Het rapport Actualisatie AEOLUS 2018 en geactualiseerde luchtvaartprognoses |
|
Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen over het rapport Actualisatie AEOLUS 2018 en geactualiseerde luchtvaartprognoses?1
Ja.
Is het, gelet op uw antwoord op vraag 5 dat geluidsgegevens ontbreken van vliegtuigtypes in de «Aircraft Noise and Performance»-database (ANP-database) en dat deze moeten worden ingeschat op basis van een substitutiemethode, niet zo dat ANP-data beschikbaar zijn voor alle grote vliegtuigen (Airbus en Boeing) die voorzien zijn voor (groothandelsverkeer op) Lelystad Airport? Zo nee, kunt u aangeven voor welke vliegtuigtypes die u verwacht op Lelystad als vakantieluchthaven geen ANP-data beschikbaar zijn?
De ANP-database bevat geluidsgegevens voor een groot aantal toestellen, waaronder het grootste deel van de vloot van Boeing en Airbus. Echter, voor niet al deze toestellen zijn gegevens beschikbaar voor de specifieke motormodellen die gebruikt zijn. Daarom is bij de invoering van Doc29 voor Schiphol een zogenaamd substitutieprotocol opgesteld. Voor de overige luchthavens wordt momenteel onderzocht op welke manier Doc29 het best geïmplementeerd kan worden, en daarbij wordt ook beoordeeld of het substitutieprotocol zoals in gebruik bij Schiphol overgenomen kan worden. Het gaat hier dus niet zozeer om vliegtuigmodellen, als wel om specifieke motormodellen.
Als het probleem voor het gebruiken van Doc29 ligt bij het helikopter- en kleinverkeer, waarom wordt er dan niet voor gekozen deze volgens het oude rekenmodel te behandelen en het grootverkeer volgens Doc29, aangezien het leeuwendeel van de geluidsbelasting wordt bepaald door het grootverkeer?
De Regeling burgerluchthavens bevat het wettelijk rekenvoorschrift voor geluidberekeningen in het kader van een MER voor een Luchthavenbesluit. Dit voorschrift geldt voor alle andere luchthavens dan Schiphol. Het Nederlandse Rekenmodel (NRM) voor vliegtuiggeluid is gebaseerd op dit voorschrift. Doc29 is op dit moment niet voorgeschreven. Om deze reden zijn voor de actualisatie van het MER Lelystad Airport de geluidberekeningen uitgevoerd met NRM.
Zodra Doc29 voor Schiphol wettelijk is geïmplementeerd, zal worden besloten of dit ook wordt geïmplementeerd voor geluidberekeningen voor andere burgerluchthavens. Momenteel wordt bezien of, en zo ja, op welke wijze Doc29 voor de regionale luchthavens geschikt gemaakt en geïmplementeerd kan worden. Zoals ik heb geantwoord op uw eerder gestelde vraag 52, moet hiervoor meerdere stappen worden doorlopen, niet alleen ten aanzien van helikopter- en klein verkeer.
Is het niet zo dat de vliegtuigen waarvoor de data ontbreken om Doc29 te kunnen toepassen, alleen kleine vliegtuigen en helikopters betreffen die slechts gemodelleerd zijn met een circuitvlucht in de nabijheid van het vliegveld, waardoor ze in het geheel geen bijdrage leveren aan de geluidsbelasting verder weg van het vliegveld en al helemaal niet onder de aansluitroutes?
Nee. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Sinds wanneer beschikt het ministerie over Doc29? Hoeveel tijd is nodig om het rekenmodel naast Schiphol geschikt te maken voor regionale luchthavens?
Ik heb dit in mijn beantwoording van de vragen van de heer Bruins d.d. 17 mei 2019 reeds geadresseerd. In de «Tussentijdse toetsing effecten geluidsarmere start- en landingsprocedures» van 25 augustus 2016 heeft de Commissie voor de m.e.r. geadviseerd om de methoden aan te passen waarmee het effect van wijzigingen in de start- en landingsprocedures op de hoogte en de verdeling van de geluidbelasting rond luchthaven Schiphol wordt berekend. De toenmalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft in reactie op dit advies op 14 september 2016 de Kamer geïnformeerd dat zij inzicht wil krijgen in alle geluideffecten van Schiphol indien deze berekend worden conform de nieuwste inzichten. Daartoe is door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) een nieuw rekenmodel voor Schiphol ontwikkeld, dat is gebaseerd op het Europese rekenvoorschrift Doc29.
Sinds er overeenstemming is tussen betrokken (ORS) partijen over de berekeningen met Doc29 voor het nieuwe MER NNHS (nieuwe normen en handhavingsstelsel), is er hiermee de beschikking over een Doc29 rekenmodel dat voor geluidberekeningen voor Schiphol kan worden ingezet. Dat is ongeveer sinds een jaar. Dit nieuwe model is door Schiphol gebruikt om de geluidberekeningen in het milieueffectrapport (MER) van het nieuwe normen- en handhavingstelsel (NNHS) uit te voeren. Een concept MER heb ik in november 2018 aan uw Kamer gestuurd.
Momenteel wordt bezien of, en zo ja, op welke wijze Doc29 voor de regionale luchthavens geschikt gemaakt en geïmplementeerd kan worden. Ook wordt hierbij bezien welke tijdplanning hiervoor noodzakelijk is.
Deelt u de mening dat milieueffectrapportages (MER's) alle redelijk te verwachten milieueffecten van de projecten in kaart dienen te brengen, zoals bedoeld in Richtlijn 2014/52/EU? Zo ja, klopt het dat met de voorgenomen uitbreiding van Lelystad Airport naar 45.000 vliegbewegingen Lelystad Airport een «belangrijke luchthaven» wordt, zoals bedoeld in Richtlijn 2002/49/EG? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Op grond van richtlijn 2011/49, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/52/EU, moeten in het kader van het MER de directe en indirecte aanzienlijke effecten van een project per geval op passende wijze worden geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld. Ter uitvoering hiervan bepaalt artikel 7.23, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer dat een MER onder andere een beschrijving moet bevatten van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben.
Richtlijn 2002/49/EG verplicht lidstaten elke vijf jaar aan de Europese Commissie mee te delen welke luchthavens belangrijke luchthavens zijn. Het gaat bij deze mededeling om de actuele situatie, niet om een lange termijn vooruitblik zoals in het MER. Alleen voor deze belangrijke luchthavens geldt de verplichting geluidsbelastingkaarten te maken zoals bedoeld in de Richtlijn. De geluidberekeningen die in het kader van de Richtlijn omgevingslawaai zijn voorgeschreven staan los van de aantallen vliegtuigbewegingen in het MER en het Luchthavenbesluit. Elke vijf jaar levert mijn ministerie aan de Europese Commissie aan welke luchthavens belangrijk zijn in dit kader. Lelystad Airport is geen belangrijke luchthaven in het kader van de Richtlijn, omdat deze luchthaven in 2018 30.840 vliegtuigbewegingen niet zijnde oefenvluchten had die relevant zijn voor het bepalen of Lelystad Airport onder of boven het criterium van 50.000 vliegtuigbewegingen blijft. Ik heb dit in de beantwoording op uw eerdere vragen over dit onderwerp nader toegelicht. Of en op welk moment in de toekomst Lelystad Airport meer dan 50.000 vliegtuigbewegingen niet zijnde oefenvluchten met lichte vliegtuigen zal hebben is ongewis, en hangt af van de marktontwikkeling ten aanzien van het handelsverkeer en van het gebruik van de luchthaven door het klein verkeer. Wanneer mijn ministerie wederom een lijst van belangrijke luchthavens zoals bedoeld in Richtlijn 2002/49/EG aan de Europese Commissie moet meedelen, zal opnieuw worden beoordeeld of het aantal voor de Richtlijn relevante vluchten dan onder of boven het criterium van 50.000 ligt.
Heeft de MER van Lelystad Airport alle milieueffecten, in het bijzonder op het gebied van geluidsemissies, voldoende in kaart gebracht met de toekomstige verwachting dat Lelystad Airport een «belangrijke luchthaven» wordt, zoals bedoeld in Richtlijn 2002/49/EG? Zo nee, waarom niet?
Richtlijn 2002/49/EG staat los van een MER of Luchthavenbesluit. Richtlijn 2002/49/EG bevat de verplichting om geluidsbelastingkaarten en -actieplannen te maken voor belangrijke luchthavens die worden aangewezen op basis van de actuele verkeerssituatie, en niet op basis van lange termijn vooruitzichten over de ontwikkeling van een luchthaven. Lelystad Airport is op dit moment geen belangrijke luchthaven zoals bedoeld in Richtlijn 2002/49/EG, en derhalve is er vanuit deze Richtlijn geen verplichting om voor Lelystad Airport dergelijke geluidsbelastingkaarten en -actieplannen te maken. Het MER Lelystad heeft niettemin de milieueffecten op passende wijze geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Stelt u met uw antwoord op vraag 10 dat er geen bezwaar zou zijn om geluidsbelastingkaarten en -actieplannen te maken op basis van Doc29 (verplicht omdat het Luchthavenbesluit uitgaat van meer dan 50.000 vliegbewegingen) en parallel daaraan de MER, de wettelijke geluidscontouren en handhaving op basis van het Nederlandse rekenmodel (NRM) uit te voeren? Zo ja, is het logisch om als overheid voor de berekening van exact dezelfde geluidseffecten twee verschillende modellen te hanteren? Zo ja, waarom?
Nee, er zijn wel degelijk bezwaren. Om te beginnen is er geen verplichting om voor Lelystad Airport geluidsbelastingkaarten- en actieplannen te maken zoals bedoeld in Richtlijn 2002/49/EG. Zie ook het antwoord op vraag 6. Daarbij geldt dat de Richtlijn voorschrijft dat deze kaarten en actieplannen moeten worden opgesteld op basis van het Doc29 rekenvoorschrift. Het Doc29 model dat gebaseerd is op dit voorschrift is niet beschikbaar voor de Nederlandse regionale luchthavens. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3 en 5.
Conform vigerende regelgeving is voor de effectbepaling in het MER het geldende wettelijke rekenvoorschrift (NRM) toegepast en zal dit ook worden toegepast voor handhaving.
Was – gelet op uw antwoord op vraag 10 dat de geluidsberekeningen voor de MER van Lelystad Airport werden uitgevoerd op grond van een wettelijk voorgeschreven rekenvoorschrift – dat voorschrift een maand na het nemen van het besluit tot wijziging van het Luchthavenbesluit, na december 2018, nog steeds het wettelijk voorgeschreven rekenvoorschrift voor het maken van geluidsberekeningen?
Ja.
Wat is op dit moment het wettelijke voorschrift voor luchthavens? Is dat in lijn met de Europese regels?
Het besluit en de regeling burgerluchthavens bevatten de wettelijke (reken)voorschriften voor geluidsbelasting van regionale luchthavens. NRM is hierop gebaseerd. Dit is nationale regelgeving. Er is geen Europese regelgeving die rekenvoorschriften voor het bepalen van geluidsbelasting van regionale luchthavens in milieueffectrapportages bevat.
Klopt het dat het in het NRM mogelijk is voor alle relevante vliegtuigen (B737, A3xx en zelfs DASH 8–300) in de berekeningen van groot handelsverkeer te werken met afscherming (afschermingsfactor=1), omdat het een inschatting is van de opsteller van de appendices (de keuze hiervoor lijkt op te maken uit uw antwoord op vragen 13 en 14 en uw verwijzing naar de appendices)? Klopt het dat in Doc29 die keuzevrijheid niet meer bestaat, omdat in Doc29 de mate van afscherming voor ieder vliegtuigtype eenduidig wordt voorgeschreven?
Nee, NRM-berekeningen zijn op basis van het wettelijk rekenvoorschrift, inclusief de appendices waarin de afschermingsfactor is bepaald. Zie ook mijn antwoord op vraag 12. Waar er in de appendices staat vermeld dat de afschermingsfactor 1 is, wordt dit dus toegepast in de NRM-berekeningen.
Voor toepassing van de afscherming ten behoeve van berekeningen met NRM gaat het bij het opstellen van de appendices op dit punt om een binaire keuze: het wel of niet toepassen van afscherming, er is geen tussenoptie. Daarbij is gekozen om voor éénmotorige toestellen geen afscherming te modelleren. Alle tweemotorige toestellen hebben echter een afschermingsfactor 1, omdat er voor toestellen met motoren aan de romp en zelfs voor toestellen met motoren aan de vleugels wel sprake is van afscherming.
Binnen Doc29 wordt voor deze toestellen nog een extra onderverdeling gemaakt, waarbij toestellen met de motoren op de romp (Fokker 70, e.d.) een hogere afscherming hebben dan vliegtuigen met motoren aan de vleugels.
Mijn ministerie is verantwoordelijk voor NRM en de Appendices en besteedt het beheer van NRM en het opstellen en aanpassen van de Appendices uit aan een deskundige partij (NLR) en laat de voorgestelde wijzigingen vervolgens door een derde, onafhankelijk partij toetsen, voordat de gegevens worden opgenomen. Deze derde partij is geen vaste onafhankelijke partij maar wordt per situatie aangewezen.
Op grond waarvan heeft alle groot handelsverkeer bij de actualisatie Lelystad MER2018 afschermingsfactor = 1 gekregen, hoewel de motoren van deze vliegtuigen vrijwel niet door de romp worden afgeschermd?
Dit is gebaseerd op de appendices bij het geldende rekenvoorschrift «Appendices rekenvoorschrift geluidbelasting van burgerluchthavens (m.u.v. de luchthaven Schiphol), Ministerie van Infrastructuur en Milieu», zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2015, 39253. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat de keuze van afschermingsfactor = 1 voor alle relevante groothandelsverkeer ertoe leidt dat geluid altijd lager wordt berekend dan wanneer een lagere afschermingsfactor wordt gekozen (bij gelijkblijvende overige parameters) en dat dit wat dit aspect betreft dus nooit tot een conservatieve berekening zal leiden?
Er is bij het toepassen van een afschermingsfactor geen sprake van een keuze. De mate van afscherming die moet worden toegepast is opgenomen in het wettelijk rekenvoorschrift. Zie verder mijn antwoord op vraag 11 en 12.
Uitgangspunt bij het uitwerken en implementeren van rekenmodellen is normaliter dat een zo goed mogelijke inschatting wordt verkregen van de gemiddelde effecten van een activiteit. Bij de besluitvorming over een activiteit kan vervolgens een conservatief scenario met conservatieve inputgegevens worden gekozen om rekening te houden met onzekerheden in bijvoorbeeld de vlootsamenstelling, weersomstandigheden en opties voor groei. Dit staat los van modelparameterwaarden die onderdeel zijn van een wettelijk voorschrift die vast staan. Voor het geactualiseerde MER 2018 voor Lelystad Airport is uitgegaan van realistische aannames voor de berekening van de milieueffecten. Daar waar discussie kan zijn over aannames zijn gevoeligheidsanalyses uitgevoerd, waarmee de bandbreedte van de mogelijk te verwachten milieueffecten in beeld is gebracht. Daarbij zijn ook worstcase scenario’s in beeld gebracht.
Vindt u dat de keuze overeenkomstig uw toezegging is, te weten «(d)e berekeningen zijn waar mogelijk conservatief uitgevoerd. Dat wil zeggen dat wij er in ieder geval voor willen zorgen dat we de effecten niet onderschatten»?2
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u naar aanleiding van uw antwoord op vraag 15 de mening dat, hoewel de «Noise Power Distance»-waarden (NPD-waarden) uit de ANP-database volgens de regels inderdaad toepasbaar zijn bij 15°C en 25°C, de toepassing ervan fysisch gezien niet kan leiden tot een even goede weergave van de werkelijkheid in beide gevallen?
Een model is per definitie een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Zoals ik in mijn antwoord op uw eerdere vragen heb aangegeven zijn de ANP geluiddata valide voor het gegeven toepassingsgebied. Dit is zowel bij 15 °C als bij 25 °C en 70 procent relatieve luchtvochtigheid het geval. Op basis van KNMI meteo data is voor Lelystad Airport net als voor andere luchthavens in Nederland gerekend met een gemiddelde temperatuur van 15°C, wat dus past in het toepassingsgebied. Of het specifiek maken van de ANP tabellen voor één bepaalde temperatuur beter aansluit bij de werkelijkheid is niet aan de orde vanwege het geldende wettelijk rekenvoorschrift. Zie verder het antwoord op vraag 16 tot en met 19.
Deelt u de mening dat toepassing van de ongecorrigeerde tabellen ertoe leidt dat geluid altijd lager wordt berekend dan wanneer wordt gekozen voor gecorrigeerde tabellen (bij gelijkblijvende overige parameters) en dat dit wat dit aspect betreft dus nooit tot een conservatieve berekening zal leiden?
Nee. Een correctie naar een lagere temperatuur kan, afhankelijk van het frequentiespectrum en de relatieve luchtvochtigheid, leiden tot zowel een verlaging als een verhoging van de totale geluidsbelasting. Wanneer besloten wordt om Doc29 ook voor de andere Nederlandse luchthavens behalve Schiphol in te voeren, zullen behalve de afscherming van motoren en de standaardatmosfeer ook andere onderdelen van de modellering worden gewijzigd. Alleen op dat moment kan ook een goede uitspraak worden gedaan over het al dan niet conservatieve karakter van een NRM-berekening ten opzichte van een Doc29 berekening op basis van alle factoren tezamen.
Op grond waarvan is ervoor gekozen de ongecorrigeerde tabellen te gebruiken, terwijl de gecorrigeerde tabellen volgens NLR-CR-2017-305 gebruikt hadden kunnen worden?
Voor de geluidberekeningen in de actualisatie van het MER Lelystad Airport is gebruik gemaakt van NRM, dat gebaseerd is op het wettelijk rekenvoorschrift voor regionale luchthavens; zie ook het antwoord op vraag 3. Het document van NLR waar u aan refereert gaat echter over de toepassing van Doc29 voor Schiphol en niet over NRM. In dit document staat vermeld dat bij de Doc29 implementatie voor Schiphol is afgesproken correctie op de tabellen toe te passen. Zie verder mijn antwoord op vraag 18.
Deelt u, ondanks uw antwoord op vraag 17 dat de optie van herberekening naar specifieke condities niet gegeven wordt in het NRM, de mening dat het NRM alleen voorschrijft dat de geluidstabellen in de appendices staan en niet dat de NPD-tabellen direct uit de ANP-database moeten komen?
Nee. Dit is de wettelijk voorgeschreven werkwijze voor een NRM berekening. Indien besloten wordt om Doc29 ook toe te passen voor regionale luchthavens, zal dit veranderen. Of dit gepaard gaat met een verplichting dat NPD-tabellen direct uit de ANP-database moeten komen, wordt nog bezien.
Vindt u dat de keuze overeenkomstig uw toezegging is, te weten «de berekeningen zijn waar mogelijk conservatief uitgevoerd. Dat wil zeggen dat wij er in ieder geval voor willen zorgen dat we de effecten niet onderschatten»?3
Het huidige wettelijke rekenvoorschrift biedt niet de mogelijkheid af te wijken van de geluiddata uit de appendices. Uitgangspunt bij het uitwerken en implementeren van rekenmodellen is dat een zo goed mogelijke inschatting wordt verkregen van de gemiddelde effecten van een activiteit. Bij de besluitvorming over een activiteit kan vervolgens een conservatief scenario met conservatieve inputgegevens worden gekozen om rekening te houden met onzekerheden in bijvoorbeeld de vlootsamenstelling, weersomstandigheden en opties voor groei. Dit staat los van modelparameterwaarden die onderdeel zijn van een wettelijk voorschrift die vast staan. Voor het geactualiseerde MER 2018 voor Lelystad Airport is uitgegaan van realistische aannames voor de berekening van de milieueffecten. Daar waar discussie kan zijn over aannames zijn gevoeligheidsanalyses uitgevoerd, waarmee de bandbreedte van de mogelijk te verwachten milieueffecten in beeld is gebracht. Daarbij zijn ook worstcase scenario’s in beeld gebracht.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Met bovenstaande antwoorden heb ik al uw vragen beantwoord.
Het betalen van invoerrechten en btw aan de deur |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat PostNL bij pakketten waarover invoerrechten, btw, afhandelingskosten of accijns moet worden betaald bepaald heeft dat die pakketten alleen opgehaald kunnen worden bij een PostNL-locatie?1
Ja, dit is sinds oktober 2017 het geval.
Indien de vorige vraag bevestigend beantwoord wordt: waarom bestaat er bij de genoemde pakketten geen mogelijkheid om aan de deur van de ontvanger af te rekenen net zoals bijvoorbeeld gebeurd indien een pakket onder rembours wordt verzonden?2
Zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden op Kamervragen van de leden Weverling en van Haga van 11 april 2019 (kenmerk 2019Z07473) was in 2017 een stijging van 28% van aankopen bij buitenlandse webshops zichtbaar ten opzichte van het jaar ervoor. Deze sterke toename en het toenemende vertrouwen van consumenten in internationale e-commerce leidt ook tot een toename van het aantal postzendingen waarvoor invoerrechten en btw dient te worden betaald.
Vanuit een doelmatigheidsoogpunt kan het de voorkeur hebben om dergelijke pakketten te laten halen bij een PostNL-locatie. Ontvangers zijn namelijk vaak niet geïnformeerd over het feit dat invoerrechten moeten worden betaald en zijn niet bereid om deze alsnog te betalen of zijn daar op het bezorgmoment niet toe in staat. Hierdoor ontstaat de ongewenste situatie dat pakketten vaak weer moeten worden meegenomen door de pakketbezorger. Dit leidt tot inefficiëntie voor zowel de klant als de postverlener en staat de doelmatigheid van het postvervoer in het algemeen en de financierbaarheid van de universele postdienst in het bijzonder in de weg. Daarnaast wil PostNL omwille van de veiligheid van zijn pakketbezorgers, de gevallen dat chauffeurs met geld over straat gaan of betalingshandelingen moeten doen zoveel mogelijk beperken. Verder klopt het dat een aantal zakelijke klanten van PostNL nog steeds een zending onder rembours kan versturen. Deze dienst is echter niet vergelijkbaar met de bezorging van uit het buitenland afkomstige pakketten. In het geval van een verzending onder rembours kiest de ontvangende klant om aan deur te betalen. De rembourszending brengt dan ook een minder groot risico met zich mee op inefficiënte aflevering. Ook worden de rembourszendingen niet meer geleverd via het reguliere pakketnetwerk van PostNL. Door het beperkte aantal zendingen wordt deze dienst door een ander, kleinschalig, verbijzonderd netwerk van PostNL uitgevoerd. Hierdoor is het ook mogelijk om de betaling met pinautomaten te voldoen.
Deelt u de mening dat het voor de ontvanger gebruiksvriendelijker is als die het pakket wel aan huis kan ontvangen?
In beginsel deel ik deze mening. De doelmatigheid van het postvervoer is echter ook een belangrijke factor om rekening mee te houden. Deze factor is in het belang van de klant in verband met het betaalbaar houden van de universele postdienst als geheel. De wet bepaalt daarom dat, indien de doelmatigheid van het postvervoer in gevaar is, de universele postdienstverlener mag weigeren om pakketten thuis af te leveren die niet voldoen aan zijn algemene voorwaarden.
Handelt PostNL nu in strijd met wet- en regelgeving ten aanzien van toegankelijkheid van voorzieningen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
PostNL heeft in haar algemene voorwaarden universele postdienst (AVP artikel 20.1) opgenomen dat poststukken in beginsel op het adres van de geadresseerde moeten worden afgeleverd, tenzij dit redelijkerwijs niet van haar gevergd kan worden. PostNL handelt hiermee niet in strijd met wet- en regelgeving. De Postwet 2009 bepaalt in artikel 19, tweede lid, dat een verlener van de universele postdienst de uitvoering van de universele postdienst mag weigeren indien dit strijdig is met de eisen die met het oog op doelmatig postvervoer in zijn algemene voorwaarden zijn gesteld. Hiermee wordt voorkomen dat brieven of pakketten moeten worden vervoerd die de doelmatigheid van het postvervoer in gevaar brengen. Pakketten waarvoor bij aflevering eerst invoerrechten of btw moet worden geïnd, zorgen voor additionele kosten voor de universele postdienstverlener. Daarbij komt dat pakketbezorgers deze pakketten vaak weer moeten meenemen (zie ook beantwoording bij vraag 2) of deze moeten terugsturen naar de verzender indien de invoerrechten en/of btw niet worden voldaan door de ontvanger. De kosten die daarmee gepaard gaan kunnen nergens anders worden verhaald en drukken daardoor op de universele postdienst. Dit gaat ten koste van de doelmatige uitvoering en de financiering van de universele postdienst. De verlener van de universele postdienst heeft in dat geval de ruimte om te kiezen voor manier van afleveren die wel doelmatig is of in ieder geval de noodzaak van die extra kosten beperkt.
Hoe verhoudt de wijze waarop PostNL de genoemde pakketten laat ophalen in plaats van bezorgen zich tot het zorgen dat het versturen en ontvangen van post voor iedereen in Nederland toegankelijk blijft zoals dat bij wet vastgelegde Universele Postdienst, die ook voor buitenlandse pakketten geldt, is bedoeld?
De universele postdienstverlening blijft, in overeenstemming met de wettelijke verplichtingen, voor iedereen toegankelijk. Dit geldt ook voor het ontvangen van buitenlandse pakketten. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de beantwoording bij vraag 4.
Het tekort aan doktersassistenten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort aan doktersassistenten, het is nu echt een voor twaalf»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat huisartsenpraktijken deze zomer mogelijk moeten sluiten omdat er geen doktersassistenten te vinden zijn?
Ik vind het belangrijk dat huisartsenzorg toegankelijk is voor iedereen, nu en in de toekomst. Net als ieder jaar, geldt voor de zomerperiode dat het lastig kan zijn om voldoende personeel beschikbaar te hebben. Zeker gezien de huidige personele opgave voor de gehele sector zorg en welzijn. Daar waar dreigt dat een patiënt niet binnen een redelijke tijd toegang heeft tot voldoende en goede huisartsgeneeskundige zorg, heeft de zorgverzekeraar vanuit zijn zorgplicht de verantwoordelijkheid om na te gaan of deze patiënt bij een andere zorgverlener kan worden geholpen. Het is daarom van belang dat patiënten signalen hierover melden bij hun zorgverzekeraar.
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij deze bemiddelende rol uitvoeren om patiënten op korte termijn bij een huisartsenpraktijk te kunnen plaatsen. Zij bieden daarnaast regionaal ondersteuning, gezamenlijk met relevante partijen, bij het oplossen van ervaren problemen van een tekort aan huisartsen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij laten weten ook te zien dat er regionale oplossingen worden ontwikkeld door betrokken partijen, vaak in samenwerking met de zorgverzekeraar.
Ook kunnen mensen die signalen hebben over de geleverde zorg zich melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kan naar aanleiding van deze signalen onderzoek doen en/of de signalen meenemen in haar risicogestuurde toezicht. Navraag bij de IGJ leert dat bij de inspectie tot nu toe geen signalen zijn binnengekomen waarbij een tekort aan doktersassistenten wordt genoemd.
Is de prognose van een tekort aan 600 doktersassistenten in 2022 nog steeds actueel? Kunt u inschatten hoe het tekort na 2022 verder zal oplopen?
Op basis van de meest actuele prognose van het Model Zorggebruik van onderzoeksbureau Prismant is het verwachte tekort aan doktersassistenten in de huisartsenzorg is circa 590 personen in 2022. In dit model is niet verder geraamd dan tot en met 2022. Deze cijfers zijn onderdeel van de prognose voor de gehele sector zorg en welzijn, op basis van het model Zorggebruik.
In de voortgangsrapportage van het Actieprogramma Werken in de Zorg van 22 mei jl.2 bent u reeds geïnformeerd over de ontwikkeling van het verwachte tekort op basis van de meest actuele prognose van het Model Zorggebruik.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen van een tekort aan doktersassistenten zullen zijn? Welke uitwerking zal dit tekort hebben op de beschikbaarheid en kwaliteit van zorg in verschillende regio’s?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke gevolgen heeft een tekort aan doktersassistenten op de veiligheid van patiënten?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg. De IGJ heeft mij laten weten geen meldingen te hebben ontvangen waarbij door een tekort aan doktersassistenten de veiligheid van patiënten in het geding is. Als de inspectie signalen opvangt dat veiligheid van patiënten in de huisartsenzorg in het geding is, handelt zij. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Hoe anticipeert het ministerie op het toenemende tekort aan doktersassistenten?
In het actieprogramma Werken in de Zorg wordt vol ingezet op het terugdringen van de personeelstekorten in zorg en welzijn. De recente voortgangsrapportage van het actieprogramma van 22 mei jl. laat zien dat we voor een forse opgave staan, maar dat het mogelijk is het tekort aan personeel in de zorg terug te dringen. Dit betekent dat naast focus op instroom ook meer focus op behoud en anders werken moet komen te liggen, ook voor de teams werkzaam in de huisartsenzorg. Het vraagt om alle zeilen bij te zetten. Over de voortgang van de aanpak rapporteren we tweemaal per jaar.
Het zwaartepunt van de aanpak ligt in de regio. Overal zijn regionale actieplannen aanpak tekorten (RAAT) gemaakt met een beeld van de regionale opgave, duidelijke ambities en concrete afspraken. De Commissie Werken in de Zorg monitort de regionale voortgang en adviseert het Ministerie van VWS. Zaken die niet in de regio opgelost kunnen worden, pakken we op samen met landelijke partijen aan de landelijke actietafel.
We ondersteunen die ambities op allerlei manieren, die ook voor de huisartsenzorg en doktersassistenten in het bijzonder relevant zijn. Zo ondersteunen we zorginstellingen met extra middelen vanuit de scholingsimpuls SectorplanPlus om nieuwe medewerkers scholing te kunnen bieden. En ondersteunen we nieuwe en zittende medewerkers met loopbaanoriëntatie en -begeleiding via Sterk in je Werk. Met het Actie Leer Netwerk wordt concrete ondersteuning geboden aan regio’s door goede voorbeelden op te halen en knelpunten te adresseren. De publiekscampagne Ik Zorg richt zich op het steunen van huidige medewerkers in het mooie werk dat zij doen, op het werven van nieuwe medewerkers en op het laten zien dat de zorg een zeer veelzijdige en waardevolle werkomgeving is.
Specifiek voor de huisartsenzorg heb ik in het budgettair kader extra groeiruimte beschikbaar gesteld om te investeren in onder andere meer tijd voor de patiënt en het versterken van de organisatiekracht. Daarnaast liggen er in de huisartsenzorg kansen om taakherschikking en job carving beter te benutten. Dit stimuleer ik actief. Dat doe ik al door een stimuleringssubsidie voor de inzet van de Physician Assistent en de Verpleegkundig Specialist in de huisartsenzorg en vanuit het actieprogramma Werken in de Zorg, waar we via het Actie Leer Netwerk goede voorbeelden delen op het gebied van anders werken. Ook blijf ik me met het veld inzetten op het terugdringen van regeldruk in de huisartsenzorg.
Welke maatregelen neemt u om het toenemende tekort aan doktersassistenten tegen te gaan? Wanneer is met deze maatregelen aangevangen? Hebben deze maatregelen al effect gesorteerd?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de formele erkenning van het beroep van doktersassistent, nadat de Minister op 12 maart 2019 toezegde hierover met de doktersassistenten in gesprek te gaan? Heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Kunt u een toelichting geven over de stand van zaken?
Tijdens het mondelinge vragenuurtje van 12 maart 2019 over agressie tegen doktersassistenten heb ik toegezegd met de NVDA hierover in gesprek te gaan en daarbij onder andere te verkennen welke oplossing regulering van de opleiding tot doktersassistent in het kader van art. 34 van de Wet BIG hiervoor biedt. Ik toets een eventuele opname in de Wet BIG aan de criteria die daarvoor gelden. In de beantwoording op de begrotingsbehandeling VWS 2019 (d.d. 18 oktober 2018) heb ik u schriftelijk geïnformeerd op welke gronden ik het niet noodzakelijk acht om de doktersassistente te reguleren. Tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid in de zorg van 29 mei jl. heb ik dit nogmaals aangegeven.
Er is met de NVDA naar aanleiding van hun aanvraag in 2016 tot regulering van de opleiding tot doktersassistent in het kader van art. 34 van de Wet BIG veelvuldig overleg geweest. De NVDA heeft haar verzoek tot regulering vervolgens nader aangevuld. In april 2018 is de NVDA bij brief geïnformeerd dat de doktersassistent niet wordt gereguleerd in de Wet BIG. In die brief is uitgebreid ingegaan op de criteria van de Wet BIG en waarom zij hieraan niet voldoen.
Agressie tegen doktersassistenten is onacceptabel en neem ik zeer serieus. Daarvoor ben ik nu met de sector zorg en welzijn, inclusief de NVDA, in gesprek over mogelijke aanvullende maatregelen.
Wanneer kan de Kamer de door u voor de eerste helft van 2019 toegezegde notitie ontvangen over het gebruik van de wet BIG als kwaliteitsregister-instrument?
Ik heb aan uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling gemeld dat ik de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) heb gevraagd om advies uit te brengen over het toekomstperspectief voor de Wet BIG. Hierin zal de RVS ook ingaan op het gebruik van de BIG als kwaliteitsregisterinstrument. Zoals tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid in de zorg op 29 mei jl. en in mijn brief aan uw Kamer op 17 juni jl. gemeld verwacht ik het advies van de RVS in het najaar.
Verwacht u dat met de genomen maatregelen de terugloop van doktersassistenten kan worden gekeerd? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, welke aanvullende maatregelen bent u voornemens te nemen?
Zoals de voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de Zorg van 22 mei jl. laat zien, is het helder dat we voor een forse personele opgave staan in zorg en welzijn, maar zien we aan de hand van de inspanningen die in de regio zijn verricht en in de afname van het verwachte personeelstekort in 2022 dat het mogelijk is de arbeidsmarkttekorten aan te pakken en het tij te keren. Door deze gezamenlijke en gecombineerde inzet zet ik met relevante partijen vol in op de aanpak van personeelstekorten, in de hele sector en specifiek voor de huisartsenzorg.
Het bericht dat de Universiteit Groningen niet eerlijk is over het onderzoek naar studentpromovendi |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Universiteit Groningen is niet eerlijk over onderzoek studentpromovendi»1 en «Promovendi klagen over «eenzijdig» onderzoek»?2
Ik heb kennis genomen van de inhoud van deze artikelen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) de medezeggenschap onvolledig informeert over het Experiment Promotieonderwijs en belangrijke informatie weglaat uit haar zelfevaluaties?
Uiteraard ben ik van mening dat instellingen hun medezeggenschap volledig dienen te informeren. Volgens de RUG maakt de enquête, waar in het artikel in Trouw naar verwezen wordt, onderdeel uit van een nog lopend onderzoek en is deze daarom niet meegenomen in de zelfevaluatie die recent naar de Universiteitsraad is gestuurd. De RUG heeft aangegeven dat het rapport meegenomen zal worden in de volgende zelfevaluatie en dat ook deze zelfevaluatie gedeeld zal worden met de Universiteitsraad.
Klopt het dat de tussenevaluatie van het experiment, momenteel uitgevoerd door onderzoeksbureau CHEPS, dient ter bescherming van de promotiestudenten die onder het experiment vallen, zodat het experiment bij ernstige problemen stopgezet kan worden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 28 juni 2019.3 Hierin ben ik uitgebreid ingegaan op het doel van de tussenevaluatie. De tussenevaluatie is voorgeschreven door het Besluit experiment promotieonderwijs en is bedoeld om na te gaan of er sprake is van ernstige nadelige gevolgen op het onderzoeksklimaat, hetgeen aanleiding zou kunnen zijn om het experiment geheel of gedeeltelijk te beëindigen.
Welke stappen zijn er gezet om de onafhankelijkheid van de tussenevaluatie te waarborgen sinds er vanuit het Promovendi Netwerk Nederland klachten zijn over de RUG die mogelijk op oneigenlijke wijze invloed probeerde uit te oefenen op de uitkomsten van dit onderzoek?
Het is aan onderzoekers om de gegevens waarop de uitkomsten van hun onderzoek zijn gebaseerd op een wetenschappelijk verantwoorde wijze te verzamelen. Mijn ministerie heeft CHEPS op de signalen van Promovendi Netwerk Nederland over de vermeende beïnvloeding van de RUG gewezen. CHEPS heeft in reactie hierop bevestigd dat zij ervoor instaat dat het onderzoek op een wetenschappelijk verantwoorde wijze plaatsvindt.
Bent u voornemens om de RUG te vragen de promotiestudenten, die menen dat zij recht hebben op een arbeidscontract, met terugwerkende kracht te compenseren als een rechter oordeelt dat er sprake is van een arbeidsrelatie of in ieder geval de RUG hierop aan te spreken?
Het is aan de rechter om te oordelen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek en de eventuele gevolgen hiervan.
Deelt u de mening dat het, met het oog op de betrokken groep kwetsbare jonge onderzoekers, onwenselijk is om dit experiment voort te zetten? Is dit voor u aanleiding het experiment stop te zetten of andere maatregelen te treffen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 28 juni 2019.4 Zoals u daarin hebt kunnen lezen, zie ik geen aanleiding om het experiment te stoppen. Ook heb ik in deze brief aangegeven een tweede aanvraagronde open te stellen, conform de aangenomen motie Van der Molen.5
De overbelasting van de spoedeisende hulp in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de zorgen over de grote drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC, waardoor patiënten vaak niet de zorg zouden krijgen die ze nodig hebben?1
Ja.
Kunt u per spoedeisende hulppost in de regio Leiden/Den Haag aangeven hoeveel personen er per jaar worden behandeld? Kunt u in dit overzicht tegelijk aangeven wat het niveau van deze spoedeisende hulppost is?
Voor SEH’s geldt op dit moment geen indeling in verschillende niveau’s. Alle SEH’s moeten, met name op het gebied van personele bezetting, aan dezelfde minimumvereisten voldoen. Echter, het is niet zo dat alle patiënten ongeacht hun zorgvraag op iedere SEH terecht kunnen: de randvoorwaarden voor goede en veilige zorg voor bepaalde categorieën patiënten (zoals kinderen) of patiënten met een bepaalde zorgvraag (zoals een acuut coronair syndroom) moeten aanwezig zijn. Voor traumacentra geldt wel een levelindeling. Een level 3 traumacentrum wat wil zeggen dat patiënten met geïsoleerde letsels zoals een enkel- of heupfractuur daar behandeld kunnen worden. Patiënten met een complexere zorgvraag werden door de ambulance naar een ziekenhuis met een traumacentrum level 2 of 1 vervoerd.
Ik beschik niet over een overzicht met per spoedeisende hulppost in de regio Leiden/Den Haag het aantal personen dat per jaar wordt behandeld. Ik heb de NZa gevraagd dit in kaart te brengen. Ik zal u hierover nog informeren.
Deelt u de mening dat de zorg georganiseerd moet worden op basis van de zorgbehoefte in de regio?
Het is belangrijk dat de (huidige en toekomstige) zorgvraag van de inwoners in een regio en het zorgaanbod in deze regio goed op elkaar aansluiten. In de verschillende hoofdlijnenakkoorden is afgesproken dat partijen in de regio daartoe gezamenlijk regionale gedeelde beelden opstellen van de sociale en gezondheidssituatie en opgave in een regio, gemeente of wijk. Hierbij kijkt men naar de volle breedte: het sociale domein, curatieve zorg en langdurige zorg. De regiobeelden zullen worden gedeeld met andere partijen die actief zijn in een regio, als basis voor te maken keuzes in relatie tot de doelstellingen en financiële kaders uit de Hoofdlijnenakkoorden. Dat is dan het uitgangspunt voor het in samenspraak beantwoorden van de vraag: welke zorg heeft deze regio over vijf à tien jaar nodig en hoe anticiperen we daarop met elkaar? Ik stel ter stimulering van de totstandkoming van regiobeelden via het RIVM een basisdataset ter beschikking, evenals vouchers voor de aanvullende data-analyse.
Hoewel zorg voldoende toegankelijk moet zijn betekent het niet dat patiënten met iedere zorgvraag altijd terecht moeten kunnen bij een zorgaanbieder in hun regio. Zorg moet op de juiste plek worden verleend; (dichter) bij mensen thuis als dat kan dan wel verder weg (geconcentreerd) als het omwille van de kwaliteit en doelmatigheid moet. Ook wijs ik erop dat er soms de mogelijkheid is tot het vervangen van zorg door andere zorg, zoals e-health, met een gelijkwaardige of betere medisch-inhoudelijke kwaliteit van de zorg.
Voor de spreiding van SEH’s en ziekenhuisafdelingen voor acute verloskunde bestaat zoals u weet de 45 minuten-norm. Daarnaast moet de zorgverzekeraar er op grond van zijn zorgplicht voor zorgen dat de zorg voldoende toegankelijk is. De NZa ziet daarop toe.
Zijn voor deze regio intussen de cijfers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) beschikbaar, conform de motie Van den Berg?2 Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Om de ontwikkeling van het gedeelde beeld in de regio te ondersteunen is door het RIVM een basisdataset opgesteld (www.regiobeeld.nl). Hiermee kunnen gemeenten en regio’s inzicht krijgen in de stand van zaken en de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van gezondheid, zorg en welzijn en zich aan andere gemeenten en regio’s spiegelen. Voor de volledigheid verwijs ik naar mijn brief van 18 juni 2019 met als titel Voortgangsbrief «De juiste zorg op de juiste plek» (Kamerstuk 29 689, nr. 995). Daarin ben ik uitgebreid ingegaan op de wijze waarop ik de door u genoemde motie uitvoer.
Klopt het dat u nu al handhaaft op de verplichting die bij algemene maatregel van bestuur opgelegd zal worden om bij toekomstige wijzigingen in het aanbod van acute zorg in de regio te overleggen? Op welke wijze handhaaft u daarop en welk instrumentarium heeft u daarvoor?
Formele handhaving is nog niet aan de orde, maar ik stimuleer dat zorgaanbieders die overwegen om het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie te sluiten, handelen in de lijn van de concept algemene maatregel van bestuur. Dat wil zeggen dat ze een zeer zorgvuldig besluitvormingsproces inrichten. Allereerst dient een zorgaanbieder die overweegt het aanbod van acute zorg op een bepaalde plaats te beëindigen dit te melden aan de IGJ en de NZa. De IGJ verwacht ook nu al van zorgaanbieders dat besluiten over wijzigingen in het zorgaanbod voldoende worden afgestemd en uitgewerkt, en dat de samenwerking zo wordt georganiseerd dat goede en veilige zorg mogelijk is en blijft. Hij moet ook een plan opstellen om de continuïteit van zorg te borgen. Uiteraard moeten afspraken gemaakt worden met zorgverzekeraars. Andere zorgaanbieders voor wie een eventuele sluiting gevolgen kan hebben, waaronder zeker ook de Regionale Ambulancevoorziening, gemeenten en inwoners dienen betrokken te worden in het afwegingsproces. Die andere partijen moeten niet alleen maar worden geïnformeerd, zij moeten de kans krijgen bezwaren te uiten en suggesties te doen. De zorgaanbieder moet deze meewegen in zijn besluitvorming en kunnen uitleggen wat hij met die punten heeft gedaan. Ik heb de koepels van de ziekenhuizen, de huisartsenposten en de ggz-crisisdiensten in een brief gevraagd om de leden te vragen op zorgvuldige wijze besluiten te nemen. Ook in overleggen die ik voer met zorgaanbieders die sluitingsplannen hebben benadruk ik het belang van het betrekken van maatschappelijke partners, waaronder ook het regionaal overleg acute zorgketen, bij de besluitvorming.
Kunt u aangegeven welke overleggen er hebben plaatsgevonden tussen de directie van het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) en de directie van het LUMC over de wijzigingen als gevolg van de voorgenomen sluiting van de spoedeisende hulp in Bronovo?
Het LUMC heeft mij laten weten dat in het bestuurlijk overleg tussen de raad van bestuur van het LUMC en de raad van bestuur van het HMC op 21 januari jl. is gesproken over het voornemen van het HMC om in het kader van de herstructurering van het HMC de locatie Bronovo om te vormen tot een «weekziekenhuis». Daarbij heeft het HMC het proces geschetst om tot besluitvorming te komen. Het LUMC heeft gevraagd goed geïnformeerd te worden tijdens dit traject, o.a. vanwege het belang voor de acute zorg/SEH-LUMC. HMC heeft dit toegezegd. Verder heeft de raad van bestuur van het LUMC mij laten weten dat naast het bestuurlijk overleg tussen beide ziekenhuizen, er op diverse momenten contacten zijn geweest van LUMC bestuurders met HMC alsook met collega instellingen in de regio en de gemeente Den Haag waar zij de potentiele effecten van de wijziging in het acute zorg aanbod te berde hebben gebracht. Daarnaast is dit onderwerp besproken in het ROAZ.
Kunt u tevens aangeven welke overleggen er met u hebben plaatsgevonden over de toekomstige inrichting van de acute zorg in de regio Leiden/DenHaag?
Ik heb overleg gehad met de voorzitter van de raad van bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum op 9 januari jl. en 23 mei. In het eerste overleg heb ik benadrukt dat HMC voor definitieve besluitvorming ervoor moet zorgen dat alle belanghebbenden (omwonenden, gemeenten, andere zorgverleners, toezichthouders) betrokken zijn geweest en hun ideeën, suggesties en zorgen mee zijn genomen. Daarnaast heb ik ook benadrukt dat er duidelijke afspraken moeten zijn gemaakt met verloskundigen, de ambulancedienst, huisartsen, en het ROAZ over de continuïteit van zorg (weet iedereen precies welke zorg waar heen gaat, is er voldoende capaciteit, etc.). In het tweede gesprek is gesproken over de wijze waarop daaraan invulling is gegeven. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 14 januari (Kamerstukken Kamerstuk 31 016, nr. 185), bij brief van 28 januari 2019 (Kamerstuk 31 016, nr. 190) en brief van 25 juni jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 236).
Het bericht dat Nederland met kinderlevens speelt |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat Nederland met kinderlevens speelt? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen met een Nederlandse achtergrond in Koerdische vluchtelingenkampen verblijven? Hoeveel van deze kinderen kunnen niet terugvallen op de effectieve zorg en bescherming van hun eigen ouder(s) omdat zij bijvoorbeeld elders verblijven of zijn gevangengezet?
In de kampen in Noordoost-Syrië bevinden zich op dit moment 90 kinderen met een Nederlandse link. Daaronder bevinden zich twee kinderen van wie de moeder is overleden en de vader zich in Koerdische detentie bevindt. Volgens de thans beschikbare informatie zijn deze kinderen echter niet Nederlands. Op dit moment beschikken wij niet over informatie dat er andere kinderen met een Nederlandse link zich in een situatie bevinden waarbij de zorg en bescherming van hun ouders ontbreekt.
Welke gevolgen heeft in dit soort gevallen de intrekking van de Nederlandse nationaliteit van (één van de) ouders voor de Nederlandse nationaliteit van de kinderen? Kan onder omstandigheden intrekking tot gevolg hebben dat in het buitenland geboren kinderen van uitreizigers niet meer kunnen rekenen op Nederlandse bijstand? Zo ja, bent u bereid om kinderen zonder effectieve bescherming van hun eigen ouders ook te repatriëren?
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit van de ouder heeft geen gevolgen voor de eventuele Nederlandse nationaliteit van reeds geboren kinderen. In iedere individuele situatie moet wel worden vastgesteld of het kind feitelijk de Nederlandse nationaliteit heeft. Kinderen die zijn geboren, of pas worden erkend, na intrekking van de Nederlandse nationaliteit van de ouder(s) zijn geen Nederlander. Zij kunnen geen aanspraak maken op consulaire bijstand.
Deelt u de mening dat kinderen in Koerdische vluchtelingenkampen die verstoken zijn van de zorg van hun ouders de facto gelijkgesteld moeten worden aan weeskinderen en dus in beginsel moeten worden gerepatrieerd naar Nederland? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt de Nederlandse opstelling inzake het in slechts zeer uitzonderlijke gevallen repatriëren van kinderen uit voormalig IS-gebied zich tot de juridische verplichtingen die, onder meer, uit het VN-Kinderrechtenverdrag voortvloeien?
Uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) volgt naar het oordeel van het Kabinet geen verplichting om kinderen terug te halen. Een van de uitgangspunten van het Kabinet is dat Nederland geen consulaire bijstand verleent in onveilige gebieden in Syrië en Irak. Dit geldt ook voor de kinderen. De in het Kinderrechtenverdrag genoemde verplichtingen nopen daar ook niet toe. Het kabinet blijft gevallen van Nederlandse weeskinderen van zaak tot zaak beoordelen en de mogelijkheden verkennen conform de kaders die zijn geschetst in de brief aan de Kamer van 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754, nr. 492) namelijk: de veiligheidssituatie in de regio, de internationale betrekkingen en de veiligheid van betrokkene. Daarnaast weegt mee dat het Kabinet geen mensen naar onveilig gebied stuurt om Nederlandse uitreizigers op te halen.
Wat is er waar van de constatering van de UN Human Rights Office (OHCHR) dat kinderen van IS-strijders waarschijnlijk in geheime detentiefaciliteiten worden vastgehouden?2
Er is ons niet bekend dat kinderen van IS-strijders waarschijnlijk in geheime detentiefaciliteiten vastgehouden zouden worden.
Welke inspanningen verricht u om het lot van deze kinderen te verzachten? Deelt u de mening dat veiligheidsoverwegingen niet langer in de weg staan aan repatriëring, nu een Nederlandse ambtenaar uit naam van Nederland ter plekke een akkoord heeft gesloten en de Koerden hebben aangeboden betrokkenen op veilig gebied aan Nederland over te dragen? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt financieel bij aan humanitaire hulp in heel Syrië, naast de grotere ongeoormerkte bijdragen voor de VN en het Rode Kruis, waarvan ook delen naar Syrië gaan. Specifiek voor Noordoost-Syrië wordt er vanuit de humanitaire pooled funds in Syrië een additionele bijdrage van 16 miljoen dollar vrijgemaakt; hier kunnen zowel VN-organisaties als NGO’s aanspraak op maken. Nederland is een van de donoren van deze fondsen. Het doel van deze hulp is een verbetering van de levensomstandigheden ter plaatse.
De situatie in Syrië is nog steeds onveilig. Er zijn onverkort grote veiligheidsrisico’s in geheel Syrië en ook in het Noordoosten. Zoals onder meer vermeld in de eerdergenoemde brief aan uw Kamer van 21 februari 2019 stuurt het Kabinet geen mensen naar onveilig gebied om Nederlandse uitreizigers op te halen. In de unieke casus van de twee weeskinderen kon dit, als onderdeel van een zwaar beveiligde Franse missie, wel.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg terrorisme en extremisme van woensdag 26 juni 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Leraar waarschuwt tegen ‘wurgcontract’ van uitzendbureau’ |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u bericht «Leraar waarschuwt tegen «wurgcontract» van uitzendbureau»?1 Wat vindt u van het bericht? Is de wijze waarop het bemiddelingsbureau en de schoolbesturen handelen toegestaan?
Ja, dat bericht ken ik. Naar mijn mening toont het aan dat het belangrijk is dat leraren die via een uitzend- of bemiddelingsbureau willen gaan werken het contract vooraf goed lezen. Het is goed om leraren daarvoor te waarschuwen, zoals de leraar via dit bericht doet.
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer over de inzet van uitzendbureaus, vind ik het onwenselijk wanneer de uitzendbureaus de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen. Hoewel het mijn beeld is dat dit uitwassen zijn, moet dit zoveel mogelijk worden voorkomen.
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van uitzendpersoneel, in overeenstemming met wat daarover is afgesproken in de cao. In PO-Raad verband hebben besturen zich uitgesproken tegen de inzet van (te dure) uitzendbureaus. Op verschillende plekken proberen besturen daarom ook om gezamenlijk tot afspraken te komen over de inschakeling van uitzendbureaus.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat een vast contract op een van de betreffende scholen in Den Haag niet mogelijk is zonder afkoopsom, omdat anders het verdienmodel van het bemiddelingsbureau in gevaar komt? Welk belang telt hier meer: goed onderwijs of de bankrekening van het bemiddelingsbureau? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van voldoende personeel om het onderwijs vorm te geven. Dat geldt ook voor de afspraken die bemiddelingsbureaus en besturen maken over de voorwaarden voor de inhuur van personeel. Hoewel het niet ongebruikelijk is in de wereld van de uitzendbureaus dat er een afkoopsom wordt gevraagd wanneer een werkgever een werknemer overneemt van een uitzendbureau, vind ik het niet gewenst dat hier onderwijsgeld aan besteed wordt. De inzet zal moeten zijn dit te voorkomen (zie ook het antwoord op vraag 1).
Uit de casus blijkt mijns inziens eens temeer het belang dat alle partijen vooraf bekend zijn met de voorwaarden. Voor alle betrokken partijen ligt daarbij een verantwoordelijkheid. Alleen dan kunnen de afzonderlijke partijen beoordelen of zij onder die voorwaarden een samenwerking aangaan.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat schoolbesturen geld voor onderwijs (kunnen) gebruiken voor het betalen van afkoopsommen van duizenden euro’s aan dit soort commerciële arbeidsbemiddelingsbureaus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke gevolgen hebben dit soort constructies voor de leerlingen die telkens andere leraren voor de klas krijgen aangezien vaste contracten afgekocht moeten worden? En kunt u meer specifiek ingaan op de gevolgen voor leerlingen op scholen in achterstandswijken, waar een vast gezicht voor de klas extra belangrijk is? Wat vindt u van deze gevolgen, mede in het kader van kansengelijkheid?
Het is aan de scholen en de besturen om ook in tijden van tekorten te zorgen voor kwaliteit en continuïteit in het onderwijs. Ik zie veel scholen die daar ook nog steeds in slagen en heb waardering voor de inzet en creativiteit waarmee zij daarvoor zorgen.
Bent u het ermee eens dat deze constructies (beginnende) leraren het onderwijs uit jagen omdat zij geen baanzekerheid hebben, terwijl men door het lerarentekort juist schreeuwt om mogelijkheden voor nieuwe leraren om hun weg naar een goede onderwijsbaan te vinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Er zijn op dit moment nog veel scholen op zoek naar personeel, waar (ook beginnende) leraren zo aan de slag kunnen. Het is een keuze die leraren zelf maken om via een uitzendbureau te gaan werken.
Uit de casus blijkt mijns inziens eens temeer het belang dat alle partijen vooraf bekend zijn met de voorwaarden. Alleen dan kunnen de afzonderlijke partijen beoordelen of zij onder die voorwaarden een samenwerking aangaan. Immers, voor zowel werkgevers als werknemers zijn er voor- en nadelen van het werken met of via een uitzend- of detacheringsbureau. Ik blijf overigens bij mijn advies aan (beginnende) leraren om te kiezen voor een duurzame betrekking.
Bent u bereid contact op te nemen met de betreffende school en het bemiddelingsbureau uit het artikel om aan te geven dat u dergelijke constructies onwenselijk vindt? Zo nee, waarom niet?
De schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het aantellen van personeel en voor de afspraken die zij maken met uitzend- en detacheringsbureaus over de inhuur van personeel. Met de PO-Raad heb ik overleg over dit onderwerp. Ik zal deze casus ook met hen delen.
Bent u daarnaast bereid om de noodzakelijke stappen te nemen om dit soort constructies aan banden te leggen? Zo ja, op welke termijn kunnen we uw voorstellen verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals in bovenstaande antwoorden staat, is het aanstellen en inhuren van personeel de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen.
Om beter zicht te krijgen op het personeel dat niet in loondienst is, waar ook uitzendkrachten onder vallen, loopt op dit moment een pilot door de Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van OCW.
Het bericht ‘Personeel spoedeisende hulp LUMC: patiëntenzorg in gevaar’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het personeel van de spoedeisende hulp van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) ervoor waarschuwt dat de patiëntenzorg in het ziekenhuis in gevaar is? Wat is daarnaast uw reactie op de vrees van een afdelingshoofd van de spoedeisende hulp die zich vrijwel dagelijks zorgen maakt over de kwaliteit en veiligheid voor de patiënten?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken.
Wat is er gedaan met de waarschuwingen aan de ondernemingsraad (OR), het divisiebestuur en de Raad van Bestuur die het personeel het afgelopen anderhalf jaar meerdere keren heeft geuit, onder andere dat er sprake is van een chronisch tekort aan personeel, er geen tijd is om de verplichte bijscholingen te volgen, het voordoen van onveilige situaties voor patiënten en dat incidenten minder worden gemeld? Bent u van mening dat er door de partijen voldoende is gedaan met de waarschuwingen?
Zie mijn beantwoording onder 1.
Vindt u de huidige situatie ook zorgwekkend? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. De Inspectie heeft kennisgenomen van de informatie van de raad van bestuur van het LUMC over de huidige situatie op de SEH. De Inspectie heeft mij laten weten dat zij geen aanleiding hebben om te veronderstellen dat er op dit moment sprake is van onaanvaardbare risico’s. Wel is het van belang dat het LUMC doorgaat met de ingezette acties en waar nodig ook nieuwe verbetermaatregelen treft. Daarbij moet de raad van bestuur de effecten van deze maatregelen monitoren. De Inspectie heeft de raad van bestuur daarnaast gevraagd om specifiek informatie over de werkdruk voor de medewerkers te analyseren en deze te blijven monitoren. Het is immers van belang dat zorgaanbieders zelf ook gezond blijven en zich veilig voelen bij de zorg die zij moeten leveren.
Hoe reageert u op het bericht dat het LUMC toegeeft dat er capaciteitsproblemen zijn op de afdeling spoedeisende hulp maar dat het volgens het ziekenhuis te vroeg is om conclusies te trekken omdat het onderzoek nog loopt? Bent u van mening dat de ernstige problemen die bestaan niet langer op een oplossing kunnen wachten aangezien het personeel al anderhalf jaar lang aan de bel trekt?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. Aanvullend kan ik melden dat het LUMC mij en de Inspectie op 26 juni 2019 schriftelijk heeft laten weten dat zij ook een externe onderzoekscommissie hebben ingesteld. Deze externe commissie zal de ziektegeschiedenis van de patiënt vanaf het moment van aankomst op de SEH tot aan zijn overlijden onderzoeken. Hierbij zal ook worden onderzocht of drukte op de SEH een rol heeft gespeeld. De raad van bestuur van het LUMC heeft de commissie gevraagd binnen zes weken na de start een rapport te mogen ontvangen.
Wanneer is het betreffende onderzoek door het LUMC gestart, wanneer zal het onderzoek naar verwachting afgerond worden en wat wordt er precies onderzocht?
Zie antwoord vraag 4.
Vreest u ook een onhoudbare situatie als per 1 juli 2019 het Bronovo-ziekenhuis in Den Haag haar deuren sluit waardoor het aantal patiënten voor de spoedeisende hulp van het LUMC naar alle waarschijnlijkheid nog verder zal toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. De informatie treft u aan onder de paragraaf «Voorbereidingen in het ROAZ op sluiten SEH op locatie Bronovo».
Het ROAZ zal in de weken na sluiting van de SEH van het Bronovo met de ziekenhuizen nauw contact houden over de gevolgen van de sluiting. Hierbij wordt gedacht aan de mogelijke veranderingen van aantal patiënten per dag, aantal opnames en eventuele problemen die daaruit voortvloeien. Daarbij zullen zij de mogelijke SEH-stops die bij gebruik van het Acuut Zorgportaal worden afgegeven nauwlettend in de gaten houden. Het LUMC laat weten dat zij vanaf 24 juni 2019 start met een dagelijks beddencapaciteitsoverleg om de capaciteit (instroom, doorstroom en uitstroom) continu te monitoren. Het eerstvolgende Bestuurlijk ROAZ staat gepland op 15 juli 2019. Hierin zullen ook de gevolgen van sluiting van SEH van het Bronovo worden besproken. Waar wenselijk zal er in de zomer een extra ROAZ worden ingelast om de effecten en nodige regionale maatregelen te treffen.
De toezichthouders zullen de komende tijd erop toe blijven zien dat de patiëntveiligheid en de continuïteit van zorg op de SEH van het LUMC gewaarborgd is en dat de zorgverzekeraars hun rol ten aanzien van zorgplicht op een goede wijze vervullen.
Hoe oordeelt u over de bereikbaarheid en spreiding van spoedeisende hulp in de regio op basis van deze ernstige waarschuwingen van het personeel over de grote drukte op de spoedeisende hulp in het LUMC en de bevestiging van het LUMC dat er inderdaad sprake is van capaciteitsproblemen? Wat zijn de gevolgen als daarnaast over twee weken de spoedeisende hulp van het Bronovo sluit voor de bereikbaarheid en spreiding van de spoedeisende hulp in de regio?
Zie antwoord vraag 6.
Is het niet wenselijk, gezien de druk op de spoedeisende hulp van het LUMC, de spoedeisende hulp in het Bronovo ziekenhuis open te houden? Wilt u uw invloed aanwenden om deze ongewenste sluiting te voorkomen? Kunt u uw standpunt en handelingen toelichten?
Ik zie hiertoe – gegeven de informatie die ik heb en aan uw Kamer heb verstrekt – geen aanleiding.
Antwoorden van de Europese Commissie op het bericht ‘Tegengaan bureaucratie exceptioneel transport’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de antwoorden van Eurocommissaris Transport Violeta Bulc op schriftelijke vragen van Europarlementariër Caroline Nagtegaal (VVD) over het bericht «Tegengaan bureaucratie exceptioneel transport»?1
Ja.
Bent u bekend met de problematiek rondom het exceptioneel transport, dat momenteel binnen Europa en per Europese lidstaat sterk verschilt?
Het is mij bekend dat de nationale regels voor het gebruik van exceptionele transporten van de openbare weg sterk van elkaar verschillen. Ieder land heeft zijn eigen technische voorschriften voor de voertuigen en veel landen hebben de afgifte van ontheffingen niet centraal (zoals in Nederland) geregeld. Een reden dat ieder land zijn eigen technische voorschriften heeft is dat de infrastructuur van verschillende landen ook anders is. Dat betekent dus ook dat bij de eisen van voertuigen daar rekening mee gehouden dient te worden.
Hoe beoordeelt u dat autoriteiten steeds voorzichtiger worden met het verlenen van vergunningen voor exceptioneel vervoer? Heeft u aanwijzingen dat bepaalde lidstaten daarom amper vergunningen afleveren voor exceptioneel transport? Zo ja, welke zijn dat en waarom?
Ik heb, ook van de zijde van de branche, begrepen dat het in Frankrijk, Italië en in toenemende mate in Duitsland steeds lastiger wordt een vergunning te verkrijgen. Ik begrijp dat dit vervelend is voor de branche. Zoals ik in mijn antwoord bij vraag 2 al aangaf is het verdedigbaar dat een land zelf kan bepalen welke exceptionele voertuigen worden toegelaten. Wat een land aan kan is immers sterk afhankelijk van de staat van de infrastructuur, maar ook de verkeersintensiteit. Het is dus niet overal mogelijk om alle exceptioneel vervoer toe te laten op de infrastructuur van alle landen.
Hoe beoordeelt u de signalen uit de transportsector, dat vergunningen voor exceptioneel transport vooral vertragingen oplopen in landen als Italië en Frankrijk omdat zij hun eigen infrastructuur niet vertrouwen?
Deze signalen zijn mij bekend. Ik heb echter geen inzicht in de exacte beweegredenen van deze landen. Ik ga er vanuit dat de autoriteiten in andere lidstaten in staat zijn te beoordelen of de infrastructuur geschikt is voor het exceptioneel vervoer en dat buitenlandse vervoerders niet worden gediscrimineerd.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Europese Commissie dat er bij de meest recente herziening van de Richtlijn 96/53/EG inzake gewichten en afmetingen van zware vrachtwagens in 2015 en 2018 de vergunningverlening voor abnormale ladingen niet ter sprake is gekomen? Ziet u mogelijkheden om dit wel spoedig ter sprake te laten komen? Zo ja, wanneer en hoe?
De Europese richtlijn Maten en Gewichten 96/53/EC geeft voorschriften voor onbeladen voertuigen. Exceptionele voertuigen vallen buiten de scope van de richtlijn. Lidstaten hebben dus de vrijheid hierover op nationaal/decentraal niveau regels en voorschriften te bepalen, omdat zij het beste in staat zijn te beoordelen op welke wijze het exceptioneel vervoer op een verkeersveilige manier kan geschieden. Dit laat onverlet dat, gezien het economisch belang van het exceptioneel vervoer, enige harmonisatie van voorschriften m.b.t. exceptioneel vervoer in Europees verband gewenst is. Vooralsnog blijkt het echter lastig om dit onderwerp op de Europese agenda te krijgen. Ik ben bereid om te verkennen of ik in Europa medestanders kan vinden om voor harmonisatie te pleiten.
Welke stappen kunnen concreet genomen worden om de vergunningverlening voor exceptioneel transport (en de betrouwbaarheid van infrastructuur binnen Europa) aan te kaarten, zodat Nederlandse transportbedrijven gevrijwaard blijven van handelsbarrières?
Zie vraag 5.
De VPRO-serie ‘Uitgewoond’ |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert zich u de antwoorden op de Kamervragen over de VPRO-serie «Uitgewoond»?1
Ja.
Kunt u meer informatie geven over de procedure, tijdlijn en inhoud van aangekondigde onderzoek in antwoord op vraag 7? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om nader onderzoek te laten doen naar het effect van verhuizingen op bewoners. Met een uitbreiding van de kennis kunnen zorgaanbieders beter inspelen op wat ouderen willen en nodig hebben indien een verhuizing nodig is. Om tot een adequate onderzoeksaanpak te komen heb ik contact opgenomen met de Samenwerkende Academische Netwerken Ouderenzorg (SANO). Zij zullen met een voorstel hiertoe komen. Ik zal de Tweede Kamer nader informeren bij de eerst volgende voortgangsrapportage inzake Thuis in het Verpleeghuis.
Kunt u een toelichting geven op wat het betekent als de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zich op de hoogte heeft gesteld van de wijze waarop de verhuizing is vormgegeven (antwoord2? Is er gesproken met bewoners? Is er gesproken met de cliëntenraad? Is er gesproken met het bestuur? Zijn er nog andere activiteiten hiertoe verricht?
De IGJ heeft contact gehad met de bestuurder over de sluiting van de locatie. De bestuurder heeft de planning rondom de verhuizing met de cliëntenraad en de ondernemingsraad afgestemd en heeft waarborgen gesteld voor het op peil houden van de kwaliteit van de zorgverlening. In samenspraak met de cliënten en vertegenwoordigers is beoordeeld waar de wensen en behoeften van de cliënt liggen met betrekking tot de verhuizing. De Raad van Bestuur heeft met de ondernemingsraad afspraken gemaakt over baangarantie voor de medewerkers. De IGJ heeft zodoende vertrouwen dat de bestuurder voldoende acteert en heeft geen aanleiding gezien tot aanvullende toezichtactiviteiten.
Om welke reden heeft de IGJ zich op de hoogte gesteld van de wijze waarop de verhuizing is vormgegeven? Was daar aanleiding toe of betrof dit het reguliere vierjaarlijkse bezoek? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3. De inspectie heeft in de afgelopen jaren binnen haar reguliere toezicht deze zorgaanbieder meerdere malen bezocht en met de bestuurder gesproken. Ook betrekt de inspectie bij haar toezicht standaard externe signalen, bijvoorbeeld uit meldingen of berichtgeving in de media.
Bent u bereid om de IGJ bij elke verhuizing vroegtijdig te betrekken?
Nee. Het is de verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder om goede, persoonsgerichte en veilige zorg te geven, ook bij een verhuizing. Een verhuizing is soms noodzakelijk om goede zorg te (blijven) bieden. De IGJ kan binnen haar reguliere toezicht onderzoek doen wanneer er signalen zijn dat door een verhuizing de kwaliteit of veiligheid van de zorg in het geding is.
Moet bij dit soort verhuizingen het zakelijk belang of het persoonlijk belang van de bewoners prevaleren?
Het belang van goede, persoonsgerichte en veilige zorg aan (huidige en toekomstige) bewoners moet altijd voorop staan. Daarbij hoort ook een verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de continuïteit en duurzaamheid van de zorg te waarborgen. Als het besluit tot een verhuizing onontkoombaar is, betekent persoonsgerichte zorg dat de zorgaanbieder zich daarbinnen maximaal inspant om de verschillende wensen van de bewoners te accommoderen zodat de overlast tot het minimale beperkt wordt.
In hoeverre moeten bewoners, al of niet via een cliëntenraad, betrokken worden bij verhuisplannen?
De IGJ verwacht dat een zorgaanbieder de bewoners en de cliëntenraad betrekt bij verhuisplannen. De IGJ verwacht dat de zorgaanbieder helder communiceert richting bewoners en betrokken familie over een verhuizing en dat er zorgvuldige begeleiding wordt geboden bij een verhuizing. In voorliggende casus is de conclusie dat de juiste stappen zijn gezet.
De opnamestop bij de daklozenopvang van het Leger de Heils in Amsterdam |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de daklozenopvang van het Leger des Heils in Amsterdam is gestopt met de opvang van nieuwe daklozen?1
Ja.
Is het waar dat dit komt doordat de gemeente Amsterdam minder geld beschikbaar stelt voor subsidie aan de daklozenopvang, terwijl tegelijkertijd de vraag naar daklozenopvang toeneemt? Zo ja, kunt u bij benadering aangeven hoeveel mensen hierdoor worden getroffen en aan hun lot worden overgelaten?
De gemeente Amsterdam geeft aan dat zij niet minder geld beschikbaar stelt voor de daklozenopvang. De gemeente Amsterdam heeft de afgelopen jaren juist geïnvesteerd in de maatschappelijke opvang en beschermd wonen. In de periode 2015–2018 gaat het om een stijging van het budget van 180 miljoen naar 212 miljoen. De beschikbare capaciteit is de afgelopen jaren toegenomen.
Kunt u aangeven wat deze opnamestop voor consequenties heeft voor de omliggende steden? In hoeverre is er sprake van een waterbedeffect? Kloppen Amsterdamse daklozen nu in andere steden aan voor hulp en in hoeverre kunnen zij daar worden geholpen?
Ik heb geen zicht op de consequenties van de (tijdelijke) opnamestop voor de omliggende steden.
Bent u bereid om de gemeente Amsterdam aan te spreken op haar verantwoordelijkheid, zodat zo snel mogelijk een eind kan worden gemaakt aan de opnamestop voor daklozen?
Het college van B&W van de gemeente Amsterdam heeft zijn verantwoordelijkheid genomen door middelen vrij te maken om de instroomstop op te heffen en door een Taskforce in te stellen om samen met het veld de noodzakelijke aanpassingen in de huidige Amsterdamse opvangketen te bepalen. Ik vind dit op dit moment een adequate oplossing voor de situatie die was ontstaan.
Zijn er meer gemeenten bij u bekend die bezuinigen op de daklozenopvang, waardoor de opvang voor daklozen in de knel komt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat daklozen letterlijk op straat komen te staan?
Mij is niet bekend of en zo ja, welke gemeenten bezuinigen op de daklozenopvang. Wel heb ik, zoals ik in antwoord op vraag 7 van het lid Renkema over dezelfde materie heb aangegeven, van een aantal gemeenten signalen ontvangen dat de opvang (regelmatig) vol is. Mede naar aanleiding van deze signalen en de nieuwste cijfers van het CBS2 over het aantal daklozen in Nederland ga ik hierover met hen in gesprek.
De ontmoeting met de Chinese collega Wang Yi waarin de sterke band en het belang van internationale samenwerking besproken werd. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u tijdens uw ontmoeting met uw Chinese collega Wang Yi op 19 juni 2019, waarin u de sterke band en het belang van internationale samenwerking heeft besproken, ook de mensenrechtenschendingen in China ter sprake gebracht?1 Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het bijzonder heb ik mijn zorgen geuit over vrijheid van religie en levensovertuiging in China, met name in Xinjiang. Daarnaast heb ik een gesprek gehad met drie mensenrechtenactivisten, waaronder een advocaat. Het belang dat ik aan vrijheid van religie hecht, heb ik verder onderstreept door een bezoek aan een kerk en een moskee in Xi’an.
Deelt u de mening dat de mensenrechtenschendingen in China een permanente bron van zorg zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bespreekt u deze zorgen ook met uw internationale collega’s?
Ja. De mensenrechtensituatie in China verslechtert op meerdere fronten, met als schrijnend voorbeeld de rechten van Oeigoerse moslims en andere minderheden in de noordwestelijke provincie Xinjiang. De situatie in Tibet en de religieuze vrijheden van onder andere christenen zijn tevens een onderwerp van ernstige zorg. Verder staan met name de burger- en politieke rechten onder druk. De ruimte voor het maatschappelijk middenveld is beperkt. Mensenrechtenverdedigers worden gehinderd in hun werk of zelfs veroordeeld. In sommige gevallen verdwijnen ze en is contact met familie jarenlang niet mogelijk.
Nederland spreekt China al dan niet in EU-verband op al deze onderwerpen aan. In de antwoorden op Kamervragen gesteld door u en het lid Kuzu (ingezonden op 3 juni 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3269) staat een overzicht van recente acties van het kabinet op het Xinjiang-dossier. Het overzicht laat zien dat het kabinet de toenemende mensenrechtenschendingen in China de afgelopen periode ook in toenemende mate adresseert. Nederland doet dit in veel gevallen samen met EU- en internationale partners.
Bent u van mening dat de mate waarin de mensenrechten door China worden geschonden eerder toenemeent dan afneemt? Zo ja, neemt ook de mate waarin China wordt aangesproken op deze schendingen toe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u tijdens uw gesprek met uw Chinese collega gesproken over de mogelijkheden van gezichtsherkenningssoftware? Zo ja, heeft u uw zorgen geuit over de wijze waarop het land gezichtsherkenningssoftware inzet? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb ervoor gekozen om mij tijdens dit gesprek op andere onderwerpen te richten, waaronder op de mensenrechtensituatie in Xinjiang en op de actuele ontwikkelingen in Hongkong.
Heeft u gesproken over de pilots van het Social Credit Score-systeem met het daaraan gekoppelde straf- en beloningssysteem? Zo ja, heeft u daarbij uw zorgen geuit over het uitvoeren van pilots van een dergelijk systeem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het invoeren van een Social Credit Score-systeem zoals China dat voor ogen staat, grove mensenrechtenschendingen tot gevolg heeft? Zo ja, welke mogelijke maatregelen en sancties gaat u treffen indien China dit systeem gaat invoeren? Zo nee, waarom niet?
Tot op heden is er in China nog geen sprake van een geïntegreerd systeem voor sociale kredietscores maar van een heel palet aan publieke en private initiatieven. Zwarte lijsten voor wanbetalers en voor wangedrag tijdens trein- en vliegreizen, een persoonlijk financieel kredietinformatiesysteem, en commerciële loyaltyprogramma’s op basis van persoonlijke scores zijn hier voorbeelden van.2
De verschillende initiatieven vinden plaats tegen de achtergrond van een overkoepelend beleidsplan voor de periode 2014–2020. Hierin staat dat sociaal krediet in China dient ter verwezenlijking van een «cultuur van oprechtheid» en ter bevordering van «eerlijkheid en traditionele deugden».3 Met positieve en negatieve prikkels hoopt de Chinese overheid wetten, regelgeving en beleid beter te implementeren en gewenst gedrag effectiever te sturen. Sociaal krediet moet uiteindelijk leiden tot «eerlijker» gedrag en dus tot een vermindering van tal van sociaaleconomische problemen (zoals belastingontduiking, milieuvervuiling en schending van het intellectueel eigendomsrecht), minder overheidsinterventie in de economie, lagere transactiekosten voor entiteiten en burgers, meer transparantie in bestuur, en beperkingen op machtsmisbruik.
Wat de toepassing van sociaal krediet en surveillance in China betreft ziet het kabinet risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden. In Xinjiang is reeds sprake van diepgaande schendingen van privacy en andere mensenrechten door middel van geavanceerde surveillancetechnieken. Er zijn ook indicaties dat gezichtsherkenningssoftware buiten Xinjiang wordt ingezet om burgers te monitoren en categoriseren.4 Dit vormt een risico voor bepaalde etnische en/of religieuze groepen, mensenrechtenverdedigers en activisten van wie bekend is dat zij om hun (volgens internationale mensenrechtenverdragen legale) opvattingen, religie en/of gedragingen in China kunnen worden vervolgd of onderdrukt. Toegenomen surveillance, gecombineerd met sociale kredietscores, kan mogelijk ook tot gevolg hebben dat steeds meer burgers overgaan tot zelfcensuur.
Hoe de verdere uitrol van sociaal krediet in China precies vorm zal krijgen is nog niet duidelijk. De toepassing ervan binnen China is nog volop in ontwikkeling. Zo zijn er op dit moment tientallen steden die experimenteren met uiteenlopende soorten kredietsystemen. Om die reden wil ik niet speculeren over verdere risico’s en gevaren van een eventueel toekomstig nationaal sociaal kredietsysteem. Ik ben bereid om het onderwerp te agenderen voor de volgende bilaterale mensenrechtendialoog met China die mogelijk dit najaar zal plaatsvinden.
Hoe denkt u over het invoeren van een Social Credit Score-systeem? Hoe denkt u over het invoeren van een dergelijke systeem in combinatie met het gebruik van gezichtsherkenningssoftware? Welke risico’s en gevaren zijn hieraan verbonden? Heeft dit besproken tijdens uw ontmoeting? Zo nee, wanneer gaat u dit wel bespreken met uw Chinese collega?
Zie antwoord vraag 6.
De architectenrel op het Binnenhof |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Binnenhof in de ban van een architectenrel»?1
Ja.
Is het waar dat het Rijksvastgoedbedrijf van plan was om Koen van Velsen als uitvoerend architect aan te stellen voor de renovatie van het Binnenhof? Zo ja, wanneer zou hij worden aangesteld als uitvoerend architect? Kunt u gedetailleerd toelichten hoe dit is verlopen en waarom dit niet is doorgegaan?
Bij de architectenkeuze voor de renovatie van het Binnenhof is de heer Van Velsen in beeld geweest als architect voor het Voorontwerp en Definitief Ontwerp van onderdelen van het Tweede Kamercomplex. Hierover heeft het Rijksvastgoedbedrijf met hem in december 2017 gesproken. Deze gesprekken hebben niet tot een aanstelling geleid.
Van wanneer tot wanneer was Koen van Velsen interim-Rijksbouwmeester?
Van 15 januari 2015 tot 1 september 2015.
Heeft het feit dat Koen van Velsen de functie van interim-Rijksbouwmeester bekleedde ertoe bijgedragen dat hij momenteel niet de uitvoerend architect is van de renovatie van het Binnenhof? Kunt u een toelichting geven?
Nee. Op het moment dat de architectenkeuze werd gemaakt, was de heer Van Velsen al geruime tijd geen Rijksbouwmeester meer en zijn eerdere rol als Rijksbouwmeester stond eventuele opdrachtverlening niet in de weg.
Wanneer werd Koen van Velsen opgevolgd door Rijksbouwmeester Alkemade?
Op 1 september 2015.
Wat is de rol van Rijksbouwmeester Alkemade geweest bij het niet doorgaan van de opdracht aan Van Velsen?
Geen. De heer Van Velsen en het Rijksvastgoedbedrijf zijn niet tot overeenstemming gekomen over de zakelijke voorwaarden.
Wanneer werd de opdracht voor de renovatie van het Binnenhof aan Ellen van Laan/OMA gegeven? Kunt u een gedetailleerde toelichting geven van het verloop van de gesprekken die hieraan vooraf zijn gegaan?
De opdracht aan OMA voor het Structuurontwerp is verleend op 4 april 2017 en voor het Voorontwerp en Definitief Ontwerp op 5 juli 2018. Met OMA is door het Rijksvastgoedbedrijf nauwgezet gesproken over de inhoud van de opdracht en de voorwaarden. Dit heeft geleid tot de opdrachtverlening.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf na het afvallen van Koen van Velsen overwoog Pi de Bruijn aan te stellen als uitvoerend architect van de renovatie? Zo ja, waarom is dit niet door gegaan? Is dit omdat hij te behoudend werd geacht? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
Nee, het Rijksvastgoedbedrijf heeft niet overwogen om Pi de Bruijn te benaderen voor deze opdracht. Toen duidelijk werd dat de heer Van Velsen niet zou worden ingeschakeld, is besloten dit deel onder te brengen in de opdracht aan coördinerend architect OMA.
De eenzijdige beëindiging van Temporary International Presence in Hebron (TIPH) door de Israëlische overheid |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de beëindiging van de tijdelijke internationale missie in Hebron (TIPH) door de Israëlische overheid?1
Ja.
Bent u bekend met de TIPH, de internationale missie in Hebron die geïntroduceerd werd na de terreuraanslag van de radicale kolonist Baruch Goldstein, waarbij 29 doden en 150 gewonden zijn gevallen in de Ibrahimi moskee?
Ja, het kabinet is bekend met de TIPH.
Wat was uw primaire reactie toen u de berichtgeving over de beëindiging van TIPH onder ogen kreeg?
De EU, en dus ook Nederland, heeft op 1 februari gereageerd op het Israëlisch besluit om het mandaat van TIPH niet te verlengen. TIPH heeft een belangrijke rol gespeeld bij het voorkomen van geweld tussen Palestijnen en Israëlische kolonisten in Hebron. Het besluit brengt het risico met zich mee van verdere verslechtering van een reeds fragiele situatie op de grond. De EU heeft daarbij Israëls verplichtingen onder internationaal recht benadrukt om de Palestijnse bevolking in Hebron en andere delen van de bezette gebieden, te beschermen. In de verklaring heeft de EU de positie herhaald dat nederzettingen illegaal zijn en een obstakel voor vrede. Tevens heeft de EU opnieuw gezegd met beide partijen te willen werken, samen met regionale en internationale partners, aan een hervatting van het vredesproces.
Behalve de EU hebben ook de landen die de waarnemers leverden soortgelijke oproepen gedaan, net als de Secretaris-Generaal van de VN.
Deelt u de mening dat de internationale missie cruciaal is voor het gevoel van veiligheid en het normale leven van de Palestijnse inwoners van Hebron? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijke gevolgen denkt u dat de beëindiging van deze missie zou kunnen hebben voor de Palestijnen in Hebron, die decennialang worden getreiterd en geïntimideerd door Israëlische kolonisten?
Zie antwoord vraag 3.
Maakt u zich zorgen om de veiligheid van de Palestijnen in Hebron nu de waarnemingsmissie is opgezegd door de Israëlische overheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om samen met gelijkgestemde landen zich in te zetten voor het hervatten van de TIPH? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op welke landen het proces van hervatting van de TIPH bemoeilijken? Zo ja, kunt u een overzicht van die landen aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw opvatting over het feit dat de TIPH is beëindigd na een vernietigend rapport van de TIPH waarbij 40.000 incidenten zijn gerapporteerd en de daden van de Israëlische autoriteiten worden bestempeld als constante overtreding?
Het mandaat voor TIPH werd iedere zes maanden verlengd. Israël heeft begin dit jaar besloten niet meer in te stemmen met een volgende verlenging van het mandaat van de missie. Daarbij wees Israël op incidenten waarbij waarnemers van TIPH zich niet neutraal opgesteld zouden hebben. Nederland was niet een van de landen die waarnemers leverden voor TIPH, en kreeg daarom ook niet de vertrouwelijke rapporten van TIPH, waarnaar de media verwijzen. Ook zonder inzage in de rapporten van TIPH is het duidelijk hoe gespannen de situatie in Hebron is, en hoe groot de impact is van de aanwezigheid van de Israëlische kolonisten op het leven van de Palestijnen in Hebron. Het kabinet betreurt daarom het Israëlische besluit, ook van wege de risico’s zoals beschreven in antwoord op de vragen 3, 4, 5, 6, 7 en 8 en roept, net als de EU, op tot hervatting van de missie. De EU heeft dit onder meer in VN-verband bepleit.
Veroordeelt u de Israëlische overheid aangaande de beëindiging van TIPH? Zo ja, wat was de verklaring van de Israëlische overheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw inschatting van de haalbaarheid van de hervatting van de TIPH?
Voor hervatting van de missie zal overeenstemming nodig zijn tussen de nog te vormen nieuwe Israëlische regering, de Palestijnse Autoriteit en de deelnemende landen. Daarbij zijn veel factoren van invloed, te beginnen met de uitkomst van de Israëlische verkiezingen en daaropvolgende formatie. Daarnaast speelt het gebrek aan vertrouwen tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit een rol. Dat bemoeilijkt onderhandelingen over dit soort gevoelige kwesties.
Bent u bereid om, in internationaal verband, alle nodige inspanningen te leveren om de waarnemingsmissie zo snel mogelijk te laten hervatten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Intimidatie van huurders door huisbazen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht van BNR dat er bij huurteams in grote steden een stortvloed aan klachten is over verhuurders en dat het aantal meldingen van intimidatie «structureel te hoog» ligt? Wat is uw reactie daariop?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht3 van BNR. Ik begrijp heel goed wat de negatieve gevolgen kunnen zijn van de schaarste op de woningmarkt. Door de krapte staat de betaalbaarheid onder druk en zien we excessen in de steden met de meeste spanning op de woningmarkt. Sommige kwaadwillenden zullen misbruik willen maken van die schaarste. Dat neem ik zeer serieus. De afgelopen periode heb ik met verschillende partijen op de woningmarkt en met de medeoverheden veel acties in gang gezet tegen het woningtekort en de excessen op de woningmarkt. Ik zal twee voorbeelden noemen.
In de woondeals die ik sluit met de regio’s waar het woningtekort en de gevolgen daarvan het meest urgent zijn, maak ik ten eerste afspraken om samen te werken aan de bouwproductie. Doel is om juist in deze regio’s zo snel mogelijk de woningtekorten terug te dringen. Omdat meer bouwen altijd tijd kost maak ik in de woondeals aanvullend ook afspraken over de aanpak van excessen die het gevolg zijn van de tekorten waar we meteen mee aan de slag kunnen. Ik heb u inmiddels geïnformeerd over de woondeals die ik heb gesloten met de stad Groningen, het Stedelijk Gebied Eindhoven, de zuidelijke Randstad en de regio Utrecht.
In de brief aan uw Kamer van 9 november 2018 leest u hoe ik samen met de betrokken partijen de aanpak Goed Verhuurderschap ben gestart om de misstanden in de huursector tegen te gaan, zoals malafide verhuurderschap, discriminatie en het rekenen van onterechte bemiddelingskosten. De partijen en ik zijn nu gezamenlijk bezig met het uitvoeren van de afgesproken actiepunten, die ik in voornoemde brief heb vermeld.
Ik informeer u halfjaarlijks via de voortgangsrapportage Nationale Woonagenda.
Hoe is het mogelijk dat in Amsterdam, Utrecht en Nijmegen in één jaar tijd bijna 200 meldingen van intimidatie door huisbazen zijn gedaan, terwijl de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vorig jaar antwoordde: «Dan kunnen we samen, het ministerie met het lokaal bestuur, ervoor zorgen dat dit probleem wordt uitgebannen, want ik ben het met u eens dat dit onacceptabel is, zeker als er intimidatie en geweld om de hoek komen kijken. Dit moeten we te allen tijde tegengaan»?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft u extra gedaan aan het uitbannen van intimidatie en geweld tegen huurders sinds vorig jaar, toen uit een bericht van EenVandaag bleek dat het aantal meldingen over huisbazen die huurders bedreigen toe was genomen?3
Zoals in de beantwoording van de vragen 1 en 2 aangegeven verken ik met de betrokken partijen van de aanpak Goed Verhuurderschap hoe op een gerichte wijze onder meer met aanvullende wettelijke maatregelen tegen malafide particulieren verhuurders, van zowel gereguleerde als geliberaliseerde huurwoningen, kan worden opgetreden.
Een belangrijke rol is weggelegd voor het delen van «best practices» tussen gemeenten. In een aantal grote steden wordt op creatieve en doortastende wijze opgetreden tegen excessen die de malafide verhuurder veroorzaakt. Ik span mij in om die ervaringskennis breder beschikbaar te stellen aan gemeenten. Die kennis toont aan wat er in de huidige situatie mogelijk is.
Aanvullend heb ik begin dit jaar met vijf grote gemeenten aanvullende afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot binnen de Aanpak goed verhuurderschap, die in elke gemeente op een ander aspect van de aanpak focust. Voor de uitvoering van deze vijf pilots heb ik voor iedere gemeente € 500.000 beschikbaar gesteld. Het betreft de volgende pilots:
De gemeente Groningen is een pilot gestart over de monitoring van invoering en uitvoering van het Groningse vergunningsstelsel voor verhuurders aan studenten;
De gemeente Amsterdam start een pilot om verhuurders die hun verplichtingen niet nakomen effectiever aan te pakken, met instrumenten zoals beheerovername en de bestuurlijke boete in de Woningwet, die nu niet vaak worden gebruikt;
In de Utrechtse pilot zet de gemeente in op de regionale verbreding van de aanpak huisjesmelkers inclusief inzet van huurteams, het slimmer opsporen van malafide bedrijfsvoering voor maximale inzet/handhaving op basis van het barrièremodel vastgoedmisbruik en op beschermen van huurders en tegengaan van intimidatie.;
Rotterdam start een pilot ter bevordering van gelijke behandeling en beteugeling van discriminatie op de Rotterdamse woningmarkt;
Den Haag focust op de aanpak van malafide verhuurders door het huurteam te koppelen aan handhaving en de informatiepositie van de huurders te verbreden.
De bovengenoemde pilots worden momenteel nog uitgevoerd. De opgedane kennis en ervaringen zullen de gemeenten met mij en de G40 delen, waaronder ook de studentensteden. Verder worden de acties van de aanpak Goed Verhuurderschap, zoals die in november jl. is afgesproken met de relevante partijen, uitgevoerd, door zowel BZK als de andere aangesloten partijen.
Kunt u aangeven in hoeverre het bestaande instrumentarium van gemeenten nu wel wordt gebruikt, aangezien u eerder stelde dat gemeenten niet genoeg gebruik maakten van de mogelijkheden? Wat heeft u gedaan om te stimuleren dat gemeenten wel al hun mogelijkheden benutten?
Er is sprake van een geleidelijke ontwikkeling die de goede kant op gaat. Het benutten van bestaande handhavingsinstrumenten van gemeenten en handhavende diensten is – net als het vergroten van het woningaanbod – een belangrijk onderdeel van het terugdringen van excessen op de huurmarkt. Zo hebben diverse gemeenten gemeentelijke huurteams ingesteld waarbij huurders terecht kunnen bij problemen met de woning of met de verhuurder en die huurders de weg wijzen naar de Huurcommissie of rechter. Gemeenten evenals belangenorganisaties van huurders en studenten geven ook voorlichting. Verder maakt BZK in overleg met VNG en steden een overzicht van bestaand handhavingsinstrumentarium die mede gevoed wordt door de kennisbijeenkomsten voor gemeenten waar best practices met handhaving op de agenda staan.
Tegelijkertijd onderzoek ik met de partijen van de aanpak Goed verhuurderschap welke gerichte acties of aanvullingen in wet- en regelgeving daarnaast nog wenselijk en noodzakelijk zijn om Goed verhuurderschap te stimuleren en excessen te voorkomen. In dat licht heb ik – zoals in mijn antwoord op vragen 2 en 3 aangegeven – begin dit jaar met vijf grote gemeenten afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot binnen de Aanpak goed verhuurderschap.
Heeft u er zicht op welke groepen huurders last hebben van intimidatie, zoals bijvoorbeeld de Woonbond signaleert dat het met name startende gezinnen, studenten en arbeidsmigranten betreft? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Het is algemeen bekend dat de excessen en misstanden in de huursector zich met name afspelen in gebieden waar sprake is van schaarste op de woningmarkt. Er is geen onderzoek nodig om te kunnen constateren dat onder andere startende gezinnen, studenten en arbeidsmigranten op een dergelijke woningmarkt kwetsbaar zijn voor huisjesmelkerij of andere uitwassen van malafide verhuurderschap.
Klopt het dat problemen met intimidatie zich vooral voordoen in de vrije huursector, en wat gaan u en gemeenten concreet doen om intimidatie in deze sector uit te bannen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen is er aangifte gedaan door een huurder tegen een verhuurder? Kunt u dat in een overzicht laten zien per jaar vanaf 2015? In hoeveel gevallen betrof het de sociale huursector en hoe vaak de vrije huursector?
Het is niet bekend hoeveel aangiftes zijn gedaan door huurders tegen verhuurders, omdat die aangiftes niet op die manier door de politie worden bijgehouden.
Deelt u de mening dat er een landelijk stelsel van vergunningen moet komen, waarbij verhuurders die over de schreef blijven gaan hun vergunning kwijt raken, zoals in Groningen? Zo nee, waarom niet?4
Nee die mening deel ik niet. Met partijen van de aanpak Goed verhuurderschap is gekeken naar aanvullende maatregelen, zoals de invoering van een algemene vergunningplicht voor verhuurders. Geconcludeerd is dat een dergelijke maatregel disproportioneel en niet doelmatig is en tot hoge uitvoeringslasten leidt, omdat die alle verhuurders in de branche raakt, terwijl het doel is om de kleinere groep malafide verhuurders gericht aan te pakken. De invoering van een vergunningsstelsel leidt verder noodzakelijk tot hoge uitvoeringslasten omdat het stelsel moet worden ingericht en aanvragen van vergunningen gedaan (door verhuurders) en getoetst moeten worden (door gemeenten). Door een landelijke regeling zouden alle gemeenten en kamerverhuurders met deze lasten geconfronteerd worden terwijl de problematiek die een dergelijk vergunningsstelsel kan aanpakken in veel gemeenten niet of nauwelijks speelt.
Wanneer gaat u het foute gedrag van huisjesmelkers, vastgoedbazen of Pandjesprinsen bestempelen als economisch delict met bijbehorende (financiële) consequenties? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Wanneer een verhuurder de huurder intimideert of bedreigt is het strafrecht van toepassing en kan een huurder de politie inschakelen. Omdat dergelijke gedragingen reeds strafbaar zijn gesteld is het niet nodig ze ook nog als economisch delict strafbaar te stellen.
De bestorming van de al-Aqsa compound door honderden kolonisten gesteund door Israëlische militairen |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Al Jazeera News «Israeli forces and settlers enter Al-Aqsa Mosque compound»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de bestorming van de al-Aqsa compound door kolonisten, onder begeleiding van Israëlische militairen, op internationaal erkend Palestijns grondgebied?
De Tempelberg/Haram al-Sharif is van groot belang voor Palestijnen en Israëliërs, om religieuze en politieke redenen. Het is in onderhandelingen een van de moeilijkste onderwerpen gebleken om overeenstemming over te vinden. Er is een ongeschreven set afspraken over de wijze waarop de Tempelberg/Haram al-Sharif wordt bestuurd en omgegaan wordt met religie en bezoeken. Deze afspraken over de status quo staan bezoeken van niet-moslims aan de Tempelberg/Haram al-Sharif toe, maar staan niet toe dat zij er bidden. Sinds 1967 hebben Israël en de Jordanië gezegd deze status quo te respecteren, maar er zijn vaak verschillen van mening over wat de status quo precies inhoudt. Incidenten kunnen snel tot spanningen leiden in Jeruzalem en daarbuiten. Er is aan beide zijden diep wantrouwen over de intenties.
Nederland en de EU hebben meermaals bij alle betrokkenen erop aangedrongen de status quo te handhaven, zeker in tijden van oplopende spanningen. Dat is gedaan in EU Raadsconclusies, in verklaringen en bilaterale gesprekken. Het kabinet onderschrijft het belang van het nakomen van deze afspraken, inclusief over coördinatie van bezoeken.
Welke concrete handelingen en acties heeft u getroffen nadat de onderhavige berichtgeving tot u is genomen? Indien u geen noemenswaardige handelingen en (vervolg)acties heeft getroffen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw opvatting over het beschieten van demonstranten met rubberen kogels en traangas?
Het gebruik van geweldsmiddelen voor openbare ordehandhaving moet proportioneel en noodzakelijk zijn.
Keurt u de zoveelste schending van de gemaakte afspraken over de toegang tot en beheer van de al-Aqsa compound door de Israëlische autoriteiten af? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de bestorming van de Al-Aqsa compound het toonbeeld van het falen van de Israëlische overheid is en van hetgeen de bezoekers van de Al- Aqsa compound dagelijks ervaren, namelijk intimidatiepolitiek? Zo nee, welk ander woord voor intimidatiepolitiek vindt u op zijn plaats?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Israëlische autoriteiten structureel falen om onpartijdig en eerlijk op treden met als doel om vrede, stabiliteit en rust te handhaven in de Al-Aqsa compound? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor rust op de Tempelberg/Haram al-Sharif ligt primair bij de Waqf. De Waqf is een stichting die gesteund wordt door Jordanië, maar in wiens bestuur ook de PA vertegenwoordigd is. De Waqf en de Israëlische politie onderhouden regulier contact. Daarbij heeft de handhaving van de status quo altijd een belangrijke rol gespeeld. De samenwerking tussen de Waqf en de Israëlische politie staat onder druk, omdat de Israëlische politie de Waqf steeds vaker op afstand houdt en niet-islamitische gebeden oogluikend zou toestaan. Het kabinet vindt het voor de rust en stabiliteit in de Oude Stad van Jeruzalem van belang dat alle partijen zich houden aan de status quo.
Veroordeelt u het handelen van de Israëlische autoriteiten in de Al-Aqsa compound in het bezette Oost-Jeruzalem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om zich in te zetten om eventuele bestormingen en andere agressieve handelingen, onder toeziend oog van de Israëlische autoriteiten, in de al-Aqsa compound in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Jordanië, de Palestijnse Autoriteit en Israël hebben veelvuldig contact over de Tempelberg/Haram al-Sharif, met als inzet eventuele spanningen weg te nemen en de status quo te behouden. In het verleden heeft de VS bemiddeld tussen deze partijen, om spanningen weg te nemen. Nederland moedigt de partijen aan om via de bestaande kanalen eventuele spanningen weg te nemen. Nederland speelt echter geen bemiddelende rol in deze kwestie, en is ook niet door de partijen gevraagd een dergelijke rol op zich te nemen.
Deelt u de mening dat een onpartijdige entiteit die enkel belang heeft bij het faciliteren en bewerkstelligen van vrede, rust en stabiliteit in Oost-Jeruzalem, zoals de Verenigde Naties, de veiligheid in Oost-Jeruzalem zou moeten bewaken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De afgelopen jaren hebben Israël, de Palestijnse Autoriteit en Jordanië aangetoond dat zij in staat zijn, soms met moeite en soms met externe hulp, om afspraken te maken over de heilige plaatsen in Jeruzalem, die van groot belang zijn voor alle drie de monotheïstische religies. Het kabinet is voorstander van deze directe contacten, omdat dit werkt en de partijen hiermee in gesprek zijn over een van de meest gevoelige kwesties voor een toekomstig vredesakkoord. Voor een onafhankelijke waarnemersmissie zou een akkoord tussen deze drie partijen noodzakelijk zijn. Het is niet aannemelijk dat zij daarmee in zouden stemmen, omdat ze dan alle drie een deel van hun invloed zouden moeten afstaan.
Bent u bereid om zich binnen VN-verband hard te maken om een internationale missie op te stellen om vrede, rust en stabiliteit te laten terugkeren in Oost-Jeruzalem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat er nu toch een strafrechtelijk onderzoek loopt naar de klokkenluiders van de WODC-affaire |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak in het Kamerdebat op 23 januari 2018 in reactie op de vraag of men actief op zoek ging naar de onthullers van de geconstateerde misstanden bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en het WODC, waarop u antwoordde dat er «geen enkel onderzoek is gedaan» en «dat is in ieder geval ook niet de cultuur die ik voorsta, dat wil ik hier hardop zeggen»? Hoe kijkt u hierop terug?
Ja, ik verwijs voor het verdere antwoord op de vragen naar mijn brief van heden.
Kunt u bevestigen dat in deze kwestie, waarbij door Nieuwsuur werd onthuld dat oneigenlijke druk is uitgeoefend door ambtenaren op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek van het WODC, nu toch een strafrechtelijk onderzoek loopt naar de bronnen van Nieuwsuur in de WODC-affaire? Wat is uw eerdere uitspraak in de Kamer op 23 januari 2018 dan waard geweest?1
Ja, er loopt een strafrechtelijk onderzoek naar het lekken van de vertrouwelijke notitie buiten medeweten van de klokkenluidster (mevrouw Van Ooyen). Ik verwijs verder naar mijn brief van heden.
Erkent u dat deze WODC-affaire achteraf gezien een evidente misstand is geweest (gelet op de conclusies van de drie onderzoekscommissies) en dat deze misstand enkel en alleen is onthuld doordat betrokkenen niet anders konden dan dit via media naar buiten brengen, omdat alle interne mechanismes om dit bij het ministerie zelf aan de orde te stellen niet gewerkt hadden? Zo niet, hoe zit dit volgens u dan wel?
De klokkenluidster (mevrouw Van Ooyen) heeft te goeder trouw en naar behoren, maar tevergeefs, een vermoeden van een misstand proberen aan te kaarten en verdient daarvoor alle respect. De wegen die betrokkenen (niet zijnde de klokkenluidster) volgens de wet en jurisprudentie hadden moeten volgen zijn in het geval van het lekken van de vertrouwelijke notitie niet gevolgd.
Waarom stelde u op het intranet van het Ministerie van JenV het zelf jammer te vinden dat er nu een strafrechtelijk onderzoek nodig is: «Dergelijk onderzoek zou niet nodig moeten zijn. Zoals hierboven beschreven hebben we mogelijkheden en instrumenten om zaken die wellicht niet door de beugel kunnen veilig te kunnen bespreken, te melden en goed te laten onderzoeken.»?
Mijn doel is een veilige werkomgeving voor álle medewerkers van mijn departement. Dat houdt in dat interne procedures voor het melden van vermoedens van misstanden optimaal moeten functioneren. Daartoe is veel geïnvesteerd de afgelopen jaren, zoals ik in meerdere brieven aan uw Kamer uiteen heb gezet. 2
Klopt het dat er door het Ministerie van JenV aangifte is gedaan van het schenden van het ambtsgeheim, en dat het doel daarvan is de personen die vertrouwelijke informatie over de misstanden rondom het WODC naar buiten hebben gebracht te vervolgen? Zo niet, hoe zit dit dan wel?
Ja, er is aangifte gedaan. Voor de achtergrond daarvan verwijs ik naar mijn brief van heden.
Waarom heeft het Ministerie van JenV in november 2018 besloten deze aangifte te doen? Welke afweging heeft u bij het doen van aangifte gemaakt tussen het belang dat misstanden worden gemeld en het belang van het voorkomen van lekken? Waarom is die afweging, in dit concrete geval, uitgevallen in de keuze aangifte te doen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden.
Herinnert u zich uw uitspraken in het algemeen overleg over de onderzoeken naar de misstanden bij het WODC en het Ministerie van JenV in de Tweede Kamer in maart 2019, waarbij u zich zeer persoonlijk tot de aanwezige klokkenluider (mevrouw Van Ooyen) richtte, u haar complimenteerde en uw respect uitsprak voor het feit dat zij het als individu tegen de organisatie had opgenomen? Bent u nog steeds van mening dat mevrouw Van Ooyen groot gelijk had toen ze dit aankaartte? Hoe verhoudt de aangifte vanuit het Ministerie van JenV zich dan hiertoe?
Ik sta nog steeds achter mijn uitspraken in het WODC-debat ten aanzien van mevrouw Van Ooyen. Ik beschouw mevrouw Van Ooyen als een klokkenluidster die daarvoor alle respect verdient. Zij heeft intern tevergeefs aan de bel getrokken. Ik verwijs verder naar mijn brief van heden.
Waarom verdedigde het Ministerie van JenV de aangifte in de eerste reactie aan Nieuwsuur door te wijzen op allerlei andere gevallen van lekken die onderzocht zouden zijn, dat het zelfs zou gaan om «informatie die de veiligheid van personen raakt», maar dat vervolgens blijkt dat uiteindelijk slechts in één zaak aangifte is gedaan, namelijk in het geval van lekken in de WODC-affaire? Waarom is er geen aangifte gedaan in andere zaken? Op welke gronden is besloten de andere incidenten niet nader te onderzoeken?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden.
Wie heeft uiteindelijk besloten tot het doen van deze aangifte? Klopt het dat de betrokken ambtenaren die door Nieuwsuur genoemd waren in de WODC-affaire hebben aangedrongen op deze aangifte? Wat is uw persoonlijke betrokkenheid bij deze aangifte? Op welk moment precies kwam u er persoonlijk achter dat de aangifte uitsluitend gericht was op het WODC-verhaal? Was de aangifte toen al gedaan? Heeft u aangedrongen op deze aangifte of heeft u juist geadviseerd hiervan af te zien, maar u laten overtuigen dat deze aangifte toch nodig was?3
Ik ben op 15 oktober 2018 geïnformeerd dat er opsporingsindicaties waren ten aanzien van het lekken van de vertrouwelijke notitie. Op basis van het oordeel van het OM achtte ik mij gehouden aangifte te doen op grond van artikel 272 Wetboek van Strafrecht juncto artikel 162 Wetboek van Strafvordering. Dit is eind november 2018 gebeurd. Zie verder mijn brief van heden. Klachten hebben geen rol gespeeld in mijn afweging om aangifte te doen.
Waarom wordt nu juist in dit geval, waarin evident sprake was van een misstand die onthuld is, aangifte gedaan, terwijl er in veel andere gevallen van lekken, zoals het voortijdig naar buiten brengen van nieuws door ministeries of het lekken van Prinsjesdagstukken, geen aangifte wordt gedaan?
Van alle casuïstiek die ik heb aangebracht bij het OM heeft in oktober 2018 het OM aangegeven dat er opsporingsindicaties waren ten aanzien van het lekken van de vertrouwelijke notitie. Op basis van het oordeel van het OM achtte ik mij gehouden aangifte te doen op grond van artikel 272 Wetboek van Strafrecht juncto artikel 162 Wetboek van Strafvordering.
Welke gevolgen heeft deze aangifte en het beeld dat hierdoor is ontstaan, namelijk dat gejaagd wordt op degenen die deze misstand naar buiten hebben gebracht, voor de cultuur op het Ministerie van JenV? Denkt u niet dat op deze manier het risico groot is dat er meer een zwijg- en angstcultuur zal ontstaan dan een cultuur van openheid waarin geleerd kan worden van fouten, zoals door u beloofd is?
Een klokkenluider, zoals mevrouw Van Ooyen, verdient te allen tijde bescherming. Voor het overige geldt dat wet- en regelgeving bepalen dat iemand die in strijd met die wet- en regelgeving informatie lekt, niet als een klokkenluider beschouwd kan worden. Ik acht het uiterst onwenselijk dat stelselmatig (vertrouwelijke) informatie vanuit het ministerie wordt gelekt. Mijn doel is een veilige werkomgeving voor álle medewerkers van mijn departement. Medewerkers moeten erop kunnen vertrouwen dat informatie van hun hand niet door collega’s buiten hun medeweten om wordt verstrekt aan onbevoegde derden.
Wat zijn de juridische en niet-juridische mogelijkheden om strafrechtelijk onderzoek naar de bronnen te voorkomen, bijvoorbeeld door het Openbaar Ministerie te laten weten dat het Ministerie van JenV (als aangever van het vermeend strafbaar feit) bij nader inzien niet langer hecht aan vervolging?
Als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik geen bemoeienis met individuele strafzaken. Het OM beslist in zelfstandigheid over de opportuniteit van een strafrechtelijk onderzoek en eventuele strafrechtelijke vervolging. Ik treed daar niet in.
Hoe beoordeelt u de (werk)sfeer op uw departement, als er blijkbaar veelvuldig wordt gelekt?
Het veelvuldig lekken is voor mij een belangrijk aandachtspunt. Vandaar dat ik daarop heb geacteerd. In het Medewerkersonderzoek 2018 op het bestuursdepartement van mijn ministerie is medewerkers gevraagd hoe zij de sociale veiligheid waarderen. Het bestuursdepartement scoorde hierop een 7,3. Het totaalbeeld van het Medewerkersonderzoek laat een stabiele tot licht opgaande lijn zien waarbij ten opzichte van de benchmark met andere ministeries de thema’s werkplezier, zelfstandigheid en beslisruimte en ongewenste omgangsvormen bovengemiddeld positief scoren. Stelselmatig lekken ondermijnt de sociale veiligheid die ik voorsta.
Waarom heeft u in uw antwoorden op de feitelijke vragen over het jaarverslag van het Ministerie van JenV wel melding gemaakt van de aangifte, maar niet vermeld dat het de WODC-kwestie betrof?4
Welke kwestie de aangifte betrof is aan het OM om te melden, maar niet aan het departement.
Welke patronen heeft de Rijksrecherche ontdekt naar aanleiding van haar onderzoek?5
Het is niet aan mij uitspraken te doen over een lopend strafrechtelijk onderzoek, maar aan het OM op een door het OM te bepalen moment.
De zin «de coördinerend officier van justitie (OvJ) voor de Rijksrecherche heeft op basis van deze aangedragen casuïstiek vervolgens aangegeven dat er voldoende grondslag is voor een strafrechtelijk onderzoek naar vermeend strafbare gedragingen» suggereert dat er meerdere zaken in aanmerking kwamen voor nader strafrechtelijk onderzoek, hoe kan het dat er toch maar in één incident aangifte is gedaan?6
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden.
Wat gaat u doen om te zorgen dat klokkenluiders zich veilig voelen op uw ministerie en dat de aandacht gaat naar het aanpakken van misstanden in plaats van het aanpakken van klokkenluiders?
Mijn ministerie wil een professionele, lerende en veilige organisatie zijn. Dit houdt onder andere in dat er voorzieningen zijn die de weerbaarheid van medewerkers versterken. En dat er duidelijke, voor alle leidinggevenden en medewerkers terug te vinden, procedures zijn voor het melden en objectief en zorgvuldig afhandelen van (vermoedelijke) integriteitsschendingen. Dat houdt onder andere een vertrouwelijke behandeling van de melding in; terugkoppeling wat met de melding wordt gedaan; en bescherming tegen eventuele nadelige gevolgen. Iedere melding van een vermoeden van een misstand die te goeder trouw en naar behoren is gemeld, wordt onafhankelijk onderzocht.
In de beantwoording van vraag 158 over het Jaarverslag 2018 van mijn ministerie staan alle overige maatregelen die sinds 2015 op het integriteitsterrein zijn genomen opgesomd.8
Kunt u deze vragen afzonderlijk, en uiterlijk volgende week, maandag 24 juni 2019, beantwoorden?
Ja.
Een verdienmodel van een uitzendbureau met een wurgcontract voor docenten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Leraar waarschuwt tegen «wurgcontract» van uitzendbureau»?1 Hoe beoordeelt u dat een beginnende leerkracht die zou gaan werken via een Haags arbeidsbemiddelingsbureau, moest ontdekken dat hij daardoor voorlopig bij vrijwel geen enkele basisschool in Den Haag meer terecht kan voor een vaste baan?
Ja, dat bericht ken ik. Naar mijn mening toont het aan dat het belangrijk is dat leraren die via een uitzend- of bemiddelingsbureau willen gaan werken het contract vooraf goed lezen. Het is goed om leraren daarvoor te waarschuwen, zoals de leraar via dit bericht doet.
Zoals ik eerder heb aangegeven op antwoorden van uw Kamer over de inzet van uitzendbureaus, vind ik het onwenselijk wanneer de uitzendbureaus de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen. De tarieven worden mede verhoogd omdat (potentiële) leraren worden verleid om voor hun te komen werken via op het eerste oog aantrekkelijker arbeidsvoorwaarden, zoals een hogere beloning en/of het beschikbaar stellen van een leaseauto. Hoewel het mijn beeld is dat dit uitwassen zijn, moet dit zoveel mogelijk worden voorkomen.
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van uitzendpersoneel, in overeenstemming met wat daarover is afgesproken in de cao. In PO-Raad-verband hebben besturen zich uitgesproken tegen de inzet van (te dure) uitzendbureaus. Op verschillende plekken proberen besturen daarom ook gezamenlijk tot afspraken te komen over de inschakeling van uitzendbureaus.
Acht u het acceptabel dat een arbeidsbemiddelingsbureau in een contract met de schoolbesturen vastlegt dat scholen een leerkracht die binnenkomt via dit bureau, daarna een bepaalde tijd – grofweg tussen een half en een heel jaar – alleen in vaste dienst mogen nemen als er een afkoopsom van zo’n 8.000 euro wordt betaald?
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen van voldoende personeel om het onderwijs vorm te geven. Dat geldt ook voor de afspraken die bemiddelingsbureaus en besturen maken over de voorwaarden voor de inhuur van personeel.
Hoewel het niet ongebruikelijk is in de wereld van de uitzendbureaus dat er een afkoopsom wordt gevraagd wanneer een werkgever een werknemer overneemt van een uitzendbureau, vind ik het niet gewenst dat hier onderwijsgeld aan besteed wordt. De inzet zal moeten zijn dit te voorkomen (zie ook het antwoord op vraag 1).
Vindt u het ten opzichte van de betrokken leerkrachten een zinnig excuus dat het contract verder een zaak tussen het bureau en de school is en de leerkracht op papier nergens aan vastzit, maar uiteraard wèl de gevolgen ervan ondervindt in de vorm van geringe kansen op een vaste baan?
Uit de casus blijkt mijns inziens eens temeer het belang dat alle partijen vooraf bekend zijn met de voorwaarden. Voor alle betrokken partijen ligt daarbij een verantwoordelijkheid. Alleen dan kunnen de afzonderlijke partijen beoordelen of zij onder die voorwaarden een samenwerking aangaan.
Wat betekent de komst van zulke constructies voor de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep?
Zoals geantwoord op vraag 3 zitten er aan het werken via een uitzend- en detacheringsbureaus voor- en nadelen. Het is aan individuele leraren om een afweging te maken. Mijn advies aan hen zou wel zijn om voor een duurzaam dienstverband te kiezen.
Het onderbrengen van IS-kinderen bij IS-aanhangers |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kinderbescherming plaatst IS-kinderen bij opa met IS-sympathieën»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Erkent u dat, indien jonge kinderen worden grootgebracht door aanhangers van islamitisch gedachtegoed dat te boek staat als antidemocratisch, extreem gewelddadig, vrouwonvriendelijk, mensonterend en haatdragend, het risico bestaat dat dat islamitische gedachtegoed wordt overgebracht op die kinderen? Zo nee, waarom niet?
Indien een ouder of verzorger een gewelddadige ideologie aanhangt, is dit na melding bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), reden voor de RvdK om een raadsonderzoek in te stellen. Indien uit dit onderzoek zou blijken dat er sprake is van een onveilige opvoedsituatie, die voortkomt uit een gewelddadige ideologie, dan gaat de RvdK niet over tot het advies kinderen bij deze ouder of verzorger te plaatsen.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de Kinderbescherming de waarschuwing van de gemeente Ede, inhoudende dat de grootouders te boek staan als IS-aanhangers, heeft genegeerd?
Ik verwijs u voor de antwoorden op deze vragen naar de brief over de evaluatie van de casus Ede, die gelijktijdig met het beantwoorden van deze vragen naar de Tweede Kamer is gestuurd.
De evaluatie biedt geen aanknopingspunten voor de in de vraag besloten kwalificatie over het handelen van het Landelijk Steunpunt Extremisme.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat het Landelijk Steunpunt Extremisme nalatig is geweest bij de screening van de grootouders van de IS-kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat, indien de Kinderbescherming kinderen in een situatie brengt waarin de ontwikkeling en opvoeding van die kinderen gevaar loopt, de Kinderbescherming haar wettelijke taak ernstig verwaarloost? Zo nee, waarom niet?
De RvdK heeft de wettelijke taak om te onderzoeken hoe Nederlandse kinderen te beschermen. De Raad dient vanuit het belang van het kind te handelen.
De RvdK had geen informatie over mogelijke radicalisering van de grootouders toen zij de kinderrechter adviseerde de terugkerende kleinkinderen bij de grootouders in huis te plaatsen.
De signalen van mogelijke radicalisering van de grootouders, die kort na de netwerkplaatsing naar buiten zijn gekomen, zijn in de periode na de plaatsing van de kinderen opnieuw gewogen en bekeken. De RvdK heeft daarbij de procedure gevolgd en de expertise van het Landelijk Adviesteam minderjarige Terugkeerders (LAT) geraadpleegd. Op basis van die informatie is geconcludeerd dat er destijds geen aanwijzingen waren die bevestigen dat de grootouders IS-sympathisant zijn of zijn geweest. Er was dus geen aanleiding de kinderen bij de grootouders weg te halen.
Ook de gemeente en Jeugdbescherming Gelderland hebben tot op heden geen informatie die aanleiding geeft de plaatsing bij de grootouders te beëindigen.
Ik heb geen aanwijzingen dat de RvdK zijn wettelijke taak heeft verwaarloosd. De RvdK heeft de afgesproken procedure doorlopen.
Welke noodzakelijke voorzieningen heeft u, als verantwoordelijke voor het beleid dat de Kinderbescherming uitvoert en het toezicht daarop, getroffen om ervoor te zorgen dat de Kinderbescherming haar taken in de toekomst wel naar behoren vervult?
Voor de bevindingen van de evaluatie naar de plaatsing van de kinderen van uitreizigers bij grootouders in Ede en de daaraan verbonden verbeterpunten, verwijs ik u naar bovengenoemde brief.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Beantwoording van de Kamervragen is gekoppeld aan de evaluatie van deze casus, zoals ook toegezegd aan uw Kamer tijdens het debat over Terugkeerders, dd. 25 juni 2019. De beantwoording heeft daarom langer de tijd gekost.
De patiëntenzorg die in gevaar is op de spoedeisende hulp van het LUMC. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Personeel spoedeisende hulp LUMC: patiëntenzorg in gevaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat op de spoedeisende hulp door grote drukte niet de zorg wordt geboden die nodig is?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. In die brief is onder andere aangegeven dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (Inspectie) heeft kennisgenomen van de informatie van de raad van bestuur van het LUMC over de huidige situatie op de SEH. De Inspectie heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat er op dit moment sprake is van onaanvaardbare risico’s. Het is van belang dat het LUMC doorgaat met de ingezette acties en waar nodig ook nieuwe verbetermaatregelen treft. Daarbij moet de raad van bestuur de effecten van deze maatregelen monitoren. De Inspectie heeft de raad van bestuur daarnaast gevraagd om specifiek informatie over de werkdruk voor de medewerkers te analyseren en deze te blijven monitoren. Het is van belang dat zorgaanbieders zelf ook gezond blijven en zich veilig voelen bij de zorg die zij moeten leveren.
Klopt het dat patiënten regelmatig noodgedwongen op de gang liggen in afwachting van zorg? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. In die brief is onder andere aangegeven dat het LUMC een 4-uursnorm hanteert op de SEH. Op dit moment ligt 20 tot 25% van de patiënten langer dan vier uur op de SEH. De 4-uursnorm is een zelfopgelegde norm en geen wettelijke norm, die landelijk vaker gebruikt wordt om de uitstroom van patiënten van de SEH te reguleren. Die tijd is nodig om de patiënt goed te
triëren, de juiste diagnose te kunnen stellen en soms tijdelijk te observeren. Dat wil uiteraard niet zeggen dat er in die uren geen zorg verleend wordt. Integendeel, tijdens deze uren wordt er ook gezocht (mocht dat nodig zijn) naar een passend bed in huis of elders. Een groot deel van de patiënten kan na (tijdelijke) observatie weer naar huis.
In de afgelopen twee jaar zijn door het LUMC een aantal maatregelen genomen om de SEH zo goed mogelijk te laten functioneren. Zo is er bijvoorbeeld een
«Taskforce Integrale Patiënten Logistiek» ingesteld. Deze taskforce is operationeel sinds februari 2019 en is aan de slag gegaan met het beter benutten van de huidige beddencapaciteit in het LUMC en via capaciteitsmanagement door te sturen op in-, door- en uitstroom van patiënten. Op korte termijn wil het LUMC starten met een uitbreiding van de beddencapaciteit door onder meer het gaan opzetten van gasthuisbedden. Dit gasthuis is bedoeld voor de kwetsbare, veelal oudere patiënt, die niet per se in het LUMC opgenomen hoeft te worden en tijdelijk in het gasthuis verpleegd en behandeld wordt tot er een passender plek is gevonden of hij/zij naar huis kan. Daarnaast worden er sinds januari 2019, indien nodig, extra verpleegkundigen ingezet om piekmomenten tussen 10:00 en 20:00 uur op de SEH op te vangen. Ook spreken de leidinggevenden van de verpleegkundige afdelingen van het LUMC dagelijks met elkaar over de toestroom van patiënten, inclusief die van de SEH, om die zo goed mogelijk op te vangen.
Klopt het dat een jongetje me teen ontstoken blinde darm ruim twaalf uur moest wachten voordat hij terecht kon op de kinderafdeling? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. Als aanvullend antwoord op vraag 6 kan ik melden dat het LUMC mij en de Inspectie op 26 juni 2019 schriftelijk heeft laten weten dat zij ook een externe onderzoekscommissie hebben ingesteld.
Klopt het dat een patiënt een bloedtransfusie heeft moeten ondergaan omdat hij door drukte op de spoedeisende hulp onopgemerkt veel bloed had verloren? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in maart een patiënt is overleden omdat door drukte een hartinfarct niet tijdig is gesignaleerd? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 4.
Sinds wanneer is het ministerie op de hoogte van de ernstige situatie bij de SEH van het LUMC? Wat hebt u sindsdien gedaan om de situatie te verbeteren en de veiligheid van patiënten te garanderen? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
De Inspectie heeft naar aanleiding van de berichtgeving van Nieuwsuur in de uitzending van 18 juni 2019 contact opgenomen met de raad van bestuur van het LUMC. De Inspectie was ermee bekend dat het vraagstuk van de drukte in de acute zorg ook speelt in de regio Den Haag/Leiden en bij het LUMC. De Inspectie was niet op de hoogte van de signalen die de raad van bestuur van de Ondernemingsraad heeft ontvangen. De Inspectie was hierover wel graag geïnformeerd door de raad van bestuur. De raad van bestuur van het LUMC heeft de Inspectie desgevraagd laten weten al langere tijd in overleg te zijn met de Ondernemingsraad en ook op andere manieren in contact te staan met de werkvloer over de aard en ernst van de problematiek. Een groot deel van de medewerkers en leidinggevenden geven aan dat zij zich gehoord en serieus genomen voelen. De raad van bestuur van het LUMC heeft de Inspectie geïnformeerd over een aantal maatregelen op uiteenlopend gebied om de drukte op de SEH te verminderen en om risico’s in de patiëntenzorg te beheersen. Het betreft zowel acties die al langere tijd geleden in gang zijn gezet, als nieuwe acties naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen. Ik verwijs u verder naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken.
In de volgende brieven heb ik uw Kamer in zijn algemeenheid geïnformeerd over de drukte in de acute zorg. Hierbij is ook door het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) aangegeven hoe de drukte in de acute zorg in de verschillende ROAZen (waaronder ROAZ West) zich manifesteerde (zie onder meer 5 oktober 2016 (Kamerstuk 29 247, nr. 225); 22 december 2016 (Kamerstuk 34 550 XVI, nr.2, 20 juni 2017 (Kamerstuk 29 247, nr. 234); 27 november 2017 (Kamerstuk 29 247, nr. 249) en 2 juli 2018 (Kamerstuk 29 247, nr. 261) en 11 september 2017 en 10 januari 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 236 en Kamerstuk 29 247, nr. 267).
Kunnen patiënten die vandaag de spoedeisende hulp in Leiden bezoeken ervan uitgaan dat zij de zorg krijgen die zij mogen verwachten?
Ik verwijs u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. De Inspectie heeft mij laten weten dat zij geen aanleiding hebben om te veronderstellen dat er op dit moment sprake is van onaanvaardbare risico’s. Wel is het van belang dat het LUMC doorgaat met de ingezette acties en waar nodig ook nieuwe verbetermaatregelen treft. Daarbij moet de raad van bestuur de effecten van deze maatregelen monitoren. De Inspectie heeft de raad van bestuur daarnaast gevraagd om specifiek informatie over de werkdruk voor de medewerkers te analyseren en deze te blijven monitoren. Het is immers van belang dat zorgaanbieders zelf ook gezond blijven en zich veilig voelen bij de zorg die zij moeten leveren.
Ervan uitgaande dat de Raad van Bestuur meerdere malen door artsen en verpleegkundigen op de problemen is gewezen, sinds wanneer is de Raad van Bestuur van het Leiden UMC op de hoogte van het ernstige personeelstekort en de onveilige situatie die zich voordoet voor patiënten?
Voor de antwoorden op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247 nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. Ik heb de raad van bestuur van het LUMC met nadruk gevraagd de komende tijd goed in gesprek te blijven met de zorgprofessionals over de drukte op de SEH. De raad van bestuur heeft mij bevestigd dit te zullen doen. De raad van bestuur heeft maatregelen getroffen en is bereid extra maatregelen te treffen als dat nodig en wenselijk is. Ik ga ervan uit dat deze proactief uitgevoerd gaan worden, met als doel om alle patiënten in de regio goede en tijdige zorg te bieden.
Wat heeft de Raad van Bestuur gedaan met signalen vanuit artsen en verpleegkundigen dat de situatie niet langer houdbaar was? Welke stappen zijn ondernomen?
Zie antwoord vraag 9.
Sinds wanneer is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op de hoogte van de gevaarlijke situatie op de spoedeisende hulp in Leiden UMC?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 7.
Wanneer is de IGJ op de hoogte gebracht van het overlijden van de 72-jarige patiënt na het niet signaleren van een hartinfarct? Welke maatregelen hebben zij sindsdien ondernomen?
Voor de antwoorden op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken.
Ervan uitgaande dat niet alleen op de spoedeisende hulp in Leiden er problemen zijn op de spoedeisende hulp, kunt u een overzicht geven van de problemen die spelen bij verschillende SEH-afdelingen in Nederland?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. De Inspectie houdt toezicht op het gehele ziekenhuis, en heeft daarbij ook aandacht voor de SEH-afdelingen. Er zijn geen signalen van een zorgelijk beeld op andere SEH-afdelingen. In alle regio’s zijn afspraken gemaakt dat een patiënt in een levensgevaarlijke situatie altijd bij de meest geschikte SEH terecht kan. Ik heb u toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 26 juni 2019 dat ik in gesprek ga met de voorzitters van de ROAZ-en. Ik zal met hen gaan spreken over de ontwikkelingen in hun regio en de manier waarop de partijen de drukte op de acute zorg aanpakken.
De drukte op de acute zorg in Nederland is bij mij bekend. Dit wordt veroorzaakt door onder andere:
Zoals ik eerder heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg van 26 juni 2019 zal ik u in het voorjaar van 2020 een houtschetskoolschets van de acute zorg toesturen. Zodat de acute zorg ook in de toekomst kwalitatief goed, veilig en voldoende toegankelijk blijft.
Kunt u garanderen dat op andere SEH-afdelingen in het land wel de zorg wordt geleverd die patiënten mogen verwachten? Zo nee, wat gaat u doen om de situatie op alle SEH-afdelingen SEH in het land te verbeteren en de veiligheid voor patiënten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 13.