Gevaarlijke honden |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Marcouch mag bijtgrage Arnhemse hond Tinus niet laten inslapen»?1
Ja.
Welke mogelijkheden zijn er in wet- en regelgeving voor een burgemeester of andere publieke functionaris om de dreiging die er van een gevaarlijke hond uitgaat, ongedaan te maken?
Het krantenartikel dat aanleiding geeft tot deze vragen, gaat over een besluit van de burgemeester van Arnhem. Het gaat om een lopende zaak, waarin de rechter een voorlopig oordeel heeft gegeven en waarin nog verder kan worden geprocedeerd.2
In het algemeen is het voor een burgemeester in de eerste plaats mogelijk om bevelen te geven als de openbare orde in de gemeente op het spel staat of kan komen te staan. Ook als dit gebeurt door een gevaarlijke hond. Die mogelijkheid staat in artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet en past bij de openbare orderol van burgemeesters. Binnen de grenzen van de wet bepaalt een burgemeester zelf hoe hij die bevoegdheid invult. In de tweede plaats kan een gemeenteraad in de algemene plaatselijke verordening (APV) specifieke bevoegdheden geven aan het college van burgemeester en wethouders of aan de burgemeester. In de model-APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gaat het dan om aanlijn- en muilkorfgeboden en om andere voorzieningen. Het hangt van de lokale APV af of die bevoegdheden er zijn en hoe zij eruitzien. Ten slotte kan een gemeentebestuur regels handhaven met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. Met een dergelijke last kan (herhaling van) een overtreding worden voorkomen. Dit staat in de artikelen 5:2 en 5:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met bestuursdwang kan een gevaarlijke hond eventueel ook in beslag worden genomen. Bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat de eigenaar een aanlijn- of muilkorfgebod niet (opnieuw) overtreedt.
In sommige gevallen kan sprake zijn van strafbare feiten gepleegd met een gevaarlijke hond. Op grond van onder meer artikel 94 Wetboek van Strafvordering en artikel 36c Wetboek van Strafrecht kunnen dan door politie en Openbaar Ministerie maatregelen genomen worden. Zo kan bijvoorbeeld een hond in beslag genomen worden als het vrije bezit van de hond in het algemeen gevaarlijk is.
Zijn er bevoegdheden op grond waarvan een burgemeester in dit soort situaties een hond definitief van de eigenaar mag afnemen dan wel laten inslapen? Zo ja, welke bevoegdheden zijn dat?
Een gemeentebestuur kan een hond laten inslapen, als het heeft besloten om die hond met bestuursdwang in beslag te nemen en als teruggave (na verloop van tijd), verkoop en gratis overdracht niet mogelijk zijn. Dit is dan op zich geen bestuursrechtelijk besluit, maar een feitelijke beslissing na beslag, die volgt uit de artikelen 5:29, derde lid, en 5:30 Awb. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wijst daar ook op.3 Uit de wetsgeschiedenis van deze bepalingen blijkt onder meer dat dit bij dieren in het uiterste geval gebeurt, met inachtneming van de normale beginselen van zorgvuldigheid, evenredigheid en subsidiariteit.4 Indien wordt overgegaan tot euthanasie, is van belang dat in artikel 1.10 Besluit houders van dieren de gevallen zijn aangewezen waarin (in aanvulling op het doden van dieren voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten) het doden van een dier niet is verboden. Hierin staat onder meer dat honden mogen worden gedood ter beëindiging of voorkoming van onmiddellijk gevaar voor mens of dier of vanwege niet te corrigeren gevaarlijke gedragskenmerken.
Acht u de bestaande bevoegdheden van een burgemeester om de dreiging van een gevaarlijke hond weg te nemen afdoende? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, welke bevoegdheden zou een burgemeester er dan bij moeten krijgen en hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, de burgemeester kan immers optreden om de openbare orde te handhaven en dat is zijn wettelijke taak. Bovendien heeft het gemeentebestuur (meestal: het college van burgemeester en wethouders) bevoegdheden op grond van de APV en om regels te handhaven als die (dreigen te) worden overtreden. Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat als een hond meermalen onschuldige omstanders aangevallen of verwond heeft, er dan een wettelijke grond moet komen waarop verboden kan worden dat die eigenaar honden mag houden? Zo ja, wanneer komt er een wettelijk houdverbod voor dergelijke eigenaren? Zo nee, waarom niet?
Een houdverbod is op dit moment al mogelijk als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling. Wanneer het houdverbod in deze vorm wordt overtreden, moet de veroordeelde het voorwaardelijke deel van de straf alsnog ondergaan. In aanvulling hierop wordt in samenwerking met de Minister van Justitie en Veiligheid een wetsvoorstel voorbereid waarmee een houdverbod als zelfstandige maatregel wordt geïntroduceerd. Hierdoor kan een houdverbod niet alleen bij een voorwaardelijke, maar tevens bij een onvoorwaardelijke veroordeling worden opgelegd. Om de effectiviteit van de maatregel te vergroten kan de rechter daarnaast bevelen dat de maatregel direct uitvoerbaar is en wordt overtreding van de maatregel strafbaar gesteld.
Het bericht ‘Politie waarschuwt voor vals geld met carnaval, mogelijk via AliExpress gekocht’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie waarschuwt voor vals geld met carnaval, mogelijk via AliExpress gekocht»?1
Ja, dit bericht is als waarschuwing naar buiten gebracht door de politie in Bergen op Zoom. In het bericht meldt de politie dat verschillende valse briefjes van 50 euro zijn onderschept.
Klopt het dat er valse biljetten van 50 euro kunnen worden gekocht via AliExpress? Zo ja, om hoeveel aanbieders en om hoeveel aanbod gaat het precies?
Ja, nepgeld wordt op verschillende online handelsplatforms aangeboden, waaronder AliExpress. Exacte cijfers ontbreken hier echter over. Er is overigens een verschil tussen vals geld, nepgeld dat voldoet aan de reproductieregels van de Europese Centrale Bank (ECB) (geautoriseerd nepgeld) en nepgeld dat niet voldoet aan de reproductieregels van de ECB (ongeautoriseerd nepgeld). Vals geld is moeilijk van echt te onderscheiden en wordt geproduceerd met het doel om voor echt geld door te gaan. Nepgeld is op zich niet verboden, het moet mogelijk zijn om namaakgeld te gebruiken, bijvoorbeeld voor spelletjes of educatieve doeleinden. Het opzettelijk uitgeven van vervalst geld met het doel dit als echt en onvervalst geld uit te geven is altijd strafbaar, ongeacht of het nep- of vals geld is. Wel dient nepgeld te voldoen aan de door de ECB gestelde voorwaarden voor de reproductie van nepgeld, ter bescherming van de integriteit van de eurobiljetten als betaalmiddel. De voorwaarden zien er onder andere op dat nepgeld te onderscheiden is van echt geld. Nepgeld dat voldoet aan de reproductieregels van de ECB is zodoende gemakkelijk te onderscheiden van echt geld. Nepgeld dat niet voldoet aan de reproductieregels van de ECB hoeft niet geproduceerd te zijn met het doel om voor echt geld door te gaan en is doorgaans relatief makkelijk te onderscheiden van echt geld. Vermoedelijk gaat het bij AliExpress overwegend om ongeautoriseerd nepgeld.
Welke overheidsinstellingen houden toezicht op dergelijke platforms buiten de EU die illegale producten simpel en massaal versturen naar Nederlandse consumenten?
Verschillende overheidsinstellingen zetten zich in om te voorkomen of bestrijden dat vals- of nepgeld (dat niet aan de ECB richtlijnen voldoet) Nederland binnenkomt, in omloop wordt gebracht of ten onrechte wordt aangenomen. Zo houdt de Douane risicogericht toezicht op de EU binnenkomende goederen die via online handelsplatforms kunnen worden besteld. Vals- of nepgeld is één van de vele risico's waarop post- of koerierszendingen worden gecontroleerd. De Douane werkt hiertoe nauw samen met post- en pakketdiensten. Politie en justitie treden op tegen (rechts)personen die geld namaken of het verkopen, bezitten of uitgeven. Ook kunnen zij waarschuwen, zoals is gebeurd in het bericht dat is genoemd in vraag 1. De Nederlandsche Bank (DNB) informeert het publiek, winkeliers en consumenten, op verschillende manieren over de echtheidskenmerken van biljetten en de wijze waarop er nagegaan kan worden of een bankbiljet vals is. In de antwoorden op de hierna gestelde vragen wordt hier nader op ingegaan.
Ten slotte heeft de ECB het auteursrecht op eurobankbiljetten en zijn er voorwaarden gesteld aan de reproductie van nepgeld. Nationale centrale banken kunnen partijen, die gevestigd zijn op hun grondgebied en ongeautoriseerde reproducties van eurobankbiljetten aanbieden, aanspreken met het verzoek dit aanbod te staken en de voorraad te vernietigen of in te leveren bij de centrale bank. Partijen die buiten het grondgebied van de lidstaten gevestigd zijn, kunnen worden aangesproken door de ECB. Indien een nationale centrale bank aanbod aantreft van een partij die gevestigd is buiten haar grondgebied, worden de gegevens over deze partij gedeeld met de ECB.
Hebben zij dit specifieke geval van nep-geld op de radar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn er meer voorbeelden van geweest afgelopen periode?
Dit specifieke geval is gesignaleerd door de politie op het moment dat het op de markt kwam. In het algemeen is er relatief weinig vals geld in omloop. De hoeveelheid vals geld dat wel in omloop is, is redelijk stabiel. Hierbij neemt het aantal vervalsingen van lage kwaliteit toe. Er zijn meerdere zendingen van vals geld door de Douane onderschept, namelijk 58 sinds januari 2018, inclusief 24 gevallen sinds januari 2020. Dit nepgeld voldeed niet aan de eisen die de ECB stelt aan toegestaan «nepgeld».
Welke wettelijke mogelijkheden bestaan er op dit moment om ervoor te zorgen dat deze biljetten niet mogen worden verkocht via webwinkels zoals AliExpress? Zijn deze wettelijke mogelijkheden voldoende en voldoende afschrikwekkend om te voorkomen dat er via China illegaal vals geld Nederland binnenkomt? Hoe worden de fraudeurs en verkopers van het valse geld opgespoord?
Valsemunterij is in Nederland strafbaar op grond van de artikelen 208 tot en met 214 van het Wetboek van Strafrecht. Strafbaar is niet alleen het namaken of vervalsen van geld, maar ook het verkopen, bezitten of uitgeven van vals geld. De maximumstraf voor deze feiten kan, afhankelijk van het feitencomplex, oplopen tot negen jaar gevangenisstraf of geldboete van de vijfde categorie. Bij de politie lopen diverse onderzoeken naar verdachten die probeerden vals geld in omloop te brengen. Door de inzet van onder meer digitale expertise en de samenwerking met de Douane en DNB kunnen fraudeurs en verkopers van vals geld worden opgespoord. In vraag 9 ga ik nader in op de instroom van het aantal strafzaken met betrekking tot voornoemde wetsartikelen bij het Openbaar Ministerie (OM).
Welke maatregelen worden er genomen om aanbieders en platforms die illegale nep-bankbiljetten aanbieden aan te pakken? Bent u bereid om de Kamer maandelijks te informeren over het effect van deze maatregel in de vorm van het aantal illegale producten dat wordt aangeboden via Alibaba? Zo nee, waarom niet?
Controle op vals geld kan alleen op fysieke biljetten aan de grens door de douane plaats vinden. Ik kan daarom niet (maandelijks) rapporteren over het aanbod op een individueel platform. Wel zal mijn ambtsgenoot van Economische Zaken en Klimaat u informeren over het gesprek met Alibaba (zie vraag 7).
De ECB heeft in het vierde kwartaal van 2019 contact gehad met de Chinese centrale bank over dit onderwerp. Daarnaast heeft DNB het afgelopen jaar een zestal partijen aangeschreven die gevestigd waren in Nederland met het verzoek het aanbod van ongeautoriseerde reproducties van eurobankbiljetten te staken. Voor een van de partijen geldt dat deze nog in gesprek is met DNB. De andere partijen zijn gestaakt met het aanbieden van ongeautoriseerde reproducties van eurobankbiljetten.
Heeft u, conform de motie-Aartsen, inmiddels al contact gehad met de directie van Alibaba om hen te verzoeken hun onveilige, ondeugdelijk en – naar nu blijkt – ook illegale producten van hun platform af te halen?2 Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft contact met Alibaba om met hen te spreken over productveiligheid in het kader van de genoemde motie. Helaas is door reisrestricties in verband met het COVID-19 een afspraak niet doorgegaan. Deze zal op een zo kort mogelijke termijn alsnog plaatsvinden. Bij dat gesprek zal ook het aanbieden van illegale nep-bankbiljetten worden betrokken. Mijn ambtsgenoot van Economische Zaken en Klimaat zal uw Kamer later informeren over de uitkomsten van dat gesprek.
Deelt u de mening dat de verkoop van valse biljetten moet worden gestopt, bijvoorbeeld door AliExpress in het uiterste geval op zwart te zetten?
Ik ben van mening dat elke vorm van illegale handel, zo ook handel in vals of ongeautoriseerd nep-geld, onwenselijk is. Illegale handel is dan ook onderwerp van gericht overheidsoptreden.
Hoeveel gevallen zijn er op dit moment bekend van fraude met vals geld, meer specifiek van fraude met briefjes van 50 euro die zijn gekocht via AliExpress?
Bij het OM zijn in de afgelopen jaren diverse zaken binnengekomen waarbij sprake was van een verdenking van bezit van of handel in vals geld. Er vindt echter geen afzonderlijke registratie plaats van de herkomst van vals geld zodat niet bekend is in hoeveel zaken sprake was van geld dat is aangekocht via AliExpress. De instroom van vals-geld-zaken bij het OM ziet er als volgt uit:
Jaar
Instroom zaken bij OM
2015
652
2016
602
2017
535
2018
421
2019
7951
Het hoge aantal in 2019 hangt samen met een andere wijze van registreren sinds 1 januari 2019. Registratie volgens de werkwijze in de daaraan voorafgaande jaren zou leiden tot een aantal van ongeveer 545 zaken in 2019.
Wat gaat u doen om deze vorm van fraude te voorkomen, vooral tijdens carnaval en andere grote evenementen?
Het is belangrijk dat het publiek (winkeliers en consumenten) alert is op de risico’s van vals en ongeautoriseerd nepgeld en voldoende kennis heeft over de echtheidskenmerken van geldbiljetten, zodat vals en ongeautoriseerd nepgeld kan worden herkend. DNB geeft hier voorlichting over, onder andere, via één-op-één trainingen van het publiek en winkeliers tijdens grote events, zoals de Libelle beurs, Horecava, Bloemencorso en de 50+ beurs, alsook via de website van DNB en brochures. Ook heeft DNB een Echt-of-Vals-app ontwikkeld waarmee de echtheid van een eurobankbiljet gecontroleerd kan worden door deze te scannen met de camera van de mobiel op de echtheidskenmerken. Bovendien onderhoudt DNB contact met het Nederlandse bankwezen en winkeliers om hen te informeren over de ontwikkelingen rondom valse eurobiljetten. Ten slotte publiceert DNB vier keer per jaar een persbericht over de ontwikkeling van valse eurobiljetten. In het persbericht van 24 januari jl. heeft DNB melding gemaakt van «lage kwaliteits»-vervalsingen. Hiermee wordt gedoeld op nepbiljetten afkomstig van webshops die als valse eurobiljetten in omloop worden gebracht. Er vindt dus al veel voorlichting plaats en DNB heeft aangegeven geen aanwijzingen te hebben dat een extra voorlichtingscampagne noodzakelijk is.
Bent u van plan een voorlichtingscampagne op te zetten of mensen te waarschuwen over het in omloop zijn van vals geld?
Zie antwoord vraag 10.
Wat kunnen consumenten en horecaondernemers doen indien zij zijn opgelicht met vals geld? Worden zij hierbij ondersteund, bijvoorbeeld door de mogelijkheid te creëren voor consumenten om via een loket te controleren of hun geld een authentiek en wettig betaalmiddel is? Worden consumenten en horecaondernemers over deze mogelijkheden geïnformeerd anders dan via het nieuws?
In de voorgaande vraag is beschreven op welke wijze DNB het publiek informeert over de echtheidskenmerken van biljetten en de wijze waarop er nagegaan kan worden of een bankbiljet vals is. Op de website van DNB staat ook wat te doen bij een vermoeden van een vals biljet. Als iemand die vermoedt een vals biljet te hebben geaccepteerd, zich herinnert waar of van wie hij het biljet heeft gekregen, kan hij zich bij de politie melden. Als hij dit niet weet, dan kan hij het biljet laten checken op echtheid door de bank of DNB. Als er wordt vastgesteld dat het biljet echt is, krijgt hij de tegenwaarde terug. Horecaondernemers en winkeliers kunnen bovendien detectieapparatuur gebruiken, waarmee zij bankbiljetten kunnen controleren.
Een toeslag vanwege samenvallende diensttijd voor gepensioneerden bij het ABP |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het ABP tot 1995 een toeslag toekende voor deelnemers, wiens partners ook pensioen opbouwden, omdat de franchise geënt was op de kostwinnerssituatie?1
Ja.
Hierbij wil ik opmerken dat de antwoorden op deze vragen zijn gebaseerd op informatie die ik desgevraagd van het ABP heb ontvangen.
In algemene zin geldt dat het ABP twee situaties onderscheidt. Ten eerste de situatie dat de deelnemer en zijn partner voor 1995 tegelijkertijd pensioen opgebouwd hebben bij ABP (situatie 1). En ten tweede de situatie dat de partner van de ABP-deelnemer tegelijkertijd voor 1995 pensioen heeft opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder (situatie 2). Daarnaast bouwden deelnemers tot 1996 pensioen op onder de ABP-wet. De ABP-wet kende verschillende tijdvakken waarin een ander systeem gold van hoe het pensioen werd berekend. Voor de beantwoording van deze vragen zijn de tijdvakken tot 1986 en tussen 1986 en 1995 relevant. In de beantwoording van de vragen maak ik onderscheid tussen de verschillende situaties en tijdvakken indien dit relevant is. Tot slot wil ik opmerken dat daar waar in de antwoorden over hij en/of zijn partner wordt gesproken ook zij en/of haar partner worden bedoeld.
Bent u ervan op de hoogte dat het ABP in die tijd ook geen zelfstandige organisatie was, maar onderdeel van de rijksoverheid?
Ja.
Kunt u beschrijven op welke wijze het ABP de deelnemer die pensioen opbouwde de afgelopen 25 jaar heeft geïnformeerd over de toeslag?
U vraagt op welke wijze het ABP de deelnemers heeft geïnformeerd over de toeslag. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de in antwoord 1 genoemde situaties.
ABP beschikt zelf over de gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van het recht op de aanvulling samenvallende diensttijd. Als de jongste partner de AOW-leeftijd bereikt dan kent ABP op beide pensioenen automatisch de aanvulling toe. In het aanvraagformulier dat ABP tot november 2016 stuurde werd ter controle nog de vraag gesteld of de partner pensioen heeft opgebouwd bij ABP voor 1995. Met ingang van november 2016 is deze vraag geschrapt in het aanvraagformulier. ABP informeert de deelnemer bij de aanvraag van zijn pensioen dat hij mogelijk recht heeft op een aanvulling en verwijst voor meer informatie naar abp.nl/aanvulling. Daar wordt de deelnemer geïnformeerd dat hij niets hoeft te doen als zijn partner ook pensioen heeft opgebouwd bij ABP.
ABP bekijkt continu hoe het de informatie over deze materie kan verbeteren. Aan de hand van ontvangen klantsignalen is ABP momenteel ook bezig om de informatie over deze materie voor de deelnemer inzichtelijker en gemakkelijker te maken.
Van 1996 tot november 2016 ontvingen de deelnemers een aanvraagformulier Ouderdomspensioen. Op dit formulier werden bepaalde gegevens uitgevraagd. ABP vroeg onder meer of de deelnemer en/of partner pensioen heeft opgebouwd voor 1 januari 1995 bij een ander pensioenfonds in dezelfde periode dat de deelnemer bij ABP opbouwde.
Gaf de deelnemer aan dat hij voor 1 januari 1986 pensioen had opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder? Dan stuurde ABP een brief naar deze pensioenuitvoerder om de benodigde gegevens op te vragen.
Gaf de deelnemer aan dat zijn partner voor 1995 pensioen had opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder? Dan stuurde ABP een brief naar de andere pensioenuitvoerder als de partner op dat moment de AOW-leeftijd al had bereikt of binnenkort zou bereiken. Naast de diensttijd van de partner voor 1 januari 1995 vroeg ABP of bij de berekening van het pensioen rekening was gehouden met AOW of ANW (oftewel een franchise was toegepast). Bereikte de jongere partner niet op korte termijn zijn of haar AOW-leeftijd? Dan maakte ABP een aantekening in het elektronisch dossier en stuurde ongeveer drie maanden voor de AOW-leeftijd van de partner alsnog een brief naar de andere pensioenuitvoerder.
Als ABP het formulier samenvallende diensttijd retour ontving werd het recht op de aanvulling beoordeeld. ABP informeerde de deelnemer in een brief over de toekenning of afwijzing van de aanvulling.
ABP heeft het proces en de communicatie in 2016 aangepast. Enerzijds omdat sommige pensioenuitvoerders aangaven dat ze de gegevens die ABP nodig had voor de beoordeling van de aanvulling niet langer rechtstreeks aan ABP wilden verstrekken. Anderzijds omdat ABP stappen had gezet richting meer digitalisering en selfservice. Vanaf november 2016 wijst ABP de deelnemer bij de pensioenaanvraag erop dat hij mogelijk recht heeft op de aanvulling samenvallende diensttijd. En dat ABP voor de beoordeling hiervan gegevens nodig heeft van de andere pensioenuitvoerder. Als de deelnemer aangaf dat hij of zijn partner pensioen had opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder stuurde ABP in 2016 en 2017 een brief naar de deelnemer die hij zelf naar de andere pensioenuitvoerder kon sturen voor het opvragen van de gegevens.
In 2018 heeft ABP een verdere digitalisering en selfservice doorgevoerd. ABP informeert de deelnemer bij de aanvraag van zijn pensioen dat hij mogelijk recht heeft op een aanvulling. En verwijst voor meer informatie naar abp.nl/aanvulling. Hier kan de deelnemer het formulier samenvallende diensttijd downloaden dat hij naar de andere pensioenuitvoerder moet sturen om de benodigde gegevens voor de beoordeling van de aanvulling op te vragen.
ABP informeert de deelnemer niet alleen bij zijn pensioenaanvraag over een mogelijke aanvulling op zijn pensioen, maar op alle voor hem relevante momenten. Dus ook als hij pensioen ontvangt en hij alsnog een partner krijgt. De gepensioneerde kan het bedrag, in de meeste gevallen, van de aanvulling ook terug zien in de betaalspecificatie die hij jaarlijks in januari ontvangt en bij iedere wijziging van het bruto of netto pensioenbedrag.
Kunt u beschrijven welke mensen die met pensioen gingen automatisch deze toeslag uitbetaald kregen (en over welke periode)?
Wanneer beide partners tegelijkertijd pensioen hebben opgebouwd bij ABP over tijd voor 1 januari 1995 (situatie 1) krijgt men deze toeslag automatisch uitbetaald. ABP kent deze aanvulling ook automatisch toe als sprake is van samenvallende pensioengeldige tijd voor 1 januari 1986 bij ABP.
Kunt u beschrijven welke mensen die met pensioen gingen een formulier kregen om deze toeslag aan te vragen? In welke jaren kregen alle mensen tijdig het formulier en in welke jaren niet?
Zie antwoord op vraag 3. De vraag in welke jaren deelnemers het formulier niet tijdig kregen, is niet aan de orde aangezien deelnemers tijdig het betreffende formulier kregen toegestuurd.
Wat is het maximum bedrag dat iemand aan toeslag kan krijgen per maand?
De hoogte van de aanvulling samenvallende diensttijd is afhankelijk van het aantal samenvallende jaren voor 1986 respectievelijk tussen 1986 en 1995. Het maximumbedrag voor de aanvulling samenvallende diensttijd is € 293,– bruto per jaar, per persoon, per volledig samenvallend dienstjaar voor 1986. En € 109,75 bruto per jaar, per persoon, per volledig samenvallend dienstjaar tussen 1986 en 1995.
Indien partner A bij het APB pensioen opbouwde en partner B bij een ander fonds en partner A op enig moment het pensioen heeft overdragen naar een ander pensioenfonds, is het recht op de toeslag vanwege samenvallende diensttijd dan ook overgedragen en heeft het ABP daarvoor geld overgedragen aan het nieuwe pensioenfonds?
Deze vraag heeft betrekking op de situatie dat partner B pensioen heeft opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder dan ABP (situatie 2). Indien voor partner A waardeoverdracht van ABP naar de andere pensioenuitvoerder heeft plaatsgevonden op of na 1 januari 2007, dan heeft ABP een waarde meegegeven voor een eventueel recht op deze aanvulling. Dus ABP heeft daarvoor geld overgedragen aan het nieuwe pensioenfonds. Heeft de waardeoverdracht van ABP naar de andere pensioenuitvoerder plaatsgevonden voor 2007 dan is geen waarde voor de aanvulling samenvallende diensttijd meegegeven. Eventuele aanspraken op de aanvulling samenvallende diensttijd zijn achtergebleven bij ABP. ABP stuurt degenen die hun pensioen voor 1 januari 2007 hebben overgedragen naar een andere pensioenuitvoerder ongeveer 6 maanden voordat ze hun AOW-leeftijd bereiken een brief hierover. In deze brief verwijst ABP hen voor meer informatie en het formulier samenvallende diensttijd naar de website: abp.nl/aanvulling. Als belanghebbende recht heeft op een aanvulling dan betaalt ABP deze maandelijks uit. ABP noemt dit een aanvullingenpensioen.
Indien het ABP geen overdracht gepleegd heeft van de toeslag, wist de deelnemer die besloot om het pensioen over te dragen, dan dat zij/hij het recht op toeslag zou verliezen?
Dit is niet aan de orde. Zie het antwoord op vraag 7.
Indien partner B het pensioen heeft overgedragen naar een ander fonds en dat andere fonds heeft wel de overdrachtswaarde geregistreerd maar niet de diensttijd, hoe kan partner B dan bewijzen dat haar/zijn partner recht heeft om de toeslag vanwege samenvallende diensttijd?
Deze vraag heeft betrekking op de situatie dat de partner pensioen heeft opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder dan ABP (situatie 2). Partner B kan met het formulier samenvallende diensttijd de pensioengeldige tijd voor 1995 opvragen bij het pensioenfonds waar hij het pensioen oorspronkelijk heeft opgebouwd. Dit is het pensioenfonds dat het pensioen heeft overgedragen naar het andere fonds. Als ABP de gegevens ontvangt dan beoordeelt ABP of partner A recht heeft op de aanvulling samenvallende diensttijd. Als het oorspronkelijke pensioenfonds ook geen gegevens meer heeft dan kan de deelnemer ook andere bewijsstukken overleggen waaruit blijkt dat sprake is van samenvallende diensttijd met het pensioen van zijn partner. Aan de hand van deze bewijsstukken beoordeelt ABP het recht op een aanvulling. Beschikken de deelnemer en zijn partner niet over deze bewijsstukken dan kan ABP de aanvulling ook niet toekennen.
Indien een deelnemer nu een andere partner heeft dan in 1994, geldt de toeslag dan indien de huidige partner werkte in 1994 of de toenmalige partner?
Er kan alleen recht bestaan op de aanvulling samenvallende diensttijd als de huidige partner werkte in 1994. Het gaat dus om de partner op het moment van het bereiken van de AOW-leeftijd van de deelnemer en de partner die hij daarna heeft. En niet om de partner die de deelnemer had toen hij pensioen opbouwde voor 1995.
Heeft een weduwe, die een nabestaandenpensioen van het ABP ontvangt, ook recht op de toeslag vanwege samenlopende diensttijd (indien zij zelf pensioen opbouwde, toen haar partner pensioen bij het ABP opbouwde)? Zo ja, hoe kan zij dan aanspraak maken op dat recht?
Ja, ook de weduwe die een nabestaandenpensioen van ABP ontvangt, kan recht hebben op de aanvulling over samenvallende diensttijd voor 1 januari 1986 tussen haar nabestaandenpensioen bij ABP en haar ouderdomspensioen van een andere pensioenuitvoerder. Op het aanvraagformulier Nabestaandenpensioen informeert ABP de nabestaande over een mogelijke aanvulling samenvallende diensttijd. De nabestaande kan deze aanvulling ook aanvragen met het formulier samenvallende diensttijd op abp.nl/aanvulling. Ontving de overleden gepensioneerde al een aanvulling op zijn ouderdomspensioen vanwege samenvallende diensttijd met het pensioen van zijn partner? Dan hoeft de nabestaande niet opnieuw gegevens op te vragen en beoordeelt ABP bij de toekenning van het nabestaandenpensioen of recht bestaat op deze aanvulling op het nabestaandenpensioen.
Het recht op samenvallende diensttijd in de periode tussen 1986 en 1995 was alleen van toepassing op het ouderdomspensioen en niet op het nabestaandenpensioen. Voor die periode heeft de weduwe dan ook geen recht op een toeslag vanwege samenvallende diensttijd.
Zijn bij de privatisering van de PTT en de overdracht uit het ABP naar het nieuwe pensioenfonds de rechten op de toeslag samenvallende diensttijd overgedragen? Zo nee, waar zijn de rechten en de bijbehorende gelden gebleven en hoe kunnen oud-PTT’ers dan aanspraak maken op deze rechten?
Ja, alle rechten op de aanvulling samenvallende diensttijd zijn overgedragen en daarmee vervallen. Bij de privatisering van de PTT zijn alle aanspraken krachtens de ABP-wet op de overgangsdatum vervallen, met uitzondering van de aanspraken die voor de overgangsdatum geldend zijn gemaakt of geldend gemaakt hadden kunnen worden. Hiertoe heeft het ABP destijds een deel van het vermogen overgedragen aan de NV PTT. Ook alle daaruit voortvloeiende verplichtingen van het ABP zijn destijds vervallen. Dit volgt uit artikel 5 van de Personeelswet PTT Nederland NV. Er kan dan ook geen recht meer ontstaan op een aanvulling samenvallende diensttijd voor deze doelgroep.
Hoeveel mensen hebben in 2019, volgens de actuariële berekeningen die het ABP gemaakt heeft om haar verplichtingen te berekenen voor de dekkingsgraad, een toeslag vanwege samenvallende diensttijd?
Naast de 247.075 gepensioneerden die deze aanvulling ontvingen in 2019 (zie vraag 14) zijn er nog ongeveer 440.000 deelnemers (actieven en gewezen deelnemers) die diensttijd hebben voor 1995. Mogelijk hebben zij later (op zijn vroegst vanaf het bereiken van de AOW-leeftijd), recht op een aanvulling samenvallende diensttijd. Voor het bepalen van de verplichtingen houdt ABP zowel rekening met degenen die in 2019 een aanvulling ontvingen als met degenen die deze aanvulling mogelijk nog zullen ontvangen in de toekomst.
Hoeveel ontvingen van het ABP in 2019 een toeslag vanwege samenvallend diensttijd?
Hieronder wordt een overzicht van het aantal aanvullingen samenvallende diensttijd op basis van de stand november 2019 gegeven. Het aantal uitkeringen met de aanvulling betreft zowel de aanvulling wegens samenvallende diensttijd tussen twee ABP pensioenen (situatie 1) als samenvallende diensttijd met een pensioen opgebouwd bij een andere pensioenuitvoerder (situatie 2).
Totaal aantal uitkeringen ouderdomspensioen
672.796
Aantal uitkeringen ouderdomspensioen met aanvulling samenvallende diensttijd
195.089
Aantal uitkeringen nabestaandenpensioen
210.899
Waarvan aantal uitkeringen nabestaandenpensioen met aanvulling samenvallende diensttijd
51.986
Hoeveel mensen hadden in 2019 recht op de toeslag vanwege samenvallende diensttijd, maar ontvingen die toeslag niet?
Bij de beantwoording van deze vraag is het wederom relevant om onderscheid te maken tussen de twee in het antwoord op vraag 1 geschetste situaties.
Uit een eigen onderzoek van ABP is in 2019 gebleken dat circa 6.600 gepensioneerden recht hadden op een aanvulling maar deze nog niet ontvingen. ABP zal de aanvullingen voor deze groep in de komende maanden en uiterlijk voor 1 juli 2020 met terugwerkende kracht toekennen en uitbetalen. Naar de inschatting van ABP is er naast bovengenoemde groep van 6.600, nog een groep van ongeveer 3.500 gepensioneerden die mogelijk ook recht hebben of hadden op deze aanvulling. ABP onderzoekt momenteel welke gepensioneerden uit deze doelgroep van 3.500 ten onrechte geen aanvulling hebben ontvangen. Ook deze gepensioneerden ontvangen de aanvulling alsnog voor 1 juli 2020 met terugwerkende kracht.
ABP weet niet hoeveel deelnemers in het verleden geen aanvulling hebben aangevraagd vanwege samenvallende diensttijd met een pensioen van de partner bij een andere pensioenuitvoerder. ABP heeft de deelnemers hier in het verleden bij de pensioenaanvraag en op relevante momenten daarna steeds op gewezen.
Naar aanleiding van de uitzendingen van Meldpunt MAX over dit onderwerp op 24 januari en 7 februari 2020 heeft ABP circa 4.500 aanvragen voor een aanvulling ontvangen. Uit een eerste analyse blijkt dat het overgrote deel van deze aanvragers de aanvulling voor samenvallende diensttijd op dit moment al ontvangt. Van de overige aanvragers wordt met de grootst mogelijke zorgvuldigheid vastgesteld of er recht bestaat op een aanvulling.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording heeft meer tijd in beslag genomen omdat de informatie bij het ABP opgevraagd moest worden.
Het bericht 'Neergestoken taxichauffeur knokt voor gerechtigheid' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
ent u bekend met het bericht «Neergestoken taxichauffeur knokt voor gerechtigheid»?1
Ja.
Wie heeft er in casu besloten dat de verdachte vrijgelaten mag worden? Hoe kan het dat de psychische stoornis van de verdachte niet gesignaleerd is als hij vervolgens volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard?
Laat ik voorop stellen dat het hier om een vreselijke gebeurtenis gaat. In casu was de verdachte aangehouden voor een strafbaar feit. De officier van justitie heeft besloten om de verdachte te laten beoordelen door de Opvang Verwarde Personen (OVP). In de OVP, op het hoofdbureau van de politie van de eenheid Den Haag, vangt een zorgteam en GGZ Reclassering, zowel verdachte als niet-verdachte, verwarde personen op die in aanraking zijn gekomen met de politie. De OVP is een gezamenlijk initiatief van de gemeente Den Haag, de politie, het OM en Parnassia. De beoordeling door de OVP heeft tot doel om de betrokkene en zijn of haar omgeving te beschermen en te zorgen dat de juiste zorg wordt geboden. Deze beoordeling blijft altijd een afweging op basis van de op dat moment beschikbare informatie. De OVP zag in deze casus onvoldoende aanknopingspunten voor een inbewaringstelling. De officier van justitie had op dat moment geen grond meer om de verdachte langer vast te houden en heeft de politie opdracht gegeven verdachte in vrijheid te stellen.
Welke informatie heeft de politie aan de taxichauffeur meegegeven over de verdachte die vervoerd werd? Waarom is er niet medegedeeld dat de verdachte zich agressief kon gedragen, als hij door twee politieagenten naar de taxi werd begeleid? Bestaat er een protocol dat de politie hanteert bij het in vrijheid stellen van personen met (eerder) verward gedrag?
De politie kan in het kader van de privacywetgeving geen mededelingen over de te vervoeren persoon doen aan een taxichauffeur. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, beoordeelt de OVP of er sprake is van een psychische stoornis bij een – in dit geval – verdachte met als doel om de verdachte en zijn of haar omgeving te beschermen. Indien een stoornis wordt vastgesteld, dan wordt een verdachte niet in vrijheid gesteld om zo onveilige situaties te voorkomen. Van geval tot geval maakt het OVP een dergelijke beoordeling.
In casu kan niet worden aangegeven wat tot de escalatie van het gedrag van de verdachte heeft geleid en of de OVP of de betrokken instituties dit hadden kunnen voorkomen. Desalniettemin is de taxichauffeur slachtoffer geworden en dat vind ik verschrikkelijk.
Begrijpt u dat taxichauffeurs, na dit nieuws, zich wel twee keer zullen bedenken voordat ze ritjes aannemen voor de politie?
Zie antwoord vraag 3.
Wie is er verantwoordelijk bij het niet signaleren van een psychische stoornis van een verdachte en die verdachte, op het moment dat hij vrijkomt, min of meer direct een zwaar misdrijf begaat en volledig ontoerekeningsvatbaar blijkt te zijn?
Het is van belang dat er na een melding over een persoon met verward/ overspannen gedrag een goede beoordeling/ triage plaatsvindt door een zorgverlener van een crisisdienst. Deze kan vaststellen of er sprake is van een psychische stoornis en maakt een inschatting van gevaar. Vervolgens wordt besloten wat er met de persoon in kwestie moet gebeuren. Dat is in casu gebeurd door de OVP. De OVP zag onvoldoende aanknopingspunten voor een inbewaringstelling. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Heeft de taxichauffeur uit het krantenartikel financiële steun gekregen uit het schadefonds geweldsmisdrijven? Zo nee, waarom niet? Heeft de taxichauffeur enig andere financiele compensatie gekregen? Zo nee, waarom niet? Is er überhaupt vanuit enige betrokken overheids- of publieke instantie interesse getoond voor het welzijn van deze taxichauffeur?
Ik kan niet op een individuele zaak ingaan. Ook lopen de civiele procedures nog. Wel kan ik aangeven dat verschillende betrokken instanties contact hebben (gehad) met de taxichauffeur.
Slachtoffers van geweldsmisdrijven die hierdoor ernstige lichamelijke en/of psychische problemen (letsel) hebben of hebben gehad, kunnen een aanvraag indienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Als een verdachte van een strafbaar feit strafrechtelijk vervolgd wordt, dan kan een slachtoffer zich voegen in de strafzaak met een schadeclaim. Gedeeltelijke of volledige ontoerekeningsvatbaarheid staat niet aan het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel in de weg.
Het artikel 3:305a BW |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de precieze inhoud van de argumenten van de Hoge Raad in de klimaatzaak Urgenda?1
Ja.
Bent u bekend met de inhoud, de strekking en het doel van artikel 3:305a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)?
Ja.
Hoe duidt u «gelijksoortige belangen van andere personen» (artikel 3:305a lid 1 BW)?
Op grond van de wetsgeschiedenis (Kamerstuk 22 486, nr. 3, p. 27–28) kan deze zinsnede in artikel 3:305a lid 1 BW als volgt worden geduid. Het vereiste van gelijksoortigheid betekent dat de belangen tot bescherming waarvan de vordering strekt zich voor «bundeling» moeten lenen, dus dat zij niet te divers, te veelsoortig mogen zijn. Het collectief actierecht is niet bedoeld voor zuiver individuele belangenbehartiging. Dit blijkt zowel uit de zinsnede «belangen van andere personen» als uit het vereiste dat deze belangen «gelijksoortig» moeten zijn. Steeds is de meervoudsvorm gebezigd. Met een collectieve actie moet worden opgekomen voor groepsbelangen dan wel algemene belangen. Een toegewezen vordering dient derhalve gevolgen te hebben voor meerdere personen, bekende of onbekende.
Bent u zich bewust van het feit dat het goed mogelijk is dat een significant gedeelte van de samenleving zich niet gerepresenteerd voelt door bepaalde collectieven?
Een representatieve belangenorganisatie komt in het systeem van groepsacties op voor een bepaalde groep personen. De opvattingen of belangen van deze groep kunnen uiteraard verschillen van die van andere leden van de samenleving. Reeds in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat destijds aan artikel 3:305a BW ten grondslag lag, is erop gewezen dat met een collectieve actie kan worden opgekomen voor belangen die mensen rechtstreeks raken, of die mensen zich vanuit een bepaalde overtuiging hebben aangetrokken. Daarbij is opgemerkt dat het bij de meer ideëel getinte belangen niet ter zake doet dat niet ieder lid van de samenleving evenveel waarde aan deze belangen hecht en dat het zelfs mogelijk is dat de belangen waarvoor men met de procedure wenst op te komen, in botsing komen met de ideeën en opvattingen van andere groeperingen in de samenleving (Kamerstuk 22 486, nr. 3, p. 22). Overigens wijs ik erop dat via de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (wet van 20 maart 2019; Stb. 2019, 130), waarvan ik het wetsvoorstel op 23 januari 2019 in uw Kamer mocht verdedigen en dat op 29 januari door uw Kamer met algemene stemmen is aangenomen, per 1 januari 2020 de ontvankelijkheidseisen voor belangenorganisaties in artikel 3:305a BW zijn aangescherpt, onder andere op het punt van representativiteit. In lid 2 van artikel 3:305a is namelijk als vereiste opgenomen dat de stichting of vereniging die een collectieve actie instelt «voldoende representatief is gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vordering». Deze eis voorkomt dat een stichting of vereniging een rechtsvordering kan instellen zonder de vereiste ondersteuning van een achterban. Niet iedere willekeurige organisatie kan zich opwerpen als verdediger van de belangen van gedupeerden. Op voorhand moet duidelijk zijn dat zij kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep getroffen gedupeerden opkomt (aldus de memorie van toelichting; Kamerstuk 34 608, nr. 3, p. 19).
Bent u het eens dat – zeker sinds de zaak Urgenda – het gebrek aan een zelfstandig vereiste van representativiteit in artikel 3:305a BW kan leiden tot discussie over de vraag of er sprake is van democratische legitimatie? Indien nee, waarom niet?
Deze vraag berust op de veronderstelling dat in artikel 3:305a BW een zelfstandig vereiste van representativiteit ontbreekt. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4 is deze veronderstelling – in elk geval na de wetswijziging van 1 januari 2020 – onjuist.
Bent u het meer algemeen eens dat wanneer een niet-gekozen rechter uitspraak doet omtrent een belang dat niet representatief is voor de gehele bevolking, maar wel wordt beschouwd als zijnde in het belang van de gehele bevolking, dit een anti-democratisch effect kan sorteren? Indien nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Een rechter die gelet op het belang van rechterlijke onafhankelijkheid, voor het leven wordt benoemd (art. 117, eerste lid, Grondwet), heeft tot taak recht te spreken en daarbij de rechtsregels toe te passen en te interpreteren die in nationale wetten en verdragen zijn neergelegd. Daarbij past niet een beoordeling of een uitspraak al dan niet «in het belang is» van (een representatief deel van) de bevolking, nog daargelaten dat het de rechter aan instrumentarium zou ontbreken om zo’n toetsing te kunnen verrichten. Met een dergelijke beoordeling zou de rechter een domein betreden dat aan de politiek is voorbehouden en in het bijzonder aan de wetgever, die tot taak heeft de rechtsregels vast te stellen die de rechter moet toepassen.
Bent u het eens dat lid 5 van artikel 3:305a BW gelet op de zinsnede «tenzij de aard van de uitspraak meebrengt dat de werking niet slechts ten opzichte van deze persoon kan worden uitgesloten» in het licht van een zaak als Urgenda als lege huls kan worden beschouwd? Indien nee, waarom niet?
Deze zinsnede staat sedert de in het antwoord op vraag 4 genoemde wetswijziging niet meer in de wet, hetgeen een inhoudelijke beantwoording van deze vraag overbodig maakt.
Bent u bereid het representativiteitsvereiste toe te voegen aan artikel 3:305a BW nu dit voorstel door de Afdeling advisering van de Raad van State is afgewezen2 zeker nu dit artikel voor steeds minder concrete gevallen wordt ingezet – het opnemen van een zelfstandig representativiteitsvereiste in artikel 3:305a BW te heroverwegen, ook al heeft dit voorstel het eerder niet gehaald? Indien nee, waarom niet?
Het representativiteitsvereiste staat sedert 1 januari 2020 in artikel 3:305a BW (zie het antwoord op vraag 4).
Bent u het eens dat artikel 3:305a BW – in ieder geval in de huidige vorm – voor bepaalde collectieven aanleiding kan geven tot misbruik van ons rechtsstelsel, door een bepaalde visie rechterlijk af te dwingen met de argumentatie dat «het algemeen belang» wordt behartigd? Indien nee, waarom niet?
Nee. Het collectief actierecht zoals dat is verankerd in artikel 3:305a BW acht ik een nuttig en zinvol element van ons rechtssysteem. De doelstellingen die zijn terug te vinden in de memorie van toelichting van destijds (Kamerstuk 22 486, nr. 3) staan nog steeds overeind.
Hoe beschouwt u de zaak Urgenda in het licht van de Trias Politica? Bent u van mening dat de scheiding der machten overeind is gebleven met de zaak Urgenda? Indien ja, waarom? Indien nee, waarom niet?
De Urgendazaak beschouwend in het licht van de trias politica beantwoord ik de tweede vraag bevestigend. De rechter heeft mede tot taak verdragen toe te passen en uit te leggen. Dat is ook in de Urgendazaak gebeurd. Zoals vermeld in de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 31 januari 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 445) zal de Kamer nog nader worden geïnformeerd over de mogelijke bredere betekenis van het arrest van de Hoge Raad.
Berichten dat sociaal advocaten stoppen vanwege te lage vergoedingen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de nieuwsartikelen, bijvoorbeeld in het Algemeen Dagblad en de Tubantia, van sociaal advocaten die er mee stoppen vanwege te lage vergoedingen?1 2 Wat is daarop uw reactie?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik vind het erg spijtig om te lezen dat er advocaten zijn die, ondanks het incidentele extra geld voor de sociale advocatuur van € 36,5 mln. per jaar, stoppen met hun werkzaamheden.
Welke boodschap zou u als vakminister aan deze voormalig sociaal advocaten mee willen geven?
Ik realiseer mij dat deze advocaten met ziel en zaligheid hebben gewerkt voor de minderbedeelde burger. Wanneer je steeds klaar staat voor mensen die niet veel te besteden hebben, die het niet meer snappen en die steeds vastlopen in het systeem, dan behoort daar ook een redelijke beloning tegenover te staan. Met de stelselvernieuwing beogen we ook een betere vergoeding voor sociaal advocaten te realiseren. Dit kost evenwel tijd. Ik realiseer mij dat het voor de direct betrokkenen lastig is dat deze hervorming een lange adem vergt. Daarom heb ik ook de keuze gemaakt ter overbrugging € 36,5 mln. per jaar vrij te maken voor de sociale advocatuur. Helaas heeft dit sommige advocaten er niet van kunnen weerhouden te stoppen. Ik vind dit erg spijtig, want ik had hen graag willen betrekken bij de hervorming.
Wat is uw verklaring voor het feit dat er toch nog sociaal advocaten stoppen, ondanks het feit dat u extra geld heeft toegezegd?
We willen dat goede advocaten behouden blijven voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. We zijn daarom op dit moment bezig om sociaal advocaten op een verantwoorde manier de omslag te laten maken naar een nieuw stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, die, ondanks dat het werk straks in hoeveelheid iets zal afnemen, op termijn tot hogere vergoedingen voor de advocatuur leidt. De keuze om te stoppen is echter een eigen keuze. Een ieder maakt daarin zijn eigen afweging.
Hoeveel sociaal advocaten stoppen er volgens u nog voordat de herziening van het stelsel rechtsbijstand is afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Is de toegang tot een sociaal advocaat nog altijd gewaarborgd voor iedereen die daar recht op heeft, nu het aantal sociaal advocaten afneemt?
Ja. In het rapport Herijking rechtsbijstand van de commissie-Wolfsen is geconcludeerd dat er omgerekend naar fte’s binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand qua volume werk is voor ongeveer 2.700 rechtsbijstandsverleners. Als zij maximaal 75% gesubsidieerd werk doen, wordt dat ongeveer 3.570 rechtsbijstandsverleners, en als dat 62% is, wordt dat ongeveer 4.300 rechtsbijstandsverleners.3 Volgens de «Trend & Cijfers» 2018 van de Raad voor Rechtsbijstand nemen in 2018 7.072 advocaten deel aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Er zijn in dat jaar 525 advocaten ingestroomd en 713 advocaten uitgestroomd. Ik laat nauwlettend monitoren of er nog voldoende aanbod is van advocaten. Ook de aanwas van jonge juristen neem ik daarbij mee. Op dit moment zijn er nog geen signalen dat er een te laag aanbod aan advocaten is, waardoor de toegang tot het recht niet meer geborgd kan worden.
Hoe gaat u voorkomen dat er nog meer sociaal advocaten stoppen?
Ik heb hiervoor drie acties in gang gezet. Ten eerste heb ik op 15 november 2019 besloten om voor de komende twee jaar € 36,5 mln. per jaar beschikbaar te stellen om de meest acute nood te ondervangen. De extra middelen zorgen voor een stijging van het inkomen van advocaten in de toevoegingspraktijk voor de komende twee jaar. Voor de duur van deze kabinetsperiode is een redelijke vergoeding voor de sociaal advocatuur daarmee verzekerd.
Ten tweede heb ik € 6 mln. beschikbaar gesteld voor de jaren 2019 tot 2024. Om deze middelen goed te besteden (ten behoeve van ondersteuning van innovatie en stimulering jonge aanwas) is de Raad voor Rechtsbijstand in gesprek met onder andere de NOvA en de VSAN.
Ten derde heb ik per 1 januari 2020 € 10 mln. voor pilots in de tweede lijn beschikbaar gesteld. Met deze innovatievoorziening kan ervaring worden opgedaan met nieuwe manieren van werken in de tweede lijn. In pilots kan voorzien worden in betere vergoedingen voor dienstverleners die initiatief nemen om de vernieuwing in de gewenste richting verder uit te werken.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg gesubsidieerde rechtsbijstand van 19 maart aanstaande?
De vragen zijn hiermee beantwoord voor het AO gesubsidieerde rechtsbijstand dat inmiddels is verplaatst naar een andere datum. In deze bijzondere tijden wil ik ook graag vermelden dat door het sluiten van de rechtbanken advocaten werkzaam op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand verkeren in (extra) financieel zwaar weer. Daarom treft het kabinet aanvullende maatregelen om deze advocaten en mediators tegemoet te komen. Rechtsbijstandsverleners krijgen de mogelijkheid een extra voorschot aan te vragen. Verder wordt er een zittingstoeslag uitgekeerd, ook als er in plaats van een zitting een schriftelijke behandeling plaatsvindt.
Tenslotte kunnen extra-uren vergoedingen tussentijds worden gedeclareerd. Deze maatregelen gelden in aanvulling op de generieke maatregelen die het kabinet heeft getroffen voor ondernemers in financiële nood als gevolg van de coronacrisis.
Het bericht dat Turkije Syrische rebellen inzet in de strijd in Libië |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Turkije Syrische rebellen inzet in de strijd in Libië, waaronder extremisten van Al Qaeda en ISIS?1
Het kabinet is bekend met berichten over de aanwezigheid van Syrische oppositiestrijders in Libië. Het is op dit moment onduidelijk om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden. De toevoer van militaire middelen aan de Libische partijen komt een politieke oplossing niet ten goede en druist in tegen de op 19 januari jl. gemaakte afspraken in Berlijn en het al langer geldende wapenembargo voor Libië.
Het kabinet benadrukt, zowel in EU-verband als bij verschillende regionale actoren, het belang van volledige implementatie van de Berlijn uitkomsten, met in de eerste plaats een duurzaam staakt-het-vuren, volledige naleving van het VN wapenembargo en geloofwaardige stappen op het politieke spoor. Het kabinet verwelkomt de voorzichtige stappen die op deze drie sporen worden genomen, dringt er al langere tijd in EU-verband aan op dat de EU een actieve rol speelt in de implementatie van Berlijn, maar constateert ook dat er nog veel uitdagingen zijn.
Het kabinet heeft met zorg geconstateerd dat het conflict in Libië meer dan ooit onderhevig is aan buitenlandse inmenging. Dit draagt op geen enkele manier bij aan een politieke oplossing. Nederland draagt dit ook uit. Ik deed dit recentelijk nog tijdens mijn contacten met mijn counterparts uit Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten. Ook benadrukt het kabinet in de daartoe geëigende gremia in Brussel het belang van de volledige implementatie van de uitkomsten van de Berlijn conferentie en meer specifiek volledige naleving van het wapenembargo.
Acht u de inschatting van het Syrisch Observatorium voor Mensenrechten betrouwbaar dat er al minstens 130 ex-strijders van ISIS en Al Qaeda van in totaal 4700 Syrische rebellen door Turkije naar Libië zijn gestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid zich aan te sluiten bij de Franse president Macron, die stelt dat Frankrijk Turkse oorlogsschepen gezien heeft die Syrische huurlingen aan land zetten in Libië?2 Vindt u dit ook een ernstige schending van wat afgesproken is op de conferentie in Berlijn, namelijk strikte handhaving van het wapenembargo en geen buitenlandse militaire inmenging? Bent u het met president Macron eens dat Turkije, dat zich ook aan deze afspraken heeft gecommitteerd, een belofte gebroken heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het in november vorig jaar verschenen VN-rapport waaruit blijkt dat diverse landen, waaronder Turkije, Jordanië en de Verenigde Arabische Emiraten wapens leveren aan strijdende partijen in Libië, in strijd met het VN-wapenembargo?3 Bent u bereid deze schendingen aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de oproep van de Speciaal VN-Gezant voor Libië, Ghassan Salamé, om alle buitenlandse gewapende bemoeienis met Libië te beëindigen, ook in de richting van Turkije?4
Ja, zie antwoord op vraag 1, 2, 3 en 4.
Deelt u bovendien de opvatting van Salamé dat door de instroom van milities uit Syrië en Soedan de voedingsbodem voor terrorisme in Libië toeneemt?5
Voortdurende instabiliteit in Libië zorgt er voor dat terroristische groeperingen en georganiseerde misdaad voet aan de grond krijgen. Het kabinet acht daarom een sterk en verenigd optreden van de EU in Libië van groot belang.
Is het bovendien waar 6 dat Turkije onder meer de Sultan Murad brigade inzet of in wil zetten in Libië?6
Zie het antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Herinnert u zich de rapporten van Amnesty International7 en de onafhankelijke internationale VN-onderzoekscommissie voor de Arabische Republiek Syrië,8 waarin door Turkije gesteunde rebellengroeperingen, waaronder de Sultan Murad brigade, beschuldigd worden van ernstige mensenrechtenschendingen en zelfs oorlogsmisdaden?
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen van Amnesty International dat er harde bewijzen zijn dat Turkse strijdkrachten en een coalitie van door Turkije gesteunde Syrische gewapende groeperingen oorlogsmisdaden hebben gepleegd, waaronder het doden en verwonden van burgers tijdens het offensief in het noordoosten van Syrië?9
Nederland heeft zoals bekend het Turkse optreden in Noordoost-Syrië in duidelijke bewoordingen veroordeeld en heeft zich binnen de Europese Unie met succes hard gemaakt voor een scherpe lijn richting Turkije. De Nederlandse opstelling heeft er mede toe geleid dat de Europese Raad de Turkse militaire actie in Noordoost-Syrië heeft veroordeeld. Ook besloten lidstaten tot een strikte interpretatie van criterium 4 van het EU gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportbeleid (2008/944/GBVB), wat neerkomt op een de facto wapenembargo. Nederland heeft daarnaast benadrukt dat Turkije een verantwoordelijkheid heeft om maatregelen te treffen om schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht te stoppen. Nederland blijft deze boodschap, ook in bilaterale contacten, herhalen.
Bent u bereid inzet van Syrische rebellengroeperingen door Turkije in Libië krachtig te veroordelen, dit kenbaar te maken richting Turkije en aan de orde te stellen binnen de EU en NAVO? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven bij vraag 1, 2 en 3 al is aangegeven, is het op dit moment onduidelijk welke Syrische strijders of groepen actief zijn in Libië, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden.
En marge van de veiligheidsconferentie in München op 15 februari jl., heb ik met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken gesproken over de situatie in Libië. Hierbij is het belang van naleving van het wapenembargo aan de orde gekomen en de wenselijkheid dat alle partijen afzien van inmenging in het conflict in Libië. Ook is gesproken over de noodzaak van een staakt het vuren en een politieke oplossing voor het conflict.
Bent u expliciet bereid inzet van de Sultan Murad brigade in Libië te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien het op dit moment onduidelijk is om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden, treedt het kabinet niet in de veroordeling van de inzet van specifieke groepen.
Behoren tot de in de berichtgeving genoemde Syrische rebellengroeperingen die ingezet zouden worden in Libië, ook groeperingen die in het verleden Non-lethal assistance (NLA) ontvangen hebben van Nederland?10
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland.
Vindt u mogelijke inzet van door Nederland aan Syrische rebellengroeperingen geleverde spullen, zoals pickup trucks, mitrailleurvesten, laptops en uniformen, in Libië wenselijk?
Zie het antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Bent u bereid er bij Turkije op aan te dringen dat er geen door Nederland geleverde NLA-spullen ingezet zullen worden in Libië? Zo nee, waarom niet?
Het is op dit moment onduidelijk om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden.
Daarnaast, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het NLA-programma in het voorjaar van 2018 beëindigd (Kamerstuk 32 623, nr. 229). De door Nederland geleverde goederen waren aan gebruik onderhevig. In eerdere beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat goederen als voedselpakketten en medicijnen al grotendeels geconsumeerd zijn en de gemiddelde levensduur van een geleverd voertuig in de Syrische context naar schatting zes tot acht maanden was (Kamerstuk 32 623, nr. 229). Maar het is ook mogelijk dat sommige (onderdelen van) voertuigen die Nederland leverde nog wel in gebruik zijn. Met de beëindiging van het programma, eindigde echter ook de constante monitoring van voorheen gesteunde groepen en geleverde goederen. Zodoende is de status van door Nederland geleverde goederen ruim anderhalf jaar na beëindiging van het programma moeilijk traceerbaar.
In hoeverre heeft Nederland, ook na de beëindiging van het NLA-programma, nog een verantwoordelijkheid om oorlogshandelingen en mensenrechtenschendingen met door Nederland in het kader van NLA geleverde spullen te voorkomen, zoals recent bij de illegale Turkse invasie van noord-oost Syrië? Acht u zich nog gehouden aan een vorm van diplomatieke inspanningsverplichting?
Nederland zet zich in voor het tegengaan van straffeloosheid voor alle misdaden begaan in het kader van het Syrische conflict en ondersteunt daartoe ook initiatieven om vervolging te faciliteren. Zo steunt Nederland organisaties zoals het IIIM, zodat op enig moment vervolging kan plaatsvinden, ongeacht door wie die misdaden zijn begaan.
Aan uw Kamer is eerder gemeld dat er na onderzoek geen indicatie is gevonden dat door Nederland geleverde goederen zijn ingezet in de strijd tijdens de Turkse militaire operatie Peace Spring (Kamerstuk 32 623, nr. 294). Voorts beschikt het kabinet niet over informatie die erop wijst dat de in het verleden door Nederland geleverde goederen elders voor oorlogshandelingen of mensenrechtenschendingen gebruikt worden.
Zwangerschapsdiscriminatie bij studenten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie: «Discriminatie-aanklacht studente tegen HBO: Ze vonden mijn zwangerschap mijn probleem»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Erkent u dat een zwangerschap logischerwijs kan leiden tot studievertraging?
Ja, dat erken ik.
Deelt u de mening dat zwangere studenten het recht zouden moeten hebben om met zwangerschapsverlof te gaan, alsook aanspraak moeten kunnen maken op een individueel examenprogramma om eventuele studievertraging zo veel mogelijk te beperken?
Tijdens het debat over de Wet versterken positie mbo-studenten op 3 maart jl., gaf ik aan dat anders dan het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger onderwijs geen wettelijke aanwezigheidsplicht kent. Hogescholen en universiteiten hebben (mede daarom) voldoende ruimte voor maatwerk. Zoals het maken van afspraken over een aangepast studie- en/of examenprogramma en voor tegemoetkomingen in het kader van het Profileringsfonds om zo eventuele studievertraging zoveel mogelijk te beperken. Naar aanleiding van dit debat is ook een motie aangenomen die de regering verzoekt in kaart te brengen wat ervoor nodig is om zwangerschapsverlof in het hoger onderwijs mogelijk te maken. Ik ga hier over in gesprek met de VH en de VSNU en deskundigen en zal u hier na de zomer over informeren.
Hoe legt u uit dat studenten in het middelbaar beroepsonderwijs dit recht inmiddels wel hebben, maar studenten in het hoger onderwijs niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de rechten voor zwangere studenten in het middelbaar beroepsonderwijs ook te borgen voor zwangere studenten in het hoger onderwijs? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op hoe verschillende onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs momenteel omgaan met de positie van zwangere studenten?
De Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn waarin de VH en de VSNU, de universiteit voor Humanistiek, studentenbonden, het Expertisecentrum Inclusief hoger onderwijs (ECIO) en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap samenwerken, besteedt ook aandacht aan de positie van zwangere studenten en aan de vraag hoe instellingen voor hoger onderwijs voor deze groep het gewenste maatwerk kunnen leveren. De werkgroep had in mei een conferentie gepland voor het delen van good practices binnen instelling met betrekking tot studentenwelzijn, waaronder maatwerk voor zwangere studenten. In verband met de Coronacrisis zal deze conferentie op een ander moment worden georganiseerd.
Bent u bekend met het aantal meldingen, uitgesplitst naar mbo- en hbo-studenten, bij Stichting Steunpunt Studerende Moeders? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer delen?2
De Stichting Steunpunt Studerende Moeders (SSSM) heeft het volgende «indicatieve» overzicht van het aantal meldingen over de periode van augustus 2019 t/m februari 2020 (7 maanden) met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gedeeld:
Middelbaar beroepsonderwijs: 9 meldingen
Hoger onderwijs: 11 meldingen
Er komen jaarlijks ongeveer 36 klachten (in totaal) binnen. Daarnaast zijn er ongeveer 25 meldingen per jaar van jonge moeders in het middelbaar beroepsonderwijs over discriminatie op grond van geslacht.
Zorgen om verantwoord wisselen medicijnen |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Patiëntenorganisaties: zorgen om verantwoord wisselen medicijnen?» uit het Nederlands Dagblad?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat partijen uit het overleg over «verantwoord wisselen» zijn gestapt? Zo ja, waarom heeft u de Kamer daar niet direct over geïnformeerd?
Het klopt niet dat partijen uit het overleg over «verantwoord wisselen» zijn gestapt. Het is partijen niet gelukt om over alle afspraken overeenstemming te bereiken. Alle bemiddelingspogingen ten spijt heb ik eind januari moeten vaststellen dat de standpunten van partijen te ver uiteen lagen voor een bestuurlijke lijn rondom het thema verantwoord wisselen van geneesmiddelen. Aansluitend hierop heb ik de Tweede Kamer bij brief van 10 februari 20202 geïnformeerd over de uitkomst van het traject.
Klopt het dat het overleg over «verantwoord wisselen» is gestopt in dezelfde week dat u besloot het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) te herzien? Zo ja, houden deze twee zaken met elkaar verband?
Bij brief van 27 januari 20203, 2019–2020, 29 477, nr. 644, informeerde ik u over mijn plan tot modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem. In die week heb ik helaas ook moeten vaststellen dat de standpunten van partijen over de laatste inhoudelijke punten te ver uiteen lagen voor het bereiken van een bestuurlijke lijn rondom het thema verantwoord wisselen van geneesmiddelen. Beide ontwikkelingen vielen samen in die week, maar houden geen verband met elkaar.
Hoe kunnen patiënten straks verantwoord van medicijn wisselen, als ze geen eigen bijdrage willen of kunnen betalen?
In eerste instantie doe ik bij een herberekening van de vergoedingslimieten (in het kader van de modernisering van het GVS) een beroep op de fabrikant om bijbetalingen voor patiënten te voorkomen door de prijzen van geneesmiddelen te matigen in lijn met de nieuwe vergoedingslimieten. In dat geval hoeft de patiënt dus ook niet te wisselen naar een geneesmiddel zonder eigen bijdrage. In het geval fabrikanten hun prijzen niet matigen en dus een bijbetaling voor de patiënt ontstaat, kunnen patiënten wisselen naar een geneesmiddel zonder bijbetaling. Een belangrijk onderdeel van het gemoderniseerde GVS is immers dat in elk cluster met geneesmiddelen een «bijbetalingsvrije» optie bestaat voor de patiënt.
Ik begrijp dat het wisselen van geneesmiddelen voor patiënten vervelend en belastend kan zijn, maar als de patiënt op een begrijpelijke manier wordt geïnformeerd en goed wordt begeleid, kan dit veilig en verantwoord plaatsvinden.
Het is de verantwoordelijkheid van de voorschrijver en de apotheker om met het oog op het leveren van goede en veilige zorg deze taak goed op te pakken en uit te voeren. Gelukkig pakken partijen deze rol in de praktijk goed op. Om dit proces verder te verbeteren ben ik bereid partijen te ondersteunen en zal ik partijen benaderen om te vernemen op welke onderdelen er behoefte is aan verdere ondersteuning. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan een publiekscampagne over de uitwisselbaarheid van geneesmiddelen.
Wat gaat u doen om toch afspraken te maken over het verantwoord wisselen van medicijnen?
Nu er geen bestuurlijk akkoord ligt over het verantwoord wisselen van geneesmiddelen, verwacht ik dat partijen in het belang van goede en veilige zorg voor de patiënt wel de positieve resultaten uit het traject voortvarend oppakken. Het gaat hierbij onder andere om de afspraken met betrekking tot goede voorlichting en begeleiding van patiënten bij het wisselen en het verder uitrollen van de regionale formularia voor longmedicatie. Dit laatste leidt onder andere tot verbetering van inhalatietechniek door consistent gebruik van hetzelfde hulpmiddel en een verbeterde overdracht van inhalatie medicatie tussen eerste en tweede lijn. Een onderdeel van het bestuurlijk traject was een lijst met geneesmiddelen waarvan het wisselen gepaard gaat met gezondheidsrisico’s voor de patiënt. Ik wil deze lijst een meer bindend karakter geven. Ik ga na hoe dit het beste kan. In het kader van de modernisering van het GVS wil ik ook regelen dat in het geval een patiënt om strikt medische redenen alleen gebruik kan maken van een geneesmiddel met een bijbetaling deze bijbetaling dan niet wordt gevraagd. Daarmee voorkom ik dat patiënten vanwege de bijbetaling zouden moeten wisselen van geneesmiddel terwijl dat medisch onverantwoord is.
Lag er al een conceptlijst met medicijnen waarbij nooit gewisseld zou mogen worden? Zo ja, kan deze dan alsnog gebruikt worden om te voorkomen dat patiënten verplicht worden andere medicatie te gebruiken, met alle gevolgen van dien?
Zie antwoord vraag 5.
De eerste cijfers m.b.t. snorfietsen op de rijbaan in Amsterdam |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amsterdamse snorfietsmaatregel effectief: andere steden willen volgen»?1
Ja.
Wat is uw indruk van de monitoring van de gemeente Amsterdam die op 10 december 2019 verscheen en wat is de status van dit stuk?
De «Evaluatierapportage Snorfiets naar de rijbaan» van de gemeente Amsterdam is opgesteld op basis van verschillende onderzoeken door onafhankelijke (verkeerskundige) onderzoeksbureaus2. Diverse stakeholders zoals de SWOV zijn vooraf betrokken bij de onderzoeksopzet van het rapport. Ik heb de resultaten ter kennisneming aangenomen en samen met de begeleidende brief van de gemeente Amsterdam met uw Kamer gedeeld in mijn verzamelbrief verkeersveiligheid van 16 december 20193. De evaluatierapportage is op 7 februari 2020 ook vastgesteld in de Amsterdamse gemeenteraad.
De gemeente Amsterdam heeft aangegeven dat ze de situatie in de gaten blijven houden. Een jaar na invoering (medio april 2020) volgt een nieuwe meting naar de verkeerskundige effecten. Hierbij zal opnieuw worden gekeken naar de ontwikkeling van het aantal geregistreerde brom- en snorfietsen in Amsterdam. Verder worden de ongevallenstatistieken doorlopend gemonitord en wordt de naleving periodiek gemeten om de benodigde handhavingsinzet te bepalen. Zodra de nieuwe rapportage beschikbaar is, zal ik die met uw Kamer delen.
Zelf voer ik een brede evaluatie uit, op basis van de door gemeenten uitgevoerde evaluaties, naar de effecten op de doorstroming en verkeersveiligheid door het toestaan van snorfietsen op de rijbaan4, conform de motie Remco Dijkstra / Von Martels. Deze evaluatie wordt uitgevoerd wanneer meerdere wegbeheerders deze maatregel hebben ingevoerd en geëvalueerd.
Klopt het dat het aantal geregistreerde snorfietsen in Amsterdam van 37.000 stuks rap gedaald is naar 26.000 stuks in slechts een paar maanden tijd?
In de «Evaluatierapportage Snorfiets naar de rijbaan» staat dat het aantal geregistreerde snorfietsen is gedaald van circa 37.000 in januari 2018 naar circa 26.000 in november 2019. Het tijdsbestek is dus langer dan een paar maanden, maar van een daling in het aantal geregistreerde snorfietsen is inderdaad sprake.
Klopt het dat bijna de helft van de voormalige snorfietsers nu aangeeft de auto te pakken als alternatief?
Er is een indicatief panelonderzoek gedaan onder ex-snorfietsers. Onder ex-snorfietsers zijn de fiets (53%) en de auto (49%) de populairste alternatieven voor de snorfiets, gevolgd door het openbaar vervoer (37%). Als er wordt gekeken naar het meest gebruikte alternatieve vervoersmiddel qua verplaatsingen dan is de fiets (33%) het meest populair, gevolgd door de auto (18%), het openbaar vervoer (15%) en de elektrische fiets (15%).
Klopt het dat het aantal verplaatsingen per snorfiets maar liefst gehalveerd is?
Dat klopt. Uit de verkeerskundige evaluatie komt naar voren dat tussen oktober 2018 en september 2019 het aantal verplaatsingen van snorfietsers met 52% is gedaald.
Klopt het dat het aantal verplaatsingen per bromfiets als alternatief gestegen is?
Dat klopt. Uit de verkeerskundige evaluatie blijkt dat tussen oktober 2018 en september 2019 het aantal verplaatsingen van bromfietsers met circa 16% gestegen is.
Zien we in Amsterdam een toename van het aantal geregistreerde bromfietsen? Is bekend op welke wijze en met welke modaliteit mensen zich zijn gaan verplaatsen?
Er is geen toename van het aantal geregistreerde bromfietsen zichtbaar. Het aantal geregistreerde bromfietsen in Amsterdam is afgenomen van circa 20.000 in januari 2018 naar circa 15.500 in november 2019.
Onder ex-snorfietsers is er onderzoek gedaan naar welke modaliteit men is overgestapt. Zie daarvoor het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat, hoewel er verbetering lijkt te zijn, momenteel circa 25% van de snorfietsers zich nog steeds niet aan de regels houdt? Wat kunnen de oorzaken hiervan zijn?
Sinds de start van handhaving op de maatregel per 3 juni 2019 wordt de positie op de rijbaan en de helmplicht over het algemeen goed nageleefd. Eind oktober hield 81% van de snorfietsers zich aan de positie op de rijbaan en hield 85% van de snorfietsers zich aan de helmplicht. 74% van de snorfietsers hield zich aan zowel de positie op de rijbaan als de helmplicht.
Een oorzaak voor het gegeven dat circa 25% van de snorfietsers zich niet aan de regels houdt, is niet eenduidig aan te wijzen. Mogelijk heeft het te maken met de gewenning aan de maatregel. Zoals aangegeven bij antwoord 2, wordt de naleving van de maatregel periodiek gemeten om de benodigde handhavingsinzet te bepalen. De gemeente Amsterdam kijkt momenteel ook naar de mogelijkheden van camerahandhaving om een structureel hoger nalevingscijfer te bereiken.
Wat vindt u van het aantal van 4.661 zienswijzen die alleen al in Amsterdam in slechts een paar weken zijn ingediend op het voorgenomen besluit van de gemeente Amsterdam? Is dit niet rijkelijk veel?
In een periode van ongeveer 6 weken, van 14 augustus tot en met 24 september 2018, was het voor iedereen (zowel snorfietsers als niet-snorfietsers en zowel Amsterdammers als mensen van buiten Amsterdam) mogelijk een zienswijze in te dienen op het voorgenomen verkeersbesluit. Op deze manier heeft de gemeente Amsterdam zoveel mogelijk mensen kunnen horen om zo tot een zorgvuldig overwogen en gemotiveerd besluit te komen.
Aangezien de maatregel directe gevolgen zou hebben voor alle snorfietsers in Amsterdam en indirecte gevolgen voor vrijwel alle andere weggebruikers, is het aantal van 4.661 zienswijzen niet uitzonderlijk hoog.
Klopt het dat het invoeren de gemeente Amsterdam minstens zes miljoen euro heeft gekost en dat daarbij de (in-)directe kosten en het waardeverlies voor de snorfietsers, maar ook de extra kosten voor snorfietsers niet meegenomen zijn? Zijn gemeenten als Leiden, Nijmegen, Utrecht, Den Haag, Rotterdam en Groningen op de hoogte hiervan? Hoeveel verkeersborden zijn er bijvoorbeeld extra geplaatst?
De gemeente heeft de maatregel uitgevoerd met een budget van in totaal circa 6 miljoen euro. Deze kosten betroffen onder andere de kosten voor de inrichting van de openbare ruimte (verkeersborden en dergelijke), communicatie en campagnes, handhaving en personele capaciteit. Er zijn ongeveer 4.000 verkeersborden geplaatst ter invoering van de maatregel in Amsterdam. De (in-)directe kosten, extra kosten en het waardeverlies voor snorfietsers zijn hier niet in meegenomen aangezien deze niet voor rekening zijn van de gemeente Amsterdam. De evaluatiestukken inclusief kosteninzicht zijn openbaar gemaakt en breed gedeeld, ook met andere gemeenten.
Begrijpt u uitspraken van mensen die stellen: «het levensgevaarlijk te vinden om tussen het andere snellere verkeer op de rijbaan te gaan rijden, die dat nog niet durven?»
Ook in de rapportage van de gemeente Amsterdam komt naar voren dat een deel van de snorfietsers is gestopt of minder rijdt op de snorfiets omdat zij het gevaarlijk vinden tussen het overige verkeer.
Uit het onderzoek blijkt echter dat de verplaatsing van de snorfiets naar de rijbaan een positief effect heeft op de verkeersveiligheid, de doorstroming en de drukte op de fietspaden. Voorafgaand aan de invoering van de maatregel was 25% van de verkeersslachtoffers een brom- of snorfietsers, terwijl zij slechts 1 à 2% van alle verplaatsingen in Amsterdam uitmaakten.
In de rapportage van de gemeente Amsterdam staat dat er na de invoering van de maatregel een sterke daling zichtbaar is van het aantal geregistreerde ongevallen met letsel waar een snorfietser bij betrokken is. Ook het aantal ongevallen onder fietsers en bromfietsers is afgenomen.
In hoeverre is dit een «experiment met mensenlevens» als je de uitkomst voor de verkeersveiligheid niet exact weet en ook een helm «niet voorkomt dat je onverhoopt wordt overreden door een vrachtwagen»?
Er bestaat sinds 1 juli 2018 een helmplicht voor bestuurders en passagiers van een snorfiets wanneer de wegbeheerder bij verkeersbesluit heeft bepaald dat de snorfiets op de rijbaan moet rijden. Dit is mogelijk gemaakt middels het Besluit van 6 juni 2018 tot wijziging van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer en het RVV 1990 ter invoering van de mogelijkheid snorfietsers in bepaalde gevallen te verplichten van de rijbaan gebruik te maken (lokale scheiding fiets en snorfiets)5. Uw Kamer heeft herhaaldelijk gevraagd om de wegbeheerder deze mogelijkheid te geven en het besluit is uitgebreid met uw Kamer behandeld. Tijdens de behandeling van het besluit is aangegeven dat de maatregel naar verwachting een positief effect zou hebben op de verkeersveiligheid. Dat bleek onder andere uit onderzoek van de SWOV6.
De gemeente Amsterdam is de eerste wegbeheerder die van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt en het staat andere wegbeheerders vrij om ook van deze mogelijkheid gebruik te maken.
Bent u zelf al een keer Amsterdam doorgereden op een snorfiets met maximaal 25 kilometer per uur tussen het andere verkeer of bent u bereid dat te gaan doen?
Ik laat mij altijd door alle verschillende betrokkenen goed informeren over de gevolgen van een maatregel. Dat heb ik hier ook gedaan en zal ik blijven doen.
Is het doel van de maatregel om een bepaald aantal (260) minder ongevallen op het fietspad te hebben gehaald?
De SWOV heeft in 2013 een «educated guess» gedaan7 en daarbij de verwachting uitgesproken dat door de verplaatsing van snorfiets naar de rijbaan het aantal verkeersslachtoffers als gevolg van de snorfietsongevallen in Amsterdam zou dalen met 261 per jaar. Dit zou worden bereikt door het dragen van een helm, door een meer zichtbare positie op de rijbaan en doordat snorfietsers voor een ander vervoermiddel gaan kiezen.
Er is in Amsterdam voorafgaand aan de invoering van de maatregel geen bepaald aantal minder verkeersslachtoffers of ongevallen als doel gedefinieerd. Het doel van de maatregel was om het aantal verkeersslachtoffers als gevolg van snorfietsongevallen in Amsterdam te verlagen en de doorstroming op fietspaden te verbeteren.
Wordt er een ongevallen-letselanalyse bijgehouden? Is de inzage in de aard van het letsel volledig?
De ongevallenstatistieken zijn door de gemeente Amsterdam bijgehouden en onderzocht. In absolute aantallen is het aantal ongevallen met letsel waarbij een snorfietser betrokken is sterk gedaald sinds de invoering van de maatregel in vergelijking met voorgaande jaren. De ongevallenstatistiek biedt geen goed beeld van de aard of de ernst van het letsel. Door de combinatie van de verplaatsing van de snorfiets naar de rijbaan met een helmplicht is volgens de SWOV een reductie van slachtoffers van snorfietsongevallen te verwachten (zowel ziekenhuisopnamen als spoedeisende hulp).8
Wat zou een positieve uitkomst kunnen betekenen voor de rest van Nederland? Is Amsterdam wel representatief voor de rest van Nederland met haar specifieke verkeersituatie ten opzichte van andere delen van het land?
Wegbeheerders hebben momenteel al de mogelijkheid om de snorfiets in bepaalde gevallen te verplichten van de rijbaan gebruik te maken. Omdat deze gevallen sterk afhankelijk zijn van de lokale situatie, zullen er geen regels komen om overal in Nederland de snorfiets van het fietspad naar de rijbaan te verplaatsen. De bestaande mogelijkheid die wegbeheerders hebben om hiertoe te besluiten, acht ik voldoende.
Bent u bereid een volledige evaluatie te doen naar alle relevante effecten? Geldt nog steeds, zoals u eerder hebt aangegeven, dat u niet aarzelt om de verleende toestemming terug te nemen als daar aanleiding voor is en dus de mobiliteit van mensen of de verkeersveiligheid daarom vraagt?
De gemeente Amsterdam is momenteel de enige wegbeheerder die de snorfiets naar de rijbaan heeft verplaatst in combinatie met een helmplicht. De uitgevoerde evaluatie is de verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam en er volgt medio april nog een tweede rapportage.
Ik heb eerder aan uw Kamer aangegeven dat, als uit die monitoring blijkt dat ongewenste neveneffecten op de verkeersveiligheid optreden, dat dan voor mij een belangrijke reden is om mijn besluitvorming te heroverwegen. Daar zie ik nu echter geen aanleiding toe. Wel voer ik een brede evaluatie uit, op basis van de door gemeente uitgevoerde evaluaties, naar de effecten op de doorstroming en verkeersveiligheid door het toestaan van snorfietsen op de rijbaan9, conform de motie Remco Dijkstra / Von Martels. Deze evaluatie wordt uitgevoerd wanneer meerdere wegbeheerders deze maatregel hebben ingevoerd en geëvalueerd.
Wilt u proberen deze vragen één voor één te beantwoorden en deze omstreeks begin maart aan de Kamer te doen zenden?
Ja, bij dezen.
De zorgwekkende situatie bij een belangrijke IT-dienstverlener van de Nederlandse overheid |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sanderink (Centric): «Miljoenenwinst is -verlies»»?1
Ja.
Vindt u dit een zeer zorgwekkend bericht, aangezien de (financiële) positie van een belangrijke IT-leverancier van de Nederlandse overheid nu ernstig in gevaar lijkt te zijn?
Ik zie, gelet op berichtgeving die volgde na uw vragen, de huidige situatie niet als zorgwekkend.
Nadat uw vragen gesteld werden, is het bericht «Sanderink (Centric): «Miljoenenwinst is -verlies»»?» (d.d. 6 februari 2020) door Centric in een verklaring hersteld. Het bedrijf stelt: «Onlangs is in de media ten onrechte het beeld ontstaan dat Centric verlies zou hebben geleden in 2018.» Dit bericht wordt door het door u geciteerde medium (Computable) onderschreven op 11 februari in het artikel «Centric: «Wél winst gemaakt in 2018»» en op 21 februari in het artikel «Centric herziet herziening jaarcijfers 2018».2
Eerder werden door de leden Omtzigt, Ronnes en Amhaouch (allen CDA) aan de Ministers van Financiën en van Economische Zaken en Klimaat ook vragen over deze kwestie gesteld (ingezonden 7 januari 2020). Deze vragen waren uitgebreider en zijn momenteel nog niet beantwoord. Ik ben in contact getreden met mijn collega’s. Deze vragen zullen op korte termijn worden beantwoord. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1678)
Heeft u een beeld van de impact voor de Nederlandse overheid (op centraal en decentraal niveau) bij een mogelijk faillissement van Centric?
De hoeveelheid opdrachten die Centric binnen de rijksoverheid uitvoert is beperkt. Centric is het meest actief in de gemeentelijke sector. De verantwoordelijkheid voor de impact van een mogelijk faillissement van een leverancier aan een gemeente ligt bij de specifieke gemeente die zaken doet met deze leverancier. Ik heb voor het beantwoorden van deze vragen contact gehad met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Vanuit de VNG zijn er op dit moment geen zorgen.
Bent u, mede vanuit uw ketenverantwoordelijkheid, bereid om te inventariseren welke (nood)maatregelen aan de kant van de overheid getroffen dienen te worden indien Centric failliet gaat en wilt u de Kamer hierover informeren?
Gelet op het antwoord op vraag 2, acht ik het op dit moment niet opportuun om (nood)maatregelen te inventariseren.
De salarissen in het basisonderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «AOb-voorzitter Eugenie Stolk: We zijn echt geen rupsje-nooit-genoeg»?1
Ja.
Hoe bent u tot de hoogte van een salaris in het basisonderwijs van circa 4.400 euro bruto per maand gekomen? Kunt u daarbij ook ingaan op de rekenwijze die de Algemene Onderwijsbond (AOb) u toedicht in het artikel?
De AOb stelt: «Het ministerie pakte de laagste, middelste en hoogste tree van de drie salarisschalen. Dat deelden ze door negen. Zo ontstond een gemiddelde.» Deze veronderstelling is echter onjuist. De gemiddelde beloning van € 4.400 per maand is gewogen naar fte’s en omhelst alle leraren in loondienst in het primair onderwijs (basisonderwijs en speciaal onderwijs) in Nederland. Dat betekent dat de beloning voor iedere combinatie van schaal en trede in L10, L11 en L12 maal het aantal fte in die trede gedeeld door het totaal aantal fte leraren.
Waarom is er voor gekozen om de eindejaarsuitkering en het vakantiegeld op te nemen in de genoemde 4.400 euro? Is het niet gebruikelijker dat bruto maandsalarissen zonder vakantiegeld worden genoemd?
Het Ministerie van OCW hanteert al jaren de (bruto) beloning (bruto salaris inclusief toeslagen (zoals vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en overige toelagen)) als indicatie van het inkomen. Hier is voor gekozen omdat het salaris een lager beeld geeft dan het inkomen dat iemand structureel krijgt. De belangrijkste reden hiervoor in het onderwijs (en voor de meeste ambtenaren) is de eindejaarsuitkering. Lang niet alle werkenden in Nederland hebben een eindejaarsuitkering. Bovendien verschilt het percentage van de eindejaarsuitkering per cao. In het onderwijs is de eindejaarsuitkering net zo vast als de vakantie-uitkering. Het enige verschil met het maandsalaris is het moment van uitkering; één keer per jaar i.p.v. elke maand.
In de beloning worden ook andere eventuele structurele toelagen meegenomen. Dit geeft een correcter beeld van wat iemand verdient en voorkomt bovendien dat een technische wijziging in de cao zoals het opnemen van een bindingstoelage in de salaristabel een ogenschijnlijke salarisstijging laat zien terwijl de beloning gelijk blijft. Zo is per 1 september 2018 in het po de bindingstoelage van 760,68 euro die iedereen in het maximum van de schaal ontving in de salaristabel opgenomen. Vanuit salaris geredeneerd zou het salaris met 1 a 2% zijn toegenomen, terwijl in werkelijkheid het inkomen gelijk is gebleven. Om voor zulke wijzigingen ongevoelig te zijn, is beleidsmatig de beloning ook een juister instrument.
Het ministerie staat overigens niet alleen in het meenemen van het vakantiegeld. In bijvoorbeeld het modaal inkomen dat het CPB publiceert, is het vakantiegeld ook meegenomen.
Bent u zich ervan bewust dat u met het gekozen bedrag een relatief rooskleurig beeld van de realiteit schetst?
De suggestie dat ik een relatief rooskleurig beeld schets, is onterecht. Al sinds voor mijn tijd als Minister hanteert het Ministerie van OCW de beloning als indicatie van het inkomen. Ik onderschrijf deze methode omdat het de meest nauwkeurige indicatie is van het inkomen dat iemand in het onderwijs verdient.
Bent u bereid in een tabel een overzicht te geven van de gemiddelde bruto maandsalarissen van basisschoolleraren in de laagste, middelste en hoogste schalen? En daarbij, zoals gebruikelijk, vakantiegeld en eindejaarsuitkering buiten beschouwing te laten?
Ik heb uw Kamer zulke overzichten en vergelijkingen al vaker gestuurd2. Ook staat dit op de website overheid.nl3. Ik zal zoals gebruikelijk ook nu een juist beeld van het inkomen van leraren laten zien, dat wil zeggen zowel het salaris als de beloning in bijlage 1.
Klopt het dat 70 procent van de leraren in het basisonderwijs in de laagste salarisschaal zit en slechts een paar procent in de bovenste? Zo nee, wat zijn volgens u de verhoudingen en bent u bereid uw bronnen daarbij te delen?
Zoals recent in de Kamerbrief Arbeidsmarkt Leraren 2019 aan u gemeld is4, dit is de verdeling van het aandeel leraren (in 2018) op basis van fte per sector:
L10
aandeel leraren 72%
L10
aandeel leraren 0,7%
L10
aandeel leraren 61%
L11
aandeel leraren 28%
L11
aandeel leraren 85%
L11
aandeel leraren 37%
L12
aandeel leraren 0,4%
L12
aandeel leraren 13%
L12
aandeel leraren 2%
In het is basisonderwijs (exclusief speciaal onderwijs) is het aandeel in L10 72%. Iedereen kan dit nagaan op https://database.functiemix.nl/. Voor het po (inclusief speciaal onderwijs) is het aandeel in L10 61%.
Wat is het werkelijke gemiddelde bruto maandsalaris van basisschoolleraren?
Het gemiddelde bruto maandsalaris van leraren in het po is 3.890 euro per maand. De gemiddelde beloning (bruto inkomen) is 4.470 euro per maand. Inclusief de eenmalige uitkering in 2020 is dat gemiddeld 4.650 euro per maand.
Alle drie de berekeningen zijn gebaseerd op de CAO PO die geldt op 1 januari 2020 en het meest recente aantal fte’s leraren (DUO oktober 2018). De bedragen zijn in euro en zijn op tientallen afgerond.
Veranderen uw berekeningen iets aan het bedrag dat nodig is om de loonkloof tussen het basis – en het voortgezet onderwijs te dichten? Hoeveel geld is er nu nodig om de loonkloof te dichten?
Hoeveel geld is er, met inachtneming van de eerder toegezegde 16,5 miljoen euro, voor nodig om leraren in het voortgezet speciaal onderwijs over te hevelen naar de cao van het voortgezet onderwijs?
Volgens mijn berekeningen kost het naar schatting 76 miljoen minus 16,5 miljoen is ongeveer 60 miljoen euro om alle leraren in het vso (alle uitstroomprofielen) qua beloning gelijk te trekken voor gelijke leraar-functies. Het gaat hierbij alleen om het vso, het speciaal onderwijs (so) is hierin niet meegenomen. Hierbij merk ik op dat het in de praktijk vaak gaat om scholen voor so met een afdeling voor vso. Het kan daarbij voorkomen dat leraren zowel in het so als in het vso lesgeven.
Indien leraren in het vso daadwerkelijk onder de CAO VO komen te vallen (dit is aan sociale partners), zullen daarnaast kosten ontstaan doordat ook andere secundaire arbeidsvoorwaarden gaan gelden voor deze leraren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het eerstvolgende debat over leraren?
Jazeker.
Het bericht ‘Verkoper van ‘tweedehands’ e-boeken stopt ermee' |
|
Helma Lodders (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «verkoper van «tweedehands» e-boeken stopt ermee»1 en de uitspraak van het Europees Hof van 19 december 2019 tussen de Nederlandse Uitgeversbond, Groep Algemene uitgevers en Tom Kabinet Internet BV, Tom Kabinet Holding BV en Tom Kabinet Uitgeverij BV?2
Ja.
Hoe komt deze uitspraak overeen met het e-lendingconvenant, waar het uitgangspunt is het klantvriendelijke «one copy multiple users»-model? Waarom geldt dit model enkel voor de openbare bibliotheek maar niet voor marktpartijen?
De uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 19 december jl. inzake Tom Kabinet en het e-lendingconvenant staan volledig los van elkaar. De uitspraak van het Hof gaat over de situatie waarin e-books door een private partij worden doorverkocht zonder toestemming daarvoor van de rechthebbenden op die e-books. Deze rechthebbenden ontvangen ook geen vergoeding. Het e-lendingconvenant regelt de publieke uitleen van e-books door de landelijke online Bibliotheek voor de leden van de openbare bibliotheek. Deze uitleen gebeurt met toestemming van de rechthebbenden die daarvoor een vergoeding ontvangen.
Het e-lendingconvenant, dat in het najaar van 2018 tot stand kwam, is gesloten tussen enerzijds de auteursrechthebbenden, vertegenwoordigd door LIRA, Pictoright, de Auteursbond en de Groep Algemene Uitgevers (GAU) en anderzijds de openbare bibliotheken, vertegenwoordigd door de Vereniging van openbare bibliotheken (VOB) en de Koninklijke Bibliotheek (KB). Ook de Staat der Nederlanden heeft het convenant ondertekend. De Nederlandse rechthebbenden gaan in het convenant onder bepaalde voorwaarden akkoord met de uitleen van hun e-books door de openbare bibliotheken middels een klantvriendelijk «one copy multiple user»-model. Daarbij wordt de hoogte van de vergoeding per uitlening uit onderhandeld tussen de KB en de rechthebbenden. Stichting Lira en Stichting Pictoright dragen zorg voor de uitkering van de vergoedingen aan de rechthebbenden.
Het convenant is tot stand gekomen vanuit het belang van de publieke taak die bibliotheken hebben om het lezen – fysiek en digitaal – te bevorderen en om toegang tot informatie, educatie en cultuur te bieden, met een toets op betrouwbaarheid, toegankelijkheid, onafhankelijkheid en pluriformiteit. Op grond van de Wet stelsel openbare bibliotheken (Wsob) voert de KB deze taak namens de openbare bibliotheken uit. Ik heb het convenant ondersteund vanwege mijn wettelijke stelselverantwoordelijkheid en ben daarom medeondertekenaar van het convenant namens de Staat der Nederlanden.
In hoeverre loopt het Nederlandse bibliotheekstelsel voorop in Europa met het e-lendingconvenant? Welke mogelijkheden zijn er voor Nederland om dit convenant verder in Europa op de agenda te krijgen, zodat ook Europese uitgeverijen zich hierbij kunnen aansluiten?
Het e-lendingconvenant beoogt de verdere ontwikkeling van de online Bibliotheek te stimuleren. Het belang van leesbevordering en een cultureel klimaat waarin makers een passende vergoeding krijgen voor het uitlenen van hun werk, vormden belangrijke overwegingen om tot het convenant te komen. Met het e-lendingconvenant (en de positieve effecten ervan in de praktijk) loopt het Nederlandse bibliotheekstelsel op kop in Europa. Er is belangstelling voor vanuit Vlaanderen, Frankrijk en het VK. Verdere Europese agendering van het convenant kan worden besproken bij de eerste evaluatie van het convenant komend voorjaar.
Hoe groot is de omzet van e-books in de Nederlandse boekenomzet? Kunt u een inschatting maken van de illegale e-booksmarkt in Nederland? Kloppen de uitkomsten nog uit het onderzoek van het GfK dat maar 10% van de 1,28 miljoen boeken op e-readers betaalde boeken waren? Wat vindt u hiervan?
De omzet van e-books bedroeg in 2019 € 26 mln., dat is 8% van de algemene boekenmarkt in Nederland (bron: www.kvbboekwerk.nl). Aan een inschatting van de illegale markt van e-books kan en wil ik mij niet wagen, maar piraterij keur ik af. De extra middelen die ik in het kader van het e-lendingconvenant beschikbaar heb gesteld, zijn mede bedoeld om tot een passende vergoeding te komen voor makers.
Onderschrijft u eveneens de uitkomsten van het onderzoek door GfK/KVB boekwerk uit 2016 waaruit bleek dat 55-plussers een kansrijk segment zijn voor e-booksverkopers? In hoeverre komt deze conclusie overeen met de aangenomen motie van de leden Aartsen en Asscher3, waaruit de oproep kwam om tot goede voorbeelden te komen om bibliotheken in verschillende kleine kernen zeker te stellen? Welke aanjagende rol pakken Nederlandse bibliotheken momenteel in hun aanbod van e-books?
Zeer binnenkort ontvangt uw Kamer mijn beleidsreactie bij de eerste evaluatie van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). In deze beleidsreactie ga ik in op het gebruik en de samenstelling van de collectie e-books die de landelijke digitale bibliotheek aanbiedt. Voor een reactie op uw vragen verwijs ik naar deze beleidsreactie.
Wat is de stand van zaken in de digitale samenwerking tussen Nederlandse bibliotheken op het gebied van e-books, daar waar u in het schriftelijk overleg over de Monitor Bibliotheekwet 20174 aangaf dat dit meer zou gaan plaatsvinden? In hoeverre wordt de 10 miljoen euro, ter ondersteuning van de samenwerking tussen de Nederlandse bibliotheken, gebruikt om de uitleen van e-books verder te stimuleren?
In het verslag van een schriftelijk overleg (Kamerstuk 33 846, nr. 55) ben ik desgevraagd ingegaan op een verkenning naar de mogelijkheden van een collectief landelijk bibliotheeksysteem (CLB). Een CLB is gericht op een efficiënte(re) interne bedrijfsvoering, een uniform beheer van collecties en een verbetering van de sectorbrede dienstverlening. De Koninklijke Bibliotheek (KB) is bezig met deze verkenning. In mijn beantwoording noem ik een bedrag van € 10 mln. Dit bedrag is gebaseerd op een Second opinion voor de project- en migratiekosten die de KB in 2018 heeft laten opstellen. Het gaat om een geraamd bedrag dat (nog) niet beschikbaar is. Bij beschikbaarheid zou het uitsluitend bestemd zijn voor de project- en migratiekosten die gemoeid zijn met een landelijke implementatie van een CLB.
Kunt u een overzicht geven van e-books die sinds 1 januari 2020, toen het lagere btw-tarief van 9% inging, hun prijzen hebben verlaagd? Kunt u daarnaast een overzicht geven van e-books die dat niet hebben gedaan?
Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2020 is door de Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat hij niet beschikt over overzichten van elektronische uitgaven van kranten en schoolboeken. Destijds heeft hij hiervoor contact gezocht met de ACM, de Mediafederatie en het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Onlangs is overlegd met de GAU (onderdeel van de Mediafederatie). Deze brancheorganisatie gaf ook aan niet te beschikken over representatieve overzichten van e-books.
Verder heeft de Staatssecretaris van Financiën contact gezocht met het CBS. Deze organisatie beschikt wel over informatie, maar alleen op macroniveau. De Staatssecretaris van Financiën heeft het CBS gevraagd voor de periode voorafgaande aan de btw-verlaging tot en met een aantal maanden daarna een consumentenprijsindexreeks voor zowel e-books als elektronische kranten samen te stellen. De Staatssecretaris van Financiën zal uw Kamer voor de zomer informeren over de resultaten van dit onderzoek.
Is bij u reeds bekend of de verlaging van het btw-tarief daadwerkelijk bij de consument terecht is gekomen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wel gaat gebeuren?
Het is op dit moment niet bekend of de btw-verlaging daadwerkelijk bij de consument terecht komt. Zoals in het antwoord op vraag 7 is aangegeven heeft de Staatssecretaris van Financiën aan het CBS gevraagd om een consumentenprijsindexreeks op te stellen. Verder zal in 2023 ook het verlaagde btw-tarief op elektronische uitgaven worden betrokken bij een beleidsevaluatie. Bij deze evaluatie zal worden onderzocht of het toepassen van het verlaagde btw-tarief op elektronische en fysieke uitgaven doeltreffend en doelmatig is. Daarbij wordt nogmaals bekeken of de invoering van het verlaagde btw-tarief heeft geleid tot een prijsdaling voor de elektronische uitgaven. Het kabinet verwacht dat door de vrije marktwerking het voordeel uiteindelijk zal neerslaan bij de consument.
Is het onderzoek naar de prijsontwikkeling van e-books, dat de Kamer tijdens de behandeling van het Belastingplan 2020 is toegezegd, reeds in gang gezet?5 Zo ja, door wie en wanneer kan de Kamer de uitkomsten tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording bij de vragen 7 en 8.
Deelt u de mening dat lezen van belang is bij jong én oud, dat we daarmee al goede stappen maken zoals «de Nationale voorleesdagen», maar dat het tegelijkertijd heel belangrijk is voor de boekenmarkt dat zij zich innovatief blijft ontwikkelen en dat de overheid hierbij een stimulerende rol moet spelen? Zo ja, welke concrete stappen gaat de regering ondernemen om de innovatie in de boekenmarkt verder te stimuleren?
Sinds enige jaren bestaat KVB Boekwerk, het kennis- en innovatieplatform voor de boekensector. De totstandkoming van deze netwerkorganisatie vond plaats op initiatief van een aantal organisaties uit het boekenvak en het letterenveld. Het boekenvak (GAU en Koninklijke Boekverkopersbond) en het Ministerie van OCW werken nauw samen in deze organisatie en dragen zorg voor de financiële ondersteuning. KVB Boekwerk monitort en ondersteunt actief (o.a. met periodiek onderzoek en seminars) de innovatie in het boekenvak. Zie ook www.kvbboekwerk.nl.
Het bericht ‘Eerste uitkeringen slachtoffers en nabestaanden NS-transporten’ en over het bericht ‘NS komt overlevenden en nabestaanden Holocaust financieel tegemoet’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Eerste uitkeringen slachtoffers en nabestaanden NS-transporten»?1 en «NS komt overlevenden en nabestaanden Holocaust financieel tegemoet»?2
Ja.
Heeft de NS bij de totstandkoming van de onderzoeksvraag, die is voorgelegd aan de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS, hierover overleg gehad met de overheid (als enige aandeelhouder)? Zo ja, wat was de uitkomst van dit overleg?
Het instellen van de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS (de commissie) is een besluit van NS. NS kan dergelijke besluiten zelfstandig nemen en heeft daarvoor geen instemming van de aandeelhouder nodig. Wel heeft NS de Minister van Financiën in zijn rol als aandeelhouder voorafgaand aan het besluit geïnformeerd over het voornemen om de commissie in te stellen. De aandeelhouder heeft toen aangegeven het instellen van een onafhankelijke commissie van harte te steunen en heeft NS expliciet laten weten geen enkele restrictie op te leggen ten aanzien van de oprichting en begrenzing van de commissie, de opvolging van de door de commissie gedane aanbevelingen en het bedrag dat daar mee gemoeid is. NS heeft de aandeelhouder vervolgens tijdens reguliere overleggen op de hoogte gehouden van de voortgang.
Hoe wordt de overheid door de NS op de hoogte gehouden over de uitvoering van het Advies Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de NS tijdens Tweede Wereldoorlog aparte rekeningen heeft verstuurd voor het transport van Joden, Roma en Sinti enerzijds en anderzijds voor verzetsstrijders en represaille slachtoffers?
In verschillende archieven zijn exemplaren gevonden van rekeningen die tijdens de Tweede Wereldoorlog door NS zijn gestuurd voor de inzet van treinen. Helaas is er geen compleet archief waar de administratie van NS uit die tijd is in te zien. Dit heeft als oorzaak dat na de spoorwegstaking het archief deels is vernietigd en deels gefragmenteerd is opgenomen in andere archieven (Utrechts Archief, Nationaal Archief, NIOD, maar ook in Duitsland en in de Verenigde Staten).
De bekendste factuur is een exemplaar uit het archief van het NIOD3. Op deze factuur staat duidelijk omschreven wat het karakter van het transport was: het vervoer van Joden, inclusief de aantallen personen. De omschrijving op de andere facturen, orderbonnen en opdrachten die in de verschillende archieven zijn teruggevonden is minder concreet. De op die documenten beschreven opdrachten zijn niet gespecificeerd of het zijn opdrachten voor het leveren van wagons op een bepaalde plek op een bepaald tijdstip zonder beschrijving van de aard van het transport.
Over de identiteit van de personen die gedeporteerd zijn schrijft de commissie Cohen in haar rapport: «Op grond van geraadpleegde experts, instanties en eigen onderzoek is de Commissie van oordeel dat er voldoende informatie bekend is over de transporten die door NS zijn uitgevoerd in opdracht van de bezetter, die daartoe opdracht gaf met het doel van genocide, en waarvoor NS facturen heeft gezonden aan de bezetter. Voorts is er voldoende informatie bekend over de identiteit van de personen die zijn gedeporteerd om te kunnen vaststellen welke personen, of hun nabestaanden, mogelijkerwijs een beroep op de regeling kunnen doen.»4
Bent u op grond van uw portefeuille voor oorlogsgetroffenen en oorlogsslachtoffers door directe slachtoffers van de transporten, weduwen, weduwnaars, kinderen en erfgenamen van de slachtoffers benaderd over de opzet en onderzoeksvraag van de commissie, het advies en de uitvoering van het advies van de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS? Zo ja, door hoeveel personen en welke instanties bent u benaderd en wat was de strekking van deze reacties?
Het kabinet is benaderd door verschillende personen en instanties, die onder andere vragen hadden over de reikwijdte en de opvolging van het advies. Het kabinet heeft geen rol bij de opzet en de onderzoeksvraag van de onafhankelijke commissie, de totstandkoming van het advies of de opvolging daarvan door NS. Wij hebben deze personen daarom verzocht contact op te nemen met NS of de commissie en hebben NS laten weten dat wij benaderd zijn door deze personen. Wij hebben begrepen dat al deze personen daarna contact hebben gehad met NS en/of de commissie. Vanuit het oogpunt van privacy noemen wij de namen van deze personen of organisaties niet.
Bent u van mening dat (nabestaanden van) verzetsstrijders en represailleslachtoffers die buiten de regeling vallen, terwijl hun hetzelfde lot was beschoren als Joden, Roma en Sinti, eveneens in aanmerking moeten komen voor de regeling Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS?
NS heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog in opdracht van de bezetter treinen gereden. Dit is een zwarte bladzijde in de geschiedenis van NS en van ons land. NS heeft in november 2018 besloten een onafhankelijke commissie in te stellen om te adviseren op welke wijze een individuele tegemoetkoming aan overlevenden en directe nabestaanden moet worden vormgegeven. In haar advies van 26 juni 2019 schrijft de commissie dat «het ontwerpen van een regeling die invulling geeft aan de intenties van NS en tevens door betrokkenen kan worden aanvaard als «passend en redelijk», een buitengewoon ingewikkelde, zo niet bijna onmogelijke opgave is».5 Ook het kabinet is zich bewust van de complexiteit van deze opgave. Het bepalen van de reikwijdte van de regeling die NS heeft getroffen is echter niet aan het kabinet, maar aan NS (zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3).
Naar aanleiding van uw vragen hebben wij NS gevraagd hoe NS de (nabestaanden van) verzetsstrijders en represaille slachtoffers betrekt bij de opvolging van de aanbevelingen van de commissie. NS geeft aan dat verzetsstrijders en represailleslachtoffers buiten de op basis van het advies opgestelde regeling voor individuele tegemoetkoming vallen. Wel heeft NS ons toegezegd de (nabestaanden van) verzetsstrijders en represailleslachtoffers te zullen betrekken bij de uitwerking van de andere aanbeveling van de commissie, om in samenspraak met de betrokken groeperingen tot een collectieve uiting van erkenning te komen. NS heeft aangegeven de opvolging van deze aanbeveling, over een collectie uiting van erkenning, zorgvuldig te willen uitwerken en hoopt rond de zomer met een besluit hierover naar buiten te treden.
Is het u bekend of de NS heroverweegt om de regeling Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS open te stellen voor (nabestaanden van) verzetsstrijders en represaille slachtoffers die buiten de regeling vallen, maar wel gedurende de Tweede Wereldoorlog met medewerking van de NS door het Naziregime zijn getransporteerd naar concentratie- en vernietigingskampen? Zo ja, kunt u aangeven wanneer deze heroverweging door de NS is afgerond?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om als portefeuillehouder voor oorlogsgetroffenen en oorlogsslachtoffers met de NS in gesprek te gaan over het advies van de Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WO II Transporten NS en daarbij het verzoek van (nabestaanden van) verzetsstrijders en represaille slachtoffers die buiten de regeling vallen te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Antisemitische uitingen tijdens Ajax-PSV |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat tijdens de wedstrijd Ajax-PSV op 2 februari 2020 honderden mensen meermaals luidkeels een spreekkoor zongen met de tekst: «Wie niet springt, die is geen Jood en alle Joden moeten dood»?1
Ja, ik ben op de hoogte van de antisemitische spreekkoren van een deel van het publiek tijdens de wedstrijd.
Deelt u de mening dat dergelijke uitingen verwerpelijk zijn en zeker niet als «normaal» geaccepteerd moeten worden? Zo ja, waarom is er dan klaarblijkelijk niets tegen gedaan?
Ja, ik vind deze uitingen zeker verwerpelijk. Discriminatie en racisme horen niet thuis in onze samenleving en dus ook niet in het voetbal. Elke uiting hiervan is er één te veel. Ik heb hierover meermaals met de KNVB contact gehad.
Het kabinet heeft samen met de KNVB in het plan «Ons voetbal is van iedereen. Samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel» maatregelen aangekondigd om iedere vorm van racisme en discriminatie bij het voetbal uit te bannen. Uw Kamer is op 8 februari 2020 over deze aanpak geïnformeerd2. De KNVB is hierover in gesprek met belangengroeperingen zoals de Anne Frank Stichting, het CIDI en het Supporterscollectief. Deze gesprekken zijn bedoeld om kennis en ervaringen uit te wisselen en samen op te trekken in de strijd tegen discriminatie.
Van de KNVB heb ik begrepen dat meegereisde PSV-stewards direct hebben ingegrepen door de eigen aanhang op hun gedrag aan te spreken. Dit heeft ertoe geleid dat de spreekkoren zijn gestopt.
De veiligheidsorganisatie van Ajax heeft tijdens de uitstroom één persoon aangehouden en overgedragen aan de politie als verdachte van discriminatie/belediging als gevolg van uitlatingen die deze supporter deed na de wedstrijd.
Zijn dergelijke uitingen strafbaar? Zo ja, is het u bekend of er aangifte is gedaan dan wel strafrechtelijk onderzoek is ingesteld of mogelijk gaat worden? Zo nee, waarom niet?
Het Wetboek van Strafrecht (Sr) kent verschillende artikelen waarin uitingen strafbaar zijn gesteld. Denk aan: eenvoudige belediging (art. 266 Sr), groepsbelediging (137c Sr) aanzetten tot haat, geweld of discriminatie (art. 137d Sr), bedreiging (art. 285 Sr) en opruiing tot een strafbaar feit (art. 131 Sr).
Er is geen aangifte bekend bij het Openbaar Ministerie (OM). Zoals gebruikelijk doet het OM op voorhand geen uitspraken over de vraag of bepaalde uitlatingen strafbaar zijn onder andere omdat dit per geval afhankelijk is van de feiten en omstandigheden.
Waarom is deze wedstrijd niet stilgelegd vanwege deze antisemitische uitingen?
In het handboek competitiezaken betaald voetbal van de KNVB is vastgesteld dat bij discriminatoire, racistische en/of antisemitische spreekkoren direct wordt overgegaan tot het door de speaker oproepen tot stoppen met spreekkoren en dat bij herhaling de wedstrijd wordt stilgelegd. In dit geval grepen de stewards van PSV direct in waardoor de spreekkoren stopten.
Worden er naar aanleiding van deze uitingen stadionverboden opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Indien betrokkenen zoals clubs, politie/OM dossiers aanleveren bij de KNVB waaruit blijkt welke personen zich schuldig hebben gemaakt aan deze spreekkoren, zal de KNVB overgaan tot het opleggen van landelijke stadionverboden.
Ook kan de KNVB aan clubs, waarbij supporters zich schuldig hebben gemaakt aan kwetsende spreekkoren, voorstellen om een alternatief traject – zoals deelname aan het Spreekkoren project van de Anne Frank stichting – te volgen in ruil voor strafvermindering. Deze vermindering geldt alleen voor de straf die vanuit de KNVB wordt opgelegd (civielrecht).
Ten aanzien van de persoon die aangehouden is, heeft de politie de zaak overgedragen aan het OM. Het OM beoordeelt op dit moment het dossier.
Als een persoon wordt veroordeeld vanwege het doen van een strafbare uitlating, dan kan de strafrechter ook een strafrechtelijke gedragsaanwijzing ex art 38v Sv geven, zoals een stadionverbod of meldplicht. De strafrechter kan daarbij verzocht worden om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat de veroordeelde persoon meteen aan de gedragsaanwijzing gehouden kan worden, ook al wordt beroep ingesteld.
Hebben de KNVB en PSV publiekelijk op deze uitingen gereageerd? Zo ja, in welke zin? Zo nee, waarom niet? En kunt u uw oordeel hierover geven?
Uit de informatie die ik van de KNVB heb ontvangen, is niet gebleken dat beide clubs publiekelijk op deze uitingen hebben gereageerd. De KNVB en PSV keuren echter iedere vorm van antisemitische uitingen af. In het verleden heeft de KNVB in de media al meerdere malen hun afschuw uitgesproken over dergelijke uitlatingen. Het is aan de KNVB en clubs om te bepalen of ze publiekelijk op uitingen willen reageren.
Wat is de stand van zaken van het aanvalsplan tegen racisme in het voetbal?2 Waarop is het nog wachten alvorens daadwerkelijk opgetreden gaat worden tegen dergelijke spreekkoren?
Op 8 februari 2020 heeft de voormalig Minister van Medische Zorg en Sport mede namens mij uw Kamer het plan «Ons Voetbal is van iedereen. Samen zetten wij racisme en discriminatie buitenspel» toegestuurd. In het plan, dat samen met de KNVB is opgesteld, staan diverse maatregelen genoemd die ingezet worden om racisme en discriminatie in het voetbal te voorkomen, signaleren en sanctioneren. De bijdrage vanuit JenV bestaat uit:
In overleg met de KNVB, politie, OM en gemeenten wordt de afstemming tussen de verschillende soorten maatregelen aangescherpt zodat de meeste effectieve maatregel kan worden genomen om discriminatie en racisme te voorkomen en te bestrijden. Zo werkt de KNVB aan een aanpassing van het Handboek Competitiezaken op het terrein van het doen van aangifte van strafbare feiten door de club (of speler).
Gebleken is inmiddels dat de bekendheid met de bestaande mogelijkheden van de verschillende sanctiemogelijkheden onvoldoende bij de verschillende partners bekend zijn. Voetbalprofessionals blijven uitgenodigd worden voor bijeenkomsten over de verschillende sanctiemogelijkheden en de samenhang hiertussen.
Zo is op 3 maart jl. een bijeenkomst in Utrecht georganiseerd waar meer dan 140 voetbalprofessionals uit het hele land aanwezig waren. Tijdens de bijeenkomst is het onderwerp racisme aan bod gekomen en is een workshop gegeven over de samenhang tussen civiel, bestuurs- en strafrechtelijke mogelijkheden.
Partijen constateren dat de inzet van de (digitale) meldplicht relatief klein is. Een meldplicht kan in het civiel- (vrijwillige basis), straf- en bestuursrecht worden opgelegd. Met onder andere het OM, de Nationale politie, gemeenten en de KNVB wordt besproken hoe de meldplicht bij het voorkomen en bestrijden van discriminatie en racisme beter in te zetten zijn.
De persoonsgerichte aanpak is bedoeld om met repressieve en preventieve interventies hardnekkige patronen van ordeverstoorders in het voetbal te doorbreken. Geprioriteerde personen worden naar een zorg- en/of justitieel traject geleid. Daarbij is aandacht voor de persoon zelf en voor zijn (gezins)systeem. Het bevoegd gezag (openbaar bestuur en/of openbaar ministerie) voert de regie over de persoonsgerichte aanpak. De werkgroep heeft als doel om voor eind 2020 de persoonsgerichte aanpak in alle bvo-gemeenten te realiseren.
Politie en OM zetten ook nu al stevig in om discriminatie en racisme in en rondom stadions aan te pakken. Het is en blijft een aandachtspunt. Ook is recherchecapaciteit beschikbaar voor dergelijke overtredingen.
Voor wat betreft de aanpak van daders; individuen die zich schuldig maken aan groepsbelediging en/of discriminatie worden gestraft met een stadionverbod van vijf jaar (dat wordt vanaf volgend seizoen 10 jaar) en kunnen hoge boetes krijgen. Ook kan de KNVB aan clubs, waarbij supporters zich schuldig hebben gemaakt aan kwetsende spreekkoren, voorstellen om een alternatief traject – zoals deelname aan het Spreekkoren project van de Anne Frank stichting – te volgen in ruil voor strafvermindering.
Daarnaast kunnen OM en politie een strafrechtelijk onderzoek starten.
In het plan «Ons voetbal is van iedereen» is aangekondigd om in stadions meer gebruik te maken van slimme technologieën. Slimme technologieën kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de strafrechtelijke vervolging van racisme en discriminatie. Clubs kunnen aangifte doen bij de politie en daarbij bijvoorbeeld beelden aan hen overdragen. Op dit moment doet een aantal clubs dat al. De beelden alleen zijn niet altijd voldoende voor een strafrechtelijke vervolging omdat geluid ontbreekt of de beelden niet scherp genoeg zijn. Juist bij de opsporing én vervolging van discriminatoire uitlatingen is het van belang om vast te stellen wat de precieze uitlating is en door wie deze gedaan wordt. Met de huidige middelen (oa. reguliere camera’s en inzet stewards) is voldoende strafrechtelijk bewijs vaak lastig rond te krijgen.
Rondom de slimme technologie wordt vanuit het plan een challenge georganiseerd waarbij het beste voorstel in de praktijk zal worden getest. De resultaten zullen inzicht geven in hoeverre speciale technologieën kunnen bijdragen aan de opsporing van daders. Op voornoemde wijze geef ik invulling aan de motie van Dijk en Yeşilgöz-Zegerius (Kamerstuk 35 300 XV, nr. 22).
Het afsluiten van de stroom op vakantiepark Anloo en een mogelijke ontruiming van vakantiepark De Groene Heuvels in Beuningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de precaire situatie op vakantiepark Anloo in de gemeente Aa en Hunze waar de stroom is afgesloten, waardoor oudere en kwetsbare mensen niet naar het toilet kunnen, geen verwarming kunnen gebruiken, in het donker zitten en hun medische apparatuur niet kunnen opladen?1
Ik heb de berichtgeving gelezen.
Op basis van welke onderzoeken en/ of bevindingen is besloten om de camping niet langer van elektriciteit te voorzien, en wie heeft hierin de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor afsluiting?
Een groot aantal van de onderstaande vragen die u mij stelt heeft betrekking op de feitelijke situatie op de camping, het lokale beleid en het handelen van de gemeente. Er is daarom contact gezocht met de gemeente. De informatie in de antwoorden op deze vragen is dus afkomstig van de gemeente.
De gemeente heeft naar aanleiding van een brand in een elektraverdeelkast een quickscan laten uitvoeren naar de veiligheid van de elektra op het terrein. De netbeheerder heeft een soortgelijke inspectie uitgevoerd. Op basis van hun eigen inspectie heeft de netbeheerder geconstateerd dat de bovengrondse stroomvoorziening onveilig was en besloten tot afsluiting.
Klopt het dat de gemeente in een eerder stadium is gewaarschuwd voor de onveilige situatie, en waarom is toen niet ingegrepen door de gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Afgelopen jaren is een verbetertraject op het gebied van brandveiligheid ingezet. Hierbij is gehandeld conform het Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving beleid van de gemeente Aa en Hunze, waarbij het leidend principe is dat het vertrouwen in en de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner/ondernemer voorop staat. De beheerder van de camping toonde aan dat hij werkte aan de verbeterpunten in het traject. Hierdoor was er geen directe aanleiding om in te grijpen.
Hoe vaak heeft de gemeente het vakantiepark gecontroleerd op onveilige situaties, zoals met de elektriciteitsvoorziening, zijn er voldoende controles geweest en wat waren toen de bevindingen?
De gemeente geeft aan de afgelopen jaren meerdere controles uit te hebben gevoerd op het terrein op het onderwerp brandveiligheid en permanente bewoning. Ter verbetering van de brandveiligheid zijn door de eigenaar maatregelen getroffen, ook in de verbetering van de elektra.
Had de gemeente kunnen of moeten voorkomen dat de stroom werd afgesloten, nu de camping failliet is en de curator stelt dat er geen geld is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente heeft geen wettelijke zorgplicht om te voorkomen dat de stroom werd afgesloten. Zij staat buiten geschillen tussen afnemers en leveranciers van energie. Het is de wettelijke taak van de curator om in een situatie van faillissement te bepalen hoe moet worden omgegaan met de lopende overeenkomsten.
Welke wet- en regelgeving geldt voor het afsluiten van stroom op een al dan niet failliet vakantiepark? Zijn er verschillen tussen de rechten van huurders van chalets of eigenaren van grond en chalet? Kunt u uw antwoorden toelichten?
De wet- en regelgeving maakt geen onderscheid naar huurder of eigenaar. Wel wordt onderscheid gemaakt naar afnemer. De meeste burgers vallen in de categorie kleinverbruiker als bedoeld in artikel 95a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998. Deze groep wordt beschermd tegen het plotselinge afsluiting van energie. Dit is geregeld in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. Deze bescherming komt in hoofdlijnen erop neer dat bij het niet betalen van de energierekening de leverancier minimaal één herinnering dient te versturen. Verder dient de leverancier te wijzen op schuldhulpverlening. Als binnen 10 dagen na ontvangst van de afsluitingsbrief een betalingsregeling wordt getroffen wordt afsluiting gestaakt. Voor kwetsbare consumenten als bedoeld in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas geldt aanvullende bescherming. Hetzelfde geldt voor afsluiting in de winterperiode die loopt van 1 oktober tot 1 april. Voor afnemers die niet vallen onder de categorie kleinverbruikers geldt deze bescherming niet.
Daarnaast heeft een netbeheerder leveringsvoorwaarden waarin voorschriften zijn opgenomen over de staat van de elektrische installatie.
Indien zich op de camping kleinverbruikers met een eigen aansluiting bevinden die wegens wanbetaling zijn afgesloten dan zou de gemeente, of aan de gemeente gelieerde organisaties, een rol kunnen spelen bij schuldhulpverlening. Gemeenten zijn op dit punt vrij in de invulling van hun beleid.
Bent u bereid om de gemeente en of de verhuurders van chalets erop aan te spreken dat de bovengrondse stroomvoorziening zo snel mogelijk hersteld moet worden, omdat mensen recht hebben op woongenot en de gemeente een zorgplicht heeft? Wanneer denkt u dat de stroomvoorziening hersteld zal zijn?
De gemeente heeft geen wettelijke zorgplicht om te voorkomen dat de stroom werd afgesloten. In dit geval is dat de verantwoordelijkheid van de campingeigenaar. Gezien het faillissement verwacht ik niet dat de stroomvoorziening op korte termijn zal zijn hersteld.
Klopt het dat er minimaal 66 permanente bewoners zijn op vakantiepark Anloo? Hoeveel van hen huren een chalet en hoeveel bezitten een chalet en hoeveel bezitten grond en een chalet?
Op 13 februari 2020 stonden 56 personen ingeschreven in de BRP. Dit kunnen zowel huurders als eigenaren van chalets en/of grond zijn. Er zijn 64 belastingplichtige eigenaren. Hiervan zijn er 4 eigenaren van grond met meerdere chalets en 60 individuele eigenaren van grond en/of chalet. Een chalet en/of grond kan meerdere eigenaren hebben, naast de belastingplichtige eigenaren. De eigenaren kunnen de grond en/of chalets aan anderen verhuren.
Is het waar dat gemeente(n) en/ of hulp- en welzijnsinstanties mensen soms op het vakantiepark hebben gewezen als mogelijkheid om er al dan niet tijdelijk te wonen? Hoe verhoudt zich dat tot het stop willen zetten van de permanente bewoning?
De gemeente geeft aan mensen niet door te verwijzen naar een vakantiepark voor permanente bewoning. Het is wel voorstelbaar dat in het verleden in bijzondere gevallen is gewezen op de mogelijkheid van tijdelijk verblijf, waarbij mensen op de hoogte waren dat permanente bewoning niet toegestaan is. De gemeente heeft mij daarnaast laten weten al een aantal jaren op te treden tegen permanente bewoning op het terrein. Desalniettemin zijn er situaties van permanente bewoning ontstaan, al dan niet vanuit eerdere tijdelijke bewoning.
Na het doorlopen van een minnelijk traject op recreatiepark Anloo is in 2016 gestart met het handhavend optreden (met last onder dwangsom) tegen permanente bewoning van recreatieverblijven in de gemeente Aa en Hunze. Deze aanpak vindt gemeentebreed en gefaseerd plaats.
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor een sociale huurwoning in de gemeente Aa en Hunze?
Ten tijde van het uitvoeren van het onderzoek naar wachtlijsten had de gemeente Aa en Hunze geen gezamenlijk woonruimteverdeelsysteem. Er is daarom geen informatie over de wachttijd in deze gemeente.
Wat heeft de gemeente tot nu toe gedaan om te zorgen voor een behulpzame aanpak, wat een randvoorwaarde was van de gemeenteraad om de permanente bewoning te beëindigen? Hoe verhoudt deze randvoorwaarde zich tot de woorden van de burgemeester die stelt dat bewoners zelf verantwoordelijk zijn voor een ander onderdak?2 3
De gemeente laat weten dat zij met multidisciplinaire teams alle chalets en caravans hebben bezocht om de zorg en hulpvragen in kaart te brengen en bewoners te ondersteunen bij het zoeken naar oplossingen. Voor mensen met een zorgvraag en bij mensen waar een acuut onveilige situatie is hulp aangeboden en in sommige gevallen ook alternatieve huisvesting. Niet iedereen heeft gebruik gemaakt van dit aanbod.
Wat is uw reactie op de op handen zijnde ontruiming van vakantiepark De Groene Heuvels in Beuningen, ten tijde van een wooncrisis, waar gezinnen met kinderen bij betrokken zijn?4
De gemeente laat mij weten dat er geen sprake is van een directe ontruiming, maar dat er in een aantal gevallen over kan worden gegaan tot het opleggen van een dwangsom.
De gekozen aanpak voor een vakantiepark is en blijft een keuze van de gemeenten. Ik vind wel dat een gemeente bij die keuze alle verschillende aspecten mee moet nemen en dus ook de situatie van bewoners op het park. Ik verwacht dan ook dat de gemeente rekening houdt met de bewoners en hun mogelijkheden op de woningmarkt.
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor een sociale huurwoning in de gemeente Beuningen?
De gemeente Beuningen valt onder de regio Arnhem/Nijmegen. Uit onderzoek van Rigo in 2019 blijkt dat de gemiddelde inschrijfduur bij toewijzing 13,7 jaar was in deze regio. De effectieve zoekduur is onbekend.
Welke «integrale maatwerkoplossingen» biedt de gemeente Beuningen, aangezien u in antwoord op eerdere Kamervragen daarvan uitging?5
In eerdere beantwoording heb ik aangegeven dat ik verwacht dat gemeenten zoeken naar integrale maatwerkoplossingen. De gemeente Beuningen heeft aangegeven dat bewoners een brief hebben gehad met informatie over het Sociaal Team om te helpen bij zorg, begeleiding en crisisopvang.
Daarnaast geeft de gemeente aan dat in de bezwaarprocedure wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden. Mocht dit aanleiding geven tot een andere afweging, dan geeft de onafhankelijke bezwarencommissie dat in hun advies aan het college aan. Het college volgt in bijna alle gevallen het advies van de commissie.
Op welke manier(en) geeft u invulling aan doelstelling 2 van uw Actie-agenda Vakantieparken 2018–2020 waarin u stelt samen met partners op zoek te gaan naar passende oplossingen voor mensen die nu op parken wonen of daar om uiteenlopende redenen terecht zijn gekomen?6 Zowel algemeen, als specifiek gerelateerd tot Anloo en De Groene Heuvels?
Om er voor te zorgen dat mensen een passende huisvestingsoplossing zet ik vol in op het bouwen van meer betaalbare woningen. Daarvoor zijn onder andere de woondeals gesloten, is de woningbouwimpuls van 1 miljard beschikbaar en stimuleer ik ook de bouw van flexwoningen.
Gemeenten gaan daarnaast over hun eigen woonbeleid en kijken naar hun eigen woningbehoefte om een programmering op te stellen. Ik verwacht dat zij daarbij ook rekening houden met mensen die nu op een vakantiepark wonen. Indien gemeente behoefte hebben aan ondersteuning hierbij, kunnen zij zich aanmelden voor een Versnellingskamer Flexwonen.
Waarom zouden u en/ of een gemeente nú overgaan tot een ontruiming ten tijde van woningnood en tijdens de loopduur van de Actie-Agenda Vakantieparken, terwijl er jarenlang niet gehandhaafd is op illegale bewoning, zoals bijvoorbeeld in Beuningen het geval is?
Ik besluit niet om een vakantiepark te ontruimen. Wanneer een gemeente dat doet kan dat – ook in het kader van de Actie-Agenda Vakantieparken – de uitkomst zijn van een weloverwogen keuze. Er zijn immers ook vakantieparken die absoluut niet geschikt zijn om permanent te wonen en waar door de gemeente en haar partners gezocht is naar alternatieve oplossingen voor bewoners.
Deelt u de mening dat een sluiting van een vakantiepark of een ontruiming van (oudere, kwetsbare of minderjarige) bewoners zonder betaalbaar alternatief voorkomen moet worden? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Handhaving zonder aandacht voor de situatie van permanente bewoners hoort niet bij de integrale aanpak die is afgesproken in de actie-agenda. Daarbij geldt uiteraard dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen verschillende groepen bewoners. Mensen die met criminele intenties op een vakantiepark wonen zullen een andere aanpak vragen dan mensen die het vakantiepark als laatste oplossing hebben gekozen. Ik verwacht dat overheden hun verantwoordelijkheid nemen door bijvoorbeeld bij sluiting van een vakantiepark kwetsbare mensen te ondersteunen bij het vinden van alternatieve (semi-) structurele huisvesting.
Bij vragen over specifieke gemeenten, doe ik altijd navraag bij de desbetreffende gemeente. Ik spreek hen daarbij ook aan op hun verantwoordelijkheden.
Kunt u per vraag antwoorden en gelieve niet clusteren?
Ja.
De afwikkeling van de CAF-11 gedupeerden |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Is al bekend of er gecompenseerde ouders zijn die een beroep doen op de regeling voor individuele compensatie in verband met hogere schade door de onterechte stopzetting van kinderopvangtoeslag in de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-groep? Zo ja, hoeveel?
Ik ga ervan uit dat u doelt op CAF 11 ouders die na de brief van december 2019 met daarin het voorlopige individuele compensatiebedrag, contact hebben opgenomen met Toeslagen, omdat zij menen recht te hebben op een hoger bedrag als gevolg van de stopzetting van hun kinderopvangtoeslag. Tot en met 20 februari jl. zijn door of namens 77 ouders documenten aangeleverd voor eventuele aanvullende compensatie. Van 40 ouders hiervan zijn documenten aangeleverd door één advocaat die namens deze ouders optreedt.
Worden de ouders bijgestaan door andere gemachtigden en/of advocaten dan de advocaat in de CAF 11-zaak die al bekend is?
Ja, er zijn verschillende advocaten en/of gemachtigden die CAF 11 ouders vertegenwoordigen.
Zijn regelingen tot stand gekomen met gedupeerden zonder gemachtigde? Zo ja hoeveel gedupeerden zijn op deze wijze zonder gemachtigde afgewikkeld?
Ik ga ervan uit dat hiermee bedoeld wordt of er eventuele afspraken door Toeslagen gemaakt zijn met CAF 11 ouders waarbij geen gemachtigde aanwezig was. Er zijn geen regelingen getroffen; niet met individuele CAF 11 ouders die niet worden bijgestaan door een gemachtigde, noch met gemachtigden die wel optreden namens gedupeerde ouders.
Is het helemaal zeker dat de ouders die zich meld(d)en voor extra compensatie voor eind februari 2020 afgehandeld zijn, zoals vermeld in uw brief van 4 februari jl?1
In de brief aan de Nationale ombudsman die als bijlage is toegevoegd aan de in de vraagstelling genoemde brief aan de Tweede Kamer is aangegeven dat de afhandeling van de individuele dossiers inzake CAF 11 in februari 2020 wordt afgerond. Deze toezegging wordt niet gehaald. Ik streef naar spoedige afronding maar wil hier ook het eindadvies van de Adviescommissie uitvoering toeslagen en het rapport van de ADR bij betrekken. Omdat beide rapporten niet voor eind februari gepubliceerd worden, zal de afhandeling van de compensatieverzoeken langer op zich laten wachten. Ik zal uw Kamer en de ouders van de voortgang op de hoogte houden.
Kunt u aangeven wat de reden – met respect voor de persoonlijke informatie – is dat een aantal ouders tóch niet in aanmerking komen voor de compensatieregeling?2 3
De ouders die geen recht hebben op compensatie conform het eerste advies van de Adviescommissie uitvoering toeslagen, zijn allen beoordeeld door een commissie van drie onafhankelijke deskundigen. Aan deze ouders is aangegeven dat er bij de volgende situaties geen recht is op compensatie als:
Elke ouder heeft hierbij in een brief ook de omschrijving ontvangen waarom hij/zij specifiek geen recht heeft op de compensatie.4 Daarbij is aangegeven dat de ouder kan reageren op deze brief met zijn/haar eigen zienswijze. Op dit moment hebben we geen reactie van deze ouders ontvangen.
Hoe vindt de beoordeling door de onafhankelijke Commissie van onafhankelijke deskundigen CAF/toeslagen (verder: De Commissie) precies plaats? Is het mogelijk om haar vastgestelde werkwijze naar de Kamer te sturen?
Binnen Toeslagen heeft een beoordeling van dossiers plaatsgevonden, die niet voor compensatie in aanmerking lijken te komen. Deze dossiers zijn aan de hierboven genoemde Commissie ter beoordeling voorgelegd. Vervolgens zijn twee bijeenkomsten belegd, waarbij de dossiers zijn besproken. Naar aanleiding van vragen van de Commissie over de inhoud van de dossiers, heeft Toeslagen aanvullende gegevens verstrekt. De Commissie heeft de beoordeling van de dossiers uitgewerkt in een advies aan Toeslagen. Dit advies is door Toeslagen opgevolgd.
Welke informatie staat De Commissie ter beschikking en wie levert die aan?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom rapporteert De Commissie, conform artikel 2 lid 2 van het instellingsbesluit, over haar bevindingen aan Belastingdienst/Toeslagen, terwijl zij juist toetst of Belastingdienst/Toeslagen terecht het standpunt heeft ingenomen dat een ouder geen recht heeft op compensatie op basis van de Compensatieregeling CAF 11?
De Belastingdienst/Toeslagen is belast met de uitvoering van de Compensatieregeling CAF 11. Het is daarmee aan de Belastingdienst/Toeslagen – als verantwoordelijk bestuursorgaan – om te beslissen of een ouder recht heeft op compensatie. In de Compensatieregeling CAF 11 is uitdrukkelijk opgenomen dat de Commissie van onafhankelijke deskundigen zal worden geraadpleegd indien de Belastingdienst/Toeslagen voornemens is een verzoek tot compensatie af te wijzen. In lijn hiermee rapporteert de Commissie van onafhankelijke deskundigen haar bevindingen over dit voornemen aan de Belastingdienst/Toeslagen (als zijnde het bestuursorgaan dat de beslissing neemt). Het oordeel van deze Commissie zal hierbij (beleidsmatig) steeds door de Belastingdienst/Toeslagen worden gevolgd. De facto komt dit neer op een onafhankelijke toetsing door de Commissie van onafhankelijke deskundigen van de voorgenomen beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen om geen compensatie te verstrekken. De commissie van drie onafhankelijke deskundigen is op 9 en 16 december formeel bij elkaar gekomen, hiervan zijn verslagen gemaakt. Onderstaand treft u de inleiding en samenvatting van de verslagen van de commissie van haar bijeenkomsten. De in deze verslag verder voorkomende beoordelingen van individuele gevallen met namen, BSN’s en bedragen laat ik hierbij achterwege.
Zijn er nog mensen die zich gemeld hebben en die tot de CAF 11-zaak behoren en die eerder niet in beeld waren?
Nee, dat is niet geval.
Zijn er al matches gemaakt tussen de 4.900 mensen die zich gemeld hebben en de verzamelde bsn's uit de 75 evaluaties over CAF? Zo ja, hoeveel zijn er gevonden en hoe worden zij geïnformeerd?4
Er zijn op dit moment 136 mensen van de 4.900 die zich zelf gemeld hebben, die voorkomen in een van de 75 CAF-zaken waar een evaluatie van is gevonden. Dit aantal zal nog veranderen, aangezien er met regelmaat nieuwe meldingen worden geregistreerd. Deze mensen worden door Toeslagen geïnformeerd over de wijze waarop hun melding wordt geregistreerd. Na het verschijnen van het eindrapport van de commissie Advies Uitvoering Toeslagen en het rapport van de ADR, worden zij geïnformeerd over de wijze waarop afhandeling van hun verzoek zal plaatsvinden.
Het aantal van 4.900 waar uw Kamer aan refereert betreft het aantal meldingen waarbinnen een aantal dubbelingen voorkomen. Dit zijn mensen die zich rechtstreeks bij de Belastingdienst, of via het Meldpunt van de SP en bij BOinK gemeld hebben. Van de laatste twee bronnen zijn alle ouders met BSN geregistreerd wanneer we beschikten over een telefoonnummer. We zijn nog op zoek naar de laatste BSN’s en contactgegevens van enkele melders.
Kunt u aangeven uit hoeveel verschillende databronnen onderdelen van de dossiers komen die worden samengesteld voor de ouders die hun dossier opvragen?
De onderdelen uit de dossiers komen uit een groot aantal verschillende databronnen. Met name bij dossiers die zien op oude toeslagjaren, de periode 2006 -2010, komt de informatie uit een grote diversiteit aan bronnen. Een deel van de informatie uit de hierboven genoemde jaren, zit in gearchiveerde bestanden die niet altijd digitaal beschikbaar zijn. Omdat ik grote waarde hecht aan het samenstellen van complete dossiers voor de ouders die het betreft en dit een grote mate van nauwkeurigheid vereist, zijn deze werkzaamheden tijdrovend en complex. Desondanks zal ik een maximale inspanning betrachten om deze werkzaamheden goed te laten verlopen.
Kunt u aangeven in welke bronbestanden de Auditdienst Rijk (ADR) precies onderzoek doet? Is die selectie gemaakt door Belastingdienst/Toeslagen?
De ADR heeft bij haar onderzoek de volgende (bron) bestanden gebruikt:
De ABT is door dataspecialisten van Datafundamenten & Analytics (DF&A) en van het team Data Analyse Toeslagen (DAT) opgesteld om te kunnen antwoorden op vragen van onder andere de Auditdienst Rijk (ADR) en de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT)
De ADR heeft bij het onderzoek de mogelijkheid alle bestanden in te zien die de ADR relevant acht voor het juist en volledig uitvoeren van het onderzoek.
Is de conclusie juist op basis van de verstrekte lijst van CAF-onderzoeken, dat het CAF-team en/of de werkwijze nog tot 2019 heeft bestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Ja. De Belastingdienst/Toeslagen doet onderzoeken naar mogelijk misbruik en/of oneigenlijk gebruik van toeslagen. Bij sommige van deze onderzoeken is het CAF-team betrokken. Dit team werkt breed voor de hele Belastingdienst om mogelijk misbruik door facilitators in zowel fiscale als toeslag zaken te bestrijden. In het huidige CAF-team is niemand vanuit Toeslagen afgevaardigd, wel is er binnen Toeslagen een aanspreekpunt voor het CAF-team. In de brief van 15 november jl. heeft de toenmalige staatsecretaris aangekondigd Belastingdienst breed het fraudebeleid te herzien, inclusief de CAF-werkwijze.7
Waarom zijn er in de toegestuurde lijst toch nog witgelakte regels? Wat is daar de verklaring voor?
De lijst bevat namen die verwijzen naar kinderopvangorganisaties of individuele medewerkers van de Belastingdienst, deze namen zijn onleesbaar gemaakt.
Kunt u aangeven waarom deze lijst bij een Wob-verzoek in 2016 geweigerd is en ook nog in Bijlage 2.1 bij de Wob-stukken van 15 november 2019?6 7
Het document bestond niet toen de twee Wob-verzoeken werden ingediend. Bij brief van 17 december 2019 is deze lijst als bijlage naar de Tweede Kamer gestuurd.10 Dit was op verzoek van het lid Leijten bij het debat op 4 december jl. naar aanleiding van twitterberichten met daarin verslagen van het MT Toeslagen.11 In dit verslag d.d. 12 juni 2019 was mede opgenomen:
De lijst is dus pas na het verzoek van het lid Leijten op 4 december jl. samengesteld en aan de Tweede Kamer gestuurd. De Wob is van toepassing op documenten die feitelijk voorhanden zijn op het moment van het Wob-verzoek. Om die reden kon de lijst ook geen onderdeel uit maken van het pakket met beoordeelde documenten die zijn genoemd op de inventarislijst bij het Wob-besluit van 15 november 2019. Het Wob-verzoek van 2016 had betrekking op organisatorische aspecten rond het CAF, niet op informatie met betrekking tot kinderopvanginstellingen en -toeslagen.
Waarom is nog zo recent besloten dat deze lijst niet openbaar beschikbaar kon zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Erkent u dat het in het licht dat de vorige Staatssecretaris «het hele beeld in één keer wilde schetsen» toch nog erg verwonderlijk is dat juist de veelvoudig opgevraagde gehele lijst van CAF-zaken werd onttrokken aan de Wob? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat personen die een toeslagschuld hebben bij de Belastingdienst niet in aanmerking komen voor een btw-nummer, omdat zij een risico zijn? Zo ja, op welke manier wordt een toeslagschuld als voorspelling voor mogelijke risico’s met btw-afdracht onderbouwd?8
Als voldaan wordt aan voorwaarden ondernemerschap (artikel 7 Wet op de Omzetbelasting 1968) moet een OB-nummer worden toegewezen. Het hebben van een schuld Toeslagen is geen afwijzingsgrond voor het toekennen van een OB-nummer. Op de in de vraag geschetste individuele situatie, zoals in de voetnoot bij de vraag wordt verwezen, kan ik in verband met de geheimhouding niet ingaan.
Het bericht dat een man in hongerstaking gaat |
|
Sandra Beckerman , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht van Dagblad van het Noorden over Dhani Hoekstra die donderdag 6 februari in hongerstaking gaat?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken het bericht en betreur dat deze gedupeerde zich genoodzaakt ziet om tot deze ingrijpende actie over te gaan.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Dhani Hoekstra met zijn gezin een plek krijgt waar ze weer aan een toekomst kunnen gaan werken zonder restschuld?
Deze casus is bekend bij de verantwoordelijke instanties die in overleg met de bewoner werken aan een oplossing. Voor het overige doe ik geen uitlatingen over deze individuele zaak.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat deze man in hongerstaking gaat? Of om zo snel mogelijk een einde aan de hongerstaking te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen voor mensen die ook in psychische nood, als gevolg van de gaswinningsproblematiek, verkeren? Op welke termijn?
De gaswinning en de gevolgen hiervan hebben negatieve effecten op de gezondheid van Groningers. Onder meer Gronings Perspectief heeft deze effecten in kaart gebracht. Het kabinet erkent deze problematiek en pakt dit bij de kern aan. Vanaf medio 2022 kan de gaswinning in Groningen in een gemiddeld jaar nihil zijn. Hiermee neemt het kabinet de oorzaak van de bevingen weg. Zo kunnen de aardbevingen en de hieraan gerelateerde klachten op termijn afnemen. Tegelijkertijd zijn bewoners gebaat bij duidelijkheid over de versterking en een soepele en snelle schadeafwikkeling. Daar zet het kabinet zich maximaal voor in. Naast deze maatregelen zijn aanvullende maatregelen genomen. Regio en Rijk hebben in overleg met GGD Groningen besloten extra te investeren in preventieve zorg (Kamerstuk 33 529, nr. 702). Aardbevingsgemeenten krijgen middelen om extra capaciteit in te zetten voor de sociale en emotionele ondersteuning van inwoners. Hiervoor is gezamenlijk 5.4 miljoen euro vrijgemaakt. Momenteel vindt overleg plaats tussen de gemeenten en GGD Groningen hoe deze middelen het beste kunnen worden ingezet. Ik volg dit proces. Eerder is bij het NPG-bestuur nadrukkelijk onder de aandacht gebracht de middelen uit het NPG verder te betrekken bij het verbeteren van de gezondheidssituatie in het aardbevingsgebied.
Voorts zijn er in het aardbevingsgebied sinds 2019 naast de reguliere zorg, geestelijk verzorgers beschikbaar om mensen thuis op te zoeken. Geestelijk verzorgers luisteren naar de verhalen van mensen en zijn geschoold om hen te begeleiden en ondersteunen bij gevoelens van onmacht, stress en levensvragen.
Al eerder zijn middelen ter beschikking gesteld. Zo is er vanuit het NPG reeds geïnvesteerd in aardbevingscoaches en heeft EZK eerder € 300.000 in geestelijke verzorging geïnvesteerd waar onder andere «de proatbus» mee gefinancierd is. Deze financiering sluit veelal aan bij bestaande initiatieven waardoor moeilijk te zeggen is hoeveel mensen hier precies mee geholpen zijn. Onlangs heeft het Ministerie van VWS ook toegezegd de inzet van geestelijk verzorgers in het aardbevingsgebied te ondersteunen door € 250.000 voor de komende 3 jaar ter beschikking te stellen aan GVA Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 721).
Hoe staat het met het organiseren van de sociale en emotionele ondersteuning die u noemde in uw antwoord op schriftelijke Kamervragen over het rapport van Gronings Perspectief?2 Hoeveel mensen maken inmiddels gebruik van die ondersteuning?
Zie antwoord vraag 4.
Welke vergoeding en/of betaling, of andere compensatie, heeft Laura H. precies ontvangen voor haar deelname aan het televisieprogramma «Mensen met M», aangezien in het bericht «Ergernis over omroep om «betaald» interview Laura H.» gesproken wordt over een betaling van 400 euro aan vvv-bonnen, maar de Minister eerder aangaf dat dit een vergoeding was van 400 euro? Indien de eerder gegeven antwoorden niet klopten, hoe kan dat?1 2
Laura H. heeft een vergoeding ontvangen voor haar deelname aan het programma «Mensen met M» van 400 euro. De producent heeft bevestigd dat betaling door middel van VVV-bonnen is geschied.
Uit de antwoorden op de eerder gestelde vragen wordt niet duidelijk of Laura H. een betaling heeft ontvangen of een vergoeding, kunt u hier preciezer op antwoorden? Heeft Laura H. de vergoeding ontvangen voor gemaakte onkosten, op basis van een door de KRO-NCRV goedgekeurde declaratie en onder overlegging van bonnen waaruit de gemaakte onkosten ondubbelzinnig blijken?
De producent heeft bevestigd dat Laura H. een vergoeding heeft ontvangen van 400 euro in VVV-bonnen voor haar inspanningen verband houdend met (de voorbereiding van) het interview, zoals het voeren van de nodige voorgesprekken, het regelen van vrijaf van haar opleiding en het regelen van iemand om haar kinderen van school op te halen.
Heeft Laura H. daarnaast bovenop de vergoeding en/of betaling ook compensatie gehad voor reiskosten of andere gemaakte kosten?
Nee.
Is Laura H. de enige die een vergoeding en/of betaling, of een andere compensatie, heeft ontvangen voor haar deelname aan het televisieprogramma «Mensen met M»? Kunt u een overzicht geven van de vergoeding en/of betaling, of een andere compensatie, aan gasten van de reeks «Mensen met M»? Indien Laura H. de enige is geweest die een vergoeding en/of betaling, of een andere compensatie, heeft gekregen, vindt u het niet vreemd dat een veroordeelde Syrië-gangster wel betaling ontvangt voor deelname aan een televisieprogramma van de Nederlandse Publieke Omroep, maar bijvoorbeeld de winnaar van het Eurovisie Songfestival niet?
Ik heb van de omroep begrepen dat de andere deelnemers aan het programma «Mensen met M» geen vergoeding hebben ontvangen. De producent of de omroep kan er in specifieke gevallen voor kiezen een vergoeding uit te keren. Dat is in het geval van Laura H. gebeurd.
Hoe verhoudt het betalen of het geven van een vergoeding, of een andere compensatie, van Laura H. zich met de NPO-gedragscode die voortvloeit uit de aangescherpte mediawet, principe 6a «interne risicobeheersing 6.5» die voorschrijft dat personen die figureren in een journalistiek programma «bijvoorbeeld in een portret of documentaire», niet voor hun verhaal betaald worden?
Laura H. heeft een vergoeding ontvangen voor inspanningen die verband houden met het interview. Laura H. is niet betaald voor haar verhaal.
Wordt «Mensen met M» betiteld als amusement? Zo ja, hebben zij dan een interne regeling opgesteld over de toelaatbaarheid van, en de wijze waarop betaling aan gasten mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Is dit niet in strijd met de NPO-gedragscode?
«Mensen met M» wordt niet betiteld als amusement maar is door de NPO gecodeerd als cultuur.
Indien Laura H. 400 euro aan VVV-bonnen heeft ontvangen, of een andere niet-financiële compensatie, hoe komt dit overeen met het principe dat media-instellingen «geen geschenken» geven om «derden iets te laten doen of nalaten»?
Laura H. is niet betaald voor het interview, maar heeft een vergoeding gekregen voor inspanningen die verband hielden met de (voorbereidingen van) het interview.
Heeft u signalen dat de KRO-NCRV bij meerdere programma’s hun gasten heeft betaald voor hun verhaal? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar betalingen of andere niet-financiële compensatie om «derden iets te laten doen of nalaten» bij de Nederlandse Publieke Omroep? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hier geen signalen over ontvangen. De governancecode NPO biedt voldoende duidelijkheid over wat de media-instellingen wel en niet is toegestaan. Het toezicht op de gedragscode is belegd bij de Commissie Integriteit Publieke Omroep.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Ombudsman Margo Smit van de publieke omroep dat «dit format niet op deze manier of voor deze persoon te gebruiken is»? Kunt u uitleggen waarom u deze mening wel of niet deelt?
De opmerking van Ombudsman Margo Smit ziet op de inhoud van het programma. De redactionele verantwoordelijkheid voor dit programma ligt bij de KRONCRV. Daar doe ik omwille van de vrijheid van meningsuiting en het voorkomen van censuur, als Minister geen uitspraken over.
Deelt de u mening van de Ombudsman Margo Smit dat de KRO-NCRV had moeten ingrijpen? Kunt u dit nader uitleggen?
De mening van Ombudsman Margo Smit ziet op de inhoud van het programma. De redactionele verantwoordelijkheid voor dit programma ligt bij de KRONCRV. Daar doe ik omwille van de vrijheid van meningsuiting en het voorkomen van censuur, als Minister geen uitspraken over.
Bent u het met de mening eens dat de Nederlandse Publieke Omroep er alles aan moet doen om te voorkomen dat veroordeelde IS-gangers en/of terroristen een verdienmodel kunnen maken van hun misdaden?
Ik ben van mening dat de Nederlandse publieke omroep de regels uit de Mediawet en de governancecode NPO moet naleven.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Klopt het dat op dit moment, qua vergunningen, alleen een vergunning Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) nodig is voor het aanvragen van een SDE+-subsidie?
In de regelgeving met betrekking tot de SDE+ wordt vereist dat bij de aanvraag voor een SDE-subsidie de vergunningen worden overgelegd die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Deze documenten worden gevraagd om zekerheid te hebben over de tijdige realisatie van een project. Per categorie installaties vraagt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) de vergunningen op die cruciaal worden geacht voor de tijdige realisatie van deze installatie. In veel gevallen betreft dit een vergunning in het kader van de Wabo (Omgevingsvergunning) en voor sommige categorieën worden middels het formulier ook andere vergunningen opgevraagd.
Op dit moment is een Wnb-vergunning of ontheffing geen verplichte bijlage bij een SDE+-subsidieaanvraag. Vaak is de Wnb ontheffing of vergunning wel meegenomen in de procedure van de Wabo en is het project daarmee wel reeds vergund op grond van de Wnb.
Klopt het dat een Wnb-vergunning op dit moment niet noodzakelijk is voor het aanvragen van een SDE+-subsidie?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) vereist dat een project moet voldoen aan de volledigheidseisen om in aanmerking te komen voor een SDE+-subsidie?
Een aanvraag wordt inderdaad alleen in aanmerking genomen indien deze volledig is. Van een volledige aanvraag is sprake indien alle door RVO.nl verlangde gegevens en documenten zijn overgelegd.
Kunt u aangeven waarom voor biomassaprojecten een Wnb-vergunning niet is opgenomen in de lijst van eisen?
In het verleden bleek de Wnb-vergunning in de regel geen grote belemmering voor tijdige realisatie van een project. Vandaar dat deze voor geen enkele categorie binnen de SDE+ is opgenomen als een aparte vergunning die vereist is bij de aanvraag.
Kunt u aangeven waarom er geen koppeling bestaat tussen de Wnb-vergunning en de SDE+-aanvraag?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u richting gegeven aan de wijze waarop de RVO uitvoering geeft aan de SDE+-subsidieverstrekking? Zo ja, kunt u die instructie of richtlijn aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen richting gegeven aan het al dan niet opnemen van de Wnb-vergunning als een vereiste vergunning in de SDE+ 2019.
Klopt het dat er nu SDE+-gelden gereserveerd staan voor biomassaprojecten die wegens het ontbreken van een Wnb-vergunning niet gerealiseerd kunnen worden?
Ja, op dit moment ondervinden diverse SDE-projecten vertraging van het niet of later verkrijgen van de benodigde Wnb-vergunning. Naast sommige biomassaprojecten kan het ook gaan om zon, wind of geothermieprojecten.
Klopt het dat die gelden voor minimaal vier jaar vaststaan?
Nee. Biomassaprojecten hebben in de regel een realisatietermijn van vier jaar. Hier wordt budget voor gereserveerd. Zodra zeker is dat een project niet gerealiseerd kan worden wordt de beschikking ingetrokken en valt het bijbehorende budget vrij. Dit gebeurt dus niet enkel pas na 4 jaar.
Klopt het dat daarmee geld op de plank ligt dat ook ingezet had kunnen worden voor andere projecten voor duurzame energie opwekking, zoals wind en zon?
Nee. Bij het beschikbaar stellen van budget wordt rekening gehouden dat een deel van de projecten uiteindelijk niet gerealiseerd wordt. Overigens geldt voor sommige wind- of zonprojecten ook dat een Wnb-vergunning noodzakelijk en knellend kan zijn.
Kunt u aangeven voor hoeveel projecten er momenteel sprake is van bovengenoemde situatie?
Ik heb op dit moment geen inzicht in alle projecten waarvoor de Wnb-vergunning knellend is voor realisatie en dus ook niet hoeveel verplichtingenbudget hiermee gemoeid gaat. Dit komt doordat dit sterk afhankelijk is van diverse factoren zoals project en locatie specifieke kenmerken en provinciaal beleid voor de afgifte van vergunningen. Het is ook niet goed voorspelbaar op welke termijn vergunningverlening op gang komt en hoe zich dat verhoudt tot de resterende realisatietermijn van alle projecten in beheer.
Kunt u aangeven hoeveel geld er daarmee op de plank blijft liggen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om voor toekenning van een SDE+(+)-subsidie voortaan verplicht te stellen dat zowel de Wabo- als de Wnb-vergunning onherroepelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
De aanwezigheid van een Wnb-vergunning is een steeds belangrijkere voorwaarde geworden voor de tijdige realisatie van een hernieuwbare energieproject. Vandaar dat ik voornemens ben met ingang van de SDE++ dit najaar een Wnb-vergunning als verplichte bijlage bij een aanvraag op te nemen voor bepaalde categorieën, behalve daar waar dit leidt tot grote barrières in de voorbereiding van projecten. Ik wil niet zover gaan dat ik onherroepelijke vergunningen vereis. Dit zou ervoor zorgen dat projecten meer voorbereidingskosten moeten maken voor hun SDE-aanvraag en daarmee een belemmering zijn voor met name kleinere partijen.
Kunt u aangeven waarop de vergunningsvrijstelling voor biomassacentrales met een vermogen kleiner dan 15 megawatt (MW) in het Besluit Omgevingsrecht gebaseerd is?
Om de beoogde inzet van biomassa te stimuleren en administratieve lasten voor het verkrijgen van een vergunning te verminderen is in het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties (Staatsblad 2012, 558) ervoor gekozen om biomassacentrales met 15 megawatt of minder uit te zonderen van een vergunningsplicht.
Zijn biomassacentrales met een vermogen kleiner dan 15 MW wel vergunningsplichtig onder de Wnb? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling of een biomassacentrale kleiner dan 15 MW vergunningsplichtig is onder de Wnb wordt gemaakt door de provincie. Of een project kleiner dan 15 MW een Wnb vergunning nodig heeft, hangt af van de specifieke projectkenmerken, waaronder de afstand tot Natura 2000-gebieden.