Het bericht 'Overloon vraagt om actie tegen ‘foute vluchtelingen’' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht Overloon vraagt om actie tegen «foute vluchtelingen» en van de brief van de buurtbewoners van het ásielzoekerscentrum(AZC)?1
Ja.
Herkent u het beeld dat bij er de instanties een gevoel van machteloosheid bestaat zoals de inwoners stellen?
Ja. De overlast die sinds 2016 door een beperkte en wisselende groep asielzoekers wordt veroorzaakt is naar zijn aard en omvang disproportioneel groot. Samen met betrokken instanties in de migratie- en strafrechtketen zet ik alles op alles om deze groep aan te pakken. Uw Kamer is hierover het afgelopen jaar meerdere malen per brief2 geïnformeerd. Helaas blijken de genomen maatregelen nog te beperkt te leiden tot een vermindering van het aantal incidenten. Daarom worden er extra maatregelen genomen om de aanpak van overlastgevers nog verder aan te scherpen. Zie hiervoor ook de brief van 17 april3.
Klopt het, dat ze er maar aan moeten wennen en dat de bewoners tijdens een bijeenkomst van politie en gemeente te horen hebben gekregen camera’s op te hangen, een hond te nemen, een hek te plaatsen en verdachte situaties meteen te melden via 112?
Nee. Overlastgevend en crimineel gedrag is volstrekt onacceptabel. Het is dan ook zeker niet de boodschap dat bewoners maar aan dit gedrag moeten wennen. De gemeente heeft ons verzekerd dat tijdens de door u genoemde bijeenkomst noch door de gemeente noch door de politie is geadviseerd om een hond te nemen of een hek te plaatsen. Wel is in dit overleg aangegeven om altijd melding en/of aangifte te doen wanneer bewoners worden geconfronteerd met overlastgevend gedrag.
KLopt het, dat de bewoners het gevoel hebben dat zij worden gebruikt voor de dossieropbouw? Hoe gaat u hen daarbij helpen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat bewijsvergaring wordt vergemakkelijkt?
De medewerking van bewoners om bij overlast of criminaliteit een melding of aangifte te doen helpt het OM en de politie in de bewijsvergaring en daarmee dossieropbouw. Er zijn mij geen signalen bekend dat bewijsvergaring een probleem is. Op dit moment zie ik dan ook geen aanleiding om bewijsvergaring te vergemakkelijken.
Hoe gaat u de omwonenden steunen en ervoor zorgen dat de overlastgevers sneller kunnen worden overgeplaatst naar een extra begeleiding en toezichtlocatie (EBTL) waar deze categorie veilige landers wel in hun vrijheid kunnen worden beperkt?
In de brief van 17 april4 is uw Kamer geïnformeerd over de extra maatregelen die worden genomen om de aanpak van overlastgevende asielzoekers aan te scherpen. Middels de persoonsgerichte aanpak wordt de hardnekkigste groep overlastgevers dicht op de huid gezeten. Daarnaast wordt op basis van het feitelijke gedrag van de overlastgever bezien welke maatregel het meest passend is. Hierbij kan worden gedacht aan overplaatsing naar de EBTL – waar onlangs de toezichtsmaatregelen verscherpt zijn – of anderszins specialistische opvang zoals Veldzicht of het (tijdelijk) ontzeggen van de opvang. Veiligelanders behoren momenteel tot de doelgroep van de EBTL wanneer zij Dublinclaimant zijn (spoor5 of hun asielaanvraag wordt afgedaan in de gebruikelijke asielprocedure (spoor6. Het overgrote deel van de veiligelanders heeft een Dublinclaim en kan daarom, wanneer het overlastgevers betreft, worden overgeplaatst naar de EBTL. Daarnaast verken ik de mogelijkheid om veiligelanders uit spoor 2 -die niet tot de EBTL doelgroep behoren- tijdens de asielprocedure apart op te vangen in een opvangvorm, gekenmerkt door toezicht en handhaving.
Hoe lang verblijven de veilige landers in het AZC in Overloon? Wordt hun aanvraag altijd binnen zo kort mogelijke termijn afgehandeld?
Gedurende de periode januari tot en met april 2019 bedroeg de gemiddelde verblijfstijd van veiligelanders die vertrokken uit AZC Overloon 98 dagen. AMV’s uit veilige landen worden opgevangen in de proces opvanglocatie in Overloon. Voor hen geldt een andere gemiddelde verblijfstijd, namelijk 33 dagen. In de proces opvanglocatie zijn de amv’s in afwachting van de behandeling van hun asielaanvraag. Het betreft personen die zowel uitstroomden uit de opvang als doorstroomden naar een andere opvanglocatie. Een gedeelte van de veiligelanders in zowel AZC Overloon als de proces opvanglocatie had een Dublinclaim.
Sinds de invoering van het sporenbeleid worden asielaanvragen van asielzoekers afkomstig uit een veilig land van herkomst versneld en met voorrang door de IND behandeld. In 2018 bedroeg de gemiddelde doorlooptijd in het versnelde spoor voor veiligelanders drie weken7. Dit is de gemiddelde tijd die de IND nodig had om een besluit te nemen in spoor twee. Tijdens de behandeling van de asielaanvraag in de versnelde procedure verblijven asielzoekers in Ter Apel of Budel; in de beroepsfase worden zij uitgeplaatst naar azc’s. In beginsel doet de rechtbank binnen vier weken na het instellen van beroep uitspraak, daarna eindigt in geval van ongegrondverklaring het recht op opvang. Een deel van deze zogenoemde veiligelanders heeft echter ook een Dublinindicatie. De gemiddelde doorlooptijd van Dublinzaken bedroeg in 2018 veertien weken8. Binnen deze groep heeft het afhandelen van de aanvragen van overlastgevers en Noord-Afrikaanse asielzoekers de hoogste prioriteit. Deze zaken worden dan ook met voorrang behandeld.
Zijn er al vorderingen te melden ten aanzien van de eerder aangekondigde maatregelen die zijn besproken in het debat van 18 april 2019?
Over de vorderingen van de maatregelen zal ik uw Kamer voor het zomerreces uitgebreid per brief informeren. Wel kan ik alvast aangeven dat de maatregelen die in de brief aangekondigd zijn rond de EBTL Hoogeveen sinds 13 mei ingevoerd zijn. Daarnaast zijn zowel de landelijke ketenmarinier en de twee regionale ketenmariniers in Noord-Nederland van start gegaan.
De openstelling van de Afsluitdijk voor fietsers |
|
Maurits von Martels (CDA), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minister beslist: Afsluitdijk vier zondagen open voor fietsers – data nog onduidelijk»?1
Ja. Ik ben verheugd dat het is gelukt om op de zondagen 23 juni, 21 juli, 4 augustus en 18 augustus de Afsluitdijk open te stellen voor fietsers en wandelaars.
Wat is de reden dat mogelijkheden voor openstelling voor fietsers in 2020 en 2021 beperkter zijn?
De Afsluitdijk wordt straks één van de grootste bouwputten van Nederland: er wordt op veel verschillende momenten op veel verschillende plekken aan de dijk gewerkt. Er worden grote kranen gebruikt en er komen diepe grote bouwputten. Dan moet er rekening gehouden worden met de veiligheid van degenen die
aan de Afsluitdijk werken een zeker ook aan de weggebruikers waaronder ook de fietsers. Daarbij komt dat de ruimte op de smalle dijk tussen twee wateren zeer beperkt is waardoor alternatieve routes voor wandelen en fietsen niet haalbaar zijn. In 2020 en 2021 wordt op nóg meer plekken op de dijk gewerkt dan dit jaar, waardoor de kans zeer klein is dat openstellingen voor fietsers kunnen worden gerealiseerd.
Kunt u bevestigen dat voor fietsers in 2020 en 2021 wel mogelijkheden zullen worden gecreëerd om over de Afsluitdijk te kunnen fietsen?
Voor 2020 en 2021 lijken de mogelijkheden voor openstelling zeer beperkt, maar ik zal te zijner tijd bezien of zich dan ook kansen voordoen om fietsers en wandelaars incidenteel veilig van de dijk gebruik te laten maken.
Kunt u aangeven of er een mogelijkheid is om de dijk op sommige tijdstippen af te sluiten voor autoverkeer of anders alleen voor vrachtverkeer? Zo nee, waarom niet?
De Afsluitdijk is een belangrijke verkeersverbinding voor een groot deel van Noord-Nederland. Wat mij betreft is het daarom niet verantwoord om de A7 af te sluiten.
Kunt u aangeven of een situatie met auto's op één baan en fietsers op de andere met een afscheiding en een snelheid van 50 km per uur per definitie onveilig is?
Deze maatregel kan niet worden ingezet op de spuisluizen bij Den Oever en op Kornwerderzand aangezien beide rijbanen nodig zijn voor het wegverkeer en hier geen vluchtstrook aanwezig is (zie ook antwoord 2). Het volledig afsluiten van de A7 in één richting is ongewenst omdat dit grote consequenties heeft voor de bereikbaarheid van grote delen van Noord-Nederland.
Bent u bereid om in overweging te nemen de auto’s op één baan te laten rijden en de fietsers op de andere baan met een afscheiding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 5.
Welke andere maatregelen overweegt en/of verkent u om de Afsluitdijk toch bereikbaar te houden voor fietsers gedurende de werkzaamheden in de komende jaren?
Ik overweeg geen andere maatregelen, anders dan de fietsbus die nu elke dag fietsers over de Afsluitdijk brengt. Ook voor andere gebruikers van het fietspad, zoals mindervalidenvoertuigen, is er alternatief vervoer beschikbaar. In mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangeven dat de mogelijkheden voor openstelling in 2020 en 2021 zeer beperkt lijken, maar ik te zijner tijd zal bezien of zich dan ook kansen voordoen om fietsers en wandelaars incidenteel veilig van de dijk gebruik te laten maken.
Tevens doe ik u, zoals aan u toegezegd in de beantwoording van de kamervragen van de leden Von Martels en Van der Molen (beiden CDA) van 4 april 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2199), een afschrift toekomen van de brief aan de Fietsersbond, Wandelnet, Fietsplatform Nederland en de NTFU met daarin een reactie op hun open brief van 11 maart 20192.
Het recht tot zelfbeschikking van intersekse baby’s en kinderen |
|
Lisa Westerveld (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de aanbevelingen van het VN-comité tegen Foltering uit December 2018 teneinde de rechten van intersekse kinderen beter te beschermen?
Ja.
Kent u berichten uit onder andere de Volkskrant1, waaruit blijkt dat er in Nederland honderden baby’s per jaar met een intersekse variatie worden geboren en dat een deel daarvan wordt geopereerd, ook als dit niet medisch noodzakelijk is?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Heeft u zicht op hoeveel baby’s en kinderen het precies gaat? Zo nee, wilt u behandelingen van intersekse baby’s en kinderen, operaties en hormoonbehandelingen, gaan registreren?
De prevalentie van een ambigue genitaal (onduidelijk geslacht) bij de geboorte, wat uitgebreid onderzoek door een DSD-team rechtvaardigt, wordt geschat op circa 1 in 5.000 in Nederland .
Bent u het ook met de VN eens dat intersekse baby’s in de regel niet zijn geboren met een medische afwijking, maar met een minder voorkomende sekse-variatie? Zo nee, waarom niet?
Intersekse/DSD is een brede term voor diverse aangeboren condities, waarbij de ontwikkeling van het geslacht verschilt van wat medici over het algemeen onder «man» of «vrouw» verstaan. Het gaat om verschillen in de chromosomen, geslachtsklieren of anatomie. De meeste mensen hebben geen onduidelijk geslacht en hebben geen noodzaak voor operatieve behandelingen. Veel van deze condities hebben echter wél algemene medische behandeling en intensievere begeleiding nodig. Het niet behandelen van deze mensen kan op lange termijn tot complicaties en ongewenste klachten leiden.
Deelt u de mening dat er geen noodzaak is baby’s met een minder voorkomende sekse-variatie onderhevig te maken aan een niet-noodzakelijke operatie, waarbij de ouders vaak een arbitraire keuze tussen jongetje of meisje maken? Zo nee, waarom niet?
Laat ik vooropstellen dat een medisch oordeel over ingrepen bij DSD-kinderen altijd aan de medische professionals is. Beslissingen over operatief ingrijpen worden binnen een multidisciplinair team individueel zorgvuldig afgewogen en zijn soms noodzakelijk. Er bestaat een multidisciplinaire professionele richtlijn Diagnostiek bij Disorders/Differences of Seks Development (DSD)(20173). Deze is ontwikkeld op initiatief van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in samenwerking met o.a. kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica en klinisch genetici. Doel van de richtlijn is het optimaliseren van verantwoorde diagnostiek bij DSD. Op dit moment ben ik in gesprek over de totstandkoming van een multidisciplinaire kwaliteitsstandaard met zowel generieke als ook conditie-specifieke modules voor de behandeling van personen met een DSD/intersekse conditie.
Uw stelling over een arbitraire keuze door ouders deel ik niet. Zie ook mijn antwoord op eerdere commissiebrief en Kamervragen4. Kinderen hebben een bijzondere en kwetsbare positie: zij zijn afhankelijk van (het oordeel van) hun ouders of degene onder wiens gezag zij vallen. Kinderen zijn bovendien lichamelijk en geestelijk volop in ontwikkeling. Een behandeling kan onomkeerbare lichamelijke en psychische effecten hebben die de rest van het leven persisteren.
Dit betekent dat op ouders én zorgverleners bij het nemen van dergelijke beslissingen een belangrijke verantwoordelijkheid rust.
Deelt ook de mening van de VN dat het behandelen van intersekse baby’s en kinderen als dat niet medisch noodzakelijk is, ingaat tegen de lichamelijke integriteit, autonomie en keuzevrijheid? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4. Zoals ik in het antwoord op eerdere Kamervragen en commissiebrief heb aangegeven zijn er geen meldingen bekend bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over medisch niet-noodzakelijke ingrepen die ingaan tegen lichamelijke integriteit, autonomie en keuzevrijheid.
Ik kan dan ook niet bevestigen dat er intersekse baby’s en kinderen zijn in Nederland die zonder dat er sprake is van informed consent een niet-medisch noodzakelijke ingreep hebben ondergaan. Als hiervan wel sprake is dan betreft dat signalen waarvan ik vind dat die absoluut serieus genomen moeten worden. Er staan dan verschillende wegen open in het Nederlandse rechtsstelsel: via een melding bij de IGJ, via het civiel recht, via het strafrecht en of het tuchtrecht.
Deelt u de mening van onder andere de Nederlandse organisatie voor seksediversiteit (NNID) dat de gevolgen van een eventuele niet-noodzakelijke medische ingreep, zoals operatie of hormoonbehandeling, zo groot zijn dat de wens van de ouders hierin niet leidend mag zijn en een besluit hiertoe pas mag worden genomen als het kind oud genoeg is zelf in te spreken? Kunt uw antwoord op deze vraag onderbouwen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn eerdere brief aan uw Kamer en de eerdere Kamervragen rond dit onderwerp.
Is bekend in hoeverre intersekse personen op latere leeftijd denken over de keuze die ouders hebben gemaakt? Zijn er verschillen in welzijn en gezondheid van personen van wie de ouders wel en niet hebben besloten tot een operatie? Zo nee, wilt u dit onderzoeken?
Er is onvoldoende vergelijkend wetenschappelijk onderzoek beschikbaar om hier een goede uitspraak over te kunnen doen. Met de totstandkoming van de kwaliteitsstandaard intersekse/DSD zal de beschikbare kennis van o.a. zorgprofessionals, zorggebruikers, patiënten- en mensenrechtenorganisaties etc. bijeengebracht worden. Of, en zo ja welk wetenschappelijk onderzoek wenselijk is, komt in dat verband zeker aan de orde. Ik kan daarover thans geen uitspraken doen.
Gaat u nog andere stappen ondernemen naar aanleiding van de aanbevelingen van het VN Comité of berichten van de NNID? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Het Koninkrijk der Nederlanden verscheen op 20 en 21 november 2018, in het kader van de zevende periodieke rapportage onder het Verdrag tegen foltering en andere onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, voor het VN-Comité. Het rapport gaat in op diverse thema’s en er worden uiteenlopende aanbevelingen gedaan op tal van terreinen. Vier aanbevelingen zien specifiek op het thema «intersekse». T.a.v. het nemen van nadere stappen heeft de regering tot uiterlijk 7 december 2022 om te reageren op deze aanbevelingen. De conclusies en aanbevelingen worden op dit moment bestudeerd. Te zijner tijd wordt u geïnformeerd over de reactie aan het VN-Comité. De Tweede Kamer heeft de aanbevelingen van de VN in afschrift ontvangen (Kamerstuk 33 826, nr.5.
Voor wat betreft mijn ambities verwijs ik naar eerdere kamervragen en commissiebrief en mijn toezegging om te komen tot een kwaliteitsstandaard intersekse/DSD. De ontwikkeling van de kwaliteitsstandaard vind ik een goede stap om de zorg voor mensen met intersekse/DSD in kaart te brengen, knelpunten te analyseren en kwaliteitsindicatoren te ontwikkelen. Uitgangspunt voor mij is dat de wensen en behoeften van mensen met elke vorm van DSD/intersekse centraal zou moeten staan. Ik heb daarvoor de afgelopen periode overleg gehad met o.a. ZonMw en betrokken professionals en de Federatie Medisch Specialisten (FMS) om te komen tot een opdracht. Daarnaast stel ik, samen met het Ministerie van OCW, financiële middelen ter beschikking ter ondersteuning van dit traject.
Het bericht ‘De behandeldirecteur van de PI Vught die zwaar blunderde bij de overplaatsing van Michael P. is nu bestuurder van Fivoor’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Promotie directeur bajes ondanks geblunder rond Michael P.»?1
Ja.
Herinnert u zich dat tijdens de behandeling van de rapporten over het detentieverleden van Michael P. van de zijde van het kabinet herhaaldelijk aangegeven is dat de regering niet over individueel personeelsbeleid gaat? Maar kan een directeur over wiens beleid zo vernietigend is geoordeeld, degene zijn die in een kliniek kan leiden waar een cultuuromslag nodig is? Hoe beoordeelt u dat?
Er is inderdaad een omslag in doen en denken nodig in de forensische zorg. Bij de onderdelen die onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid vallen kan daarop mede worden gestuurd door individuele benoemingen. Bij particuliere instellingen ga ik niet over het personeelsbeleid, maar stuur ik in plaats daarvan op de te leveren kwaliteit en prestaties. Ik zie strak toe op de kwaliteit van de geleverde zorg. Daar waar deze prestaties onder de maat zijn kan worden ingegrepen. Dit kan er toe leiden dat zorg elders wordt ingekocht.
Deze omslag vergt echter meer dan het sturen op benoemingen of prestaties. Het gaat om een omslag in het dagelijks denken en doen van de professionals en bestuurders op alle niveaus in de forensische zorg. Deze omslag zal ook en vooral moeten worden gerealiseerd met de mensen die al in de forensische zorg werkzaam zijn. Daarom werk ik samen met de brancheverenigingen, het gevangeniswezen, de Taskforce Veiligheid en Kwaliteit en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan een meerjarig programma om de gewenste cultuuromslag in de sector te realiseren.
Bent u ervan op de hoogte dat de omwonenden van de kliniek in Den Dolder nog geen vertrouwen hebben in de kliniek en herhaaldelijk om sluiting ervan hebben gevraagd? Denkt u dat dit vertrouwen toeneemt nu duidelijk is geworden dat juist die persoon directeur is geworden bij Fivoor, onder wiens leiding bij de behandeling en overplaatsing van Michael P. zoveel fout is gegaan?
Ik begrijp de zorgen die leven bij de inwoners van Den Dolder goed. Mede daarom ben ik in april jl. in gesprek gegaan met de omwonenden van de FPA Utrecht. Om aan die zorgen tegemoet te komen heb ik in dat gesprek onder meer aangegeven dat tot het eind van het jaar geen personen in de FPA worden geplaatst die veroordeeld zijn voor een zwaar gewelds- of zedendelict. Ook zal de inspectie de komende tijd de vinger aan de pols houden. Als vanzelfsprekend zal ik erop toezien dat de door mij aangekondigde verbetermaatregelen ook in deze kliniek voortvarend worden doorgevoerd.
Gaat u in dezen iets ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat?
Zie antwoord vraag 3.
De problemen bij Boeing |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Boeing wist al tijden van probleem met 737 Max»?1
Ja.
Klopt het dat Boeing al ruim een jaar voordat er een toestel van het type 737 Max neerstortte, wist dat er problemen mee waren? Klopt het tevens dat de top van het bedrijf en de luchtvaartautoriteit FAA hierover niet zijn geïnformeerd? Zo ja, hoe kan dat?
Ik heb de berichten hierover in de media gezien, maar beschik niet over feitelijke informatie om dit te kunnen bevestigen. Dit is een onderwerp voor nader onderzoek in de Verenigde Staten.
Wat zijn de regels op het gebied van het verplicht en direct melden van problemen bij toestellen bij luchtvaartautoriteiten, zoals de FAA en de EASA?
Op mondiaal niveau is het verplicht en tijdig melden van problemen met toestellen, bij luchtvaartautoriteiten en onderzoek instanties, vastgelegd in ICAO Annex 62 (Operaties), Annex 83 (Luchtwaardigheid), Annex 134, (Ongevalsonderzoek) en Annex 195 (Veiligheidsmanagement). Deze annexen zijn op Europees niveau vastgelegd in verordening (EU) 376/20146, (de verordening betreffende het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen), verder uitgewerkt in verordening (EU) 2015/10187, in verordening (EU) 996/20108 (de verordening inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart) en in het kader van de EASA-basisverordening 2018/11399. Ook de andere ICAO-verdragslanden zijn verplicht de standaarden van deze annexen in hun eigen wet- en regelgeving op te nemen en hiernaar te handelen.
Heeft EASA andere vereisten c.q. procedures ten aanzien van veiligheidsverificatie? Zo ja, op welke wijze verschilt dit?
De EASA en FAA-eisen en procedures ten aanzien van veiligheidscertificatie zijn in grote mate hetzelfde, zoals ook aan de orde is gekomen in mijn brief10 over de maatregelen in het kader van de Boeing 737 MAX van 24 april 2019. Onder het onderwerp «Het certificatie- en validatietraject bij niet-Europese vliegtuigen» in deze brief wordt dit proces op hoofdlijnen beschreven en wordt ook ingegaan op verschillen.
Kunt u aangeven of Boeing bij de 737 Max volledig volgens de Europese geldende veiligheidsregels heeft gehandeld?
Op grond van de Europese luchtvaartvaartveiligheidsregelgeving heeft Boeing EASA in 2013 verzocht om toelating van de Boeing 737 MAX-8 op de Europese markt. EASA heeft vervolgens in 2017 de Boeing 737 MAX-8 bijgeschreven op het EASA 737 Type Certificaat. Door de recent gerezen veiligheidsproblemen met specifieke elementen in het ontwerp van de Boeing 737 MAX-8 heeft EASA onlangs besloten de exploitatie van dit type vliegtuig stil te leggen. Daartoe heeft EASA op 29 maart 2019 een Emergency Airworthiness Directive en een Safety Directive uitgegeven.
Hoe kan het dat Boeing twee interne onderzoeken liet doen naar het probleem en twee keer tot de conclusie kwam dat er geen veiligheidsrisico was?
Ik heb geen inzage in de interne onderzoeken van Boeing. Dit is een onderwerp voor nader onderzoek in de Verenigde Staten.
Zou het niet verstandiger zijn dat een extern onderzoek moet uitwijzen of er een veiligheidsrisico is indien problemen worden geconstateerd? Zo ja, moeten de regels hiervoor worden aangescherpt?
Het melden en extern onderzoeken van voorvallen, incidenten en ongevallen is in internationale regelgeving vastgelegd. Op het mondiale niveau is dit gebeurd in ICAO Annex 13 en Annex 19, en op Europees niveau in verordening (EU) 376/2014, verder uitgewerkt in verordening (EU) 2015/1018 en in verordening (EU) 996/2010. Deze verordeningen zijn het wettelijk kader waarmee de ILT en EASA, onafhankelijk toezicht kunnen houden op hoe er binnen bedrijven met voorvallen en incidenten wordt omgegaan. Daarbij is ook de meldplicht geregeld. Verder heeft de Onderzoeksraad voor veiligheid (OVV) krachtens de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid de verplichting onafhankelijk ongevallen en ernstige incidenten te onderzoeken en de mogelijkheid voorvallen te onderzoeken. De Rijkswet geldt als de Nederlandse implementatie van verordening (EU) 996/2010. Verordening (EU) 376/2014 bepaalt verder dat veiligheidsonderzoeksinstanties zoals de OVV toegang hebben tot de databanken die in het kader van deze verordening worden bijgehouden.
Het huidige wettelijk kader biedt gelet op het bovenstaande voldoende grondslagen voor onderzoek naar veiligheidsrisico’s.
Kent u de berichten «Engineers say Boeing pushed to limit safety testing in race to certify planes, including 737 MAX»2 en «Boeing 787-fabriek onder verscherpt toezicht na klachten»3?
Ja.
In hoeverre was bij de luchtvaartautoriteiten bekend dat Boeing haar technici bij de vliegtuigfabrikant onder druk zette om veiligheidsanalyses en tests met vliegtuigen te beperken, zodat het bedrijf zijn planning kon halen en de kosten kon drukken?
Anders dan de berichtgeving in diverse media heb ik geen nadere informatie over het onder druk zetten van technici om veiligheidsanalyses en tests met vliegtuigen te beperken.
Kan met de informatie die nu beschikbaar is worden gesteld dat Boeing structureel medewerkers onder druk heeft gezet? Zo ja, hoe kijkt u hiernaar?
In de diverse media wordt een aantal incidenten bij Boeing beschreven. EASA is primair verantwoordelijk voor de certificering van Boeing toestellen voor Europa. Vanuit EASA hebben mij over bovenstaande geen signalen bereikt. Het ligt niet binnen mijn mogelijkheden om na te gaan of deze aantijgingen juist zijn.
Ik ben wel van mening dat er bij bedrijven in de luchtvaart een cultuur moet zijn waar veiligheidsrisico’s gemeld en onderzocht worden. Daarom is het nu al voor veel luchtvaartbedrijven, en wordt het in de toekomst voor alle bedrijven in de luchtvaart, wettelijk verplicht om een Veiligheid Management Systeem (VMS) te hebben.
In hoeverre houden luchtvaartautoriteiten toezicht op misstanden, zoals het onder druk zetten van medewerkers, bij het tot stand komen van veiligheidsanalyses en tests met vliegtuigen? Is hier voldoende toezicht op of zou dat moeten worden uitgebreid?
Met de laatste aanpassingen in de (internationale) regelgeving (ICAO Annex 19) zijn de mogelijkheden voor de luchtvaartautoriteiten om hier toezicht op te houden vergroot. Voor alle bedrijven in de luchtvaart is het hebben van een werkend Veiligheid Management Systeem (VMS) verplicht. In een VMS moet informatie over voorvallen, incidenten en problemen worden verzameld, zodat een bedrijf intern kan bepalen wat de grootste veiligheidsrisico’s zijn. Voorwaarde hiervoor is een zogenaamde «just culture» binnen een organisatiecultuur waarbij veiligheid op 1 staat en de boodschapper niet gestraft wordt voor het melden van problemen of fouten. De luchtvaartautoriteiten houden toezicht op het functioneren van het VMS en dus ook of het bedrijf de voorwaarden schept waarin dit kan functioneren. Bedrijven zijn verplicht om voorvallen met een veiligheidsrisico te melden bij het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL). De ILT kan naar aanleiding van een melding nader onderzoek instellen.
Daarnaast bestaat er nog het Huis voor klokkenluiders waar gemeld kan worden als de eigen organisatie niet adequaat reageert op meldingen. Dit betreft de implementatie van de klokkenluidersvoorziening uit EU-verordening 376/2014 met de recente wijziging van de Wet luchtvaart die daartoe het Huis voor klokkenluiders uit de Wet Huis voor klokkenluiders aanwijst.
Kunt u aangeven in hoeverre er veiligheidsproblemen en/of andere problemen zijn bij Boeing 787 Dreamliner? Op welke wijze wordt hier onderzoek naar gedaan?
De ILT heeft vanuit EASA hierover geen signalen ontvangen.
Wat is de reden dat Qatar Airways sinds 2014 geen Dreamliners meer uit North Charleston wil ontvangen? Wat is hierna gedaan, gaf dit bijvoorbeeld aanleiding voor de FAA om hier direct strengere controles op uit te gaan voeren?
Ik ben niet op de hoogte van de mogelijke overwegingen van Qatar Airways, noch of dit aanleiding is geweest voor de FAA om strenger te gaan controleren.
Kunt u aangeven welke vliegtuigmaatschappijen die op Nederlandse luchthavens vliegen Dreamlines hebben die zijn gebouwd in de fabriek uit North Charleston?
In Nederland vliegen zowel TUI als KLM met de Boeing 787 Dreamliners. KLM haalt eind juni de eerste van een serie Boeing 787–10 toestellen op bij de fabriek in North Charleston. Voordat KLM of TUI een vliegtuig in ontvangst neemt hebben zogenaamde acceptatieteams met eigen medewerkers van die luchtvaartmaatschappijen een uitgebreide ontvangstcontrole/technische inspectie van de nieuwe toestellen uitgevoerd.
Ik heb geen overzicht welke vliegtuigmaatschappijen naar Nederland vliegen met Boeing 787 Dreamliners die uit de fabriek uit North Charleston komen.
Hoe groot acht u, met de informatie die nu bekend is, de kans dat Boeing structurele veiligheidsproblemen heeft en de Boeing 737 Max geen incident is? Wat is hier tot dusver over bekend?
Er is momenteel intensief overleg tussen Boeing en de luchtvaartautoriteiten waaronder EASA om de problemen rondom de Boeing 737 MAX op te lossen. Op het hoogste niveau heeft dit aandacht en wordt nader onderzoek gedaan.
Welke Nederlandse en/of Europese instellingen, organisaties, (semi) overheden, autoriteiten hadden formeel en of informeel tijdig moeten weten wat er allemaal gaande was bij Boeing? Welke signalen heeft het ministerie hierover formeel en informeel te horen gekregen? Wat is er met eventuele signalen gedaan?
Zoals bij vraag 7 vermeld bevat ICAO Annex 8 voorschriften betreffende de omgang met informatie betreffende en het melden van «problemen» aan de certificerende instantie. Voor de EU is dit vastgelegd in de EU-Verordening 748/2012, Deel 21. Op grond van die regelgeving is EASA de certificerende instantie binnen de EU. Binnen het EU wettelijke luchtvaartveiligheid kader is EASA verantwoordelijk voor het verkrijgen van alle informatie gerelateerd aan het ontwerp en de ontwerporganisatie en tevens voor het verkrijgen van alle informatie van productiebedrijven buiten het EU-grondgebied. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van de Staat van het ontwerp van het vliegtuig, om de autoriteiten van alle staten, waarvan het weet dat het een bepaald type luchtvaartuigen op het register heeft staan waar problemen mee zijn, te informeren. Tenslotte is de fabrikant verplicht om (aanvullende) service-/ onderhoudsinformatie aan al zijn klanten of gebruikers van zijn luchtvaartuigen te verstrekken. De ILT heeft formeel en informeel geen signalen gekregen.
Wordt er in zijn algemeenheid extra onderzoek gedaan of vliegtuigmaatschappijen commerciële belangen boven veiligheidsbelangen stellen naar aanleiding van de signalen hierover bij Boeing?
Zoals bij vraag 11 is aangegeven zijn de luchtvaartautoriteiten reeds verplicht om toezicht te houden op het functioneren van het VMS binnen een bedrijf. Daarmee dus ook of het bedrijf de voorwaarden schept waarin dit VMS kan functioneren, en of veiligheid wel de juiste prioriteit binnen het bedrijf krijgt. Veiligheid is belangrijkste voorwaarde. Er zijn bij de ILT geen signalen dat de veiligheid niet de juiste prioriteit krijgt.
Kunt u de vragen apart beantwoorden?
Ja.
De benoeming van een bestuurder bij FPA Roosenburg |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Topbaan na geblunder»?1
Ja.
Op welk moment was bij u, de in het bericht genoemde benoeming van de voormalig directeur Zorg en Behandeling van de Penitentiaire Inrichting (PI) in Vught tot bestuurder bij Fivoor, bekend?
Op 30 november 2018 heeft Fivoor deze benoeming bekend gemaakt.
Waarom heeft u de Kamer niet actief over deze benoeming geïnformeerd? Hoe beoordeelt u de keuze de Kamer hierover niet actief te informeren op dit moment?
Uw Kamer wordt in zijn algemeenheid niet actief geïnformeerd over benoemingen van bestuurders bij forensische instellingen. Na de bekendmaking door Fivoor was deze informatie openbaar.
Hoe beoordeelt u de genoemde benoeming, in het licht van de noodzakelijke cultuurverandering in de Forensische zorg? Bent u van mening dat het voor het bereiken van veranderingen beter kan zijn voor meer diversiteit te zorgen bij bestuurders in de Forensische zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat standpunt tot deze benoeming?
Er is inderdaad een omslag in doen en denken nodig in de forensische zorg. Bij de onderdelen die onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid vallen kan daarop mede worden gestuurd door individuele benoemingen. Bij particuliere instellingen ga ik niet over het personeelsbeleid, maar stuur ik in plaats daarvan op de te leveren kwaliteit en prestaties. Ik zie strak toe op de kwaliteit van de geleverde zorg. Daar waar deze prestaties onder de maat zijn kan worden ingegrepen. Dit kan er toe leiden dat zorg elders wordt ingekocht.
Deze omslag vergt echter meer dan het sturen op benoemingen of prestaties. Het gaat om een omslag in het dagelijks denken en doen van de professionals en bestuurders op alle niveaus in de forensische zorg. Deze omslag zal ook en vooral moeten worden gerealiseerd met de mensen die al in de forensische zorg werkzaam zijn. Daarom werk ik samen met de brancheverenigingen, het gevangeniswezen, de Taskforce Veiligheid en Kwaliteit en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan een meerjarig programma om de gewenste cultuuromslag in de sector te realiseren.
Hoe verhouden uw uitspraken «voor beter personeelsbeleid, voor het rekruteren, het aantrekken van goede mensen, waarbij er óók meer oog is voor de veiligheid en voor de risico's. Dus dat is wel degelijk iets waaraan ik werk» zich tot de benoeming van de voormalig directeur Zorg en Behandeling van de PI in Vught als bestuurder bij Fivoor?2
Deze uitspraken hebben betrekking op de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg 2018–2021. Daarin zijn met de sector afspraken gemaakt die de kwaliteit en veiligheid in de forensische zorg weer op peil moeten brengen. Onderdeel van deze overeenkomst is de arbeidsmarktcampagne en het opleidingsprogramma voor de gehele forensische zorg.
Voor de benoeming bij Fivoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Waarom heeft u geen zeggenschap over de benoeming bij organisaties als Fivoor? Hoe beoordeelt u dat, in het licht van uw opgave in de forensische zorg?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Hoe gaat u uw belofte «weldegelijk» iets te doen aan de «culturele dimensie» bij de forensische zorginstellingen uitvoeren als u kennelijk geen invloed uit kunt oefenen op wie er benoemd wordt bij, in ieder geval, particuliere forensische zorgaanbieders?3
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Heeft u, ondanks uw onmogelijkheid formele invloed op dergelijke bestuursbenoemingen uit te oefenen, informele invloed uitgeoefend? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet en heeft u dat wel overwogen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb gesteld stuur ik bij particuliere instellingen op de te leveren kwaliteit en prestaties. Overigens merk ik op dat de bekendmaking van de benoeming ruim voor het ontvangen van de wederhoorversie van de OVV-rapportage door mijn departement heeft plaatsgevonden.
Kunt u concreet en specifiek de situatie omschrijven waarin de gewenste cultuuromslag, of de voortgang daarin, mede door deze benoeming niet toereikend is en daarom bij u tot de beslissing zal leiden het inkoopcontract forensische zorg met deze zorgaanbieder te ontbinden? Kunt u eenzelfde omschrijving geven voor het geval dat u het inkoopcontract niet langer verlengd? Zo nee, waarom niet?
Ik reken instellingen voor forensische zorg af op de overeengekomen prestaties. Ongeacht wie er in het bestuur zit, ben ik altijd kritisch op de veiligheid en de kwaliteit van de zorg in instellingen voor forensische zorg. De inspecties houden hier toezicht op.
Zijn er nadere regels gesteld over de inhoud van dat inkoopcontract ten aanzien van «beter personeelsbeleid, voor het rekruteren, het aantrekken van goede mensen, waarbij er óók meer oog is voor veiligheid en voor risico’s?» Zo nee, ziet u naar aanleiding van uw belofte tijdens het debat, waarnaar in vraag vijf verwezen wordt, in samenhang met deze recente bestuurdersbenoeming Fivoor reden dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
In de inkoopcontracten zijn afspraken gemaakt over het leveren van goede zorg. In de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg zijn met de sector afspraken gemaakt die de kwaliteit en veiligheid in de forensische zorg weer op peil moeten brengen. Onderdeel hiervan is de arbeidsmarktcampagne en het opleidingsprogramma voor de gehele forensische zorg.
Daarnaast zal ik de benodigde cultuuromslag ook terug laten komen in de afspraken met de instellingen over de te leveren kwaliteit en prestaties.
Daar waar prestaties onder de maat zijn kan worden ingegrepen. Dit kan er toe leiden dat zorg elders wordt ingekocht.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u elke algemene vraag voorzien van een algemeen antwoord over de volle breedte van de vraag en elke specifieke vraag van een zo specifiek en nauwkeurig mogelijk antwoord?
Ja.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘Honderden producten onterecht verkocht als biologisch’ en ‘5 vragen over fouten met biologische producten’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Honderden producten onterecht verkocht als biologisch» en «5 vragen over fouten met biologische producten»?1 2
Ja.
Wat vindt u van deze berichten?
Ik neem deze berichten serieus.
Wat vindt u van de reactie van de directie van SKAL die meent dat de producten met het biologische logo van overtreders alsnog onder deze noemer mogen worden verkocht, terwijl ondernemers niet voldoen aan de strenge voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese verordening?
Ik heb kennis genomen van de reactie van de directie van Skal. Producten met het biologische logo moeten uiteraard voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese verordening. Ik zie de reactie van de directie Skal in de context van het in de Europese verordening (artikel 30 lid 1 van verordening (EG) nr. 834/2007) neergelegde proportionaliteitsbeginsel. Skal dient bij het nemen van maatregelen tegen geconstateerde onregelmatigheden daarbij steeds de ernst en de aard van de overtreding in acht te nemen door bijvoorbeeld te kijken naar het belang van de overtreden norm en de bijkomende specifieke omstandigheden. Skal heeft dit uitgewerkt in het Skal-reglement certificatie en toezicht, welk wordt gehanteerd bij de beoordeling van de proportionaliteit.
Past deze reactie bij het achterliggende doel van de Europese verordening, namelijk eerlijke handel en consumentenvertrouwen?
Consumenten hebben recht op biologische producten die voldoen aan Europese standaarden. De consument moet erop kunnen vertrouwen dat de producten met het biologische keurmerk in ieder geval voldoen aan de doelstellingen en beginselen van de biologische landbouw. Daar waar er problemen zijn, moeten die worden opgelost.
Hoe ziet u dit achterliggende doel en de reactie van de directeur van SKAL in relatie tot de consumenten, de biologische boeren die wel aan de eisen voldoen en de boeren die op een gangbare manier hun bedrijf voeren?
Het is uiteraard van het grootste belang dat aan de Europese voorschriften voor biologische landbouw wordt voldaan, als het biologisch keurmerk wordt gevoerd. Juist ter waarborging van het consumentenvertrouwen. Indien er afwijkingen worden geconstateerd houdt Skal rekening met het proportionaliteitsbeginsel, zoals neergelegd in de Europese Verordening.
Kunt u aangeven aan welke eisen een product minimaal moet voldoen om het keurmerk «biologisch» te verkrijgen en te behouden?
In verordening (EG) nr. 834/2007 staat per landbouwproduct aangegeven waaraan moet worden voldaan om het biologisch keurmerk te mogen voeren. Het betreft alle stadia van productie, bereiding en distributie: vanaf de primaire productie van een biologisch product, nadien de opslag, de verwerking het vervoer, en tot slot de verkoop of levering daarvan aan de eindgebruiker, in voorkomend geval met inbegrip van etikettering, reclame, invoer, uitvoer en onderaanneming. In geval van inbreuken en onregelmatigheden is het bepaalde in artikel 30 van verordening (EG) nr. 834/2007 van toepassing.
Hoe ziet u dit in relatie tot de uitspraak van de directeur van SKAL die stelt: «Dat er aan een aantal eisen niet wordt voldaan, maakt niet dat het product niet meer biologisch is»?
De uitspraak van de directeur van Skal doelt op het in de Europese verordening (artikel 30 lid 1 van verordening (EG) nr. 834/2007) neergelegde proportionaliteitsbeginsel. In geval sprake is van geconstateerde onregelmatigheden («afwijkingen») moeten de gevolgen, conform aangehaald artikel 30, proportioneel beoordeeld worden. De consument moet erop kunnen vertrouwen dat de producten met het biologische keurmerk in ieder geval voldoen aan de doelstellingen en beginselen van de biologische landbouw.
Op basis van welk artikel in de Europese verordening kan de directeur deze uitspraak doen en hoe kan de consument beoordelen aan welke eisen wel of juist niet zijn voldaan?
Ik verwijs u naar het antwoord bij vraag 7.
Vindt u dat de consument er kennis van moet kunnen nemen als bij een biologisch product bijvoorbeeld het dierenwelzijn, het medicijngebruik, weidegang of het gebruik van gewasbescherming niet op orde blijken te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kan de consument rekenschap geven van de lichte, ernstige, of kritieke afwijkingen bij de productie van biologische producten?
Consumenten kunnen aan de hand van het biologische keurmerk beoordelen dat het product voldoet aan de Europese voorschriften. In bijlage I van het Skal reglement certificatie en toezicht geeft Skal aan hoe het tekortkomingen weegt en welke maatregel dit tot gevolg heeft. Transparantie naar consumenten is uiteraard van groot belang. Ik ondersteun dan ook de initiatieven van Skal om het toezicht op de biologische producten in Nederland transparanter te maken.
Vindt u het verdedigbaar dat als er ernstige of kritieke afwijkingen zijn aangetroffen de consument toch een meerprijs betaalt voor deze producten en de biologische boer een meerprijs krijgt voor de geleverde producten? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dit verdedigt naar boeren die onder strenge gangbare normen produceren en die meerprijs niet ontvangen?
Skal dient toe te zien op een correcte naleving van normen uit de Europese regelgeving en daarbij rechtmatig, proportioneel en daadkrachtig in te grijpen op een kenbare manier voor ondernemers en consumenten. Ik vind het van belang dat Skal haar sanctiesysteem gaat aanscherpen. Ik heb Skal gevraagd hiertoe een plan van aanpak op te stellen en mij hierover te informeren. Ik vind dat Skal in het bijzonder moet kijken naar de zwaarte van de sancties en de hersteltermijnen voor ondernemers die herhaaldelijk de fout ingaan en te lang dralen met het verbeteren van de situatie op hun bedrijf.
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over tariefsverhoging van 35% door SKAL Biocontrole?3
Ja.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met antwoord 3: «Ik ga er vanuit dat een dergelijke verhoging eenmalig is, omdat de combinatie van diverse omstandigheden in het jaar 2018 die tot de hoge kosten van SKAL hebben geleid en ook ten grondslag liggen aan de onderhavige tariefsverhoging, zich niet weer in deze mate zullen voordoen»?
Skal heeft een begroting over het jaar 2018 opgesteld aan de hand van de te verwachte kosten bij uitvoering van de wettelijke activiteiten. De hoogte van de tarieven is hierop afgestemd. Ook de verwachte ontwikkeling van de algemene reserves van Skal is relevant. Deze reserves zijn nodig voor de financiering van de toekomstige investeringen of het opvangen van financiële risico’s. In de loop van 2018 bleek deze begroting achterhaald door substantiële extra kosten voor adequaat toezicht op naleving en benodigde tussentijdse investeringen in interne organisatie en bedrijfsvoering. Voor alle omstandigheden die tot deze kosten hebben geleid, wil ik ook verwijzen naar de beantwoording van vraag 13 en 16. ook de vereiste (juridische) expertise bij de bedrijfsvoering. Hierdoor was Skal genoodzaakt om in te teren op het opgebouwde eigen vermogen. Deze forse tariefsverhoging was helaas nodig om op korte termijn dit eigen vermogen weer op een minimaal niveau te brengen aan de hand van een eerder door de accountant van Skal uitgevoerde risicoanalyse en gewenste meerjarige investeringen.
Welke omstandigheden heeft u bedoeld (graag een totaaloverzicht van alle omstandigheden die hiermee bedoeld zijn)?
Ik heb de hierna te noemen omstandigheden bedoeld.
Skal opereert in een snel groeiende biologische sector, die ook een groot belang heeft bij een adequaat toezicht op de naleving van de normen in Verordening (EG) nr. 834/2007 door marktdeelnemers. Dit vraagt enerzijds om investeringen die ervoor dienen te zorgen dat er de inspectiecapaciteit van Skal op een voldoende niveau blijft en anderzijds om een doorontwikkeling van risicogericht en digitaal toezicht mogelijk te maken. Dat laatste is ook belangrijk in verband met de gewenste transparantie in het toezicht.
Skal kent als organisatie ook een behoorlijke groei, waarbij de dienstverlening op een voldoende niveau dient te worden gehouden. Dat vraagt om blijvende investeringen in de kwaliteit en continuïteit van de interne organisatie en bedrijfsvoering. Voorbeelden hiervan zijn het werven van nieuw personeel, kennismanagement, inrichten nieuw governance-model, borgen van voldoende juridische deskundigheid (benodigd door een toename van bezwaar- en beroepsprocedures, maar ook het behandelen van Wob-verzoeken).
De financiële risico’s van aansprakelijkheid ten aanzien van de taakuitvoering nemen toe. Skal heeft deze risico’s gedeeltelijk afgedekt door een verzekering, maar ook bij het vaststellen van de hoogte van het benodigde eigen vermogen zal daarmee rekening moeten worden gehouden. De genoemde incidentele tegenvallers en extra investeringen zijn niet volledig verwerkt in de hoogte van de tarieven en ten laste gekomen van de opgebouwde egalisatiereserve van Skal. Het weerstandsvermogen van Skal bereikte daarmee een kritische ondergrens, dit diende weer op een acceptabel niveau te worden gebracht.
Hoe bent u achter deze omstandigheden gekomen?
Skal heeft mij deze omstandigheden en vooral de financiële impact daarvan tijdens het reguliere halfjaarlijkse overleg over aansturing en toezicht eind 2018 medegedeeld.
Waarom heeft u deze omstandigheden niet eerder, dan wel in de antwoorden op de Kamervragen, aan de Kamer gemeld?
Het uitgangspunt is dat een zelfstandig bestuursorgaan zoals Skal zelf de vrijheid en de verantwoordelijkheid heeft om zijn bedrijfsprocessen zo goed mogelijk in te richten en hierover te communiceren. Wel heeft Skal de wettelijke verplichting tot het onverwijld melden van aanmerkelijke verschillen tussen werkelijke uitgaven en inkomsten en begrote uitgaven en inkomsten èn de oorzaak van de verschillen.
Wat zijn de kosten (per omstandigheid) die gemoeid zijn met het op orde brengen van de organisatie?
Zie de onderstaande tabel.
Omstandigheid/activiteit
Kosten/investering
Versterken toezicht
€ 200.000
Versterking interne organisatie en bedrijfsvoering
€ 135.000
Versterking ICT-infrastructuur en ontwikkeling digitale inspectievormen
€ 180.000
Incidentele tegenvallers (aanvullen minimaal weerstandsvermogen)
€ 200.000
Totaal
€ 715.000
Op basis waarvan trekt u de conclusie dat deze omstandigheden zich niet weer in deze mate zullen voordoen?
Skal heeft de nodige extra maatregelen genomen, die naar verwachting afdoende zullen zijn. Het gaat dan om de volgende maatregelen:
Voorts worden binnen mijn ministerie maatregelen genomen waardoor de eigenaarsrol extra wordt geborgd en verder versterkt. Het gaat dan vooral om vraagstukken die het zelfstandig bestuursorgaan als organisatie betreffen. Het toezicht en sturing op de hoogte van de tarieven en het meerjarig beleid als basis voor een gezond financieel beheer zal verder worden aangescherpt.
Herinnert u zich de brief van 22 mei 2019 waarin u de uitkomsten evaluatie SKAL met de Kamer heeft gedeeld?4
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u de algemene evaluatie positief duidde?
Ja.
Klopt het dat de opdracht voor het evaluatieonderzoek eind 2017 is gegeven, het onderzoek de periode 2010–2016 behelst heeft en de percepties over 2017 en begin 2018 in dit onderzoek ook zijn verzameld?
Ja.
Wat was het beeld van de percepties over 2017 en begin 2018?
De conclusies en aanbevelingen van de evaluatie hebben ook betrekking op de periode 2017 en begin 2018. Uit de evaluatie blijkt dat Skal over het geheel genomen positief scoort.
In het rapport worden er elf aanbevelingen gedaan, waarvan er één betrekking heeft op handhaving en sanctionering. Het interventiebeleid moet verder worden ontwikkeld middels het beter benutten van de beschikbare handhavings- en sanctiemogelijkheden en een effectievere samenwerking met de NVWA-IOD
Wat vindt u van de conclusie in het evaluatierapport dat het op basis van de beschikbare gegevens niet mogelijk is gebleken de omvang van het onwenselijk en oneigenlijk gebruik van de biologische aanduiding goed in beeld te brengen en de relatie te leggen met het functioneren van SKAL?
Gezien deze constatering ondersteun ik de aanbeveling uit het rapport dat het maatschappelijk doel uit de Europese verordening – vertrouwen onder consumenten en bedrijven – centraler moet worden gesteld bij de uitvoering door Skal van certificatie en toezicht. Door strategischer te opereren kan Skal zijn maatschappelijke meerwaarde vergroten.
Wat vindt u van de conclusie in het evaluatierapport dat het totale pakket aan handhavings- en sanctioneringsmogelijkheden (inclusief strafrechtelijke opsporing door de divisie Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)) niet optimaal wordt toegepast?
Ik verwijs naar hetgeen ik hierover in mijn brief van 22 mei 2018 (Kamerstuk 25 268, nr. 162) aan de Kamer heb meegedeeld. Ik vind het een belangrijk aandachtspunt dat het totale pakket aan handhavings- en sanctiemogelijkheden niet optimaal wordt toegepast. Ik vind het dan ook goed dat Skal na de evaluatie met deze aanbeveling aan de slag is gegaan.
Kunt u aangeven of u met het evaluatierapport en de conclusies onder vraag 15 en 16 uit datzelfde rapport en de duiding in het artikel nog steeds van mening bent dat de evaluatie van SKAL over het algemeen positief is? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik vind de evaluatie van SKAL over het algemeen nog steeds positief. Wel onderstreept de berichtgeving het belang van de aanbeveling uit het evaluatierapport dat het interventiebeleid verder moet worden ontwikkeld door middel van het beter benutten van de beschikbare handhavings- en sanctiemogelijkheden. Het is het goed dat Skal haar sanctiesysteem gaat aanscherpen.
Klopt het dat er binnen de NVWA bij handhaving onderscheid gemaakt wordt tussen de gangbare en de biologische sector? Zo ja, waarom is de prioriteit die door de NVWA gegeven wordt aan economische delicten in de biologische sector beperkt? Zo nee, indien er geen onderscheid gemaakt wordt in de prioritering, waarom wordt dit wel zo geduid in het evaluatierapport?
Skal is aangewezen als controle autoriteit en is belast met het toezicht en controle op basis van de (EG) Verordening 834/2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten. NVWA bewaakt of bedrijven zich houden aan de wettelijke vereisten voor voedselveiligheid. De gehele voedselketen van zowel de plantaardige als dierlijke voedselproductie valt onder dit toezicht.
In de handhaving door de NVWA wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen de gangbare en biologische sector. Bij risicogebaseerd toezicht kan dit onderscheid in de selectie van landbouwbedrijven indien daar aanleiding voor is wel gemaakt worden. Het interventiebeleid NVWA maakt geen onderscheid tussen gangbare en biologische bedrijven.
Bent u bekend met de beantwoording van de Kamervragen over illegale inzet koper in biologische aardappelen?5
Ja.
Kunt u aangeven waarom er in 2016 geen onderscheid gemaakt werd in de handhaving tussen gangbare en biologische landbouw, wanneer de prioritering is veranderd en welke argumenten hieraan ten grondslag liggen?
Nee, ik kan dit niet aangeven. De reden hiervoor is, dat er geen onderscheid is in de handhaving tussen gangbare en biologische landbouw. Daarnaast is de prioritering niet veranderd.
Kunt u aangeven of de aanbevelingen in het evaluatierapport hebben geleid tot concrete acties? Zo ja, welke en hoe staat het met de uitvoering? Zo nee, waarom niet?
In onderstaand overzicht staan concrete acties die Skal heeft ondernomen naar aanleiding van het evaluatierapport, gesorteerd per aanbeveling. De voortgang wordt gemonitord in het reguliere overleg tussen mijn ministerie en Skal.
Aanbeveling
Actie Skal
1
Maatschappelijke meerwaarde
– In het najaar 2019 wordt een nieuwe meerjarenvisie opgeleverd in samenspraak met het Ministerie van LNV en de sector
2
Effectief sturen in het netwerk
– Samenwerking met de NVWA en de sector is geïntensiveerd.
– Skal treedt nadrukkelijk in dialoog met sector, EOCC en NVWA.
– Er zijn meerdere workshops en informatie-uitwisseling bijeenkomsten met Bionederland, Biohuis, Vereniging biologische pluimveehouders en de werkgroepen van Bionext gerealiseerd in de tweede helft van 2018 en eerste helft van 2019
3
Handhaving en sanctionering
– Eind 2018 herbenoeming rechters Tuchtgerecht Skal.
– Nieuw convenant met NVWA opgesteld (ondertekening gepland 24 juni 2019).
– Evaluatie van mogelijkheden in hoeverre binnen bestaande wet- en regelgeving tuchtrecht ingezet kan worden bij niet-geregistreerden bij Skal.
– Eerste concepten van nieuwe Skal reglementen voor certificatie (o.a. sanctiesystematiek) zijn op 21 maart jl. aangeboden aan LNV. Hierin zijn verbeteringen opgenomen ten aanzien van certificatie en handhavings- en sanctiesystematiek.
4
Detectie van oneigenlijk gebruik door niet-geregistreerden
– Aanpassing van de statuten zodat Skal beter kan optreden tegen misbruik van de term «biologisch» bij niet-geregistreerden.
– Statuten zijn in maart 2019 goedgekeurd door Minister van LNV, in april 2019 gedeponeerd.
5
Risicogebaseerd toezicht
– In 2019 is gestart met de uitvoering van een risicogerichte handhavingssystematiek bij import en webshops.
6
Strategische personeelsplanning
– Strategische personeelsplanning is opgeleverd in september 2018.
7
Juridische deskundigheid
– Aanstelling van ervaren jurist per januari 2019.
8
Governance
– Met het goedkeuren van de nieuwe statuten kunnen de gewenste aanpassingen in de Governance worden doorgevoerd.
– Aanstelling nieuw bestuur verwacht in juni 2019.
– Oprichting Advies Raad in najaar 2019.
9
Digitalisering
– Gezien de toenemende vraag en noodzaak voor digitale informatie-uitwisseling en automatisering van processen is geïnvesteerd in ICT, zowel in medewerkers als middelen.
– In de begroting 2019 is meer ruimte voor ICT gereserveerd zowel in personeel als middelen.
10
Kennismanagement
– In 2018/2019 zijn meer dan 30 nieuwe medewerkers aangenomen en opgeleid via intern opleidingsplan. Er is een intensieve begeleiding van inspecteurs en certificeerders, waarbij zowel collegiale toetsing (4 ogen principe) wordt toegepast als de periodieke monitoring door senior medewerkers.
11
Monitoren overhead
– Toenemende regeldruk voor ZBO’s (o.a. AVG) zorgt voor relatieve groei van de overhead bij Skal.
Deelt u de mening dat supermarkten ook verantwoordelijk zijn om het keurmerk biologisch betrouwbaar te laten zijn?
Ja, ten algemene geldt dat detaillisten zich niet schuldig mogen maken aan misleiding, in die zin hebben supermarkten een eigen verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat de producten terecht als biologisch worden verkocht. Vermenging van biologische en niet-biologische producten bij verkoop moet daarom worden voorkomen.
Met betrekking tot de specifieke eisen die gelden voor biologische producten maakt Nederland gebruik van de mogelijkheid die de Europese regelgeving inzake biologische producten biedt om detailhandelaren die biologische producten rechtstreeks aan de eindconsument of eindgebruiker verkopen, vrij te stellen van de eisen van aanmelding en deelname aan het biologische controlesysteem. Dit om redenen van administratieve lastenverlichting. Deze vrijstelling geldt niet voor detaillisten die biologische producten produceren, bereiden of opslaan op een plaats die verband houdt met het verkooppunt. Dit vanwege het risico op fraude.
Deelt u de mening dat ook supermarkten moeten toezien op de producten die zij verkopen omdat zij er ook van profiteren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord bij vraag 29.
Herinnert u zich de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, naar weerbare planten en teeltsystemen en Pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten?6
Ja.
Kunt u aangeven waarom u in deze nota geen aandacht heeft besteed aan de biologische land- en tuinbouw en het gebruik van gewasbescherming en middelen ter bestrijding van plagen en ongedierte?
De Toekomstvisie Gewasbescherming maakt geen onderscheid tussen de gangbare en de biologische teelt, omdat de doelen – weerbare planten en teeltsystemen, verbinden landbouw en natuur, en nagenoeg zonder emissies – voor zowel de gangbare als de biologische teelt gelden. Ook de biologische landbouw is gebaat bij de verdere ontwikkeling zoals die in de Toekomstvisie is verwoord. De gangbare- en biologische teelt kunnen elkaar versterken. In het Uitvoeringsprogramma wordt dat verder vorm gegeven.
Bent u bereid om dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord bij vraag 32.
Wilt u deze vragen een voor een en voor het algemeen overleg over gewasbescherming beantwoorden?
Ja.
Leegloop en braindrain door arbeidsmigratie binnen de EU |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met bericht «Arbeidsmigratie in EU: van «De deur staat open» tot «Kom alsjeblieft terug!»»?1 Wat is uw oordeel hierover?
Ja, het bericht is bij mij bekend. Voor mijn oordeel verwijs ik naar de beantwoording van de vragen hieronder.
Deelt u de zorgen van de inwoners van Italië, Spanje, Griekenland, Polen en Roemenië over leegloop en braindrain door het vertrek van landgenoten die elders in de Europese Unie (EU) gaan werken?
Ik kan mij die zorgen voorstellen. Uitgaande arbeidsmobiliteit kan bijdragen aan een groeiend tekort aan arbeidskrachten in bepaalde sectoren. Tegelijkertijd is het vrij verkeer voor werknemers en hun familie een fundamenteel recht.
Wat is uw reactie op de premier van Polen als hij tegen zijn inwoners zegt «Kom terug! We hebben jullie nodig»?
In Polen is het aantal emigranten groter dan het aantal immigranten. Daarnaast heeft Polen, evenals Nederland, te maken met toenemende krapte op de arbeidsmarkt. Eurostat gebruikt de «job vacancy rate» om de krapte op de arbeidsmarkt te monitoren. Daarmee wordt het aantal onvervulde vacatures uitgedrukt als aandeel van alle beschikbare banen (dat is de optelsom van alle vervulde banen en onvervulde vacatures). In 2018 bleef in Nederland 3% van de beschikbare banen onvervuld daar waar in Polen 1,2% van de beschikbare banen onvervuld bleef. Tsjechië had in 2018 het hoogst percentage vacaturegraad (5,5%) van de EU2.
JOB VACANCY RATE (%)
2014
2015
2016
2017
2018
Nederland
1,4
1,71
2,01
2,51
3,01
Polen
0,5
0,6
0,8
1,0
1,2
Bron: Eurostat (https://ec.europa.eu/eurostat/web/labour-market/job-vacancies/database)
Voorlopige cijfers
Begrijpt u dat de roep om maatregelen tegen ongereguleerde arbeidsmigratie steeds luider wordt? Wat onderneemt u om hieraan tegemoet te komen?
Het vrij verkeer van werknemers wordt gereguleerd door Verordening (EU) Nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrij verkeer van werknemers binnen de Unie. Het vrij verkeer van werknemers is één van de pijlers onder de Europese samenwerking en biedt werknemers de mogelijkheid de eigen levensomstandigheden en sociale positie te verbeteren. Tegelijkertijd draagt het vrij verkeer van werknemers bij aan de behoeften van de economie van de lidstaten.3
Ik ben voorstander van het vrij verkeer, maar vind het van belang dat er regels zijn om negatieve gevolgen ervan aan te pakken. Met de herziening van de detacheringsrichtlijn, de handhavingsrichtlijn en de oprichting van de Europese arbeidsautoriteit zijn grote stappen gezet.
Het vrij verkeer van werknemers heeft zijn keerzijdes. Het kabinet is de afgelopen periode gericht geweest op het bestrijden en voorkomen van de nadelige effecten van het vrij verkeer van werknemers en zal zich hiervoor blijven inzetten.
Deelt u de mening dat het zogeheten vrije verkeer van personen en diensten tot sociale ontwrichting leidt binnen de EU? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat bij de invoering van het zogeheten vrije verkeer van personen en diensten vooral is gekeken naar de economische voordelen voor bedrijven, maar onvoldoende naar negatieve effecten zoals braindrain, leegloop en oneerlijke concurrentie?
Arbeidsmobiliteit versterkt de (kennis)economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie van alle EU-landen en Nederland in het bijzonder. Arbeidsmobiliteit helpt bij het matchen van vraag en aanbod op de (Europese) arbeidsmarkt en kan helpen bij het opvangen van economische schokken en de gevolgen van vergrijzing. Dat neemt niet weg dat arbeidsmobiliteit ook zijn keerzijden kent. Naast eventuele tekorten op de arbeidsmarkt in lidstaten waar arbeidskrachten vertrekken, kan arbeidsmobiliteit ook leiden tot oneerlijke concurrentie op loonkosten, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.
Circa 17 miljoen EU-burgers maken gebruik van vrij verkeer van werknemers en diensten.4 Opwaartse sociaaleconomische convergentie is één van de beloftes van de Europese Unie en essentieel voor het functioneren van de EU. De economische prestaties binnen de EU lopen echter nog aanzienlijk uiteen, net als het inkomensniveau van de bevolking.5 Ik ben van oordeel dat blijvende inzet van lidstaten nodig is om de veerkracht van de economieën, sociaaleconomische prestaties en leefomstandigheden van hun burgers te verbeteren.
Bent u het eens dat het zogeheten vrije verkeer van werknemers en diensten goed kan werken tussen lidstaten die economisch vergelijkbaar zijn, maar ontwrichtende gevolgen heeft indien dit wordt toegepast op landen die economisch grote verschillen vertonen?
Zoals ik aangaf bij de beantwoording van vragen 4 en 5 is de belangrijkste oorzaak van arbeidsmobiliteit dat de sociaaleconomische verschillen tussen EU-lidstaten aanzienlijk zijn. Daarom vind ik het belangrijk dat de Europese Unie blijft inzetten op opwaartse sociaaleconomische convergentie om de veerkracht van de economieën van lidstaten, hun sociaaleconomische prestaties en hun leefomstandigheden te verbeteren.
Daarnaast kunnen lidstaten met tekorten op de arbeidsmarkt als gevolg van vertrekkende arbeidskrachten, adequaat beleid ontwikkelen om het voor werknemers aantrekkelijker te maken in het land van herkomst te blijven.
Een versterkte inzet van het bestaande instrumentarium, zoals de Macro-economische onevenwichtighedenprocedure, het Stabiliteits- en Groeipact en de open methode van coördinatie, kan dit proces ondersteunen.
In dit kader zal het kabinet inzetten op de versterking van het Europees Semester, onder meer door het gericht onderling vergelijken van de beleidsinspanningen (doelen, instrumenten en resultaten) van lidstaten («benchmarking») en vormen van beleidsintervisie tussen lidstaten («peer review»). Ook de effectieve benutting van de middelen uit de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen) zoals het Europees Sociaal Fonds kan een belangrijke bijdrage leveren aan opwaartse sociaaleconomische convergentie. Tevens draagt de inzet van het kabinet om de koppeling tussen het Europese Semester en de benutting van Europese middelen te versterken hieraan bij.
Deelt u de mening dat een open gesprek over regulering van het vrije verkeer van werknemers sterker is dan de discussie doodslaan met het argument dat dit «nu eenmaal is hoe de EU werkt»? Zo ja, wanneer komt u met een voorstel?
Zie antwoord vraag 7.
Berichten dat foute zorgondernemers makkelijk door aanbestedingsprocedures komen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van bovenbedoelde berichten in Tubantia en op Skipr?1 en 2
Ja
Vindt u het vreemd dat zorgaanbieders die opzettelijk de fout ingaan met zorggeld, toch gewoon (elders) een nieuw contract krijgen? Zo nee, waarom niet?
Fraude in de zorg is kwalijk. Het dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het stelsel onder druk. Zoals uit de voorbeelden in de aangehaalde krantenartikelen blijkt, speelt fraude in de zorg zich niet in één domein of in één gebied af. Gemeenten en andere partijen die zorg contracteren, zijn in de praktijk vaak niet op de hoogte van ervaringen van andere partijen met een frauduleuze zorgaanbieder. Dat is onwenselijk. Daarom bereid ik wetgeving voor om de samenwerking tussen verschillende instanties bij het aanpakken van zorgfraude te verbeteren.
Het wetsvoorstel Bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsr) zorgt ervoor dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten gegevens over zorgaanbieders die opzettelijk de fout ingaan met zorggeld op een centrale plek registreren, in een zogenoemd waarschuwingsregister. Genoemde instanties kunnen dit register onder andere raadplegen voordat zij een contract afsluiten. Dit helpt om te voorkomen dat frauderende zorgaanbieders actief worden in een andere gemeente of in een ander zorgdomein, daar opnieuw contracten afsluiten en zo door kunnen gaan met hun kwalijke praktijken.
Daarnaast zorgt dit wetsvoorstel ervoor dat verschillende partijen, waaronder toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgverzekeraars en gemeenten, signalen over fraude beter uit gaan wisselen, zodat deze partijen vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid fraude beter kunnen opsporen en aanpakken. Het uitwisselen van signalen zal verlopen via een rechtspersoon met een wettelijke taak, het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ). Gegevensuitwisseling in de zorg is een gevoelig onderwerp, waar zorgvuldig mee omgegaan moet worden. Het streven is dit wetsvoorstel begin 2020 aan de Kamer te verzenden.
Vindt u het een goede zaak dat bij (in dezelfde regio gelegen) gemeenten voor zorgaanbieders blijkbaar totaal verschillende eisen gelden om in aanmerking te komen voor een contract, zodat bijvoorbeeld een zorgondernemer die eerder in de fout is gegaan in de ene gemeente niet en in de andere gemeente wel zijn activiteiten kan voortzetten? Zo ja, hoe legt u dat uit aan de inwoners van desbetreffende gemeenten?
Gemeenten zijn individueel verantwoordelijk voor de inkoop en aanbesteden van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning in het sociaal domein en kunnen daarbij eigen eisen stellen. Voor specialistische jeugdhulp wordt er bijna overal regionaal aanbesteed, ook in de regio Twente. Voor andere vormen van jeugdhulp en ondersteuning maken gemeenten veelal eigen keuzes bij de aanbesteding. Ik vind het van belang dat gemeenten van elkaar leren bij het proces van inkoop en aanbesteden in het sociaal domein, mede om fraude met zorg zoveel mogelijk te voorkomen. Dat stimuleer ik ook.
Gemeenten hebben direct na de decentralisaties in 2015 veelal dezelfde aanbieders gecontracteerd die voorheen jeugdhulp en ondersteuning aan hun cliënten boden. Inmiddels sluiten steeds meer gemeenten nieuwe contracten af met aanbieders waarbij zij ook kritisch kijken naar de kwaliteit van het aanbod. Hierbij wordt ook gekeken naar mogelijke fraude bij aanbieders. Onlangs was ik op werkbezoek in Twente en heb ik gesproken met enkele sociaal rechercheurs die in de regio zijn aangesteld om zorgfraude te voorkomen.
Ziet u het risico op zaken als «shopgedrag» en het op een andere plek voortzetten van bijvoorbeeld frauduleuze praktijken als gemeenten zo verschillend omgaan met controle en toezicht? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven vind ik het van belang dat gemeenten van elkaar leren bij het proces van inkoop en aanbesteden in het sociaal domein, mede om fraude met zorg zoveel mogelijk te voorkomen.
Gemeenten hebben direct na de decentralisaties in 2015 veelal dezelfde aanbieders gecontracteerd die voorheen jeugdhulp en ondersteuning aan hun cliënten boden. Inmiddels sluiten steeds meer gemeenten nieuwe contracten af met aanbieders waarbij zij ook kritisch kijken naar de kwaliteit van het aanbod. Een goed voorbeeld van kritisch kijken is de toolbox zorgfraude die door 12 Twentse gemeenten is ontwikkeld. Inzet van dit soort instrumenten voorkomt dat frauduleuze activiteiten elders kunnen worden voorgezet. Hiermee kan »shopgedrag» worden voorkomen.
Vindt u het voor het eerst controleren op kwaliteit pas na gunning van een contract een effectieve werkwijze?
Ik zou het zeer toejuichen als gemeenten controleren voordat een contract wordt gegund om «rotte appels» in een zo vroeg mogelijk stadium te weren. Of dat mogelijk is, is afhankelijk van de wijze van contracteren door een gemeenten. Bij de Twentse gemeenten, die werken met het open-housemodel bij de contractering, krijgen in de periode tussen inschrijving en gunning zorgaanbieders op basis van risico indicatoren een kleur (rood/ oranje/ groen). Na de ingangsdatum van het contract, vindt er bij de rode zorgaanbieders een grondig onderzoek plaats. De reden waarom dit pas na de ingangsdatum van het contract plaatsvindt, is omdat een zorgaanbieder op dat moment aan de strenge eisen uit de contracten moet voldoen. De strenge eisen zien op zowel de kwaliteit van de zorgverlening, als de rechtmatigheid van de zorg.
Heeft u zicht op de met fraude in de zorg gepaard gaande bedragen daar waar gemeenten belast zijn met controle en toezicht?
Er zijn op dit moment geen cijfers beschikbaars over de omvang van zorgfraude in gemeentelijk domein.
Staat u nog achter uw conclusie dat u er vertrouwen in heeft dat gemeenten de verantwoordelijkheid nemen om onverantwoorde risico’s te voorkomen bij de selectie van aanbieders? Zou u kunnen omschrijven welke risico’s in uw ogen «verantwoord» zijn? Vallen de in de artikelen genoemde situaties, waarmee heel veel voor de zorg bestemd publiek geld niet aan zorg is besteed, wat u betreft onder «verantwoord»?3
Ik heb aangegeven dat gemeenten risico’s bij de contractering van aanbieders zoveel mogelijk moeten uitsluiten. Gemeenten zijn op basis van de Wmo 2015 zelf verantwoordelijk om bij de contractering van een aanbieder te beoordelen of deze voldoet aan de (door de Raad) gestelde kwaliteitseisen. Dit vraagt van gemeenten goed opdrachtgeverschap in de vorm van contractbeheer inclusief een beoordeling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven. Dit is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Ik stimuleer en ondersteun hen daar wel bij.
Nu u niet bereid bent bijvoorbeeld aanbieders in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) onder het wetsvoorstel Wet Toetreding Zorgaanbieders te laten vallen, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de aanpak van fraude effectiever wordt? Gaat u daarbij ook uit van het principe dat een serieuze controle vooraf noodzakelijk is? Gaat u daarbij zorgdragen voor meer uniformiteit in die aanpak door gemeenten?4
Het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) is gericht op een verbetering van het toezicht van de IGJ op nieuwe zorgaanbieders en het bevorderen van de bewustwording van nieuwe aanbieders van de landelijke kwaliteitseisen waar zij aan moeten voldoen. Een meldplicht voor nieuwe aanbieders van ondersteuning in de Wmo ligt niet voor de hand, omdat de IGJ hierop geen toezicht houdt en in de Wmo 2015 geen landelijke kwaliteitseisen gelden. Ik vind het belangrijk dat gemeenten aanbieders controleren. De toolbox zorgfraude van de 12 Twentse gemeenten is een van de methoden om hier uitvoering aan te geven. De Twentse gemeenten controleren zorgaanbieders in de periode tussen inschrijving en gunning. Na de ingangsdatum van het contract, vindt er bij de rode zorgaanbieders een grondig onderzoek plaats. De reden waarom dit pas na de ingangsdatum van het contract plaatsvindt, is omdat een zorgaanbieder op dat moment aan de strenge eisen uit de contracten hoeft te voldoen. Een serieuze controle bij toekenning en tijdens de uitvoering van de zorg is noodzakelijk. Om gemeenten hierbij te ondersteunen voert de VNG sinds september 2015 – op verzoek van- en met subsidie vanuit het Ministerie van VWS een ondersteuningsprogramma ten behoeve van gemeenten uit. De doelstelling van dit programma is: Het faciliteren van kennisopbouw door gemeenten vanuit de VNG op het gebied van fraudepreventie, controle en handhaving bij de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015.Een van de actiepunten voor 2019 is dat bewezen goede aanpakken (best practises) van gemeenten – meer dan tot nu toe – dienen te leiden tot een meer landelijke aanpak.
Het samengaan van VBOK en Siriz |
|
Corinne Ellemeet (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat de Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind (VBOK) opgaat in Siriz?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Hoe duidt u de passage op bladzijde 9 in het jaarbeleidsplan 2019 van VBOK waarin aangegeven wordt dat een vorm gevonden moet worden om het werk van Siriz voort te zetten terwijl tegelijkertijd recht wordt gedaan aan het standpunt ten aanzien van de «beschermwaardigheid van het ongeboren menselijk leven»?
Ik ben van mening dat het geven van een stem aan het ongeboren leven niet betekent dat de keuzevrijheid van de vrouw niet wordt gerespecteerd. Een stem geven aan het ongeboren leven betekent dat de organisatie zich ook inzet om de vrouw, die dat wil, te ondersteunen om het kind te houden als bepaalde belemmeringen daarvoor in de weg staan.
Om de kwaliteit van de keuzehulpgesprekken te borgen heb ik afgelopen maanden gewerkt aan een set eisen waaraan de aanbieders moeten voldoen en waar de Kamer ook mee heeft ingestemd. Daarin zijn eisen gesteld ten aanzien van:
Deze eisen borgen de kwaliteit van het hulpverleningsproces. De zorgaanbieder die een contract heeft via de open house moet zich hier aan houden. De opleiding en de training wil ik centraal beleggen (bij een nog aan te besteden partij) zodat hulpverleners worden opgeleid om de gesprekken professioneel en niet sturend te voeren. Er is bijvoorbeeld vastgelegd dat er een gespreksleidraad keuzehulpgesprekken komt. Tevens komt er een informatiekaart met onder andere een stapsgewijs schema om de besluitvorming te ondersteunen. Ook wordt er een geaccrediteerde training aangeboden met zowel theorie als vaardigheidstraining. Met deze criteria wordt aan de voorkant goed gestuurd op de wijze waarop de keuzehulpgesprekken moeten worden ingezet en vormgegeven. Aan de achterkant wordt informatie verzameld om van te leren en ter verbetering van de kwaliteit van keuzehulpgesprekken. Dit doe ik via het bestaande landelijke kennisinstituut Fiom. Met deze aanpak worden de keuzehulpgesprekken fors geprofessionaliseerd ten opzichte van de afgelopen jaren.
Alle drie de partijen die meedoen met de open house per 1 juni (brief 16 april, Kamerstuk 32 279, nr. 153) hebben laten zien dat zij in staat zijn aan de eisen te voldoen van de open house en tevens aan de motie van Bergkamp en Tellegen (Kamerstuk 32 279, nr. 133).
Hoe kan volgens u dit uitgangspunt samengaan met neutrale en niet sturende keuzehulp? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het duidelijke standpunt van VBOK ten aanzien van de beschermwaardigheid van het ongeboren menselijk leven, en daarmee ten aanzien van abortus, betekent dat de hulpverlening door Siriz niet onafhankelijk en niet sturend kán zijn als VBOK opgaat in Siriz? Zo nee, kunt u uitgebreid beargumenteren waarom het standpunt van VBOK dan kennelijk geheel losgelaten wordt en welke garantie u daartoe heeft? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de subsidieverstrekking voor keuzehulpgesprekken?
Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 2. Ik heb u in mijn brief van 16 april 2019 (Kamerstuk 32 279, nr. 153) geïnformeerd over de relatie tussen Siriz en VBOK en dat zij zich – in het kader van het politieke en maatschappelijke debat van afgelopen maanden – willen bezinnen op de toekomst. Uitgangspunt hierbij is dat zij hun best willen doen eventuele twijfels – voor zover die nog bestaan – weg te nemen door in een nieuwe structuur verder te gaan. Hiermee wordt beoogd beter een balans te brengen in enerzijds de beschermwaardigheid van het leven te borgen en anderzijds de keuzevrijheid van de vrouw te respecteren. Hoe dit er organisatorisch precies uit zal zien, daar ga ik niet over. Het zijn private organisaties. Op 3 mei hebben zij aan hun leden meer helderheid hierover gegeven, zij het op hoofdlijnen.
Waar ik me wel verantwoordelijk voor voel, is hoe de organisatie die gefinancierd wordt door het Rijk zich verhoudt tot de eisen die gesteld worden aan de open house en de motie van Bergkamp en Tellegen. Daar zal ik de partijen in de toekomst scherp op blijven beoordelen. Zoals ik u eerder informeerde, zullen de onafhankelijk deskundigen die ik zal aanstellen gaan beoordelen of dit ook werkelijk is gebeurd zoals ik nu met partijen heb afgesproken. Indien er in de toekomst sprake is van een nieuwe structuur, zal – zoals ik in het debat van 18 april heb aangegeven aan het lid Ploumen en lid Dijkstra – ook deze organisatie net als elke andere rechtspersoon zich moeten houden aan de kwaliteitseisen.
Tot slot wil ik nog aangeven dat het gebruiken van het woord subsidie in het kader van de open house niet correct is. Via de open house procedure is geen beschikking verleend, omdat er geen sprake is van een subsidieverlening, maar van een opdracht. De toegelaten partijen hebben een gunningsbrief ontvangen. Dit betekent dat zij pas geld uitgekeerd krijgen nadat zij de diensten verleend hebben.
Bent u bereid een onafhankelijke instantie te laten beoordelen of subsidieverstrekking aan Siriz voldoet aan de criteria, als VBOK opgaat in Siriz? Zo nee, waarom niet?
Als beide organisaties in elkaar opgaan, zal uiteraard ook de nieuwe organisatie moeten voldoen aan alle gestelde kwaliteitscriteria. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4.
Daarbij geldt dat keuzehulpverlening gezien kan worden als «andere zorg» in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Dit betekent dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) via het meldpunt meldingen kan binnenkrijgen over de kwaliteit van de door cliënten ontvangen hulpverlening. Deze signalen zal de IGJ doorgeven, zodat het Rijk als contractspartij van de aanbieders van keuzehulpgesprekken toezicht kan houden op de naleving van de kwaliteitscriteria. Zoals ik bij vraag 4 ook heb aangegeven, zal een groep van onafhankelijke deskundigen worden aangesteld die na ieder jaar kijkt of de zorgaanbieders de zaken goed hebben ingericht en voldoen aan de gestelde criteria. Tijdens het debat op 18 april heb ik u toegezegd u hier nader over te informeren. Deze werkwijze komt bovenop de eisen die ik gesteld heb binnen de open house keuzehulpgesprekken. Hiermee verwacht ik dat er voldoende aanknopingspunten zijn om eventuele problemen te ondervangen en een aanbieder waar nodig aan te spreken op eventuele misstanden.
De gevolgen van Braziliaans landbouwbeleid voor Nederland |
|
Wybren van Haga (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schade landbouwbeleid Bolsonaro «nu al onomkeerbaar»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in dit artikel geschetste feiten?
De ontwikkelingen die in het artikel worden geschetst zijn inderdaad zorgwekkend, al geeft het artikel niet het volledige beeld en worden feiten selectief en soms niet helemaal juist weergegeven. Zo variëren de cijfers m.b.t. ontbossing per maand (er wordt soms ook een afname geregistreerd), maar de trend van de afgelopen paar jaar is ontegenzeggelijk negatief.
Er heeft inderdaad in eerste instantie een herschikking van verantwoordelijkheden binnen de Braziliaanse overheid plaatsgevonden, waarbij veel taken op het gebied van landgebruik en -rechten bij het Ministerie van Landbouw zijn geconcentreerd. Het is echter nog niet helemaal duidelijk hoe dit ministerie deze verantwoordelijkheden precies zal invullen. De Fundação Nacional do Índio (FUNAI), de organisatie voor de inheemse bevolking, werd overigens niet onder Landbouw geplaatst, alleen het mandaat om inheemse gebieden af te bakenen werd aan Landbouw overgedragen. Inmiddels is er een parlementair proces gaande om dit mogelijk weer terug te draaien. Dat proces zullen wij nauwlettend volgen.
De geleidelijke ontmanteling van het Ministerie van Milieu en de verdere bezuiniging op het Instituto Brasileiro do Meio Ambiente e dos Recursos Naturais Renováveis (IBAMA), het agentschap dat onder dat ministerie ressorteert en toezicht moet houden op de naleving van milieuregels, is inderdaad zorgwekkend. Zo wordt de toch al beperkte capaciteit van de overheid op dit terrein nog verder uitgehold en kan de grootschalige illegale ontbossing die o.a. in de Amazone plaatsvindt niet effectief worden tegengegaan. Dit proces is ingezet onder de regering van de vorige president Temer en wordt nu voortgezet. De uitspraken van president Bolsonaro en sommige van zijn ministers scheppen een klimaat waarbinnen het goede beleid van eerdere regeringen en de op papier sterke Braziliaanse boswet verder ondermijnd dreigen te worden.
Nederland is de dialoog met de Braziliaanse overheid op het gebied van landbouw en klimaat aan het intensiveren, om aan de ene kant onze zorgen over te brengen, maar ook om samen met Brazilië te onderzoeken hoe kan worden samengewerkt om de doelen van economische ontwikkeling, verhoging en verduurzaming van de landbouwproductie, naleving van mensenrechten en behoud van extreem waardevolle bossen en biodiversiteit in de Amazone (en daarbuiten) te bereiken. Nederland en de EU hebben Brazilië op dit terrein veel te bieden, bijvoorbeeld op het gebied van kennis en technologie, maar ook als belangrijke handelspartner. In dit kader probeert Nederland ook zoveel mogelijk met Europese partners op te trekken.
Hebt u namens Nederland stappen gezet om deze situatie in Europees verband, bijvoorbeeld bij een Landbouw- en Visserijraad of en marge van de Mercosur-onderhandelingen, aan de kaak te stellen? Zo ja, met welke resultaten? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit bij de eerstvolgende gelegenheid te doen?
De Landbouwraad in mei was de eerste keer na de presidentsverkiezingen van Brazilië dat in de Landbouwraad de stand van zaken bij handelsakkoorden, waaronder Mercosur, besproken werd. Bij dit agendapunt heeft Nederland aangeven te hechten aan het vasthouden aan de Europese standaarden voor bescherming van mens, dier, plant en milieu en een gelijk speelveld. Nederland heeft eerder in de Landbouwraad t.a.v. de Mercosur onderhandelingen ook gewezen op bijzondere aandacht voor duurzaamheid. Bij de landbouwraad van 14 mei heeft Nederland dit nogmaals benadrukt en de Commissaris gevraagd welke gevolgen de ontwikkelingen in Brazilië m.b.t. het landbouwbeleid hebben voor de onderhandelingen, in het bijzonder voor het duurzaamheidshoofdstuk.
Bij het Trade Policy Committee heeft Nederland steun uitgesproken voor de inzet van de Europese Commissie om te komen tot ambitieuze bepalingen in het handelsakkoord met Mercosur voor mens, milieu en dier. Nederland zal het belang hiervan blijven benadrukken.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse boeren en tuinders geconfronteerd worden met steeds strengere regels maar dat in Brazilië recent het besluit genomen is om 120 chemicaliën toe te staan die in Nederland en de EU verboden zijn?
De toelating van stoffen en middelen is een verantwoordelijkheid van het land waar een middel wordt toegepast.
Als een stof op Europees niveau niet is goedgekeurd als werkzame stof in gewasbeschermingsmiddelen, geldt in de Europese Unie dat residuen van de stof niet aantoonbaar mogen zijn in dat gewas. Als gebruik in een derde land wél is toegestaan, heeft een belanghebbende in dat land de mogelijkheid een hogere MRL (een zogenaamde «invoertolerantie»») aan te vragen. Deze invoertolerantie wordt verleend als uit een risicobeoordeling blijkt dat voedsel en diervoeder ook met een hogere MRL veilig is voor consumptie.
Kunt u een overzicht verschaffen van de 120 chemicaliën (werkzame stoffen) die recent in Brazilië zijn toegelaten binnen de landbouw en de beoordelingen van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid van deze chemicaliën? Zo nee, bent u bereid om deze informatie via de ambassade te achterhalen?
Wat vindt u ervan dat in Nederlandse schappen producten liggen die in Brazilië onder veel minder strenge voorwaarden zijn geproduceerd en waar bovendien chemicaliën aan te pas zijn gekomen die allang in Nederland en de EU verboden zijn?
Ik verwijs u naar mijn het antwoord op vraag 4.
Vinden er extra controles plaats op residuen van chemicaliën van voedsel uit Brazilië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zijn deze controles opgevoerd en kunt u de resultaten delen met de Kamer?
Voor plantaardige producten geldt dat residuonderzoek in onderzoeksprogramma’s is opgenomen. Ten eerste maken importcontroles deel uit van het EU–coordinated control programme (EUCP), waarmee de Europese landen een gecoördineerde monitoring van producten op gewasbeschermingsmiddelen uitvoeren. Resultaten van dit programma worden jaarlijks door de European Food Safety Authority (EFSA) gepubliceerd. Het laatste rapport (https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.2903/j.efsa.2018.5348) bevat de gegevens uit 2016; in dat jaar bleek 7,2% van de onderzochte producten uit Brazilië de MRL voor een van de onderzochte stoffen te overschrijden. In 2017 zijn blijkens cijfers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in Nederland in totaal 111 Braziliaanse producten onderzocht; hiervan overschreed 5,4% de gestelde MRL. Dit komt overeen met het gemiddelde beeld van importproducten uit derde landen; de resultaten geven geen aanleiding om extra controles op Braziliaanse producten uit te voeren. Aangezien de cijfers uit 2016 stammen zijn deze overigens niet bruikbaar om een effect te meten van een mogelijke recente toelating van in de EU verboden middelen. De laatste signaleringen over Braziliaanse producten in het Europese waarschuwingssysteem Rapid Alert System for Food and Feed (RASFF) stammen uit 2016; ook hieruit blijkt geen recent probleem.
Daarnaast worden meer uitgebreide onderzoeken op importproducten op basis van de Europese Verordening 669/2009 uitgevoerd. Dit betreft bepaalde producten uit derde landen die vaker een normoverschrijding te zien geven. Op dit moment staan er geen Braziliaanse producten op de lijst voor verzwaarde controle op chemische stoffen.
Zodra er signalen zijn dat Braziliaanse producten verboden stoffen zouden kunnen bevatten, kan dat een reden zijn om het EU–coordinated control programme aan te passen of om de betreffende producten op de lijst van Verordening 66/2009 op te nemen.
Herinnert u zich dat u de Nederlandse boeren (in tegenstelling tot een aantal andere Europese landen) geen ontheffing hebt verleend om de suikerbietenplanten op een innovatieve manier (gecoat zaad) te beschermen met een middel dat de jonge plantjes beschermt tegen luizen en kevertjes? Zo ja, hoe kijkt u terug op dit besluit in relatie tot de invoer van suiker uit Brazilië en de in het eerder genoemde artikel verschafte informatie?
U bent middels de brief aan uw Kamer geïnformeerd over de beslissing van het Kabinet om geen tijdelijke vrijstelling te verlenen voor het gewasbeschermingsmiddel Cruiser SB (Kamerstuk 27 585, nr. 443). De hier achterliggende inperking van het gebruik van neonicotinoiden is daarnaast niet ingesteld vanwege een risico voor de volksgezondheid, maar vanwege de risico’s van de stof voor het milieu, in het bijzonder de bijen. Het kabinet staat hier nog steeds achter. De toelating van stoffen en middelen is verder een verantwoordelijkheid van het land waar een middel wordt toegepast.
U bent op 19 april 2019 geïnformeerd over het feit dat het kabinet recent tijdelijke vrijstelling heeft verleend voor een alternatief gewasbeschermingsmiddel tegen de bietenvlieg in de teelt van suikerbieten (Kamerstuk 27 858, nr. 454). Hiermee krijgen telers gedurende een korte periode de mogelijkheid om de bietenvlieg in de teelt van suikerbieten te bestrijden. Op lange termijn moeten door innovatie op het gebied van weerbare teeltsystemen, maatregelen en laag-risicomiddelen alternatieve vormen van bescherming tegen plagen in de teelt van suikerbieten beschikbaar komen. In het uitvoeringsprogramma van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» zal hier verdere aandacht aan worden gegeven.
Het bericht 'Eritreeër verdacht van verkrachting in Oisterwijk: ‘Het is opgelost, we gaan trouwen’' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Eritreeër verdacht van verkrachting in Oisterwijk: «Het is opgelost, we gaan trouwen»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze barbarij, de verkrachting vervangen/oplossen door te trouwen, absoluut niet bij onze Nederlandse cultuur past? Zo nee, waarom niet?
Seksueel misbruik vormt een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers. Ook verkrachting is een ernstig delict waarop in ons land een hoge straf staat. In het algemeen kan ik u zeggen dat elke vorm van onvrijwilligheid in het seksueel verkeer in Nederland en in de Nederlandse cultuur wordt afgewezen. Ik verwijs daarbij ook naar mijn aangekondigd voornemen om na de zomer met nieuwe strafbaarstellingen van seks tegen de wil en seksuele intimidatie te komen.2 Daarnaast kan ik u melden dat er 614 fte aan zedenrechercheurs en 150 ft aan kinderporno rechercheurs bij de politie zijn die zich dagelijks bezig houden met het opsporen van deze ernstige delicten. Dit zo gezegd zijnde, loopt er thans in de door u genoemde kwestie een strafzaak. Daar kan ik, zoals u bekend, niets over zeggen.
Is dit een voorbeeld van de verrijking van onze cultuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak is een vergelijkbare situatie voor zo ver bekend in Nederland voorgekomen in de afgelopen 20 jaar en wat is er met de daders gebeurd?
Het OM en de Raad voor de Rechtspraak registreren enkel op delicten zoals deze in het Wetboek van Strafrecht zijn omschreven. Hier valt niet uit af te leiden hoeveel vergelijkbare zaken zich de afgelopen 20 jaar hebben voorgedaan, of er vervolging is ingesteld en zo ja, welke straf is opgelegd.
Bent u bereid middels een aanwijzing zorg te dragen voor een berechting van de verdachte en hem na zijn hopelijk zware straf uit te zetten en nooit meer Nederland in te laten komen? Bent u bereid dezelfde maatregelen te nemen tegen eventuele eerdere verdachten van een vergelijkbaar vergrijp, zoals gesteld in vraag 3? Zo nee, waarom niet?
Wanneer eenmaal aangifte is gedaan bepaalt het Openbaar Ministerie of de verdachte wordt vervolgd of niet. Zoals ik eerder heb aangegeven is de zaak onder de rechter. Het past mij als Minister niet op dit moment uitspraken te doen over de betreffende zaak.
Het bericht dat de dodenherdenking in Vught is verstoord door gejoel en geroep van de PI Vught |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de dodenherdenking in Vught is verstoord door gejoel en geroep vanuit de PI Vught?1
Ja.
Kunt u begrijpen dat de geluiden buitengewoon verstorend waren en de mensen die bij de herdenking aanwezig waren, diep hebben geraakt? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Ik kan mij goed voorstellen dat mensen tijdens de herdenking diep geraakt zijn door deze geluiden. Ik betreur het zeer, dat de dodenherdenking in Vught door gedetineerden vanuit de Terroristenafdeling (TA) van de penitentiaire inrichting (PI) Vught is verstoord.
Uit intern onderzoek is gebleken dat vijf gedetineerden, die op de TA van de PI Vught zijn geplaatst, tijdens de twee minuten stilte opzettelijk lawaai in hun cel zijn gaan maken. Via de ventilatiekanalen en de roosters die uitkomen buiten de cel, kon het lawaai ook buiten de cel worden gehoord. Het personeel was op dat moment in de beveiligingspost om daar twee minuten stilte in acht te nemen.
Toen zij de geluiden hoorden zijn diverse intercoms aangezet om het geluid te lokaliseren, waarna duidelijk werd dat het van de TA afkomstig was. Toen personeel op de betreffende afdeling was aangekomen, was het weer rustig. Het lawaai heeft enkele minuten geduurd.
Deelt u de mening dat, het geroep dat minutenlang doorging en aanving op het moment dat de stilte inging, deze wijze van verstoren van de dodenherdenking absoluut onaanvaardbaar is?
Ja, die mening deel ik. De dodenherdenking op deze wijze verstoren is onacceptabel.
Welke maatregelen worden genomen tegen de personen die de herdenking hebben verstoord?
Op de avond van de herdenking is acht gedetineerden van de TA een rapport aangezegd. Op basis daarvan kan de directeur sancties opleggen. Het onderzoek is direct gestart. Uit het onderzoek is gebleken dat vijf gedetineerden het lawaai hebben veroorzaakt. Deze hebben hiervoor een disciplinaire straf gekregen. Zij zijn ruim een week in een afzonderingscel geplaatst.
In afstemming met de gemeente Vught bekijkt de directie van de PI Vught hoe dergelijke ordeverstoringen in de toekomst voorkomen kunnen worden.
Het dubbeldorp Spaarndam |
|
Albert van den Bosch (VVD), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de motie-Van den Bosch c.s. (Kamerstuk 34 827, nr. 6) en de brief van 24 april 2019 (Kamerstuk 34 827, nr. 7) over het dubbeldorp Spaarndam, dat deels in de gemeente Haarlem en deels in de gemeente Haarlemmermeer ligt?
Ja.
Waarom hebt u, ter uitvoering van de hiervoor genoemde motie, pas op 5 maart 2019 gedeputeerde staten van Noord-Holland verzocht een gesprek te faciliteren om na te gaan of een grenscorrectie een duurzame oplossing is voor het dubbeldorp Spaarndam en of dit op voldoende draagvlak van de inwoners van Spaarndam kan rekenen?
Over een eventuele grenscorrectie dienen de raden van de gemeenten Haarlem en Haarlemmermeer zich te kunnen uitspreken. De (nieuwe) gemeente Haarlemmermeer is pas op 1 januari 2019 ontstaan als gevolg van de samenvoeging van Haarlemmerliede c.a. en Haarlemmermeer. Het was daarom niet wenselijk om de gesprekken eerder dan begin 2019 van start te laten gaan. Tegelijkertijd kan een eventuele grenscorrectie niet eerder dan 1 januari 2020 van kracht worden, waardoor er begin maart nog voldoende tijd was voor het benodigde proces.
Bent u bereid om bij gedeputeerde staten van Noord-Holland na te gaan wanneer het gesprek met de gemeenten Haarlemmermeer en Haarlem zal plaatsvinden?
Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben inmiddels de eerste (verkennende) gesprekken gevoerd met de dorpsraad Spaarndam en de gemeenten Haarlem en Haarlemmermeer.
Waarom wordt de Kamer pas tegen het einde van 2019 geïnformeerd over de uitkomsten van de gesprekken over de positie van het dubbeldorp Spaarndam? Kan er eerder duidelijkheid zijn? Zo nee, waarom niet?
De Kamer heeft mij gevraagd om haar binnen een jaar na het eindigen van de herindelingsprocedure te informeren over de uitvoering van de motie. Met het ontstaan van de nieuwe gemeente Haarlemmermeer per 1 januari 2019, is de herindelingsprocedure afgerond. In lijn met het verzoek van de Kamer en in de wetenschap dat een zorgvuldige procedure ook enige doorlooptijd vergt, zal ik haar daarom uiterlijk eind 2019 nader informeren. Mocht er eerder duidelijkheid zijn over de uitkomsten van de gesprekken, dan zal ik de Kamer vanzelfsprekend eerder informeren.
Weet u of de provincie Noord-Holland voornemens is om een onderzoek te starten naar een mogelijke grenscorrectie voor het dubbeldorp Spaarndam met als doel om na te gaan of dit een duurzame oplossing is en of dit op voldoende draagvlak bij de inwoners van Spaardam kan rekenen? Zo nee, bent u bereid om hiernaar bij de provincie te informeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb gesteld, zijn gedeputeerde staten van Noord-Holland gestart met (verkennende) gesprekken met de dorpsraad Spaarndam en de betrokken gemeenten. Daarmee is ook het gevraagde onderzoek van start gegaan en ik heb er vertrouwen in dat gedeputeerde staten de bedoelde grenscorrectie zorgvuldig en consciëntieus zullen onderzoeken.
Deelt u de mening dat een onderzoek naar een eventuele grenscorrectie voor het dubbeldorp Spaarndam duidelijkheid kan brengen over de positie van het dubbeldorp Spaardam? Zo nee, waarom niet?
In lijn met het beleidskader gemeentelijke herindelingen dat ik op 22 maart jl. aan de Kamer heb aangeboden1, acht ik het wenselijk dat een eventuele grenscorrectie berust op draagvlak van de betrokken gemeenten. De gesprekken van gedeputeerde staten van Noord-Holland zullen daarover duidelijkheid geven; in het bijzonder als de gemeenteraden zich expliciet uitspreken. Overigens was het een expliciete wens van de raad van de voormalige gemeente Haarlemmerliede c.a. om «ongedeeld over te gaan» en dus om geen grenscorrectie toe te passen ten aanzien van Spaarndam.
De kosten van pensioenen en de mogelijkheden van het in rekening brengen van te hoge kosten bij individuele rekeningen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de commissie-Hayne in Australië, die onderzoek gedaan heeft naar misstanden in de financiële sector en waarbij aan het licht kwam dat de financiële industrie zeer forse kosten in rekening bracht bij individuele pensioenrekeningen?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit rapport.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de kosten van pensioenen in Australië fors zijn opgelopen en dat «superannuation funds» [pensioenfondsen met individuele rekeningen], die onderdeel waren van banken, allerlei manieren gevonden hadden om verborgen kosten in rekening te brengen en er zelfs niet voor terugschrokken om kosten in rekening te brengen bij mensen die al overleden waren of kosten in rekening te brengen waar geen dienstverlening tegenover stond?1
Ja, dat heb ik begrepen uit dit rapport.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Australische pensioendeelnemers meer dan 30 miljard Australische dollars (20 miljard euro) per jaar aan kosten betaalden bij een totaal vermogen dat ongeveer net zo groot is als het totale Nederlandse stelsel?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Is het u opgevallen dat dit soort schandalen na hervormingen naar individuele rekeningen vaker zijn voorgekomen, zeker wanneer het in combinatie gebeurde met een beweging naar meer professionalisering (zoals in het Verenigd Koninkrijk met «misselling»)?
Ik heb niet onderzocht of er in het buitenland schandalen zijn opgetreden na een hervorming van een pensioenstelsel naar individuele rekeningen, in combinatie met een beweging naar meer professionalisering.
Bent u bereid om een onafhankelijk, extern en gezaghebbend advies in te winnen hoe voorkomen kan worden dat, nu Nederland de beweging maakt naar meer premieregelingen en meer aanbieders waarbij er potentiële belangenverstrengeling plaatsvindt, dit soort schandalen voorkomen?
Ik begrijp en deel de zorgen over kosten. Zoals ik uw Kamer al eerder schreef: «Elke euro, die opgaat aan kosten, is niet beschikbaar om rendement mee te genereren.»2 Die zorgen begrijp ik des te meer nu er een principe-akkoord ligt over de vernieuwing van het pensioenstel, waarvan de transitie van uitkerings- naar premieregelingen een belangrijk onderdeel uitmaakt. Naarmate het risico van de resultaten uit beleggingen directer en individueler voor rekening en risico komen van deelnemers wordt beheersing van kosten belangrijker.
In mijn brief van 1 februari jl. heb ik u in dit verband het volgende geschreven. Het kabinet heeft bij de vernieuwing van het pensioenstelsel, in lijn met het Regeerakkoord, expliciet aandacht voor transparantie en beheersing. Datzelfde geldt waar mogelijk voor verlaging van uitvoeringskosten.»3
Zoals ik heb toegezegd in het debat van 19 juni jl. over het pensioenakkoord zal ik, ter uitvoering van de motie4 terzake, onderzoek laten doen naar uitvoeringskosten. Ik zal ook nagaan welke waarborgen er kunnen komen voor lage kosten in het nieuwe stelsel, en daarbij ook buitenlandse ervaringen laten meenemen. Ik verwacht uw Kamer uiterlijk eind dit jaar te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Alle betrokkenen moeten ondertussen primair zelf hun verantwoordelijkheid nemen om onnodige kosten voor of benadeling van deelnemers te vermijden. De pensioenwetgeving eist van pensioenuitvoerders aandacht voor kosten. En eist dat informatie beschikbaar is over kosten. De financiële toezichtwetgeving en de invulling daarvan door de AFM eisen dat een adviseur, die een werkgever adviseert over een premieregeling voor diens werknemers, onder andere (beleggings)kosten betrekt bij zijn advies.5
Ik voeg daaraan toe dat De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) al geruime tijd aandacht hebben voor kosten bij pensioenen. Mandaat daartoe hebben DNB en de AFM op grond van diverse wettelijke bepalingen inzake kosten.6 Beide toezichthouders hebben de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar en gepubliceerd over kosten.7
Bent u bereid om een reactie te geven op de conclusies van het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar de invulling van de Wet verbeterde premieregeling (Wvp), die een variabele pensioenuitkering mogelijk maakt?2
Ik heb kennisgenomen van het Jaarverslag 2018 van de AFM en van de bevindingen van de AFM uit onderzoeken naar premieregelingen. Ik heb mij op 8 april jl. tijdens een werkbezoek aan de AFM specifiek hierover laten informeren. Premieregelingen hebben mijn aandacht en die van de AFM. En terecht, gezien de risico’s die deelnemers aan premieregelingen lopen. Die risico’s verdienen zorgvuldige aandacht voor rendement, risico en kosten, die op elkaar inwerken en onmiddellijker effect hebben op het pensioen dan bij uitkeringsregelingen.
Sommige conclusies van de AFM richten zich tot verzekeraars:
«Bij vijf verzekeraars is onderzocht hoe de variabele uitkeringsproducten waar deelnemers op pensioengerechtigde leeftijd voor kunnen kiezen, zijn ontwikkeld. Dit is nog onvoldoende zorgvuldig gebeurd. De AFM heeft de verzekeraars hierop aangesproken. Zij hebben aangegeven zich hierin te herkennen en zijn gestart met het doorvoeren van verbeteringen.»
Andere conclusies zien op pensioenfondsen:
Het doel van de Wet verbeterde premieregeling is dat een variabele uitkering een meerwaarde kan hebben ten opzichte van een vaste uitkering. Wie kans wil kunnen maken op een hogere uitkering kan kiezen voor doorbeleggen en een variabele uitkering. En om een kans te maken op dat beoogde hogere rendement moeten deelnemers beleggingsrisico nemen.
Het is dan wel belangrijk dat deelnemers tenminste evenwichtige en keuze-ondersteunende informatie krijgen. Deze informatie moet hen in staat stellen een weloverwogen keuze te maken tussen vast en zekerder of variabel en onzekerder. Dat de AFM snel na de invoering van de Wvp onderzoek heeft gedaan bij verzekeraars en pensioenfondsen naar (de informatie over en keuzebegeleiding bij) premieregelingen en uitkeringen vind ik een goede zaak.9Aanpassingen bleken nodig. Die heeft de AFM afgedwongen.
Wat vindt u van deze conclusie van de AFM over variabele uitkeringen: «Zo ziet de AFM dat verzekeraars niet zeker stellen dat variabele uitkeringen alleen terechtkomen bij deelnemers die de risico’s willen en kunnen dragen. Dit is belangrijk, omdat een uitkering in één jaar met wel 15% kan stijgen, maar ook dalen. Ook lijkt het erop dat deelnemers worden verleid, bijvoorbeeld door een zo hoog mogelijke uitkering in het eerste jaar aan te bieden»?
Met u vind ik deze conclusie relevant en belangrijk. Deze vraag ziet op respectievelijk verkoop en inrichting van variabele pensioenuitkeringen.
De normen wat betreft verkoop (distributie) zijn helder. De verzekeraar moet ervoor zorgen dat zij beschikt over adequate procedures en maatregelen. Deze moeten onder andere waarborgen dat de doelgroep van het financieel product is afgebakend, waarbij is geanalyseerd en omschreven wat de beoogde doelstelling van de doelgroep is. Ook moet de distributie van het financieel product zijn afgestemd op de doelgroep.10
De AFM concludeert dat een of meerdere van de 5 onderzochte verzekeraars, die een variabele uitkering aanbieden, deze norm niet of onvoldoende heeft/hebben geïmplementeerd. Waar nodig zijn aanpassingen aan de orde. Het doet mij deugd dat het Verbond van Verzekeraars heeft toegezegd verbeteringen door te voeren, in verband met de onderzoeken van de AFM.11
Ik hecht er wel aan te vermelden dat de AFM tot deze conclusie kòn komen en de betreffende verzekeraars hierop formeel mòcht aanspreken. De financiële toezichtwetgeving kent de AFM namelijk de bevoegdheid toe om toezicht te houden op het zogeheten productontwikkelingsproces van verzekeraars en premiepensioeninstellingen.
In haar recente wetgevingsbrief heeft de AFM aandacht gevraagd voor het ontbreken in de pensioenwetgeving van een vergelijkbare bevoegdheid jegens pensioenfondsen die premieregelingen uitvoeren. Ik het licht van de uitkomsten van de onderzoeken van de AFM begrijp ik, zoals ik uw Kamer eerder berichtte, het belang van deze wetgevingswens van de AFM, reden waarom ik het verzoek van de AFM nader zal verkennen.12
Het tweede deel van de vraag ziet op de keuze van de aanbieder voor het verloop in de hoogte van de variabele uitkering. De wet staat variatie in het verloop van de variabele uitkering toe, zij het gelimiteerd.13 Binnen die limieten heeft de aanbieder de vrijheid om de variabiliteit vorm te geven. Een hoge aanvangsuitkering kan voorzien in de behoefte van de pensioengerechtigde. De aanbieder moet inventariseren of de variabele uitkering, met eventueel een hoge aanvangsuitkering, past bij de financiële positie, doelstelling, risicobereidheid, kennis en ervaring van de pensioengerechtigde. Ten opzichte van een vaste kan een variabele uitkering, zelfs met een hoge aanvangsuitkering, meerwaarde hebben als deze vorm voorziet in de geïnventariseerde behoefte en wensen van de pensioengerechtigde.
De keuze is uiteindelijk aan de pensioengerechtigde. Deze moet een keuze kunnen maken op basis van eerlijke en evenwichtige informatie. Deze keuze moet de pensioengerechtigde vooral kunnen maken in een neutrale keuze-omgeving. Het eenzijdige benadrukken van de voordelen van een hoge aanvangsuitkering, zonder vermelding van de nadelen van de latere, navenante daling in de hoogte, past daar niet bij en acht ik niet getuigen van het handelen in het belang van de pensioengerechtigde.
Ik roep aanbieders van deze soort uitkeringen dan ook op deze normen ter harte te nemen. Voor zover nodig is er onafhankelijk en extern toezicht van DNB en de AFM, als stok achter de deur. Mocht, tot slot, uit de evaluatie van de Wet verbeterde premieregeling en mijn aangekondigd nader onderzoek blijken dat aanpassingen aan de orde zijn, dan zal ik wettelijke maatregelen overwegen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Het bericht ‘Ruim 200 slachtoffers van Q-koorts krijgen nog geen geld’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat ruim 200 slachtoffers van Q-koorts nog geen geld krijgen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Er zijn tot nu toe ongeveer 200 mensen die een aanvraag hebben ingediend voor de onverplichte financiële tegemoetkoming, maar niet aan de voorwaarden voor deze tegemoetkoming voldoen. Deze aanvragen zijn dus afgewezen.
Kunt u toelichten om welke redenen de aanvragen voor een tegemoetkoming van ruim 200 slachtoffers van Q-koorts zijn afgewezen? Kunt u tevens inzicht geven in de bezwaren die de basis vormen van de ongeveer 100 ingediende bezwaarschriften?
De motivering van de afgewezen aanvragen verschilt per individuele aanvraag. Een aanvraag wordt afgewezen als de patiënt of nabestaande niet voldoet aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming, zoals bepaald in de beleidsregel. Zo is bij de beoordeling van sommige aanvragen een diagnose chronische Q-koorts, QVS of een QVS gelijkend ziektebeeld, zoals de beleidsregel vereist, niet vast komen te staan. Bij andere aanvragen blijkt geen sprake van besmetting met Q-koorts in de periode van 2007 tot en met 2011, zoals de huidige beleidsregel vereist.
Nu de motivering van de afgewezen aanvragen per aanvraag verschilt, verschillen ook de daartegen ingediende bezwaarschriften. In die bezwaarschriften licht de bewuste patiënt of nabestaande toe waarom hij of zij meent wel te voldoen aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming.
Tijdens het debat d.d. 12 maart jl. is verzocht om de huidige beleidsregel te herzien. Daar ga ik verder op in bij antwoord 3.
Herinnert u zich uw volgende uitspraak: «als een patiënt zich meldt en de dokter zegt dat de besmetting en de Q-koorts te relateren zijn aan de epidemie van de periode 2007–2011, dan denk ik dat een patiënt meegenomen moet worden voor dat gebaar van erkenning»? Wat is de stand van zaken van deze door u gedane toezegging?2
Ja. Dit was een antwoord op de vraag hoe we om zouden gaan met personen die bij de landelijke screening, die in april van start is gegaan, gevonden worden en waarbij geconstateerd wordt dat zij chronische Q-koorts hebben. Daarnaast zijn er tijdens het debat op 12 maart jl. in de Tweede Kamer meerdere moties aangenomen en is mij gevraagd om de huidige beleidsregel op bepaalde punten te herzien. Thans wordt uitgezocht op welke wijze het een en ander uitgewerkt moet worden. Binnenkort zal ik de Kamer hierover informeren.
Bent u bereid de regeling voor Q-koortspatiënten met de nodige coulance uit te voeren?
Ja. De regeling die zich richt op mensen die langdurige gevolgen hebben ondervonden van Q-koorts, wordt met de nodige coulance uitgevoerd.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de met algemene stemmen aangenomen motie om te onderzoeken hoe de groep die in aanmerking komt voor de tegemoetkoming kan worden uitgebreid met ten eerste mensen die al zijn gediagnosticeerd met chronische Q-koorts, QVS of een QVS-gelijkend ziektebeeld en voor 2007 en na 2011 besmet zijn, en ten tweede met mensen die na 1 oktober 2018 gediagnosticeerd zijn of de komende jaren nog gediagnosticeerd zullen worden met chronische Q-koorts, QVS of een QVS-gelijkend ziektebeeld, als gevolg van een eerdere besmetting ten tijde van de epidemie of in de aanloop dan wel nasleep ervan?3
Zie antwoord 3.
Het bericht ‘Reactie Expertise Centrum Asbest & Vezels op de commotie rondom de risico’s van blootstelling aan asbest’ |
|
Bart van Kent , Cem Laçin |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Reactie Expertise Centrum Asbest & Vezels op de commotie rondom de risico’s van blootstelling aan asbest?»1
Ja. Ik heb hier ook een afschrift van ontvangen.
Wat vindt u van de stelling dat het asbestdebat steeds meer over het geld gaat en steeds minder over gezondheidsrisico’s?
Het asbestdebat kent veel verschillende belangen en daarmee dilemma’s. Een voorbeeld van een zo’n dilemma is dat tussen werknemersbescherming en kosten(beheersing). Dit gaat over risicogericht werken. De gezondheidsrisico’s staan daarbij juist centraal. De stelling uit het opiniestuk dat het asbestdebat steeds meer over geld gaat en steeds minder over de gezondheidsrisico’s herken ik dan ook niet.
Deze stelling is gedaan in de context van het Aedes-rapport. Ik heb eerder aangegeven dat de risicogerichte insteek uit dit rapport aansluit bij mijn inzet om te komen tot een zorgvuldig asbestbeleid. Ik heb echter ook een belangrijke kanttekening geplaatst bij de berekeningen van de kosten die in dit rapport gemaakt zijn. De veiligheid en gezondheid van de werknemers moeten beschermd zijn: ruimte waar het kan, maar alleen daar waar het kan. Op de veiligheid en gezondheid van werknemers en omwonenden mag niet worden ingeleverd. Dat leidt er in de praktijk toe dat er juist steeds meer aandacht is voor het kwantificeren van de gezondheidsrisico’s.
Voorts hecht ik er aan te benadrukken dat noch ik, noch de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van dit rapport. Voor vragen en/of opmerkingen over het rapport moet ik dan ook doorverwijzen naar de opdrachtgevers of opstellers van het rapport. Dit geldt ook vraag vragen en/of opmerkingen van het Expertise Centrum Asbest & Vezels.
Deelt u de mening dat asbest grote gezondheidsrisico’s veroorzaakt en daarom zo snel mogelijk uit ons milieu verwijderd moet worden?
Asbest is een kankerverwekkende stof, dat is mondiaal vastgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie. In 2010 heeft de Gezondheidsraad een advies uitgebracht waaruit bleek dat asbest nog gevaarlijker is dan tot dan toe werd aangenomen. Met dit beleid wil het kabinet bereiken dat mensen niet onnodig hoog worden blootgesteld aan gevaarlijke asbestvezels. Waar asbest door blootstelling een risico vormt voor mens en leefomgeving, zoals bij asbestdakbedekking, moet het daarom zo snel mogelijk gesaneerd worden. Waar het veilig zit en geen risico vormt, kan het blijven zitten totdat renovatie of sloop alsnog noodzaakt tot verantwoorde verwijdering.
Wat vindt u van de berichten dat asbest alleen gevaarlijk zou zijn bij lange en veelvuldige blootstelling? Bent u bekend met situaties waarin ook bij mensen, die niet lang en veelvuldig blootgesteld zijn aan asbest, asbest gerelateerde ziektes zoals mesothelioom is geconstateerd?
De mogelijke gezondheidseffecten van blootstelling aan asbest zijn ernstig. Het in 2017 door het RIVM gepubliceerde rapport over de gezondheidseffecten van asbest2 geeft aan, en dat wordt bevestigd door het Expertise Centrum Asbest & Vezels in het opiniestuk, dat de kans op asbestgerelateerde ziekten toeneemt naarmate de blootstelling vaker of langer plaatsvindt, oftewel bij het langdurig inademen van hoge concentraties asbest.
Het komt incidenteel voor dat ook mensen die niet lang en veelvuldig zijn blootgesteld aan asbest ziek worden. Iedere onnodige blootstelling moet vermeden worden, en daar is het beleid van mij en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat dan ook op ingericht.
Bent u bereid om met het Expertisecentrum Asbest in gesprek te gaan over onder andere het asbestdakenverbod en certificatie van asbestsaneerders? Zo ja, kunt u informatie verschaffen over de uitkomsten van de gesprekken? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van IenW en ikzelf zullen op ambtelijk niveau contact leggen met het Expertise Centrum Asbest & Vezels. Vanuit zowel SZW, als IenW, wordt voortdurend overleg gevoerd met verschillende partijen uit de asbestsector. Zo is bij de totstandkoming van mijn beleidsreactie «onderzoek functioneren asbeststelsel»3 gesproken met een groot aantal belanghebbenden. En ook bij de uitvoering van de in de beleidsreactie aangekondigde maatregelen is stakeholderbetrokkenheid een belangrijk onderdeel. Dit najaar zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken van de uitvoering van de beleidsreactie. De betrokkenheid van diverse stakeholders zal ik daarbij meenemen.
Berichten dat Sint Maarten niet optreedt tegen witwassen |
|
Antje Diertens (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Sint Maarten weigert op te treden tegen witwassen» en «Sin Maarten is een aantrekkelijk eiland voor toeristen – en voor criminele bendes die geld willen witwassen»? Wat is uw reactie op deze artikelen?1
Ja, wij zijn bekend met deze artikelen.
Voorop staat dat de verankering van de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) in wetgeving een verantwoordelijkheid is van het land Sint Maarten. Het is nu van belang dat het land Sint Maarten de komende maanden hier de nodige prioriteit aan geeft. De artikelen schetsen een zorgwekkend beeld waarover wij onderling nauw contact onderhouden. In relatie tot de wederopbouw wordt momenteel onderzocht of er in het hervormingsprogramma (de Development Policy Operation), maatregelen kunnen worden opgenomen die zien op een verbetering van de situatie. De berichtgeving omtrent de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF) is met de Wereldbank gedeeld. In reactie hierop heeft de Bank op 2 juni jl. aangegeven aan Sint Maarten ondersteuning te willen bieden hieromtrent. De Bank heeft hier ruime en wereldwijde ervaring mee.
Kunt u uiteenzetten welke economische gevolgen het voor Sint Maarten heeft wanneer het land niet op tijd de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) in wetgeving verankert? Wat betekent dit voor toerisme, bedrijvigheid en werkgelegenheid op Sint Maarten? Hoe kan Sint Maarten die economische klap opvangen? Voorziet u ook economische gevolgen voor andere landen binnen het Koninkrijk?
Sint Maarten is lid van de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF). Dit is een zogeheten FATF-style Regional Body, die behoort tot het wereldwijde netwerk van de FATF. In 2012 heeft de CFATF voor het laatst een evaluatierapport opgesteld over Sint Maarten. Omdat uit het rapport bleek dat Sint Maarten niet voldeed aan veertien van de zestien kernaanbevelingen van de FATF, is het land sindsdien onder verscherpt toezicht gesteld. Dit behelst een stapsgewijs proces van tussentijdse beoordelingen en van mogelijke tegenmaatregelen. In 2018 heeft de CFATF een missie op ministerieel niveau naar Sint Maarten uitgevoerd en afspraken gemaakt over de invoering c.q. wijziging van zes cruciale wetten tegen witwassen en terrorismefinanciering, uiterlijk in februari 2019. Hieraan heeft Sint Maarten niet tijdig gevolg gegeven.
Begin mei hebben de Staten van Sint Maarten alsnog enkele wetten aangenomen. Het betreft de Landsverordening Meldpunt Ongebruikelijke Transacties en de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. De CFATF dient nog te beoordelen of deze regelgeving toereikend is. Op de plenaire vergadering van de CFATF op 29 mei 2019 is de status quo van Sint Maarten vooralsnog gehandhaafd. Afhankelijk van de beoordeling van de aangenomen wetten en van het aannemen van aanvullende regelgeving door de Staten van Sint Maarten, kan de CFATF in november 2019 een besluit nemen over het uitbrengen van een openbare verklaring. Dit zou de volgende stap zijn in het proces van tegenmaatregelen.
Indien de CFATF een dergelijke openbare waarschuwing afgeeft, betekent dit dat Sint Maarten beschouwd wordt als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem. De lidstaten worden dan opgeroepen om tegenmaatregelen te nemen. Deze kunnen inhouden dat internationale banken dan extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen bij het betalingsverkeer met Sint Maarten. Om die reden kunnen zij ook afzien van het doen van transacties met het Caribische eiland. Beide gevolgen zouden ernstige repercussies kunnen hebben voor het buitenlands betalingsverkeer, voor de aantrekkelijkheid van Sint Maarten voor buitenlandse investeerders en voor het toerisme, en daarmee voor de werkgelegenheid. Dit kan de economische groei belemmeren waardoor de overheidsfinanciën langere tijd niet op orde zullen zijn. Daarnaast levert het Sint Maarten ook imagoschade op, hetgeen ook negatieve gevolgen kan hebben voor de economische groei.
Uiteraard houden wij de situatie nauwgezet in de gaten, mede in relatie tot de wederopbouw. Bij de besteding van de wederopbouwmiddelen is onder meer gekozen voor samenwerking met de Wereldbank omwille van de degelijke procedures die de Bank hanteert om een rechtmatige en doelmatige besteding van de middelen te garanderen. Zo wordt momenteel onderzocht of er in het hervormingsprogramma (de Development Policy Operation) dat wordt uitgevoerd met geld uit het trustfonds bij de Wereldbank, maatregelen kunnen worden opgenomen die zien op een verbetering van de situatie zoals geschetst in de nieuwsberichten.
Wat vind u van de mogelijkheid dat Sint Maarten mogelijk op dezelfde zwarte lijst terecht komt als Noord-Korea en Iran? Is aan «non-compliance» ook een boete of andere vorm van sancties verbonden? Kan Sint Maarten, en daarmee het Koninkrijk, vanuit de Europese Commissie op de vingers getikt worden voor non-compliance voor niet voldoen aan de Europese anti-witwasrichtlijn? Wat betekent dit voor uw eigen inspanningen om witwassen en financiering van terrorisme tegen te gaan? Welke mogelijkheden ziet u voor uzelf om te stimuleren dat Sint Maarten voldoet aan internationale afspraken tegen witwassen en financiering van terrorisme?
Er is vooralsnog geen sprake van dat Sint Maarten op de dezelfde lijst terecht komt als Noord-Korea en Iran. Deze zogenoemde zwarte lijst wordt opgesteld door de FATF en niet door de CFATF. De CFATF kent haar eigen proces om landen te monitoren, dat weliswaar sterk lijkt op dat van de FATF maar niet dezelfde gevolgen heeft. De mogelijke gevolgen van een openbare verklaring door CFATF over Sint Maarten zijn bij vraag 2 beschreven.
De FATF publiceert twee lijsten waarop jurisdicties staan met strategische tekortkomingen in hun nationale regimes ter voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. De eerste lijst is het zogeheten public statementen bevat jurisdicties die geen commitmenttonen of die onvoldoende voortgang hebben laten zien bij het aanpakken van hun strategische tekortkomingen en die een bedreiging kunnen vormen voor het internationale financiële systeem. Op deze lijst staan Noord-Korea en Iran.2 De FATF roept landen op om tegenmaatregelen te treffen tegen landen op deze lijst3. Dit betreft allerlei maatregelen op het terrein van (toezicht op) het internationale betalingsverkeer met het betrokken land. Het opleggen van boetes is niet mogelijk omdat het soevereine staten betreft.
De tweede lijst die de FATF publiceert, is getiteld Improving global AML/CFT compliance.Deze «grijze» lijst bevat landen die strategische tekortkomingen hebben in hun nationale regimes ter voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en die gecommitteerd zijn om deze tekortkomingen aan te pakken. Deze lijst bevat thans twaalf landen4. Er zijn geen formele tegenmaatregelen verbonden aan plaatsing op deze lijst, maar de FATF roept alle landen ter wereld wel op om rekening te houden met de geconstateerde tekortkomingen. Dit kan zijn weerslag hebben op de risicoafwegingen die financiële instellingen maken ten aanzien van deze landen. Het is niet uit te sluiten dat Sint Maarten bij gebrek aan verdere voortgang wordt voorgedragen voor plaatsing op deze grijze lijst van de FATF.
De Europese anti-witwasrichtlijn is alleen van toepassing op het Europese deel van het Koninkrijk. De Europese Commissie heeft voor wat betreft dit onderwerp geen bevoegdheid op Sint Maarten. Zoals eerder gemeld5, komt het kabinet voor de zomer met een plan van aanpak tegen witwassen voor Nederland, inclusief de BES-eilanden. Nederland en de Wereldbank verlenen technische assistentie aan Sint Maarten om te voldoen aan internationale standaarden tegen witwassen en terrorismefinanciering. Als autonoom land binnen het Koninkrijk is Sint Maarten zelf verantwoordelijk voor de invoering daarvan.
Heeft de Rijksministerraad overwogen om de FATF aanbevelingen in rijkswetten te verankeren? Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen?
Ingevolge het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering geen aangelegenheid van het Koninkrijk. Het regelen van deze onderwerpen in een Rijkswet zou alleen in onderling overleg met alle landsdelen kunnen gebeuren. Hiervan is geen sprake geweest bij de invoering van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Hoe kijkt u aan tegen de hoeveelheid ongebruikelijke transacties, dat volgens het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties in omvang zeven keer het totale bruto binnenlands product van Sint Maarten is? Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak dat casino’s sjoemelen met hun boekhouding en zo het witwassen van zwart geld faciliteren? Klopt dit beeld? Welke mogelijkheden heeft u om hiertegen op te treden en gaat u dit doen?
Het (toezicht op) het melden van ongebruikelijke transacties valt binnen de verantwoordelijkheid van het land Sint Maarten, alsook het analyseren van die transacties. Het is verder aan de lokale ketenpartners om onderzoek te doen naar vermeende misstanden en daar waar nodig handhavend op te treden.
Nederland stimuleert de rechtshandhavingsketen van het land Sint Maarten door middel van het Recherchesamenwerkingsteam (RST), het Team Bestrijding Ondermijning (TBO), en de bemensing van het OM en het Gemeenschappelijk Hof. Hiermee wordt capaciteit en expertise geleverd die ook deels wordt ingezet in de opsporing en vervolging van witwassen en terrorismefinanciering. Daarnaast versterkt Nederland (Koninklijke Marechaussee, Douane, Kustwacht) op basis van de Onderlinge regeling versterking grenstoezicht Sint Maarten (Stcrt. 2019, 72542) het grenstoezicht middels capaciteit, opleiding, expertise en extra middelen, waarbij één van de doelen is ongecontroleerde geldstromen tegen te gaan.
Wat vind u ervan dat het cliëntonderzoek volgens het artikel in Sint Maarten omstreden is? Hoe staat het met de oprichting van de integriteitsautoriteit op Sint Maarten? Kan die een rol spelen om de regering van Sint Maarten te stimuleren om aan dit soort integriteitsregels tegen witwassen, financiering van terrorisme en integer bestuur te voldoen? Zo ja, welke mogelijkheden en autoriteit heeft de integriteitsautoriteit om dit te bevorderen?
Met de inwerkingtreding van de Landsverordening Integriteitskamer Sint Maarten op 28 december 2018 worden momenteel de voorbereidingen getroffen voor het fysiek bemannen en operationeel krijgen van de Integriteitskamer en het secretariaat, zoals aan u is bericht in een brief aan uw Kamer.6 De Integriteitskamer geeft in ieder geval advies of doet een voorstel over het beleid ter algemene integriteitsbevordering met betrekking tot vertrouwenspersonen, compliance officers en klokkenluiders. De Integriteitskamer is verder bevoegd tot het doen van onderzoek naar vermoedens van misstanden, ofwel naar aanleiding van een aanmelding ofwel op eigen initiatief. De Integriteitskamer kan naar aanleiding van voormeld onderzoek een bindend advies geven aan het bestuursorgaan waarbinnen de vermoedelijke misstand heeft plaatsgevonden. Het bestuursorgaan dient schriftelijk aan de Integriteitskamer te melden hoe opvolging wordt gegeven aan het bindend advies. Van een bindend advies kan door het betreffende bestuursorgaan alleen met een deugdelijke motivering worden afgeweken.
Het opsporen en vervolgen van witwassen en terrorismefinanciering hoort echter thuis in de strafrechtelijke keten en valt dus niet binnen het bereik van de Integriteitskamer. Overigens is het op grond van de Landsverordening Integriteitskamer Sint Maarten zo dat de Integriteitskamer en het OM afspraken dienen te maken over de samenwerking en informatie-uitwisseling die worden vastgelegd in een samenwerkingsprotocol. Hierin kunnen afspraken worden neergelegd over gevallen waarin mogelijk een strafrechtelijk element speelt.
De gebrekkige aanpak van mensenhandel en arbeidsuitbuiting |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Amper veroordelingen voor arbeids- en criminele uitbuiting»?1 Wat is uw oordeel hierover?
Ja, daar ben ik mee bekend. De dadermonitor Mensenhandel 2013–2017 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen geeft een belangrijk inzicht in de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel. Het geeft inzicht in het aantal daders van de verschillende mensenhandel vormen in iedere fase van de strafrechtketen. Dit zorgt ervoor dat het Kabinet een goed beeld krijgt van de problematiek van mensenhandel, om de aanpak te kunnen verbeteren.
Betreurt u ook het feit dat het in de helft van de zaken niet tot een veroordeling kwam, doordat vaak onduidelijk is of een gedraging kan worden gezien als mensenhandel? Bent u bereid om veel duidelijker aan te geven wat wel en niet tot uitbuiting wordt gerekend, zodat mensenhandel sneller en beter kan worden aangepakt?
Arbeidsuitbuiting is een onderdeel van mensenhandel. Er zijn echter veel zaken waarbij er sprake is van onderbetaling, slechte arbeidsomstandigheden en lange werkdagen, maar waarbij er geen (aantoonbaar) sprake is van dwang of een oogmerk van uitbuiting. In deze gevallen spreekt de Inspectie SZW van «ernstige benadeling» en wordt er naar een integrale aanpak gekeken in het bestuursrecht.
Ik ben op het moment met de Staatssecretaris van JenV aan het verkennen wat voor maatregelen er kunnen worden genomen om het «grijze gebied» tussen slecht werkgeverschap en mensenhandel beter te kunnen duiden en het daardoor beter aan te kunnen pakken.
Deelt u de mening van de Nationaal Rapporteur dat meer zaken voor de rechter moeten komen, zodat duidelijk wordt wat wel en niet kan?
Ik ben bekend met de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel om meer zaken en een grotere verscheidenheid aan zaken van uitbuiting buiten de seksindustrie voor de rechter te brengen. Ik kijk gezamenlijk met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Openbaar Ministerie, de Inspectie SZW en de politie naar deze aanbeveling en zal nog voor het najaar met een kabinetsreactie komen.
Valt het achterhouden van een zorgverzekeringspas volgens u onder arbeidsuitbuiting of onder criminele uitbuiting? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die in Nederland voor een Nederlandse werkgever werkt, is verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Een werknemer kan als verzekeringnemer een schriftelijke volmacht aan zijn werkgever verlenen om betalingen te verrichten aan de zorgverzekeraar. De werknemer blijft echter wel de verzekeringsnemer, wat betekent dat hij zelf de macht moet hebben over zijn zorgverzekering en dus ook de zorgverzekeringspas moet hebben. De werknemer kan dan dus zelf bijvoorbeeld een opzegging of wijziging doen. Het achterhouden van een zorgverzekeringspas mag dus niet, maar is op zichzelf geen vorm van uitbuiting.
De werkgever kan het bedrag van de zorgverzekering vervolgens inhouden op het wettelijk minimumloon (WML). De inhouding van zorgverzekeringskosten op het WML is gemaximeerd op de geraamde gemiddelde premie voor een verzekerde voor een zorgverzekering (zoals jaarlijks vastgesteld door het Ministerie van VWS). De werkgever mag uiteraard alleen de daadwerkelijke premie inhouden op het WML. Om die reden dient de werkgever afschriften van de zorgpolis in zijn bezit te hebben, zodat op verzoek van de Inspectie SZW kan worden aangetoond dat de betaling is gebaseerd op daadwerkelijke kosten.
Acht u het verplicht betalen van een bemiddelaar om te kunnen werken in Nederland aanvaardbaar of is dit eveneens een vorm van uitbuiting?
In de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) is opgenomen dat een bemiddelaar geen geld of andere tegenprestatie mag ontvangen voor het bemiddelen naar werk in Nederland. Ook mag voor het ter beschikking stellen van werk geen tegenprestatie worden bedongen. Het betalen van een bemiddelaar voor werk is in Nederland dus verboden, maar op zichzelf geen vorm van uitbuiting. Het kan wel een signaal van arbeidsuitbuiting zijn.
Kent u het bericht «Dodelijk ongeluk Roemenen: «Omdat hij moest werken én rijden was de chauffeur moe»?2
Ja, ik ken dit bericht.
Deelt u de mening dat het zeer opmerkelijk is dat de aangifte van dit dodelijk ongeluk niet door het openbaar ministerie voor de rechter werd gebracht, omdat er «te weinig» was om dat te doen?
Ik begrijp de vragensteller zo dat het gaat om een vraag over een aangifte ter zake van uitbuiting tegen het uitzendbureau en niet een aangifte van dit dodelijk ongeluk. Ik ga niet in op individuele zaken. Het Openbaar Ministerie gaat over de vervolgingsbeslissing.
Deelt u de mening dat dit een voorbeeld betreft van arbeidsuitbuiting, onder andere vanwege de ongehoord lange werkdagen (van 03:30 uur tot 20:00 uur)? Hoe gaat u de handhaving op arbeidstijden verbeteren?
Zoals bij de beantwoording van vraag 7 is aangegeven, ga ik niet in op individuele zaken.
Het maken van lange werkdagen kan een element zijn van een situatie van arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling, maar er spelen meer factoren mee voordat er sprake is van arbeidsuitbuiting.
De Inspectie SZW is verantwoordelijk voor de handhaving en het toezicht op de arbeidswetten zoals de Arbeidstijdenwet. In het Regeerakkoord is -geleidelijk oplopend naar 2021–50 miljoen extra per jaar vrijgemaakt voor de handhavingsketen waarin de Inspectie SZW opereert. Deze middelen stellen de Inspectie SZW in staat beter en intensiever toezicht te houden op de verschillende arbeidswetten en intensiever schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting tegen te gaan. Circa 50% van deze middelen wordt vrijgemaakt voor het terrein van eerlijk werk, waar handhaving op de Arbeidstijdenwet onder andere onder valt.
Welke concrete verbeterstappen gaat u nemen naar aanleiding van dit rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel? Kunt u de Kamer nauwgezet op de hoogte houden?
In de Dadermonitor Mensenhandel 2013–2017 zijn vijf aanbevelingen opgenomen. Momenteel wordt met de betrokken organisaties onderzocht hoe het beste aan deze aanbevelingen invulling kan worden gegeven. Uw Kamer ontvangt nog voor het najaar een kabinetsreactie waarin de uitkomsten van dit overleg zijn weergegeven.
Het bericht ‘Dure blunder van het UWV’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dure blunder van het UWV»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja.
Klopt het dat, zoals door de jurist in het genoemde artikel wordt aangegeven, het goed zou kunnen dat dit niet de enige zaak is waarin het onmogelijk is om de uitkering terug te vorderen door slordige administratie? Zo ja, kunt u aangeven wat het bedrag is aan onterecht ontvangen uitkeringen en boetes dat mogelijk niet kan worden teruggevorderd?
Het UWV-systeem maakt voor dit proces automatisch brieven aan. De situatie die zich in de zaak Leeuwarden voordeed, dateert van voor de invoering van het Elektronisch Archief in 2016. Vóór 2016 werden enkel de data opgeslagen waarmee de brief werd gemaakt. Dit heeft niet eerder geleid tot bewijsproblemen zoals die zich in de hier bedoelde rechtszaak hebben voorgedaan.
Sinds 2016 worden stuitingsbrieven gegenereerd door een proces dat veel waarborgen kent. De mogelijkheid dat een geautomatiseerd aangeboden brief niet verzonden wordt, is daarmee feitelijk uitgesloten. Over dit proces heeft de rechter in deze zaak echter niet geoordeeld.
Met de implementatie bij UWV van de wet Modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer op 1 januari 2021 worden documenten in toenemende mate digitaal aangeboden in plaats van fysiek. Met het digitaal aanbieden van de documenten wordt ook de notificatiefunctie voor de ontvanger geactiveerd: de ontvanger van het document ontvangt een bericht dat UWV digitaal een document heeft verzonden en dat deze voor de ontvanger klaarstaat. Hierbij kan een vergelijkbaar probleem, zoals in deze rechtszaak, zich niet langer voordoen.
Voor alle fysieke verzendingen zal UWV, om elk risico uit te sluiten, een extra waarborg op de verzending van de stuitingsbrieven uitvoeren. Afhankelijk van de snelheid waarmee deze extra waarborg en procesaanpassing kan worden doorgevoerd, is deze extra stap een van de volgende opties:
handmatige controle;
een digitale processtap waarmee de verzendadministratie voldoet;
het aangetekend verzenden van de brieven.
Het aantal openstaande vorderingen waar vóór 2016 een stuitingsbrief is verstuurd bedraagt 2425. De totale waarde van deze vorderingen is € 11,8 mln.
Het UWV is al begonnen met verzenden van nieuwe stuitingsbrieven. Het risico dat eerder verzonden stuitingsbrieven van voor 2016 door de rechter als onvoldoende worden beoordeeld, waarmee de vorderingen alsnog komt te vervallen, is hiermee echter niet uitgesloten.
Klopt het dat in de vijf jaar (2012–2017) van beslaglegging het UWV niks heeft ondernomen om de uitkering terug te vorderen, behalve administratieve handelingen? Zo ja, wat is het beleid van het UWV omtrent beslaglegging en het terugbetalen van vorderingen en boetes?
Ten onrechte verstrekte uitkeringen worden door UWV teruggevorderd en boetes worden geïnd. Het UWV-invorderproces is opgezet om maximaal terug te vorderen. Het proces begint met een incassobrief. Reageert de debiteur niet dan volgt na vier weken een herinnering, dan een aanmaning en tenslotte een dwangbevel. Als uit een inkomens- en vermogensonderzoek blijkt dat een vordering oninbaar is omdat er geen aflossingscapaciteit is, toetst UWV eens per half jaar of de inkomenssituatie gewijzigd is en er wel ingevorderd kan worden. Voor deze toetsing wordt de klant gevraagd opnieuw een inkomens- en vermogensonderzoek in te vullen en op te sturen. Als er na 4,5 jaar nog steeds geen inkomen is, dan wordt een stuitingsbrief verstuurd. Dat gebeurt jaarlijks tussen de 3.500 en 4.500 maal. Om te voorkomen dat vorderingen verjaren, wordt de stuitingsbrief automatisch door het systeem gegenereerd.
Een bijzondere situatie ontstaat op het moment dat de klant niet meewerkt en contact niet mogelijk is. Als een vordering oninbaar is omdat de klant niet meewerkt en uit de polisadministratie blijkt dat er geen inkomen is, wordt maandelijks beoordeeld of de vordering alsnog op enige wijze inbaar is. Ten behoeve van deze beoordeling geeft het systeem elke maand een signaal af, dat alleen handmatig afgedaan kan worden: op die manier wordt in de uitvoering geborgd dat elke maand bezien wordt of de vordering inmiddels wel inbaar is.
UWV heeft de mogelijkheid beslag te leggen op het vermogen van een debiteur. Als vast is komen te staan dat een woning voldoende (over-)waarde heeft om de schuld te voldoen, wordt dat huis niet op verzoek van UWV verkocht om de schuld te innen. De maatschappelijke gevolgen daarvan kunnen onevenredig groot zijn voor de debiteur en zijn familie. In dergelijke gevallen legt UWV conservatoir beslag, zodat bij verkoop of vererving van het huis de schuld alsnog voldaan kan worden. UWV heeft in deze casus bovenstaande stappen gevolgd.
Deelt u de mening dat wanneer het UWV vijf jaar niks heeft ondernomen op de vordering na de beslaglegging dit onaanvaardbaar is, zeker wanneer hierdoor vorderingen verjaren? Zo ja, wat moet er veranderen aan het beleid van het UWV om dit te voorkomen?
Zoals aangegeven, heeft UWV voortdurend geprobeerd de vordering op de debiteur te verhalen. Ik heb hierboven omschreven wat er is veranderd en zal veranderen aan het beleid van UWV om verjaring van vorderingen te voorkomen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de administratieve processen van het UWV op orde komen en gehandhaafd worden, om dit soort dure blunders en daarmee ook fraude te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid bij de uitwerking van de motie-Wiersma/Van Dijk (Kamerstuk 26 448, nr. 615) ook de administratieve processen en het beleid rondom invordering mee te nemen om genoemde situaties waarbij vorderingen verjaren te voorkomen?
Ja. Over de uitwerking van die motie is uw Kamer geïnformeerd in de brief over de maatregelen WW-fraude van 28 juni 2019.2
Bent u bekend met de vragen die het lid Nijkerken-de Haan (VVD) eerder stelde over terugvordering van ten onrechte betaalde bijstand, toen bleek dat de gemeente Rotterdam teruggeëist bijstandsgeld misloopt? Deelt u de mening dat, nu blijkt dat dit soort situaties zich ook voordoen bij het UWV, dit soort administratieve blunders zich niet moeten kunnen voordoen bij uitkeringsinstanties?
Zie antwoord vraag 4.
Is het mogelijk dat genoemde situaties breder voorkomen binnen overheidsorganisaties waar regelmatig gebruik wordt gemaakt van terugvorderingen? Zo ja, welke overheidsorganisaties kunnen hier allemaal mee te maken krijgen? Zo ja, bent u dan bereid dit breder onder de aandacht te brengen van de relevante bewindspersonen om genoemde situaties te voorkomen?
Het Fraudeberaad, dat mede op verzoek van de Kamer is ingesteld om kennis te delen op het gebied van handhaving en naleving zal in september voor het eerst bij elkaar komen. Dit onderwerp zal expliciet in het Fraudeberaad worden besproken. Naast de organisaties die in het Fraudeberaad zullen plaatsnemen (UWV, SVB, VNG, Inspectie SZW en Belastingdienst) kan dit mogelijk ook spelen bij andere overheidsorganisaties. Dit thema zal daarom via de departementen die bij het schuldenbeleid betrokken zijn, onder de aandacht worden gebracht. Tot slot zal de Staatssecretaris gemeenten informeren via het Gemeentenieuws van SZW.