Verkiezingswaarnemers op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat bij de vorige verkiezingen op Sint Maarten Nederland heeft betaald voor de verkiezingswaarnemers?
Ja, mijn ministerie heeft bij de vorige verkiezingen op Sint Maarten betaald voor de internationale waarnemingsorganisaties en de reis- en verblijfkosten voor de vertegenwoordigers van het Nederlandse parlement, ook gelet op de bijzondere omstandigheden kort na de verwoestende orkaan. Er zijn echter geen standaard afspraken voor de financiering.
Waarom beweert de premier van Sint Maarten dan dat zij geen geld zou hebben voor verkiezingswaarnemers?1
Het is aan de regering van Sint Maarten om hier duidelijkheid over te verschaffen.
Deelt u de opvatting dat het ontbreken van verkiezingswaarnemers slecht is voor het aanzien van het Koninkrijk?
Ik ben van mening dat verkiezingswaarneming het proces van ordentelijke verkiezingen en de legitimatie van de verkiezingsuitslag ten goede komt. Dat geldt zowel voor de verkiezingen van 9 januari jl., als voor toekomstige verkiezingen. In het Interparlementair Koninkrijksoverleg (IPKO) is hier meerdere malen over gesproken. Ik blijf het belang van structurele verkiezingswaarneming onderschrijven en om die reden heb ik meerdere malen bij de regering van Sint Maarten aangedrongen om een verzoek tot waarneming in te dienen. Ik betreur het dan ook dat een dergelijk verzoek is uitgebleven.
Is het technisch en organisatorisch nog mogelijk om vóór 9 januari verkiezingswaarnemers naar Sint Maarten te sturen?
Nu mij vanuit Sint Maarten geen concreet verzoek heeft bereikt, was het organiseren van een (internationale) verkiezingswaarneming en de financieringsvraag niet aan de orde voor de verkiezingen van 9 januari jl. Over het algemeen kan gesteld worden dat het organiseren van een internationale verkiezingswaarneming de nodige voorbereidingstijd vraagt.
Zou u bereid zijn om ook deze keer de kosten voor deze missie van verkiezingswaarnemers voor uw rekening te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Weer hoofdofficier weg bij OM’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Het bericht dat er gebrek aan ruimte in de ondergrond is voor het aansluiten van wind- en zonneparken |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Te weinig plek in de ondergrond voor aansluitkabels zon en wind»?1
Ja.
Is het waar dat vanwege een gebrek aan ruimte in de grond voor kabels er, naast de bekende problemen ten aanzien van de transportcapaciteit, de komende jaren een probleem ontstaat om duurzame energieprojecten aan te sluiten? Zo ja, hoe lang kent u het probleem al en wat wordt er gedaan om het op te lossen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is waar dat er afhankelijk van de lokale situatie schaarste kan ontstaan aan ruimte in de ondergrond voor kabels. Dit probleem is echter niet nieuw en is een onderdeel van de uitbreidingsopgave in de energie infrastructuur die nodig is om de energietransitie te faciliteren. Zowel de groei van economische activiteiten als van hernieuwbare elektriciteit zoals zon en wind, zijn redenen om de elektriciteitsvoorziening uit te breiden. Afhankelijk van de lokale situatie kan de ruimtelijke component uitdagend zijn en vergt het vroegtijdig overleg tussen decentrale overheden en netbeheerders in het komen tot de juiste vergunningen.
Daarnaast biedt cable pooling, via de AMvB Crisis- en Herstelwet, lokaal de mogelijkheid om meerdere duurzame opwekkers op één kabel aan te sluiten waardoor minder kabels nodig zijn en de beperkte ruimte in de ondergrond optimaal kan worden benut.
Wat is de aard en de omvang van de problemen met het vinden van ruimte in de ondergrond voor kabels om duurzame energieprojecten aan te sluiten?
De aard en omvang van de problematiek is niet generiek te duiden, gezien het feit dat deze per elektriciteitsstation en omgeving daarvan varieert. Zo verschilt de ondergrond van een elektriciteitsstation bij een havengebied van een gebied buiten de gebouwde omgeving.
De ruimtelijke component, zowel bovengronds als ondergronds, is een relevante factor bij netuitbreidingen, afhankelijk van de lokale omstandigheden. Elektriciteitsstations zijn historisch geplaatst nabij een woonwijk of industrieterrein, met het daarbij behorende transformatorvermogen en op locaties waar voldoende ruimte aanwezig was voor kabeltracés.
De afgelopen decennia is er gebouwd rondom die locaties en tegelijkertijd is de hoeveelheid transformatorvermogen binnen stations verhoogd. Dit maakt dat het vinden van nieuwe kabeltracés voor een bestaand station een uitdaging kan zijn. Het kunnen aanleggen van voldoende kabeltracés is daarnaast een van de criteria voor het bepalen van de locatie van nieuwe stations.
Deelt u de mening van de genoemde netwerkstrateeg dat het probleem bij overheden en ontwikkelaars onvoldoende bekend is? Zo ja, wat gaat u doen om het probleem onder de aandacht te laten brengen?
Ik deel deze mening niet, omdat dit afhankelijk is van de lokale omstandigheden. Dit vraagstuk heeft een integrale blik nodig ten aanzien van ruimtelijke inpassing van zowel opwek, als afname en distributienetten. Er is voor decentrale overheden hier een belangrijke rol weggelegd in de (RESsen). De RESsen zijn erop gericht de inpassing van de energietransitie in de leefomgeving op een samenhangende manier vorm te geven, met betrokkenheid van alle belanghebbende partijen en burgers. Provincies en gemeenten, daarbij ondersteund door netbeheerders, hebben het voortouw voor het maken van deze regionale energiestrategieën en zullen er voor zorgen dat de resultaten worden geborgd in hun omgevingsvisies en omgevingsplannen. Omdat de netbeheerders bij alle RESsen aan tafel zitten, is het mogelijk om dergelijke problematiek direct in te brengen bij de ruimtelijke inpassing van duurzame opwek. Ik blijf ook in gesprek met de netbeheerders om alle uitdagingen binnen de uitbreidingsopgave gezamenlijk onder de aandacht te houden om de energietransitie te kunnen faciliteren.
Een onkostenvergoeding van vrijwilligers bij het Songfestival |
|
Maurits von Martels (CDA), Harry van der Molen (CDA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het ingezonden stuk in de Volkskrant van Lucas Meijs (hoogleraar Strategische Filantropie en Vrijwilligerswerk Erasmus Universiteit) en Joost van Alkemade (directeur Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk) over een onkostenvergoeding voor vrijwilligers van het Songfestival?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat een sterke samenleving niet kan bestaan zonder de tomeloze inzet van vrijwilligers, en dat het daarom van belang is om vrijwilligerswerk te waarderen, te stimuleren en te ondersteunen?
Daar ben ik het mee eens. Dat Nederland sterk is in het organiseren van grote evenementen met een bindende rol in de samenleving is mede te danken aan de bereidheid van veel mensen om zich vanuit een passie, maatschappelijke betrokkenheid of gewoon omdat ze het leuk vinden belangeloos in te zetten. Dat verdient ieders respect en waardering.
Wat vindt u ervan dat bij het Songfestival beroepskrachten, zoals presentatoren en technici, wel treinkaartjes en autokilometers mogen declareren, maar vrijwilligers niet? Vindt u dit uit te leggen?
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat het Songfestival een goed vrijwilligersbeleid heeft, waarbij ten minste de onkosten van vrijwilligers worden vergoed?
Bent u het ermee eens dat, nu het besluit is genomen om vanuit de Algemene Mediareserve een financiële bijdrage beschikbaar te stellen aan de uitzending van het Eurovisie Songfestival, een goede gelegenheid is ontstaan om ook afspraken te maken over een onkostenvergoeding voor vrijwilligers?
Bent u bereid om afspraken te maken over een onkostenvergoeding voor vrijwilligers van het Songfestival, bijvoorbeeld door dit mee te nemen bij het aangekondigde gesprek waarin u aangeeft nadere afspraken te willen maken met de NPO over de aandacht voor de toegankelijkheid van het Eurovisie Songfestival voor mensen met een beperking en over het betrekken van scholieren bij het Eurovisie Songfestival?2
Supermarkt Picnic weigert werknemers volgens de cao te betalen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Picnic hoeft zich niet te houden aan supermarkt-cao»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in beginsel goed is voor werknemers, maar ook voor stabiele arbeidsverhoudingen in Nederland, dat werknemers onder een cao vallen? Vindt u het daarom ook spijtig dat de rechter een voor werknemers negatieve uitspraak heeft gedaan?
Uit de rapportage cao-afspraken over 2018 blijkt dat ons land in dat jaar 651 reguliere cao’s kende, waaronder 176 bedrijfstak-cao’s. In totaal vielen in dat jaar 5.133.700 werknemers onder een cao, waarvan 824.700 middels avv.2 Ik verwacht dat het beeld over het jaar 2019 hiervan niet veel zal afwijken. Het gegeven dat het merendeel van de werknemers in ons land onder een cao valt vind ik een mooi resultaat van het stelsel van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming zoals wij dat in ons land hebben vormgegeven. Ik deel de mening dat het in beginsel goed is voor werknemers als zij onder een cao vallen en dat dit bijdraagt aan de stabiele arbeidsverhoudingen in Nederland.
De onderhavige uitspraak betreft een uitspraak in eerste aanleg. De mogelijkheid van hoger beroep staat nog open. Het is overigens verder niet aan mij, of aan het kabinet, om een oordeel uit te spreken over een uitspraak van een rechter.
Bent u niet bevreesd dat er, vanwege het feit dat een bedrijf niet onder een cao valt en de rest van de branche wel, een race naar de bodem wat betreft de arbeidsvoorwaarden voor werknemers ontstaat in de supermarktbranche? Hoe staat het met de eerder door u gedane toezegging2 als mediator op te treden in het cao-conflict tussen de vakbeweging en Picnic?
Nee, die vrees deel ik niet.
De toezegging waar het Kamerlid Van Dijk op doelt betreft mijn antwoord dat ik afgelopen voorjaar heb gegeven op schriftelijke vragen van het Kamerlid Wiersma. Ik heb toen geantwoord dat het niet mijn rol is als Minister om mediator te zijn bij conflicten tussen dit soort partijen. Ik heb ook geantwoord dat als alle partijen gezamenlijk bij mij als Minister een verzoek indienen voor een gesprek, ik uiteraard altijd bereid ben aan zo’n verzoek gehoor te geven. Daaropvolgend is op mijn initiatief op ambtelijk niveau een verkennend gesprek gevoerd met Picnic en een verkennend gesprek met partijen bij de cao’s voor de supermarktbranche. In die gesprekken kwam naar voren dat er bij partijen op dat moment geen wederzijdse behoefte was aan een gezamenlijk gesprek.
Los van het juridische oordeel over Picnic, wat vindt u in zijn algemeenheid ervan dat bedrijven, puur en alleen, om de loonkosten te drukken zichzelf opknippen in verschillende bv’s om een cao te ontduiken?
Ik vind het geen goede zaak als bedrijven puur en alleen om de loonkosten te drukken zichzelf opknippen om de verplichte toepassing van een cao te ontwijken. Ik vind het sowieso geen goede zaak als bedrijven gebruik maken van allerlei juridische constructies om onder verplichtingen op het gebied van het arbeidsrecht uit te komen.
Deelt u de mening dat door het opknippen in verschillende bv’s van een bedrijf er sprake kan zijn van ontduiking van een bedrijfstak-cao? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe kan worden voorkomen dat werknemers worden uitgesloten van een cao, vanwege het feit dat een bedrijf zichzelf opknipt in verschillende bv’s?
Verdeling van activiteiten over verschillende bv’s komt voor. Daar kunnen allerlei op zichzelf legitieme redenen aan ten grondslag liggen. Gevolg kán zijn dat de individuele bv’s niet meer, of niet meer allemaal onder een bedrijfstak-cao vallen. Dat hangt af van de werkingssfeer van een cao en of de betreffende bv’s wel of niet onder die werkingssfeer vallen. Het enkel opknippen van een bedrijf om zodoende de toepassing van een bedrijfstak-cao te voorkomen vind ik geen goede zaak. Op die wijze kan sprake zijn van oneigenlijke neerwaartse concurrentie op arbeidsvoorwaarden en dat proberen we nu juist te voorkomen door het algemeen verbindend verklaren van bedrijfstakcao’s. Maar avv is in essentie een cao-volgend instrument. Het formuleren van de werkingssfeer van een cao is een zaak van de werkgevers- en werknemersorganisaties die gezamenlijk de cao afsluiten. Het is uiteindelijk aan hen om de werkingssfeer zo te formuleren dat bedrijven uit de bedrijfstak waar de cao op ziet, ook onder die werkingssfeer vallen.
Voorziet u ook het risico dat meer bedrijven hun werkzaamheden in naam wijzigen, maar in de praktijk wel activiteiten blijven uitvoeren die bij een bepaalde branche horen om zodoende zich niet aan de bedrijfstak-cao te hoeven houden?
Er bestaat altijd een risico dat er bedrijven zijn die middels constructies proberen zich aan de verplichtingen te onttrekken die zijn vastgelegd in een bedrijfstak-cao. Mijn beleid is erop gericht om dit zo veel als mogelijk te voorkomen. Werkzaamheden in bedrijfstakken zijn voortdurend in beweging en ook de wijze waarop bedrijven en instellingen de werkzaamheden organiseren en uitvoeren verandert continu. Sociale partners kunnen zelf het beste beoordelen wat voor soort werkzaamheden in een bepaalde bedrijfstak thuishoren. Zij kunnen voor die bedrijfstak een cao afsluiten die al die werkzaamheden omvat. Met het instrument avv kan ik er vervolgens voor zorgen dat alle werkgevers in die bedrijfstak de avv’de arbeidsvoorwaarden moeten naleven. Indien cao-partijen gegronde vermoedens hebben dat een werkgever deze cao-bepalingen niet naleeft, kunnen zij de Inspectie SZW verzoeken om daarnaar een onderzoek in te stellen.
Welke mogelijkheden zijn er om een bedrijf via de algemeen verbindend verklaring (AVV) onder een bedrijfstak-cao te laten vallen? Deelt u de mening dat het minder eenvoudig voor bedrijven zou moeten zijn om onder een ge-avv’de cao uit te kunnen komen? Welke stappen zijn er mogelijk om meer bedrijven onder een ge-avv’de cao te laten vallen?
Dat hangt af van de werkingssfeer van een cao. Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid van 15 januari 2020?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
De mogelijke gevolgen van de richtlijn nevenbevindingen bij het bevolkingsonderzoek borstkanker |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de gevolgen van de huidige richtlijn bij het bevolkingsonderzoek borstkanker?1
Het Bevolkingsonderzoek Borstkanker kent een uitvoeringskader in plaats van een richtlijn. Ik ben daarmee bekend.
Hoe kan het dat een vergrote lymfeklier niet wordt gemeld, zelfs niet als deze bij een volgend onderzoek drie jaar later nog steeds vergroot is en nog een jaar later zelfs in grootte is toegenomen? Hoe kan het dat vervolgens kalkspatjes in de borst niet in verband gebracht worden met eerdere bevindingen en niet worden gemeld?
In 2018 is in overleg met de relevante beroepsgroepen het beleid vastgesteld voor het al dan niet verwijzen van vrouwen met vergrote lymfeklieren die zichtbaar zijn op screeningsmammogrammen. Het beleid is om deze vrouwen in principe niet te verwijzen.
Bij ongeveer 5% van de vrouwen die via het bevolkingsonderzoek borstkanker zijn gescreend, worden vergrote lymfeklieren op het mammogram gezien. Deze zijn meestal niet kwaadaardig. Veelal zijn ze het gevolg van eerdere doorgemaakte ontstekingen of is er een relatie met beroepswerkzaamheden. Verwijzing van deze patiënten leidt tot een (veel) hoger verwijscijfer en meer onnodige verwijzingen en de daarbij behorende belasting. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen wordt een sterk vergrote okselklier wel gerapporteerd als nevenbevinding naar de huisarts, die dan contact hierover opneemt met de deelnemer.
Kalkspatjes worden wel altijd beoordeeld (het zijn geen nevenbevindingen). Deze worden op de meerderheid van de screeningsmammogrammen gezien en zijn veelal onschuldig. Het is aan de screeningsradiologen om te beoordelen of de kalkspatjes een aanwijzing kunnen zijn voor de aanwezigheid van (voorstadia van) kanker. In voorkomende gevallen zullen hierbij ook andere bevindingen als ook eerder gemaakte screeningsmammogrammen betrokken worden.
Is de richtlijn nevenbevindingen bij het bevolkingsonderzoek borstkanker inmiddels aangepast? Zo nee, waarom nog niet? Wanneer is de aanpassing dan gereed? Zo ja, welke aanpassingen zijn er? Per wanneer is de nieuwe richtlijn van kracht?
De vraag refereert naar de motie Ploumen (Kamerstuk 35 043, nr. 18) over het actief melden van slijtage en/of lekkage van borstimplantaten aan de huisarts indien geconstateerd als nevenbevinding bij het bevolkingsonderzoek borstkanker.
Het uitvoeringskader zal in de nieuwe uitgave van maart/april 2020 op het onderdeel nevenbevindingen worden aangepast.
De aangepaste tekst luidt: «Voor borstimplantaten geldt dat zij geen leven lang mee gaan. Controle van implantaten is de eigen verantwoordelijkheid van de vrouw en die van de plastisch chirurg. Een mammografie, het toegepaste onderzoek bij het bevolkingsonderzoek, is niet de juiste onderzoeksmethode voor het opsporen van problemen met een borstimplantaat. Een eventuele scheur en/of lekkage die soms zichtbaar is op de borstfoto, wordt daarom niet gemeld aan de huisarts. In uitzonderlijke gevallen kunnen de screeningsradiologen beslissen om toch een melding te doen bij de huisarts.»
Volgens de beroepsgroepen is er geen toegevoegde waarde van het melden van een gescheurd of lekkend implantaat als er verder geen klachten zijn. De bevinding op zichzelf is geen indicatie voor chirurgie. Verwijzing kan daarentegen wel leiden tot onrust bij de vrouw, terwijl van een mogelijk aanvullend onderzoek geen gezondheidswinst hoeft te worden verwacht.
De uitkomst wordt in januari gecommuniceerd naar de maatschappen van screeningsradiologen werkzaam voor het bevolkingsonderzoek. De website van het RIVM met informatie voor deelnemers is op dit onderdeel met een soortgelijke strekking aangepast.
In de klinische zorg rondom borstimplantaten wordt momenteel gewerkt aan de ontwikkeling van de modulaire medisch specialistische richtlijn «Borstprothese Chirurgie», onder voorzitterschap van de NVPC. Naar verwachting wordt deze richtlijn in 2020 afgerond. In deze richtlijn wordt de rol van radiologische follow-up van implantaten in de klinische zorg beschreven.
Deelt u de mening dat slijtage en/of lekkage van borstimplantaten actief gemeld dient te worden aan de vrouw en de huisarts? Zo nee, waarom niet?
Ik baseer mijn beleid op het oordeel van de ter zake deskundige beroepsgroepen. Het Landelijk Referentie Centrum Bevolkingsonderzoek, de Nederlandse Vereniging voor Radiologie en de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie hebben in de programmacommissie bevolkingsonderzoek borstkanker van het RIVM ingebracht dat naar hun oordeel alleen in uitzonderlijke gevallen de nevenbevinding lekkage of gescheurd borstimplantaat wordt gemeld aan de huisarts van de deelnemer. Voor deze aanpak is niet vanuit capaciteitsoverwegingen gekozen, maar op medisch inhoudelijke gronden (zie ook bij antwoord op vraag2. Beoordeling gebeurt in de praktijk door de screeningsradiologen op basis van hun medisch professioneel handelen. Zo kan bijvoorbeeld een melding worden gemaakt als door de lekkage er ernstige verstoring van het borstklierweefsel is, door extreme verplaatsing van het siliconenmateriaal. Dit is uitzonderlijk, ook omdat normaal een vrouw dat zelf al opmerkt, onder andere door contourverandering van de borst.
Deelt u de mening dat een losse draad van een pacemaker actief gemeld dient te worden aan de vrouw en de huisarts? Zo nee, waarom niet?
In 2018 is in overleg met de relevante beroepsgroepen het beleid vastgesteld voor het verwijzen van vrouwen met losse draden zichtbaar op screenings-mammogrammen. Het beleid is om losse draden niet te melden. Losse draden geven geen reden tot zorg. De oude draden zijn soms bij vervanging van het device niet te verwijderen en blijven dan achter. Vermelding van eventuele disconnecties is bij patiënten zonder klachten derhalve niet zinvol. Daarbij zullen patiënten met klachten dit waarschijnlijk al eerder hebben gemerkt en hebben gemeld aan de cardioloog.
Deelt u de mening dat vergrote lymfeklieren of andere bevindingen die mogelijk aanwijzingen kunnen zijn voor borstkanker, actief gemeld dienen te worden aan de vrouw en de huisarts? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen wat het nut en de waarde van een mammografie nog is als bevindingen die voor ernstige gezondheidsschade kunnen zorgen, niet actief worden gemeld aan de vrouw en de huisarts?
Het bevolkingsonderzoek naar borstkanker is gericht op het opsporen van (voorstadia van) borstkanker bij vrouwen zonder klachten of symptomen hiervan. Screeningsradiologen beoordelen daartoe of de gemaakte mammogrammen een verdenking op deze afwijkingen rechtvaardigen. Zo worden kalkspatjes en andere bevindingen die hierop kunnen duiden altijd beoordeeld. Deze beoordeling is daarmee de basis van de nut-risico verhouding en daarmee de legitimatie van het bevolkingsonderzoek.
Het melden van bevindingen die niet redelijkerwijs een verdenking op borstkanker (of een andere ernstige medische situatie) rechtvaardigen, vermindert de nut-risico verhouding en daarmee de legitimatie van het bevolkingsonderzoek. De website van het RIVM zal worden aangepast waardoor nadrukkelijker wordt vermeld dat nevenbevindingen slechts bij uitzondering worden gemeld.
Deelt u de mening dat een vrouw recht heeft op informatie over afwijkende bevindingen bij het bevolkingsonderzoek borstkanker? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat vrouwen deze informatie ook werkelijk krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Studenten aan de TU Delft die zijn opgelicht door nep-verhuurders |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoeveel studenten van de TU Delft zijn opgelicht door mensen die zich op internet voordoen als verhuurders, en hoeveel van deze studenten zijn buitenlandse studenten die kwetsbaarder zijn omdat zij de taal en het systeem niet kennen?1
Er is geen standaardregistratie hiervan beschikbaar bij de TU Delft. Uit mails en klantcontactgegevens bij de TU Delft komt naar voren dat sinds 1 juli 2019 er een 11-tal meldingen van buitenlandse studenten zijn over mogelijke oplichting. Van een deel van deze meldingen is aangifte gedaan en loopt er een politieonderzoek. Verdere gegevens zijn niet bekend.
Wat zijn de landelijke aantallen studenten en anderen die zijn opgelicht door nep-verhuurders de afgelopen jaren, en daardoor hun borg en huur kwijt zijn?
Er worden geen landelijke cijfers bijgehouden van aantallen huurders die worden opgelicht door verhuurders.
Op welke manier(en) waarschuwt de TU Delft haar studenten voor malafide en nep-verhuurders? En gaat u ervoor zorgen dat alle hogescholen en universiteiten in Nederland dat doen voor zowel Nederlandse als buitenlandse studenten?
De TU Delft licht op verschillende manieren Nederlandse en internationale studenten voor waar zij op moeten letten wanneer zij op zoek zijn naar een geschikte woning. Bijvoorbeeld via de international office, de website van de universiteit zelf en via het actief benaderen van studieverenigingen, faculteiten of het spreekuur.
Alle hoger onderwijsinstellingen die internationale studenten ontvangen, moeten op hun website informatie geven over diensten die zij aanbieden op het gebied van studentenhuisvesting2. Dit doen zij veelal in zowel het Nederlands als in het Engels, zowel over huisvestingsmogelijkheden als -belemmeringen. Zoals ik u eerder heb laten weten hebben onderwijsinstellingen dit afgelopen jaar actief opgepakt.3
Rondom het voorkomen van oplichting en fraude zijn nog verbeteringen mogelijk door (nieuwe) studenten te wijzen op signalen hierover en ze in contact te brengen met betrouwbare partijen. Inmiddels is de huurprijscheck op de website van de Huurcommissie in het Engels vertaald om internationale studenten zelf hun huurprijs te laten toetsen. Tevens start ik in 2020 een nieuwe voorlichtingscampagne voor studenten, wil ik gemeenten de mogelijkheid geven om verhuurders, die bij herhaling zonder vergunning woonruimte illegaal onderverhuren, onttrekken samenvoegen of omzetten, een hogere boete op te leggen. Daarnaast kijk ik via pilots hoe voor gemeenten een lokaal vergunningensysteem voor verhuurders mogelijk te maken is.
Op welke manier(en) worden digitale platforms, als Kamernet.nl, Roomster.nl of Facebook gecontroleerd, zodat kan worden voorkomen dat mensen zich onterecht kunnen voordoen als verhuurder, en wat zijn daarvan de resultaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat verhuurders en huurders vrij om kamers via digitale platforms aan te bieden. Een site zoals Kamernet waarschuwt huurders over online oplichting en treft daar ook zelf maatregelen voor.
Met de Wet toeristische verhuur krijgen gemeenten instrumenten ten aanzien van digitale platforms om de handhaving mogelijk te maken en indien noodzakelijk de neveneffecten van de toeristische verhuur van woonruimte te kunnen voorkomen of beperken.
Hoe is de ACM (Autoriteit Consument en Markt) betrokken bij het voorkomen en aanpakken van malafide of nep- verhuurders als het gaat om nep-verhuurders en nep-advertenties op digitale platforms alsmede onterechte bemiddelingskosten en het tegengaan van discriminatie?2
Begin dit jaar kondigde de Autoriteit Consument & Markt (ACM) aan om intensiever op te gaan treden tegen huurbemiddelaars, die onterechte kosten in rekening brengen aan huurders. Het was een logisch vervolg van de geïntensiveerde contacten van mijn departement met de ACM, waarin ik verschillende vormen van verkapte bemiddelingskosten heb verduidelijkt, zodat ACM scherper kan handhaven. Voor de aanpak van malafide verhuurders en discriminatie op de woningmarkt verwijs ik u graag naar mijn recente brieven hierover aan uw kamer (respectievelijk Kamerstuk 27 926, 32 847, nr. 313 en Kamerstuk 32 847, nr. 577).
Zijn er zwarte lijsten van malafide verhuurders en/ of IP-adressen zodat oplichters niet onder een andere naam door kunnen gaan met hun praktijken? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit in te stellen in het kader van uw aanpak «Goed verhuurderschap»?3
In het kader van de privacy zijn zwarte lijsten niet verboden, maar alleen onder strikte voorwaarden toegestaan. Bij gebruik van dit middel moet de autoriteit persoonsgegevens worden betrokken. Vanwege een mogelijk waterbedeffect bij de aanpak van malafide verhuurders steun ik een pilot van de gemeente Utrecht, waarin de regionale verbreding van de aanpak van malafide verhuurders wordt onderzocht. Ik informeerde u onlangs over de voortgang van de aanpak «Goed Verhuurderschap (Kamerstuk 27 926 em 32 847, nr. 313), waarvan deze pilot een onderdeel is. Over het verloop van deze en andere pilots loopt een kennisdelingstraject met steden, waarin dit onderwerp ook aan de orde is.
Wordt bij het verbeteren van de voorlichting, het delen van goede lokale voorbeelden en het ondersteunen van huurteams in studentensteden ook de positie van woningzoekenden betrokken om te voorkomen dat mensen worden opgelicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het tegengaan van malafide verhuurders wordt de positie van woningzoekenden vanzelfsprekend meegenomen.
Waarom kiest u voor zelfregulering en niet voor een onafhankelijk keurmerk?
Via diverse kanalen wordt ingezet op het tegengaan van excessen op de woningmarkt en de praktijken van malafide verhuurders. Naast informeren en zelfregulering door het georganiseerde deel van de sector, versterk ik de handhaving en werk ik wetgeving uit. Ik doe dat met een groot aantal partijen via de landelijke aanpak studentenhuisvesting en de aanpak «Goed Verhuurderschap».
Waarom wil u geen vergunningplicht voor verhuurders instellen, aangezien een vergunningplicht helpt bij het voorkomen van oplichters wanneer bepaald wordt dat een verhuurder alleen toegelaten wordt op een digitaal platform als diegene over een vergunning beschikt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief van 12 december6 heb ik u laten weten dat er in een aantal steden sprake is van lokale initiatieven om een vorm van een lokaal vergunningensysteem voor verhuurders in te voeren. In deze steden (Groningen, Schiedam, Rotterdam en Amsterdam) blijkt de behoefte aan maatwerk, die past bij de lokale problematiek. Ik vind het van belang afwegingsruimte te bieden aan gemeenten om een algemene of een meer specifieke aanpak in te richten. Via een pilot wordt al gekeken naar de juridische houdbaarheid van het Groningse model en worden er verschillende modaliteiten in de praktijk getest. Sinds kort ondersteun ik ook een pilot van de gemeente Schiedam, die betrekking heeft op een gerichte verhuurdervergunning voor zelfstandige en onzelfstandige woonruimte. De resultaten van de pilots kunnen mij helpen bij het nader richten van mijn aanpak.
Bent u bereid de aanpak «Goed verhuurderschap» aan te vullen met het voorkomen en aanpakken van nep-verhuurders op digitale platforms? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aanpak «Goed Verhuurderschap» heeft betrekking op de praktijk van verhuurders. Strikt genomen is bij nepverhuurders geen sprake van verhuurders, maar van oplichters die feitelijk niet verhuren. Dat is een zaak voor de strafrechtketen en niet zozeer voor beleidsmaatregelen in het woningmarktdomein. In algemene zin ondersteun ik wel de voorlichting in brede zin, zoals u in mijn antwoord op vraag 3 kunt terug lezen. Dat kan een deel van de problematiek helpen voorkomen.
Vestia |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Vestia komt 180 miljoen tekort voor Volkshuisvesting»1 en van het bericht «Bergeijkse huurders boos op Vestia: «Noemen ze dat sociaal?»2
Ja, deze berichten zijn bij mij bekend. Onlangs heb ik u per brief (Kamerstuk 29 453, nr. 496) geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het financieel herstel van Vestia.
Wat vindt u ervan dat huurders in Bergeijk kampen met schimmel, slechte isolatie, hoge energierekeningen en hoge huren?
Het beheren en goed onderhouden van sociale huurwoningen is een taak van corporaties. Bewoners kunnen zich bij klachten in eerste instantie tot de corporatie wenden. Indien de geschillen blijven aanhouden, kunnen bewoners zich vervolgens tot de huurcommissie wenden. Dat Vestia een saneringscorporatie is, ontslaat haar niet van haar verantwoordelijkheid om haar bezit op peil te houden. Dit maakt ook nadrukkelijk onderdeel uit van het vastgestelde verbeterplan van Vestia en hier zijn ook middelen voor gereserveerd. Voor de herijking van haar verbeterplan heeft Vestia bovendien extra gestandaardiseerde conditiemetingen van haar bezit uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de onderhoudstoestand van het bezit van Vestia alleszins redelijk is en niet substantieel afwijkend is ten opzichte van andere corporaties. Wel is het zo dat Vestia geen tot zeer beperkte financiële ruimte heeft om kwalitatieve woningverbeteringen aan te brengen (zoals nieuwe badkamers, nieuwe keukens, grootschalige isolatie).
Uit onderzoek van WSW blijkt echter dat meer corporaties niet in staat zijn om invulling te geven aan door de sector zelf geformuleerde ambities ten aanzien van verduurzaming. Bij de kamerbrief met het kenmerk 32 847-441 bent u geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek naar de haalbaarheid op sectorniveau, om woningen in de DAEB-tak van corporaties naar gemiddeld label A in 2030 te brengen. Daarbij heb ik aangegeven te onderzoeken hoe de investeringscapaciteit van de corporatiesector aansluit bij de volkshuisvestelijke ambities uit het regeerakkoord, de Nationale woonagenda en het Klimaatakkoord (motie van het lid Ronnes c.s., kamerstuk 35 000 VII, nr. 52). De resultaten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer van 2020 (kamerbrief met kenmerk 32 847-578).
Gaat u in gesprek met Vestia om een oplossing voor deze huurders te vinden? Deelt u de mening dat een fijne leefomgeving en een betaalbare huur voor zittende huurders bij eventuele verkoop voorop moeten staan? Hoe wordt dit geborgd?
Bergeijk is één van de zogenaamde maatwerkgemeenten waar Vestia meer dan 20% van de lokale sociale woningvoorraad bezit en een beleid voert om haar aandeel te verkleinen, waarbij ze wel het wettelijk verplichte, reguliere onderhoud aan de bestaande huurwoningen blijft uitvoeren. Begin 2019 heb ik, na overleg met de provincie Zuid-Holland, Vestia en de maatwerkgemeenten, Hamit Karakus opdracht gegeven om te komen tot afspraken over de volkshuisvestelijke opgave in deze gemeenten. In juli 2019 heb ik u per brief (Kamerstuk 29 453-490) geïnformeerd over het rapport van Hamit Karakus. Hamit Karakus heeft in zijn rapport geadviseerd om, conform de ingezette strategie van Vestia, het Vestiabezit in deze maatwerkgemeenten aan lokale corporaties over te dragen. Daarbij stelde hij voor om een bestuurlijke tafel per maatwerkgemeente te organiseren. Aan deze tafels werken partijen (Vestia, gemeente, overnemende corporatie) aan concrete afspraken. Begin september 2019 heb ik Hamit Karakus daarop de opdracht verleend om deze bestuurlijke tafels te organiseren en voor te zitten.
Ik heb Hamit Karakus verzocht om per maatwerkgemeente een (coalitie van) lokale corporatie(s) aan Vestia aan te dragen, die het bezit van Vestia in de betreffende maatwerkgemeente kan en wil kopen tegen minimaal marktwaarde-in-verhuurde-staat en die tevens invulling kan en wil geven aan de volkshuisvestelijke opgave in de betreffende maatwerkgemeente. Daarbij heb ik aan de regio aangegeven welke faciliterende maatregelen uit het rapport van Hamit Karakus (vrijstelling overdrachtsbelasting, vrijstelling saneringsheffing, vrijstelling markttoets en ophoging interne financiering niet-DAEB-tak) ik hiervoor kan nemen binnen huidige wet- en regelgeving ten behoeve van de lokale afspraken. Naar verwachting zal Hamit Karakus in het voorjaar van 2020 over de voortgang rapporteren.
Hoe vaak heeft u in de afgelopen twee jaar contact gehad met huurdersorganisaties, gemeenten en Vestia over renovaties en groot onderhoud waarbij zich problemen voordoen? Kunt u een overzicht geven van de casussen en de klachten?
Projecten ten aanzien van renovaties en groot onderhoud betreffen individuele casuïstiek onder de zorg van lokale stakeholders, waar ik als Minister niet in treedt.
Over het onderscheid in de rechten en positie van huurders bij onderhoud en renovatie kan ik u het volgende melden. Verhuurders zijn wettelijk verplicht hun woningen te onderhouden. Huurders mogen dat niet tegenhouden. Verhuurders zijn niet verplicht hun woningen te renoveren. Hier voor is instemming nodig van de huurder. Bij complexgewijze renovatie is niet vereist dat alle huurders met het renovatievoorstel instemmen, instemming van 70% van de huurders volstaat. Het verschil tussen onderhoud en renovatie is dat bij renovatie nieuwe, niet eerder aanwezige voorzieningen aan de woning worden aangebracht en waardoor het wooncomfort geacht wordt te zijn gestegen.
Komt het voor dat Vestia stelt groot onderhoud te verrichten, terwijl in de praktijk gerenoveerd wordt? Welke gevolgen heeft dit onderscheid voor de rechten en positie van huurders?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre slaagt Vestia er niet in om woningen te renoveren als gevolg van financiële tekorten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat Vestia in de toekomst wel weer kan zorgen voor fijne en betaalbare huurwoningen? Is de financiële situatie niet domweg zo prangend dat de volkshuisvestelijke taak onvoldoende kan worden waargemaakt?
Vestia staat inderdaad voor een grote opdracht waarin het langjarig werkt aan financieel herstel, terwijl ze haar volkshuisvestelijke taken uitvoert. Dit kan spanning opleveren met de verduurzamingsambitie en de volkshuisvestelijke wensen in de regio. Er zal daarom een groter beroep moeten worden gedaan op andere corporaties in de regio voor de aanpak van deze opgaven. Ik werk hieraan door de regionale opgaven in diverse trajecten op te pakken. Zie ook mijn kamerbrief van 9 december 2019 (29 453, nr.496) waarin ik u hierover heb geïnformeerd. Zo heb ik Hamit Karakus aangesteld om oplossingen aan te dragen voor de volkshuisvestelijke wensen in de maatwerkgemeenten en ik voer samen met de zuidelijke Randstad de woondeal uit. Daarnaast breng ik momenteel de volkshuisvestelijke opgaven en corporatiemiddelen van alle corporaties in alle woningmarktregio’s in kaart (motie van het lid Ronnes c.s., kamerstuk 35 000 VII, nr. 52). Hierin bezie ik ook hoe de haalbaarheid van gewenste regionale volkshuisvestelijke investeringen door corporaties kan worden vergroot. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer van 2020 (kamerbrief met kenmerk 32 847-578).
De gebeurtenissen op 1 december in West Papoea |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de gebeurtenissen in West-Papoea op 1 december jl.?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het harde optreden van de Indonesische overheid?
Op en rond 1 december werden in diverse steden in de provincies Papua en West Papua meer dan honderd mensen gearresteerd. Op die dag herdenken bepaalde groepen in Papua en West Papua het eerste hijsen van de Morgenstervlag op 1 december 1961. Het grootste deel van de mensen die werden gearresteerd, is weer vrijgelaten. Hieronder bevinden zich ook de vier Papua’s die op 1 december een kerkdienst in Abepura bijwoonden met de Morgenster vlag op hun gezicht geschilderd en een Morgenster vlag in hun hand. De vier zijn na afloop van de dienst door politieagenten meegenomen voor verhoor en even na middernacht vrijgelaten.
De situatie in Papua en West Papua is gespannen, en de activiteiten rond 1 december en het politieoptreden moeten in deze context gezien worden.
De vrijheid van burgers om te demonstreren is een fundamenteel recht en dient te worden gerespecteerd door overheden. Ook het internationaal recht, waaronder het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten waar Indonesië partij bij is, beschermt dit grondrecht. Aan het recht om te demonstreren kunnen echter beperkingen worden gesteld, indien er sprake is van bedreiging van de nationale veiligheid of openbare orde.
Heeft u hierover uw zorgen uitgesproken tegenover de Indonesische regering? Zo ja, zijn er concrete voorstellen gedaan om de situatie in West-Papoea verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken meest recent gesproken op 22 november 2019, en marge van de G20 bijeenkomst in Nagoya, Japan.
Het bespreken van de situatie in Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie, is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Tegelijkertijd bevestigt Nederland in deze dialoog steevast de soevereiniteit en territoriale integriteit van Indonesië. Ook in EU verband wordt, mede op aandringen van Nederland, het belang van mensenrechten in gesprekken met Indonesië benadrukt, meest recent op 8 november 2019 tijdens de achtste EU-Indonesië mensenrechtendialoog. Punten als proportionaliteit bij het optreden van de veiligheidsdiensten, de vrijheid van demonstratie, het recht op vereniging en vergadering en het recht op een eerlijk proces en het belang van toegang voor journalisten staan daarbij hoog op de agenda.
Heeft u de Indonesische regering gewezen op vrijheid van demonstratie en het recht op vereniging en vergadering? Zo ja, hoe was de reactie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over het overheidsoptreden in West-Papoea, waarbij kerken zijn binnengedrongen en mensen die zich in de kerk bevonden, (mogelijk) zijn opgepakt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zich uitgesproken over deze zorgelijke ontwikkelingen tegen de Indonesische overheid?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze zullen de gebeurtenissen in West-Papoea tijdens het staatsbezoek in maart a.s. van het koningspaar onder de aandacht worden gebracht?
Het Staatsbezoek in 2020 staat in het teken van samenwerking tussen Nederland en Indonesië binnen een bredere relatie waarin handel, investeringen, culturele, wetenschappelijke en politieke samenwerking centraal staan. Zoals hierboven aangegeven is de situatie in Papua vast onderdeel van de bredere bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. De situatie in Papua zal daarom ook tijdens het Staatsbezoek van maart a.s. aan de orde worden gesteld.
Meerdere keren het eigen risico aanspreken |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat bij één Diagnose Behandelcombinatie (DBC), meerdere keren het eigen risico wordt aangesproken?1
Ja, het zou onjuist zijn als iemand meerdere keren eigen risico zou betalen voor één dbc. Daarvan is echter geen sprake. Een verzekerde betaalt maar één keer eigen risico voor één dbc.
Toch kan het gebeuren dat iemand twee keer of vaker zijn eigen risico moet aanspreken voor – gevoelsmatig – één en dezelfde behandeling. Het kan namelijk gebeuren dat er voor een patiënt één of meer vervolg-dbc’s worden geopend.
De reden hiervoor is dat een dbc maximaal 120 dagen mag duren. Is de behandeling dan nog niet afgerond, dan moet direct aansluitend op de eerdere dbc een nieuwe – vervolg – dbc worden geopend. Medisch-specialisten kunnen daarmee meteen zien dat iemand al langer patiënt is in een instelling en dat er sprake is van een vervolgbehandeling. Ook hebben zij met vervolg-dbc’s beter zicht op de totale hoeveelheid zorg die de patiënt heeft ontvangen.
Als die vervolg-dbc in een nieuw kalenderjaar wordt geopend, geldt hiervoor opnieuw een eigen risico. Het kan ook gebeuren dat een dbc al eerder is geopend dan de patiënt beseft. Bijvoorbeeld omdat de patiënt in het verleden al eens voor dezelfde aandoening in het ziekenhuis is behandeld.
Dit maakte ook de patiënt mee die aan het woord kwam in de uitzending van Kassa van 7 december 2019. Deze patiënt moest eigen risico betalen voor een vervolg-dbc die in 2018 was geopend, terwijl hij alleen in 2019 in het ziekenhuis was geweest. Ik kan mij heel goed voorstellen dat deze situatie voor verwarring zorgt bij patiënten en ik begrijp dat zij dit als onrechtvaardig ervaren. Ik vind dit dan ook geen goede gang van zaken. Daarom heb ik in de uitzending laten weten dat ik ga uitzoeken hoe we dit soort situaties voortaan kunnen voorkomen.
Ik vind het bovendien belangrijk dat mensen over goede informatie beschikken over de zorg en dat zij kunnen begrijpen waarom zij een deel van de kosten zelf moeten betalen en welk deel dat is. In mijn eerdere beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp heb ik aangegeven welke rol zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben bij deze informatievoorziening.2 Meer informatie over dbc’s en het eigen risico vindt u in de factsheet in de bijlage.3 Deze factsheet is ook te vinden op de website van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Ondersteunt u de uitspraak van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat het DBC-systeem moet worden afgeschaft? Zo ja, welke voorstellen gaat u doen voor alternatieven en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambitie is om in de zorg de kwaliteit en de uitkomsten voor de patiënt centraal te stellen. Dit moet ook tot uiting komen in de manier waarop we de zorg organiseren en betalen. Daarin moeten niet het aantal verrichtingen, waarop het huidige systeem gericht is, maar de kwaliteit en de uitkomsten van zorg leidend zijn.
Om dit te bereiken, heb ik een aantal acties ingezet. Zo is hier in de hoofdlijnenakkoorden 2019–2022 volop aandacht voor. Daarbij kijken wij ook nadrukkelijk naar het bekostigingssysteem. Want het huidige systeem van dbc’s draait nog om de verrichtingen en niet zozeer om de uitkomsten voor de patiënt. De NZa is in opdracht van VWS bezig met een verkenning hoe de productstructuur zich kan ontwikkelen en vereenvoudigen. Op 4 oktober 2018 heb ik u geïnformeerd over het advies van de NZa over de doorontwikkeling van de bekostiging in de medisch specialistische zorg. 4 Het advies ondersteunt onze ambities om over te gaan naar meer uitkomstgerichte zorg. Ik zie de uitspraak van de NZa in de uitzending van Kassa eveneens als ondersteunend aan de ambitie van het kabinet en in lijn met de werkzaamheden die NZa voor mij verricht (heeft) in de beweging naar uitkomstgerichte zorg.
In de vervolgstappen naar aanpassing van het bekostigingssysteem hanteer ik een tweetrapsraket. In de eerste plaats moet in de contractering «waarde voor de patiënt» (uitkomsten van zorg) de norm worden. Hier zijn mogelijkheden voor die nu al benut kunnen worden, en waar het veld al mee aan de slag is gegaan. Dit is nodig om onder andere prikkels om meer verrichtingen te doen tegen te gaan bij een aanpassing van het systeem. Wanneer uit de eerste stap blijkt dat deze contractvormen inderdaad onze ambities verder brengen en het gebruik hiervan de norm is, kan gekeken worden naar het dbc-systeem. De NZa monitort de voortgang van deze ontwikkeling.
Op 17 december 20195 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de NZa Monitor inhoud contracten medisch specialistische zorg. Daaruit bleek dat in 2018 nog weinig aandacht was voor waarde en uitkomsten. In 2020 zal de NZa deze monitor herhalen. Daarnaast gaat zij hierover in gesprek met zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Vanuit VWS zet ik ook in op het delen van goede voorbeelden van contracteren op uitkomsten met het programma Uitkomstgericht Zorg.
Bent u bereid om – in ieder geval – werk te maken van het voorstel dat de heer Groot deed in de Kassa-uitzending, namelijk alleen over de eerste DBC eigen risico heffen en niet over vervolg-DBC’s? Zo ja, bent u bereid dit vóór 1 januari 2020 te regelen? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is en blijft dat mensen maar één keer eigen risico betalen voor één dbc. Dat dit in de praktijk onduidelijk is en voor verwarring zorgt, vind ik ongewenst. Ik wil echter wel goed uitzoeken wat de beste oplossing voor dit probleem is, voordat ik een beslissing neem. Elk systeem kent zijn voor-en nadelen en ik wil voorkomen dat we met een wijziging onbedoeld weer tegen een ander probleem aanlopen. Daarom kan ik nu nog niet ingaan op dit specifieke voorstel. Een eventuele wijziging in de dbc-systematiek (of het eigen risico) moet bovendien gebeuren in goed overleg met het veld en ook dat kost tijd. Ik kan dus wel toezeggen dat ik werk maak van de oplossing van dit probleem, maar ik kan niet vastleggen hoe en binnen welke termijn dit is geregeld. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Wat wordt uw insteek tijdens de gesprekken met de NZa over hoe situaties zijn te voorkomen waarin patiënten eigen risico moeten betalen voor een jaar dat zij geen zorg hebben ontvangen?
Op mijn verzoek onderzoekt de NZa de verschillende mogelijkheden en komt zij met een adviesbrief waarin deze opties met de voor- en nadelen worden toegelicht. Wijzigingen in de dbc-systematiek kunnen immers ook andere nadelen met zich meebrengen. Ik verwacht uw Kamer rond de zomer van 2020 te kunnen informeren aan de hand van de adviesbrief.
Het bericht 'Lage overdrachtsbelasting voor kluspand' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Lage overdrachtsbelasting voor kluspand»?1
Ja.
Wat is in uw ogen de reikwijdte van het arrest van de Hoge Raad voor kantoren die mogelijk tot woningen worden omgebouwd? In hoeverre geldt dit voor alle kantoren die omgebouwd worden tot woning?
De Hoge Raad heeft op 29 november 2019 een drietal arresten gewezen over het tarief van de overdrachtsbelasting dat van toepassing is op bedrijfs- en kantoorgebouwen die worden verbouwd tot woningen (veelal aangeduid als transformatiepanden). De strekking van die arresten is dat het lagere tarief voor woningen (2%) reeds tijdens de verbouwing van toepassing kan zijn. Het lagere tarief kan van toepassing zijn als verbouwingswerkzaamheden zijn verricht die, ook als zij nog niet zijn voltooid, de gevolgtrekking kunnen rechtvaardigen dat die werkzaamheden onmiskenbaar strekken tot de levering van een woning.
Dit kan blijken uit de specifieke omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld de op het moment van de overdracht verrichte werkzaamheden, de inhoud van de koop-/aannemingsovereenkomst, afspraken van de koper met een geldverstrekker, splitsing van het transformatiepand in appartementsrechten en publiekrechtelijke voorschriften waaruit de woonbestemming blijkt. Als het pand, of het gedeelte daarvan waarop een appartementsrecht betrekking heeft, op het moment van de overdracht met niet meer dan beperkte aanpassingen geschikt kan worden gemaakt voor het oorspronkelijke bedrijfs- of kantoordoel, is het lagere tarief niet van toepassing. De criteria die de Hoge Raad in de arresten heeft aangegeven, gelden voor alle gevallen waarin een bedrijfs- of kantoorgebouw wordt verbouwd tot een of meer woningen.
Hoeveel extra woningen zijn in de afgelopen vijf jaar gerealiseerd door transformatie van lege kantoorpanden? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?
In onderstaande tabel is het aantal nieuwe woningen opgenomen dat jaarlijks door middel van transformatie is gerealiseerd in de periode 2014–2018.
9.015
10.770
10.235
10.235
13.000
Bron: CBS – Transformaties op de woningmarkt 2012 – 2018 (2019)
Op basis van de realisaties in de afgelopen jaren wordt aangenomen dat het aantal woningen dat jaarlijks wordt toegevoegd door transformaties in de komende jaren +/- 10 duizend per jaar bedraagt2.
In hoeverre deelt u de analyse van het Economisch Instituut voor de Bouw dat het aantal kantoorpanden dat omgebouwd kan worden tot woning opraakt?2
Deze signalen dat het transformatiepotentieel van kantoren afneemt, onder andere door de toenemende krapte op de kantorenmarkt, herken ik. Dat hoeft echter niet te betekenen dat het aantal woningen dat door middel van transformatie wordt gerealiseerd afneemt. In de praktijk blijkt dat een groot deel van de panden die naar woningen getransformeerd worden geen kantoorfunctie hebben, maar bijvoorbeeld een maatschappelijke- of winkelfunctie4. In de transformatiecijfers wordt geen onderscheid gemaakt tussen deze categorieën.
Gezien de belangrijke bijdrage die transformaties jaarlijks leveren aan de totale woningbouwproductie vind ik het belangrijk om het inzicht in het transformatiepotentieel voor de komende jaren te verbeteren. Daarom zal ik een onderzoek starten naar de toekomstige beschikbaarheid van panden voor woningtransformatie.
Hoeveel projecten om extra woningen te creëren uit leegstaande kantoren zijn tot nog toe ondersteund met de Transformatiefaciliteit?
De Transformatiefaciliteit is een financieringsinstrument voor initiatiefnemers die voorinvesteringen willen doen om een locatie te transformeren voor woningbouw. Ik heb hier per februari 2019 € 38 miljoen voor beschikbaar gesteld. Op dit moment zijn vijf leningen gecommitteerd (waarvan drie al verstrekt zijn en van twee leningen is de offerte geaccepteerd) voor een totaalbedrag van € 11.575.000. Hiermee wordt de bouw van in totaal 810 (extra) woningen mogelijk gemaakt.
Van deze leningen hebben er twee betrekking op projecten om woningen te creëren uit leegstaande kantoren. Dit betreffen een project in Hoofddorp en in een project in Breda. In totaal worden naar verwachting 342 woningen gerealiseerd op deze twee locaties. De overige drie projecten betreffen de transformatie van andere functies.
Verwacht u dat door de uitspraak van de Hoge Raad meer extra woningen gecreëerd worden uit leegstaande kantoren? Zo ja, kunt u hier een inschatting van geven? Zo nee, waarom niet?
Gezien de krappe situatie op de woningmarkt is het financieel aantrekkelijk om panden op centrale locaties, zoals kantoren, winkelpanden en voormalige verzorgingshuizen, te transformeren naar woningen. Mijn verwachting is daarom dat de beschikbaarheid van geschikte panden de belangrijkste factor is voor het aantal woningen dat jaarlijks door middel van transformatie gerealiseerd kan worden en dat de arresten van de Hoge Raad geen groot effect zullen hebben op het aantal woningen dat door middel van transformatie gecreëerd wordt.
Deelt u de mening dat we alle zeilen bij moeten zetten om volgend jaar voldoende woningen te bouwen? In hoeverre kunnen extra «transformatiewoningen» bijdragen aan het halen van het doel om 75.000 woningen te creëren?
Ja, daar ben ik het uiteraard mee eens. Het Rijk draagt hier onder andere aan bij door het beschikbaar stellen van de transformatiefaciliteit, maar ook met de uitvoering van de woondeals, de financiële stimulans van € 2 miljard middels de korting op de verhuurderheffing en de woningbouwimpuls, en met het prioriteren van woningbouw in de aanpak van de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State rondom stikstof. Daarmee is de ruimte gecreëerd om ook in 2020 weer circa 75.000 woningen bij te bouwen. Het verwachte aantal nieuwe woningen door transformaties van 10.000 levert daar een belangrijke bijdrage aan5. Ik verwacht van alle betrokken partijen dat zij hun uiterste best doen om dit waar te maken.
Welke lopende afspraken zijn er met gemeenten om naast normale woningbouw via transformatie en flexwoningen voldoende woningen te creëren? Wat doet u om deze aantallen verder omhoog te krijgen, zodat het woningtekort terugloopt?
De bestaande afspraken met regio’s over woningbouw betreffen ook transformatie en flexwoningen. Belangrijk is dat er voldoende extra woningen worden gerealiseerd, ongeacht of dat nieuwbouw of transformatie van bestaande gebouwen betreft.
Ten aanzien van flexwonen heb ik in mei 2019 aan uw Kamer de Stimuleringsaanpak Flexwonen gestuurd waarin ik heb toegelicht met welke maatregelen ik de bouw van flexwoningen een impuls wil geven. Zo is bijvoorbeeld per 1 januari 2020 de vrijstelling van de verhuurderheffing voor flexwoningen in werking getreden en kan via de aangepaste Crisis- en herstelwet langer worden afgeweken van bestemmingsplannen voor het mogelijk maken van tijdelijke woningbouw. Daarnaast werk ik samen met de provincies aan een regionale versnellingsaanpak, waarmee gemeenten actief worden ondersteund als ze met flexwonen aan de slag willen, bijvoorbeeld met versnellingskamers. In maart zal ik uw Kamer nader informeren over de voortgang van deze trajecten.
Het dreigend verlies van banen bij Sandd |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden ontslagen bij Sandd-franchiseondernemer Herling Strijdhorst in Zwaag»?1 2
Ja.
Is het waar dat Sandd in Nederland de contracten met alle franchiseondernemers stopt en dat daarmee door heel Nederland duizenden banen verloren gaan? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Mij is bekend dat Sandd heeft aangegeven dat er vanaf een moment in het eerste kwartaal van 2020 geen volume meer beschikbaar zal zijn voor de Sandd franchiseformule. Het Sandd-netwerk wordt geïntegreerd in het netwerk van PostNL en houdt daarmee op te bestaan.
Dit kan er inderdaad toe leiden dat een aanzienlijk deel van de werkgelegenheid op het gebied van postbezorging bij deze bedrijven verdwijnt. In een rapport opgesteld door Ecorys (dat bij de aanvraag voor een vergunning op basis van artikel 47 van de Mededingingswet is gevoegd), is onder meer aangegeven dat er in totaal circa 4000 mensen bij deze franchisenemers werkzaam zijn. PostNL heeft aangegeven graag in gesprek te willen met individuele franchisenemers om te bezien of er in hun bezorggebieden mogelijkheden zijn om vervangend werk te vinden. De ruimte die daarvoor bestaat verschilt per regio/bezorggebied.
Had u voorzien, toen u toestemming voor de fusie van Sandd met PostNL gaf, dat ten gevolge van die fusie veel banen bij franchisenemers verloren zouden gaan? Zo ja, hoe groot schatte u dat banenverlies in? Zo nee, zou dit banenverlies een rol hebben gespeeld bij de voorwaarden waaronder de toestemming werd verleend en op welke manier? En kunt u alsnog die voorwaarden aanpassen?
Bij de aanvraag van PostNL voor een vergunning voor de overname van Sandd is aangegeven dat er in totaal circa 4000 mensen bij franchisenemers van Sandd werkzaam zijn en dat een deel hiervan werkzaamheden verricht voor Sandd. Tevens is aangegeven dat de consolidatie een negatief effect kan hebben op de werkgelegenheid voor deze groep.
Daarbij dient te worden aangetekend dat in de situatie waarin Sandd zelfstandig was blijven bestaan, het ook onzeker was of er voor mensen die bij deze franchisenemers werken (als werknemer of als zzp’er) een baan bij deze bedrijven zou zijn geweest, vanwege de voortdurende krimp van het postvolume. In het genoemde rapport van Ecorys is aangegeven dat Sandd verwachtte per 1 januari 2022 geen gebruik meer te maken van franchisenemers en dat het ook in dat scenario nog onzeker was of een positief bedrijfsresultaat kon worden behaald door Sandd.
De overname van Sandd door PostNL dient met behoud van zoveel mogelijk banen gepaard te gaan. Aan de vergunning voor de overname heb ik dan ook een voorschrift verbonden dat PostNL zich moet houden aan toezeggingen aan de ondernemingsraden van Sandd op het gebied van de bescherming van werkenden. Daarnaast waardeer ik de inspanningen van PostNL om ook postbezorgers van franchisenemers zo mogelijk aan werk te helpen. Tegelijkertijd is van belang dat efficiëntievoordelen als gevolg van de overname kunnen worden behaald, waardoor ook in een sterk krimpende markt een kwalitatief hoogwaardige en betaalbare postbezorging kan worden geborgd. Een deel van deze efficiëntievoordelen zal helaas bestaan uit besparingen op arbeidsinzet. Ik ben dan ook niet voornemens om de voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de vergunning op basis van artikel 47 aan te passen.
Deelt u de mening dat franchiseondernemers die een lopend contract met Sandd hebben en hun personeel dat al jaren de post bezorgt, niet op deze korte termijn zomaar aan de kant gezet mogen worden? Zo ja, waarom en wat kunt u hierin betekenen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet treden in de contractuele relatie tussen Sandd en de franchisenemers. Ik vind het wel van groot belang dat de mensen die bij deze bedrijven werken zo snel mogelijk elders aan de slag kunnen wanneer zij zonder werk komen te zitten. Zoals tevens in eerdere antwoorden aangegeven, begrijp ik dat PostNL bereid is om samen met de franchisenemers te bezien of er voor deze postbezorgers mogelijkheden zijn om vervangend werk te vinden binnen PostNL of daarbuiten. Ik moedig PostNL en franchisenemers aan om deze gesprekken daadwerkelijk op korte termijn en op constructieve wijze te voeren. Wat dat precies betekent voor het personeel van deze franchisenemers zal van geval tot geval bekeken moeten worden.
Welke juridische bescherming genieten franchiseondernemers indien de franchisegevende onderneming een fusie aangaat of overgenomen wordt?
Het staat marktpartijen vrij om commerciële keuzes te maken om op te treden als franchisegever of franchisenemer. Het is niet aan mij om te treden in individuele contracten tussen Sandd en deze franchisenemers. In contractuele afspraken kunnen eventueel specifieke risico’s, zoals rondom een overname, worden geadresseerd. Los daarvan geldt er geen specifieke aanvullende juridische bescherming voor franchisenemers, zoals in dit geval voor de franchisenemers van Sandd, ingeval van een fusie of overname. Bij een eventueel geschil is het aan de civiele rechter om daarover te oordelen.
Hoe gaat u uw invloed aanwenden om ontslagen te voorkomen?
Zoals tevens in het antwoord op andere vragen aangegeven vind ik het van groot belang dat de postbezorgers bij de franchisenemers van Sandd die zonder werk komen te zitten zo snel mogelijk elders aan de slag kunnen. PostNL heeft aangegeven graag het gesprek aan te gaan met de franchisenemers over vervangend werk binnen PostNL of daarbuiten. Ik zal PostNL en de franchisenemers aansporen op korte termijn en op constructieve wijze dit gesprek te voeren, in het belang van de mensen die deze franchiseorganisaties werken.
Het bericht ‘Omvang belastingontwijking multinationals zwaar overschat’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omvang belastingontwijking multinationals zwaar overschat»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u een appreciatie geven van het onderzoek? Deelt u de conclusies uit dit rapport? Zo nee; waarom niet?
Diverse studies komen tot verschillende uitkomsten bij het meten van de omvang van belastingontwijking. Dat heeft te maken met een gebrek aan volledige en betrouwbare data. Daardoor moeten onderzoekers diverse aannames doen. Verschillende auteurs hebben daarin verschillende keuzes gemaakt. Zo hebben de auteurs Blouin en Robinson2 in hun working paper erop gewezen dat studies die gebruik maken van de zogenaamde «BEA-gegevens»3 dubbeltellingen van winsten van multinationals kunnen bevatten doordat de winsten van indirecte deelnemingen in meerdere landen worden meegeteld. Daardoor wordt de omvang van belastingontwijking overschat. Het identificeren en meten van (de omvang van) belastingontwijking is belangrijk om hierop gericht beleid te kunnen ontwikkelen, en om te kunnen meten of dit beleid effect heeft. Het is daarom goed dat verschillende wetenschappers zich met dit onderwerp bezighouden en zich ook kritisch opstellen. Dat zal ten goede komen aan de kwaliteit van de inzichten die hierover bestaan. De huidige stand van zaken is dat er tussen wetenschappers nog geen consensus bestaat over het juiste gebruik van data en rekenmethodes. Daarom is er nog geen eenduidig beeld over de precieze omvang van belastingontwijking en is het precair om hierover stellige conclusies te trekken. Het kabinet moedigt verder wetenschappelijk onderzoek aan. Tegelijkertijd wil dit kabinet de effecten van de maatregelen tegen belastingontwijking waar mogelijk kwantitatief monitoren. Zo zal het onderzoek van SEO Economisch Onderzoek (SEO) dienen als nulmeting om de effecten van de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s te monitoren. Over de wijze waarop ik voornemens ben dat te doen, zal ik uw Kamer binnenkort informeren.
Op welke manier berekent de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het bedrag aan winstbelasting dat lidstaten jaarlijks mislopen door belastingontwijking en waarom hanteert de OESO juist deze manier?
De OESO gebruikt de gegevens van ORBIS, een dataset met verzamelde data op bedrijfsniveau uit commerciële jaarrapporten. Het voordeel van het gebruik van deze microdata is dat de winstgevendheid van bedrijven in alle landen waar ze opereren berekend kan worden. Ook zitten er geen discrepanties in tussen wat verschillende landen rapporteren, omdat de data direct van de bedrijven afkomstig zijn. In 2015 schatte de OESO dat de misgelopen belastingopbrengsten door belastingontwijking wereldwijd tussen de 4 en 10% van de globale winstbelastingsopbrengsten bedragen. Dit staat gelijk aan een wereldwijd bedrag van tussen de 100 en 240 miljard dollar in prijzen van 2014. Omdat deze schattingen gedaan worden met data op bedrijfsniveau, zijn er niet de door Blouin en Robinson gesignaleerde dubbeltellingen. Dit wil niet zeggen dat deze data perfect zijn, want de opgetelde winst van de verschillende bedrijfsonderdelen telt ook niet altijd op tot de geconsolideerde winst. Daarnaast heeft de ORBIS-dataset voor veel landen een matige dekking. Er zijn dus alsnog aannames gemaakt.
Hoeveel belasting is er het afgelopen jaar in Nederland ontweken en op basis waarvan is men tot deze conclusie gekomen?
Belastingontwijking door internationaal opererende bedrijven bestaat vaak uit het gebruik maken van verschillen tussen fiscale stelsels (mismatches). Het toewijzen van bedragen die voortkomen uit mismatches aan een enkel land is altijd arbitrair. De OESO doet ook geen uitspraken over landspecifieke bedragen. Blouin en Robinson benutten de resultaten van Clausing (2016) en Torslov, Wier en Zucman (2018). In Torslov et al. wordt geschat dat er 57 miljard dollar aan winsten verschoven wordt naar Nederland. Blouin en Robinson daarentegen geven aan dat slechts 4–15% van de Amerikaanse winsten verschoven worden in plaats van 30–45%. Volgens deze auteurs valt de belastingontwijking via Nederland dus ook vele malen lager uit. Gegeven de onzekerheid omtrent al deze schattingen is het geven van een bedrag voor belastingontwijking in of via Nederland niet goed mogelijk. Voortbouwend op deze onderzoeken komt prof. dr. Lejour van Tilburg University op een schatting van 22 miljard euro aan buitenlandse belasting die via Nederland ontweken zou worden.
Welke verschillen zitten er tussen het model dat de OESO gebruikt, het model dat het Europees Parlement gebruikt en het model gebruikt door de Amerikaanse wetenschappers Blouin en Robinson om te berekenen hoe groot de omvang is van belastingontwijking (Graag een reflectie op deze verschillen)?
De OESO schat dat tussen de 4 en 10% van de globale winstbelastingsopbrengsten wordt misgelopen door BEPS. Dit staat gelijk aan een bedrag van tussen de 100 en 240 miljard dollar in prijzen van 2014. Het Europees parlement heeft in 2015 en 2016 een studie uitgezet bij de European Parliamentary Research Service4. Deze studie schat dat jaarlijks tussen de 50 en 70 miljard euro wordt misgelopen in EU-lidstaten door belastingontwijking middels winstverschuivingen. Blouin en Robinson komen tot een schatting van tussen de 10 en 32 miljard dollar aan misgelopen belastingopbrengsten in Amerika. Zij komen hiermee tot andere resultaten dan die van Clausing (2016); die berekent dat er tussen de 77 en 111 miljard dollar per jaar wordt misgelopen in Amerika.
De verschillen zitten meer in de gebruikte data en aannames dan in de modellen. De OESO gebruikt statistieken op basis van micro-informatie (ORBIS). Het Europees parlement gebruikt data uit de Nationale Rekeningen, dit is macro-data. Blouin en Robinson voeren een correctie uit op de studie van Clausing (2016) die uitgaat van Amerikaanse BEA data, dit zijn ook macro-bronnen. Daarnaast richten de studies zich op een ander deel van de wereld: de OESO op alle landen voor zover data beschikbaar is, het Europees parlement alleen op EU-lidstaten en Blouin en Robinson alleen op de Amerikaanse bedrijven. De onderzoekers proberen allemaal een «ware winstgevendheid» in een land te schatten en de mate waarin winsten in een land verschoven worden als het tarief in dat land hoger is. Ze doen dat op verschillende manieren. Namelijk door bedrijven te vergelijken met nationaal opererende bedrijven in dat land (OESO), op basis van een indicator van economische winst in een land, de Gross Operating Surplus (EC) of door een regressie te schatten met kapitaal en werknemers van de dochteronderneming (Blouin en Robinson). De studie van de Commissie concludeert echter ook dat de verschillende schattingen van universiteiten, onderzoeksinstituten, overheden en andere organisaties zeer uiteenlopend zijn en dat er behoefte is aan een eenduidige methodologie binnen de EU-lidstaten.
Uw Kamer heeft mij op 30 januari 2020 verzocht om een brief naar aanleiding van het in de beantwoording van vraag 4 genoemde onderzoek van prof. dr. Lejour (kenmerk 2020Z01633). Details van het onderzoek van prof. dr. Lejour zijn nog niet bekend. Ik zal daarom, zoals verzocht door uw Kamer, in een latere brief apart aandacht besteden aan dat onderzoek.
Bij mijn weten zijn er geen studies die voor een periode van 10 jaar hebben berekend hoeveel belasting er ontweken is.
Kunt u weergeven welke bedragen aan winstbelasting er de afgelopen tien jaar in OESO-, in EU- en in Nederlands verband zijn ontweken volgens de berekening van OESO, het Europees Parlement en de Amerikaanse wetenschappers?
Zie antwoord vraag 5.
Vernietiging van Europees gefinancierde projecten in Palestina |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bennett to EU: «We’ll destroy your construction in Area C»»?1
Ja.
Klopt het dat de Israëlische Minister van Defensie tijdens een recente ontmoeting met de ambassadeur van de EU in Israël heeft gezegd dat door de EU of afzonderlijke EU-landen (mede)gefinancierde projecten in bezet Palestijns gebied gesloopt zullen worden? Wat is er precies gezegd?
Het bericht is gebaseerd op een besloten briefing voor de EU-ambassadeurs door Minister Bennett. Hierbij is een breed scala aan onderwerpen aan de orde gekomen, waarbij de EU-ambassadeurs de EU-positie hebben toegelicht.
Klopt het dat een vertegenwoordiger van Nederland bij dit gesprek aanwezig was? Wat is er ingebracht tegen de mededeling van de Israëlische Minister?
Zie antwoord vraag 2.
Wat stelt u Israël in het vooruitzicht als het land doorgaat met de sloop van door de EU of afzonderlijke EU-landen (mede)gefinancierde projecten in bezet Palestijns gebied? Vindt u dat het tijd wordt hier harder tegen op te treden, bijvoorbeeld door gerichte sancties? Zo nee, hoe denkt u dan Israël van het voornemen tot sloop af te laten zien?
Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de uitzonderlijke gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling noodzakelijk maken. Het is aan Israël om in elk concreet geval aan te tonen dat er sprake is van een dergelijke uitzondering.
Er is in EU-verband afgesproken dat lidstaten en EU-instellingen om schadevergoeding kunnen vragen in geval van sloop door Israël. Nederland en andere EU lidstaten hebben in voorkomende gevallen om schadevergoeding gevraagd, wat Israël weigerde omdat Israël van mening is dat de sloop wel gerechtvaardigd is.
Nederland en de EU spreken Israël consequent aan op diens nederzettingenbeleid, inclusief het weigeren van bouwvergunningen voor Palestijnen en de sloop van Palestijnse bezittingen. Het overgrote deel van de Europese projecten kan mede hierdoor doorgang vinden zonder sloop.
De Nederlandse inzet is erop gericht om in geval van dreigende sloop of confiscatie schade te voorkomen. Wanneer er wel wordt overgegaan tot sloop of confiscatie vraagt Nederland om schadevergoeding en/of teruggave van geconfisqueerde goederen. Nederland zal ook desgevraagd verzoeken om steun voor schadevergoeding door andere EU-partners steunen. Nederland ondersteunt daarnaast organisaties die Palestijnen juridische bijstand verlenen in geval dat zij geconfronteerd worden met dreigende sloop of confiscatie van goederen.
Sloop van Palestijnse bezittingen, ongeacht of deze door donoren zijn gefinancierd, ondermijnt de Palestijnse economische ontwikkeling en draagt bij aan de ongelijkheid tussen Israëliërs en Palestijnen. Hierdoor maakt het vrede moeilijker. Het kabinet verwacht van Israël, en overigens ook van de Palestijnse Autoriteit, dat die afziet van stappen die de twee-statenoplossing moeilijker maken en zal blijven aandringen op constructieve stappen die vrede en de twee-statenoplossing dichterbij brengen. Het kabinet zet zich in voor een eensgezinde Europese aanpak en sluit geen van de instrumenten van het Europees buitenlands beleid op voorhand uit.
EHerkenning |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat het per 1 januari 2020 alleen nog mogelijk is om middels het commercieel verkrijgbare eHerkennning te communiceren met de Belastingdienst, indien je een bedrijf hebt? Kunt u aangeven voor welke aangiftes de Belastingdienst nu communiceert dat het verplicht gesteld wordt?1
Ja, dit klopt voor de loonaangifte en de vennootschapsbelastingen. Niet voor alle communicatie met de Belastingdienst is eHerkenning nodig. De Belastingdienst communiceert per brief dat ondernemers die hun aangifte loonheffingen over 2020 of vennootschapsbelastingen over 2019 willen indienen via de website van de Belastingdienst, vanaf 2020 gebruik moeten maken van eHerkenning om in te loggen op het portaal van de Belastingdienst. Dit geldt niet voor ondernemers die hun aangifte uitbesteden of gebruik maken van professionele administratiesoftware. Eenmanszaken kunnen bij de Belastingdienst bovendien inloggen met DigiD. De Belastingdienst sluit met het gebruik van eHerkenning aan bij de ontwikkeling van het overheidsbrede authenticatiestelsel voor bedrijven en anticipeert op de inwerkingtreding van de Wet digitale overheid, die voorheen was voorzien op 1 januari 2020.
Wat is de wettelijke grondslag om ondernemingen te verplichten aangifte te doen met eHerkenning (dat in tegenstelling tot DigiD niet gratis is en alleen commercieel verkrijgbaar is)?
Uit artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een bestuursorgaan bevoegd is om nadere eisen te stellen aan het gebruik van de elektronische weg. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door de Belastingdienst. Dit soort eisen zijn over het algemeen technisch van aard en hebben betrekking op het borgen van de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van de gegevensuitwisseling. Daarnaast behoren informatiesystemen, die persoonsgegevens verwerken, ingevolge de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) aan bepaalde eisen te voldoen ten aanzien van toegangsbeveiliging. Via de EU verordening nr. 910/2014 (eIDAS-verordening) en de bij uw Kamer in behandeling zijnde Wet digitale overheid wordt de norm betreffende de adequate beveiliging van de toegang tot digitale dienstverlening nader gespecificeerd. Ongeacht of de nadere invulling van de norm door inwerkingtreding van de Wet digitale overheid van kracht is, is de Belastingdienst bevoegd en verplicht om de persoonsgegevens op haar portaal adequaat te beveiligen. De Belastingdienst is gelet op artikel 5, eerste lid, letter f, AVG verplicht passende technische beveiligingsmaatregelen te nemen. In het begrip «passend» ligt besloten dat de beveiliging in overeenstemming is met de stand van de techniek en dat het niveau van beveiliging correspondeert met de aard van de te verwerken persoonsgegevens. De stand van de techniek is sterk tijdgebonden. Zowel de stand van de techniek als de hoeveelheid privacygevoelige gegevens, die worden getoond in het portaal voor ondernemers, schrijdt voort. eHerkenning is op dit moment het enige beschikbare inlogmiddel voor organisaties dat een passend beveiligingsniveau biedt voor de aangifte loonheffingen en de aangifte vennootschapsbelasting in 2020.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de toepassing van de AVG en is al langere tijd van mening dat het betrouwbaarheidsniveau van de inlogmiddelen van de overheid omhoog zou moeten. Dit blijkt onder andere uit de voorwaardelijke dwangsom die de AP in 2018 aan het UWV heeft opgelegd.2 Om die reden stapt ook het UWV al vooruitlopend op de wet Digitale overheid over op het verplichte gebruik van eHerkenning, niveau 3.
Indien er geen wettelijke grondslag bestaat, bijvoorbeeld omdat de wet Digitale Overheid nog niet is aangenomen door de Tweede kamer voor 31 december 2019 (en dus ook niet door de Eerste Kamer), is er dan een wettelijke grondslag om bedrijven een boete geven, indien zij er niet in slagen om met eHerkenning aangifte te doen en het anders wel zouden doen?2
Er is een wettelijke grondslag, zoals bij vraag 2 toegelicht. Organisaties die verwachten dat ze niet op tijd eHerkenning kunnen krijgen om aan de aangifteplicht te kunnen voldoen, zullen op aanvraag uitstel krijgen voor de aangifte loonheffingen en de aangifte vennootschapsbelasting waarmee deze organisaties geen boete opgelegd zullen krijgen.
Indien er geen wettelijke grondslag is, hoe zorgt u er dan voor iedereen gewoon zonder eHerkenning alle aangiftes kan doen en hoe zorgt u ervoor dat u dat eerlijk communiceert?
Er is een wettelijke grondslag, zoals bij vraag 2 toegelicht. De Belastingdienst heeft per brief zorggedragen voor de communicatie dat per 1 januari 2020 eHerkenning nodig is voor het regelen van de aangifte loonheffingen of vennootschapsbelasting via het portaal van de Belastingdienst. Daarnaast zal het verzoek om uitstel van aangifteplichtige bedrijven en organisaties, die verwachten niet tijdig te kunnen inloggen met eHerkenning, door de Belastingdienst worden gehonoreerd.
Indien eHerkenning op enig moment verplicht gesteld wordt, kunt u dan aangeven hoe u zult omgaan met de volgende gevallen:
Ik zal uw Kamer nog voor de plenaire behandeling van de Wet digitale overheid met een separate brief nader informeren over de stand van zaken rondom de groepen die geen eHerkenning kunnen krijgen omdat ze niet staan geregistreerd in het Handelsregister. De Belastingdienst zal op korte termijn met de genoemde partijen het gesprek aangaan; de Staatssecretaris van Financiën zal hierover zo snel mogelijk aan uw Kamer rapporteren, doch uiterlijk voor 1 maart 2020.
Hoeveel ondernemingen hebben eHerkenning aangeschaft en hoeveel ondernemingen hebben eHerkenning nog niet aangeschaft? Wat moet een onderneming doen die door overmacht geen eHerkenning heeft op 1 januari 2020?
Ongeveer 100.000 ondernemingen hebben een eHerkenningsmiddel van betrouwbaarheidsniveau 3 aangeschaft. De Belastingdienst geeft aan dat er geen exact beeld is te geven van het aantal ondernemingen dat straks een eHerkenningsmiddel nodig heeft, maar dit nog niet heeft aangeschaft. Ongeveer 24.000 ondernemingen moeten voor 1 maart bij de Belastingdienst aangifte loonheffingen doen; ongeveer 100.000 ondernemingen moeten voor 1 juni aangifte vennootschapsbelasting doen. Eenmanszaken kunnen met DigiD bij de Belastingdienst blijven inloggen. Ondernemingen die wel een eHerkenningsmiddel nodig hebben, maar dat niet voor 1 maart kunnen aanschaffen, kunnen uitstel van het doen van aangifte aanvragen.
Heeft u contact met de leveranciers van eHerkenning? Zijn daar wachttijden met toekenning op dit moment?
Met de leveranciers van eHerkenning is de invoering van het gebruik van eHerkenning door de Belastingdienst uitvoerig besproken in de daarvoor door mij ingerichte taskforce eHerkenning. Aantallen uitgegeven middelen en betrouwbaarheidsniveaus worden gemonitord. Heel 2019 is campagne4 gevoerd naar aanleiding van de overstap van het UWV en Belastingdienst. De meeste ondernemers schaffen eind 2019 de middelen aan. Daarom zijn er op dit moment wachttijden ontstaan. In sommige gevallen tot enkele weken. Bijvoorbeeld omdat een aanvraag niet juist of volledig is ingediend. Voor uitgifte van het betrouwbaarheidsniveau 3 is het nodig dat er een grondige check op identiteit en bevoegdheden van de aanvrager plaatsvindt. Hier kunnen geen concessies aan gedaan worden. Leveranciers hebben al extra capaciteit ingezet en zullen deze nog verder opschalen om zo de wachttijden weer terug te brengen tot enkele dagen (bij een complete aanvraag).
Hoe zorgt u ervoor dat het aangifte doen voor ondernemingen in het nieuwe jaar geen chaos wordt?
De Belastingdienst heeft per brief zorggedragen voor de communicatie richting organisaties dat per 1 januari 2020 eHerkenning nodig is voor het indienen van de aangifte loonheffingen en vennootschapsbelasting via het portaal van de Belastingdienst. Eenmanszaken kunnen inloggen met DigiD bij de Belastingdienst. Aangezien ook burgers met DigiD kunnen inloggen, staat de campagne voor de aangifte inkomstenbelasting hierbuiten. De Belastingdienst zal coulant omgaan met verzoeken om uitstel door belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen die niet in staat zijn tijdig eHerkenningsmiddelen aan te schaffen. Waar noodzakelijk zullen aanvullende maatregelen door de Belastingdienst worden genomen om boetes te voorkomen.
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdag 18 december 2019 beantwoorden, zodat de vaste Kamercommissie voor Financiën er nog iets van kan vinden, indien noodzakelijk?
Ja.
Het bericht “Aanleg van zonnedaken stokt door stijgende verzekeringspremies”. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanleg van zonnedaken stokt door stijgende verzekeringspremies»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat door verhoogde verzekeringspremies de uitrol van duurzame energie dreigt te stokken?
De verzekeringspremies maken een klein onderdeel uit van de kostprijs van hernieuwbare energie. Ik acht het niet aannemelijk dat de uitrol van duurzame energie door stijgende verzekeringspremies sterk zal achterblijven. Ik vind het wel wenselijk dat de verzekeringspremies in verhouding tot de risico’s en de schadelast staan.
Vindt u een verdubbeling van de verzekeringspremie proportioneel? Zo nee, bent u bereid om met de verzekeraars hierover in gesprek te gaan?
Ik heb geen actuele informatie over de verzekeringspremies en hun verhouding tot de risico’s en de schadelast. Ik kan derhalve ook de proportionaliteit daarvan niet beoordelen. Inzicht in oorzaken van schade en mogelijkheden voor preventie dragen bij aan een betere verzekerbaarheid. Het is daarom goed dat de sector en verzekeraars met elkaar in gesprek zijn om informatie uit te wisselen en mogelijkheden te verkennen. Ik volg de voortgang van deze gesprekken.
Ik beschouw dit echter ook primair als een marktaangelegenheid.
Deelt u de mening dat er meer onafhankelijk onderzoek moet worden gedaan naar de risico’s en de vraag of de gevraagde premies zich wel op een verantwoorde wijze verhouden tot de gesignaleerde risico’s?
Het is aan verzekeraars zelf om een inschatting te maken van de risico’s en op basis daarvan de premies te bepalen. In een concurrerende markt zullen verzekeraars geen disproportioneel hoge premies kunnen opleggen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet er als onafhankelijk toezichthouder op toe dat partijen opereren binnen de mededingingsregels.
Deelt u de mening dat de energietransitie in zijn algemeen gebaat is bij betere opleiding en certificering, bij de aanleg van zonnepanelen, maar ook bij de installatie van bijvoorbeeld warmtepompen? Zo ja, bent u bereid hiertoe maatregelen te nemen?
Ik deel de mening dat installatie van zonnepanelen en warmtepompen gebaat is bij goede opleiding en certificering. Dit is primair de verantwoordelijkheid van de markt. Vanuit de overheid zijn diverse certificeringstrajecten ondersteund. Een voorbeeld hiervan is het keurmerk Zonnekeur dat in samenspraak met experts van RVO is ontwikkeld. Bij dit keurmerk worden zowel eisen gesteld aan de producten en installateurs. Een ander voorbeeld is de Green Deal Ontwikkeling Decentrale Duurzame Warmte- en Koudetechnieken waarbij ik ondersteuning geef aan de totstandkoming van een gedegen opleidingsprogramma en kennisinfrastructuur voor warmtepompen.
Naast de juiste certificering is het ook van belang om te zorgen de juiste informatieverstrekking en voorlichting. Naar aanleiding van mijn brief van 15 mei 2019 is de sector afgelopen jaar ook gestart met een uitgebreide voorlichtingscampagne onder installateurs, brandbestrijders en vergunningverleners.
Sluiting van jeugdzorginstelling Hoenderloo Groep |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdzorginstelling Hoenderloo Groep dicht na fouten en financiële problemen»?1
Ja.
Welke locaties sluiten er nu precies?
Pluryn sluit de locaties in Hoenderloo en Deelen.
Om hoeveel jongeren gaat het in deze locaties?
Het gaat om ongeveer 200 jongeren die momenteel bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Kloppen de volgende drie redenen dat deze instelling gaat sluiten (i) gebrek aan kwaliteit van de zorg, (ii) de financiële problemen en (iii) de verharde jongeren met een complexe zorgvraag?
Pluryn heeft op 2 december 2019 aangekondigd dat ze De Hoenderloo Groep gaat sluiten. Als redenen voor de sluiting heeft Pluryn genoemd zorgen over de kwaliteit van de hulpverlening, de financiële resultaten van de Hoenderloo Groep en de wens om ook complexe zorg meer in de regio te organiseren.2 De IGJ heeft sinds 2016 meermaals tekortkomingen geconstateerd wat betreft de kwaliteit van zorg bij De Hoenderloo Groep3.
Klopt het dat voor de jongeren een passende oplossing wordt gevonden? In het artikel is sprake van opvang thuis, wat houdt dat precies in?
Dat klopt. Pluryn neemt in principe een jaar de tijd om De Hoenderloo Groep af te bouwen. Het is de verantwoordelijkheid van Pluryn om hiervoor een zorgvuldige aanpak in te richten met maatwerkoplossingen voor elk kind. Dit uiteraard in samenwerking met de jongeren, hun ouders, behandelaren, gemeenten en andere jeugdhulpaanbieders. Dit vraagt een zorgvuldige communicatie van Pluryn met alle betrokkenen.
Pluryn heeft aangegeven op dit moment alles in gereedheid te brengen om zo snel mogelijk te starten met de gesprekken met jongeren, hun ouders, de voogd, de behandelaar en de gemeente waar de jongeren vandaan komen. In februari moet met alle jongeren individueel dat gesprek zijn gevoerd. Pluryn heeft een conceptplan klaarliggen voor de voorgenomen afbouw van de locaties Hoenderloo en Deelen, dat gebaseerd is op de zorgvraag van de cliënten en de contractuele afspraken met gemeenten. Dit conceptplan wordt op dit moment voorgelegd aan de interne medezeggenschap- adviesorganen van Pluryn, waaronder de cliëntenraad en de ondernemingsraad, en afgestemd met externe stakeholders. In hoofdlijnen kent de aanpak drie bestanddelen:
Jeugdigen die nu wonen op de locaties van de Hoenderloo Groep en binnen de genoemde periode hun behandeling afronden, kunnen de behandeling daar afmaken.
Een ander deel van de jeugdigen kan thuis verder worden behandeld of een plaats krijgen bij een andere locatie van Pluryn.
Voor de jeugdigen voor wie deze twee mogelijkheden niet passend zijn, gaat Pluryn overlegtafels met andere zorgaanbieders en gemeenten organiseren en bespreken welke hulp en daarbij horende locatie passend zijn voor deze jeugdigen.
De IGJ is reeds betrokken en zal dit plan beoordelen en actief toezien op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht van de jeugdigen die nu bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Pluryn werkt nog aan een plan voor afbouw en sluiting van het onderwijs en overdracht van leerlingen bij het Hoenderloo College. De inspectie van het onderwijs (IvhO) verwacht een plan van sluiting van het onderwijs begin februari te ontvangen en ziet toe op uitvoering van dat plan. Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor een overdracht van leerlingen, mochten zij ergens anders hun onderwijs vervolgen. De IvhO ziet hier vervolgens op toe.
Herkent u het beeld dat Pluryn schetst dat jeugdzorginstellingen te weinig geld ontvangen om verharde jongeren met een complexe zorgvraag op een juiste manier te kunnen helpen?
Het beeld dat Pluryn schetst sluit aan bij de discussie die veelvuldig tussen gemeenten aan aanbieders plaatsvindt. Soms leidt dit zelfs tot rechtszaken, zoals onlangs nog bij de aanbesteding in de regio Haaglanden. Ook sluit het beeld aan bij signalen van aanbieders dat sommige gemeenten geen of onvoldoende indexatie bieden en dat afgesproken tarieven niet altijd kostendekkend (blijken te) zijn. Dit laatste komt mede doordat jeugdhulpaanbieders niet altijd een goede onderbouwing van hun kostprijs hebben.
Gemeenten zijn vanuit de Jeugdwet, artikel 2.12, verplicht te waarborgen dat er een goede verhouding is tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Gemeenten dienen op basis van dit artikel een reële prijs te betalen.
Om dit te versterken zal in de Jeugdwet een artikel worden opgenomen, net zoals dat voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 al geldt, op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de «reële prijzen» die gemeenten ingevolge artikel 2.12 van de Jeugdwet met aanbieders moeten afspreken. Tegelijkertijd werken we aan zo'n AMvB, waarbij we ook de ervaringen met de AMvB voor de Wmo 2015 zullen meenemen. In de AMvB zal in ieder geval opgenomen worden dat afspraken gemaakt dienen te worden over de (wijze van) indexering van tarieven.
Wat is het alternatief voor deze verharde jongeren met een complexe zorgvraag wanneer ze niet geholpen kunnen worden door Pluryn?
Zie het antwoord op vraag 5 voor de jongeren die nu bij De Hoenderloo Groep wonen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat jeugdigen die in de toekomst de specialistische hulp nodig hebben die de Hoenderloo Groep nu biedt, passende hulp krijgen. Dit heeft alles te maken met het zorglandschap en onze ambitie om ook als jeugdigen uit huis geplaatst worden, hun verblijf zo thuis mogelijk te organiseren. Dit geldt zowel voor gesloten jeugdhulp als andere drie-milieuvoorzieningen. Ik heb met gemeenten afgesproken dat VWS hen bij hun coördinerende rol zal ondersteunen, bijvoorbeeld in het achterhalen van de benodigde informatie.
Voldoen de jongeren die behandelt worden door de Hoenderloo Groep aan de kenmerken die u in uw brief van 7 november 2019 rekent tot de groep waaraan hulp op bovenregionaal en regionaal niveau moet worden geboden?2
Ja.
Zou de nieuwe financieringsstructuur zoals u die ontvouwt in de brief van 7 november 2019 voorkomen hebben dat de Hoenderloo Groep in financiële problemen zou zijn gekomen?
Dat jeugdhulpaanbieders niet meer in financiële problemen komen valt onder geen enkele financieringsstructuur te garanderen. Ik verwacht wel dat de voorstellen die wij in deze brief hebben gedaan voor een betere organisatie, aanbieders in een stabielere omgeving brengen waardoor ook de financiële onzekerheden en risico’s kleiner worden. Bovendien is het van belang om instellingen in financiële problemen tijdig in beeld te hebben.
Er zijn inmiddels verschillende stappen gezet om financiële en organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van jeugdhulp tijdig te kunnen signaleren. Binnen het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd heeft de VNG heeft daartoe inmiddels een instrument ontwikkeld en ter beschikking gesteld aan accounthoudende regio’s. Een accounthoudende regio is in de meeste gevallen de grootste opdrachtgever van een aanbieder van specialistische jeugdhulp of een gecertificeerde instelling. De accounthoudende regio acteert naar andere regio’s bij risico’s van discontinuïteit. Bij dreigende liquiditeitsproblemen bijvoorbeeld bepalen de betreffende aanbieder en accounthoudende regio welke stappen gezet moeten worden. Het instrument dat de VNG heeft ontwikkeld en ter beschikking heeft gesteld aan accounthoudende regio’s levert input voor het inhoudelijke periodieke gesprek tussen accounthoudende regio’s en aanbieders van specialistische jeugdhulp (dan wel gecertificeerde instellingen) over signalen die wijzen op risico’s van continuïteit. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) blijft zowel regio’s als aanbieders ondersteunen en ontwikkelt het ondersteuningsaanbod verder.
Aanvullend daarop zal de Jeugdautoriteit – die per 1 januari 2019 is opgericht – in 2020 worden versterkt om continuïteitsproblematiek eerder in kaart te brengen, bij de kern aan te pakken en te voorkomen. De Jeugdautoriteit bouwt in de eerste helft van 2020 een afdeling monitoring op, zowel inhoudelijk als organisatorisch. De Jeugdautoriteit voert op dit moment een verkenning uit naar het opzetten van een early warning system.
Op welke wijze wordt het personeel naar nieuw werk geholpen?
Ik vind het belangrijk dat de circa 500 medewerkers voor de sector behouden blijven. Want de arbeidsmarktproblematiek en het hoge personeelsverloop in de jeugdsector zijn hardnekkig. Daarom is het goed dat Pluryn inzet op het behouden van personeel voor andere locaties en/of voor de jeugdzorg. Om te voorkomen dat personeel versneld vertrekt bij De Hoenderloo Groep onderzoekt Pluryn de mogelijkheden om het personeel zo veel mogelijk zekerheden te geven. Daarom zijn medewerkers reeds geïnformeerd tijdens een bijeenkomst en zal Pluryn per medewerker op korte termijn het gesprek voeren. Daarnaast is de bestuurder in gesprek met de vakbonden van Zorg en Welzijn en Onderwijs om medewerkers te begeleiden van werk naar werk. Hierover heeft de Raad van Bestuur een intentieverklaring afgesloten met de vakbonden. In januari 2020 wordt deze intentieverklaring verder geoperationaliseerd.
Herinnert u zich nog de antwoorden op vragen van ons over een weeffout in de financiering van het passend onderwijs van 6 juni 2018 en de vervolgvragen van 5 maart 2019?3 4
Ja.
Heeft de sluiting van de Jeugdzorginstelling Hoederloo Groep, en dan met name de sluiting van de locatie in Deelen, nu gevolgen voor de financiering van het passend onderwijs voor het samenwerkingsverband VSO Gelderse Vallei?
Nee. Het Rijk bekostigt de school die het onderwijs verzorgt voor jongeren die verblijven in een instelling voor gesloten jeugdhulp, zoals de locatie van de Hoenderloo Groep in Deelen. Het samenwerkingsverband waaraan deze school is verbonden heeft dus geen financiële verantwoordelijkheid voor die school. De sluiting van die school heeft dan ook geen gevolgen voor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei.
Echter, in de Gelderse Vallei speelde er een financieel probleem bij de doorstroom van jongeren vanuit de school bij de instelling voor gesloten jeugdhulp naar een school bij een instelling voor «open» jeugdhulp. Het samenwerkingsverband werd namelijk wel financieel belast met de kosten voor de «open» plaatsing op grond van het woonplaatsbeginsel als gevolg van deze doorstroomroute.
Dit heeft geleid tot een herstelactie voor het kalenderjaar 2019 en het schooljaar 2019–2020 van de toerekening van deze kosten aan het samenwerkingsverband Gelderse Vallei. Wanneer de instelling voor gesloten jeugdhulp en de daarbij behorende school halverwege dit kalenderjaar dicht gaan, zal deze doorstroomroute vanaf die datum niet meer plaatsvinden in deze regio.
Voor de periode tot aan de sluiting worden de financiële gevolgen voor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei op basis van de herstelactie gecorrigeerd. De middelen die de Gelderse Vallei hiervoor ter compensatie ontvangt, komen rechtstreeks van het samenwerkingsverband dat van oorsprong verantwoordelijk was. Dit samenwerkingsverband is hiermee akkoord gegaan door een toelaatbaarheidsverklaring af te geven.
Betekent het overigens dat door de huidige weeffout in de financiering van het passend onderwijs rondom Deelen dit nog op de begroting blijft drukken op de begroting van het samenwerkingsverband VSO Gelderse Vallei?
Nee. Wanneer de instelling voor gesloten jeugdhulp in Deelen dicht gaat en de bijbehorende school ook, zullen er geen leerlingen meer doorstromen vanuit de gesloten setting naar een open instelling jeugdhulp. Hierdoor vindt er geen toerekening van de kosten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs meer plaats via het woonplaatsbeginsel aan het samenwerkingsverband Gelderse vallei.
Klopt het dat dit samenwerkingsverband de schoolloopbaan van de zittende en uitgestroomde leerlingen van Deelen moet blijven bekostigen ook als Deelen dicht gaat?
Met de eerdergenoemde herstelactie (zie ook het antwoord op vraag 12), zijn de zittende en uitgestroomde leerlingen van het Hoenderloo College in Deelen toegerekend aan het samenwerkingsverband van herkomst. Dit vond plaats via een aanvraag van een toelaatbaarheidsverklaring voor de leerling en na instemming van het betreffende samenwerkingsverband. Door bovenstaande herstelactie zal het samenwerkingsverband waarbinnen de school van Deelen staat, alleen de schoolloopbaan van uitstromende leerlingen bekostigen die voorheen ook al woonachtig waren in dit samenwerkingsverband.
Betekent de sluiting van Deelen dat u niet langer naar een financiële compensatie gaat zoeken voor het samenwerkingsverband VSO Gelderse Vallei omdat het een aflopende zaak is of voelt u zich hier nog voor verantwoordelijk?
De herstelactie (zie antwoord vraag 12) voor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei had betrekking op de kalenderjaren 2019 en 2020. Dit is bijna afgerond. Er was een werkwijze afgesproken op basis waarvan ook in de toekomst de financiële kosten voor de plaatsing in het (voortgezet) speciaal onderwijs zouden worden toegerekend aan het samenwerkingsverband van herkomst in plaats van aan het samenwerkingsverband Gelderse Vallei, waarmee het probleem dus ook structureel was opgelost Voor het huidige kalenderjaar geldt dat de 1 oktober telling in de systemen is aangepast waardoor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei niet opnieuw wordt geconfronteerd met kosten voor jongeren die niet oorspronkelijk uit hun regio afkomstig zijn.
Het bericht ‘‘Nu Niet Zwanger’-programma moet wel vrijwillig zijn’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Nu Niet Zwanger»-programma moet wel vrijwillig zijn»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat er absoluut nooit sprake mag zijn van dwang tot anticonceptie of stigmatisering van vrouwen binnen dit project?
Ja. Nu Niet Zwanger (NNZ) is een vrijwillig programma, waarbij er nooit sprake is van dwang.
NNZ maakt de kinderwens bespreekbaar bij kwetsbare vrouwen én mannen met een opeenstapeling van complexe problemen en beperkingen. NNZ ondersteunt hen bij het nemen van de regie over hun kinderwens. En NNZ ondersteunt als er geen kinderwens is bij het realiseren van adequate anticonceptie. Doel is het voorkómen van onbedoelde en ongeplande zwangerschappen bij vrouwen en mannen die op dat moment geen kinderwens hebben. Door hun weerbarstige, complexe problemen beschikken zij vaak niet over goede kennis en informatie over anticonceptie, staan ze hier niet bewust bij stil, zijn ze vaak niet in staat dit praktisch te regelen en de anticonceptie adequaat te gebruiken. Door proactieve voorlichting en begeleiding op maat over kinderwens, seksualiteit en anticonceptie, wordt hun empowerment vergroot, worden ze in staat gesteld daadwerkelijk zelf de regie over hun kinderwens te nemen. Zo kunnen ze een weloverwogen keuze maken, in plaats van dat een zwangerschap hen «overkomt».
Zijn er inderdaad (gespreks)protocollen die waarborgen bieden zodat er geen sprake kan zijn van dwang?
De kern van NNZ is maatwerk. Door kwaliteitseisen en toegangscriteria2 als voorwaarden aan de projectsubsidie te verbinden en door het faciliteren van een zorgvuldige implementatie in de regio met de beschreven NNZ-methodiek, zijn in het project waarborgen ingebouwd om dwang en drang te voorkomen. Ik licht dat hieronder toe.
Op basis van de resultaten uit een pilot in Tilburg in 2014, waar NNZ ontstaan is, is er een kwalitatief onderzoek gedaan. De resultaten van dat onderzoek zijn de basis voor de methodiek. De methodiek van het programma, waarbij het vrijwillige karakter uitgangspunt is, is door Rutgers beschreven en is leidend bij de implementatie van NNZ in de regio. Deze implementatie in de regio wordt intensief begeleid door een kwartiermaker vanuit het landelijk team van GGD-GHOR Nederland. De kwartiermaker ondersteunt de lokale projectleider en traint de inhoudelijke coördinator van een regio bij de implementatie van NNZ, zowel inhoudelijk als procesmatig. Een essentieel onderdeel van een succesvolle aanpak van NNZ is de samenwerking binnen het lokale medisch en sociaal domein.
De gesprekken van Nu Niet Zwanger worden uitgevoerd binnen de reguliere zorg waar de man of vrouw al in beeld is. De betrokken professionals hebben een beroepsopleiding gevolgd, vallen onder de bestaande wet- en regelgeving, een eventuele beroepscode en onder de bij de instelling geldende voorschriften en protocollen. De uitvoering van NNZ valt onder diezelfde voorwaarden. Instellingen faciliteren hun professionals om zich de methodiek eigen te maken, zodat zij een deel van de begeleidingsfunctie in hun reguliere werk toe kunnen passen. Binnen betrokken instellingen worden aandachtsfunctionarissen voor Nu Niet Zwanger aangesteld. Zij worden extra geschoold op basis van de beschreven methodiek en krijgen (praktische) ondersteuning vanuit het programma om de kwetsbare (potentiële) ouders – en eventueel hun partner – te begeleiden. Deze scholing is in samenwerking met Rutgers ontwikkeld. De kern van NNZ is maatwerk. De professional die het gesprek aangaat investeert in de persoonlijke relatie, sluit aan bij de leefwereld van de cliënt zodat duidelijk wordt of er een kinderwens is en hoe gedacht wordt over anticonceptie. De uitvoerende professionals kunnen een meer complexe casus samen uitvoeren of overdragen aan de zogenaamde aandachtsfunctionaris van Nu Niet Zwanger binnen de instelling waar zij werkzaam zijn.
Indien een man of vrouw ervoor kiest om de kinderwens uit te stellen door middel van adequate anticonceptie wordt deze altijdvia de reguliere medische zorgroute gerealiseerd (dus via de huisarts, verloskundige of gynaecoloog). Opnieuw zijn daarbij dan de voor deze beroepsgroepen geldende richtlijnen en protocollen van toepassing. Indien een persoon wel een actuele kinderwens heeft, wordt er zorg gedragen dat de juiste professional hierin kan begeleiden.
Door de hierboven beschreven zorgvuldige wijze van implementatie, binnen de bestaande geldende kaders voor professionals en instellingen binnen de zorg, ben ik van mening dat de vrijwilligheid van NNZ geborgd is.
Als deze protocollen beschikbaar zijn, bent u bereid deze met de Kamer te delen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. NNZ wordt uitgevoerd binnen de bestaande geldende kaders voor professionals en instellingen binnen de zorg. Als er geen kinderwens is, wordt eventuele anticonceptie altijdvia de reguliere medische zorgroute via huisarts, verloskundige of gynaecoloog gerealiseerd. Hierbij zijn de geldende richtlijnen en protocollen van toepassing. Iedere regio heeft een projectplan, lokale afspraken over opschalen van casuïstiek en het inzetten van het somatisch netwerk voor het desgewenst consulteren of realiseren van anticonceptie. Professionals worden getraind in de NNZ methodiek. Deze methodiek zelf is niet door vertaald in een protocol, juist ook om maatwerk te stimuleren en te borgen.
Wat is precies de afbakening van de doelgroep voor het project Nu Niet Zwanger?
De doelgroep is afgebakend met toegangscriteria3. De toegangscriteria zijn leidend voor het bepalen wie er in aanmerking komt voor NNZ:
NNZ richt zich op kwetsbare mannen en vrouwen in de vruchtbare leeftijd waarbij sprake is van (vaak) een combinatie van:
Opeenstapeling van problemen en beperkingen (multi-problematiek) zoals het zich gecombineerd voordoen van bijvoorbeeld ernstige psychiatrische problematiek, verstandelijke beperking, verslaving, dakloosheid, schulden, loverboyproblematiek, ongedocumenteerd zijn, etc.
Gebrek aan zelfredzaamheid en zelf herstellend vermogen.
Tekortschieten of onvoldoende aansluiten van hulp van zorg en omgeving.
Vanwege complexe problematiek (vrijwel) altijd al in beeld bij diverse organisaties.
Het is belangrijk om op te merken dat problemen – en combinaties van problemen – op verschillende mensen verschillende effecten hebben. Er is geen vaste meetlat die aangeeft welke problemen tot welke mogelijkheden en beperkingen leiden. Daarom moet altijd naar het individu, diens unieke situatie en draagkracht worden gekeken.
Hoe wordt bij het programma bepaald wie tot de doelgroep «kwetsbare vrouwen» behoort en in aanmerking komt?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier en door wie worden vrouwen benaderd voor het project Nu Niet Zwanger? Is dat een zorgverlener of iemand van de gemeente?
NNZ wordt uitgevoerd door de zorgprofessional die al betrokken is bij de kwetsbare (potentiële) ouder. Te denken valt aan professionals werkzaam in verslavingszorg, GGZ, verstandelijk gehandicaptenzorg, vrouwenhulp-verlening, GGD, wijkteams, MEE, dak- en thuislozenzorg, Raad voor de Kinderbescherming, jeugdzorg, welzijnszorg, maatschappelijk werk, Veilig Thuis, huisartsen, verloskundigen en/of gynaecologen. Zij benaderen de mannen en vrouwen in eerste instantie voor NNZ, vanuit hun reguliere behandelrelatie. Binnen de instellingen zijn aandachtsfunctionarissen voor NNZ aangesteld die professionals begeleiden en complexe casuïstiek over kunnen nemen en kwetsbare mannen en vrouwen kunnen begeleiden. De eventuele anticonceptie wordt altijd via de reguliere zorgroute (huisarts, verloskundige of gynaecoloog) gerealiseerd. Zij gaan uiteraard ook nogmaals volgens de geldende richtlijnen en protocollen voor hun beroepsgroepen het gesprek met de mannen en vrouwen aan.
Hoe wordt stigmatisering door het project voorkomen?
Aan het subsidiebesluit voor NNZ zijn de toegangscriteria voor de afbakening van de doelgroep (zie ook vraag4 en kwaliteitseisen5 als voorwaarden verbonden. Hierin staat vrijwilligheid voorop; er is geen sprake van dwang en drang. NNZ ondersteunt kwetsbare (potentiële) ouders bij het nemen van de regie over hun kinderwens, door het gesprek hierover aan te gaan. En NNZ ondersteunt als er geen kinderwens is bij het realiseren van adequate anticonceptie. Indien er wel een actuele kinderwens is, wordt er zorg gedragen dat de juiste professional hierin kan begeleiden. Een vrije, weloverwogen keuze kan alleen gemaakt worden indien de man of vrouw over de juiste informatie en de juiste praktische ondersteuning beschikt.
Door de kwaliteitseisen en toegangscriteria als voorwaarden te verbinden aan de projectsubsidie voor NNZ wordt, in combinatie met de zorgvuldige implementatie in de regio die intensief begeleid wordt vanuit het landelijke team (zie vraag6, stigmatisering voorkomen.
Op welke manier worden mensen die het project Nu Niet Zwanger uitvoeren opgeleid? Op basis van welk protocol?
Het programma wordt in de regio opgestart en ondersteund door het landelijk team van GGD-GHOR NL. De regio die met NNZ aan de slag wil krijgt een kwartiermaker toegewezen die de kwaliteit van de opzet en aanpak van NNZ in de regio bewaakt. Nu Niet Zwanger wordt in de regio uitgevoerd door7 een projectleider8 inhoudelijk coördinatoren als inhoudsdeskundigen, netwerkbouwers in de regio en uitvoeringsondersteuning;9 de aandachtsfunctionarissen in de instellingen zelf; en10 de professionals van die instellingen. Om deze uitvoerders te ondersteunen doet het programma op verschillende manieren aan deskundigheidsbevordering, in samenwerking met Rutgers. Zo is er een opleiding voor inhoudelijk coördinatoren, zijn er face-to-face trainingen en is een e-learning beschikbaar. Voor de projectleiders en de inhoudelijk coördinatoren is er landelijke intervisie, zijn er terugkomdagen, refereerbijeenkomsten, een digitale community en de mogelijkheid tot moreel beraad.
Wanneer wordt de eerste monitor verwacht ter uitvoering van de motie Raemakers Bergkamp?2
In de tweede voortgangsrapportage Kansrijke Start, d.d. 11 december 2019, ben ik hierop ingegaan. Van de drie NNZ-programma’s die al langer lopen (Midden Brabant, Rotterdam en Nijmegen) is bekend dat sinds de start er ruim 2600 gesprekken zijn gevoerd door professionals over de kinderwens, waarvan het ruim 300 keer gesprekken met mannen betrof. Voor deze drie programma’s geldt voor de afgeronde NNZ-trajecten dat ruim 80% van de deelnemers op dat moment geen kinderwens bleek te hebben en gekozen heeft voor adequate anticonceptie. De regio’s die in 2018 en 2019 gestart zijn, zijn veelal nog druk bezig om de infrastructuur en het netwerk op te zetten en de scholingen te organiseren. Het daadwerkelijk helpen van kwetsbare vrouwen en mannen begint daar nu op gang te komen. Tot nu toe zijn in die regio’s 205 mannen en vrouwen aangemeld voor Nu Niet Zwanger. Van deze mannen en vrouwen heeft tot nu toe 68% gekozen om de kinderwens uit te stellen en is de anticonceptie gerealiseerd. Met een gedeelte van deze mensen is het gesprek nog gaande.
Wat betreft de omvang van de gehele doelgroep van Nu Niet Zwanger; het Sociaal Cultureel Planbureau heeft in 2014 gesteld dat ongeveer 15% van de bevolking over de gehele linie achterblijft en een onzeker bestaan leidt. De kwetsbare (potentiële) ouders waar NNZ zich op richt bevinden zich in die groep. In het komende jaar werkt het RIVM samen met het Erasmus MC en andere experts in het kader van de monitoring aan de operationalisatie van de term «kwetsbaar». Deze definitie en kwantificering van kwetsbaarheid zal ook meer inzicht in de totale doelgroep van Nu Niet Zwanger.
Tot slot ben ik op dit moment een separate, onafhankelijke monitor aan het inrichten voor Nu Niet Zwanger.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het AO Zwangerschap en geboorte op 18 december?
Ja.
De overstap van de voormalige voorzitter van het Commissariaat van de Media als lobbyist naar Netflix |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de overstap van de voormalige voorzitter van het Commissariaat van de Media als lobbyist naar Netflix?1
Ja.
Worden hier de regels nageleefd uit de Gedragscode Integriteit van het Commissariaat voor de Media en de rechtspositieregels voor rijksambtenaren? Zo nee, wat zijn hier de consequenties van?2
Deelt u de mening dat hier de schijn van belangenverstrengeling niet tegengegaan wordt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer een voormalig mediatoezichthouder direct overstapt naar een groot mediabedrijf? Zeker wanneer ze in haar nieuwe functie de lobby rondom de implementatie van de audiovisuele richtlijn zal gaan doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
Het bericht ‘Nieuwe test voor uitstoot diesels’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van BNR Nieuwsradio van 4 december jongstleden getiteld: «Nieuwe test voor uitstoot diesels»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Per wanneer zou de nieuwe test bij de Algemene Periodieke Keuring (APK) ingaan die dieselauto’s voortaan via een deeltjestest controleert op de aanwezigheid van roet en fijnstof bij de uitlaat?
Schone lucht is van levensbelang, voor iedereen. Luchtverontreiniging behoort tot de belangrijkste risicofactoren voor de gezondheid, in dezelfde orde van grootte als overgewicht. In het Schone Lucht Akkoord dat op 13 januari 2020 is ondertekend, is een groot aantal maatregelen opgenomen om de lucht schoner te maken, onder andere gericht op handhaving van de milieuregels. Eén van deze maatregelen is invoering van APK-deeltjestest voor controle van roetfilters van dieselauto’s.
Zoals vermeld in mijn brief2 van 20 februari 2019 aan de Tweede Kamer wordt ernaar gestreefd de nieuwe test in 2021 in de APK in te voeren. Sinds mei 2018 bestaat er voor dieselauto’s met roetfilter al een visuele APK-roetfiltercontrole. Visuele controle is echter niet altijd effectief omdat bij roetfilterverwijdering vaak het filterelement uit de behuizing wordt gehaald. De nieuwe test met deeltjesteller is nauwkeuriger, waardoor verwijderde roetfilters beter worden gedetecteerd.
Nemen de kosten voor de APK toe?
Het is niet op voorhand mogelijk aan te geven hoe de APK-kosten zich zullen ontwikkelen. Er moet aan de ene kant een nieuwe test worden gedaan, waarvoor door APK-bedrijven eenmalig een deeltjesteller moet worden aangeschaft. Daar staat tegenover dat de huidige visuele roetfiltercontrole kan komen te vervallen. Hierdoor worden APK-tijd en kosten verminderd. Ook de zogeheten vrije acceleratie rookmeting, die moet worden uitgevoerd als bij het uitlezen van het On-Board Diagnose (OBD) systeem bepaalde emissie-gerelateerde foutcodes wordt aangetroffen, kan komen te vervallen. Bij het opstellen van de regelgeving voor de APK-roetdeeltjestest zal nader worden uitgewerkt wat er precies in de APK gaat veranderen. Hierbij zal nader op de eventuele gevolgen voor de kosten worden ingegaan.
Hoeveel personenauto’s en -busjes in Nederland rijden er op diesel en beschikken niet over een roetfilter?
Momenteel zijn er in Nederland circa 300.000 dieselpersonenauto’s en 400.000 dieselbestelauto’s zonder een door de fabrikant gemonteerd roetfilter3. Het betreft met name dieselpersonenauto’s van vóór 2005 en dieselbestelauto’s van vóór 2009. Voor deze voertuigen is een roetfilter op basis van Europese regelgeving niet verplicht. Dieselpersonenauto’s moeten vanaf 2011 een door de fabrikant gemonteerd roetfilter hebben om aan de Europese emissie-eisen te voldoen. Voor dieselbestelauto’s geldt dit vanaf 2012. Een deel van de dieselauto’s is al voordat het vanuit Europa verplicht werd van een roetfilter voorzien. Hiervoor waren er destijds namelijk nationale stimuleringsregelingen.
Hoeveel personenauto’s en -busjes in Nederland die op diesel rijden hebben wel een roetfilter, maar blijkbaar een roetfilter die niet goed werkt?
Het aantal dieselauto’s met defect en verwijderd roetfilter is niet precies bekend. Diverse vlootonderzoeken, die de afgelopen jaren in verschillende landen zijn uitgevoerd, hadden als resultaat dat het aandeel niet goed functionerende roetfilters varieert tussen 9 en 14%4. Deze steekproeven waren soms echter beperkt van omvang, niet altijd 100% representatief of er werd een strenger afkeurcriterium toegepast.
Momenteel zijn er in Nederland circa 1.100.000 dieselpersonenauto’s en 500.000 dieselbestelauto’s met een door de fabrikant gemonteerd roetfilter. Hiervan moeten er respectievelijk 900.000 en 350.000 naar de APK omdat ze drie jaar of ouder zijn. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 9, zijn er naar schatting 100.000 à 125.000 APK-plichtige dieselpersonenauto’s en dieselbestelauto’s met een niet goed werkend roetfilter. Deze voertuigen dragen substantieel bij aan de totale fijnstof emissie van dieselvoertuigen met roetfilter.
Kunt u aangeven waarom mensen een roetfilter zouden moeten verwijderen van hun voertuig? Wat zijn de voordelen hiervan en wat zijn de nadelen?
Er is geen sprake van dat roetfilters van dieselauto’s zouden moeten worden verwijderd. Voor de meeste dieselauto’s is het verwijderen van een roetfilters zelfs verboden. Zonder roetfilter voldoen de meeste dieselauto’s namelijk niet aan de emissie-eisen voor toelating tot het verkeer op de weg. Dieselpersonenauto’s van 2010 en ouder en dieselbestelauto’s van 2011 en ouder kunnen nog wel zonder roetfilter aan de eisen voor toelating tot de weg voldoen.
In de praktijk komt het voor dat roetfilters verwijderd worden om kosten voor onderhoud of vervanging uit te sparen. Onderhoud is nodig wanneer een roetfilter te zeer is dichtgeslibd en het voertuig zelf het roetfilter niet meer succesvol kan regenereren. In dat geval moet het filter worden gedemonteerd en extern worden gereinigd. Vervanging van een roetfilter is nodig als externe reiniging van het filter niet meer mogelijk is, bijvoorbeeld doordat het filter is beschadigd. Daarnaast komt het voor dat bij chiptuning nog prima werkende filters «preventief» worden verwijderd. Nadeel van een verwijderd filter is dat de uitstoot van roetdeeltjes sterk toeneemt. Dit is schadelijk voor de gezondheid.
Kunt u inzicht geven in hoeveel een retrofit van een roetfilter inclusief installatie kost? In welke verhouding staat installatie hiervan nog tot de restwaarde van een oude diesel?
Van «retrofit» wordt gewoonlijk gesproken als naderhand een zogeheten «halfopen» roetfilter wordt gemonteerd bij dieselauto’s die oorspronkelijk niet van een filter zijn voorzien. De APK-deeltjestellertest wordt niet verplicht voor auto’s met een halfopen retrofit filter. De nieuwe test wordt alleen verplicht voor dieselauto’s met een gesloten af-fabriek roetfilter. Bij deze auto’s moet een verwijderd of beschadigd filter worden vervangen door een oorspronkelijk gesloten roetfilter.
Het laten reinigen van een af-fabriek roetfilter kan op verschillende manieren en kost gemiddeld € 200 tot € 400. Een roetfilter vervangen door een nieuw exemplaar kost inclusief montage tussen € 1.000 en € 1.500. In plaats van een nieuw filter kan er bij dieselpersonenauto’s van 2010 en ouder en dieselbestelauto’s van 2011 en ouder voor worden gekozen om het filter bij de RDW als «verwijderd» te laten registreren. Het voertuig komt hiermee dan wel in aanmerking voor de roettoeslag in de motorrijtuigenbelasting die met ingang van 2020 in werking treedt. De afweging voor deze keuze is in zo’n geval aan de voertuigeigenaar.
Dieselpersonenauto’s vanaf 2011 en dieselbestelauto’s vanaf 2012 kunnen alleen met een door de fabrikant gemonteerd, gesloten roetfilter aan de eisen voor toelating tot de weg voldoen. Als de APK deeltjestellertest in 2021 wordt ingevoerd, hebben deze auto’s een leeftijd van maximaal 10 jaar. De restwaarde van een 10 jaar oude dieselpersonenauto bedraagt circa € 6.000. Jongere dieselauto’s hebben vanzelfsprekend een hogere restwaarde.
Wat worden de meetgrenzen die gaan gelden? Welke marges zijn toegestaan?
Voor dieselauto’s van 2014 en ouder zal een normwaarde van 1.000.000 deeltjes per kubieke centimeter gaan gelden. Voor dieselauto’s van 2015 en jonger wordt de normwaarde 250.000 deeltjes per kubieke centimeter. Deze grenzen gaan gelden voor dieselpersonenauto’s, dieselbestelauto’s en dieselvrachtauto’s met een door de fabrikant gemonteerd roetfilter. Een dieselauto’s met een goed werkend roetfilter heeft een uitstoot van minder dan 1000 deeltjes per kubieke centimeter. Dieselauto’s zonder roetfilter stoten bij stationair toerental ongeveer 5.000.000 deeltjes per kubieke centimeter uit.
De normwaarden van 250.000 en 1.000.000 deeltjes per kubieke centimeter zijn inclusief de marges die zijn toegestaan. De eis van 250.000 deeltjes per kubieke centimeter is bijvoorbeeld een factor drie tot vijf keer minder streng dan de overeenkomstige deeltjesaantallen norm die bij de Europese toelating van dieselauto’s wordt toegepast. Door de toegestane marge wordt voorkomen dat dieselauto’s met een kleine beschadiging van het roetfilter voor de APK gaan worden afgekeurd.
Hoeveel voertuigen zullen naar verwachting niet meer door de APK komen? Wat als blijkt dat een oudere diesel niet meer voldoet aan de uitstootnormen? Wat betekent dit voor de restwaarde van deze voertuigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is het aandeel defecte en verwijderde roetfilters niet precies bekend. Diverse vlootonderzoeken, die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd, lieten een aandeel van 9 – 14% zien. Deze steekproeven waren soms echter beperkt van omvang, niet altijd 100% representatief en/of er werd een strenger afkeurcriterium toegepast. Met het ruimere APK-afkeurcriterium, dat in Nederland gaat gelden, lijkt een lager aandeel van 8 à 10% APK-roetfilterafkeur een reële inschatting. Uitgaande van 1.250.000 APK-plichtige dieselauto’s met roetfilter zullen naar schatting 100.000 à 125.000 voertuigen als gevolg van de nieuwe roetdeeltjestest niet door de APK komen, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 5.
Om door de APK te komen kan bij dieselpersonenauto’s van 2010 en ouder en bij dieselbestelauto’s van 2011 en ouder het roetfilter door de voertuigeigenaar bij de RDW als «verwijderd» worden geregistreerd. In dat geval wordt bij de APK geen roetdeeltjestest gedaan. Dieselpersonenauto’s vanaf 2011 en dieselbestelauto’s vanaf 2012 voldoen alleen met roetfilter aan de eisen voor toelating tot het verkeer op de weg. Bij deze voertuigen zal, net als nu bij de visuele controle, na invoering van de nieuwe deeltjestest het gebrek moeten worden hersteld voordat de auto weer op de weg mag. De Nederlandse restwaarde zal daarom afnemen met ongeveer het bedrag van de hiervoor te verwachten kosten.
Hoe gaat u eigenaren van oudere afgekeurde diesels, of diesels waarvan de roetfilter verwijderd is, of waarvan de filter nu onvoldoende functioneert, helpen om een ander voertuig aan te schaffen? Gaat u oudere diesels opkopen? Zo ja, hoe? Zo nee, wat ziet u dan als oplossing?
Kosten voor onderhoud en reparatie maken deel uit van de normale autokosten. Dit geldt voor roetfilters even goed als voor bijvoorbeeld remmen. Als een roetfilter wordt verwijderd om onderhoudskosten uit te sparen, dan wordt dat beschouwd als onjuist uitgevoerd onderhoud, waardoor schade aan het voertuig wordt toegebracht. Op gelijke wijze kan schade aan een auto worden toegebracht door onjuist onderhoud aan de remmen. Als door onjuist onderhoud schade aan een voertuig is toegebracht, dan moet de eigenaar extra kosten maken om het voertuig weer in goede staat van onderhoud te brengen.
Indien een roetfilter defect raakt, doordat bijvoorbeeld een scheurtje in het filterelement ontstaat, dan kan dit de voertuigeigenaar (veelal) niet direct worden aangerekend. Echter, dit geldt ook voor andere onderdelen van een auto die defect kunnen raken zonder dat dit direct de schuld van de eigenaar is. Bij herstel hiervan gaat het dan om de normale onderhouds- en reparatiekosten van een (oudere) auto.
Er is geen voornemen om eigenaren van dieselauto’s te compenseren als hun voertuig voor de APK wordt afgekeurd doordat het roetfilter niet goed werkt. Net zoals er ook geen sprake is van compensatie voor afgekeurde auto’s waarbij de verlichting niet goed werkt, de banden zijn versleten of de remmen niet goed werken.
Hoe compenseert u mensen die ineens hun voertuig waardeloos zien worden en deze ook niet meer kunnen gebruiken? Welke afwegingen worden hierin gemaakt?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijke sociale, financiële en milieugevolgen voordat u overgaat tot het definitief wijzigen van een APK die hier betrekking op heeft?
Hier ben ik zeker toe bereid. Om de deeltjestellertest verplicht te stellen voor de APK is een volgende wijziging van de Regeling voertuigen nodig. Zoals gebruikelijk zullen bij wijziging van regelgeving de gevolgen voor lastendruk voor bedrijven en burgers en de milieueffecten in beeld worden gebracht. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) zal worden gevraagd de voorgenomen regelgeving hierop te toetsen.
Heeft u contact met dealerbedrijven, technici of bracheorganisaties? Wat adviseren zij?
De contacten over de APK zijn georganiseerd in de Stichting Overlegorgaan APK (SO-APK). Aan dit overleg wordt deelgenomen door alle bij de APK betrokken partijen, zoals de ANWB, RAI-Vereniging, BOVAG, TLN en APK-bedrijven. Richting het SO-APK is reeds aangegeven dat het SO-APK begin 2020 om advies zal worden gevraagd over de invoering van de deeltjestellertest in de APK. De ontwerpregelgeving zal ook aan het SO-APK worden voorgelegd voor preconsultatie. Zoals gebruikelijk bij wijziging van regelgeving zal een consulatie door middel van internet worden gehouden, waarbij iedereen in de gelegenheid wordt gesteld om een reactie op de ontwerpregelgeving te geven.