Natuurbegraven |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met natuurbegraven?
Ja.
Hoeveel natuurbegraafplaatsen zijn er in Nederland?
Het aantal natuurbegraafplaatsen is niet exact te geven omdat er geen eenduidige definitie van een natuurbegraafplaats bestaat. Natuurbegraven is een fenomeen dat in ontwikkeling is. Er zijn begraafplaatsen die de naam natuurbegraafplaats voeren en er zijn er ook een aantal die in de literatuur natuurbegraafplaats worden genoemd. Op dit moment zijn er ongeveer 20 natuurbegraafplaatsen in Nederland.
Is het waar dat deze gebieden momenteel vooral in het oosten en zuiden van Nederland liggen omwille van de grondwaterstand?
Op dit moment liggen de meeste natuurbegraafplaatsen in het noorden, oosten en zuiden van Nederland. In artikel 24 van de Wet op de lijkbezorging staat dat begraafplaatsen worden onderscheiden in gemeentelijke en bijzondere. Voor het aanleggen van een bijzondere begraafplaats, waaronder ook natuurbegraafplaatsen vallen, wordt slechts de grond gebruikt, die daartoe door de gemeenteraad is aangewezen en waarvoor burgemeester en wethouders toestemming hebben verleend. In artikel 5, vierde lid, van het Besluit wet op de lijkbezorging staat dat graven zich ten minste 30 centimeter boven het niveau van de gemiddeld hoogste grondwaterstand moeten bevinden. De meeste natuurbegraafplaatsen in Nederland liggen op zandgronden vanwege de
daar gemiddeld lagere grondwaterstand. Ook in het westen zijn gebieden waar aan deze eis wordt voldaan.
Hoeveel begrafenissen vinden er jaarlijks in de natuur plaats? Groeit de vraag hiernaar?
Van het aantal begrafenissen in de natuur zijn geen cijfers bekend. Ook zijn er geen objectieve gegevens beschikbaar over een eventuele groeiende vraag naar natuurbegraafplaatsen in Nederland. Volgens de branchevereniging is er wel sprake van toenemende aandacht. In Nederland wordt van alle overledenen ongeveer 40% begraven en 60% gecremeerd.
Welke invloed heeft natuurbegraven op natuurgebieden? Kunt u daarbij mede ingaan op de beweringen daarover in het artikel «Natuurbegraven als lucratief verdienmodel»?1
Over het effect van natuurbegraven op natuurgebieden zijn geen eenduidige onderzoeksresultaten beschikbaar. Uit verkennend onderzoek van Alterra Wagenigen UR2 blijkt tot nu toe dat er geen milieuschade is en dat de effecten op de natuur vooral bestaan uit bodemverstoring bij het delven van een graf. Dit kan een negatieve impact hebben op natuur en biodiversiteit, maar ook een positief effect bijvoorbeeld voor pioniersoorten. Bij de juiste beheersmaatregelen is de schade voor de natuur beperkt. Grafrust van onbepaalde tijd, zogenoemde «eeuwige» grafrust, geeft minder schade dan wanneer het graf na bepaalde tijd wordt geruimd. De mate waarin de bodem in het verleden verstoord is geweest speelt overigens ook een rol. De nutriënten en chemische stoffen die worden toegevoegd aan de bodem geven geen significante verschillen in de bodemsamenstelling.
Op welke manier kunnen natuurbegraven en natuurbescherming elkaar versterken?
Het vergroten van oppervlakte natuurbegraafplaats door nieuw aan te leggen natuur op voormalige landbouwgronden, vergroot het aantal hectare natuur in Nederland. Natuurbegraven in bestaande natuurgebieden kan mede een bron van inkomsten zijn. Dit zal gezien de aandacht voor natuurbegraven en de geschiktheid van natuurgebieden alleen lokaal van betekenis zijn. De provincie Gelderland bijvoorbeeld wil binnen de mogelijkheden van de Natuurbeschermingswet meer ruimte bieden aan natuurbegraven onder de voorwaarde dat er per saldo natuurwinst wordt geboekt binnen het zoekgebied van het Gelderse Natuur Netwerk en heeft hiervoor een actualisatie van de omgevingsverordening in procedure gebracht. Natuurwinst kan bestaan uit meer oppervlakte natuur of kwalitatief betere natuur. De natuurbegraafplaatsen zijn gebieden die relatief rustig zijn en waar flora en fauna redelijk ongestoord tot ontwikkeling kan komen.
Een ander aspect van de versterking tussen natuurbegraven en natuurbescherming is de waardering die mensen hebben voor de natuur. Mensen die kiezen voor een natuurbegraafplaats zullen in de regel ook bij leven betrokken zijn bij de natuur.
Welke redenen liggen ten grondslag aan artikel 5 van het Besluit op de lijkbezorging? Behelst dit slechts, zoals vaak wordt gesteld, het garanderen van volledige lijkvertering binnen tien jaar, zoals benodigd voor gewone begraafplaatsen? Indien dat zo is, waarom is natuurbegraven dan niet van dit vereiste uitgezonderd? Indien dat niet zo is, welke redenen liggen er nog meer aan ten grondslag?
Zoals bij vraag 3 reeds is aangegeven moeten graven zich ten minste 30 centimeter boven het niveau van de gemiddeld hoogste grondwaterstand bevinden. Deze wettelijke eis ten aanzien van de afstand tot het grondwater geldt momenteel ook voor natuurbegraven. Dit komt omdat de vertering van menselijk weefsel (lijkontbinding) een gevolg is van microbiologische omzettingsprocessen. Deze processen verlopen in een zuurstofrijk milieu relatief snel. Omdat grondwater nauwelijks of geen zuurstofmoleculen bevat zal een grondwaterstand die regelmatig of permanent hoger is dan de diepte waarop de lijken begraven zijn al snel tot zuurstofgebrek leiden waardoor de lijkvertering wordt belemmerd. De vraag of er een uitzondering voor natuurbegraven kan worden gemaakt ten aanzien van het vereiste met betrekking tot de hoogte van de grondwaterstand, zal worden betrokken bij een nadere oriëntatie op de uitvoeringspraktijk van de Wet op de lijkbezorging.
Het bericht ‘Amsterdam gaat huurders financieel bijstaan’ |
|
Perjan Moors (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amsterdam gaat huurders financieel bijstaan»?1
Ja, dat heb ik.
Wat vindt u ervan dat gemeenten bovenop de rijksregelingen eigen vormen van huurtoeslag introduceren? Is dit een taak van gemeenten?
Met de bestaande instrumenten gericht op betaalbaarheid van het huren (in concreto: de huurprijsregulering, de huurtoeslag en de recent van kracht geworden passendheidstoets) worden huurders die dat nodig hebben zodanig ondersteund dat vanuit het woonbeleid er geen aanleiding is voor aanvullende generieke bijdragen vanuit gemeenten.
Wat is uw mening over het feit dat armoedegelden worden besteed aan het tegengaan van het zogenaamde dure scheefwonen?
Er bestaat op rijksniveau geen specifiek, geoormerkt budget voor de verlening van bijzondere bijstand, c.q. het bestrijden van armoede en schulden. Deze middelen maken namelijk onderdeel uit van de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn daarmee voor de colleges vrij besteedbaar. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft overigens wel de wethouders en gemeenteraden gevraagd om de middelen zo gericht mogelijk in te zetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn.
Bent u van mening dat de armoedegelden vooral besteed dienen te worden aan preventie, voorlichting en hulpverlening in plaats van aan inkomensondersteuning en al helemaal niet aan categoriale inkomensondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het geoorloofd dat gemeenten deze vorm van categoriale inkomensondersteuning bieden? Kunt u dit toelichten?
In de Participatiewet ligt sinds 1 januari 2015 de nadruk bij het verlenen van aanvullende inkomensondersteuning primair op individueel maatwerk. De mogelijkheden tot categoriale aanvullende inkomensondersteuning zijn per die datum beperkt. Omdat het hier een gedecentraliseerde wet betreft is het aan de colleges om hieraan invulling en te geven en heeft primair de gemeenteraad hierbij een controlerende rol. Overigens is mij gebleken dat Amsterdam het onderhavige beleid niet baseert op de Participatiewet, maar betreft het een Uitwerking van de Samenwerkingsafspraken tussen de Huurdersvereniging Amsterdam, de Amsterdamse Federatie van Woningbouwcorporaties en de gemeente Amsterdam. Uit deze samenwerkingsafspraken blijkt dat per individueel huishouden zorgvuldig zal worden bekeken wat de beste oplossing is, verhuizen of het doorvoeren van een (tot 2019 door de gemeente bekostigde) huurverlaging door de corporatie. Vanaf 2019 wordt de huurverlaging volledig bekostigd door de corporaties. In deze zin betreft het hier dus een maatwerkaanpak en geen categoriale aanvullende inkomensondersteuning.
Kunt u aangeven welke verantwoordelijkheid het rijk, gemeenten en woningcorporaties hebben bij het oplossen van deze problematiek?
Ten aanzien van de betaalbaarheid van het wonen heeft het Rijk de zorg voor de huurprijsbescherming, de huurtoeslag en de kaderstelling ten aanzien van verdeling van woonruimte. Woningcorporaties zijn verantwoordelijk voor betaalbare huisvesting voor de doelgroep. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om de lokale volkshuisvestingsopgave te bepalen en hierover, mede in overleg met huurders, met corporaties prestatie-afspraken te maken. Zoals hierboven toegelicht hebben gemeenten daarnaast de mogelijkheid om op grond van de Participatiewet op basis van individueel maatwerk aanvullende inkomensondersteuning te bieden.
Hoe verhoudt het voornemen van de gemeente Amsterdam zich tot de berichten dat woningcorporaties over miljarden beschikken voor betaalbare huurwoningen en huurverlagingen?
Op grond van de recent gepresenteerde indicatieve bestedingsruimte voor corporaties is de ruimte voor investeringen in nieuwbouw – landelijk – circa 37 mld. euro. De berekende investeringsruimte voor woningverbetering is zo’n 28 mld. euro. De ruimte om huren te verlagen of te matigen is circa 1 mld. euro. Deze bedragen zijn niet optelbaar, maar zijn een vertaling naar een bestedingscategorie van één en dezelfde totale financiële ruimte; gebruik van ruimte in de ene categorie gaat ten koste van een andere.
Voor Amsterdam is becijferd dat de indicatieve bestedingsruimte voor de drie categorieën respectievelijk zo’n 1,5 mld euro, 1 mld. euro en 48 mln. euro is. (bron: bijlage bij brief over indicatieve bestedingsruimte, TK, 2015–2016, 29 453, nr. 418). Overigens is onderdeel van de afspraken van gemeente Amsterdam met de corporaties dat over drie jaar de corporaties de financiering op zich nemen.
Wat heeft u inmiddels gedaan en bent u nog van plan te gaan doen tegen duur scheefwonen?
Een belangrijke maatregel van dit kabinet is de recent ingevoerde eis aan corporaties om passend toe te wijzen aan mensen die behoren tot de doelgroep van de huurtoeslag. De aanpak van duur scheefwonen is verder vooral gebaat bij de maatregelen gericht op de bevordering van de doorstroming, waaronder de inkomensafhankelijke huurverhogingen. Hierdoor komen woningen beschikbaar voor de lagere inkomens. Mede onder invloed van het overheidsbeleid laten de recente voornemens van de corporaties ook een grotere inzet op de realisatie van betaalbare huurwoningen zien (bron: rapportage Volkshuisvestelijke voornemens woningcorporaties 2016–2020).
Een interessant aspect in de afspraken van de gemeente Amsterdam met de corporaties is dat corporaties voor huurders die het aangaat, gaan bezien of zij in een goedkopere woning gehuisvest kunnen worden. Deze benadering past in de aanpak van passend toewijzen en huisvesten.
In hoeverre doorkruist deze actie van de gemeente Amsterdam het landelijk huurbeleid?
Zoals in antwoord 5 is aangegeven betreft het hier de Uitwerking van de Samenwerkingsafspraken tussen de Huurdersvereniging Amsterdam, Amsterdamse Federatie van Woningbouwcorporaties en de gemeente Amsterdam, waarbij een maatwerkaanpak het uitgangspunt vormt voor de inkomensondersteuning en niet het – ongeacht de individuele situatie – categoriaal verstrekken hiervan. Het betreft hier de op grond van de Woningwet gemaakte prestatie-afspraken.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is er vanuit het woonbeleid geen aanleiding tot aanvullende bijdragen voor de betaalbaarheid van het wonen.
Wat is uw appreciatie van het feit dat gemeenten op deze wijze inkomenspolitiek voeren?
Zie antwoord vraag 9.
Huuropzegging wegens langdurig verblijf in het buitenland |
|
Albert de Vries (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Te veel in Marokko? Dan hier je huis uit»?1
Ja.
Bent u van mening dat de term woonfraude onjuist is, omdat die kwade opzet suggereert waarvan lang niet altijd sprake zal zijn? Zo ja, wat wilt u doen om rond deze situaties de zweem van bewust onwettig handelen weg te nemen?
Het begrip woonfraude is een kwalificatie die door de verhuurder aan het niet (zelf) bewonen van een huurwoning wordt gegeven. Dit heeft geen zelfstandige juridische consequentie.
Op welke gronden kunnen woningcorporaties een huurcontract ontbinden als er geen sprake is van overlast, criminaliteit of wanbetaling?
Ontbinding wegens wanprestatie is mogelijk wanneer de huurder handelt in strijd met hetgeen contractueel is overeengekomen. Uiteraard toetst de rechter of de betreffende overtreding dermate zwaarwegend is dat deze ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
Welke regels gelden er ten aanzien van de minimale bewoning per jaar van een (sociale) huurwoning? Waar zijn deze regels vastgelegd en welke verschillen bestaan er tussen gemeenten en woningcorporaties?
Er gelden geen wettelijke regels ten aanzien van de minimale bewoning per jaar van een (sociale) huurwoning. Verhuurders bepalen vaak contractueel dat de huurder in de door hem gehuurde woning zijn hoofdverblijf dient te houden. Zij beoordelen in eerste instantie zelf of dit het geval is, en in voorkomende gevallen zal de rechter zijn oordeel op dit punt geven.
Op welke wijze worden mensen voorgelicht over de regels, bijvoorbeeld ten aanzien van minimale bewoning van hun sociale huurwoning? Vindt u dat daarmee ondubbelzinnig duidelijk is welke consequenties langdurig verblijf buiten de woning kan hebben? Zo ja, hoe verklaart u dan de voorbeelden van mensen die geheel onverwacht geconfronteerd worden met de vordering hun huurcontract te beëindigen? Zo nee, hoe wilt u de voorlichting over rechten en plichten verbeteren?
Het is aan verhuurders om hun huurders te informeren welke invulling zij geven aan het begrip goed huurderschap en aan het begrip hoofdverblijf. Het is uiteraard raadzaam dat zij dit zodanig doen dat huurders vooraf weten hoe zij dienen te handelen.
Het zal overigens nooit zo zijn dat verhuurders een opzeggings- of ontbindingsprocedure starten zonder overleg te hebben gehad over de geconstateerde overtreding. Ook in het onderhavige geval heb ik van de woningcorporatie vernomen dat aan de opzegging een periode van huisbezoeken, briefwisseling en overleg vooraf is gegaan.
Gelden voor langdurig verblijf op een ander adres in Nederland, bijvoorbeeld een vakantieverblijf, dezelfde regels als voor verblijf in het buitenland? Zo ja, is dit even goed te controleren? Zo nee, waarom niet?
Bij het vaststellen of de huurder de woning als hoofdverblijf gebruikt is het niet relevant in welk land deze huurder verblijft wanneer hij niet in de gehuurde woning verblijft.
Vindt u het ook kwetsbaar dat handhaving vrijwel uitsluitend mogelijk is door signalen van buren, waardoor ongewenste en eenzijdige sociale controle in de hand gewerkt worden? Zo ja, wat kunnen woningcorporaties doen om een klikcultuur te voorkomen?
Bij het beoordelen of een huurder zijn woning als hoofdverblijf gebruikt zal een verhuurder, net als bijvoorbeeld bij woonoverlast, vrijwel altijd afhankelijk zijn van signalen uit de omgeving. Een verhuurder kan nu eenmaal niet voortdurend controleren of al zijn huurders in hun respectieve woningen verblijven.
Welke jurisprudentie is er over het beëindigen van het huurcontract omdat de huurders langere tijd in het buitenland verblijven? Is deze jurisprudentie in uw ogen eenduidig?
Er is uitgebreide jurisprudentie over het beëindigen van de huur in relatie tot het houden van hoofdverblijf in een woning. Daarbij beoordeelt de rechter aan de hand van diverse factoren of er sprake is van hoofdverblijf, en vervolgens of het niet houden van hoofdverblijf een opzegging of ontbinding rechtvaardigt. Hierbij vindt een belangenafweging plaats. Omdat hier de casuïstiek een belangrijke rol speelt geeft de jurisprudentie een wisselend beeld.
Hoe wordt, met de verschillen in regels en de lastige handhaving, voorkomen dat er sprake is van willekeur in de benadering van mensen die gedurende langere periodes buiten hun sociale huurwoning verblijven? Ziet u redenen en mogelijkheden om nadere regels te maken?
Het is aan individuele verhuurders hoe zij willen omgaan met het wel of niet (zelf) bewonen van (sociale) huurwoningen. Ik acht het wel van belang dat zij hun huurders vooraf duidelijk informeren over wat er op dit punt van hen verwacht wordt. Ik zie geen noodzaak om op dit punt met nadere regelgeving te komen.
Het artikel ‘De Key staat Airbnb toe in sociale huurhuizen' |
|
Roald van der Linde (VVD), Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «De Key staat Airbnb toe in sociale huurhuizen»?1
Ja
Hebben het college van B&W van Amsterdam en woningcorporatie De Key vooraf overleg met u gehad over dit voornemen?
Nee
Wat is uw mening over dit plan? Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat huurders wel «de lasten, maar niet de lusten van het toenemende toerisme in de stad ondervinden»? Verschillen huurders daarin van mensen met een koopwoning?
Woningcorporaties hebben de wettelijke taak om mensen met een laag inkomen te voorzien van passende huisvesting. Om te kunnen voorzien in deze taak hebben zij instrumenten tot hun beschikking, waarmee ze daar waar dat nodig is een lagere huurprijs kunnen vragen dan marktconform. De huurders van deze woningen profiteren van een lage huurprijs van sociale woningen. Daarom ligt het niet in de rede om deze woningen voor toeristische verhuurdoeleinden te gebruiken. Ik vind het dan ook niet passend indien een woningcorporatie in zijn beleid de mogelijkheden biedt om sociale huurwoningen voor toeristische verhuurdoeleinden in te zetten.
Hoe verhoudt Airbnb in sociale huurwoningen zich tot het kabinetsbeleid om doorstroming in de sociale huursector te bevorderen? Hoe verhoudt dit plan zich tot respectievelijk de klachten over te veel toeristen in Amsterdam en de lobby van de gemeente Amsterdam voor meer regels rond internetverhuur?
Corporaties geven thans geen toestemming aan huurders met een gereguleerde huurovereenkomst om hun woning toeristisch te verhuren. Enig effect op de doorstroming is derhalve niet te geven. De Key heeft aangegeven dat het experiment niet doorgaat aangezien er te weinig draagvlak is voor toeristische verhuur in sociale huurwoningen.
Hebt u wettelijke mogelijkheden om in te grijpen, mocht dit plan doorgang vinden? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, wat wilt u doen om deze praktijken aan te pakken?
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) houdt toezicht op de woningcorporaties en ziet er op toe dat zij enkel handelen conform de Woningwet. Indien de Aw van oordeel is dat de wettelijke bepalingen in het geding zijn door het handelen van een woningcorporatie, dan kan zij door middel van een interventie ingrijpen. De Aw vormt zich hier zelfstandig en onafhankelijk een oordeel over. Indien de Aw van een corporatie een plan ontvangt voor een voorgenomen experiment ten aanzien van toeristische verhuur in sociale huurwoningen, dan zal zij dit plan toetsen aan de wet en regelgeving. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft De Key aangegeven dat het experiment niet doorgaat.
Onduidelijkheid over hoofdverblijf bij huurwoningen |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Herkent u de situatie uit de column waarin wordt beschreven hoe een familie die al jarenlang een woning huurt uit huis wordt gezet vanwege verblijf in het buitenland? 1
De situatie in de column betreft een huuropzegging door woningcorporatie Pré Wonen. Deze zaak is nog onder de rechter. Men is nog in afwachting van de uitspraak in hoger beroep.
Hoeveel ontruimingsverzoeken vanwege een verblijf in het buitenland zijn er de afgelopen drie jaar gedaan, en hoeveel daarvan hebben daadwerkelijk tot een ontruiming geleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over informatie over het aantal ontruimingsverzoeken door woningcorporaties vanwege verblijf in het buitenland: uit gegevens van Aedes, vereniging van woningcorporaties, blijkt dat in 2015 275 huishoudens zijn uitgezet wegens woonfraude. Dit betreft 5 procent van in totaal 5.550 huisuitzettingen. Het niet gebruiken als hoofdverblijf is één van de zaken die onder de noemer woonfraude wordt geregistreerd. Nadere cijfers zijn niet bekend.
Hoe is het mogelijk dat de familie, zoals beschreven in de column, haar huurhuis moet verlaten als nergens duidelijk staat aangegeven wanneer of na hoeveel weken een verblijf in het buitenland wordt gezien als hoofdverblijf?
Of betreffende familie de woning dient te verlaten is nog niet bekend, de zaak is immers nog onder de rechter. Een verhuurder kan de huur ondermeer opzeggen wanneer hij vindt dat de huurder zich niet als een goed huurder gedraagt2. De rechter zal dan moeten beoordelen of de huurder de woning als hoofdverblijf gebruikt en of, wanneer dit niet het geval is, een vordering tot beëindiging van de huur op die grond wordt toegewezen.
Wat is de definitie van «hoofdverblijf», aan welke voorwaarden moet een huurder voldoen om te laten zien dat de huurwoning het hoofdverblijf is, en waarom is er nog steeds onduidelijkheid hierover?
De inhoud van het begrip «hoofdverblijf» is niet wettelijk vastgelegd. In de wet is ook geen verplichting tot het houden van hoofdverblijf opgenomen.
In de jurisprudentie is aan dit begrip wel nadere invulling gegeven. Bij de beoordeling van de vraag of iemand in een bepaalde woning zijn hoofdverblijf houdt spelen blijkens de jurisprudentie diverse, met name feitelijke, omstandigheden een rol, waaronder de feitelijke aanwezigheid van de huurder, het ingeschreven zijn in de gemeentelijke basisregistratie, de plaats waar de huurder de nacht doorbrengt, de aanwezigheid van meubilair en aansluiting op voorzieningen en andere factoren. Het is aan de rechter om hierin een oordeel te geven.
Het verdient daarnaast aanbeveling dat de verhuurder, wanneer hij in het huurcontract de verplichting tot het houden van hoofdverblijf in het gehuurde opneemt, verduidelijkt wat hij hieronder verstaat.
In hoeveel huurovereenkomsten is opgenomen dat het gehuurde pand het hoofdverblijf dient te zijn, en bij hoeveel huurcontracten is dit niet het geval?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. Volgens de informatie van Aedes is in haar huidige modelhuurovereenkomst een bepaling opgenomen die ziet op het gebruik als hoofdverblijf.
Op basis van welke wet- en regelgeving kan een huurovereenkomst worden beëindigd wanneer de huurder in het buitenland verblijft en aan welke voorwaarden moet de bewijslast van de verhuurder dan voldoen?
De verhuurder kan de huur opzeggen op grond van artikel 7:274 lid 1 onder a BW (huurder gedraagt zich niet als een goed huurder). Ook kan hij ontbinding van de huurovereenkomst vorderen wegens wanprestatie, wanneer de huurder een contractueel verbod overtreedt. De verhuurder die de huurovereenkomst wil beëindigen zal aannemelijk moeten maken dat de huurder geen hoofdverblijf in het gehuurde houdt. Zoals hierboven aangegeven kunnen bij de beoordeling hiervan diverse factoren een rol spelen.
Waarom en onder welke voorwaarden kan een verblijf in het buitenland als woonfraude worden gezien, aangezien ook huurders recht hebben op vakantie?
Het begrip woonfraude is geen juridische term maar een kwalificatie die door verhuurders aan het niet (zelf) bewonen van een huurwoning wordt gegeven. Wanneer en onder welke voorwaarden zij menen dat hiervan sprake is kan ik niet beoordelen.
Is er een verschil in woonfraude te constateren tussen gebieden waar de woningnood groter of kleiner is? Bent u van mening dat huurders die in een regio wonen met kortere wachttijden, langer of vaker op vakantie mogen dan huurders die in een regio wonen met lange wacht- en zoektijden voor een sociale huurwoning?
Ik kan mij voorstellen dat met name sociale verhuurders eerder overgaan tot opzegging of ontbinding van de huurovereenkomst wegens het niet (zelf) bewonen van een sociale huurwoning in regio’s met meer schaarste.
Op welke wijze en op welke termijn gaat u woningcorporaties en huurders duidelijk maken wat onder een hoofdverblijf wordt verstaan, zodat er geen onnodige uitzettingen hoeven plaats te vinden met alle gevolgen van dien?
Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of sprake is van hoofdverblijf of niet. Het is uiteraard wel raadzaam dat woningcorporaties aan hun huurders, liefst al bij het afsluiten van de huurovereenkomst, duidelijk aangeven wat zij onder goed huurderschap en onder hoofdverblijf verstaan, zodat huurders vooraf weten wanneer zij een opzeggings- of ontbindingsprocedure riskeren.
Bent u van mening dat het verstandiger zou zijn wanneer woningcorporaties hun tijd en middelen gebruiken om betaalbare huurwoningen te bouwen, in plaats van kostbare procedures op te starten om mensen die op vakantie gaan hun huis uit te zetten? Hoe gaat u woningcorporaties hierop wijzen?
Woningcorporatie hebben als taak het beschikbaar stellen van betaalbare huurwoningen aan huishoudens met lage inkomens en huishoudens die door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting. Ook dienen zij bij te dragen aan de leefbaarheid van hun woongelegenheden en hierbij speelt een rol dat de woning gebruikt wordt als hoofdverblijf. Op welke wijze zij invulling aan deze taken geven is aan henzelf.
Digitale platforms voor verhuur van woningen aan toeristen, zoals Airbnb en Wimdu |
|
Farshad Bashir , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Amsterdamse burgemeester Van der Laan, dat ook een sociale huurwoning in aanmerking moet komen voor Airbnb?1
Woningcorporaties hebben de wettelijke taak om mensen met een laag inkomen te voorzien van passende huisvesting. Om te kunnen voorzien in deze taak hebben zij instrumenten tot hun beschikking, onder meer om daar waar dat nodig is een lagere huurprijs te vragen dan marktconform. De huurders van deze woningen profiteren van een lage huurprijs van sociale woningen. Daarom ligt het niet in de rede om deze woningen voor toeristische verhuurdoeleinden te gebruiken. Ik vind het dan ook niet passend indien een woningcorporatie in zijn beleid de mogelijkheid biedt om sociale huurwoningen voor toeristische verhuurdoeleinden in te zetten. Overigens heeft de burgemeester slechts aangegeven dat hij verwacht dat deze discussie de komende jaren gevoerd zou kunnen worden. Het verandert niets aan het beleid van zowel gemeente als de Amsterdamse woningcorporaties om toeristische verhuur van sociale huurwoningen niet toe te staan.
Als een huurder voor langere tijd naar het buitenland wil, wat zijn dan de wettelijke mogelijkheden tot onderhuur of tijdelijke verhuur aan een andere huurder? Wat zijn de verschillen hierbij tussen een sociale huurwoning en een vrije sector huurwoning?
Op grond van het huurrecht voor woonruimte mag een huurder zijn woning niet onderverhuren zonder toestemming van de verhuurder. Of de huurder een gereguleerde of geliberaliseerde huurovereenkomst heeft, doet niet ter zake. Onderverhuur van een kamer in een zelfstandige woning waar de huurder zijn hoofdverblijf heeft (hospitaverhuur) mag wettelijk gezien wel, maar de (hoofd)verhuurder kan dat contractueel verbieden. In vrijwel alle gevallen is in huurovereenkomsten van woningcorporaties onderverhuur van zowel een gedeelte als van de hele woning verboden, behoudens met goedkeuring van de corporatie. Indien een huurder alsnog zonder toestemming van de verhuurder zijn woning onderverhuurt, kan dit een reden zijn om de huurovereenkomst te beëindigen. Aan dat verbod is vaak ook een boetebeding verbonden.
Klopt het dat de Amsterdamse woningcorporatie De Key een pilot met Airbnb gaat uitvoeren? Hoe gaat deze pilot eruit zien en aan welke regels moeten woningcorporaties, huurders en digitale platforms zoals Airbnb voldoen?2
De Key heeft onderzocht of er draagvlak is bij de huurdersorganisatie voor een pilot waarbij studenten met een gereguleerde huurovereenkomst in 1 specifiek complex hun huurwoning maximaal 30 dagen mogen verhuren aan toeristen via digitale platforms. De door de gemeente gestelde voorwaarden voor toeristische verhuur zijn daarbij leidend. De deelnemende studenten zouden binnen de ruimte van het experiment melding moeten maken bij De Key wanneer en hoelang zij hun woning onderverhuren. Er zijn volgens De Key geen afspraken gemaakt met Airbnb. De Key heeft aangegeven dat het experiment niet doorgaat omdat er momenteel onvoldoende draagvlak is voor toeristische verhuur in sociale huurwoningen.
Wat bedoelde u concreet toen u zei dat Airbnb en andere short-stay verhuurmogelijkheden «fatsoenlijk moeten gebeuren» en welke concrete voorwaarden of regels heeft u daaraan gekoppeld om overlast te beperken en de (ver)huurder te beschermen tegen misbruik?3
In gemeenten waar sprake van schaarste is op de markt voor goedkope huurwoningen, is vaak een huisvestingsverordening van kracht waarin een verbod is opgenomen tot het onttrekken van woonruimte aan de woonruimtevoorraad. Indien een woning gedurende langere tijd wordt verhuurd via Airbnb of andere platforms, kan dit worden aangemerkt als een vorm van onttrekking. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening nadere regels stellen wanneer er daadwerkelijk sprake is van onttrekking. Ik wijs u vervolgens ook op mijn antwoord op vragen 8 en 9.
Bent u nog steeds van mening dat publieke belangen – zoals veiligheid, leefbaarheid en eerlijke concurrentie – niet in het geding zijn gezien de stijging van bijna 475% in overnachtingen via Airbnb in Amsterdam?4 5
De cijfers in het rapport van Colliers International en Hotelschool The Hague zijn verzameld met behulp van een computertechniek waarbij informatie van webpagina’s wordt verzameld. De in het rapport genoemde toename van bijna 475% aan hotelovernachtingen in januari 2016 is niet feitelijk. Voorts zit er altijd ruis in de data omdat er ook B&B’s en short-stays worden meegeteld die het hele jaar mogen verhuren. Uiteraard kunnen risico’s ten aanzien van veiligheid en leefbaarheid ontstaan wanneer er sprake is van illegale verhuur aan toeristen.
Bent u inmiddels bereid een meldplicht in te voeren voor huurders die hun huis tijdelijk willen verhuren, via digitale platforms bij hun gemeente, zodat gemeente en verhuurder snel kunnen ingrijpen bij overlast en de huurder beter is beschermd?6
Het kabinet is van mening dat alle belangen voldoende zijn geborgd in bestaande wet- en regelgeving. Het is aan de gemeenten om op basis hiervan te handhaven.
Een meldplicht zou een beperking kunnen vormen voor de gastvrijheidseconomie.
Ik ga op korte termijn in nader overleg met de gemeente Amsterdam, omdat die haar voorstel voor een meldplicht doet vanuit de stelling dat het huidig juridisch instrumentarium aanpassing behoeft om afdoende te kunnen handhaven. Voorts is het standpunt van het kabinet dat de nadruk moet liggen op lokale samenwerking waarbij ook digitale platformen hun verantwoordelijkheid moeten nemen in de bestrijding van illegale toeristische verhuur.
Op welke andere manieren ondersteunt u gemeenten als het gaat digitale platforms voor de tijdelijke verhuur van woningen aan toeristen? Kunt u er bijvoorbeeld voor zorgen dat digitale platforms hun informatie delen met gemeenten, zodat er geen illegale hotels ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Amsterdam is met Airbnb een Memorandum of Understanding (MOU) overeengekomen met diverse regels gericht op handhaving. In dit MOU hebben Airbnb en de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt over voorlichting, samenwerking ten behoeve van preventie en betaling van toeristenbelasting. De Minister van Economische Zaken en ik achten dit een verstandige werkwijze. Het Rijk faciliteert op dit moment gesprekken tussen een aantal grote gemeenten en Airbnb teneinde te komen tot een overeenkomst. In verband met de privacy is er op dit moment geen mogelijkheid om Airbnb te verplichten de gegevens van aanbieders of gebruikers van hun diensten aan de overheid te verstrekken. Zo een verplichting is enkel te rechtvaardigen voor zover die bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Tevens moet de inbreuk op de privacy proportioneel zijn ten opzichte van het ermee te dienen algemeen belang en mogen er geen andere minder ingrijpende middelen zijn om dit te realiseren. Op dit moment wordt wel onderzocht of het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing kan worden gewijzigd in verband met de toeristenbelasting, waarbij digitale platforms verplicht kunnen worden gesteld om verhuurgegevens te verstrekken aan gemeenten ten behoeve van de toeristenbelasting. Deze informatie mag dan uitsluitend voor dat doel worden gebruikt.
Bieden bestaande wetten, met name de Huisvestingswet en de Wet ruimtelijke ordening, voldoende aanknopingspunten om illegale hotels aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals reeds eerder aangegeven, bieden de Huisvestingswet 2014, de Woningwet en Wet Ruimtelijke Ordening voldoende mogelijkheden om de uitwassen van toeristische verhuur en illegale hotels tegen te gaan. Bij het verlenen van een onttrekkingvergunning op basis van de Huisvestingswet 2014, is naast schaarste de druk op de woonomgeving en de leefbaarheid een afwegingsgrond. Indien woonruimte gedurende langere periode wordt ingezet voor toeristische verhuur, kan een gemeente met schaarste dus op basis van de Huisvestingswet 2014 dit aanmerken als een onttrekking waarvoor een vergunning verplicht is. Tevens kan het college van burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan zo een vergunning, die bij niet-naleving tot het intrekken ervan kunnen leiden. Eveneens is bestuursdwang of een bestuurlijke boete mogelijk. Indien de toeristische verhuur de vorm aanneemt van permanente logiesverstrekking gelden er andere regels op basis van onder meer het Bouwbesluit. De Woningwet biedt in gevallen waarbij een gevaar voor de gezondheid of veiligheid is, bij herhaaldelijke overtreding zelfs de mogelijkheid om het pand in beheer te geven aan een derde. Naast de Huisvestingswet 2014 en de Woningwet kan het gebruik van de woning voor permanente logiesverstrekking ook in strijd zijn met de bestemming als bedoelt in de Wet op de ruimtelijke ordening. Ook dit kan gehandhaafd worden met bestuursdwang. Het is aan de gemeente om deze instrumenten zo effectief mogelijk in te zetten afhankelijk van de plaatselijke situatie.
Is het juridisch mogelijk om een maximum aantal dagen van verblijf te hanteren in het geval van tijdelijke verhuur via een digitaal platform? Zo nee, wilt u dit mogelijk maken?
Op grond van de Huisvestingswet 2014 kan de gemeente een huisvestingsverordening uitvaardigen. In zo'n huisvestingsverordening kan het onttrekken van een woning aan de woningvoorraad vergunningsplichtig worden gemaakt. Het is aan de gemeente zelf om te bepalen wanneer er sprake is van woningonttrekking en dus welk maximum aantal dagen de woonruimte mag worden gebruikt voor toeristische verhuur.
Is er inzicht hoe Verenigingen van Eigenaren (VVE's) omgaan met vakantieverhuur via digitale platforms in hun (gemengde) complex? En lopen VvE’s tegen andere knelpunten aan?
Een landelijk inzicht in de wijze waarop VvE’s omgaan met vakantieverhuur via digitale platforms is er niet. In de modelreglementen van VvE’s zijn geen specifieke bepalingen opgenomen over vakantieverhuur. Het is echter mogelijk dat het reglement van een VvE het toestaat dat eigenaren hun appartement voor vakantieverhuur mogen verhuren. In de specifieke splitsingsakten van VvE’s kunnen echter ook verbodsbepalingen zijn opgenomen, bijvoorbeeld ten aanzien van de exploitatie van privégedeelten als pension- of kamerverhuurbedrijf.
Indien een woonruimte stelselmatig gebruikt wordt voor toeristische verhuur kan dit consequenties hebben voor de leefbaarheid en de veiligheid. Deze mogelijke gevolgen gelden zowel voor huurwoningen als koopwoningen en evenzeer voor VvE’s. Meer in algemene zin heb ik u over knelpunten bij VvE’s geïnformeerd in mijn brief van 3 maart 2016 over het functioneren in gemengde complexen (TK, 2015–2016, 27 926, nr. 253).
Huurverlaging bij inkomensdaling |
|
Farshad Bashir , Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bij een inkomensdaling van een huurder de woningcorporatie de huurprijs niet moet terugschroeven?1
In de wet is sinds 2013 geregeld dat een huurder een huurverlaging kan voorstellen indien het huishoudinkomen na een of meer inkomensafhankelijke hogere huurverhogingen daalt. De regeling is tweeledig:
Deze regeling is conform de afspraken in het Woonakkoord van 12 februari 2013 en is vastgelegd in artikel 7:252b van het Burgerlijk Wetboek en artikel 14 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. Deze regeling is tegelijkertijd met de overige bepalingen inzake de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging op 16 maart 2013 in werking getreden.
De informatie op rijksoverheid.nl waarna u verwijst2, is een weergave van de geldende regelgeving en het door dit kabinet gevoerde beleid.
Het artikel waarnaar u verwijst1 gaat uit van de foutieve veronderstelling dat ik heb gezegd dat een woningcorporatie de huurprijs na een inkomensdaling van de huurder niet moet terugschroeven. In het AO Diverse woononderwerpen van 25 mei 2016 en het daarop volgende VAO van 31 mei 2016 heb ik echter aangegeven dat in de wet al een mogelijkheid voor huurverlaging na inkomensdaling na een of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen geregeld is en dat die regeling conform de afspraken uit het Woonakkoord is en dat ik niet bereid ben een verdergaande regeling in te voeren.
Bent u van mening dat wanneer huurverhogingen kunnen plaatsvinden op basis van het inkomen, dan ook huurverlagingen moeten plaatsvinden wanneer het inkomen daalt? Zo nee, waarom voert u dat het beleid niet uit zoals staat aangegeven op de site van de rijksoverheid?2
Zie antwoord vraag 1.
Van hoeveel huurders die afgelopen jaren inkomensafhankelijke huurverhogingen hebben gekregen, is het inkomen gedaald zodat zij in een lagere inkomenscategorie vallen en een huurverlaging zouden moeten krijgen? Hoeveel van hen hebben daadwerkelijk huurverlaging gekregen?
In het AO Diverse woononderwerpen van 25 mei 2016 heb ik toegezegd dat ik dit najaar bij de woningcorporaties ga navragen hoe vaak zij de huurprijs op voorstel van de huurder wegens inkomensdaling hebben verlaagd.
Waarom handhaaft u verhoogde huurprijzen voor huurders die in inkomen zijn gedaald, en straft u daarmee rechtmatig huurders van sociale huurwoningen door hen elke maand opnieuw de huurverhoging te laten betalen, terwijl zij bij een verhuizing deze verhoging niet zouden hoeven te betalen?
Zoals ik in antwoord 1 en 2 heb aangegeven, biedt de wet aan huurders van wie het inkomen na een of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen (substantieel) daalt de mogelijkheid om een huurverlaging aan de verhuurder voor te stellen.
Het huurbeleid kent alleen een inkomensafhankelijke huurverhoging, niet een inkomenafhankelijke huurprijs. De (maximale) huurprijs van een woning is afhankelijk van de kwaliteit van de woning. Die woningkwaliteit wordt met het woningwaarderingsstelsel uitgedrukt in punten en aan een puntenaantal wordt een maximale huurprijsgrens toegekend (hoe meer punten, hoe hoger de maximale huurprijsgrens van de woning). Indien de huurprijs door de voorgestelde huurverhoging boven de maximale huurprijsgrens van de woning uitstijgt, kan de huurder met succes bezwaar maken tegen het huurverhogingsvoorstel.
Het is geen vaststaand gegeven dat een huurder bij een verhuizing de verhoogde huurprijs niet zou hoeven te betalen. Dat is afhankelijk van de hoogte van de huurprijs die de huurder voor de (oude) woning betaalt, van het type verhuurder van de nieuwe woning (een woningcorporatie is of niet), van de inkomenscategorie van de huurder en de woningkwaliteit van de nieuwe woning.
Sinds 1 juli 2015 moeten woningcorporaties jaarlijks minimaal 80% van hun vrijgekomen sociale huurwoningen toewijzen aan huishoudens met een inkomen tot € 35.739 (prijspeil 2016). Verder mag 10% naar huishoudens met een inkomen tussen € 35.739 en € 39.874 (prijspeil 2016) en 10% naar de hogere inkomens. En voor de laagste inkomens geldt dat woningcorporaties jaarlijks bij hun woningtoewijzing aan 95% van de huishoudens met een inkomen onder de huurtoeslaggrens (€ 22.100 voor eenpersoonshuis-houdens en € 30.000 voor meerpersoonshuishoudens; prijspeil 2016) een woning moeten toewijzen met een huurprijs die niet hoger is dan de aftoppingsgrens (€ 586,68 voor een- en tweepersoonshuishoudens en € 628,76 voor meerpersoonshuishoudens; prijspeil 2016).
Voor sociale huurwoningen van beleggers of particuliere verhuurders gelden geen (maximale) inkomensgrenzen.
Hoe verhoudt uw oproep de huren niet te verlagen zich tot de uitspraak van de Kamer waarin u het verzoek heeft gekregen huurverlaging bij woningcorporaties te stimuleren? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zoals ik in antwoord 1 en 2 heb aangegeven, heb ik geen oproep gedaan om de huren niet te verlagen. Ik heb slechts aangegeven dat ik niet bereid ben om de bestaande huurverlagingsmogelijkheid (zie het antwoord op vragen 1 en 2) te verruimen.
In mijn brief van 19 februari 2016 (Kamerstuk 32 847, nr. 218) heb ik in reactie op de motie Karabulut/Monasch3 over het stimuleren van toegelaten instellingen tot huurverlaging zodat mensen huurtoeslag kunnen aanvragen, aangegeven dat de wet al een dergelijke huurverlagingsmogelijkheid biedt voor huishoudens waarvan het inkomen na een of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen is gedaald en dat het verhuurders in overige gevallen vrij staat om de huurprijs te verlagen. Het probleem bij dit laatste is dat de verhuurder niet het recht heeft de huurprijs ook weer in één keer naar het oude niveau te verhogen indien het huishoudinkomen weer is gestegen.
Met de huursombenadering zoals die per 1 januari 2017 geldt, is het basishuurverhogingspercen-tage gesteld op inflatie+2,5%. Dat biedt verhuurders al de mogelijkheid om een relatief lage huurprijs met de jaarlijkse huurverhogingen enigszins versneld te verhogen. De extra huurverhoging voor huishoudens met een inkomen boven de toewijzingsgrens voor corporatiehuurwoningen biedt verhuurders de mogelijkheid om indien het huishouden een inkomensstijging tot boven die grens heeft doorgemaakt, de huurprijs in grotere sprongen te verhogen (inflatie+4%). Met deze instrumenten kunnen verhuurders een afgewogen keuze maken of zij bereid zijn de huurprijs bij een inkomensdaling van huurders vrijwillig te verlagen, en zo ja, in welke mate.
De opvang van statushouders in het voormalige Missiehuis in Driehuis |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht inzake de brief die de gemeenteraad van Velsen wil sturen over de starheid bij het Rijksvastgoedbedrijf rond de opvang van statushouders in het voormalig Missiehuis in Driehuis?1
Ja.
Wat is uw visie op het bericht dat er draagvlak was bij omwonenden, dat er voldoende vrijwilligers waren, dat het gebouw snel was aan te passen, maar dat het Rijksvastgoedbedrijf het door een stugge houding geblokkeerd geeft?
Het voormalig Missiehuis in Driehuis is aan de gemeente Velsen aangeboden tegen een kostendekkende prijs. De gemeente Velsen heeft bericht dat zij geen gebruik maakt van dit aanbod. Hierbij wil ik aangeven dat ik via het RVB zo veel mogelijk panden ter beschikking stel en gemeenten daarmee zoveel mogelijk in de gelegenheid stel om aan hun verantwoordelijkheid om statushouders te huisvesten te kunnen voldoen. Hierbij kijkt het RVB proactief en flexibel met gemeenten mee naar wat er kan, entameert gesprekken met individuele gemeenten en adviseert hen over mogelijkheden om gebruik te maken van de subsidieregeling die speciaal voor de huisvesting van statushouders ter beschikking is gesteld.
Juist ten behoeve van het uitbreiden van de mogelijkheden tot lokaal maatwerk en benutten van lokaal draagvlak, heb ik in het bestuursakkoord verhoogde asielinstroom van 27 november 2015 met gemeenten afgesproken dat ik de mogelijkheid bied om overtollige rijksvastgoed tegen een kostendekkende huurprijs aan te bieden wanneer dit vastgoed wordt benut voor de huisvesting van vergunninghouders. Hiermee wordt een substantieel lagere prijs gevraagd dan bij verhuur aan marktpartijen. De kostendekkende huurprijs is in dit geval 15% van de marktconforme huurprijs. Het RVB is een baten-lasten dienst en werkt kostendekkend. Lagere prijzen kan zij niet hanteren.
In het bovengenoemde bestuursakkoord is met gemeenten afgesproken dat zij subsidie kunnen aanvragen op basis van de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders van 10 december 2015. Daarmee kan de gemeente – in overleg met corporaties en marktpartijen op basis van de situatie in de desbetreffende gemeente – zorgen voor lokaal maatwerk.
De kostendekkende huurprijs bestaat uit de jaarlijkse financieringskosten van het vastgoed en een standaardvergoeding voor de apparaatskosten van het Rijksvastgoedbedrijf. Onder meer de energiekosten en heffingen worden direct doorbelast door respectievelijk de energieleverancier en de gemeente. Alle kosten die behoren tot vastgoed dat wordt verhuurd door het RVB worden doorbelast aan de huurder; hetzij via de huurprijs – de onderdelen die gelijk blijven in de huurperiode; hetzij via het doorleggen van andere lasten die op het object rusten – de onderdelen die fluctueren, zoals OZB voor eigenaar en gebruiker. Het OZB gebruikersdeel is voor de huurder of vervalt indien het complex als woning/woningen wordt aangemerkt.
Het RVB biedt het overtollige rijksvastgoed aan in de staat waarin het op dat moment verkeert. Het RVB investeert niet ten behoeve van tijdelijk gebruik in vastgoed dat wordt afgestoten. Het is op dit moment onduidelijk wat het toekomstig gebruik wordt en of het gebruik past in de fysieke aanpassingen ten behoeve van vergunninghouders (sociale woningbouw). Dat betekent dat gemeenten – als verantwoordelijke voor de huisvesting van statushouders – de afweging kunnen maken of zij vastgoed geschikt vinden dan wel geschikt te maken achten voor de huisvesting van statushouders. Vervolgens is het aan gemeenten, hun partners en marktpartijen, of aanpassingen, die nodig zijn om vergunninghouders te huisvesten een aanvaardbare investering zijn in vergelijking met alternatieve locaties.
Is het gebruikelijk dat het Rijksvastgoedbedrijf in dergelijke situaties eist dat de huurder – de gemeente dus – ook het achterstallig onderhoud moet wegwerken, de onroerendezaakbelasting moet betalen en de stookkosten (van een verouderde ketel) op zich moet nemen? Kunt u uiteenzetten wat de speelruimte is om op basis van lokaal maatwerk gemeenten tegemoet te komen in de kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat de huidige jaarlijkse onkosten van het rijk zijn met betrekking tot het onderhavige pand en welk deel van huuropbrengsten het rijk nu mist? Vindt u de discrepantie tussen die bedragen acceptabel?
De kosten die op het pand rusten bestaan uit de energiekosten, de jaarlijkse belastingen en heffingen en de financierings- en apparaatskosten. De periode dat het RVB deze kosten draagt is normaliter zo kort mogelijk omdat het RVB in principe overtollige objecten verkoopt. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de gemeente Velsen de mogelijkheid geboden het Missiehuis tegen een kostendekkende prijs in gebruik te nemen voor statushouders. Hiertoe heeft het Rijksvastgoedbedrijf het verkoopproces opgeschort om de gemeente Velsen de gelegenheid te geven het aanbod in overweging te nemen.
Deelt u de conclusie dat als het pand verhuurd zou zijn, het rijk er dus financieel op vooruit zou gaan, terwijl Velsen er financieel op achteruit zou gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, het Rijk verhuurt tegen een kostendekkende prijs aan een gemeente. Het Rijk heeft daarmee winst noch verlies. Als verantwoordelijke voor de huisvesting van statushouders – is het aan de gemeente Velsen om zelf de afweging te maken of zij het aangeboden vastgoed geschikt vindt dan wel geschikt te maken acht voor de huisvesting van statushouders, of voor een andere optie kiest voor het realiseren van de huisvesting van statushouders. Daarbij maakt de gemeente haar eigen financiële afweging, waarin de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders van 10 december 2015 een rol kan spelen.
Bent u bereid om de oproep van de gemeente om mee te denken in oplossingen om zo een snelle doorstroom voor de statushouders te realiseren en wilt u bij het Rijksvastgoedbedrijf aandringen op heroverweging van zijn positie in de onderhandelingen?
Ten behoeve van de doorstroming heeft het Rijk in overleg met onder meer gemeenten een set maatregelen ingesteld, zoals is verwoord in het bestuursakkoord verhoogde asielinstroom van 27 november 2015. Zo is er de tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders van 10 december 2015. Zoals bij het antwoord op vraag 3 verwoord, pas ik voorwaarden toe zoals afgesproken in het bestuursakkoord. Zoals gezegd is het aan gemeenten, hun partners en marktpartijen, welke afweging zij maken ten aanzien van het aangeboden rijksvastgoed in vergelijking met alternatieve locaties.
Vochtproblemen of schimmel in huis |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de meldingen van bewoners op het schimmelmeldpunt van Omroep West, waaruit blijkt dat schimmel in huizen een wijdverbreid probleem is? Wat vindt u van het verweer van woningcorporaties dat ze geen geld hebben voor onderhoud?1
Elke situatie die het woongenot aantast is vervelend, maar ik lees ook dat het probleem de volle aandacht van de betrokken woningcorporaties heeft en dat zij al het mogelijke doen wat in hun macht ligt.
Woningcorporaties zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun bezit. Daarbij moeten zij voldoen aan de wettelijke eisen. Ook zullen woningcorporaties zelfstandig de afweging moeten maken tussen onderhoud, ingrijpende renovatie of sloop en nieuwbouw. Daarbij kan geld een rol spelen.
In de bijlagen zie ik geen artikel, waarin een woningcorporatie aangeeft geen geld te hebben voor onderhoud. De drie betrokken woningcorporaties geven te kennen al het mogelijke te doen om de schimmelproblematiek te aan te pakken. Zowel Staedion als Vestia geven aan veel aan onderhoud te (willen) doen. Verder blijkt uit de artikelen dat Vestia, Staedion en Haag Wonen samen met de GGD huurders via een voorlichtingscampagne gaan informeren hoe ze het binnenklimaat van hun woning kunnen verbeteren. Staedion heeft een «schimmelpreventieteam», dat bestaat uit technici en onderhoudsmensen.
Staedion heeft al aangegeven, dat sommige woningen van een dergelijke kwaliteit zijn dat reguliere maatregelen -zoals beter ventileren- niet meer helpen. Die woningen zullen of worden gerenoveerd of gesloopt. Daar trekt de woningcorporatie de komende jaren budget voor uit. Voor Vestia geldt, dat zij in geld uittrekt voor de noodzakelijke maatregelen voor het oplossen van het problemen. Voor sloop en nieuwbouw zal Vestia, gezien haar financiële situatie, een afweging moeten maken tussen onderhoud of rigoureuze ingreep van sloop en nieuwbouw.
Hoeveel mensen in Nederland kampen met zichtbare schimmel en hoeveel met onzichtbare schimmel in hun huis?
Uit het TNO-rapport Gezondheidsaspecten van woningen in Nederland (2007-D-R0188/A) juni 2007 kan worden opgemaakt dat naar schatting 9 procent van de woningen in meer of mindere mate schimmelplekken aanwezig zijn. In de GGD-richtlijn Medische milieukunde Schimmel- en vochtproblemen in woningen(RIVM 2012) is op basis van dit percentage aangegeven dat tussen de 0,5 en 1 miljoen woningen met vochtproblemen te kampen heeft.
Bij hoeveel woningen zijn vocht- en/of schimmelproblemen ontstaan door een fout in de bouw, en bij hoeveel door «ouderdom» van de woning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het bij antwoord 2 genoemde TNO-rapport volgt dat de kans op vocht- en schimmelproblemen toeneemt naarmate de woning ouder is. De genoemde GGD-richtlijn stelt dat dit samenhangt met de historische ontwikkeling van de bouwregelgeving. Door de introductie van het Bouwbesluit in 1992 komen volgens deze richtlijn in woningen die gebouwd zijn na 1992 nauwelijks meer vochtproblemen voor. Ook bouwfouten kunnen vocht- en schimmelproblemen veroorzaken, maar ik beschik niet over informatie hoe vaak dit voorkomt.
Hoeveel van de 2.115 verzoeken tot huurverlaging vanwege onderhoudsgebrek die vorig jaar bij de Huurcommissie zijn ingediend, zijn ingediend vanwege vocht- en/of schimmelproblemen in de huurwoning, en hoeveel van deze verzoeken zijn gehonoreerd? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De huurcommissie beschikt niet over de gevraagde informatie inzake de vorig jaar ingediende verzoeken tot huurverlaging vanwege onderhoudsgebreken.
De huurcommissie beschikt wel over informatie over verzoeken tot huurverlaging vanwege onderhoudsgebreken die in de periode 1 juli 2010 tot 1 juli 2011 zijn ingediend en afgedaan. De huurcommissie gaf daarbij aan, niet de indruk te hebben dat die informatie een geheel ander beeld geeft van de mate waarin vochtproblemen thans een rol spelen bij huurcommissieprocedures.
Samengevat is het beeld dat huurders regelmatig klachten over vocht- en/of schimmelproblemen aankaarten bij de huurcommissie, en dat de huurcommissie deze klachten in het algemeen honoreert (zie bijlage).
Wat kunnen huurders van sociale huurwoningen doen als de woningcorporatie niets of nagenoeg niets doet met hun klachten over vocht- en schimmelproblemen in huis? Waar kunnen huurders van geliberaliseerde woningen of van particuliere verhuurders terecht met hun klachten over vocht- en/ of schimmelproblemen in de gehuurde woning als de verhuurder niets aan het probleem doet?
Huurders van woningen met een gereguleerde huurprijs, van corporaties of van particuliere verhuurders, kunnen zich in het geval van vocht- en schimmelproblemen wenden tot de huurcommissie. De huurcommissie kan bij vocht- en schimmelproblemen, afhankelijk van de ernst en oorzaak, oordelen dat deze moeten leiden tot een huurverlaging (zie ook het antwoord op vraag 4).
Alle huurders kunnen zich in het geval van vocht – en schimmelproblemen tevens wenden tot de kantonrechter en/of de gemeente. Dit geldt voor huurders van corporaties en particuliere verhuurders, voor elk type woonruimte. De huurders kunnen bij de kantonrechter niet alleen een lagere huur vorderen, maar ook een verplichting van de verhuurder om voorzieningen te treffen om de vocht – en schimmelproblemen op te heffen.
De gemeente heeft met name een rol als de vocht – en schimmelproblemen worden veroorzaakt doordat de woning niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Burgemeester en Wethouders kunnen dan op grond van de Woningwet de verhuurder een brief (de gemeentelijke aanschrijving) sturen waarin ze hem oproepen de woning te repareren. Als de verhuurder hieraan geen gehoor geeft, kan de gemeente de gebreken laten repareren. De kosten zijn dan voor de verhuurder.
Daarnaast kunnen huurders zich tot de kantonrechter wenden om zelf gemachtigd te worden tot het treffen van maatregelen en om de redelijke kosten te verhalen op de verhuurder.
Waarom is het volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nog onduidelijk of vocht in een woning al aanwezige luchtwegaandoeningen bij mensen alleen verergert of dat vocht deze aandoeningen ook direct kan veroorzaken, aangezien de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) en huisartsen dit wel erkennen? Wat is uw standpunt in deze?3 4
Op de RIVM-website stond tot voor kort inderdaad dat het nog onduidelijk is of vocht in een woning al aanwezige luchtwegaandoeningen bij mensen alleen verergert of dat vocht deze aandoeningen ook direct kan veroorzaken. Deze informatie blijkt te zijn gebaseerd op bevindingen van een literatuurstudie van het Amerikaanse Institute of Medicine uit 2004. De Wereldgezondheidsorganisatie WHO heeft deze literatuurstudie in 2009 herhaald met additionele wetenschappelijke publicaties. Op basis van deze WHO-studie is het gerechtvaardigd om er momenteel van uit te gaan dat er voldoende wetenschappelijk bewijs is dat vocht in een woning ook astma kan ontwikkelen (tabel 8, hoofdstuk 4). Het RIVM heeft de webtekst inmiddels aangepast.
Wie constateert wat de oorzaak is van de vocht- en/ of schimmelproblemen, en hoe wordt voorkomen dat een getouwtrek over de schuldvraag ontstaat waardoor gezondheidsklachten bij bewoners kunnen verergeren?
Vocht- of schimmelproblemen kunnen worden veroorzaakt door bouwtechnische oorzaken, bewonersgedrag of een combinatie hiervan. Een eigenaar van een woning is primair zelf verantwoordelijk dat de woning voldoet aan de bouwvoorschriften. Onderzoek doen naar bouwtechnische oorzaken ligt daarom in eerste instantie bij de eigenaar. Indien de huurder geen gehoor vindt bij de eigenaar dan kan zij een beroep doen op de afdeling Bouw- en Woningtoezicht. In geval er sprake is van gezondheidsklachten kan ook de GGD worden ingeschakeld.
Een verhuurder is verplicht een verhuurde woning in goede staat te houden. In alle gevallen ligt dan ook in eerste instantie de verantwoordelijkheid om regelmatig onderhoud te verrichten en om hiervoor noodzakelijk met enige regelmaat inspecties uit te voeren bij de verhuurder.
Indien de verhuurder deze verplichting niet nakomt is de vraag wie constateert wat de oorzaak is van vocht- en/ of schimmelproblemen met name afhankelijk van het door de huurder gekozen vervolg.
Indien dit vervolg bestaat uit een procedure bij de huurcommissie, zal dit doorgaans leiden tot een onderzoek van de woonruimte door een medewerker van de huurcommissie. De huurcommissie zal vervolgens oordelen of de vocht- en/ of schimmelproblemen aan de verhuurder kunnen worden verweten.
In het geval van een procedure bij de kantonrechter zal de kantonrechter bepalen hoe hij een oordeel kan geven over de oorzaak is van de vocht- en/ of schimmelproblemen. De kantonrechter kan daarvoor een bewijsopdracht geven aan één der partijen, de huurder of de verhuurder.
In het geval van een optreden door de gemeente op grond van de Woningwet zal de gemeente dat optreden moeten kunnen motiveren. Het ligt dan in de rede dat de gemeente dat zal doen na een goede analyse van de vocht- en schimmelproblemen.
Hoeveel tijd heeft een woningcorporatie of een particuliere verhuurder om geconstateerde vocht- en/ of schimmelproblemen in een woning te verhelpen en daarmee gezondheidsproblemen te verlichten of op te lossen, en wie draait op voor de geleden schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 is een verhuurder verplicht een verhuurde woning in goede staat te houden. Daaraan is geen termijn gebonden.
Indien een verhuurder zijn verplichting niet nakomt kan de huurder zich tot gemeentelijk Bouw- en woningtoezicht, de huurcommissie of de kantonrechter. De huurder kan daardoor bewerkstelligen dat de vocht- en/ of schimmelproblemen worden verholpen en daardoor de daaruit voortvloeiende gezondheidsproblemen worden verlicht of opgelost.
Een schadevergoeding vanwege gezondheidsproblemen en/of schade aan bijvoorbeeld inboedel van de huurder kan ter beoordeling worden voorgelegd aan de kantonrechter. De kantonrechter zal dan beoordelen of en welke schadevergoeding aan de orde is.
Op welke manier stimuleert u gemeenten, woningcorporaties, particuliere verhuurders en verenigingen van eigenaren om vocht- en/ of schimmelproblemen te voorkomen of snel te verhelpen, en wat kunt u nog meer doen?
Ik zie het voorkomen of verhelpen van vocht- of schimmelproblemen primair als een verantwoordelijkheid van de woningeigenaren zelf. De gemeenten (als bevoegd gezag Woningwet) kunnen op lokaal niveau de woningeigenaren stimuleren om deze verantwoordelijkheid te nemen en eventueel handhavend optreden. Ook de gemeentelijke GGD kan hierbij een rol spelen. Verder kunnen huurders een beroep doen op de huurcommissie. Ik ben van mening dat deze problematiek door inzet van deze partijen kan worden aangepakt en dat er vanuit de rijksoverheid geen aanvullende maatregelen nodig zijn.
Welke bevoegdheden heeft u, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of de Autoriteit Woningcorporaties om in te grijpen wanneer woningcorporaties de huurder onnodig in vochtige huizen laten wonen, waardoor gezondheidsproblemen kunnen ontstaan of verergeren? Bent u voornemens om aanvullende bevoegdheden voor u zelf te creëren, zodat u een aanwijzing kunt geven over de staat van het onderhoud van woningen? Wanneer breekt wel het moment aan dat u gaat ingrijpen?
Op dit moment zijn de bestaande instrumenten voldoende, indien blijkt dat een huurder onnodig in een vochtig huis woont. Zo kan de GGD worden ingeschakeld bij gezondsheidsklachten en gemeentelijk Bouw- en Woning toezicht bij technische gebreken en de huurcommissie indien de woningeigenaar zijn woning niet in goede staat houdt en dus te veel huur betaalt. Het ligt ook in de rede klachten over de woning op het lokale niveau af te handelen. Ik heb ook geen signalen, dat genoemde diensten niet goed zouden functioneren.
Ik zie dan ook geen reden mijzelf een grotere rol toe te dichten.
Verdringing op de woningmarkt door statushouders |
|
Erik Ronnes (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht statushouders in Binnenlands Bestuur dat een derde van de vrijkomende woningen naar gaat?1
Ja.
Kent u ook het onderzoek van Companen, waar Binnenlands Bestuur naar verwijst? Zo ja, deelt u de uitkomsten van het onderzoek? Zo nee, kunt u zich vinden in de uitkomsten van het onderzoek?
Nee, ik heb van onderzoeksbureau Companen begrepen dat hier niet sprake is van een onderzoek, maar van een peiling in opdracht van Binnenlands Bestuur. De resultaten van deze peiling zijn niet openbaar buiten de gegevens die in het artikel zijn vermeld en er is dus geen onderliggend rapport beschikbaar.
Wat is uw visie op deze berichten en het onderzoek van Companen, en plaatst deze berichtgeving uw antwoorden op eerdere vragen met name de antwoorden op de vragen 6 en 7) op het bericht dat woningen onbereikbaar worden in een ander licht? Zo nee, waarom niet?2
Uit de peiling valt op te maken dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten bij de beantwoording van de verschillende vragen uit de peiling. Hieruit spreekt de noodzaak voor lokaal maatwerk.
Ik vind het vooral een positief signaal dat 9 van de 10 gemeenten bezig zouden zijn met het ontwikkelen van plannen om extra woonruimte voor vergunninghouders te realiseren. Hieruit valt te concluderen dat op lokaal niveau voldoende bewustzijn is over de schaarste of tekorten in de woningvoorraad en dat er op lokaal niveau maatregelen zijn genomen om deze schaarste te bestrijden.
Zoals ik bij antwoord 7 op uw eerdere vragen heb gesteld is de groei van het aantal vergunninghouders van invloed op de beschikbaarheid van woningen op de sociale woningmarkt. Echter, via lokaal maatwerk kan verdringing zoveel mogelijk worden voorkomen. Verdringing die nu wordt ervaren kan dan van tijdelijke aard zijn, omdat de ontwikkeling en realisatie van plannen eenmaal tijd vergen. Een spoedige doorloop van projecten is derhalve wenselijk. Ik wil gemeenten dan ook graag aanmoedigen om met voldoende urgentie plannen om te zetten naar daadwerkelijke realisatie. De aanvullende maatregelen die gemeenten en Rijk met elkaar zijn overeengekomen in het bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom op het terrein van huisvesting kunnen ondersteunen bij een versnelde uitbreiding van de huisvestingscapaciteit. Tenslotte blijft het van belang, zoals ik bij antwoord 6 op uw eerdere vragen heb gesteld om het scheefwonen tegen te gaan. Veel sociale huurwoningen worden namelijk gehuurd door mensen met een hoger inkomen, die niet tot de doelgroep behoren.
Op welke wijze bent u voornemens om de zorgen van gemeenten weg te nemen nu veel gemeenten zeggen moeite te hebben om te voldoen aan de taakstelling die het Rijk de gemeenten oplegt?
Het is van groot belang dat gemeenten, die vinden dat er schaarste is aan een of meer categorieën woonruimten in hun gemeente, dit markeren in een woonvisie en hierover prestatieafspraken maken met sociale verhuurders. Die prestatieafspraken kunnen onder meer gaan over toevoegingen aan de woningvoorraad door nieuwbouw, herbestemming of een flexibilisering van de bestaande voorraad en huurcontracten zoals beoogd in de wet Doorstroming.
Op welke wijze zouden gemeenten idealiter om moeten gaan met het feit dat verdringing vooral plaats vindt onder starters en jongeren en op welke wijze ondersteunt het Rijk gemeenten daarbij?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe duidt u het feit dat veel gemeenten hun achterstand op de taakstelling niet inlopen en deelt u de conclusie dat alleen het aanbod van bestaande sociale huurwoningen onvoldoende is om iedereen te huisvesten?
De taakstelling voor de eerste helft van 2016 loopt af op 1 juli 2016 en gemeenten hebben nog een maand de tijd om de taakstelling te halen. De taakstelling voor de tweede helft van 2016 begint op 1 juli 2016 en eindigt op 31 december 2016 en de ervaringen met eerdere taakstellingen leert dat gemeenten aan het eind van het jaar veelal de taakstelling wel halen en tevens inlopen op hun achterstanden. Gezien de maatregelen die in dit kader in gang zijn gezet moet dat ook mogelijk zijn. Zo zie ik de resultaten van de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders, die op 1 februari 2016 van kracht is geworden, in positieve zin tegemoet. Deze subsidieregeling wordt conform verwachting benut. Er is tot op heden 13% van het beschikbare budget van € 87,5 miljoen gereserveerd, vier maanden na openstelling van de regeling die een looptijd heeft tot en met december 2018. Er is een stijgende lijn zichtbaar in het aantal aanvragen en er moet rekening gehouden worden met de nodige doorlooptijd voor het geschikt maken van de huisvestingsvoorzieningen. Naar verwachting worden de eerste projecten die met behulp van de subsidieregeling zijn opgestart in de zomer van 2016 opgeleverd.
Daarnaast kunnen gemeenten met de Woningwet met corporaties tot prestatieafspraken komen om vergunninghouders te huisvesten (zie het antwoord op vraag 7). In dat kader is de indicator investeringscapaciteit van corporaties, die deze zomer bekend wordt gemaakt, van belang. Dan blijkt per gemeente welke ruimte corporaties hebben voor investeringen.
Tenslotte zal ik bij de brief over de uitwerking van de motie De Vries die oproept om «een indicatieve taakstelling voor gemeenten te introduceren voor het realiseren van extra tijdelijke en betaalbare woningen voor de sociale doelgroep door het beschikbaar stellen van voor ombouw geschikte gebouwen en door verhuur van bouwrijpe bouwkavels», die ik uw kamer heb toegezegd, ingaan op de ruimte die de bestaande voorraad sociale huurwoningen biedt.
Bent u bereid om tegemoet te komen aan de vraag van gemeenten om meer maatwerk te kunnen bieden en vooral zelf de regie voeren?
Ik ben van mening dat het woningmarktbeleid het best op lokaal niveau kan worden ingevuld waarbij zo min mogelijk van bovenaf moet worden opgelegd. In de praktijk blijkt dat gemeenten het beste zelf kunnen beoordelen of er sprake is van schaarste op de woningmarkt en op basis daarvan hun verantwoordelijkheid kunnen nemen door een huisvestingsverordening op basis van de Huisvestingswet vast te stellen. In geval van schaarste is het van groot belang afspraken te maken over toevoegingen aan de woningvoorraad. Op basis van de Woningwet 2015 en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting, heeft de gemeente hiervoor instrumenten in handen. Gemeenten hebben met de Woningwet mogelijkheden om middels een onderbouwde woonvisie en daarop gebaseerde prestatieafspraken te waarborgen dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar blijven of beschikbaar komen. Gemeenten benoemen dit helder en concreet in hun woonbeleid en geven daarbij aan in hoeverre een bijdrage van de corporatie(s) verwacht wordt. Daarnaast zijn er aanvullende maatregelen getroffen in het bestuursakkoord Verhoogde asielinstroom om gemeenten bij hun huisvestingstaakstelling te ondersteunen.
Het bericht dat driekwart van de studenten teveel huur betaalt |
|
Farshad Bashir , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) waaruit blijkt dat 74% van de respondenten gemiddeld € 58,33 per maand teveel huur betaalt?1
De uitkomsten van het LSVb-onderzoek onderstrepen dat blijvende aandacht nodig is voor de betaalbaarheid van studentenwoningen. Op 4 februari jl. heb ik u per brief2 geïnformeerd dat het Landelijk Platform Studentenhuisvesting (LPS) voor de komende twee jaar het thema «betaalbaarheid, beschikbaarheid en kwaliteit» op de interne werkagenda heeft gezet. Ook in de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting is betaalbaarheid vanaf 2015 als reguliere indicator opgenomen om beter inzicht te krijgen in de betaalbaarheidproblematiek en het gerichter aan te pakken.
Klopt het dat studenten die huren bij een particuliere verhuurder gemiddeld vaker teveel betalen voor hun woning dan studenten die huren bij een (studenten)woningcorporatie? Hoe verklaart u het verschil?
Uit de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting blijkt dat uitwonende studenten gemiddeld 470 euro betalen aan woonlasten per maand (inclusief de bijkomende lasten en zonder aftrek van de huurtoeslag). Bij particuliere verhuurders zijn kamers met gedeelde voorzieningen even duur als het totale gemiddelde van dit type woonruimte. Eénkamerwoningen en andere zelfstandige woningen zijn bij particulieren respectievelijk 6 en 1 procent duurder.
Waarom is er niet in elke gemeente, waar in verhouding veel studenten wonen, een huurteam dat studenten helpt bij het checken van de huurprijs?2
Het is aan gemeenten om te bepalen of zij een huurteam in willen stellen.
Hoe heeft u de LSVb en huurteams ervan op de hoogte gesteld dat een uitspraak van de Huurcommissie over een onzelfstandige woonruimte een brede werking heeft, naar aanleiding van de motie Jansen uit 2014?3 4
Om het inzicht in de eigen situatie van huurders en verhuurders te vergroten, zijn uitspraken van de huurcommissie opgenomen in een openbaar register, conform toezegging naar aanleiding van de motie Jansen uit 2014. In dit register, te benaderen via de website van de huurcommissie, kunnen de uitspraken onder meer geselecteerd worden op zelfstandige of onzelfstandige woonruimte. Vervolgens is conform afspraak de link naar de huurcommissie-uitspraken ter beschikking gesteld aan de LSVb. De LSVb heeft enige tijd daarna aangegeven dat haar leden en de huurteams erg blij waren met de uitgebreide zoekfunctie op de site van de huurcommissie. Ze gaven aan zo makkelijk een overzicht te kunnen vinden van vergelijkbare zaken. De LSVb merkte wel op dat de link op haar eigen website niet vaak gebruikt werd, vooral omdat veelal actief wordt doorverwezen naar de huurteams.
Op welke andere manieren zorgt u ervoor dat studenten worden beschermd tegen te hoge huurprijzen en op welke wijze pakt u verhuurders die teveel vragen aan? Wat gaat u aanvullend doen om studenten te beschermen?
Hierin voorzie ik door informatieverstrekking via www.rijksoverheid.nl en via de website van de huurcommissie. Deze website bevat tevens een huurprijscheck waarmee huurders worden geholpen bij de bepaling van het puntenaantal van de woning. Daarmee kunnen zij bepalen of een huurcommissieprocedure voor hen een goede kans biedt om te komen tot een huurprijsverlaging. Daarnaast kan een huurder aan informatie komen via het Juridisch Loket, organisaties als de Nederlandse Woonbond en via lokale huurteams.
Met behulp van het woningwaarderingsstelsel (puntenstelsel) voor zelfstandige woningen of voor onzelfstandige woningen (kamers) kan een huurder uitrekenen wat de maximale kale huurprijs voor zijn woning of kamer is. Wanneer de huurder meent dat hij teveel huur betaalt, kan hij in gesprek treden met verhuurder. Met de huurprijscheck op de site van de huurcommissie is het mogelijk gemaakt dat de huurder en verhuurder een goede inschatting kunnen maken van het puntenaantal en de maximale huurprijs van de woonruimte.
Voor de situatie dat zij samen niet tot een vergelijk kunnen komen, is voorzien in een procedure bij de huurcommissie. Voor huurders van studentenwoningen en studentenkamers geldt huurprijsbescherming. Ik zie geen noodzaak om voor deze doelgroep aanvullende maatregelen te nemen.
Het bericht dat Amsterdamse studenten te veel huur betalen |
|
Michel Rog (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat «Bijna 88 procent van de Amsterdamse studenten een hogere huur betaalt dan volgens het wettelijk puntensysteem voor huurprijzen is toegestaan»?1
Ja, alsook het onderliggende analyserapport van de LSVb, gebaseerd op de website checkjekamer.nl.
Anders dan de kop van dit bericht weergeeft is mijn conclusie niet dat bijna 88 procent van de Amsterdamse studenten een hogere huur betaalt dan volgens het wettelijk puntensysteem voor huurprijzen is toegestaan. Uit het onderliggende analyserapport blijkt dat het hierbij gaat om 265 Amsterdamse studenten die op de genoemde website hun huurprijs hebben gecheckt. Van deze 265 studenten betaalt bijna 88% een hogere huur dan volgt uit het wettelijke puntensysteem. Amsterdam kent 109.300 studenten2.
Deelt u de visie dat een dergelijke overschrijding niet alleen onjuist maar ook ongewenst is? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om hieraan een einde te maken?
De uitkomsten van het LSVb-onderzoek onderstrepen dat blijvende aandacht nodig is voor de betaalbaarheid van studentenwoningen.
Voor alle huurders en dus ook voor studenten geldt huurprijsbescherming. Zij kunnen een beroep doen op de huurcommissie in het geval er een geschil is tussen de huurder en de verhuurder over de huurprijs, al dan niet bijgestaan door een huurteam uit de betreffende gemeente.
Wilt u in overleg treden met de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) om deze problematiek te bespreken en de Kamer over de resultaten informeren?
Binnen het Landelijk Platform Studentenhuisvesting (LPS), waar zowel LSVb als het Ministerie van BZK in zijn vertegenwoordigd, is betaalbaarheid onderwerp van gesprek. Voor de komende twee jaar staat het thema «betaalbaarheid, beschikbaarheid en kwaliteit» op de interne werkagenda van het LPS. Ook in de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting is betaalbaarheid vanaf 2015 als reguliere indicator opgenomen om beter inzicht te krijgen in de betaalbaarheidproblematiek en het gerichter aan te pakken.
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van het betalen van te veel huur op het leengedrag van studenten in het kader van het leenstelsel? Is bekend of studenten meer gaan lenen om hun te hoge huur te kunnen betalen? Zo, nee bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Studenten lijken hun inkomenspatroon aan te passen aan hun woonlasten. De hoogte van het inkomen hangt sterk samen met leeftijd en het type woonruimte dat wordt gehuurd. Tot en met 25 jaar loopt het inkomen op en studenten met een duurder type woonruimte hebben gemiddeld een hoger inkomen. Doordat de woonlasten sterker zijn gestegen kan geconcludeerd worden dat de betaalbaarheid van studentenhuisvesting is gedaald.
Het is mij niet bekend of studenten meer geld lenen om de huur te kunnen betalen. Het inkomen van studenten bestaat uit verschillende componenten. De meest voorkomende inkomstenbronnen zijn studiefinanciering (bij 76 procent van alle studenten), werk (bij 67 procent) en ouderlijke bijdrage (bij 42 procent). Uitwonende studenten krijgen vaker een ouderlijke bijdrage en lenen vaker geld via een aanvullende lening of collegegeldkrediet dan thuiswonende studenten. Het gemiddelde netto inkomen van studenten is 720 euro per maand. De basisbeurs, een ouderlijke bijdrage en zorgtoeslag zorgen voor bijna een derde van de inkomsten van studenten. Bijbaantjes leveren studenten gemiddeld 270 euro op, oftewel een derde van hun totale inkomsten. 13 procent van de inkomsten moeten studenten op termijn terugbetalen.
Is bekend of deze problematiek ook in andere studentensteden speelt? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven?
Uit de cijfers van het LSVb blijkt dat met name in de steden Amsterdam en Utrecht een deel van de studenten relatief hogere huren betalen. In Leiden geldt dit alleen voor de onzelfstandige woningen. Als er wordt gecorrigeerd voor de samenstelling van de voorraad naar type woonruimte, dan bestaat de top vijf van steden met de hoogste woonlasten achtereenvolgens uit Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Breda.
Opvallende vastgoeddeals van ING |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ING een spoor van opvallende vastgoeddeals achterlaat?1
Hoe verklaart u deze deals en wat weet u meer over deze deals? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Wat is uw betrokkenheid of die van uw ministerie geweest bij deze deals? Zijn deze deals met u of uw ministerie besproken? Wat is hierover besproken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe is het mogelijk dat woningcorporatie Rochdale een verlies heeft geleden van 35 miljoen euro bij de verkoop van een pand aan ING (het toekomstige hoofkantoor van ING)?
Rochdale heeft de Aw geïnformeerd over de tijdlijn rond de verkoop van Frankemaheerd. Rochdale heeft het pand in augustus 2008 aangekocht voor een bedrag van € 46,5 miljoen, onder leiding van de voormalig bestuursvoorzitter. Dit gebeurde op grond van de inschatting van het toenmalige bestuur dat de locatie voor Rochdale van strategisch belang zou zijn in het licht van de vernieuwing van de Bijlmer.
In oktober 2008 werd de voormalig bestuursvoorzitter geschorst en in januari 2009 ontslagen. De interim bestuursvoorzitter maakte kort na zijn aantreden (november 2008) een analyse van de financiële positie van Rochdale en stelde vast dat deze precair was. De herontwikkeling van Frankemaheerd (met deels een beoogde wijziging naar wonen) werd daarom door het nieuwe bestuur, gelet op de benodigde omvang van de investering en de gerezen twijfels over de wenselijkheid en haalbaarheid, geschrapt. Het onmiddellijk afstoten van het kantoorgebouw bleek volgens het nieuwe bestuur evenzeer lastig: er was lokaal sprake van veel aanbod van bedrijfsonroerend goed en er gold op dat moment nog een erfpachtcontract. Het bestuur van de corporatie heeft toen besloten het pand deels als kantoorruimte te blijven verhuren. Deze niet-toegestane nevenactiviteit heeft Rochdale binnen een redelijke termijn van de extern toezichthouder moeten afwikkelen, zoals in het eerste antwoord aangegeven.
In 2014 is in ING een partij gevonden die uiteindelijk begin 2015 bereid bleek tot een eindbod van € 11,5 miljoen. Naar oordeel van het Rochdale bestuur was dit het beste bod dat tot dan was ontvangen en heeft zij met goedkeuring van de Raad van Commissarissen besloten op het bod in te gaan.
Klopt het dat ING op hetzelfde pand eerder de optie had voor 18 miljoen euro? En zo ja, kunt u verklaren waarom de uiteindelijke deal 6,5 miljoen lager heeft uitgepakt voor Rochdale, ondanks een aantrekkende vastgoedmarkt?2
Rochdale en ING hebben desgevraagd aangegeven niet bekend te zijn met de optie van € 18 miljoen.
Op welke manieren hebben huurdersorganisatie(s), de Raad van Toezicht en de Autoriteit Woningcorporaties goedkeuring verleend aan de vastgoeddeal tussen Rochdale en ING? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Raad van Commissarissen van Rochdale heeft zijn goedkeuring aan de overeenkomst gegeven. De huurdersorganisatie is niet in de transactie gekend en heeft op dergelijke transacties geen recht van advies of instemming. Voorafgaande toestemming van de extern toezichthouder is, gelet op de aard van het gebouw (bedrijfsmatig onroerend goed), niet nodig. Wel heeft Rochdale het extern toezicht voortdurend op de hoogte gehouden over de ontwikkelingen rond Frankemaheerd.
De stijging van huren in de vrije sector |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nieuwe huurder dubbel de sigaar»?1 2
Ja.
Herkent u de cijfers over de stijging van de huren, zoals die uit de huurmonitor van Pararius volgen? Zo nee, hoe hoog schat u de stijging van huren in de particuliere sector dan in?
Bij de cijfers die Pararius presenteert is een aantal belangrijke kanttekeningen te plaatsen. Zo lijkt het gezien de genoemde bedragen en informatie op de internetsite van Pararius om een selectief aanbod te gaan. Zo verhuurt Pararius veel gemeubileerde en gestoffeerde woningen. Daarnaast is het zo dat het alleen gaat over huurprijzen van woningen die aangeboden worden. De huurstijging van zittende huurders wordt niet meegenomen in de cijfers van Pararius. Ook is het zo dat de door Pararius gesignaleerde huurontwikkeling gebaseerd is op de op dat moment aangeboden huurwoningen in de database. Dat betekent dat steeds over een verschillende voorraad cijfers worden gepubliceerd.
Een bron waarin een compleet beeld van huurprijsontwikkeling wordt geschetst, is de CBS-huurenquête. Hieruit blijkt dat commerciële verhuurders de prijs in 2015 in de gereguleerde woningvoorraad gemiddeld met 3% hebben laten stijgen, voor zittende en nieuwe huurders. Uit publicaties van de IPD Transactiemonitor Vrije Sector Huurwoningen van mei 2015 en 2016, waarin de verhuurtransacties opgenomen zijn van de negen grootste woningbeleggers, is een beeld te ontlenen van de prijsontwikkeling specifiek in de vrije huursector. Gemiddeld over Nederland blijkt hieruit een huurprijs van € 8,70 per m² per maand.
De huurmarktrapportage van NVM en VGM NL van februari 2016 geeft ook een beeld van door hen in opdracht van overwegend institutionele beleggers en van particulieren verhuurde woningen. Uit die rapportage blijkt een gemiddelde prijs per vierkante meter van € 9,68 voor het vierde kwartaal van 2015.
Dit zijn dus aanzienlijk lagere percentages en vierkante meterprijzen dan Pararius noemt.
Heeft u de indruk dat verhuurmakelaars de belangen van huurders minder goed zijn gaan behartigen sinds de uitspraak van de Hoge Raad over het in rekening brengen van bemiddelingskosten bij de huurder? Zo ja, waar blijkt dat dan uit? Zo nee, deelt u de mening dat de verhuurmakelaars met deze argumentatie een verkeerde analyse maken? Als u deze mening niet deelt, waarom niet?
Ik heb geen signalen ontvangen, anders dan de constatering in het bericht van Pararius, dat hiervan sprake is. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven herken ik ook niet de genoemde huurontwikkeling die Pararius noemt, en daarmee de veronderstelde huurprijsopdrijvende werking van de uitspraak van de Hoge Raad. De huurder is juist gebaat bij de uitspraak van de Hoge Raad en de wet «Tegengaan van het berekenen van dubbele bemiddelingskosten» omdat hij of zij geen bijdrage meer aan de makelaar die (ook) voor de verhuurder bemiddelt hoeft te betalen.
Mogen particuliere verhuurders de bemiddelingskosten verrekenen in de huurprijs? Zo nee, wat zijn hieraan de beperkingen? Zo ja, heeft u aanwijzingen dat dit op grote schaal gebeurt en dat huren hierdoor met 8% kunnen stijgen zoals de directeur van Pararius beweert?
De huurprijs is de prijs die de huurder betaalt voor het enkele gebruik van de woning. Uit die huurprijs bekostigt de verhuurder de onderhoudskosten en de vaste lasten voor de woning en haalt de verhuurder (met name bij particuliere verhuurders en beleggers) ook rendement uit zijn investering voor de woning. Bemiddelingskosten moeten ook uit de exploitatie worden opgebracht, maar zijn eenmalige kosten die gemaakt worden voor het via een bemiddelaar zoeken van een huurder en het aangaan van een huurovereenkomst. Het ligt dan ook niet voor de hand dat eenmalige kosten leiden tot een fors hogere huurprijs zoals Pararius dat aangeeft.
Deelt u de mening dat het dreigement van de verhuurmakelaars over exorbitant stijgende huren door een terechte beperking in hun verdienmodel alleen kan werken in een overspannen huurmarkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat er echt substantieel nieuwbouw tot stand komt, zodat de markt weer meer in evenwicht komt? Is er, zolang dat evenwicht nog niet is bereikt en er nog steeds grote schaarste heerst, niet meer regulering nodig om te voorkomen dat huren ongebreideld kunnen blijven stijgen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, kan bij de door Pararius genoemde huurstijgingen een aantal belangrijke kanttekeningen worden geplaatst. Wel is het zo dat de markthuurprijzen in »schaarstegebieden» hoger liggen dan in ontspannen woningmarkten, maar uit de CBS huurenquête en uit publicaties van de IPD Transactiemonitor Vrije Sector Huurwoningen blijkt dat deze verschillen beperkt zijn. Voor deze gebieden is de huurstijging volgens het CBS in 2015 voor particuliere verhuurders 3,2% geweest, terwijl voor de rest van Nederland dit 2,8% was.
Dit kabinet heeft met de nieuwe Woningwet en de Wet doorstroming huurmarkt de nodige maatregelen genomen om de beschikbaarheid van betaalbare huisvesting te vergroten.
Daarnaast heeft dit kabinet de nodige maatregelen genomen om de ontwikkeling van een middensegment in de huur te bevorderen. Deze maatregelen werpen ook vruchten af; beleggers en investeerders investeren in dit segment. Naast genoemde kanttekeningen bij de door Pararius genoemde huurprijsontwikkeling, leidt meer regulering naar verwachting juist tot huiver bij deze partijen om in het middensegment van de huurmarkt te investeren en komt er dus minder aanbod tot stand.
Deelt u de mening van de verhuurmakelaars dat de positie van de huurder op de verhuurmarkt relatief zwak is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de positie van de huurders in de particuliere huurmarkt te verbeteren?
Ik deel die mening niet. Het Nederlandse huurrecht biedt de huurder verschillende waarborgen en daarmee een evenwichtige positie ten opzichte van de verhuurder. Verhuurmakelaars bemiddelen namens verhuurders en dienen dus de belangen van verhuurders. Huurders kunnen zich ter ondersteuning in het bemiddelingsproces tot het aangaan van een huurcontract voor een woning laten bijstaan door een eigen (aanhuur)makelaar die voor de belangen van de huurder opkomt; in dat geval zijn de bemiddelingskosten daarvan wel voor de huurder.
Hoe wilt u de bekendheid bij huurders van particuliere woningen vergroten met het woningwaarderingsstelsel, waardoor de aanvangshuur van woningen gemaximeerd kan worden? Heeft u inzicht in de bekendheid van deze bescherming voor huurders en welke bekendheid wilt u bereiken?
In mijn beantwoording van 25 april jl. op de vragen van het lid De Vries (PvdA) over onterechte huren boven de liberalisatiegrens (Aanhangsel Handelingen 2015–2016, 2422) heb ik toegelicht dat er op verschillende manieren zorg wordt gedragen voor een goede informatievoorziening aan huurders.
Naar aanleiding van de motie van het lid De Vries (TK, 2015–2016, 32 847, nr. 245) zal ik de Kamer informeren welke aanvullende mogelijkheden er zijn om op basis van de uitspraken van de huurcommissie de situaties waar sprake is van een onterechte huur boven de liberalisatiegrens terug te kunnen dringen.
Kunt u inzicht geven in het aantal woningen dat op basis van het woningwaarderingsstelsel een gereguleerde huur zou moeten hebben, maar dat met een geliberaliseerd contract verhuurd wordt? Zo nee, wilt u hier onderzoek naar laten doen?
Zie antwoord vraag 7.
Weet u hoeveel verhuurderheffing er gederfd wordt door de verhuur via geliberaliseerde contracten van woningen, die op basis van het WWS gereguleerd zouden moeten zijn? Zo ja, hoe groot is deze derving? Zo nee, wilt u hier onderzoek naar laten doen, zodat de Kamer dit bij de evaluatie van de verhuurderheffing kan betrekken?3
Zoals in mijn beantwoording van 25 april jl. is toegelicht, is voor de verhuurderheffing enkel de feitelijke huurprijs relevant. De Belastingdienst toetst niet of de huurprijs al dan niet in strijd is met de geldende huurregulering. In die zin is geen sprake van derving van inkomsten van de verhuurderheffing.
Heeft u, in vervolg op uw toezegging in het debat over de wet doorstroming huurmarkt4, al overleg gevoerd met de particuliere verhuurders van sociale huurwoningen over manieren om de huurstijging ook bij particuliere verhuurders te matigen als de huur boven de tachtig procent van de redelijke huur zit? Zo ja, wat is de uitkomst van dit gesprek en wanneer informeert u de Kamer hierover? Zo nee, wanneer vindt dit gesprek plaats?
Inderdaad heb ik in het debat over de wet doorstroming huurmarkt toegezegd om met de commerciële verhuurders in gesprek te gaan over het matigen van de huurstijging bij huurwoningen met een huur boven de 80% van de maximale huur. Dit speelt bij de invoering van de huursombenadering per 1 januari 2017, vanaf wanneer er een maximaal huurverhogingspercentage gaat gelden van inflatie+2,5%. Als toegezegd zal ik dit punt adresseren in mijn reguliere overleggen met commerciële verhuurders. Daarbij geldt uiteraard dat ik ben gebonden aan mijn eerdere afspraak omtrent het handhaven van de verdiencapaciteit van verhuurders. Ik zal u over het resultaat van dit overleg later dit jaar berichten.
Uiteraard kunnen ook op lokaal niveau gemeenten en huurders met particuliere verhuurders in gesprek gaan om de huren, met het oog op de waarde van de woning en de betaalcapaciteit van de huurder, te matigen, zoals vanuit de zijde van de PvdA al tijdens de behandeling van de wet doorstroming huurmarkt is aangegeven.
De vorming van woningmarktregio’s |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Spannende tijden voor Ymere en Alliantie»1, «Bouwstop dreigt voor Ymere in Haarlem en omgeving»2, «De Alliantie en Portaal zien niets in verzelfstandigde Amersfoortse Corporaties»3 en «Vorming woningmarktregio’s: stand van zaken»?4
Ja.
Hoe kunnen gemeenten uiterlijk 1 juli a.s. een weloverwogen voorstel bij u indienen voor de begrenzing van de nieuwe woningmarktregio’s, als zij voor deze datum geen duidelijkheid hebben over het al dan niet verkrijgen van u van een ontheffing voor een toegelaten instelling om werkzaam te blijven in deze regio?
De aanvraag voor een woningmarktregio en de aanvraag om een ontheffing zijn twee separate en elkaar in de tijd opvolgende procedures. Ook de aanvragers zijn andere partijen: het initiatief voor de regiovorming ligt bij gemeenten, het initiatief voor het aanvragen van ontheffingen ligt bij de corporaties. Gemeenten hebben tot 1 juli de tijd om voorstellen voor regio’s in te dienen. Daarna zal ik zo spoedig mogelijk de regio’s vaststellen. Wanneer de regio’s zijn vastgesteld per besluit, kunnen corporaties voor gemeenten buiten hun kernregio een ontheffing aanvragen.
In de toelichting op het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting is vastgelegd dat voor een ontheffing aangetoond moet worden dat in een gebied onvoldoende investeringscapaciteit beschikbaar is om aan de volkshuisvestelijke vraag te voldoen. Dit is uitgewerkt naar onderstaande punten:
Sinds het najaar van 2015 is op www.woningwet2015.nl terug te vinden hoe een ontheffingsverzoek onderbouwd kan worden, in aanvulling op de algemene informatie over regiovorming op die website en een folder over het onderwerp die in samenwerking met de VNG onder gemeenten is verspreid. Daarnaast is in de afgelopen maanden veelvuldig contact geweest met gemeenten uit het hele land over de regiovorming en over de procedure omtrent ontheffingen.
Gemeenten zullen onderling en in samenspraak met woningcorporaties een inschatting maken in hoeverre aan deze voorwaarden kan worden voldaan. Dit overleg kan er ook in resulteren dat gemeenten kiezen voor een regiosamenstelling waarbij er geen ontheffingen nodig zullen zijn.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat toegelaten instellingen de facto de door gemeentes meest gewenste begrenzing van de woningmarktregio vetoën door geen ontheffing aan te vragen en/of niet over te gaan tot een splitsing of verkoop van bezit? Zo nee, kunt u dan onderbouwen waarom u een dergelijk veto wel gewenst vindt?
De Woningwet geeft gemeenten de mogelijkheid om een voorstel te doen voor het vormen van een regio. De gemeenten bepalen daarmee welke samenstelling en schaalgrootte van de regio passend is vanuit de optiek van het lokale volkshuisvestingsbeleid en de regionale binding. Daarbij wordt van hen verwacht dat zij rekening houden met de zienswijzen van alle woningcorporaties die in de beoogde regio werkzaam zijn.
In veel gevallen zullen er meerdere scenario’s worden besproken. Gemeenten zullen de voor- en nadelen tegen elkaar afwegen, waarbij mag worden verwacht dat zij van elk alternatief ook zullen bezien wat de consequenties zijn voor de realisatie van de volkshuisvestelijke vraag. Dat een corporatie naar verwachting in een andere regio haar kerngebied krijgt of de kans dat een ontheffing verleend wordt, kan een rol spelen. Of gemeenten dit doorslaggevende factoren vinden, hangt van het oordeel van de gemeenten zelf af.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan een corporatie pas wanneer de regio’s zich hebben gevormd een ontheffing aanvragen. Een corporatie zal dit in de regel alleen doen als zij en de betreffende gemeente dit nodig achten. Ik wil benadrukken dat een ontheffing enkel toeziet op de mogelijkheid om in de toekomst de activiteiten in een bepaald gebied uit te breiden. Ook zonder ontheffing wordt een corporatie geacht bij te dragen aan het volkshuisvestelijke beleid -inclusief prestatieafspraken- met het huidige bezit, ook met plegen van herstructurering.
In de wet is vastgelegd dat gemeenten een voorstel doen voor een passende woningmarktregio. In deze fase is het niet mijn rol om daarin sturend op te treden. Uiteraard geef ik, als partijen daarom vragen, uitleg over de achtergronden van de regiovorming en de eisen die daaraan worden gesteld.
Bent u ermee bekend dat gemeenten in Noord-Holland en Flevoland inmiddels als gevolg van dit veto overwegen gezamenlijk één woningmarktregio te vormen? Bent u ermee bekend dat ook in Zuid-Holland een provincie brede woningmarktregio wordt overwogen, evenals één woningmarktregio voor de complete provincies Groningen en Drenthe?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat bij de omvang van de woningmarktregio’s die zich nu in de praktijk aftekent er nauwelijks toegelaten instellingen zullen zijn die activiteiten zullen moeten verkopen of afsplitsen of die ontheffing zullen moeten vragen? Wat is dan de meerwaarde van het instellen van deze woningmarktregio’s ten opzichte van de huidige situatie?
Gemeenten bepalen de schaalgrootte en samenstelling van de regio die zij het meest passend vinden. Het vormen van woningmarkregio’s zal ertoe leiden dat corporaties geen mogelijkheden meer hebben om overal in het land hun bezit uit te breiden met nieuwbouwactiviteiten en aankoop. Omdat tot op heden nog geen verzoeken voor regio’s zijn ingediend, en zodoende ook geen ontheffingsverzoeken, is het niet te zeggen hoeveel ontheffingen noodzakelijk zullen zijn. Dat zal moeten blijken uit de voorstellen voor regio’s en de onderbouwing van eventuele ontheffingsverzoeken. De Woningwet, zoals deze door uw Kamer met algemene stemmen is aangenomen, kent geen verplichting tot of mogelijkheid voor het splitsen naar regio’s of het verkopen van bezit.
Vindt u de vorming van dergelijke grote woningmarktregio’s bijdragen aan de door u gewenste versterkte regionale binding?
Zie antwoord vraag 5.
Kunnen dergelijke grote regio’s er toe leiden dat corporaties juist in een groter gebied dan nu gaan investeren en daardoor de investeringscapaciteit in het huidige werkgebied van deze corporaties afneemt?
Het is mogelijk dat een corporatie binnen haar kernregio in nieuwe gemeenten werkzaam wordt. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Woningwet is de corporatie er echter aan gehouden in eerste instantie naar redelijkheid bij te dragen aan het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente(n) waar zij reeds feitelijk werkzaam is, mits die gemeente een woonvisie heeft. Dit geldt ongeacht of de desbetreffende gemeente gelegen is in de kernregio van de corporatie of niet: prestatieafspraken worden gemaakt met alle gemeenten waar de corporatie werkzaam is, ongeacht de regio, zij het dat buiten de kernregio geen afspraken gemaakt kunnen worden over uitbreiding van werkzaamheden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in een stad als Amersfoort straks alleen nog maar corporaties met een ontheffing zouden functioneren?
Nee. Er bestaat geen hiërarchie tussen het kerngebied en eventuele ontheffingsgebieden. In beide gebieden kan een corporatie haar volledige arsenaal aan instrumenten inzetten en in beide gebieden wordt de corporatie geacht naar redelijkheid bij te dragen aan de volkshuisvesting. Er bestaat daarmee geen verschil tussen de beide gebieden.
Wat vindt u ervan dat Ymere en De Key weigeren te splitsen of een ontheffing aan te vragen voor respectievelijk Haarlem en Zandvoort, waardoor deze gemeenten gezien de dominante positie van beide instellingen niet kunnen kiezen voor de gewenste regio Zuid-Kennemerland/IJmond?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid voor 1 juli a.s., wanneer gemeenten of provincies u daarom vragen, het gesprek aan te gaan met betreffende corporaties om ze alsnog te bewegen te splitsen dan wel een ontheffing aan te vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Overweegt u een wetswijziging, zodat u toegelaten instellingen kunt dwingen te splitsen bijvoorbeeld wanneer gemeenten u daarom verzoeken, indien na 1 juli a.s. inderdaad woningmarktregio’s ontstaan van de schaalgrootte die zich nu aftekent?
Zoals ik uw Kamer tijdens de behandeling van de novelle (TK nr. 33 966) in december 2014 heb laten weten, is mijn stellige overtuiging dat een overheid niet in de positie is om een rechtspersoon of een woningcorporatie te verplichten te splitsen, omdat dat een inbreuk zou zijn op het recht van eigendom dat ondermeer in het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) gewaarborgd is. Ik blijf bij dit standpunt.
Vleermuizen die bouwprojecten belemmeren |
|
Hayke Veldman (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vleermuis blokkeert huisvesting migrant»?1 Wat is de mening van het kabinet hierover?
Het bericht «Vleermuis blokkeert huisvesting migrant» was mij bekend evenals de achterliggende problematiek. Ik heb onderzoek laten doen naar de problematiek en de economische gevolgen daarvan. Dit onderzoek zal ik op korte termijn voorzien van een beleidsreactie aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u aangeven hoe vaak bouwprojecten worden stilgelegd door middel van de Flora- en faunawet? Hebt u een inschatting van de kosten die hiermee gepaard gaan?
In de periode juli 2014 – juni 2015 zijn er door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland circa 250 ontheffingen van de Flora en Faunawet verleend, die betrekking hadden op bouwprojecten. Niet aan te geven is in hoeveel van die gevallen er sprake is geweest van stilleggen van een bouwproject. In het onder vraag één genoemde onderzoek wordt wel ingegaan op vertragingen en de economische gevolgen daarvan.
Biedt de Omgevingswet mogelijkheden dergelijke vertragingen met betrekking tot de vergunningverlening, zoals beschreven in het artikel, te voorkomen? Zo nee, zijn er andere mogelijkheden dergelijke vertragingen met betrekking tot vergunningverlening te voorkomen?
De Omgevingswet gaat uit van een integrale benadering van de fysieke leefomgeving aan het begin van het planproces. Dat is één van de verbeterdoelen van de Omgevingswet. Daarbij krijgen provincies en gemeenten de beschikking over meerdere instrumenten om deze integrale benadering samen vorm te geven, waartoe ook een vroegtijdige afstemming behoort van ontwikkelbelangen en natuurbelangen (naast andere belangen). Juist deze integrale benadering kan vertraging voorkomen.
Op dit moment geldt voor grote projecten, die over het algemeen een langere voorbereidingsperiode kennen, dat aan het begin van het voorbereidingsproces het doen van onderzoek naar aanwezige beschermde flora en fauna een belangrijk middel is om vertragingen te voorkomen. Dan kan aan het begin een maatregelenplan geïntegreerd worden in het planontwerp en kan vroegtijdig een ontheffing van de flora- en faunawet aangevraagd worden. Er zal dan veelal geen vertragend effect van de Flora- en faunawet optreden.
Daarnaast zal de Wet natuurbescherming, waar de inhoud van de Flora- en Faunawet onderdeel van uitmaakt, naar verwachting op 1 januari 2017 in werking treden. Deze wet zal als aanvullingswet onderdeel worden van de Omgevingswet en voorziet in een gemoderniseerd wettelijk kader voor de bescherming van natuurgebieden, dier- en plantensoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening voor ontheffingen van de Wet natuurbescherming belegd bij de provincies. Dit maakt het mogelijk dat provincies samen met gemeenten makkelijker afspraken kunnen maken over de procedures en lokale voorwaarden voor ontheffingen. Zij zijn door de regionale en lokale betrokkenheid beter dan het Rijk in staat om initiatiefnemers in hun regio vroegtijdig te wijzen op de vergunningplichten op grond van de natuurwetgeving.
Gemeenten hebben ook instrumenten om actief de bescherming en ontwikkeling van beschermde flora en fauna te bevorderen door specifieke gebiedsgerichte flora en fauna ontwikkelmaatregelen. Wordt de (op de Vogel- en Habitatrichtlijn gebaseerde) soortenbescherming in een gebied voldoende geborgd, dan kunnen ontheffingen worden verleend. Aan de gemeente Tilburg is onlangs een dergelijke gebiedsgerichte ontheffing verleend. Deze werkwijze sluit aan bij de uitgangspunten van de toekomstige Omgevingswet.
Een andere optie is het natuur-inclusief bouwen en projectontwikkeling, zoals deze gehanteerd is bij een project als de «Stroomversnelling» in de corporatiesector. Deze methodiek is vooral bruikbaar bij projecten die een hoog «herhalingskarakter» kennen. Er wordt dan gewerkt met een standaard-projectaanpak (zowel wat betreft projectfasering als ontwerpeisen als projectaanpak/bewaking), waarbij standaard rekening gehouden wordt met veel voorkomende beschermde flora en fauna in de betrokken typen panden.
Zijn er, in aanloop naar de invoering van de Omgevingswet in 2018, mogelijkheden om dergelijke vertragingen te voorkomen c.q. de vergunningverlening te versnellen? Zo nee, bent u dan bereid een tussenoplossing te zoeken?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre blokkeert deze problematiek het creëren van alternatieve huisvesting voor statushouders?
Kantoortransformaties, zoals in het artikel aangehaald, zijn vaak projecten met een hoog «herhalingskarakter». Er kan dan door de Minister van Economische Zaken (na 1-1-2017 de provincie) voor zo’n projectaanpak, als die projectaanpak aan een aantal specifieke voorwaarden voldoet, een ontheffing verleend worden aan bedrijven die projecten op die wijze uitvoeren voor de flora- en fauna faunasoorten waar vooraf rekening mee gehouden is. Er hoeft dan niet voor elk project apart een ontheffing aangevraagd te worden.
Daarnaast zal bij dergelijke kantoortransformaties, als zo’n transformatie in beeld komt, vroegtijdig onderzoek gedaan wordt naar aanwezig flora- en fauna, opdat vroegtijdig een adequaat maatregelenplan opgesteld kan worden op grond waarvan ontheffing wordt aangevraagd. Met deze werkwijze blokkeert de Flora- en faunawet de alternatieve huisvesting voor statushouders niet.
De sloop van krakkemikkige gebouwen |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wie trekt rotte kiezen uit de regio»?1
Ja.
Is het mogelijk dat een perceel na sloop zijn woonbestemming verliest, ook in situaties dat de eigenaar deze bestemming wil behouden en zonder dat hiervoor planschade wordt uitgekeerd? Zo ja, deelt u de mening dat het wenselijk is dat de wetgeving wordt aangepast, zodat een perceel door sloop van verouderde gebouwen niet minder waard wordt?
Sloop leidt er niet toe dat een perceel vanzelf zijn woonbestemming verliest. Wel kan sloop soms aanleiding voor een gemeente zijn de bestemming te wijzigen. Als de gemeente besluit de bestemming te wijzigen, wordt dat via de procedures van de Wet ruimtelijke ordening geregeld. Een gemeente zal een wijziging van het bestemmingsplan pas kunnen doorvoeren na een evenwichtige weging van de betrokken belangen en met de daaraan verbonden procedurele waarborgen voor de eigenaar, zoals zienswijzen en beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een financiële waarborg voor de eigenaar is de vergoeding voor directe planschade vanwege het verlies van de woonbestemming. Als de woonbestemming er afgehaald wordt, kan volgens de rechtspraak te lang stilzitten ertoe leiden, dat geen planschade uitgekeerd hoeft te worden. Dit geldt alleen als de eigenaar op de hoogte kon zijn van de voorgenomen wijziging en deze een tijd de gelegenheid heeft gehad om de mogelijkheden uit een vorig bestemmingsplan alsnog te benutten. Op basis hiervan zie ik geen aanleiding om de reeds bestaande waarborgen aan te passen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat sloop van krotten wordt uitgesteld omdat de BTW van bouwgrond veel hoger is dan de overdrachtsbelasting die geldt voor de verkoop van grond waarop nog een gebouw staat?2 Bent u daarom bereid de wetgeving aan te passen zodat voor dergelijke terreinen de lagere overdrachtsbelasting geldt?
De Wet op de omzetbelasting 1968, op grond waarvan in Nederland btw wordt geheven, is gebaseerd op een dwingende Europese btw-richtlijn. Op grond van deze richtlijn geldt een vrijstelling van btw voor de levering van een gebouw (tenzij wordt geopteerd voor een btw-belaste levering of sprake is van levering van een gebouw vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming). Indien de btw-vrijstelling van toepassing is, geldt dat ter zake van die verkrijgingen wel overdrachtsbelasting is verschuldigd.
Bouwterreinen zijn uitgezonderd van de btw-vrijstelling en daardoor wel met btw belast. Van de levering van een bouwterrein is ook sprake wanneer een gebouw met bijbehorende grond wordt geleverd, waarbij de leverancier zich jegens de afnemer tot sloop van het gebouw heeft verbonden, en het terrein bestemd is voor bebouwing. Het resultaat van deze transactie is namelijk dat de verkrijger onbebouwde grond, zijnde een bouwterrein verkrijgt. De verkrijging van bouwterreinen die belast zijn met btw, zijn vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Dit laatste is bedoeld om dubbele belasting te voorkomen. Het is op grond van de richtlijn niet toegestaan om deze leveringen toch vrij te stellen van btw. Een aanpassing van de wetgeving waardoor voor dergelijke terreinen de overdrachtsbelasting geldt in plaats van de btw is niet mogelijk.
Het bericht ‘Jan Slagter over zijn verpleeghuis ‘Ben Oude Nijhuis’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het fragment «Jan Slagter over zijn verpleeghuis «Ben Oude Nijhuis»» uit de uitzending van Pauw d.d. 20 april 2016?1
De doelstelling om een verpleeghuis op te richten waar ouderen kleinschalig kunnen wonen, waarbij levenspartners in de buurt van dementerende ouderen kunnen wonen, waar echtparen samen kunnen wonen, gericht op mensen met een smalle beurs, sluit zoals mevrouw Leijten terecht stelt naadloos aan op mijn visie op de verpleeghuiszorg zoals ik die geformuleerd heb in het plan Waardigheid en Trots. Dit is gelukkig geen toekomstmuziek, dit gebeurt al. Om een voorbeeld te noemen: Dagelijks Leven biedt op 17 locaties kleinschalige zorg voor mensen met dementie, waarbij de huur is afgestemd op cliënten met alleen een AOW als inkomen. Dergelijke initiatieven maken een stevige groei door en ik juich deze beweging van harte toe. In mijn brief «Waardig leven met zorg» van 26 februari 2016, geef ik bijvoorbeeld aan afspraken te maken met Wlz-uitvoerders om de pgb-financiering van kleinschalige wooninitiatieven desgewenst om te zetten naar zorg in natura. Hierdoor kunnen ook cliënten die geen pgb willen of kunnen beheren, terecht in dergelijke voorzieningen. Ook kopen een aantal zorgkantoorregio's in 2017 op een nieuwe manier zorg in, waarbij de wensen en behoeften van mensen alsmede de vraag hoe zij hun leven willen leiden bepalend zijn. Concluderend: ja, dit is precies wat ik beoog, dit gebeurt ook al en ik stimuleer deze ontwikkeling van harte.
Wat vindt u van het initiatief van de heer Slagter om een kleinschalig verpleeghuis op te zetten waar drie verzorgende per negen bewoners komen te werken, waar levenspartners in de buurt van hun dementerende partner kunnen wonen, waar echtparen samen kunnen wonen en wat specifiek gericht is op oudere dementerenden met een kleinere portemonnee? Is dit initiatief niet een goed voorbeeld van de manier waarop u de ouderenzorg voorstelt in uw plan Waardigheid en Trots? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Steunt u het initiatief van de heer Slagter voor een kleinschalig verpleeghuis in Rotterdam? Zo ja, hoe ziet deze steun er uit en per wanneer gaat deze steun in / is deze steun ingegaan? Zo nee, waarom steunt u het voorgestelde initiatief niet? Kunt u daarbij ook ingaan op uw eerdere brief waarin u schrijft dat er (meer) kleinschalige woonvormen in de (ouderen)zorg zouden moeten komen?2
Zoals in het antwoord op de vragen 1 en 2 aangegeven, bevorder ik inderdaad dergelijke initiatieven. Uiteraard dienen de aanbieders van deze initiatieven te handelen binnen de kaders van de wet, teneinde verantwoorde zorg te kunnen bieden aan onze ouderen. Indien een initiatief, van welke aanbieder dan ook, aan alle eisen voldoet, kan deze worden ingekocht door het zorgkantoor. Indien een aanbieder ook nog werkt met kleinschalige zorg, waarbij de wensen van mensen voorop staan en gericht is op mensen met lage inkomens, zal een zorgkantoor dit waarschijnlijk ook inkopen wanneer dit zorg in natura betreft. PGB-houders kopen uiteraard zelf hun zorg in. Vanzelfsprekend bevoordeelt VWS geen individuele aanbieders boven anderen. Ik ga er vanuit dat aanbieders die een deugdelijk plan indienen een eerlijke kans krijgen. Uiteraard gaat VWS graag het gesprek hierover aan. VWS heeft informeel overleg gehad met de initiatiefnemers om mee te denken.
Vindt u het ook niet ontzettend zonde dat er een reële kans is dat het initiatief van de heer Slagter voor een laagdrempelig verpleeghuis stukloopt, enkel en alleen vanwege financieringsproblemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het starten van een wooninitiatief voor kwetsbare mensen vergt uiteraard degelijke voorbereiding op alle terreinen, waaronder verantwoorde zorg, een geschikte locatie, een degelijk plan en bijbehorende financiële onderbouwing. Zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 aangegeven bestaan dergelijke initiatieven al geruime tijd en worden zij ook gefinancierd. Of in het geval van dhr. Slagter ook sprake was van degelijke plannen kan en wil ik niet beoordelen. Dit is aan het zorgkantoor, de financier of een woningcorporatie waarmee samenwerking wordt gezocht. Zoals eerder aangegeven kopen zorgkantoren dergelijke zorg reeds in, dus dit kan wel degelijk en dit stimuleer ik ook van harte, zoals eerder aangegeven.
Wat vindt u van het signaal dat de woningcorporaties eigenlijk allemaal geen enkele interesse hebben om te investeren in het verpleeghuis van de heer Slagter voor oudere dementerenden met een kleine portemonnee? Welke redenen hebben zij hiervoor?
Corporaties dienen op grond van de Woningwet naar redelijkheid bij te dragen aan het lokale volkshuisvestelijk beleid. Hiertoe geven corporaties jaarlijks invulling aan de gemeentelijke woonvisie. Daarbij betrekken zij ook de volkshuisvestelijke prioriteiten op rijksniveau, zoals deze voor de periode 2016–2019 zijn vastgesteld. Een van deze Rijksprioriteiten is «wonen met zorg en ouderenhuisvesting». Over de voorgenomen werkzaamheden maakt de gemeente concrete prestatieafspraken met de lokale corporaties en huurdersorganisaties. Het gaat hier dus om afspraken op lokaal niveau. De betrokken partijen zullen hierbij moeten wegen hoe met de beschikbare middelen de gewenste corporatie-inzet kan worden geleverd. Gezien het lokale karakter van deze afspraken, is het niet aan mij om een oordeel te vormen over deze afweging.
In ondermeer de Staat van de Volkshuisvesting, die recent aan uw Kamer is gestuurd, (Kamerstuk 32 847, nr. 224) wordt gemonitord over welke thema’s de afspraken tussen gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties worden gemaakt. Hierin wordt ook over de voortgang op de Rijksprioriteiten gerapporteerd. In de kabinetsreactie op het Eindrapport Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen, heeft het kabinet haar acties op dit terrein meer uitgebreid weergegeven.
Uit een recente enquête van de VNG naar woonvisies komt naar voren dat in ruim 85% van de 150 onderzochte woonvisies het thema «betaalbare en beschikbare woningen voor de doelgroep» is opgenomen en in 60% het thema «huisvesten ouderen en zorgbehoevenden». Dit sluit aan bij een recent onderzoek naar prestatieafspraken tussen augustus 2014 en december 2015. Hieruit blijkt dat het thema «wonen met zorg» in 95% van de 156 onderzochte nieuwe afspraken tussen gemeenten en woningcorporaties als apart onderdeel is opgenomen. Het zorgen voor beschikbaarheid van betaalbare woningen komt in ruim 90% van de afspraken voor. Deze cijfers geven aan dat gemeenten, huurders en corporaties veel waarde hechten aan het onderwerp. Vanuit het Rijk zullen we de komende periode bij gemeenten en woningcorporaties het belang van betaalbare en beschikbare woningen blijven benadrukken.
Wat vindt u er vervolgens van dat woningcorporaties blijkbaar wel willen investeren in dergelijke initiatieven die specifiek gericht zijn op ouderen met een grote portemonnee, zoals de Herbergier? Wat is het verdienmodel van deze zorgvormen voor woningbouwcorporaties?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u de woningcorporaties op hun verantwoordelijkheden aanspreken? Zo ja, wanneer gaat u met de woningcorporaties in gesprek en wat zal precies de kern van uw boodschap tijdens dat gesprek zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u in uw brief over langer zelfstandig wonen aangaf dat tijdens het periodieke overleg dat het Rijk met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de organisatie van zorgondernemers (Actiz), de vereniging van woningcorporaties (Aedes), de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) en de brancheorganisatie voor instellingen in de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg (GGZ-Nederland) zal hebben, de bevindingen van het aanjaagteam zouden worden besproken en dat één van de taken van dit team het bevorderen van investeringen in kleinschalig vastgoed is? Kunt u aangeven in hoeveel van deze periodieke overleggen «het bevorderen van investeringen in kleinschalig vastgoed» op de agenda heeft gestaan en wat er tijdens die overleggen is besproken en besloten? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de inbrengen van Aedes tijdens deze periodieke overleggen?
Er hebben Bestuurlijke Overleggen plaatsgevonden op 2 juni 2015, 17 november 2015 en 24 maart 2016. In al deze overleggen is gesproken over de bevindingen van het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen (AJT). Daarbij is onder meer gesproken over de transitie van bestaand zorgvastgoed, de ontwikkeling van (kleinschalige) woonvormen en eventuele knelpunten die daarbij worden ervaren.
In het meest recente bestuurlijk overleg van 24 maart 2016 is gesproken over de slotrapportage van het AJT. Hierin stelt het AJT dat het tot de kerntaak van woningcorporaties behoort zorg te dragen voor voldoende geschikte (extramurale) woningen voor diverse doelgroepen. Het hebben van een langetermijnvisie met de verschillende betrokken partijen is volgens het AJT cruciaal om dit ten uitvoer te brengen. Een mogelijkheid om dit te doen is, volgens het AJT, het opstellen van een woonzorgvisie door de gemeenten samen met andere betrokkenen. Deze zou vervolgens omgezet kunnen worden in de prestatieafspraken die gemeenten maken met onder andere corporaties en zorgaanbieders.
Alle betrokken koepelorganisaties, inclusief Aedes, onderschrijven de meerwaarde die een meerjarige geïntegreerde woonzorgvisie kan hebben. In de reactie op de slotrapportage, zet ik samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst uiteen hoe we de lokale en regionale partijen de komende periode willen faciliteren.
Het rapport ‘Rotterdamse aanpak statushouders, 2016 – 2020’ van het Rotterdamse college van burgemeester en wethouders |
|
Malik Azmani (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Rotterdamse aanpak statushouders, 2016–2020» van het Rotterdamse college van burgemeester en wethouders?1
Ja.
Hoeveel statushouders in asielzoekerscentra kunnen per direct worden gehuisvest door gemeenten?
Op peildatum 18 april 2016 verbleven 16.511 vergunninghouders in de opvang. Daarvan waren er op dat moment 12.725 gekoppeld aan een gemeente en in afwachting van passende huisvesting en 1.067 vergunninghouders hadden inmiddels het huurcontract getekend en waren bezig met verhuizing. 2.162 personen dienden nog gekoppeld te worden aan een gemeente en voor 557 personen gold een blokkade.
Dat laatste vindt bijvoorbeeld zijn oorzaak in herstel van foutief ingevoerde tenaamstelling.
Hoeveel statushouders zijn in resp. 2015 en 2016 toebedeeld aan de gemeente Rotterdam?
De taakstelling van Rotterdam bedroeg in 2015: 1.050 personen, in 2016 is de taakstelling 1.574 personen. Op peildatum 18 april 2016 stonden 504 personen gekoppeld aan de gemeente Rotterdam voor huisvesting.
Deelt u de mening, zoals die in het rapport naar voren komt, dat de Rotterdamse achterstand bij de huisvesting van statushouders is ontstaan door problemen bij de tenaamstelling van IND-pasjes, de verstrekking van BSN-nummers en de volledigheid van dossiers? Zo ja, welke instanties zijn verantwoordelijk voor deze problemen en hoe kunnen die worden opgelost?
Nee, die conclusie deel ik niet. Er wordt door de uitvoeringsorganisaties naar mijn mening maximaal gewerkt om gemeenten alle relevante informatie snel en goed ter beschikking te stellen.
De IND gaat bij de tenaamstelling van documenten uit van de informatie van de asielzoeker en diens documenten. In de meeste gevallen levert dit geen problemen op, in een klein aantal gevallen moet de tenaamstelling gewijzigd worden, meestal vanwege de toepassing van het juiste namenrecht bij inschrijving in de Basis Registratie Personen (BRP). In die gevallen dat een gemeente de aanvraag indient, heeft de IND een verkorte procedure ingericht zodat binnen 8 werkdagen een nieuw document beschikbaar is.
De Vreemdelingenketen heeft samen met de Burgerketen geïnvesteerd in het snel inschrijven van vergunninghouders in de BRP, door het inrichten van BRP-straten op inmiddels nagenoeg alle procesopvanglocaties. Daardoor worden nagenoeg alle personen die in de algemene asielprocedure een vergunning ontvangen, direct in de BRP ingeschreven. Zij die in de verlengde asielprocedure een verblijfsvergunning krijgen, worden ingeschreven in de (AZC-)gemeente waar ze verblijven. Om die gemeenten te helpen bij het wegwerken van achterstanden, zijn, via het ICTU, sinds eind vorig jaar mobiele teams actief met specialisten die gemeenten daarbij kunnen assisteren. Door de snelle inschrijving in de BRP beschikt de vergunninghouder snel over het Burgerservicenummer (BSN).
Omdat de snelle uitstroom van vergunninghouders van groot belang is, hebben COA, IND en Platform Opnieuw Thuis verschillende processen ingericht die gemeenten zowel helpen met structurele oplossingen als in individuele situaties. Zo is tussen COA en de VNG een informatieprotocol afgesproken, over de informatie die over de vergunninghouder tussen COA en gemeenten wordt uitgewisseld. Hoewel ik begrip heb voor de wens van gemeenten om zo veel mogelijk informatie te ontvangen, mag echter niet alles uitgewisseld worden en blijft de gemeente deels afhankelijk van informatie van de vergunninghouder zelf. Alle informatie die nodig is om bijvoorbeeld (zelf) een inschrijving in de BRP te kunnen doen kan de gemeente, voor zover ze niet over voldoende gegevens beschikt, opvragen bij de IND. Daar wordt dan een zogenoemd «gemeentedossier» gemaakt. Gemeenten doen hier in toenemende mate een beroep op.
De IND-ketenservicelijn doet sinds begin dit jaar dienst als «hotline» voor gemeenten die administratieve problemen ervaren in individuele gevallen. Daartoe is de backoffice van de ketenservicelijn uitgebreid met instanties als de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken, de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, het COA, het Ministerie van SZW en het ICTU (project versnelling eerste inschrijving vergunninghouders).
Het bericht dat het Waarborgfonds Sociale Woningbouw de woningwet blokkeert |
|
Farshad Bashir , Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Is het waar dat het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) woningcorporaties blokkeert om hun maatschappelijke (Daeb) en commerciële (niet-Daeb) activiteiten te splitsen, ook al is dit een mogelijkheid volgens de Woningwet en een aanbeveling van de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties? Waarom is dit het geval? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2 3 4
Toegelaten instellingen moeten voor 1 januari 2017 een ontwerpvoorstel voor administratief scheiden of juridisch splitsen van hun DAEB en niet-DAEB activiteiten bij de Autoriteit Woningbouwcorporaties (Aw) indienen. Op basis van de verantwoordingsinformatie over 2017 volgt in 2017 een definitief voorstel. De Aw beoordeelt dit voorstel in 2017, zodat de scheiding of splitsing per 1 januari 2018 in werking kan treden. Op 31 mei 2016 heeft de Aw daartoe de definitieve versie van het beoordelingskader scheiden DAEB/niet-DAEB gepubliceerd. Vooralsnog zijn er geen voorstellen ingediend. Het is daarmee nog niet bekend hoeveel toegelaten instellingen willen splitsen.
Hoeveel woningcorporaties willen een juridische scheiding van hun Deab en niet-Daeb-activiteiten, maar worden door het WSW hiertoe belet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u vorig jaar niet voorkomen dat woningcorporaties een volmacht moesten tekenen bij het WSW, waardoor een juridische scheiding nu onmogelijk is doordat er geen commercieel vastgoed meer is om in onderpand te geven aan een bank?
Op basis van zijn deelnemersreglement heeft het WSW voor de inwerkingtreding van de gewijzigde Woningwet volmacht gevraagd op het onderpand van toegelaten instellingen. Het WSW vraagt volmacht om, indien nodig, snel hypotheek te kunnen vestigen. Het WSW vraagt volmacht op al het onderpand, omdat in situaties van financiële stress de waarde van het onderliggende onderpand snel terug kan lopen. In specifieke (nood)situaties kan het daarom nodig zijn een zekerheidsrecht op zowel het DAEB als (niet reeds door derden bezwaarde) niet-DAEB-vastgoed te kunnen vestigen om zoveel mogelijk te voorkomen dat het buffervermogen danwel de achtervangvoorziening van gemeenten en Rijk moet worden aangesproken. Op dit moment is er geen risicovergoeding voor de achtervang. Het is de bedoeling dat het WSW een risicovergoeding zal gaan betalen aan de achtervangers, maar zoals aangegeven in de brief van 17 mei 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 29 453, nr. 417) zie ik hier voor 2017 van af.
Waarom wil het WSW al het vastgoed in onderpand als er ook sprake is van een nieuwe kostendekkende achtervangheffing, terwijl de achtervanggarantie van het WSW tot nu toe niets heeft gekost?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft het WSW hierover met u van te voren overlegd? Wat is uw positie geweest? Wat gaat u nu doen?
Naar aanleiding van de wijzigingen die zijn opgetreden als gevolg van de gewijzigde Woningwet en de daarin opgenomen verplichting tot scheiden of splitsen, ben ik in overleg getreden met het WSW. Op grond van het deelnemingsreglement van het WSW moet iedere corporatie toestemming vragen voor het aangaan van ongeborgde financiering. Om externe financiering van gescheiden of gesplitste niet-DAEB activiteiten mogelijk te maken is het noodzakelijk dat toegelaten instellingen en/of hun dochters financiers zekerheden kunnen bieden in de vorm van een hypotheekrecht. Voor zover het WSW volmacht heeft voor het vestigen van hypotheek op dat onderpand kan externe financiering alleen worden aangetrokken als het WSW dit onderpand vrijgeeft, waarmee het WSW zelf geen hypotheek meer kan vestigen op dit onderpand. In het kader van scheiden en splitsen is van belang dat vooraf zoveel mogelijk duidelijk is onder welke voorwaarden het WSW hypotheek kan vestigen op onderpand en onder welke voorwaarden volmacht op onderpand kan worden vrijgegeven. Het WSW zal beleidsregels opstellen over de voorwaarden waaronder onderpand ten behoeve van ongeborgde financiering voor niet-DAEB activiteiten wordt vrijgegeven. Deze beleidsregels behoeven mijn goedkeuring. Daarnaast zal bij nota van wijziging bij het wetsvoorstel Veegwet Wonen (Kamerstukken II, 2015/16, 34 468, nr. 2) worden verduidelijkt onder welke voorwaarden het WSW hypotheek kan vestigen op onderpand dat niet is vrijgegeven. De beleidsregels zullen tegelijk met de wetswijziging op 1 januari 2017 van kracht worden. Streven is om deze zo spoedig mogelijk na de zomer openbaar te maken.