgelegd het aantal trainingsuren te verhogen naar 42. Dit is een gemiddelde over alle RTGP-plichtigen en afhankelijk van de functie en bewapening van de medewerker. Hierbij geldt, conform de RTGP, een minimum van 32 uur.
De politie beschikt (nog) niet over betrouwbare gegevens met betrekking tot de gevolgde trainingsuren. Op dit moment worden tests uitgevoerd om te komen tot een betrouwbaar overzicht op eenheidsniveau. Wanneer deze tests succesvol zijn afgerond zal ik uw Kamer hierover onderbouwde cijfers doen toekomen.
Op basis van informatie verkregen vanuit Engeland, België en Zweden blijkt dat de trainingsuren die Nederlandse politiemedewerkers in het kader van de RTGP maken zich lastig laten vergelijken met de trainingsuren die in de ons omringende landen met geweldsmiddelen worden gemaakt. Zo dragen Engelse politieagenten over het algemeen geen vuurwapen en stellen de eenheden daar zelf hun trainingen vast op basis van wat er benodigd is en op basis van risico-inschattingen. In zowel België als Zweden is het op basis van de verstrekte informatie niet mogelijk een algemeen beeld te vormen van het aantal trainingsuren voor geweldbeheersing dat verplicht moet worden gevolgd, gezien de verschillen tussen verschillende functies en politieonderdelen.
Kunt u zich uw antwoord tijdens het mondelinge vragenuur op 20 februari 2018 herinneren, waarin u stelde dat de politie eind 2017 heeft gemeld dat er over dat jaar gemiddeld 39 Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT)-uren per agent werden gevolgd? Kunt u de cijfers die deze stelling onderbouwen aan de Kamer doen toekomen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het gemiddeld aantal IBT-uren per eenheid per agent aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel trainingsuren met geweldsmiddelen zijn agenten uit Engeland, Frankrijk, Duitsland, België en Zweden verplicht te volgen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is het gebruik van de nekklem naar aanleiding van de gebeurtenissen met betrekking tot de heer Henriquez onderzocht? Welke maatregelen zijn met betrekking tot het gebruik van de nekklem naar aanleiding hiervan genomen?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen met betrekking tot de heer Henriquez een thematisch onderzoek uitgevoerd naar de nekklem. De Inspectie heeft onderzocht hoe de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Dienst Justitiële Inrichtingen omgaan met het gebruik van de nekklem. In het rapport gaat de Inspectie onder andere in op de wijze waarop medewerkers worden opgeleid, welke risico’s er aan de nekklem verbonden zijn en hoe vaak de techniek wordt toegepast in de praktijk.
De Inspectie concludeerde dat het gebruik van de nekklem als controletechniek een veel gebruikte en bruikbare techniek is die in beginsel, mits technisch correct toegepast, weinig risico met zich meebrengt. Aan de nekklem als verwurgingstechniek zijn wel risico’s verbonden.
Naar aanleiding van het inspectierapport, dat op 22 maart 20162 naar uw Kamer is gestuurd, is toegezegd dat de politie een landelijk eenduidige instructie opstelt voor het trainen en toepassen van hoofdcontrole- en verwurgingstechnieken. Voor de politie was dit aanleiding om in 2016 een landelijk trainingskader op te stellen voor het fixeren, controleren en boeien van personen. Hierbij wordt extra aandacht gegeven aan het toepassen van deze technieken en de risico’s bij het uitvoeren van de hoofdcontrole. Het trainingskader is in de 2e helft van 2016 geïmplementeerd. De elementen uit deze training worden jaarlijks herhaald. Om zo veel mogelijk te voorkomen dat dergelijke vormen van fysiek geweld moeten worden toegepast heeft de politie besloten om, net als de Koninklijke marechaussee, in 2018 over te gaan tot de invoering van de uitschuifbare wapenstok voor alle ambtenaren van politie die nu ook met een wapenstok zijn uitgerust. Daarnaast investeert de politie in onderzoek naar andere minder ingrijpende wapens. De pilot met het stroomstootwapen maakt onderdeel uit van dit onderzoek.
Kunt u aangeven hoe vaak in 2017 verschillende geweldsmiddelen door de politie zijn ingezet? Zo nee, klopt het dat hiertoe geen eenduidig registratiesysteem bestaat?
De cijfers geweldsaanwending politie 2017 zijn nog niet openbaar, deze worden deze maand gepubliceerd.
Binnen de eenheden van de politie wordt politiegeweld nog op verschillende manieren geregistreerd. Daar komt in 2019 verandering in. Het project Stelselherziening Geweldsaanwending zorgt o.a. voor een landelijk eenduidige verantwoording van geweld dat agenten vanwege hun werk inzetten. Het proces van melden, registreren en beoordelen hoort in het hele korps uniform te verlopen. Daarmee geeft de politie gevolg aan de maatschappelijke roep om meer transparantie bij het uitoefenen van het geweldsmonopolie. Tegelijkertijd biedt het ook meer inzicht in de rechtmatigheid van het politieoptreden.
Klopt het dat momenteel een landelijk registratiesysteem voor de inzet van geweldsmiddelen door de politie wordt ontwikkeld? Zo ja, wat houdt dit registratiesysteem precies in en op welke termijn verwacht u dit systeem gereed te hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat de ambtsinstructie voor het gebruik van geweld door de politie wordt aangepast? Zo ja, op welke termijn verwacht u deze aanpassing gereed te hebben?
Ja, het eerste deel van de wijziging van de Ambtsinstructie, dat ziet op de verbetering van het systeem van het melden, registreren en beoordelen van geweld zal naar verwachting op 1 januari 2019 in werking treden. Het tweede deel van de wijziging van de Ambtsinstructie – dat gaat over de regels met betrekking tot het gebruik van geweld, geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen – zal naar verwachting op 1 juli 2019 in werking treden.
Op welke wijze wordt het vermogen tot de-escaleren in geweldssituaties bij agenten getraind?
De-escaleren is een kernelement bij het optreden in en het trainen van (mogelijke) geweldssituaties. Geweldsaanwending is het uiterste middel en dient – waar mogelijk – altijd voorafgegaan te worden door communicatie, conflicthantering en de-escalatietechnieken. Hieraan wordt specifiek aandacht geschonken in alle IBT-scenariotrainingen. Vanaf 2018 worden de-escalatietechnieken structureel opgenomen in ieder lesplan.
Op welke wijze worden klachten naar aanleiding van geweldgebruik door de politie behandeld? Op welke wijze wordt er teruggekoppeld naar de indieners van klachten?
Omdat de politie kan en wil leren van haar fouten, kan over gedragingen van een politieambtenaar schriftelijk (via internet) of mondeling (via 0900-8844) een klacht ingediend worden bij de Afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten van politie. De klachtenprocedure staat uitgebreid beschreven op politie.nl. De klachtbehandelaar van politie neemt contact op met de indiener om de klacht te specificeren en de procedure te bespreken. Afhankelijk van de wensen van de indiener van de klacht wordt er een bemiddelingsgesprek georganiseerd, of wordt de klacht schriftelijk behandeld. Het verhaal van zowel de klachtbehandelaar als de politieambtenaar wordt gehoord door de klachtbehandelaar. De indiener wordt van iedere stap schriftelijk op de hoogte gehouden. Mocht de indiener niet tevreden zijn met de reactie van de politie, dan kan hij het oordeel van de politiechef vragen. Het is niet vanzelfsprekend dat de klager daarna tevreden is, de klachtbehandeling stopt daar echter wel voor de politie.
In 2017 zijn er 373 klachten binnengekomen die gerelateerd zijn aan het geweldgebruik door de politie. De klachten zijn allen afgehandeld conform de klachtenprocedure.
Hoeveel klachten zijn er in 2017 naar aanleiding van geweldgebruik door de politie ingediend? Kunt u per klacht aangeven hoe deze klacht is afgehandeld?
Zie antwoord vraag 11.
De aankondiging van de extreem-linkse organisaties Anakbayan-Europe en Revolutionaire Eenheid, die de palestijnse veroordeelde terroriste/meervoudig moordenares Rasmea Odeh op hun uitnodiging een spreekbeurt laten houden in Amsterdam |
|
Machiel de Graaf (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de aankondiging van de extreemlinkse organisaties Anakbayan-Europe en Revolutionaire Eenheid, die de Palestijnse veroordeelde terroriste/meervoudig moordenares Rasmea Odeh op hun uitnodiging een spreekbeurt laten houden in Amsterdam?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Odeh in 2017 de Verenigde Staten is uitgezet vanwege immigratiefraude?
Ik heb de berichtgeving daarover in de media vernomen. Nederland wisselt echter niet standaard informatie uit met derde landen over dergelijke vreemdelingrechtelijke besluiten. Ik kan de berichtgeving daarom niet verifiëren.
Deelt u de mening dat een veroordeelde terroriste en immigratiefraudeur niets in Nederland te zoeken heeft? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is kan ik – als staand beleid – niet op individuele zaken ingaan. In het algemeen geldt dat vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid zullen de toegang tot Nederland worden ontzegd. Personen worden hiertoe gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Op basis van een dergelijke signalering weigeren lidstaten een visumaanvraag. In het geval een visum al eerder is verstrekt of wanneer de persoon uit een visumvrij land afkomstig is, zal de vreemdeling gedurende de signalering alsnog aan de grens worden geweigerd. Aan een signalering op grond van de openbare orde of nationale veiligheid moet feitelijke informatie ten grondslag worden gelegd. Gedacht kan worden aan een ambtsbericht van de AIVD met de conclusie dat de vreemdeling een gevaar is voor de nationale veiligheid of informatie van bijvoorbeeld het OM of de politie waaruit blijkt dat de komst van een vreemdeling mogelijk een gevaar voor de openbare orde vormt.
Bent u bereid om Odeh de toegang tot Nederland te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat wietolie zo populair is dat gemeenten soepelere regels overwegen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wietolie is zo populair dat gemeenten soepelere regels overwegen»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Ziet u dat er een stijgende behoefte is bij mensen aan het gebruik van medicinale cannabis en medicinale cannabisolie?
Uit de laatste cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen blijkt inderdaad de toename van het gebruik van medicinale cannabisolie bij de apotheek.
Het gebruik van flos (gedroogde bloemtoppen) is iets afgenomen. Een reden hiervoor is mogelijk dat zorgverzekeraars flos minder uit coulance zijn gaan vergoeden.
Ziet u dat er bij gemeenten stijgende behoefte is aan het versoepelen van regels als het gaat om medicinale cannabis en medicinale cannabisolie?
Het is ons bekend dat enkele burgemeesters sympathie hebben voor de wens van burgers om thuis te telen of oliën te produceren voor medische doeleinden.
Voor de volledigheid wil ik melden dat het (thuis) telen van cannabis op grond van de Opiumwet verboden is, ongeacht de aanleiding voor het telen. Van het kweken van medicinale cannabis is alleen sprake als hiertoe door de Minister van VWS een ontheffing is verleend. Medicinale cannabisolie is dan ook alleen beschikbaar op recept. Het wordt bereid onder geconditioneerde omstandigheden waardoor kwaliteit is gegarandeerd en de olie gestandaardiseerd is wat betreft samenstelling en de concentratie THC en CBD. De cannabis die bij mensen thuis of bij de Social Clubs wordt geteeld is per definitie geen medicinale cannabis(olie).
Kunt u aangeven over welke versoepeling(en) gesproken wordt?
Nee, ik weet niet over welke versoepeling gesproken wordt.
In het artikel wordt gesproken over medische cannabisolie die door de Social Clubs wordt geleverd. Medicinale cannabisolie wordt echter alleen op recept afgeleverd door twee apotheken. De cannabisolie die door de Social Clubs wordt geleverd is geen medicinale cannabisolie en is illegaal.
Ziet u een verband tussen de stijgende behoefte aan het versoepelen van regels voor medicinale cannabis en cannabisolie en het (bijna) niet vergoeden ervan door zorgverzekeraars?
Ik heb geen middelen om te bepalen of er een verband bestaat tussen de stijgende behoefte aan het versoepelen van regels voor medicinale cannabis(olie) en het niet meer vergoeden ervan door zorgverzekeraars.
Het via de apotheek beschikbaar zijn van medicinale cannabis(olie) is op verzoek van patiënten tot stand gekomen. Medicinale cannabis heeft nooit tot het basispakket behoord. Het verstrekken van een vergoeding door zorgverzekeraars is gebeurd vanuit de aanvullende verzekering of uit coulance.
Hoe ziet u het initiatief in Tilburg dat mensen die met een doktersverklaring kunnen aantonen dat ze baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis niet alleen worden uitgezonderd van vervolging bij maximaal vijf planten, maar ook van de inname van de planten door de politie?
Het telen van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. De Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie stelt dat niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit heeft. Dit geldt in het hele land, dus ook in Tilburg. Van uitzondering van inbeslagname door de politie is geen sprake.
Voor zover de burgemeester zijn eigen gestelde voorwaarden hanteert voor het al dan niet inzetten van het bestuurlijk instrumentarium, heeft de burgemeester daar beleidsvrijheid en is het niet aan mij daar een oordeel over te geven. De beleidsvrijheid van de burgemeester reikt niet zover dat toestemming kan worden gegeven voor het in strijd handelen met de Opiumwet c.q. de Aanwijzing Opiumwet. Alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan hiervan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet). Daarnaast merk ik op dat de voorwaarden voor teelt die gesteld worden aan een gecontracteerde teler voor medicinale cannabis, zeer streng zijn en mede zien op de kwaliteit van het product. Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de kwaliteit van medicinale cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid of dosering iedere keer hetzelfde is.
Aangezien de teelt van medicinale cannabis al goed geregeld is zie ik geen reden om met de VNG in gesprek te gaan over de versoepeling van regels.
Wilt u in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) kijken welke behoefte er is als het gaat om versoepeling van regels rondom medicinale cannabis en medicinale cannabisolie en hoe hier constructief mee om kan worden gegaan, vanuit het oogpunt van de patiënt?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Agent na geweld steeds vaker in de kou’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Agent na geweld steeds vaker in de kou»?1
Ja.
Herkent u deze signalen? Klopt het dat er steeds minder casemanagers beschikbaar zijn?
Personen met een publieke taak moeten in een veilige omgeving hun werk kunnen uitvoeren. Helaas gebeurt het regelmatig dat medewerkers met een publieke taak geconfronteerd worden met geweld en agressie.2 Dit is onaanvaardbaar. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en zijn omgeving. Ik acht het daarom van groot belang dat tegen de geweldplegers hard, eenduidig, effectief en snel wordt opgetreden. Dit gebeurt door deze zaken met prioriteit te behandelen, eenduidig te registreren, zoveel mogelijk lik op stuk toe te passen, doordat een zwaardere/hogere straf wordt geëist en de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders.3
Daarnaast moeten politieagenten die te maken hebben gehad met werkgerelateerd geweld erop kunnen vertrouwen dat zij goed begeleid en opgevangen worden door het politiekorps. In alle eenheden is daarom een casemanager belast met de ondersteuning en begeleiding bij GTPA. Naast de voorzieningen voor gespecialiseerde deskundige begeleiding hebben ook leidinggevenden een belangrijke rol in het ondersteunen en begeleiden van medewerkers die te maken hebben gehad met geweld tijdens het werk.
Er is sprake van rond de 9.000 incidenten op jaarbasis. Dit vraagt om betrokkenheid en ondersteuning van de casemanager. Gebleken is dat met de huidige capaciteit niet in alle gevallen de gewenste ondersteuning geboden wordt. Het belang om dit op orde te brengen, wordt zowel door mij als de korpschef onderkend. Om die reden wordt in de eenheden met tijdelijke extra capaciteit uit de politieorganisatie zoveel mogelijk voorzien in de nodige begeleiding en ondersteuning van politieagenten. Ondertussen wordt gewerkt aan een structurele oplossing.
Hoe vaak moet een casemanager ingezet worden? Is de huidige sterkte daarvoor voldoende? Zo nee, wat gaat u daaraan doen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een verband tussen de verminderde inzet van casemanagers en het blijvend hoge verzuim bij de politie? Neemt u een adequate inzet van casemanagers mee bij uw plannen voor het terugdringen van ziekteverzuim (in lijn met motie Van Oosten c.s.)?2
Uit de Wet bescherming persoonsgegevens vloeit voort dat een werkgever in de verzuimregistratie niet mag vastleggen wat de oorzaak van de ziekte van werknemers is. Om die reden is niet vast te stellen of de verminderde inzet van casemanagers GTPA bijdraagt aan het verzuim bij de politie. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en zijn omgeving. Het is van groot belang dat hij of zij daarbij door het politiekorps wordt begeleid en ondersteund. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat de burgemeesters van de grote steden een verbod willen op knalvuurwerk en vuurpijlen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Burgemeesters grote steden willen verbod op vuurpijl»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) dat de jaarwisseling het gevaarlijkste moment van het jaar is en dat maatregelen die tot nu toe zijn genomen niet hebben geleid tot een substantiële daling van slachtoffers, incidenten en schade die is ontstaan als gevolg van het gebruik van vuurwerk?2
Hiervoor verwijs ik naar de brief van 18 december 20173. Hierin is aangegeven dat de boodschap van de OvV onderschreven wordt en stevige maatregelen nodig zijn om daadwerkelijke vooruitgang te boeken in termen van een substantiële reductie van het aantal vuurwerkslachtoffers en ordeverstoringen.
Neemt u de oproep van de burgemeesters van de vier grote steden mee in uw besluitvorming? Zo ja, op welke manier?
Momenteel werk ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en onze partners aan een landelijke aanpak van de jaarwisselingsproblematiek. Deze aanpak geeft ook weer hoe met onze partners uitwerking gegeven wordt aan de aanbevelingen van de OvV. De oproep van de burgemeesters van de G4 zal hierin zeker worden meegenomen.
Vindt u ook dat de tijdgeest rijp lijkt voor een landelijk verbod op vuurpijlen en knalvuurwerk? Zo nee, waarom niet?
Zoals de OvV in zijn rapport aangeeft, zorgen vuurpijlen en knalvuurwerk voor letsel en overlast, en zijn ze onveilig. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik onderschrijven het advies om hiertegen maatregelen te nemen die leiden tot een substantiële daling van letsel en overlast door vuurwerk. De uitwerking van deze aanbeveling van de OvV voor zo’n verbod vergt tijd en afstemming met betrokkenen. Het resultaat hiervan zal onderdeel uitmaken van de landelijke aanpak jaarwisselingsproblematiek.
Wanneer ontvangt de Kamer uw reactie op het OVV-rapport?
Zoals in de brief van 18 december 2017 aangekondigd3 en ook in de brief van 5 februari jl.4 zal ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer informeren. Daarbij streef ik naar een brief aan uw Kamer over de landelijke aanpak eind maart.
Bent u bereid uw antwoord op de brief van de vier burgemeesters naar de Kamer sturen?
Ja.
Op welke manier wilt u de bescherming van hulpverleners verbeteren en de bedreiging van hulpverleners zwaarder bestraffen, zoals u al hebt aangekondigd?3
Ook over het zwaarder bestraffen van het hinderen van hulpverleners vindt op dit moment overleg met betrokken instanties plaats. Het resultaat zal onderdeel uitmaken van de landelijke aanpak jaarwisselingsproblematiek, hoewel de toepassing niet tot de jaarwisseling beperkt zal zijn.