Het bericht ‘Weggepest en toch vervolgd’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Weggepest en toch vervolgd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het te zot voor woorden is dat iemand die zich verdedigt in haar eigen winkel als crimineel wordt behandeld? Zo nee, waarom niet? Wat had deze mevrouw volgens u anders moeten doen, zich maar gewoon laten mishandelen in haar eigen winkel?
De zaak is nog onder de rechter. Om die reden ga ik niet in op de feiten van de zaak zoals die zijn geschetst.
Deelt u de mening dat burgers zichzelf in eigen huis en winkel mogen verdedigen met gepast geweld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de regelgeving voor burgers om op te treden tegen geweld te verruimen? Zo nee, waarom niet?
Als een burger slachtoffer dreigt te worden van een misdrijf, mag hij zichzelf, anderen en zijn bezittingen verdedigen. Daarbij kan het gebeuren dat degene die zich verdedigt, iets doet dat in principe strafbaar is. Hij kan dan voor de rechter een beroep doen op «noodweer». Het is aan de rechter om te beoordelen of het handelen in verhouding stond tot de dreiging («proportionaliteit») en of degene die bedreigd werd, ook iets anders had kunnen doen («subsidiariteit»).
Staat u nou aan de kant van de slachtoffers of aan de kant van de daders?
Indien er sprake is van de verdenking van een strafbaar feit, kan het Openbaar Ministerie (OM) optreden. Dat heeft het OM in dit geval gedaan.
Bent u bereid het openbaar ministerie onmiddellijk te instrueren de vervolging op Gilly Emanuels in te trekken en alleen de daadwerkelijke daders te vervolgen? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft aanvankelijk ingezet op een bemiddelingstraject. Dat traject is niet tot stand gekomen. Vervolgens heeft het OM vervolging ingezet van personen die vermoedelijk strafbare feiten hebben gepleegd. Er is geen aanleiding om het OM te instrueren de vervolging in te trekken.
Het bericht 'Gevaarlijk pedohandboek ongestoord verspreid via internet' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gevaarlijk pedohandboek ongestoord verspreid via internet»?1
Ja.
Sinds wanneer was u ervan op de hoogte dat dit handboek op internet te vinden is? Kunnen de schrijvers of bezitters van dit boek in de gaten worden gehouden zodat tenminste voorkomen wordt dat woorden in daden worden omgezet?
Sinds begin dit jaar zet ik me sterk in voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik. De strafrechtelijke aanpak van online seksueel kindermisbruik is een prioriteit.
Naar ik heb vernomen van de politie en het OM zijn sinds de jaren negentig van de vorige eeuw handboeken bij (internationale) opsporingsdiensten bekend. Voor zover bekend bij politie en het OM bevinden de handboeken zich ook op het zogenaamde TOR-netwerk (Darkweb). De toepassing van opsporingsbevoegdheden op het Darkweb is ingewikkeld. Vanwege de anonimiteit dat het TOR-netwerk aan zijn gebruikers biedt, is het veelal onmogelijk te achterhalen door wie of op welke servers waar ter wereld dergelijke omgevingen en hun inhoud worden beheerd.
De betrokken handboeken staan op een voor iedereen toegankelijk TOR-netwerk waar iedere (niet te identificeren) gebruiker dergelijk materiaal kan uploaden, downloaden, overnemen naar een andere plaats en inzien. Dit maakt het momenteel moeilijk de betrokkenen te achterhalen en te vervolgen. Evenmin is te achterhalen wie de schrijvers van de op het TOR-netwerk verschenen handboeken zijn. De focus bij de opsporing en vervolging ligt derhalve op die gevallen waarin iemand gebruik heeft gemaakt van een handboek of informatie om kinderen seksueel te misbruiken.
Bij het Team ter bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK) is expertise aanwezig om onderzoeken op het Darkweb op te starten. Voor andere criminele activiteiten, bijvoorbeeld naar drugshandel, op het Darkweb worden (complexe) onderzoeken gestart bij een ander specialistisch team van de politie.
Het wetsvoorstel computercriminaliteit III, dat op 19 juni a.s. zal worden behandeld in de Eerste Kamer, introduceert de mogelijkheid om als een webadres in Darkweb is veiliggesteld daar toch binnen te dringen en de content ontoegankelijk te maken. Hoewel dezelfde inhoud dan nog steeds op een of meerdere niet bekende plaatsen op het internet staan, wordt het dan wel gemakkelijker om aan een dergelijk gebruik van het Darkweb iets te doen.
Verder geldt dat onmiskenbare onrechtmatige of strafbare informatie op het (openbare) internet door een tussenpersoon op grond van de Gedragscode Notice-and-Take-Down (NTD-gedragscode) kan worden verwijderd. Een ieder kan een verzoek daartoe richten aan de inhoudsaanbieder (dan wel de aanbieder van een telecommunicatie-dienst op Internet). Als de gegevens niet worden verwijderd kan de officier van justitie, na machtiging daartoe door de rechter-commissaris, bevelen dat de gegevens ontoegankelijk worden gemaakt.2
Welke maatregelen heeft u genomen om de verspreiding van dit handboek zoveel mogelijk tegen te gaan? Welke maatregelen zijn überhaupt op dit punt mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de reacties van deskundigen die stellen dat bezit van dit handboek strafbaar zou moeten zijn?
Evenals de in het bericht opgevoerde deskundigen vind ik het een slechte zaak dat dergelijke handboeken rond kunnen blijven circuleren op internet. Seksueel misbruik beschadigt het leven van een kind en diens naaste omgeving enorm. Om die reden bezie ik, als onderdeel van de hernieuwde aanpak online seksueel kindermisbruik, hoe de overheid met het bedrijfsleven (internetbedrijven) kan samenwerken om online seksueel kindermisbruik aan te pakken. Zoals toegezegd tijdens het AO zeden van 23 april jl. zal ik over de vorderingen van de publiek-private aanpak, de bestuursrechtelijke aanpak en het optimaal benutten van de strafrechtelijke mogelijkheden in september een voortgangsbrief aan uw Kamer zenden. 3
Op grond van welke wettelijke bepalingen zijn pedofielen in het Verenigd Koninkrijk veroordeeld voor bezit van dit handboek?
In Engeland, Wales en Noord-Ierland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken («any item that contains advice or guidance about abusing children sexually») sinds 2015 strafbaar gesteld, op grond van artikel 69 van de Serious Crime Act 2015.4 Het Ministerie van Justitie van het Verenigd Koninkrijk heeft desgevraagd mijn ministerie bericht dat ze niet beschikken over gegevens over (het aantal) veroordelingen in 2015 en 2016.5 Dit kan worden verklaard doordat in hun systeem als iemand voor meerdere delicten wordt veroordeeld, alleen het hoofddelict wordt geregistreerd.
In Schotland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken niet apart strafbaar gesteld. Wel kan iemand die een dergelijk handboek op het internet publiceert mogelijk worden vervolgd op basis van de strafbaarstelling van het ongepast gebruik van een openbaar elektronische communicatienetwerk.6 Uit hun statistieken valt volgens het Schotse Ministerie van Justitie niet te achterhalen of dit in de praktijk gebeurt.
In hoeverre acht u het mogelijk ook in Nederland dergelijke wetgeving te introduceren? Wat zou hier tegen in te brengen zijn?
Zoals uit het antwoord op vraag 5 kan worden afgeleid, is de Engelse wetgeving specifiek gericht op de strafbaarheid van het bezit van materiaal dat seksueel misbruik van kinderen kan bevorderen. De Nederlandse strafbepalingen, ook die betreffende strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen, zijn generieker geformuleerd.
Zo stelt artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer het opzettelijk voorhanden hebben van informatiedragers bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, strafbaar. De artikelen 131 en 132 Sr stellen daarnaast verschillende vormen van het opruien tot enig strafbaar feit strafbaar, waaronder het ter verspreiding in voorraad hebben van een geschrift of afbeelding waarin tot enig strafbaar feit wordt opgeruid. Voorts bieden de artikelen 133 en 134 Sr mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen diegene die bij geschrift of afbeeldingen aanbiedt, inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om enig strafbaar feit te plegen.
Deze generieke benadering heeft als voordeel dat zoveel mogelijk zeker wordt gesteld dat (voorbereidende of bevorderende) gedragingen waartegen strafrechtelijke bescherming dient te worden geboden, door de strafwet worden bestreken, zonder dat daarin voor elk afzonderlijk misdrijf moet worden voorzien. Het Nederlandse strafrecht biedt vooralsnog dan ook voldoende mogelijkheden om te kunnen optreden tegen de verspreiding of vervaardiging van handboeken met strafbare inhoud op het internet. Voor de introductie van nieuwe wetgeving zie ik daarom geen reden.
Het bericht dat de korpschef meer agenten naar het buitenland wil sturen |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politiechef wil meer agenten in het buitenland»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten in welke landen de Nederlandse politie momenteel actief is? Aan welke missies nemen deze agenten deel? Welke van deze missies zijn onderdeel van multilaterale samenwerkingsverbanden, zoals Interpol of Europol?
Naast kortdurende bezoeken in het kader van lopende opsporingsonderzoeken en bijstand is de Nederlandse politie op dit moment op verschillende manieren actief in het buitenland. In diverse landen zijn liaison officers geplaatst, er zijn plaatsingen bij internationale organisaties en zusterdiensten en de Nederlandse politie neemt deel aan operaties van verschillende Europese agentschappen, zoals het Europese Grens- en Kustwacht Agentschap (Frontex) en aan internationale missies. Tot slot levert de Nederlandse politie een bijdrage aan het Recherche Samenwerkings Team, het Team Bestrijding Ondermijning en overige bijstand in Caribisch Nederland.
De politie heeft op dit moment liaison officers geplaatst in:
– de Verenigde Staten
– Marokko
– Suriname
– Frankrijk
– Curaçao
– Spanje
– Colombia
– Italië
– Panama
– Turkije
– China
– Servië
– Australië
– Roemenië
– Thailand
– Portugal
– Rusland
– Oekraïne
– de Verenigde Arabische Emiraten
Deze lijst betreft zowel tijdelijke als permanente liaison officers. Het merendeel van deze liaison officers is tevens geaccrediteerd voor omliggende landen.
Daarnaast heeft de politie liaison officers die flexibel inzetbaar zijn op een regio of thema’s, zoals seksueel kindermisbruik, ondermijning, migratiecriminaliteit, cybercriminaliteit, terrorisme en radicalisering. De meesten van hen hebben als standplaats Nederland. Een aantal is geplaatst in Thailand, de Filipijnen en Turkije.
De politie heeft operationele en strategische plaatsingen bij de volgende internationale organisaties: Interpol in Frankrijk en Singapore, Europol in Den Haag en de Europese Dienst voor Extern Optreden in België. Ook zijn er operationele en strategische plaatsingen bij buitenlandse zusterdiensten, namelijk bij de Federale Politie in België, het Bundeskriminalamt in Duitsland en de National Crime Agengy in het Verenigd Koninkrijk.
De Nederlandse politie neemt op dit moment actief deel aan verschillende missies. In EU verband is de politie actief in Kosovo, Georgië, Somalië, Mali, Oekraïne en in de Palestijnse gebieden. In VN-verband is de politie actief in Mali en Libië. Tot slot draagt de politie bij aan de OVSE monitoringmissie in Oekraïne. Interpol kent dergelijke multilaterale missies niet.
Wat zijn de bevoegdheden van de Nederlandse politieagenten die in het buitenland actief zijn? Verrichten zij recherchetaken? Hebben deze politieagenten de bevoegdheid operationele taken uit te voeren?
De bevoegdheden van Nederlandse politieagenten in het buitenland zijn afhankelijk van de specifieke inzet. Liaison officers verrichten formeel opsporingshandelingen middels de internationale informatie-uitwisseling waarvoor ze geaccrediteerd zijn. In missies, operaties en bijstand bepalen het mandaat en de afspraken tussen de multilaterale organisatie respectievelijk Nederland en het gastland de bevoegdheden van politiemensen en of ze die zelfstandig of alleen in bijzijn van een lokale collega kunnen uitvoeren.
Op welke wijze combineert de nationale politie de grensoverschrijdende inzet met de inzet van de Koninklijke Marechaussee (KMAR), de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Politie en KMar werken binnen een gezamenlijk netwerk van liaisons om zo de beschikbare capaciteit optimaal te kunnen benutten. Politie, KMar, IND en OM hebben samen met mijn ministerie zitting in een werkgroep waar men elkaar onder meer informeert over voorgenomen plaatsingen van liaison officers zodat alle partijen goed op de hoogte zijn van elkaars aanwezigheid in de wereld en waar mogelijk kunnen samenwerken en elkaar versterken.
Politie en KMar hebben op dit moment 45 liaison officers, waarvan enkele flexibele liaison officers. De IND heeft 13 liaison officers in het buitenland gestationeerd. Binnen de kaders die de Wet Politiegegevens en de Wet Bescherming Persoonsgegevens stellen, vindt tussen de liaison officers van de IND, de KMar en de politie informatie-uitwisseling plaats en wordt op die manier samengewerkt op het gebied van bestrijding van mensenhandel- en mensensmokkel en andere migratiecriminaliteit. Daarnaast vindt samenwerking plaats tussen de back offices van de diensten.
De douane heeft momenteel 4 douane-attachés als liaison officer op ambassades geplaatst in Beijing, Brasilia, Moskou en Singapore. De FIOD heeft geen eigen liaison officers in het buitenland, maar kan wel afspraken maken over het gebruiken van politie liaison officers en heeft medewerkers beschikbaar die de liaison officers met specifieke kennis kunnen ondersteunen.
Kunt u een update geven van het aantal in de EU en in derde landen gestationeerde liaison officers van nationale politie, KMAR, IND, Douane en FIOD?
Zie antwoord vraag 4.
Geniet de in het buitenland gestationeerde politie diplomatieke immuniteit?
De liaison officers worden geplaatst bij een Nederlandse vertegenwoordiging (ambassade, consulaat (generaal) of permanente vertegenwoordiging), en krijgen de diplomatieke status toegekend.
De immuniteit van politiemedewerkers in missies en bij bijstand maakt onderdeel uit van de afspraken tussen de multilaterale organisatie respectievelijk Nederland en het betreffende gastland. In geval de politiemedewerkers tijdens hun inzet bevoegd zijn tot het dragen van een vuurwapen wordt een specifieke geweldsinstructie opgesteld.
In geval van plaatsingen bij multilaterale organisaties is het afhankelijk van de afspraken van de betreffende organisatie met het gastland.
Kunt u toelichten hoeveel geld specifiek is vrijgemaakt voor de inzet van grensoverschrijdende politie? Hoeveel extra politieliaisons kunnen daarvan jaarlijks ingezet worden?
Het regeerakkoord investeert structureel 267 miljoen extra voor onder andere meer agenten in de wijk en versterking van de opsporing. Hieronder valt ook investeren in internationaal opsporingsonderzoek. Het regeerakkoord benoemt onder andere de plaatsing van een vaste politieliaison in bronlanden van mensenhandel.
De uitwerking van de verschillende aspecten uit het regeerakkoord zal de komende periode nader vorm krijgen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de verdeling van de extra sterkte over de eenheden, de bestedingsplannen 2019 e.v. en de eventuele actualisatie van de sterkte verdeling. In mijn brief van 20 december 20172 heb ik reeds toegezegd uw Kamer rond juni 2018 nader over deze aspecten informeren. Hierbij zal ik ook aandacht besteden aan de investeringen in de internationale inzet van de politie. Zie hiervoor ook mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid Helder.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de korpschef, namelijk dat over het precieze aantal nieuwe plekken en landen nog onderhandeld wordt? Wanneer kunt u meer inzicht geven in de besteding van het extra geld voor grensoverschrijdende politietaken? Welke afwegingen worden gemaakt bij deze onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de oproep van de korpschef, namelijk om agenten voor het buitenland flexibel te kunnen inzetten? Pleit u voor voortzetting van het stationeren van liaison officers op flexibele basis (FLIO’s) of programmatische basis?
Ik deel de mening van de korpschef om waar mogelijk capaciteit flexibel in te zetten, daar waar deze het beste bijdraagt aan doelen van het gezag. De inzet van FILO’s biedt de mogelijkheid te anticiperen op wisselende en ontwikkelende behoeften van de operatie en het gezag, bijvoorbeeld wanneer criminele stromen zich verplaatsen of nieuwe criminele fenomenen de kop opsteken.
In hoeverre acht u een (her)evaluatie van het Strategisch Landenprogramma noodzakelijk met het oog op de groter wordende aanwezigheid van Nederlandse politieagenten in het buitenland?
De Strategische Landenprogramma’s zijn eind 2016 geëvalueerd in opdracht van het WODC. De conclusie was dat deze systematiek bijdraagt aan een eenduidige sturing van internationale politiesamenwerking, op basis van duidelijk geformuleerde prioriteiten en thema’s. Tegelijkertijd bleek dat een focus op een beperkt aantal landen een rigiditeit creëert die afbreuk doet aan een wereld die in verandering is. Immers, criminaliteitsstromen veranderen en nieuwe fenomenen doen zich voor, waar dan ook ter wereld. Mede met de inzichten uit het WODC-onderzoek en de resultaten van de Strategische Landenprogramma’s werk ik samen met politie en gezagen aan de doorontwikkeling van het beleidskader voor internationale politiesamenwerking.
Het bericht ‘De rechtspraak moet een slag maken naar etnische diversiteit’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «De rechtspraak moet een slag maken naar etnische diversiteit»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de president van het gerechtshof Den Haag dat het aantal rechters met een migratie-achtergrond «veel te laag» is?
De samenstelling van het rechtspraakpersoneel is de verantwoordelijkheid van de rechtspraak zelf. Het is belangrijk dat de samenleving zich kan herkennen in de rechtspraak. Dat kan bijdragen aan het gezag, het draagvlak en het vertrouwen. Een divers samengestelde rechterlijke macht draagt dan ook bij aan het waarborgen van de legitimiteit van de rechtspraak. Meer diversiteit heeft geen invloed op de geldende kernwaarden: onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit.
Rechters dienen onpartijdig te zijn. Daar worden ze ook op geselecteerd en toe opgeleid. Bij de selectie staat kwaliteit altijd voorop. Kwaliteit en diversiteit hoeven elkaar niet te bijten. In de opleiding worden rechters getraind in de vaardigheid om hun persoonlijke politieke en andere opvattingen en hun sociaal-culturele achtergrond zorgvuldig te scheiden van hetgeen functioneel van hen wordt verwacht: onafhankelijke, onpartijdige en integere toepassing van het recht. Dit alles overigens niet door het ontkennen, maar door het onderkennen van die opvattingen en achtergrond. Een rechter hoeft niet een bepaalde cultuur te vertegenwoordigen om deze te kunnen begrijpen.
Wat vindt u van de uitspraak dat er meer rechters moeten komen «die hun cultuur begrijpen»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat rechters neutraal moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer moeten rechters die een bepaalde cultuur willen begrijpen deze ook vertegenwoordigen? Of bent u van mening dat er ook meer rechters met rood haar moeten komen of meer rechters die de PVV aanhangen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat als een rechter van mening is dat er meer rechters moeten komen met een migratie-achtergrond vanwege het argument dat die «hun cultuur beter begrijpen» hij eigenlijk suggereert dat er blijkbaar ook meer mensen voor de rechter verschijnen met een migratie-achtergrond? Zo nee, waarom niet?
Nee, die suggestie heb ik in die opvatting niet kunnen herkennen.
Deelt u de mening dat deze gevaarlijke uitspraken eigenlijk ook een pleidooi zijn voor sharia-rechtspraak, aangezien dit een bepaalde cultuur het best vertegenwoordigt? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De rechtspraak in Nederland past het alhier geldende recht toe.
Deelt u de mening dat deze president een dwaallicht is en dat de rechters die onder hem ressorteren niet meer objectief kunnen oordelen in de zaak Wilders?
Rechters en raadsheren zijn onafhankelijk en dus heeft een president van een gerecht geen gezag over hen voor wat betreft hun rechtsprekende taak. De wet bepaalt uitdrukkelijk dat het bestuur van een gerecht zich niet mag mengen in de behandeling van een individuele zaak.
Het bericht ‘Maasvlakte: buitenlanders vrijuit op milieuzone’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het artikel «Maasvlakte: buitenlanders vrijuit op milieuzone»?1
Ja, ik ken het artikel.
Is er sprake van ongelijke behandeling van verschillende nationaliteiten voor toegang op de Maasvlakte? Zo ja, waarom?
Nederlandse kentekens worden gecontroleerd op basis van de kentekenplaat. De gegevens van de buitenlandse vrachtwagens kunnen niet worden gecontroleerd op basis van identificatie van de kentekenplaat, omdat er geen juridische basis is voor het uitwisselen van voertuiggegevens tussen landen voor deze overtreding. Op dit moment is het alleen mogelijk buitenlandse voertuigen staande te houden en te controleren op basis van de kentekenkaart en voertuigpapieren.
Wordt er nog gehandhaafd?
De gemeente Rotterdam is verantwoordelijk voor de handhaving en organiseert geregeld handhavingsacties in samenwerking met politie en de Inspectie voor Leefomgeving en Transport. De meest recente vond onlangs plaats.
Als de informatie over Euroklasse van buitenlandse vrachtwagens ontbreekt, waarom worden deze vrachtwagens dan wel toegelaten? Zou het niet verstandiger zijn deze milieuzone op te schorten totdat dit goed en eerlijk geregeld is? Of iedereen toe te laten, ongeacht emissienormen?
Informatie over de Euroklasse van buitenlandse vrachtwagens is momenteel niet zoals bij Nederlandse voertuigen automatisch via de kentekenplaat te achterhalen. Dit kan alleen via de kentekenkaart en voertuigpapieren. Deze informatie gebruikt de gemeente Rotterdam bij handhavingsacties die zij samen met de Inspectie Leefomgeving en Transport en politie uitvoert. De Euro VI zone maakt onderdeel uit van een pakket van maatregelen die het Rijk, gemeente en Havenbedrijf Rotterdam gezamenlijk hebben afgesproken bij de bouw van de Maasvlakte, zodat de luchtkwaliteit tenminste gelijk blijft. Alleen met dit pakket kunnen onder het vigerende bestemmingsplan 2e Maasvlakte bouwvergunningen worden afgegeven.
Als er geen afspraken zijn met derdenlanden waar veel truckers en hun wagens vandaan komen, bent u bereid afspraken te maken met derdenlanden om ook Euro emissieklassen kenbaar te krijgen of in ieder geval de boetes inbaar te laten zijn?
Ik wil de internationale uitwisseling van voertuiggegevens en de gegevens van de kentekenhouder graag regelen. Er wordt momenteel verkend op welke wijze dat kan. Voor zover er ruimte is om dit binnen de EU-richtlijn 2015/413 ter facilitering van grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgrelateerde verkeersovertredingen te regelen, zal ik hierover in overleg treden met de Minister van Justitie en Veiligheid.
De vraag in hoeverre de boetes te innen zijn, is hiervan niet afhankelijk. Wanneer een boete is opgelegd zal ook altijd worden getracht deze te innen. Mocht de inning, ook na twee aanmaningen, niet zijn geslaagd, dan worden de zaken zoveel mogelijk ter inning overgedragen naar het land van inschrijving van de overtreder.
Deelt u de mening dat hier sprake is van meten met twee maten en geen eerlijke concurrentie kan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Als er geen gelijke behandeling is en handhaving ontbreekt, hoe lang laten we dit nog voortduren en welke maatregelen zijn op korte termijn denkbaar om een einde te maken aan deze ongewenste situatie?
Handhaving is mogelijk op basis van staande houding. Ik zet mij in voor een structurele oplossing voor de automatische uitwisseling van gegevens van buitenlandse voertuigen.
Wat gaat het kabinet doen aan deze situatie? Welke stappen worden genomen en op welk bestuursniveau?
Ik wil dat internationale uitwisseling van de juiste voertuiggegevens zo snel mogelijk geregeld is. Het kabinet brengt dit in Brussel onder de aandacht en verkent de mogelijkheden voor bilaterale afspraken.
Bent u bereid in contact te treden met belanghebbenden zoals het havenbedrijf, TLN, de gemeente Rotterdam en de ILT om tot een oplossing te komen?
De oplossing op langere termijn ligt in een adequate uitwisseling van de voertuiggegevens. In de tussentijd wil ik met belanghebbenden ervaringen delen en gezamenlijk kijken naar oplossingen voor de korte termijn.
Het bericht ‘Politiechef wil meer agenten in buitenland’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politiechef wil meer agenten in buitenland»?1
Ja.
Klopt het dat in het regeerakkoord additioneel geld is vrijgemaakt voor de inzet van extra agenten in het buitenland? Zo ja, om hoeveel geld gaat dit exact?
Ja. Het regeerakkoord investeert structureel 267 miljoen extra voor onder andere meer agenten in de wijk en versterking van de opsporing. Hieronder valt ook investeren in internationaal opsporingsonderzoek. Het regeerakkoord benoemt onder andere de plaatsing van een vaste politieliaison in bronlanden van mensenhandel.
Criminaliteit houdt zich steeds minder aan landsgrenzen. Het aanpakken van criminaliteit bij de bron is noodzakelijk gezien de huidige mondiale ontwikkelingen en de groei van de georganiseerde criminaliteit, terrorisme, cybercrime en migratie gerelateerde criminaliteit. Door te investeren in de bronlanden – de landen waar grote drugsnetwerken of wapenhandelaren hun wortels hebben – kan effectiever en slimmer worden ingegrepen. Internationale samenwerking en informatie-uitwisseling met buitenlandse politie-en justitiediensten wordt daarbij alleen maar belangrijker. Dit heb ik onlangs ook bij mijn Duitse en Belgische collega’s benadrukt. Het inzetten van politiemedewerkers in het buitenland is daarmee van cruciaal belang om de veiligheid in de Nederland te vergroten. De investering in internationaal opsporingsonderzoek behoeft naast meer inzet van medewerkers in het buitenland en internationale organisaties, nadrukkelijk ook een investering binnen de eigen organisatie in de operationele opvolging en ondersteuning van de internationale inzet.
De uitwerking van de verschillende aspecten uit het regeerakkoord zal de komende periode nader vorm krijgen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de verdeling van de extra sterkte over de eenheden, de bestedingsplannen 2019 e.v. en de eventuele actualisatie van de sterkte verdeling.
In mijn brief van 20 december 20172 heb ik reeds toegezegd uw Kamer rond juni 2018 nader over deze aspecten informeren. Hierbij zal ik ook aandacht besteden aan de investeringen in de internationale inzet van de politie.
Deelt u de mening dat het inzetten van extra agenten in het buitenland niet ten koste zou mogen gaan van het budget dat volgens het regeerakkoord aan de nationale politie is toegekend?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het eveneens de bedoeling zal zijn dat uitgezonden agenten met de lokale politie onderzoeken uitvoeren die verband houden met Nederland? Deelt u de mening dat deze activiteiten een extra belasting zullen inhouden voor de lokale politie en dat deze ontwikkeling – zeker onder de huidige omstandigheden waarin de werkdruk reeds extreem hoog is – niet wenselijk is? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de activiteiten in het buitenland geen extra belasting zullen inhouden voor de toch al overbelaste lokale agenten?
Het inzetten van Nederlandse politiecapaciteit in bron- en transitlanden van georganiseerde criminaliteit is onderdeel van de totale verstorings- en opsporingsstrategie om de gevolgen van georganiseerde criminaliteit in Nederland te reduceren. Door effectief en slim in te grijpen in het begin van de keten vermindert de toestroom van criminaliteit naar Nederland. De veiligheid in Nederland- ook lokaal- heeft derhalve baat bij inzet van Nederlandse politiefunctionarissen in het buitenland. Daarnaast wordt er ook geïnvesteerd in de operationele opvolging van de internationale inzet om de belasting bij andere politiemedewerkers niet te vergroten.
Het bericht ‘Winkeldiefstal daalt helemaal niet’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Winkeldiefstal daalt helemaal niet»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het bericht van Detailhandel Nederland dat het verschil tussen aangiften van winkeldiefstal en het daadwerkelijke aantal diefstallen steeds groter wordt?
Ik kan niet beoordelen of het verschil tussen aangiften van winkeldiefstal en het daadwerkelijke aantal diefstallen steeds groter wordt. Het klopt wel dat er een verschil is tussen de daadwerkelijke en geregistreerde criminaliteit. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) doet onderzoek naar de aard en omvang van niet-geregistreerde criminaliteit (zie ook vraag 7). De resultaten van dit onderzoek wacht ik af.
Hoe rijmt u het verschil tussen de cijfers van het CBS en de door Detailhandel Nederland verrichte steekproeven, waaruit bleek dat er geen sprake is van een daling, maar juist van een stijging van 5% van het aantal winkeldiefstallen?
In het bericht «Winkeldiefstal daalt helemaal niet» worden steekproeven van Detailhandel Nederland aangehaald. Ik ben echter niet bekend met de wijze waarop Detailhandel Nederland de steekproeven heeft uitgevoerd, c.q. welke meetmethode wordt gehanteerd. Daarom kan ik geen verklaring geven voor het verschil tussen de cijfers van het CBS en de uitkomst van de door Detailhandel Nederland verrichte steekproeven.
Hoe staat u tegenover het betoog van Detailhandel Nederland dat het doen van aangifte dient te worden vereenvoudigd, nu volgens Detailhandel Nederland de cijfers van het CBS een vertekend beeld geven, vanwege onder andere het feit dat het doen van aangifte dikwijls als lastig wordt ervaren, waarbij wordt verwezen naar een artikel uit het AD van 20 maart 2018, waarin tevens de link wordt gelegd tussen de daling van het aantal aangiftes en het doen van aangifte via DigiD?2
Mijn inzet is en blijft om burgers en bedrijven te stimuleren om altijd aangifte te doen van een strafbaar feit. De Nationale Politie werkt aan een verbeterd aangifteproces bij winkeldiefstal. Detailhandel Nederland wordt daar nauw bij betrokken.
Daarnaast zijn er laagdrempelige aangiftemogelijkheden gecreëerd. Zo kan voor onder andere winkeldiefstal aangifte worden gedaan op het politiebureau, in wijksteunpunten, via een 3-D aangifteloket, telefonisch, bij een agent op straat en via internet.
Wat gaat u doen met de boodschap dat sommige winkeliers helemaal gestopt zijn met het doen van aangifte, omdat zij geen vertrouwen meer hebben in de politie?
Om de aangiftebereidheid te verhogen ontwikkelt de politie momenteel een nieuwe visie op de dienstverlening die inspeelt op technologische en maatschappelijke ontwikkelingen en de behoefte van de burger. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er – meer algemeen – een groot verschil lijkt te bestaan tussen daadwerkelijke criminaliteit en geregistreerde criminaliteit en de cijfers van het CBS een te rooskleurig beeld laten zien? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er een verschil is tussen de daadwerkelijke en geregistreerde criminaliteit. Door onderzoek, zoals nader wordt toegelicht in het antwoord op vraag 7, probeer ik te achterhalen hoe groot dit verschil is. De cijfers van het CBS geven weer wat de politie aan criminaliteit registreert.
Bent u van plan nader onderzoek te laten doen naar het verschil tussen daadwerkelijke criminaliteit en geregistreerde criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ja, het WODC doet reeds onderzoek naar de aard en omvang van niet-geregistreerde criminaliteit. Naar verwachting verschijnt het onderzoeksrapport in mei 2018.
Bent u nu eindelijk van mening dat er behoefte is aan een nieuw meetinstrument om zicht te krijgen op de daadwerkelijke omvang van de criminaliteit, nu de Veiligheidsmonitor een enquête is onder een beperkt aantal burgers en ondernemers hier buiten vallen, terwijl zij ook slachtoffer zijn van criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Een aanvullend meetinstrument acht ik niet noodzakelijk. Er zijn tal van periodieke onderzoeken en monitoren die de omvang van de criminaliteit in beeld brengen. Door middel van de Veiligheidsmonitor, waarin 150.000 personen deelnemen, worden onder meer de leefbaarheid van de woonbuurt, de ervaren overlast, onveiligheidsgevoelens, ervaringen met veel voorkomende criminaliteit en het oordeel van de burger over het optreden van de politie onderzocht. Daarnaast zijn er ook andere monitoren, zoals Criminaliteit en Rechtshandhaving, het Nationaal DreigingsBeeld georganiseerde criminaliteit, de Strafrechtketenmonitor en de Monitor Georganiseerde Criminaliteit, die inzicht bieden in onder meer de omvang van criminaliteit.
Het bericht ‘Brandweer smijt met miljoenen’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brandweer smijt met miljoenen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat er in totaal 3,9 miljoen euro onrechtmatig is uitgekeerd aan brandweerlieden?
De veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland is volgens de Wet veiligheidsregio’s werkgever van het brandweerpersoneel. Het algemeen bestuur van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland legt over haar personeelsbeleid en financiën verantwoording af aan de gemeenteraden in de regio. Dit geldt ook voor de uitkomsten van de twee onderzoeken die hebben plaats gevonden op verzoek van de veiligheidsregio en de opvolging hiervan.
Bent u bekend met het aanvullend onderzoek door een in arbeidsrecht gespecialiseerd advocatenkantoor, waaruit blijt dat het bedrag van 3,9 miljoen euro niet meer terug te vorderen zou zijn? Zo ja, op welke gronden is het betreffende bedrag niet meer terug te vorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat de vorige brandweercommandant nimmer heeft ingegrepen toen hem onderhavige praktijken ten gehore kwamen?
De handelwijze zoals geschetst in het media artikel past volstrekt niet bij de manier waarop we met publieke middelen moeten omgaan.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s op 1 oktober 2010 ben ik als Minister van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk voor de inrichting en werking van het stelsel van veiligheidsregio’s en zijn de besturen van de veiligheidsregio’s verantwoordelijk voor de organisatie en uitvoering van de taken van de veiligheidsregio. Dit houdt onder andere in dat zij de werkgever zijn van het personeel dat in dienst is van hun regio, zoals ook het brandweerpersoneel. Het functioneren van een brandweercommandant is, daarop aansluitend, een interne regionale aangelegenheid.
De regelingen, zoals het Functioneel leeftijdsontslag (FLO), zijn de verantwoordelijkheid van de werkgevers, in afstemming met de vakbonden. De werkgever, toen de gemeentes, werden ten tijde van het opstellen van de regeling vertegenwoordigd door de VNG. Inmiddels is dit werkgeverschap overgegaan naar de veiligheidsregio.
Bovendien is ook de cultuur binnen de brandweerorganisatie een verantwoordelijkheid van het bestuur van de regio. De leden van het algemeen bestuur leggen over het gevoerde beleid op onder andere dit soort onderwerpen verantwoording af aan de gemeenteraden in hun eigen regio.
Ik ondersteun het feit dat de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland onderzoek heeft laten doen naar onrechtmatige uitkeringen en dat het algemeen bestuur van de veiligheidsregio maatregelen neemt. De regelingen zijn inmiddels gestopt. Ook vind ik het positief dat de plaatsvervangend voorzitter van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland besloten heeft de uitkomsten van de onderzoeken met de overige 24 regio’s te delen.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het beleid bij de brandweer zodanig wordt gevoerd c.q. aangepast dat dit soort praktijken niet meer voorkomen en de zogeheten foute bedrijfscultuur de kop in wordt gedrukt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen met de opmerking van burgemeester Eenhoorn dat de regeling omtrent het Functioneel Leeftijds Ontslag dermate ingewikkeld is dat het hem niets zou verbazen als er in andere korpsen ook afwijkingen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Onveiligheid in een woonwijk in Rosmalen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Schoten in woonwijk Rosmalen verbazen buurtbewoners niet: «We zagen dit aankomen»»1?
Ja.
Beschikte de politie eerder over signalen dat er in de genoemde wijk of bij het pand waar het schietincident plaatsvond sprake was van (verdenking van) strafbare feiten? Zo ja, wat is er met die signalen gedaan?
Ten aanzien van de in de berichtgeving genoemde casus is sprake van een lopend (strafrechtelijk) onderzoek. Ik moet daarom – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in mijn beantwoording op vragen over deze specifieke zaak en kan geen uitspraken hierover doen.
Was het bij de politie eerder bekend dat sommige buurtbewoners zich zorgen maakten over de situatie rondom het genoemde pand? Zo ja, wat was er dan bekend?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden bewoners in Rosmalen of andere steden betrokken bij de lokale aanpak van criminaliteit?
Vanuit hun verantwoordelijkheid voor de lokale veiligheid, is het aan de gemeenten zelf hoe zij invulling geven aan de lokale aanpak van criminaliteit en de betrokkenheid van burgers daarbij. Op deze wijze kan ook lokaal maatwerk worden geboden, omdat de omstandigheden per gemeente kunnen verschillen. Hieruit kunnen zij onder meer putten uit landelijke voorzieningen.
De burgemeester van ’s-Hertogenbosch heeft mij geïnformeerd dat bewoners in Rosmalen de mogelijkheid hebben bij te dragen aan veiligheid door o.a. het project Samen zien we meer. Helpt u ook mee? Dit project is er op gericht om de veiligheid binnen de gemeente te verbeteren.
Ik vind de betrokkenheid van burgers bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit belangrijk. Er zijn landelijke mogelijkheden/voorzieningen voor burgers om bij te dragen aan de aanpak van (lokale) criminaliteit, zoals «Burgernet». Een ander voorbeeld is de Taskforce Brabant Zeeland die streeft naar het vergroten van het vertrouwen in de overheid en het vergroten van de meldingsbereidheid en het handelingsperspectief bij burgers/ondernemers. Het gaat hierbij dus om enerzijds het actief informeren en betrekken van bewoners, maar ook om het vergroten van het aantal burgers dat missstanden meldt, bijvoorbeeld via «Meld Misdaad Anoniem». De Taskforce is actief op sociale media (twitterende wijkagenten), in bewonersbrieven en persberichten, waarbij zij wijzen op de mogelijkheid en het belang van meldingen bij «Meld Misdaad Anoniem». Daarnaast zijn er initiatieven zoals de «Waaksamen appgroep» waardoor buurtgroepen op WhatsApp gemakkelijker verdachte situaties kunnen melden aan de juiste instantie.
Deelt u de mening dat het betrekken van bewoners bij de lokale aanpak van criminaliteit verbeterd dient te worden? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn bewoners bekend met het feit dat zij signalen van criminaliteit ook anoniem kunnen melden?
Op de website van de politie, Slachtofferhulp en Meld Misdaad Anoniem zijn de mogelijkheden van anoniem melden kenbaar gemaakt. Zo heeft Meld Misdaad Anoniem op jaarbasis tussen de 55.000 en 70.000 contacten met burgers.
Deelt u de mening dat bij veel inwoners het beeld bestaat dat het doen van een melding of aangifte geen zin heeft omdat dat er daarna niets mee zou worden gedaan? Zo ja, is dat beeld terecht en wat gaat u doen om dat weg te nemen? Zo nee, waarom niet en hoe komt het dan dat bij tal van misdrijven de meldings- en aangiftebereidheid zo laag is? Hoe gaat u uw voornemen uit het regeerakkoord om de aangiftebereidheid te vergroten concreet maken?
Het doen van aangifte of melding is van essentieel belang voor het politiewerk, daarom staat ook opgenomen in het regeerakkoord dat de inzet is de aangiftebereidheid te vergroten. Mijn beleid is gericht op het bevorderen van laagdrempelige aangiftemogelijkheden. Dit zal per type delict bekeken moeten worden. De politie richt zich hierbij op een multichannel-aanpak zodat slachtoffers via het kanaal dat bij diegene past aangifte of melding kunnen doen.
Het CBS rapporteert in de veiligheidsmonitor 2017 dat de aangiftebereidheid van burgers in 2017 nagenoeg gelijk is gebleven ten opzichte van 2016. Ondanks dat aangifte doen op laagdrempelige wijze vorm wordt gegeven maken burgers hun eigen afwegingen ten aanzien van de schade die zij hebben geleden, de gepercipieerde ernst van het delict en de mogelijkheid om de schade te verhalen. Deze kosten-batenafweging maakt dat dé aangiftebereidheid ook niet bestaat.
De aangenomen resolutie van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa “Prosecuting and punishing the crimes against humanity or even possible genocide committed by Daesh” |
|
Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen resolutie van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa (2190/2017) «Prosecuting and punishing the crimes against humanity or even possible genocide committed by Daesh», die Europese staten oproept formeel te erkennen dat IS genocide pleegt op yezidi’s, christenen en niet-Soenitische moslim en de genocide conventie van toepassing te verklaren?
Ja.
Herinnert u zich dat de Nederlandse regering op 22 december 2017 schreef: «Het Kabinet is van oordeel dat voldoende feiten zijn vastgesteld om te oordelen dat IS zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan genocide en misdrijven tegen de menselijkheid: de verplichtingen uit het Genocideverdrag zijn in deze casus van toepassing»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de op 22 februari 2018 aangenomen motie-Van Helvert c.s. die de regering opdraagt een voorstel te doen in VN-Veiligheidsraad voor een mechanisme ter vervolging en berechting van ISIS-strijders?2
Ja.
Herkent u ook dat steeds meer informatie over te individualiseren casus van genocide bekend wordt en dat daarbij behorende informatie beschikbaar komt? Deelt u de mening dat er ook in Nederland een punt of een functionaris moet komen waarheen die informatie z’n weg kan vinden?
Zoals uiteengezet in de brief die gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer is verzonden, werkt het Internationale Misdrijven-cluster (IM-cluster) van het Landelijk Parket samen met het Team Internationale Misdrijven van de Dienst Landelijke Recherche om daders van internationale misdrijven op te sporen en te laten berechten, waar ze zich ook bevinden en ongeacht hun nationaliteit. Het Team Internationale Misdrijven verkrijgt via verschillende kanalen informatie over mogelijke daders van internationale misdrijven in relatie tot ISIS, waaronder ook van burgers.
Tevens zal ik, zoals ik heb aangegeven in bovengenoemde brief, samen met politie en OM onderzoeken welke extra inspanningen mogelijk zijn om expertise op het gebied van genocide in relatie tot ISIS verder uit te bouwen. Bij dat onderzoek zal ik tevens het voorstel van de Kamerleden Van Helvert, Van Dam en Omtzigt betrekken om een gespecialiseerd officier aan te stellen. Daarbij wordt de vraag meegenomen in hoeverre een gespecialiseerde officier van justitie op het gebied van internationale misdrijven die zich specifiek gaat richten op genocide in relatie tot ISIS-verdachten van toegevoegde waarde kan zijn. Over de resultaten van dit onderzoek zal ik uw Kamer informeren.
Bent u bereid een speciale officier van justitie aan te stellen, om informatie te verzamelen, om te beoordelen of opsporingsonderzoeken gestart moeten worden, om mensen die betrokken zijn bij ISIS te vervolgen voor genocide of medeplichtigheid aan genocide?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om het mogelijk te maken dat mensen die bewijsmateriaal bezitten over misdrijven begaan door ISIS, deze aan de officier van justitie kunnen overhandigen zodat het in rechtszaken hier en elders gebruikt kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
De verkoop van euthanasieproducten via een website |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bereid kennis te nemen van de website waar zelfmoordproducten worden verkocht?1
Ja.
Klopt de inschatting dat hier sprake is van strafbare hulp bij zelfdoding?
Het Wetboek van Strafrecht (Sr.) bepaalt in artikel 294 dat degene die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem daartoe de middelen verschaft, een strafbaar feit pleegt indien de zelfdoding ook daadwerkelijk volgt.
Deze vraag gaat over een specifiek geval. Het is aan het OM om op basis van de feiten en omstandigheden eigenstandig te beslissen of een opsporingsonderzoek wordt ingesteld en eventueel een vervolgingsbeslissing te nemen. Ik kan geen mededelingen doen over deze individuele zaak.
Bent u bereid te bevorderen dat het openbaar ministerie (OM) onderzoek gaat doen naar deze website en, indien er inderdaad sprake is van strafbare hulp bij zelfdoding, over gaat tot vervolging?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of bent u bereid uit te zoeken wie er achter de betreffende website zit(ten)? Zo ja, wie zit(en) er achter deze website?
Het is mij niet bekend wie er achter de betreffende website zit(ten). Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Welke mogelijkheden heeft u – los van eventuele vervolging door het OM – om deze website te (laten) sluiten?
In zijn algemeenheid kan een ieder, wanneer een website onrechtmatige of strafbare informatie bevat, via een zogeheten «notice and take down-procedure», aan de hostingpartij die de betreffende website host, vragen de informatie op deze site te verwijderen. Daarnaast kan de officier van justitie wanneer sprake is van een strafbare gedraging op grond van artikel 54a Sr. een tussenpersoon die een telecommunicatiedienst verleent, zoals een internetserviceprovider, bevelen om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om gegevens die die gedraging faciliteren ontoegankelijk te maken. Hiervoor is een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris nodig. Wanneer aan dit bevel gehoor wordt gegeven, wordt deze tussenpersoon niet vervolgd voor het verlenen van zijn telecommunicatiedienst.
Of de officier van justitie hiertoe overgaat ten aanzien van deze website kan ik niet aangeven, omdat ik geen mededelingen doe over deze individuele zaak.
De emotionele oproep van ouders na de dood van hun dochter om het zelfmoordpoeder te verbieden en het strafrechtelijk vervolgen, dan wel verbieden van de Coöperatie Laatste Wil |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Udense ouders doen emotionele oproep na dood dochter Ximena (19): verbied levenseindemiddel»1, de uitzending bij RTL Late Night bekeken waar de ouders hun verhaal doen2 en kennisgenomen van het bericht «Justitie moet onderzoek doen naar aanzetten tot zelfdoding door coöperatie»?3
Ja.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de ouders om de verkoop van het zelfmoordpoeder aan particulieren wettelijk te verbieden?
Hoewel er op het eerste gezicht niet veel aanknopingspunten lijken te zijn om de verkoop te reguleren van middelen die gebruikt kunnen worden voor zelfdoding4, zal ik een verkenning starten naar eventuele mogelijkheden, zoals toegezegd in de brief die mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid op 21 maart jl. aan uw Kamer stuurde.5
Geeft het Openbaar Ministerie gehoor aan de oproep van een psycholoog en twee advocaten in een brief die zij aan het College van procureurs-generaal stuurden om te onderzoeken of de Coöperatie Laatste Wil strafbare feiten heeft gepleegd bij het aanzetten tot, en strafbare hulp bij zelfdoding?
Bij de in het antwoord op vraag 2 genoemde brief heeft mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid u laten weten dat het OM na een interne verkenning ten aanzien van het bestaan van een verdenking, de eventueel te nemen stappen en de opportuniteit van optreden aanknopingspunten ziet voor het starten van een strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de CLW. Het OM heeft het bestuur van de CLW bij brief van 21 maart jl. geïnformeerd dat het een strafrechtelijk onderzoek is begonnen en heeft de CLW verzocht om de activiteiten met onmiddellijke ingang te staken. De CLW heeft aangegeven hieraan gehoor te zullen geven.
Welke mogelijkheden zijn er om de Coöperatie Laatste Wil op basis van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek te ontbinden vanwege de strijdigheid van hun werkzaamheden met de openbare orde? Bent u bereid dit te bevorderen?
Naast de hiervoor in antwoord op vraag 3 genoemde strafrechtelijke mogelijkheden oriënteert het OM zich op civiele mogelijkheden, zoals een vordering bij de rechtbank om de coöperatie verboden te laten verklaren en te ontbinden. Grondslag voor een dergelijk (zgn. civielrechtelijk) verbod is artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek. Het is aan het OM om te beslissen of een dergelijke route zinvol is. Het is bovendien aan de rechter om na een verzoek daartoe door het OM te beslissen of een dergelijk verbod aan de orde is.
Heeft het indringende gesprek dat u zou voeren met de CLW inmiddels plaatsgevonden? Wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten hiervan geïnformeerd?
Aangezien de Coöperatie Laatste Wil onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek, is een gesprek van mij met deze coöperatie niet opportuun en kan de toezegging niet gestand worden gedaan, zoals vermeld in eerder genoemde brief aan uw Kamer van 21 maart.
Een in Nederland opgepakte Marokkaanse Rif-activist |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Rif-activist opgepakt in Nederland»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een 28-jarige Marokkaanse Rif-activist eerder deze maand tijdens een politiecontrole in Rotterdam is opgepakt? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zoals uw Kamer bekend is, ga ik in beginsel niet in op individuele gevallen.
Deelt u de opvatting dat Rif-activisten in Marokko niet kunnen rekenen op een eerlijk proces?
Uit de mij bekende informatie kan ik niet in zijn algemeenheid afleiden dat zogenoemde Rif-activisten niet kunnen rekenen op een eerlijk proces. De vraag of er aanleiding is een individuele uitzetting ontoelaatbaar te achten zal per geval beoordeeld moeten worden. Zoals eerder is aangegeven in antwoord op vragen van het lid Karabulut, Azarkan en Kuzu heeft de voormalige Minister van Buitenlandse Zaken op 28 november jl. bij de Marokkaanse Minister van Buitenlande Zaken het belang benadrukt van een eerlijke procesgang.
Deelt u de opvatting dat zolang een eerlijk proces niet gegarandeerd is, Rif-activisten niet naar Marokko teruggestuurd dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘U-bocht in zaak Poch’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «U-bocht in zaak Poch»?1
Ja.
Klopt het dat in 2008 twee Nederlandse rechercheurs, betrokken bij het strafrechtelijke onderzoek naar de heer Poch, een bezoek hebben gebracht aan de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter?
In 2008 hebben twee dienstreizen naar Argentinië plaatsgevonden, beide in het kader van het in opdracht van het Openbaar Ministerie gestarte Nederlandse opsporingsonderzoek tegen de heer Poch. In januari 2008 hebben een Nederlandse rechercheur en een (in Venezuela gestationeerde) Nederlandse liaison officer een bezoek gebracht aan de heer Leandro Despouy, destijds hoofd van de Nationale Rekenkamer in Argentinië. Dit werkbezoek strekte tot voorbereiding voor een latere dienstreis met een officier van justitie, in mei van datzelfde jaar, ter verkenning van de mogelijkheden voor samenwerking.
Tijdens de dienstreis in mei 2008 bezochten de hiervoor genoemde twee politiefunctionarissen, samen met de teamleider van het Team Internationale Misdrijven en de officier van justitie van het Landelijk Parket, een Argentijnse onderzoeksrechter (de heer Torres), leden van het Argentijnse Openbaar Ministerie en vertegenwoordigers van het Argentijns Ministerie van Justitie. Daarnaast is gesproken met personen met specialistische kennis van de te onderzoeken materie (de dodenvluchten). Het ging hierbij om een mensenrechtenactivist, een advocaat en een onderzoeksjournalist. Deze dienstreis vond plaats met medeweten en instemming van zowel de Nederlandse als Argentijnse autoriteiten. Ik beschik niet over verslaglegging van deze gesprekken.
Met welk doel hebben de betreffende rechercheurs dit bezoek afgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
In opdracht van wie hebben de betreffende rechercheurs dit bezoek afgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer hebben de betreffende rechercheurs dit bezoek aan Argentinië precies afgelegd? Was op dat moment het strafrechtelijk onderzoek naar de heer Poch in Nederland al opgestart?
Zie antwoord vraag 2.
Waarover is tijdens de ontmoeting(en) tussen de rechercheurs en de Argentijnse aanklager en onderzoeksrechter gesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gespreksverslagen beschikbaar van de ontmoeting(en) tussen de rechercheurs en de Argentijnse aanklager en onderzoeksrechter? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke juridische grondslag werd gesproken met de Argentijnse aanklager en onderzoeksrechter?
Voor dienstreizen, waarin geen opsporingshandelingen worden verricht en die bedoeld zijn om te verkennen of (en zo ja: op welke wijze) samenwerking met een ander land mogelijk is, is geen juridische grondslag vereist. Dat tussen justitiële autoriteiten wordt overlegd over mogelijke vormen van rechtshulp in complexe zaken is gebruikelijk.
In hoeverre heeft het bezoek van de Nederlandse rechercheurs aan de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter bijgedragen aan de totstandkoming van het rechtshulpverzoek van de Argentijnse autoriteiten aan Nederland om een mogelijk vertrek van de heer Poch naar het buitenland aan Argentinië te melden?
De werkbezoeken in 2008 dienden om de mogelijkheden voor een Nederlands strafrechtelijk onderzoek te verkennen. Tijdens het werkbezoek in mei 2008 gaven de Argentijnse justitiële autoriteiten aan dat zij de heer Poch mogelijk ook zelf wilden berechten. Het OM heeft daar toen geen afspraken over gemaakt; besloten werd eerst het verloop van het onderzoek in beide landen af te wachten. Na de werkbezoeken in 2008 zijn er over en weer – in het kader van elkaars strafzaken – rechtshulpverzoeken gedaan door Nederland en Argentinië. De Argentijnse onderzoeksrechter heeft de aanhouding van de heer Poch in maart 2009 bevolen nadat Argentinië zelf nader onderzoek had gedaan. Het rechtshulpverzoek om de reisbewegingen van de heer Poch door te geven, komt derhalve voort uit Argentijns strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u zich uw antwoord herinneren op Kamervragen waarin u stelde: «Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij laten weten dat het Argentijnse onderzoek naar de heer Poch weliswaar is begonnen naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van het OM aan de Argentijnse autoriteiten, maar dat tot de aanhouding van de heer Poch door de Argentijnse onderzoeksrechter pas werd bevolen nadat de Argentijnse autoriteiten zelf al het (op dat moment beschikbare) relevante bewijsmateriaal hadden beoordeeld»?2 Op welke wijze heeft het bezoek van de Nederlandse rechercheurs aan de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter bijgedragen aan de aanbeveling van de betreffende onderzoeksrechter tot aanhouding van de heer Poch?
Ik herinner mij de antwoorden op de genoemde Kamervragen. De Nederlandse en Argentijnse justitiële autoriteiten hebben – in het kader van elkaars strafrechtelijke onderzoeken – over en weer rechtshulpverzoeken gedaan. De Argentijnse onderzoeksrechter heeft een internationaal aanhoudingsbevel inzake de heer Poch uitgevaardigd in maart 2009, nadat hij zelf getuigen had gehoord en in Argentinië nader onderzoek had laten doen.
Klopt het dat in aanloop naar het bezoek van de betreffende rechercheurs aan Argentinië, de hoogleraar internationaal recht de heer Van Boven is verzocht de rechercheurs in contact te brengen met de Argentijnse aanklager en onderzoeksrechter? Waarom is dit verzoek aan de heer Van Boven gedaan? Waarom is dit verzoek niet via reguliere diplomatieke wegen gelopen?
De heer Van Boven heeft, desgevraagd, aan de politie de heer Despouy genoemd als mogelijk deskundige gesprekspartner. Naar aanleiding van het contact met de heer Despouy zijn afspraken gemaakt voor de gesprekken in mei 2008 die plaatsvonden tussen de teamleider van het Team Internationale Misdrijven, de officier van justitie van het Landelijk Parket en de twee in de vragen aangeduide politiefunctionarissen met de Argentijnse onderzoeksrechter, leden van het Argentijnse Openbaar Ministerie en vertegenwoordigers van het Argentijns Ministerie van Justitie.
Op welke wijze zijn de betreffende rechercheurs in contact gekomen met de voormalig president van de Argentijnse Rekenkamer, de heer Despouy? Klopt het dat via de heer Despouy de betreffende rechercheurs in contact zijn gekomen met de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter? Waarom is dit contact via de heer Despouy gelegd? Waarom is niet via reguliere diplomatieke wegen gegaan?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre acht u het bezoek van de twee Nederlandse rechercheurs aan de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter in lijn met de waarborgen die verdachten door middel van een reguliere uitleveringsprocedure worden gegarandeerd? Bent u het ermee eens dat met een dergelijk bezoek, buiten de officiële routes om, deze waarborgen onvoldoende gegarandeerd kunnen worden? Waarom is voor deze aanpak gekozen?
De gesprekken in Argentinië hadden geen betrekking op uitlevering, maar stonden in het teken van een verkenning van mogelijkheden om samen te werken in het opsporingsonderzoek. Deze werkbezoeken vonden plaats in overeenstemming met de instructie opsporingshandelingen in het buitenland en vormden voor een complexe zaak als deze geen ongebruikelijke gang van zaken.
Zijn er andere contactmomenten tussen Nederlandse en Argentijnse autoriteiten buiten de officiële routes voor bilateraal overleg over strafrechtelijk onderzoek geweest in aanloop naar het strafrechtelijk onderzoek naar Julio Poch in Nederland? Zo ja, wanneer, tussen wie, waarom, in opdracht van wie en kunt u gespreksverslagen van deze contactmomenten aan de Kamer doen toekomen?
Dat tussen justitiële autoriteiten wordt overlegd over mogelijke vormen van rechtshulp in complexe zaken is niet ongebruikelijk. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 13. Welke contactmomenten er in dit kader na 2008 precies zijn geweest is mij niet bekend.
Kent u het bericht «Argentijnse rechters doen aangifte tegen Nederlandse piloten om Poch»?3
Ik heb kennisgenomen van het bericht, maar beschik niet over formele informatie met betrekking tot deze procedure in Argentinië.
Het Nederlandse Openbaar Ministerie is vanaf 2006, mede op basis van een in Nederland afgelegde getuigenverklaring, een opsporingsonderzoek gestart naar de betrokkenheid van de heer Poch bij het uitvoeren van de zogenoemde dodenvluchten in Argentinië en deed in juli 2008 een rechtshulpverzoek aan Argentinië. Nadien besloten ook de Argentijnse autoriteiten om zelf een strafrechtelijk onderzoek naar de heer Poch te starten. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 9.
Hoe duidt u het gegeven dat de Argentijnse rechters die de heer Poch recentelijk vrijspraken, aangifte zullen doen tegen de drie Nederlandse piloten wegens het afleggen van valse verklaringen tegen de heer Poch? Klopt het dat op basis van deze verklaringen het Nederlandse OM in 2008 besloot contact op te nemen met de Argentijnse autoriteiten en er vervolgens een zaak tegen de heer Poch werd aangespannen? Zo ja, hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat de verklaringen van de piloten in de loop der jaren zijn gewijzigd? In hoeverre verschillen de in 2008 bij de aangifte afgelegde verklaringen van de betreffende piloten met de laatste verklaringen van deze piloten in 2014?
Voor zover in het Argentijnse vonnis deze vragen worden beantwoord, merk ik op dat ik pas onlangs een vertaling van het Argentijnse vonnis heb ontvangen. Vanwege de omvang is met de bestudering daarvan enige tijd gemoeid.
Het bericht 'Blussen? Dat doen we straks met een robot' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Blussen? Dat doen we straks met een robot» in het Algemeen Dagblad (editie Westland) d.d. 8 maart 2018?1
Ja.
Is blussen met een robot een nieuw specialisme binnen de Nederlandse brandweer?
Voor de inzet van robots bij de incidentbestrijding is binnen de veiligheidsregio’s specialistische kennis vereist, zoals dat ook geldt voor bijvoorbeeld een specialistische taak als hoogteredding. Het blussen met een robot is geen landelijk specialisme in de zin van het programma, zoals hieronder bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 is uiteengezet.
Welke specialismen kent de Nederlandse brandweer naast de basis-brandweertaak? Welke rol speelt u als systeem-verantwoordelijke voor de Nederlandse brandweer bij het definiëren van hetgeen in de basis-brandweertaak hoort dan wel dat wat als specialisme wordt aangemerkt? Of wordt dit bepaald en vastgesteld door de regionale besturen van de afzonderlijke brandweerkorpsen?
In de Wet veiligheidsregio’s (art. 3, 10 en 25 Wvr) en het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr) zijn eisen opgenomen over de brandweerzorg (hoofdstuk 3, art. 3.1.1. t/m 3.3.1 Bvr) en over de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen (hoofdstuk 4, art. 4.1.1 t/m art. 4.3.1 Bvr). Daarnaast is het aan het bestuur van elke veiligheidsregio om op basis van het door hen opgestelde regionaal risicoprofiel (art. 15 Wvr) keuzes te maken ten aanzien van aanvullende specialismen.
Door het Veiligheidsberaad (bestaande uit 25 voorzitters van de veiligheidsregio’s) is sinds een aantal jaren een programma ingesteld ten behoeve van samenwerking voor grootschalig en specialistisch optreden. Onderdeel van dit programma zijn de landelijke specialismen technische hulpverlening, natuurbrandbeheersing, incidentbestrijding gevaarlijke stoffen en logistieke ondersteuning bij grootschalige en specialistische inzetten. Eerst genoemde specialisme is reeds operationeel, de overige drie specialismen zijn in ontwikkeling. De spreiding van deze landelijke specialismen over de veiligheidsregio’s is een gezamenlijke keuze van de veiligheidsregio’s.
Hoe zijn die verschillende specialismen verdeeld over de regionale brandweerkorpsen? Welke rol speelt u als systeem-verantwoordelijke bij het verdelen van deze specialismen? Of is dit een eigen verantwoordelijkheid van de regionale brandweerbesturen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft ieder regionaal brandweerkorps de beschikking over een duikteam dat direct operationeel is? Zo nee, welke brandweerkorpsen hebben niet de beschikking over zo’n duikteam? Is daarmee de tijdige beschikbaarheid van duikers in het gehele land voldoende gewaarborgd? Welke reddingsfilosofie ligt er achter het al dan niet hebben van een regionaal duikteam? Hebben burgers die te water raken in het ene deel van Nederland meer recht om gered te worden dan burgers in andere delen van ons land?
Van de 25 veiligheidsregio’s beschikken 23 veiligheidsregio’s over een eigen duikteam. De veiligheidsregio’s Gelderland-Zuid en Brabant-Zuidoost beschikken niet over een eigen duikteam. In de Wet Veiligheidsregio’s (Wvr) is vastgelegd dat tot de brandweerzorg behoort « het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand» (art. 3 Wvr). Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om te bepalen op welke wijze, binnen het vigerend kader van wet- en regelgeving, daaraan invulling wordt gegeven. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen daarbij voor het bestuur een rol. Veiligheidsregio’s zijn om die reden niet verplicht te beschikken over een duikteam.
Gestolen politie-uniformen |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Uniformen van politie Utrecht gestolen»?1
Ja.
Klopt het dat de politie straatuniformen is kwijtgeraakt door diefstal uit een bestelbusje van een pakketbezorger? Zijn de uniformen inmiddels alweer terecht?
Inmiddels is alle politiekleding in deze zaak teruggevonden. Ik kan geen verdere uitspraken doen over het lopende onderzoek hiernaar.
Zijn de gestolen uniformen op enige wijze, bijvoorbeeld door de NAW-gegevens, te herleiden tot de politieagenten voor wie de uniformen bedoeld zijn? Zo ja, acht u dit risicovol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn er de afgelopen jaren politie-uniformen en/of uitrustingstukken van de politie niet op de bestemde plekken gearriveerd dan wel in handen van onbevoegden geraakt?
Diefstal van politiekleding wordt niet geregistreerd onder een aparte code. Ik kan daarom geen cijfers van voorgaande jaren overleggen.
Hoe duidt u het feit dat politie-uniformen per post naar de privéadressen van agenten worden verstuurd?
Het is van essentieel belang dat pakketten met politie-uniformen en/of uitrustingstukken zorgvuldig en veilig worden verzonden. Met het oog hierop worden sinds 1 juli 2017 politie-uniformen en/of uitrustingstukken door beveiligd transport met een Track & Trace-systeem bezorgd bij medewerkers thuis of op een politielocatie. Dit is een pilot voor tenminste 1 jaar. Gedurende de pilot wordt deze wijze van bezorging geëvalueerd.
In deze pilot is het de keuze van de politiemedewerker om het pakket af te laten leveren op het huisadres, of om het pakket op een politielocatie te laten bezorgen. In beide gevallen gaat het om beveiligd transport.
De pakketten zijn aan de buitenkant niet herkenbaar als politiepakketten.
Zijn gestolen uniformen en/of uitrustingstukken op enigerlei wijze te herleiden tot de politieagenten voor wie oorspronkelijk deze bedoeld zijn? Klopt het dat pakketbezorgers door het verzenden van politie-uniformen naar privéadressen van agenten beschikking hebben over de NAW-gegevens van politieagenten? Zo ja, hoe duidt u dit? Wat vinden politieagenten hier zelf van? Zo nee, op welke wijze is bescherming van de privégegevens gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat er een zeker risico ontstaat wanneer dergelijke uniformen kwijtraken in de post en gegevens van agenten in verkeerde handen kunnen vallen? Zo ja, ziet u andere mogelijkheden om uniformen aan politieagenten, zonder verstrekking van dergelijke gegevens, te doen toekomen? Bent u bereid onderzoek uit te voeren om de risico’s rondom afleverprocessen van politie-uniformen te verminderen, bijvoorbeeld met behulp van track en trace-technologie?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in maart een nieuwe aanbesteding plaatsvindt inzake politie-uniformen? Bent u bereid daarbij naar alternatieve mogelijkheden van verzending te kijken, bijvoorbeeld via het politiebureau of op andere wijze?
Er vindt geen nieuwe aanbesteding plaats voor de verzending van politie-uniformen. De politie zal aan de hand van de resultaten van de pilot besluiten hoe zij verder gaat met de bezorging van politiekleding.
Onnodige regeldruk voor vrijwillige verkeersregelaars |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen over de voorgenomen wijziging van de Regeling verkeersregelaars?1
Ja.
Kent u het bericht van RtV Katwijk waarin wordt gesteld dat door steeds strengere eisen voor vrijwilligers het steeds moeilijker wordt om genoeg vrijwilligers te werven?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat artikel 9, tweede lid, van de Regeling verkeersregelaars 2009 ervoor zorgt dat vrijwilligers elke twaalf maanden een «e-learning» moeten volgen en dat hierdoor voor de verkeersregelaars een zeer streng regime wordt neergezet, terwijl bijvoorbeeld de bezitter van een rijbewijs nooit aan bijscholing hoeft te doen? Bent u bekend met het feit dat deze jaarlijkse eis al jaren bestaande evenementen, zoals het bloemencorso in de Bollenstreek, ernstig in problemen brengt bij het vinden van geschikte vrijwilligers? Bent u bereid deze termijn te wijzigen om vrijwilligers te ontlasten? Zo nee, waarom niet?
De eisen aan evenementenverkeersregelaars zijn met ingang van 1 oktober 2017 vereenvoudigd. Met name de aanstelling voor 1 jaar levert hieraan een belangrijke bijdrage. Voorheen kwam het veelvuldig voor dat evenementenverkeersregelaars per evenement aangesteld moesten worden en een instructie moesten volgen. Nu moeten ze maximaal eenmaal per jaar de eenvoudige e-instructie volgen om het laagdrempelig te houden. De uitvoeringspraktijk dat de meeste evenementenverkeersregelaars slechts een paar keer per jaar worden ingezet, in combinatie met een beperkte tijdsinvestering voor de e-instructie, heeft vanuit de verkeersveiligheid geleid tot de eis om deze instructie jaarlijks te herhalen. De afweging is zeker gemaakt om deze periode op te rekken, maar daar is onvoldoende onderbouwing voor gevonden. Van elke keer naar eenmaal per jaar is al een grote vooruitgang en de kwaliteit kan zo wel gewaarborgd blijven.
Vanuit de grote organisatoren en NOC*NSF is aangedrongen op het beter benutten van verkeersregelaars door organisatoren. Er is daartoe een zogenaamde poolfunctie voor organisatoren ontwikkeld om deze tekorten te helpen verminderen. Inmiddels maken steeds meer evenementenverkeersregelaars gebruik van de functie om hun voorkeur voor inzet aan te geven na afronding van de e-instructie. Organisatoren kunnen zo ook door voor hen niet bekende verkeersregelaars worden benaderd voor inzet.
Herkent u het beeld dat blijkt uit het bericht van RtV Katwijk dat organisatoren van evenementen vaak kort voor het plaatsvinden van een evenement nog te maken krijgen met aanvullende eisen (bijvoorbeeld inzet van professionele verkeersregelaars) vanuit een gemeente terwijl dit tot hoge kosten leidt? Welke «best practices» bestaan vanuit gemeenten om dit te voorkomen?
De gemeente bepaalt de noodzaak voor verkeersregelend optreden bij evenementen. Evenementenverkeersregelaars mogen alleen worden belast met eenvoudige verkeersregelende taken. De overweging van inzet van professionele of evenementenverkeersregelaars is een gemeentelijke afweging.
De VNG ondersteunt gemeenten met handleidingen en uitwisseling van praktijkervaringen bij de aanstelling van benodigde verkeersregelaars en eventuele vergunningverlening voor het evenement.
Welke vooruitgang is er geboekt in de samenwerking tussen de politie en NOC*NSF om tot administratieve optimalisatie te komen in het licht van gezamenlijke voorbereiding en besluitvorming voor de benodigde besluiten conform de daarvoor in afdeling 3.4.3 (samenhangende besluiten) van de Algemene wet bestuursrecht voorziene procedure?
Het is aan de bij het evenement betrokken gemeenten om de benodigde besluiten af te stemmen en optimaliseren. De regelgeving biedt hiertoe de ruimte en VNG wijst op de mogelijkheid daartoe. Uit navraag van VNG blijkt dat verschillende gemeenten een dergelijke optimalisatie hebben geregeld.
In hoeverre is er in overleg met betrokkenen vooruitgang geboekt met het zoeken naar een pragmatische oplossing voor het probleem dat begeleidende motards van een evenement geen hesje verkeersregelaar mogen dragen en alleen staand naast de motor een verkeerssignaal mogen geven?
Het geven van aanwijzingen vanaf of vanuit een motorrijtuig is niet te aan te merken als een eenvoudige verkeersregelende taak. De bekwaamheidseisen die de uitvoering van deze complexe taak vergt, zijn niet verenigbaar met de eenvoudige taken van evenementenverkeersregelaars op een vaste locatie. Het geven van aanwijzingen aan het verkeer vanuit een motorrijtuig is voorbehouden aan bevoegde weginspecteurs en professionele transportbegeleiders.
De uitzending van Zembla “Zakendoen met justitie” |
|
Chris van Dam (CDA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent de uitzending van Zembla van 28 februari 2018 over zakendoen met justitie?
Ja.
Hoeveel hoge transacties (transacties van meer dan 50.000 euro) en bijzondere transacties heeft het openbaar ministerie (OM) in de jaren 2016 en 2017 getroffen, en wat was (per genoemd jaar) het totale bedrag van deze hoge- en bijzondere transacties?
In 2016 zijn er 8 hoge transacties, waarvan 2 in één zaak, getroffen voor een totaal bedrag van ruim 340 miljoen euro.
In 2017 zijn er 19 hoge transacties, waarvan 10 in één zaak en 2 in één zaak, alsmede 1 bijzondere transactie, getroffen voor een totaal bedrag van ruim 258 miljoen euro.
In hoeveel van deze hoge- en bijzondere transacties is tevens vervolging ingesteld tegen een of meer bestuurders van de betrokken rechtspersonen?
De hiervoor genoemde transacties zijn met name gesloten in zaken waarin sprake was van fraude of milieucriminaliteit. Kenmerkend voor dit type zaken is dat de verdachte relatief vaak een rechtspersoon betreft en dat er ook relatief vaak sprake is van grote bedragen aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Het OM onderzoekt in dergelijke gevallen zowel het verwijt dat de verdachte rechtspersoon gemaakt kan worden, als de rol van betrokken natuurlijke personen (zoals (voormalige) bestuurders of medewerkers van een verdachte rechtspersoon) in dat verband en het strafrechtelijk verwijt dat hen kan worden gemaakt.
Met grote regelmaat dagvaardt het OM rechtspersonen en bestuurders of medewerkers die er van worden verdacht feitelijk leiding te hebben gegeven aan strafbare gedragingen die door een rechtspersoon zijn begaan. Dat gebeurt óók in gevallen waarin de betrokken rechtspersoon een transactie heeft geaccepteerd. Zo heeft het OM in de strafzaak rondom VW-importeur Pon vervolging ingesteld tegen meerdere betrokken medewerkers en is in het persbericht over de transactie met Telia Company bekend gemaakt dat de rol van betrokken natuurlijke personen wordt bekeken.1
Ik merk in dit verband op dat het OM in internationale zaken ook aandacht heeft voor de vervolging van natuurlijke personen in het buitenland. In voorkomende gevallen worden onderzoeken ook overgedragen als in Nederland geen rechtsmacht bestaat.
Een volledig overzicht van het aantal natuurlijke personen waartegen in het kader van de genoemde transacties vervolging is ingesteld, kan ik niet geven nu niet alle onderzoeken zijn afgerond. Zoals bekend kan ik over lopende onderzoeken geen mededelingen doen.
In hoeveel van deze hoge- en bijzondere transacties is tevens vervolging ingesteld tegen een of meer medewerkers van betrokken rechtspersonen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel van deze hoge- en bijzondere transacties is als afspraak opgenomen dat het OM geen verder onderzoek zou doen naar strafbare feiten?
Wanneer een transactie door het OM wordt aangeboden en wordt geaccepteerd door een verdachte, betekent dit dat de verdachte niet strafrechtelijk vervolgd zal worden voor de feiten waarvoor de transactie is aangeboden. Dit volgt ook uit de tekst van artikel 74 Sr en dit gegeven maakt in zoverre onderdeel uit van iedere transactie.
Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3 van het lid Van Nispen over ditzelfde onderwerp (2018Z04041).
In hoeveel van deze hoge- en bijzondere transacties is als afspraak opgenomen dat het OM geen verdere vervolging zou instellen tegen bestuurders en/of medewerkers van de betrokken rechtspersoon?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 van het lid Van Nispen over ditzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2207).
Voor zover uw vraag ziet op de transactieovereenkomst met de Rabobank, merk ik op dat de beslissing om geen (verdere) vervolging in te stellen naar de op dat moment nog bij de Rabobank werkzame personen, een afzonderlijke en eigenstandige beslissing van het OM is geweest, voorafgaand aan de transactieovereenkomst. Voor wat betreft de overwegingen die tot deze beslissing hebben geleid, verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 29 januari 2016.2 Deze beslissing is daarna ter bevestiging vermeld in de met de rechtspersoon aangegane transactieovereenkomst en vloeit dus niet daaruit voort. Overigens wordt in genoemde Kamerbrief vermeld dat tegen de natuurlijke personen bij wie naar het oordeel van het OM de kern van het verwijt ligt, in de Verenigde Staten vervolging is ingesteld.
In hoeveel van deze hoge en bijzondere transacties is in de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat het betrokken bedrijf de feiten niet erkent?
Een cruciale voorwaarde voor het OM om een hoge of bijzondere transactie aan een verdachte aan te bieden is erkenning door verdachte van de geconstateerde feiten. Deze erkenning kan ook worden afgeleid uit de omstandigheid dat de verdachte meewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek en – indien nodig – maatregelen treft, zoals een compliance-beleid, om herhaling in de toekomst te voorkomen. Maatregelen kunnen ook bestaan uit het nemen van interne maatregelen tegen de natuurlijke personen die bij de strafbare feiten betrokken waren. Zo heeft Telia Company bijvoorbeeld naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek alle voor de fraude verantwoordelijke personen uit hun functie ontheven en is er een compleet nieuw (top)management aangesteld.
In de transactieovereenkomst die in 2013 tot stand is gekomen met Rabobank, is opgenomen dat Rabobank geen schuld erkent aan strafbare feiten. Met de huidige kennis en ervaring van hoge transacties moet worden geconcludeerd dat deze passage ongelukkig is geformuleerd. Ervaringen met hoge transacties binnen een internationale samenwerkingscontext enerzijds en voortschrijdend inzicht anderzijds hebben ertoe geleid dat een dergelijke passage tegenwoordig niet meer in een transactieovereenkomst wordt opgenomen.
In hoeveel van deze transacties heeft het betrokken bedrijf geheimhouding bedongen? In hoeveel gevallen heeft het OM daaraan gehoor gegeven?
Het OM hecht grote waarde aan transparantie. Op grond van de Aanwijzing publiceert het OM een persbericht en in aanvulling daarop een aanvullend feitenrelaas met daarin een beschrijving van de geconstateerde feiten, het bewijs en de overwegingen die hebben geleid tot de transactie. Geheimhouding van de inhoud van een transactie is dus niet aan de orde.
Kunt u uitleggen hoe de hoogte van een transactie tot stand komt? In hoeverre is dit bedrag gerelateerd aan de hoogte van het geschatte illegale voordeel dat een rechtspersoon heeft behaald?
Bij het aanbieden van een hoge transactie hanteert het OM het uitgangspunt dat de verdachte wordt gestraft voor de geconstateerde strafbare feiten en dat het eventuele wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Misdaad mag immers niet lonen.
Om de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen, wordt een berekening gemaakt op basis van alle specifieke omstandigheden van het geval, variërend van winsten die door criminele gedragingen zijn verkregen tot kosten die door de gedragingen zijn bespaard. Daarnaast kan bestraffing onder meer plaatsvinden door het stellen van de voorwaarde dat een geldboete aan de Staat wordt betaald. Per geval wordt door het OM onderzocht wat een passend bedrag is. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen het bedrag dat ter terechtzitting zou worden geëist, indien de verdachte zou zijn gedagvaard.
Welke fiscale afspraken worden gemaakt over het te betalen bedrag? Is het juist dat bedrijven het te betalen bedrag kunnen aftrekken van de belasting?
Het OM maakt geen afspraken met de verdachte over de wijze waarop fiscaal wordt omgegaan met het door de verdachte te betalen bedrag. Als het gaat om transacties met een ontnemingscomponent is zowel in de Aanwijzing Afpakken als in de Instructie Afpakken van het College van Procureurs-Generaal bepaald dat het OM bij een voorgenomen transactie met ontnemingscomponent hoger dan € 5.000 een melding aan de Belastingdienst doet; bij een ontnemingscomponent hoger dan € 100.000 volgt expliciet overleg met de Belastingdienst over het geschatte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel alsmede over de fiscale consequenties van de ontneming.
Bedragen die worden betaald aan de Staat ter voorkoming van strafvervolging zijn niet aftrekbaar. Daar valt een betaling in het kader van een hoge of bijzondere transactie onder. De aftrekbeperking is vastgelegd in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Deze bepaling is via de schakelbepaling in artikel 8 van de Wet Vpb 1969 ook van toepassing voor de vennootschapsbelasting.
Hoe beoordeelt u de in de uitzending genoemde afspraak met de RABO-bank om geen nader onderzoek in te stellen en geen medewerkers van RABO-bank te vervolgen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de in de uitzending genoemde passage in de vaststellingsovereenkomst waarbij RABO-bank de feiten niet erkent?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u het aangaan van hoge transacties in het licht van het beginsel van rechtsgelijkheid? Welke maatregelen kunt u nemen om de rechtsgelijkheid te bevorderen?
Iedere zaak wordt aan de hand van de wet zorgvuldig beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die aan de orde zijn in die zaak. Artikel 74 Sr. bepaalt dat het OM in bepaalde gevallen een transactie kan aanbieden, waarin het OM voorwaarden stelt waaraan een verdachte moet voldoen om strafvervolging te voorkomen. In elke zaak wordt gezocht naar een passende afdoening, waarvan de (hoge of bijzondere) transactie op grond van artikel 74 Sr. één van de mogelijkheden is.
Hoe kunt u voorkomen dat het beeld hoe dieper de zakken, hoe minder kans op gevangenisstraf kan worden voorkomen?
De hoge transactie is een wettelijk geregelde afdoeningsmodaliteit. Wanneer een hoge transactie wordt aangeboden, is de verdachte in de regel een rechtspersoon. Voor verdachte rechtspersonen geldt dat zij een gevangenisstraf feitelijk niet kunnen ondergaan. De rechter zal bij een bewezenverklaring van de feiten dan ook geen andere hoofdstraf kunnen opleggen dan een geldboete. In dit opzicht kan met de gang naar de rechter dan ook feitelijk geen beter resultaat worden bereikt dan met de transactie. Bovendien kunnen aan het aanbieden van een transactie eisen worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van verbetering van compliance binnen het betreffende bedrijf, hetgeen ter terechtzitting niet kan worden bereikt.
De elementen die leiden tot een hoge transactie worden uitgelegd in een uitgebreid persbericht dat door het OM wordt uitgebracht naar aanleiding van de transactie. Daarnaast dienen de uitgangspunten met betrekking tot het aangaan van een hoge of bijzondere transactie voor iedereen helder te zijn en dient elke hoge of bijzondere transactie binnen het OM zorgvuldig te worden getoetst. Op dit moment wordt de huidige praktijk tegen het licht gehouden. Ook zal de Aanwijzing in lijn worden gebracht met de staande praktijk op het gebied van transparantie.
Hoe beoordeelt u het geheimhouden van de inhoud van hoge transacties? Zou het niet beter zijn de inhoud van hoge en bijzondere transacties, in beginsel, openbaar te maken? Welke maatregelen kunt u nemen om de openbaarheid van hoge en bijzondere transacties te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is het departementale beleid ten aanzien van artikel 5 van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties? In hoeverre is het gestelde in de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties nog actueel, mede in het licht van de uitspraken van de hoofdofficier van justitie in de uitzending van Zembla? Op welke punten kan deze Aanwijzing aangepast worden aan nieuw verworven inzichten? Bent u voornemens deze Aanwijzing aan te passen?
Ik neem de kritieken op het beleid betreffende de hoge transactie zeer serieus. Op dit moment wordt de huidige praktijk tegen het licht gehouden. Dit proces dient zeer zorgvuldig te geschieden. Bij de evaluatie van de wet OM-afdoening wordt ook het proces ten aanzien van de hoge transacties betrokken, alsmede de visie van de voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak.
Uiteraard bestaat daarnaast voor iedere belanghebbende altijd de mogelijkheid om op grond van artikel 12 Sv. een beklagprocedure aanhangig te maken bij het gerechtshof, teneinde het besluit om een zaak buitengerechtelijk af te doen, door een rechter te laten beoordelen. Deze procedure is bijvoorbeeld gevolgd in het geval van de transactie met de Rabobank van 29 oktober 2013. Het Haagse gerechtshof heeft het beklag overigens ongegrond verklaard.3
Bent u bereid te onderzoeken of hoge- en bijzondere transacties kunnen worden getoetst door de rechter? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Worden de opbrengsten van hoge en bijzondere transacties als schattingen meegenomen in de rijksbegroting? Zo ja, bent u van mening dat dit een perverse prikkel kan geven om strafvervolging af te kopen?
De verwachte ontvangsten uit grote transacties zijn net als andere ontvangsten opgenomen in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2 van het lid Van Nispen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2207).
Op wiens balans vallen de baten van de hoge en bijzondere transacties? Is dit de balans van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, of vloeien alle baten op de balans van het Ministerie van Financiën? Indien beide, kunt u aangeven welk deel op welke balans valt en waarom?
Zie antwoord vraag 18.
Het schikkingsbeleid van het Openbaar Ministerie |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichtgeving van Zembla over zakendoen met Justitie?1
Ja.
Wat vindt u van het in de uitzending geschetste beeld dat met bedrijven zoals Rabobank, KPMG en VW-importeur Pon grote schikkingen worden overeengekomen om strafvervolging te voorkomen, terwijl in vergelijkbare gevallen met een aanzienlijk kleiner schadebedrag verdachten wel voor de strafrechter worden gebracht?
Ik verwijs in dit kader naar mijn antwoord op vraag 13 van de leden Groothuizen en van Dam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2207).
Welke voorwaarden zijn precies in de schikkingsovereenkomst met het in de uitzending genoemde bedrijf SBM Offshore gesteld? Voor welke feiten is precies geschikt en hoe wordt door het openbaar ministerie geacteerd op feiten die na de schikking ter kennis van het OM zijn gekomen? Wordt nader onderzoek ingesteld naar strafbare feiten die tussen 2007 en 2011 zijn begaan, die zijn begaan in andere landen dan de drie landen die in het persbericht van 12 november 2014 zijn genoemd en de strafbare feiten die zijn begaan door individuele werknemers van SBM Offshore? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is het OM voornemens deze strafbare feiten af te doen?
In november 2014 heeft het OM de strafzaak tegen SBM Offshore N.V. afgedaan door middel van een transactie ex artikel 74 Sr. De aan die transactie ten grondslag liggende door SBM Offshore gepleegde strafbare feiten betroffen omkoping en valsheid in geschrifte in de periode 2007 tot en met 2011 in Angola, Equatoriaal Guinea en Brazilië. De transactie bestond uit een betaling door SBM Offshore aan het OM van in totaal US$ 240.000.000. Dit bedrag bestond uit US$ 40.000.000 boete en US$ 200.000.000 ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het OM is van oordeel dat met deze transactie een passende afdoening van de strafzaak tegen SBM Offshore is gerealiseerd. Daarbij is redengevend dat SBM de strafbare feiten uit eigen beweging bij het OM heeft gemeld, dat SBM heeft meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek, dat zij de feiten heeft erkend en dat zij een adequaat compliance-beleid heeft ingevoerd om herhaling van de gedragingen in de toekomst te voorkomen. Ik verwijs ook naar het uitgebreide persbericht dat het OM over deze zaak heeft gepubliceerd.2
Evenals bij een rechterlijk vonnis, wordt met een transactie een strafzaak met het daarin onderzochte feitencomplex afgedaan. In beginsel heeft het OM altijd de mogelijkheid om in geval van nieuwe feiten of omstandigheden opnieuw onderzoek te verrichten. Dit betekent dat niet in zijn algemeenheid valt te zeggen of en zo ja, hoe het OM nieuwe of andere strafbare feiten zal afdoen. Ieder nieuw signaal zal op zijn eigen merites worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat in dit soort megaschikkingen in strafzaken de voorafgaande instemming van de rechter nodig is om in openheid te kunnen beoordelen of de schikking voldoet aan alle rechtstatelijke eisen? Zo nee, waarom niet?
De roep om controle en rechtsbescherming ten aanzien van het instrument hoge transactie begrijp ik. In dat kader hecht ik eraan te melden dat rechterlijke toetsing van een beslissing niet verder te vervolgen maar te transigeren in de huidige situatie reeds mogelijk is. Zoals ik uw Kamer in de reactie op het jaarverslag over 2016 van de Raad voor de Rechtspraak heb geschreven, kunnen belanghebbenden op grond van artikel 12 Sv. beklag doen bij het Gerechtshof.
Op 6 maart jl. heeft uw Kamer mij bij regeling van werkzaamheden verzocht om een brief inzake het proces rond de hoge transactie. In de beleidsreactie op de evaluatie Wet OM-afdoening zal ik gedetailleerder ingaan op de vragen die u mij hebt gesteld. Het proces van de hoge transacties kan niet los worden gezien van de Wet OM-afdoening. Dit proces wordt meegenomen in de evaluatie, zodat het in het bredere scala van afdoeningsmodaliteiten kan worden bezien.
Het bericht ‘Vertrouwenspersonen #metoo-slachtoffers gedwarsboomd door werkgevers’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vertrouwenspersonen #metoo-slachtoffers gedwarsboomd door werkgevers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de cijfers uit de enquête van de Landelijke Vereniging van Vertrouwenspersonen (LVV) in samenwerking met onderzoeksprogramma De Monitor (KRO-NCRV) dat tien procent van de interne vertrouwenspersonen en 23 procent van de externe vertrouwenspersonen wel eens zijn teruggefloten door hun werkgever nadat zij zich hadden ingezet voor een slachtoffer?
De cijfers die uit deze enquête naar voren zijn gekomen, vind ik zorgwekkend.
Het Burgerlijk Wetboek verplicht de werkgever en de werknemer ertoe om zich als een goed werkgever en goed werknemer te gedragen. De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) werkt deze algemene verplichting uit voor het terrein van de arbeidsomstandigheden. De Arbowet verplicht de werkgever om te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving voor de werknemers. Daarbij dient de werkgever psychosociale arbeidsbelasting van de werknemers te voorkomen en een beleid te voeren om discriminatie, seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk tegen te gaan.
Een vertrouwenspersoon kan binnen een organisatie binnen dit beleid een belangrijke rol spelen door slachtoffers een luisterend oor te bieden en mee te denken over oplossingen en eventuele vervolgstappen.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de kwaliteit van het door werkgevers gevoerde beleid om psychosociale arbeidsbelasting tegen te gaan. Daarbij wijst de Inspectie ook op het nut van het aanstellen van een vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen, naast bijvoorbeeld het opstellen van een klachtenregeling, om ongewenst gedrag aan te pakken en te helpen voorkomen. De Inspectie SZW benadrukt daarbij het belang van de expertise, benaderbaarheid én onafhankelijkheid van de vertrouwenspersoon2. Een vertrouwenspersoon moet immers in voldoende mate onafhankelijk zijn om in vertrouwen slachtoffers van ongewenst gedrag bij te kunnen staan. Een slachtoffer moet er zonder meer vanuit kunnen gaan dat wat in vertrouwen met de vertrouwenspersoon gedeeld is, niet zonder zijn of haar instemming bij de werkgever of derden terecht komt.
Wanneer een vertrouwenspersoon moet vrezen voor zijn of haar eigen positie vanwege het uitoefenen van de functie van vertrouwenspersoon, zal dit een wissel trekken op de uitvoering van de taken die horen bij die functie – taken die zowel persoonlijk leed kunnen helpen voorkomen als de werkcultuur binnen een organisatie kunnen helpen verbeteren. Ik hecht er dan ook zeer aan dat vertrouwenspersonen adequaat kunnen handelen en hierin onafhankelijk van de werkgever kunnen opereren.
Hoe verhoudt de uitkomst van dit onderzoek zich met de wettelijke plicht voor werkgevers om op basis van artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek en artikel 3.2 Arbeidsomstandighedenwet een veilige werkomgeving te bieden aan werknemers waarbij het aanstellen van een vertrouwenspersoon een mogelijkheid is om invulling te geven aan deze verplichting?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunnen vertrouwenspersonen in een dergelijk klimaat de overige taken zoals voorlichten, informeren en inspireren van de organisatie dan wel het adviseren van bestuur en management, die de sociale veiligheid in de organisatie juist zouden moeten vergroten, goed uitvoeren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de huidige situatie waarin veel slachtoffers van seksuele intimidatie uit angst en schaamte vaak niet bij hun leidinggevende of vertrouwenspersoon durven aan te kloppen te verbeteren?
Een veilige werkomgeving is belangrijk om ongewenst gedrag te voorkomen. Alleen in een veilige werkomgeving kunnen grenzen aangegeven en gerespecteerd worden. Dit vereist allereerst een actieve inzet van de werkgever. Maar ook de vertrouwenspersoon, de bedrijfsarts en bedrijfsmaatschappelijk werk, die onderdeel uitmaken van de zorg op het werk, en de medezeggenschap kunnen hierin een belangrijke rol vervullen.
Zoals ik in de Kamerbrief over ongewenst seksueel gedrag, seksuele intimidatie en seksueel geweld3 heb geschetst, zal het Ministerie van SZW in 2018 extra aandacht besteden aan het vergroten van de bewustwording onder werkgevers met betrekking tot seksuele intimidatie en het belang van een veilige werkcultuur, onder meer door het organiseren van bijeenkomsten. Ook zal het ministerie de in de afgelopen jaren ontwikkelde instrumenten gericht op deze onderwerpen extra onder de aandacht brengen.»
Welke maatregelen gaat u nemen om de positie van vertrouwenspersonen te versterken, zodat vertrouwenspersonen niet bang hoeven te zijn om zélf hun baan kwijt te raken wanneer zij slachtoffers bijstaan dan wel gevraagd of ongevraagd adviseren en signaleren in het belang van de veiligheid binnen een organisatie?
Een onderzoek in opdracht van het Ministerie van SZW naar de versterking van de rol en positie van vertrouwenspersonen, zal in april worden opgeleverd en zal ik conform de motie van de leden Özütok, Van Den Hul en Sjoerdsma4 voor de zomer voorzien van een beleidsreactie met uw Kamer delen. In mijn beleidsreactie zal ik ook ingaan op de mogelijkheden om de positie van vertrouwenspersonen in de praktijk te versterken.
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al heb opgemerkt kunnen ook andere spelers dan de vertrouwenspersoon, zoals bedrijfsartsen, bedrijfsmaatschappelijk werk, Arbodiensten en ondernemingsraden, een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van een veilige werkcultuur, waarin grenzen aangegeven en gerespecteerd worden. Mijn inzet gericht op de bewustwording bij werkgevers, zal dan ook mede op hen gericht zijn.
Ziet u hierbij een rol voor samenwerkingspartners als de Arbodienst, bedrijfsarts, bedrijfsmaatschappelijk werk en medezeggenschapsorganen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 6.