Het bericht 'Overheid treedt niet op tegen illegale nicotinebom Juul' |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Overheid treedt niet op tegen illegale nicotinebom Juul»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik ben bekend met het bericht, en vind het onacceptabel dat er producten op de Nederlandse markt te koop zijn die niet aan de wetgeving voldoen.
Wat vindt u ervan dat Juul Labs zich, onder andere in haar online reclames, vooral richt op jongeren? Wordt hierop toegezien door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (de NVWA)?
Ik vind het zeer zorgelijk dat de producent van deze elektronische sigaret (hierna: e-sigaret), zich in zijn marketingactiviteiten richt op jongeren. De federale overheid van de Verenigde Staten heeft ook haar zorgen geuit over het grote aantal jongeren dat deze e-sigaret gebruikt. In Nederland is reclame maken voor e-sigaretten verboden. De NVWA ziet in Nederland toe op dit reclameverbod zoals opgenomen in de Tabaks- en rookwarenwet, hier valt ook online reclame onder.
Wat is uw reactie op de uitkomst van onderzoek van het Trimbos-Instituut dat in 2017 meer scholieren een e-sigaret of sisha-pen hebben uitgeprobeerd dan een gewone sigaret (respectievelijk 28% en 17%)?
Ik vind het een zeer verontrustende ontwikkeling dat zoveel jongeren een e-sigaret of sisha-pen uitproberen. Dit is de reden waarom in het nationaal preventieakkoord is besloten een aantal maatregelen te treffen om het gebruik en de zichtbaarheid van de e-sigaret te verminderen, zoals onder ander de uitbreiding van het rookverbod met de e-sigaret, neutrale verpakkingen en het uitstalverbod. In het streven naar een rookvrije generatie is namelijk geen plek voor de e-sigaret.
Wat vindt u ervan dat de Juul ook in Nederland makkelijk online is aan te schaffen, dat websites er openlijk mee adverteren en er goed aan verdienen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, vind ik het onacceptabel dat bedrijven producten aanbieden die verboden zijn in Nederland.
In het artikel wordt toegelicht dat in een aantal winkels de betreffende e-sigaret wordt verkocht die veel meer nicotine bevat dan in Nederland is toegestaan. Daarnaast voldoet de verpakking niet aan de juiste verpakkingseisen zoals gezondheidswaarschuwingen. Bij de inwerkingtreding van de eisen voor e-sigaretten en navulvloeistoffen is onder andere gecommuniceerd dat navulvloeistoffen maximaal 20 mg nicotine per ml mogen bevatten. Bedrijven zijn er voor verantwoordelijk dat hun producten aan de eisen voldoen. De NVWA houdt toezicht en treedt op tegen de bedrijven die producten die niet aan de eisen voldoen, aanbieden op de Nederlandse markt. Er liep ten tijde van het uitkomen van het artikel al een handhavingstraject en er zijn ondertussen meerdere boetes opgemaakt in het kader van de verkoop van dit product met een te hoog nicotinegehalte. De betreffende winkels hebben de verkoop van deze producten gestaakt. De NVWA zal toezicht blijven houden. Wanneer zij vaststelt dat dit soort producten met het te hoge nicotinegehalte wordt verkocht, volgt een boete.
Is het waar dat de Juul te koop is op de Nederlandse markt, onder andere in winkels in Amsterdam, ondanks dat de verkoop van deze e-sigaret niet is toegestaan?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de verkoop van de Juul bekend is bij de overheid maar dat er nauwelijks tegen opgetreden wordt door de NVWA? Wat gaat u doen om het toezicht te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Venezolaans conflictgoud dat via Curaçao en Aruba wordt verhandeld |
|
Nevin Özütok (GL), Bram van Ojik (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de berichten dat goud uit Venezuela nog steeds via Curaçao (ondanks een verbod) en Aruba wordt verhandeld?1 Zo ja, kloppen deze berichten?
De berichten zijn mij bekend. Van de autoriteiten van Curaçao heb ik vernomen dat de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela bij ministeriële regeling per 21 juni 2019 met onmiddellijke ingang is verboden. Ook Aruba heeft middels een ministeriële regeling, d.d. 25 juli 2019, besloten alle invoer, uitvoer en doorvoer van goud direct en indirect afkomstig uit Venezuela te verbieden. Deze ministeriële regeling is op 26 juli 2019 in werking getreden.
Heeft u zicht op de aard en omvang van de handel in goud in Caribisch Nederland en op Sint Maarten?
Van de aard en omvang van de handel in goud op Sint Maarten zijn mij, ondanks navraag bij de regering van Sint Maarten, op dit moment geen cijfers bekend. Waar het gaat om de handel in goud in Caribisch Nederland, geldt dat goud zowel bij invoer als uitvoer via de normale aangifteprocedure dient te worden aangegeven. Het Ministerie van Financiën heeft laten weten dat in de laatste 5 jaar in Caribisch Nederland geen aangifte van invoer van goud heeft plaatsgevonden vanuit Venezuela.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat Curaçao de afgelopen vijf jaar ten minste respectievelijk 130.000 kg exporteerde en Aruba in de afgelopen twee jaar bijna 30.000 kg verhandelde, terwijl Curaçao noch Aruba over goudmijnen beschikken?
De autoriteiten van Aruba en Curaçao hebben bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Raak (SP) d.d. 8 februari 20182 en 9 april 20183 eerder laten weten dat het niet gaat om de export van goud, maar om doorvoer van goud. De handel in goud is in principe ook niet verboden, mits het goud beschikt over de juiste certificaten en documenten en wordt voldaan aan de nationale douanewet- en regelgeving.
Is de legale herkomst van deze grote hoeveelheden goud vastgesteld en is gegarandeerd dat dit goud niet via de landen wordt witgewassen? Zo nee, welke maatregelen zijn hiertegen getroffen?
In het kader van bestrijding van witwassen is het van belang dat edelmetalen beschikken over betrouwbare certificaten en de juiste (uitvoer)documenten en dat deze voldoen aan de douanewet- en regelgeving van het betreffende deel van het Koninkrijk. Nadat het Recherche Samenwerking Team (RST) in 2018 een partij goud in beslag heeft genomen op Aruba, heeft Aruba het beleid met het oog op de bestrijding van witwassen omtrent in-, uit-, en doorvoer van edelmetalen per april 2018 aangepast. Zo moet het Openbaar Ministerie sindsdien worden ingelicht bij transporten van edelmetalen van 1 kilo of meer. Na die tijd zijn er nog vier zendingen geregistreerd die via Aruba zijn doorgevoerd. De Arubaanse autoriteiten hebben laten weten dat alle vier de zendingen voldeden aan de nodige douaneformaliteiten voor doorvoer. Omdat desondanks nog altijd de nodige zorg en aandacht bestond over de herkomst van Venezolaans goud, hebben Aruba en Curaçao zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela inmiddels helemaal verboden.
Hoe verhoudt het via Curaçao en Aruba en mogelijk andere Caribische delen van het Koninkrijk verhandelen van Venezolaans conflictgoud zich tot de Nederlandse erkenning van de heer Guaidó als Venezolaanse president en het door Nederland in 2017 opgestelde Goudconvenant, waarin wordt beloofd dat de ondertekenaars zich zullen houden aan de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen) en VN Guiding Principles for Business and Human Rights voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het Koninkrijk heeft Juan Guaidó erkend als interim-president van Venezuela met als doel het organiseren van vrije en eerlijke verkiezingen. Door de huidige politieke patstelling blijven verkiezingen vooralsnog uit. Het effectief gezag ligt voor het grootste deel bij het Maduro-bewind. Om de druk op het Maduro-bewind op te voeren heeft de Europese Unie een sanctieregime ingesteld. Zo is er een wapenembargo en zijn er persoonsgerichte sancties ingesteld tegen hooggeplaatste individuen die zich schuldig maken aan ondermijning van de democratie en mensenrechtenschendingen. Sectorale sancties maken geen deel uit van het EU-sanctieregime.
Het doel van de ondertekenaars van het Goudconvenant (de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, bedrijven uit de Nederlandse goudsector en maatschappelijke organisaties) is om door middel van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) te werken aan een verantwoorde waardeketen voor goud. De afspraken in het convenant zijn gebaseerd op de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Volgens deze richtlijnen moeten bedrijven hun ketenverantwoordelijkheid vormgeven door mogelijke risico’s in hun keten te identificeren, voorkomen of mitigeren, en daarover rekenschap af te leggen. Uit de rapportages over de twee jaar sinds de ondertekening van het goudconvenant is geen verband gebleken met goud uit Venezuela. In het kader van het goudconvenant en het bredere beleid op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen brengt de rijksoverheid verantwoorde grondstofwinning internationaal onder de aandacht. Zo zet de overheid zich in voor het terugdringen van kwikgebruik in goudwinning via het Minamataverdrag. Ook bracht de rijksoverheid het verantwoorde grondstofwinning en het goudconvenant het afgelopen jaar onder de aandacht bij de conferentie SDGs and Initiatives for Sustainsble Global Value Chains op 30 oktober 2018 en het jaarlijkse OESO-forum voor verantwoorde mineralen in april.
Deelt u de mening dat Venezuela zich in geen enkel opzicht houdt aan de vereisten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat Venezuela zich schuldig maakt aan illegale mijnbouw, onderdrukking en uitbuiting? Zo ja, moet hieruit niet worden afgeleid dat Venezolaans goud al sinds 2017 niet verhandeld had mogen worden?
Uit de berichtgeving over goud uit Venezuela en het rapport van de International Crisis Group van februari 20194 leid ik af dat de goudwinning in het zuiden van Venezuela de laatste jaren plaatsvindt onder toezicht of controle van gewapende groepen. Daarmee valt dit gebied onder de definitie van conflict- en hoogrisicogebieden in lijn met de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas die op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen voortbouwt. Dit betekent dat bedrijven extra alert moeten zijn bij de import van of handel in goud uit Venezuela. Bedrijven die goud uit conflict- en hoog risicogebieden importeren of verhandelen, of uit een land waarvan bekend is dat het goud uit dergelijke gebieden doorvoert, dienen een risico-beheersplan op te stellen en uit te voeren. Zowel de OESO-richtlijnen als de UNGP’s schrijven voor dat bedrijven risico’s in de keten moeten identificeren, voorkomen of mitigeren, en zien uitsluiting als laatste optie.
Welke maatregelen neemt u zich voor om, in goed onderling overleg met de Caribische delen van het Koninkrijk en Caribisch Nederland, de invoer, doorvoer en handel in Venezolaans conflictgoud te bestrijden om te voorkomen dat Nederland de handel in conflictmineralen en daarmee indirect samenhangende mensenrechtenschendingen in Venezuela mogelijk maakt?
Zoals reeds gemeld hebben Aruba en Curaçao de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela inmiddels helemaal verboden.
De Nederlandse overheid heeft de verantwoordelijkheid bedrijven in internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen te stimuleren. Die verantwoordelijkheid neemt de overheid in de goudsector door afspraken te maken met de Nederlandse bedrijven in de sector en door ten uitvoerlegging van de EU-conflictmineralenverordening die op 1 januari 2021 in werking treedt voor Nederland. De verordening verplicht importeurs van tin, tantaal, wolfraam, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden gepaste zorgvuldigheid in de toeleveringsketen toe te passen en daarover jaarlijks te rapporteren. De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) is aangesteld als bevoegde autoriteit om toezicht te houden op de naleving van de verordening in Nederland.
Hoe wordt voorkomen dat conflictmineralen uit Venezuela op andere wijze via Nederland worden verhandeld?
Zie antwoord vraag 7.
Het Nederlandse kind Duncan en de Spaanse Kinderbescherming |
|
Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP), Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de brief van de Stichting Nederlanders Buiten Nederland inzake de situatie van het Nederlandse kind Duncan bij de Spaanse kinderbescherming?
Ja.
Is het in het belang van het kind, dat het syndroom van Down heeft, dat hij zo snel mogelijk met zijn moeder wordt herenigd?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de expertise noch de bevoegdheid te oordelen over een dergelijke vraag. Het is aan de bevoegde en gespecialiseerde instantie in Spanje om volledig in het belang van het betreffende kind te handelen en zich te buigen over de vraag of het in het belang van het kind is om zo spoedig mogelijk met zijn moeder herenigd te worden. Die verantwoordelijkheid is de betreffende instantie bekend, en deze handelt daarnaar.
Is het een normale gang van zaken dat een Nederlands kind, zonder andere nationaliteiten, van Nederlandse ouders, zonder andere nationaliteiten, op dit moment onder de verplichte zorg valt van de Spaanse kinderbescherming?
Ja, wereldwijd geldt dat die verantwoordelijkheid toevalt aan de autoriteiten waar betrokkenen woonachtig zijn. De Spaanse kinderbescherming heeft in dergelijke gevallen dus de verantwoordelijkheid om de rechten van alle kinderen die woonachtig zijn in Spanje, ongeacht hun nationaliteit, te waarborgen.
Is er contact met de Nederlandse kinderbescherming over deze zaak?
Voor zover mij bekend, is er over deze zaak recent geen contact geweest met de Nederlandse kinderbescherming.
Bent u op de hoogte van de redenen van de Spaanse kinderbescherming om het kind nog niet te laten herenigen met de moeder? Zo ja, wat zijn die redenen?
Net als in Nederland grijpt de kinderbescherming in Spanje in als de ontwikkeling van een kind wordt bedreigd en verplichte hulp en onderzoek nodig lijkt. Omwille van persoonsgegevensbescherming kan ik uw Kamer geen details geven over de individuele casus.
Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft contact met de moeder en de Spaanse kinderbescherming en heeft bemiddeld bij het leggen van contact.
Welke acties bent u van plan te gaan ondernemen?
De situatie van het betreffende kind ligt thans in handen van de bevoegde en gespecialiseerde Spaanse instantie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft de situatie en ontwikkelingen volgen en informeert daarover betrokken partijen.
Zijn er aanwijzingen dat de rechten van het kind worden geschonden op enigerlei wijze?
Thans is het betreffende kind in goede handen en zorg. Zie mijn antwoord op vraag 2 en 7.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden of de Kamer hierover (indien nodig vertrouwelijk) anderszins informeren?
Ja.
Het bericht ‘Sportende kinderen maken teveel herrie: sluiting sportveld dreigt na veertig jaar’ |
|
Peter Kwint , Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht dat basisschool De Buut in Nijmegen-Oost haar sportveld moet sluiten omdat het geluid van voetballende en hockeyende kinderen voor overlast zorgt bij omwonenden?1
Ja, ik ben met dit specifieke geval bekend.
Klopt het bericht dat het sportveldje, dat er al 40 jaar ligt, van basisschool De Buut in Nijmegen-Oost moet sluiten?
Uit navraag bij de gemeente Nijmegen blijkt dat de gemeente inderdaad het besluit had genomen dat het sportveldje, dat deel uitmaakt van het schoolplein, zou moeten verdwijnen. In reactie daarop is een voorlopige voorziening aangevraagd door wijkbewoners en ouders met als doel het sportveldje open te houden. Inmiddels heeft de gemeente met de school en bezwaarmakers afgesproken deze procedure tijdelijk stil te leggen om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Bent u het ermee eens dat kinderen juist gestimuleerd moeten worden om meer te bewegen, omdat bewegen goed en gezond is voor kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het er dan ook mee eens dat kinderen de ruimte moeten krijgen om zo goed en veilig mogelijk te kunnen sporten en bewegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het er dan mee eens dat het sluiten van sportveldjes het tegenovergestelde tot gevolg heeft?
In zijn algemeenheid vind ik het inderdaad belangrijk dat kinderen voldoende de ruimte krijgen om zo goed en veilig mogelijk te kunnen sporten en bewegen. Hoe dit binnen de wettelijke kaders wordt vormgegeven is een lokale aangelegenheid.
Klopt het dat er recentelijk fors geïnvesteerd is in de opwaardering van dit sportveldje? En klopt het dat de school hierin geïnvesteerd heeft en het dus onderwijsgeld betreft? Bent u het ermee eens dat het kapitaalvernietiging van publieke middelen is, als het sportveldje waar kinderen kunnen sporten en bewegen, moet sluiten? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de gemeente Nijmegen leert dat in 2016 het oude schoolplein tezamen met het sportveld als één geheel is gerenoveerd. Scholen en gemeenten zijn vrij om hun middelen te besteden op een manier die hun goed dunkt binnen de wettelijke kaders. Het is niet aan mij om te beoordelen of de gemeente en school in kwestie deze middelen op een juiste manier hebben ingezet.
Klopt het dat het sportveldje er langer ligt dan de nieuwbouwappartementen? Klopt het bericht dat het sportveldje op basis van geluidsmetingen moet sluiten? Zo ja, wat betekent dit dan voor andere scholen met schoolpleinen en sportveldjes die grenzen aan (later gerealiseerde) woningbouw?
Uit de informatie die ik heb laten opvragen bij de gemeente, valt inderdaad af te leiden dat het sportveldje er langer ligt en dat de geluidsmetingen aan de basis van deze sluiting liggen. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Welke wet- en regelgeving wordt gebruikt door de omwonenden om het sportveldje van de spelende kinderen te kunnen sluiten? Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Nijmegen om te kijken wat er mogelijk is om het speelveldje voor deze kinderen toch open te houden, zodat deze kinderen kunnen blijven sporten en bewegen? En bent u bereid een hulpdocument voor scholen te ontwikkelen, zodat scholen die in de toekomst tegen vergelijkbare situaties aanlopen snel kunnen handelen?
Bij dergelijke kwesties wordt gebruik gemaakt van regelgeving voor ruimtelijke ordening en milieuhinder. Zie ook de antwoorden op vraag 2 en 3. Ik heb er alle vertrouwen in dat gemeenten in staat zijn om te komen tot oplossingen die passen bij de lokale context. Een hulpdocument voor scholen ontwikkelen acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Het bericht dat zorgcowboys binnen twee jaar miljonair worden in de thuiszorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Follow the Money «Dossier zorgcowboys: binnen twee jaar miljonair in de thuiszorg»1 en Trouw «Miljoenenwinst in de zorg? Dan is er iets vreemds aan de hand»?2
Ja.
Klopt het dat de winsten van een aantal zorgbedrijven flink zijn gestegen sinds de thuis- en jeugdzorg in 2015 is overgeheveld naar de gemeenten?
Ik heb hier geen integraal beeld van, maar wil benadrukken dat ik het behalen van zeer hoge winstmarges maatschappelijk onacceptabel vind. Zowel de Wmo als de Jeugdwet bevatten bepalingen dat de hulp doelmatig verleend moet worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk om de contracten met zorgaanbieders in te richten binnen de kaders van regelgeving. Dit vraagt van gemeenten goed opdrachtgeverschap in de vorm van contractbeheer inclusief een beoordeling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven. Ik stimuleer en ondersteun gemeenten daarbij, onder meer via het programma Rechtmatige Zorg en het programma Inkoop Sociaal Domein.
Daarnaast verwijs ik naar de brief3 die mijn VWS-collega’s en ik op 9 juli jl. aan uw Kamer hebben verstuurd. In deze brief hebben wij een aantal maatregelen aangekondigd die excessen zoals blootgelegd door Follow the Money en Pointer in de toekomst moeten voorkomen:
Deze maatregelen zullen waar relevant en mogelijk ook van toepassing zijn op de jeugdzorg en de Wmo.
Voor zover excessieve winsten voortvloeien uit fraude zal daar door de externe toezichthouders en opsporingsdiensten uiteraard ook nu al tegen worden opgetreden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) betrekt signalen van hoge winstpercentages daarom in haar toezicht. Hoge winstpercentages zijn één van de indicatoren die aanleiding kan zijn om onderzoek te doen, met het doel om vast te stellen of een zorgaanbieder voldoet aan de vereisten ten aanzien van het correct registreren en declareren van zorg. Andere indicatoren waar de NZa naar kijkt zijn bijvoorbeeld afwijkende declaratiepatronen, excessief hoge kosten per verzekerde, rommelige administratie en signalen van vermoedens van fraude van bijvoorbeeld bezorgde medewerkers of de cliëntenraad. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) baseert haar risicogestuurd toezicht ook op allerlei informatiebronnen waaronder het Jaarverslag maatschappelijke verantwoording (JMV). Daarbij beziet de IGJ onder ander bedrijfsresultaten, liquiditeit en weerstandsvermogen. Verder wordt op basis van de JMV-data gekeken naar personeelsgegevens (verloop, ziekteverzuim), de governance en de productie. Op basis daarvan bepaalt de IGJ waar er risico’s zijn voor zorgverwaarlozing of de patiëntveiligheid en onderneemt daarop zo nodig actie bijvoorbeeld door toezichtsbezoeken.
De NZa gaat na of de informatie over de 97 zorginstellingen met hoge winstpercentages aanleiding geeft om haar eigen lijst van zorginstellingen met verhoogde aandacht uit te breiden. Ook de IGJ onderneemt een vergelijkbare actie. Hierbij zal zij het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ) vragen de informatie die beschikbaar is te verrijken met informatie van andere convenantpartners. Het IKZ vervult ook een rol bij het verfijnen van de indicatoren, zodat partners fraude in de toekomst in een eerder stadium kunnen herkennen en inzetten ter preventie van zorgfraude. Uw Kamer wordt hierover na de zomer geïnformeerd in de tweede voortgangsrapportage van het programma Rechtmatige Zorg 2018–2021.
Wat is het toezicht waar deze zorgbedrijven in de thuis- en jeugdzorg zich aan moeten houden? Wat zijn de taken van de toezichthouder, kunnen die verschillen per gemeente en ziet dat toezicht ook toe op hoe de winst is gemaakt?
In de Jeugdwet is het toezicht op de kwaliteit belegd bij de IGJ. Het toezicht op de rechtmatigheid is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. In de Wmo is het toezicht geheel belegd bij de gemeenten, zodat zij dit kunnen toespitsen op de lokale situatie en de contractafspraken die zij hebben gemaakt met aanbieders. Dit betekent dat het toezicht per gemeente anders kan worden ingericht en dat taken per toezichthouder kunnen verschillen.
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, bevatten zowel de Wmo als de Jeugdwet bepalingen dat de hulp doelmatig verleend moet worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk om de contracten met zorgaanbieders in te richten binnen de kaders van regelgeving. Dit vraagt van gemeenten goed opdrachtgeverschap in de vorm van contractbeheer inclusief een beoordeling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven. Ook geldt in de Wmo de AMvB reële prijs. Tarieven dienen reëel te zijn, niet te hoog en niet te laag, om kwalitatieve ondersteuning te realiseren.
Welk percentage van de thuiszorg en jeugdzorgaanbieder is verplicht een jaarverslag in te leveren?
Zorginstellingen die onder de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) vallen en aanbieders van jeugdhulp (met uitzondering van solistisch werkende jeugdhulpverleners) zijn verplicht om een jaarverslag aan te leveren bij het CIBG. Over verslagjaar 2018 hebben 1.298 jeugdzorginstellingen, 2.002 WTZi-toegelaten zorginstellingen en 623 combinatie-instellingen (zowel jeugdzorg als WTZi) een jaarverslag aangeleverd. Aanbieders die alleen hulp en ondersteuning op grond van de Wmo leveren zijn niet verplicht een jaarverslag aan te leveren bij het CIBG. Op basis van contractafspraken met gemeenten kunnen zij wel verplicht zijn om een jaarverslag bij de gemeente aan te leveren.
Onderschrijft u de stelling van bestuurder Aad de Groot van zorgverzekeraar DSW «Als de thuiszorg meer dan 0% winst maakt, is er iets niet pluis»?
Nee, naar mijn mening is het voor de continuïteit van een instelling van belang dat er een (gematigd) positief resultaat wordt behaald. Zeer hoge winstmarges zijn echter maatschappelijk onacceptabel.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven (ver) boven die winstmarge zitten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hier geen integraal beeld van, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Verleent de zorgorganisatie «De Kroon» zorg in het kader van de Wet Langdurige Zorg(Wlz)?
Uit het openbare jaardocument maatschappelijke verantwoording van 2018 blijkt dat zorgorganisatie De Kroon zorg leverde in het kader van de Wlz.
Klopt het dat de eigenaren van «De Kroon» eerder zorgorganisatie «De Karmel» runden? Vraag 9 Klopt het dat er bij «De Karmel» in strijd met de regels Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) winst is uitgekeerd?
In het verleden maakten De Kroon en De Karmel deel uit van één concern. Inmiddels is dat niet meer het geval.
Wat vindt u ervan dat bestuurders (eigenaren) veel verschillende zorgorganisaties kunnen oprichten? Vraag 11 Heeft de Inspectie Jeugd en Gezin «De Karmel» en «De Kroon» onderzocht? Zo ja, wat is daar het resultaat van geweest? Heeft men daarbij ook naar eventuele winstuitkeringen gekeken? Vraag 12 Klopt het dat iemand die zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van het winstverbod in de intramurale zorg, gewoon weer als zorgaanbieder aan de slag kan gaan?
Ja, De Karmel heeft in de jaren 2013, 2014 en 2015 dividend uitgekeerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 11.
Klopt het dat in het artikel genoemde thuiszorgorganisatie Faveo een contract heeft met de gemeente Emmen op basis van «een schoon en leefbaar huis»?
Het is mogelijk dat een bestuurder (eigenaar) verschillende zorgorganisaties opricht. Een bestuurder (eigenaar) kan goede redenen hebben om dit te doen. Zo kan het werken met verschillende organisaties het mogelijk maken om zorg te verlenen in verschillende domeinen, maar de bekostiging daarvan te scheiden. Zo kan kruissubsidiëring worden voorkomen. In alle gevallen moet een zorgaanbieder voldoen aan de (kwaliteits)eisen die door wetgever zijn gesteld. Het is uiteraard niet wenselijk dat een bestuurder (eigenaar) verschillende zorgorganisaties opricht om daarmee bepaalde regelgeving te ontwijken. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Klopt dat bij een dergelijk contract er niet betaald wordt voor een geleverd uur huishoudelijke hulp, maar dat de thuiszorgorganisatie per client een standaardbedrag krijgt voor een beoogd resultaat?
De IGJ heeft in 2017 onderzoek verricht naar De Karmel. De IGJ constateerde dat De Karmel in de jaren 2013, 2014 en 2015 dividend heeft uitgekeerd in strijd met de WTZi. Handhaving van het verbod op winstuitkering was echter niet effectief, omdat De Karmel zijn WTZi-toelating had laten vervallen. Hierdoor was het verbod niet meer van toepassing.
Het niet meer kunnen handhaven van een initiële overtreding van het winstverbod omdat de WTZi-toelating inmiddels is vervallen wordt overigens geadresseerd in de wetsvoorstellen Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) en de Aanpassingswet Wtza (AWtza). Met deze wetsvoorstellen worden de eisen die aan zorgaanbieders worden gesteld, waaronder het winstverbod, losgekoppeld van de WTZi-toelating. Daarmee wordt voorkomen dat de toezichthouder niet meer kan handhaven als de instelling zijn toelating laat vervallen.
Klopt het dat Faveo in 2016 en 2017 om en nabij 6 ton winst uit haar contract met de gemeente Emmen heeft gemaakt?
Ja, dat klopt. De sanctie op overtreding van het winstverbod is een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. Dit houdt in dat de overtreding hersteld moet worden (m.a.w. de uitgekeerde winst moet worden terugbetaald aan de instelling).
Klopt het dat ten opzichte van 2017 Faveo 122 meer clienten had in Emmen en 7 ton minder omzet?
Ja, dat klopt. De gemeente Emmen heeft mij desgevraagd laten weten voor schoonmaakondersteuning te werken op basis van «een schoon en leefbaar huis». Faveo (onder de naam Thalia Thuiszorg) heeft een contract met de gemeente voor het bieden van deze ondersteuning.
Is het een rare redernering om te veronderstellen dat wanneer de omzet daalt, het aantal clienten toeneemt en de winst hetzelfde blijft dat er per client minder huishoudelijke hulp is verleent?
De gemeente Emmen hanteert populatiebekostiging (gebiedsbudgetten) als bekostigingssystematiek. Dit betekent dat een aanbieder voor een specifiek gebied gecontracteerd wordt, met een bijbehorende bekostiging. Desgevraagd heeft de gemeente Emmen mij laten weten dat het gebiedsbudget wordt vastgesteld voor twee jaar op basis van historisch volume (werkelijk gerealiseerde ondersteuning in de voorgaande jaren).
Heeft u zicht op vergelijkbare verdienmodellen binnen bijvoorbeeld de jeugdzorg? Bent u bereid daar gestructureerd onderzoek naar te (laten) doen?
Volgens het openbare jaarverslag van Faveo heeft deze organisatie in 2016 een resultaat behaald van € 605.484 en in 2017 een resultaat van € 613.922. Volgens dat jaarverslag was Faveo in 2016 alleen actief in Emmen, en in 2017 naast Emmen ook in Steenwijk, Urk, Noordoostpolder en Tilburg. De gemeente Emmen heeft mij laten weten dat op grond van de verantwoording over de periode 2017–2018 een herverdeling van de gebiedsbudgetten heeft plaatsgevonden. Op basis hiervan is het gebiedsbudget van Faveo voor de periode 2019–2020 naar beneden bijgesteld. Ik heb de gemeente gevraagd om nader onderzoek te doen naar de hoogte van de winst bij deze zorgaanbieder.
Het werkbezoek School en Veiligheid (Oost-Brabant) |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat het de gebruikelijke werkwijze is dat geringe vergrijpen, gepleegd door minderjarigen, kunnen worden doorgezet naar Halt zonder dat daarvoor eerst uitvoerig proces-verbaal moet worden opgemaakt? Herkent u de werkwijze dat dan met een mutatie kan worden volstaan? Zo nee, waarom niet?
De hierboven genoemde werkwijze is alleen van toepassing op Halt-feiten die overtredingen betreffen. Afhankelijk van lokale afspraken verlopen verwijzingen naar Halt voor overtredingen via een mutatie of eenvoudig proces-verbaal.
Herkent u de beperking dat deze werkwijze niet kan worden gevolgd bij het aantreffen van softdrugs, waarvoor een proces-verbaal moet worden opgemaakt en contact moet worden gelegd met de Officier van Justitie (contact ZSM)? Zo nee, wat is dan de werkwijze bij het aantreffen van softdrugs?
Als sprake is van een strafbaar feit, zoals aangewezen in de Opiumwet (art. 10 of art. 11), kan de zaak in beginsel alleen met toestemming van de Officier van Justitie (OvJ) worden verwezen naar Halt. De strafbare feiten uit de Opiumwet staan namelijk niet als zodanig genoemd in het Besluit aanwijzing Halt-feiten (art. 2 Besluit aanwijzing Halt-feiten). Opzettelijk gepleegde strafbare feiten uit de Opiumwet worden aangemerkt als misdrijven. De Opiumwet verbiedt onder andere het produceren, vervoeren, handelen in en aanwezig hebben van drugs. Het aanwezig hebben van softdrugs, is derhalve een misdrijf. Het uitgangspunt is dat misdrijven via ZSM worden afgedaan. De opmaak van een proces-verbaal door de politie, alsmede toestemming van de OvJ is zodoende noodzakelijk voor verwijzing naar Halt. Daarbij is het van belang te benadrukken dat het gedoogbeleid (niet vervolgen bij aanwezig hebben van hoeveelheden t/m 5 gram), niet geldt voor minderjarigen.
Overigens heeft de gemeente ’s-Hertogenbosch, waar het convenant School en Veiligheid is gesloten, het openlijk gebruik van drugs strafbaar gesteld in de APV (artikel 2:27). De ratio van deze lokale strafbaarstelling is vooral het handhaven van de openbare orde. Dat is een andere insteek dan de Opiumwet.
Minderjarigen die in de gemeente ’s-Hertogenbosch drugs gebruiken, en daarmee aanwezig hebben, kunnen zich dus schuldig maken aan (bepalingen uit) zowel de Opiumwet als de APV. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kunnen keuzes worden gemaakt in de afdoening (maatwerk).1 De keuze kan resulteren in een verwijzing naar Halt door de politie, middels een zogenaamde mutatie of eenvoudig PV, vanwege overtreden van de APV. Ook is een verwijzing via de ZSM-OvJ mogelijk vanwege overtreding van de Opiumwet. In dat geval dient proces-verbaal te worden opgemaakt.
Bent u ermee bekend dat functionarissen binnen School en Veiligheid er de voorkeur aan zouden geven om lichte vergrijpen met betrekking tot softdrugs te kunnen doorgeleiden naar Halt ten behoeve van de snelheid van het proces, nu de huidige werkwijze stroperig is en veelal spaak loopt (ook wegens andere prioriteiten)? Kunt u aangeven waar de beperking precies in gelegen is waardoor de aan softdrug-gerelateerde vergrijpen niet vlot naar Halt kunnen worden doorgezet? Is dat lokaal beleid (lokale driehoek) of vormen richtlijnen de belemmering? Indien de beperking veroorzaakt wordt door wet- en of regelgeving, bent u dan bereid met een voorstel te komen om deze wet- en regelgeving te wijzigen? Zo nee, waarom niet? Indien de beperking niet uit wet- of regelgeving voortvloeit, maar gebaseerd is op afspraken, kunt u deze werkwijze ter discussie stellen in het belang van kinderen om hen sneller met hun gedrag te kunnen confronteren?
Ik ben hiermee bekend. Deze voorkeur wordt niet volledig onderschreven door de politie-eenheid Brabant-Oost, Halt of het OM.
Sinds 2018 is Halt aangesloten als ZSM-partner en neemt zij deel aan het afstemmingsoverleg op ZSM. Het ZSM-proces is gericht op een snelle en betekenisvolle afdoening. Voordelen van het ZSM-proces zijn onder meer dat er direct een check wordt gedaan op relevante contextinformatie bij de verschillende partners, zodat een goede keuze gemaakt kan worden voor een passende afdoening. Maar ook dat het proces van een negatieve terugmelding goed geregeld is, waardoor er sprake is van snelle en juiste opvolging op het moment dat een jongere zich niet aan de afspraken houdt.
In de praktijk verschillen processen echter nog wel per regio. In het najaar vindt besluitvorming plaats over een landelijk uniform ZSM-proces Halt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere Halt-zaken (Besluit aanwijzing Halt-feiten) en Halt-zaken waarbij toestemming van de OvJ noodzakelijk is voor verwijzing naar Halt. Op basis daarvan zal ook in de eenheid Brabant-Oost worden bezien hoe lichte vergrijpen snel en efficiënt kunnen worden doorgeleid naar Halt.
Fosfaatrechten zelfzuivelaars |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de voortdurende onzekerheid voor zelfzuivelaars (een zelfzuivelaar is een melkveehouder die meer dan 50% van de op het eigen bedrijf geproduceerde melk zelf verwerkt tot een eindproduct en minder dan 50% van de geproduceerde melk aan een koper levert) in het kader van de fosfaatregelgeving?
Er zijn meerdere gesprekken geweest tussen vertegenwoordigers van zelfzuivelaars en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de groep zelfzuivelaars wordt vooralsnog uitgegaan van een gemiddelde melkproductie van 7.500 kg per koe per jaar, een ureumgehalte van 26 milligram per 100 kg melk en de bijbehorende excretieforfaits. Deze zelfzuivelaarsregeling geldt sinds 2006 en is ook de basis geweest voor de toedeling van fosfaatrechten aan deze melkveehouders.
Naar aanleiding van de consultatie van de actualisering van de excretieforfaits ben ik voornemens om op termijn uit te gaan van de daadwerkelijk geproduceerde hoeveelheid melk, zoals dit ook bij de rest van de melkveehouderij het geval is. Tot die tijd blijft de bestaande zelfzuivelaarsregeling gelden. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 8 oktober jl.
Hoeveel zelfzuivelaars staan er bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) geregistreerd?
RVO.nl houdt geen apart register van zelfzuivelaars bij. In totaal hebben 63 melkveehouders een fosfaatrechtenbeschikking gekregen aan de hand van de zelfzuivelaarsregeling. RVO.nl heeft in het kader van het berekenen van de fosfaatrechten in 2016 alle melkveebedrijven benaderd met het verzoek hun gegevens te controleren zoals die bij RVO.nl stonden geregistreerd. Melkveehouders konden met een zienswijze aangeven dat ze meer melk produceren dan er bij RVO.nl stond geregistreerd op basis van melkleveringen aan de fabriek. Deze melkgegevens zijn begin 2018 gebruikt voor het berekenen van de fosfaatrechten en om te bepalen of een melkveehouder valt onder de criteria zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel zelfzuivelaars stonden er tot 2 juli 2015 bij de RVO geregistreerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel zelfzuivelaars zijn er na 2 juli 2015 bijgekomen (graag een overzicht per maand per jaar in aantal bedrijven en bedrijfsomvang)?
RVO.nl houdt geen register bij van zelfzuivelaars. Ik kan u derhalve op dit moment geen actueel overzicht van zelfzuivelaars overleggen. Wel ben ik voornemens om de vraagstelling in de Gecombineerde Data Inwinning uit te breiden om deze tak van de melkveehouderij beter te kunnen monitoren.
Klopt het dat een zelfzuivelaar die voor 2 juli 2015 geregistreerd stond als zelfzuivelaar in eerste instantie een «beschikking fosfaatrechten» heeft ontvangen op de werkelijke melkproductie per koe op 2 juli 2015 bij zowel hoogproductieve als laagproductieve koeien? Klopt het dat deze zelfzuivelaars een nieuwe beschikking ontvangen hebben waarbij uitgegaan wordt van een standaardproductie van 7.500 kg melk per koe?
Het klopt dat er een groep melkveehouders is waarvan pas in een later stadium duidelijk werd dat zij op basis van hun situatie op 2 juli 2015 onder de zelfzuivelaarsregeling vielen. Zij hebben allen in de loop van 2018 een herbeschikking ontvangen.
Kunt u aangeven hoe wordt omgegaan met de situatie waarin een zelfzuivelaar met hoogproductieve koeien die gekort is in de fosfaatrechten (op basis van de eerste beschikking op 2 juli 2015 bijvoorbeeld 43 kilogram fosfaat per koe en bij de forfaitaire norm teruggevallen naar 39,1 kilogram fosfaat per koe), in enig jaar minder dan 50% van het op het eigen bedrijf geproduceerde melk verwerkt tot een eindproduct? Is een overgangssituatie van kracht voor deze groep melkveehouders die zijn gekort in hun rechten terwijl de melkproductie niet is veranderd? Wat gebeurt er wanneer deze zelfzuivelaar verandert van bedrijfsstrategie en alle melk gaat leveren aan een koper?
Zelfzuivelaars die fosfaatrechten hebben ontvangen op basis van de zelfzuivelaarsregeling en vervolgens meer dan de helft van de door hun geproduceerde melk willen gaan verkopen aan een koper en daarmee niet meer onder de zelfzuivelaarsregeling vallen, zullen in dat geval worden afgerekend op hun daadwerkelijke productie. Indien die gemiddelde productie hoger ligt dan 7.500 kg, zal dat betekenen dat deze ondernemer fosfaatrechten moet bijkopen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 wil ik op termijn alle zelfzuivelaars afrekenen op hun daadwerkelijke productie en onderzoek ik de komende tijd hoe ik dat het beste kan doen. Tot die tijd blijft de bestaande zelfzuivelaarsregeling gelden. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 8 oktober.
Welke zelfzuivelaars ontvangen een herziene beschikking? Klopt het dat dit alleen de zelfzuivelaars zijn die in eerste instantie een beschikking hebben ontvangen op de melkproductie van 2 juli 2015 en meer dan 50% verwerken?
Melkveehouders die in 2015 zelfzuivelaar waren en voldeden aan de criteria zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 en die daarnaast in eerste instantie een beschikking hebben ontvangen op basis van de werkelijke melkproductie, hebben een herziene beschikking ontvangen.
Klopt het dat nog niet alle zelfzuivelaars een herziene beschikking hebben ontvangen? Zo ja, hoeveel zelfzuivelaars wachten nog op een herziene beschikking?
Bij RVO.nl zijn geen zelfzuivelaars bekend die nog op een herziene beschikking wachten. Wel lopen er bij sommige zelfzuivelaars nog juridische procedures.
Wat is de oorzaak dat de herziene beschikking zo lang op zich laat wachten? Wanneer worden de laatste herziene beschikkingen afgegeven?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat voor startende zelfzuivelaars de forfaitaire norm wordt gehanteerd maar dat deze zelfzuivelaars niet gekort worden op fosfaatrechten waarop zij op 2 juli 2015 recht hadden? Kunt u toelichten waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen de toedeling van fosfaatrechten aan zelfzuivelaars van voor 2 juli 2015 en aan startende zelfzuivelaars?
Fosfaatrechten worden uitgegeven op basis van de situatie zoals deze was op 2 juli 2015. Ook voor melkveehouders die in 2015 nog geen zelfzuivelaar waren, maar dat naderhand wel zijn geworden, geldt voor de toedeling van fosfaatrechten de situatie zoals die op de peildatum van 2 juli 2015 was. Indien zij op die datum niet aan de criteria van de zelfzuivelaarsregeling voldeden en wel melkvee hielden, hebben zij fosfaatrechten toebedeeld gekregen op basis van de op die datum aanwezige hoeveelheid melkvee en de gemiddelde melkproductie per koe.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg Mestbeleid en Onregelmatigheden Identificatie & Registratie (I&R) op 13 december 2018 heeft toegezegd het gebruik van de zelfzuivelaarsregeling te monitoren? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van deze monitoring?
Ik ben voornemens de vraagstelling bij de Gecombineerde Data Inwinning (GDI) uit te breiden zodat deze tak van melkveehouders beter kan worden gemonitord. Ten tijde van genoemde toezegging was aanpassing van de GDI 2019 niet meer mogelijk. De aangepaste vraagstelling zal wel worden meegenomen bij de GDI van 2020.
Het bericht dat Careyn de inspectie op het verkeerde been heeft gezet |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u van de bevindingen van de makers van het televisieprogramma Zembla die melden dat tijdens een inspectiebezoek aan verzorgingshuis Tuindorp-Oost, zorginstelling Careyn de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om de tuin heeft geleid?1
De IGJ bepaalt zelf de concrete invulling van het bezoek. Bij dit bezoek heeft de IGJ ter plekke bepaald welke verdiepingen en cliëntkamers zij wilde zien.
Hoogleraar veiligheid in de zorg Jan Klein oordeelt dat het niet terecht is dat Careyn beweert dat de IGJ de juistheid van de interne verhuizing bevestigt, omdat dit niet terug te lezen is in de stukken die via de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) zijn opgevraagd. Careyn geeft aan dat in het inspectieverslag wel terug te lezen is dat de IGJ de verhuizing een juist besluit vindt. Hoe oordeelt u over deze verschillende bevindingen?
In het inspectieverslag constateert de IGJ dat het pand ooit is gebouwd als serviceflat voor zelfstandig wonende senioren. Het gebouw is gedateerd en in principe niet geschikt voor ouderen met een complexe zorgvraag. Vanuit het oogpunt van kwaliteit en veiligheid van zorg is de IGJ van mening dat de keuzes die Careyn heeft gemaakt met betrekking tot de verhuizing navolgbaar zijn. De IGJ heeft niet getoetst of de verhuizing correct is uitgevoerd. Dit is geen taak van de IGJ.
De zorgvuldige verhuizing van bewoners is de verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder. Wanneer de IGJ signalen heeft dat de kwaliteit of veiligheid van zorg in het geding is door een verhuizing neemt zij dat mee in het toezicht.
Wat vindt u ervan dat het inspectiebezoek vooraf aangekondigd was en dat er niet met alle betrokken bewoners of met de cliëntenraad is gesproken?
De IGJ maakt binnen de uitvoering van het toezicht haar eigen professionele keuzes, zo ook over het wel of niet aankondigen van een bezoek. Een aangekondigd bezoek heeft altijd onaangekondigde elementen. De IGJ heeft dit bezoek kort van tevoren aangekondigd teneinde tijdens het bezoek de beschikbaarheid van de juiste personen te garanderen. Bij dit bezoek heeft de IGJ ter plekke bepaald in welke documenten en cliëntdossiers zij inzage wilde hebben en welke verdiepingen en cliëntkamers zij wilde zien. De bevindingen waren voor de IGJ geen aanleiding voor aanvullende toezichtactiviteiten.
Gedurende het algemene toezichttraject op Careyn heeft de IGJ contact gehad met een vertegenwoordiging van de cliëntenraad.
Klopt het dat de IGJ alleen sprak met personeelsleden in bijzijn van een lid van de Raad van Bestuur? Deelt u de mening dat dit de kans vergroot dat alleen de positieve kanten van het verhaal gehoord zijn?
Toezicht is maatwerk. De IGJ maakt in elke situatie de afweging wat de juiste setting is om relevante informatie te ontvangen. Als de inspecteurs geen openheid ervaren dan passen ze de invulling van het bezoek daarop aan.
Kunt u uw reflectie geven over het handelen van Careyn en van de IGJ in deze situatie?
De IGJ verwacht dat een zorgaanbieder goed communiceert richting bewoners en familie bij een besluit tot verhuizen. Ook verwacht zij dat de zorgaanbieder de cliënt en diens familie de juiste begeleiding biedt. In dit geval merkt de IGJ op dat de door Careyn gevolgde procedure beter had gekund. Dit heeft de bestuurder van Careyn vervolgens zelf ook erkend.
De IGJ toetst niet of een verhuizing correct is uitgevoerd. De IGJ toetst de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Wanneer de IGJ constateert dat laatstgenoemde in het geding is door een verhuizing neemt zij dat mee in het toezicht. De IGJ maakt binnen de uitvoering van het toezicht haar eigen professionele keuzes, zo ook over de wijze waarop zij een inspectiebezoek uitvoert.
Welke maatregelen kunt u nemen of bent u bereid te nemen om deze geschillen op te lossen?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om te besluiten tot het verhuizen van bewoners. Een verhuizing is kan voor bewoners een zeer ingrijpende gebeurtenis zijn, maar is soms noodzakelijk om goede zorg te (blijven) bieden. Indien bewoners het daar niet mee eens zijn kunnen zij zich richten tot de klachtenfunctionaris van de betreffende zorgaanbieder. Deze procedure is in dit geval ook gevolgd. De IGJ heeft hier geen rol in.
Kent u de artikelen «Failliete rijschoolhouder blijkt spoorloos», «Rijschoolhouder Ferry A. failliet» en «Verdwenen rijschoolhouder neemt onbetaald personeel verschrikkelijk in de maling»?1 2 3
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de rijschool A. uit Zoetermeer? Is er inderdaad sprake van een faillissement zoals vandaag op teletekst te lezen valt?
Op dinsdag 2 juli 2019 heeft de rechtbank Den Haag het faillissement uitgesproken.
Is de heer A. al opgepakt door de Spaanse autoriteiten en/of wordt er een verzoek gedaan aan Spanje om tot aanhouding, arrestatie en uitlevering over te gaan zodat de heer A. zich kan verantwoorden voor een Nederlandse rechter?
Ik ga niet in op individuele personen en strafrechtelijke zaken.
Welke mogelijkheden zijn er om foute rijscholen en/of -instructeurs hun lesbevoegdheid per direct te kunnen ontnemen en te weren uit de rijschoolbranche?
Er is een vorderingenprocedure binnen de Wet Rijonderricht Motorrijtuigen (WRM) om het certificaat ongeldig te verklaren ingeval er sprake is van bv. Drankgebruik of gevaarlijk gedrag tijdens de les.
Wat kan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) doen? Wat doet het CBR om schade voor cursisten te voorkomen? Worden rijscholen regelmatig doorgelicht, bijvoorbeeld op het gebied van vakbekwaamheid en financiële degelijkheid?
Het CBR is geen toezichthouder op het functioneren van rijscholen. Het CBR heeft evenmin een rol bij het voorkomen van financiële schade bij cursisten. Vakbekwaamheid van de instructeur (didactiek en instructie) is geregeld in de WRM.
Elke ondernemer is volgens belastingwetregels verplicht voor de BTW een administratie bij te houden en te bewaren in een voor hen controleerbare boekhouding. Deze voorgeschreven boekhouding is ook noodzakelijk om een rijschool financieel degelijk kunnen voeren. De Belastingdienst doet incidenteel controles van de financiële bedrijfsvoering van ondernemingen, zo ook bij rijscholen.
Wat kunnen gedupeerde instructeurs en cursisten doen om hun schade te verhalen? Bij wie kunnen ze zich melden? Is er zicht op hoeveel mensen schade hebben geleden en in welke omvang?
Gedupeerden kunnen hun vordering, vergezeld van bewijsstukken, indienen bij de curator. De vordering wordt in een later stadium geverifieerd.
Ik heb op dit moment geen zicht op de omvang van de schade. Naar ik begrijp ontvangt de curator nog dagelijks aanmeldingen van vorderingen. Deze vorderingen zullen worden geplaatst op de lijst van voorlopig erkende schulden, maar zullen later nog moeten worden geverifieerd.
Wat heeft de invoering van de Wet Rijonderricht Motorrijtuigen (WRM) voor gevolgen voor verbetering van de kwaliteit van de rijscholen? Waarop zou de WRM nog aangescherpt kunnen worden?
De WRM regelt eisen voor rijinstructeurs en niet op rijschoolniveau. Zoals gemeld in de Kamervragen «onverzekerde lesauto’s»4 ben ik in gesprek met de branche, CBR en IBKI om te bezien op welke aspecten een kwaliteitsimpuls nodig en mogelijk is.
Kunt u deze vragen met spoed en op korte termijn beantwoorden?
Gelet op de oproep van de Kamer om over deze individuele zaak in gesprek te gaan met de branche heb ik dat gedaan alvorens deze vragen te beantwoorden. Dat bood mij de gelegenheid uw Kamer ook meteen te kunnen informeren over de uitkomsten van dit gesprek.
Het bericht dat ruim 200 gemeenten drugsgebruik op straat verbieden terwijl het van de wet mag |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Van de wet mag het, maar ruim 200 gemeenten verbieden drugsgebruik op straat»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat 218 van de 355 gemeenten een algeheel verbod op het gebruik van (soft- en hard-)drugs hebben afgekondigd, terwijl de Opiumwet het gebruik expliciet niet strafbaar stelt, maar alleen de handel erin en productie ervan?
De Opiumwet stelt naast (onder meer) de handel in en productie van drugs ook het aanwezig-hebben van drugs expliciet strafbaar, maar inderdaad niet het gebruik van drugs. Het enkele feit dat het gebruik van drugs in de Opiumwet niet strafbaar is gesteld, wil nog niet zeggen dat het gemeenten niet is toegestaan om in de lokale Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV) het gebruik van drugs in de openbare ruimte strafbaar te stellen.
De Opiumwet is primair gericht op bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van drugs is daarom bewust buiten de werkingssfeer van de Opiumwet gelaten om te voorkomen dat door strafbaarstelling mensen geen hulp zouden zoeken als zij als gevolg van hun drugsgebruik in de problemen komen. Het niet strafbaar stellen van drugsgebruik moet daarom worden gezien als beschermingsmaatregel die past binnen het Nederlandse drugsbeleid, dat enerzijds is gestoeld op preventie, voorkomen van drugsgerelateerde gezondheidsschade, de inzet van vroegsignalering en kortdurende interventies, verslavingszorg, en harm reduction en anderzijds op het tegengaan van de criminele drugsindustrie. Het behouden van toegankelijke (verslavings)zorg door het strafrechtelijk ontzien van de gebruiker is dus een vitaal onderdeel van het Nederlandse drugsbeleid. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer per brief van 25 april 2019 geïnformeerd over het (hard)drugspreventiebeleid.2 Het preventiebeleid zet stevig in op voorkomen van gebruik en het tegengaan van normalisering van gebruik. Over de aanpak van de (synthetische) drugsindustrie heb ik u meer per brief van 25 juli jl. geïnformeerd.3
Gemeenten zijn op grond van artikel 121 en 149 van de Gemeentewet bevoegd tot het maken van (aanvullende) verordeningen, voor zover deze niet in strijd zijn met hogere regelingen. Het gebruik van drugs in de openbare ruimte kan gevoelens van onbehagen en onveiligheid bij burgers oproepen. Veel gemeenten hebben daarom in de APV een verbod om op of aan de openbare weg drugs te gebruiken. De gemeenten dienen daarbij het belang van handhaving van de openbare orde. Omdat de gemeenten met dat verbod een ander belang nastreven dan het belang van bescherming van de volksgezondheid uit de Opiumwet, zijn gemeenten daartoe bevoegd, zo blijkt expliciet uit een arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 20154. De in de APV’s genoemde verboden zien alleen op het gebruik in de openbare ruimte; het gebruik in de privésfeer blijft onverminderd niet strafbaar. Daarnaast moeten gebruikers straffeloos hulp kunnen vragen ondanks het verbod in de APV.
Hoe beoordeelt u een algeheel verbod op het gebruik van drugs als middel om overlast te bestrijden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is een lokaal verbod op het gebruik van drugs in de openbare ruimte niet in strijd met de Opiumwet. In hoeverre gemeenten het al dan niet noodzakelijk achten het gebruik van drugs in de gehele gemeente te verbieden of dat slechts specifieke plaatsen worden aangewezen waar het gebruik van drugs strafbaar is gesteld, is een afweging die het beste lokaal gemaakt kan worden, afgestemd op de plaatselijke problematiek en behoeften.
Deelt u mijn mening en die van de experts, die in het artikel worden aangehaald, dat een specifiek gebiedsverbod beter is dan een algeheel verbod? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er andere mogelijkheden zijn die gemeenten kunnen aangrijpen om overlast te voorkomen, zoals «orde verstoring» (het hinderlijk rondhangen of intimiderend overkomen)?
Gemeenten beschikken over een breed instrumentarium om overlast te voorkomen en te bestrijden. Deze mogelijkheden zullen in sommige gevallen ook gebruikt kunnen worden ter bestrijding van drugsoverlast. Zo is in veel gemeenten een artikel in de APV opgenomen dat het verbiedt om zonder redelijk doel in portieken, poorten, of bij gebouwen rond te hangen. Deze bepaling kan echter ontoereikend zijn om het hinderlijk gebruik van drugs in de openbare ruimte in het algemeen te bestrijden. Hetzelfde geldt voor de bepaling die sommige gemeenten in hun APV hebben opgenomen ter bestrijding van straatintimidatie. Of en in hoeverre de noodzaak bestaat om een specifieke bepaling in de APV op te nemen die het gebruik van drugs in de openbare ruimte verbiedt en waar in de gemeente een dergelijk verbod van toepassing dient te zijn, is een afweging die het beste lokaal gemaakt kan worden.
Bent u van mening dat wanneer gemeenten iets strafbaar stellen dat in de Opiumwet uitdrukkelijk is uitgesloten, zij daarmee de Opiumwet doorkruisen? Wanneer wordt bij een gebiedsverbod de Opiumwet juridisch doorkruist? Wanneer wordt bij een algeheel verbod de Opiumwet juridisch doorkruist?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke acties bent u bereid te nemen om gemeenten te helpen de juiste maatregelen te treffen tegen eventuele overlast, zonder dat daarmee de Opiumwet juridisch doorkruist wordt?
Onder verwijzing naar mijn vorige antwoorden stel ik vast dat het gebruik van drugs in de openbare ruimte lokaal verboden kan worden door gemeenten zonder dat de Opiumwet juridisch wordt doorkruist. De gemeenten zijn zelf het beste in staat om in te schatten welke maatregelen daarvoor, gelet op de plaatselijke problematiek en behoeften, moeten worden genomen.
Dubbele petten van Verhagen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «De klusjesmannen van Limburg»? Wat is uw reactie op het feit dat de heer Verhagen bij de provincie Limburg adviezen heeft gedeclareerd die Limburgse bedrijven aan opdrachten moeten helpen voortvloeiend uit het contract Joint Strike Fighter (JSF), terwijl de heer Verhagen datzelfde deed in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) als bijzonder vertegenwoordiger F-35?1
Het bericht is mij bekend. De heer Verhagen heeft van de provincie een brede opdracht als ambassadeur met een vaste vergoeding. Er wordt niet voor individuele activiteiten gedeclareerd. Voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft hij een aanstelling voor 0,24 fte met een vaste vergoeding. De invulling van de activiteiten vindt in nauwe afstemming met het Ministerie van EZK plaats. Er is geen sprake van individuele adviezen.
Kreeg de heer Verhagen hiermee dubbel betaald voor hetzelfde werk? Zo ja, welke actie gaat u dan ondernemen om het dubbel betaalde bedrag terug te vorderen? Zo nee, kunt u dan toelichten waarin zijn werkzaamheden voor het Ministerie van EZK verschilden van de werkzaamheden voor de provincie Limburg?
De twee opdrachten zijn verschillend van aard. De heer Verhagen is Bijzonder Vertegenwoordiger Industriële Inschakeling F35 namens de Staat. Deze opdracht houdt in een zo groot mogelijke participatie van in Nederland gevestigde bedrijven en instituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van de F35 te bevorderen. Verder is hij voorzitter van de Regiegroep Economische Effecten F35 en adviseert hij de Interdepartementale Coördinatiegroep.
De heer Verhagen heeft ook een brede – niet op een bepaalde sector toegesneden – opdracht om als ambassadeur voor de provincie Limburg onder meer deuren te openen en contacten te leggen voor Limburgse bedrijven. De provincie Limburg is niet betrokken bij F35-opdrachten.
Bij de aanstelling van de heer Verhagen als Bijzonder Vertegenwoordiger zijn afspraken vastgelegd over het uitsluiten van strijdige belangen en belangenverstrengeling. Daarbij vindt uitvoerige afstemming over de activiteiten plaats met het Ministerie van EZK (Commissaris Militaire Productie) als opdrachtgever. Hierover wordt vervolgens via de reguliere jaarrapportages gerapporteerd (zie ook antwoord 5). Op basis hiervan, en het beschreven verschil in beide opdrachten, is er geen aanleiding om aan te nemen dat er een dubbele betaling heeft plaatsgevonden.
Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat de heer Verhagen betaalde adviezen aan de provincie Limburg uitbracht over het verwerven van opdrachten voor de JSF?
Er is geen sprake van individuele adviezen. Het is mij bekend dat de heer Verhagen sinds 2013 ambassadeur is voor de provincie Limburg en daarvoor een vaste vergoeding ontvangt. Ook bij zijn aanstelling als Bijzonder Vertegenwoordiger in december 2013 was dit bekend. Dit is niet als problematisch beschouwd vanwege het verschil in beide opdrachten en de in de overeenkomst met de heer Verhagen neergelegde afspraken die voorschrijven dat hij geen belangen mag hebben die strijdig zijn met zijn inzet voor de Nederlandse industriële participatie in het F35-programma.
Welke afspraken heeft u met de heer Verhagen gemaakt over het verrichten van andere opdrachten rond de JSF?
In de overeenkomst met de heer Verhagen is opgenomen dat hij geen belangen mag hebben die strijdig zijn met zijn inzet voor de Nederlandse industriële participatie in het F35-programma. Hiernaast maakt de Gedragscode Integriteit Rijk deel uit van de overeenkomst. Hierin is onder andere opgenomen dat er geen sprake mag zijn van belangenverstrengeling.
Was de provincie Limburg op enigerlei manier betrokken bij de verwerving van opdrachten voor de JSF door de heer Verhagen als Bijzonder Vertegenwoordiger, zoals de provincie Noord-Brabant die deelnam aan de «regiegroep economische effecten Sustainment F-35»? Zo ja, waarom werd de heer Verhagen dan ook afzonderlijk betaald door de provincie Limburg?
De provincie Limburg was niet betrokken bij de verwerving van opdrachten voor de JSF. De heer Verhagen heeft in zijn rol als Bijzonder Vertegenwoordiger zich wel ingespannen om Limburgse bedrijven aan boord te krijgen. Hierover is via de reguliere jaarrapportages gerapporteerd. Gezien de beperkte industriële participatiemogelijkheden was de provincie Limburg geen deelnemer aan de bovengenoemde regiegroep.
Als de provincie Limburg niet betrokken was bij de verwerving van opdrachten door de Bijzonder Vertegenwoordiger, kunt u dan toelichten waarom u de provincie Limburg niet heeft betrokken, terwijl de provincie Limburg klaarblijkelijk wel geïnteresseerd was in de verwerving van opdrachten? Was het niet effectiever geweest om de krachten te bundelen?
Indien er vergelijkbare kansen voor participatie in de F35 zouden zijn geïdentificeerd als in de provincie Noord-Brabant, dan zou een krachtenbundeling een optie zijn geweest. Dit was echter op dat moment niet aan de orde.
Kunt u uitsluiten dat de verwerving van opdrachten voor Limburgse bedrijven ten koste is gegaan van opdrachten voor bedrijven elders in het land en op die manier ten koste ging van het werk van de Bijzonder Vertegenwoordiger?
De opdracht voor de heer Verhagen luidt om een zo groot mogelijke participatie van in Nederland gevestigde bedrijven en instituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van de F35 te bevorderen. Daar kunnen ook Limburgse bedrijven onder vallen. Zoals eerder gemeld betreft het hier een aanstelling van 0,24 fte, die voor de uitvoering van de opdracht altijd beschikbaar zijn geweest. De Bijzonder Vertegenwoordiger en EZK maken geen regionaal onderscheid tussen bedrijven.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Yarden klanten toch laat bijbetalen voor hun uitvaart |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat uitvaarten de afgelopen jaren significant duurder zijn geworden? Zo ja, wat is daarvoor de verklaring?1
Uit onderzoeken van de Consumentenbond uit 2006 en 2018 is gebleken dat de kosten van een gemiddelde uitvaart zijn toegenomen van 5000–6.000 euro in 20062 naar een kleine 7.000 euro in 2018.3 Dat is een stijging van zo’n 30%, wat neerkomt op gemiddeld 2,2% op jaarbasis. Een groot deel van die stijging kan worden verklaard door de inflatie, die cumulatief over deze periode 20,6% bedroeg.4 Los daarvan zien we dat een uitvaart steeds specifieker wordt toegespitst op de wensen van de overledene of nabestaanden, waardoor er vaker wordt gekozen voor een uitgebreidere uitvaart, hetgeen hogere kosten met zich meebrengt.
Is het waar dat verzekeraar Yarden probeert extra kosten op verzekerden te verhalen, die daar in principe voor verzekerd waren?
Het is erg vervelend dat een herstelplan voor Yarden noodzakelijk is gebleken en een bepaalde groep polishouders van Yarden daardoor wordt geconfronteerd met een versobering van een pakketpolis. Met ingang van 1 januari 2020 zal deze versobering plaatsvinden en zullen de betreffende polishouders zelf het inflatierisico en inkooprisico moeten dragen (prijsstijgingen van het overeengekomen pakket aan uitvaartdiensten). De betreffende verzekerden (circa 380.000 polissen van de 1,4 miljoen polissen) zijn in het bezit van een pakketpolis met daarin opgenomen een zogenaamde «en-bloc» clausule. De toepassing van de betreffende clausule heeft in dit geval tot gevolg dat een gedeelte van de totale pakketkosten voortaan voor rekening van de polishouder komt.
Hoe is het mogelijk dat voorwaarden van verzekeringen zo eenzijdig aangepast kunnen worden? Deelt u de mening dat dit de betrouwbaarheid van verzekeringen ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Een verzekeraar kan de polisvoorwaarden ten nadele van de verzekeringnemer eenzijdig wijzigen, mits deze mogelijkheid is opgenomen in de polisvoorwaarden, de «en-bloc» clausule. Een versobering van de polisvoorwaarden door een beroep op een dergelijke clausule kan echter slechts worden gedaan in uitzonderlijke gevallen waarin alle overige alternatieven zijn uitgeput. De verzekeringnemer heeft, in het geval dat de verzekeraar van deze clausule gebruik maakt, het recht de verzekeringsovereenkomst binnen 30 dagen op te zeggen. Het is belangrijk dat de verzekeringnemer zich het bestaan van dergelijke clausules realiseert en de communicatie van een verzekeraar in zo’n geval helder en transparant is.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een waardige uitvaart op deze manier voor veel mensen onbetaalbaarder wordt? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat voor veel mensen een waardige uitvaart als gevolg van de financiële problemen bij Yarden onbetaalbaar is geworden. Het is vervelend voor alle betrokkenen dat een financiële onderneming zoals Yarden in de problemen is gekomen en dat dit consequenties heeft voor een bepaalde groep polishouders. Dat financiële instellingen in de problemen komen is nooit geheel te voorkomen. Financieel toezicht verkleint de kans daarop.
De prijsverhoging van Priadel |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bijbetaling op Priadel per 1 juli»?1 Wat is uw reactie op de prijsverhoging van het middel Priadel (lithium) voor manisch depressieve patiënten?2
Ja, ik ken het bericht. Hoewel het verhogen van prijzen niet in strijd is met de huidige wet- en regelgeving, acht ik het onwenselijk als fabrikanten dergelijke forse prijsverhogingen puur uit winstoogmerk doorvoeren. Het klopt dat patiënten vanwege deze prijsverhoging een bijbetaling niet kunnen ontlopen.
Ik heb met Essential Pharma gesproken om de reden en onderbouwing van de prijsverhoging helder te krijgen. De fabrikant betreurt het dat hij de prijsverhoging niet vooraf aan patiënten heeft aangekondigd. De prijsverhoging is volgens de fabrikant noodzakelijk om het geneesmiddel te kunnen blijven aanbieden. Essential Pharma is gespecialiseerd in het opkopen van generieke producten van grote farmaceutische bedrijven die deze oude producten willen verkopen of juist van de markt willen halen. Deze middelen zijn vaak al lang op de markt maar nog steeds van belang voor specifieke patiëntpopulaties. Het bedrijfsmodel van Essential Pharma is daardoor anders dan dat van grote farmaceutische bedrijven die deze middelen tegen lagere prijzen kunnen aanbieden. Grote bedrijven passen de prijzen van dit soort geneesmiddelen vaak jaren niet aan. Priadel was op de markt voor ongeveer 5 eurocent per tablet en was daarmee het goedkoopste middel binnen dit cluster. Daarnaast speelt volgens Essential Pharma mee dat de prijzen van de grondstof lithium zijn gestegen. Lithium is een gewild product op de wereldmarkt. Met de prijsverhoging van Priadel heeft het geneesmiddel volgens Essential Pharma een reële prijs, die vergelijkbaar is met de bestaande generieke concurrenten.
Ik heb aangegeven graag een kostenonderbouwing te zien van de prijs van Priadel. Een deugdelijke onderbouwing kan reden zijn om de huidige vergoedingslimieten te heroverwegen. Ik wil echter ook dat de kostenonderbouwing een duidelijk toekomstbeeld van de prijs geeft. Dat wil zeggen dat Essential Pharma moet verzekeren dat we niet binnen afzienbare tijd opnieuw met een prijsverhoging geconfronteerd worden. Essential Pharma komt hier in september 2019 bij mij op terug.
Deelt u de mening dat de prijsverhoging onacceptabel is, aangezien de eigen bijdrage die patiënten nu moeten betalen voor veel mensen met een bipolaire stoornis niet op te brengen is, vanwege de precaire situatie waar veel van hen in zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het opkopen van verschillende medicijnen, het creëren van een monopoly en maximaal verhogen van de prijzen -zoals Essential Pharma doet- immoreel, gevaarlijk en onacceptabel gedrag is? Zo ja, wat gaat u doen om dit gedrag tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de therapietrouwheid van patiënten na deze stap van Essential Pharma te monitoren en de gevolgen van de prijsverhoging in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ga ervanuit dat patiënten hun geneesmiddelen nemen omdat ze deze nodig hebben en vertrouwen hebben in de behandelaar die de geneesmiddelen voorschrijft. Een bijbetaling zou dit niet moeten veranderen. De behandelaar dient goed aan de patiënt uit te leggen waarom deze middelen noodzakelijk zijn. Daarnaast ben ik nog in gesprek met Essential Pharma, zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Deelt u de woorden van de heer Bannenberg van de Stichting Farma ter Verantwoording dat hier sprake is van misbruik van recht en marktpositie en welke rol ziet u voor uzelf weggelegd in het juridisch afdwingen van de zorgplicht van de farmaceutische industrie waar hij over spreekt?3
Zie mijn antwoord op vraag 3. In aanvulling hierop: de zorgplicht waarover de heer Bannenberg spreekt, ontleent hij aan een richtsnoer van de Raad van de Mensenrechten van de Verenigde Naties. Dit richtsnoer geeft mij echter niet de bevoegdheid om (prijstechnisch) op te treden tegen farmaceutische bedrijven. De wet biedt mij niet de mogelijkheid om een leverplicht af te dwingen voor een geneesmiddel. Wel stellen we met de Wet Geneesmiddelenprijzen (Wgp) de maximumprijzen vast.
Wat gaat u doen om fabrikanten aan te pakken die hun middel doorverkopen terwijl te voorzien valt dat er een monopoly wordt gecreëerd en de prijs maximaal verhoogd, zoals in dit geval Sanofi?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Klopt het dat Essential Pharma nu vier middelen heeft waarvoor moeten worden bijbetaald? Welke zijn dat en wat zijn de bijbetalingen gemiddeld op jaarbasis bij gemiddeld gebruik? Wat is uw oordeel daarover?
Dat klopt. Het betreft de geneesmiddelen Priadel, Camcolit, Norgalax en Slow-K. In tabel 1 staan de bijbetalingen vermeld. Norgalax is een klysma en wordt (niet-chronisch) gebruikt bij incidentele obstipatie.
Camcolit
€ 97 euro per jaar
Norgalax
€ 18 euro per 6 tubes
Priadel
€ 97 euro per jaar
Slow-K
€ 321 euro per jaar
Mijn oordeel over Priadel heb ik in beantwoording op vragen 1 en 2 gegeven. Een eventuele aanpassing van de vergoedingslimiet van Priadel raakt ook de bijbetaling voor Camcolit, aangezien deze middelen in hetzelfde cluster zitten. Patiënten die Norgalax voorgeschreven krijgen kunnen uitwijken naar een bijbetalingsvrij alternatief. Over de bijbetaling voor Slow-K heb ik de Kamer in 2017 geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1686).
Hoe gaat u voorkomen dat praktijken van het monopoliseren van oude producten door farmaceutische bedrijven nog kunnen plaatsvinden? Wat is de rol dan wel zou de rol van de ACM kunnen zijn om dergelijke ontwikkelingen te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u evenals uw voorganger nog steeds van mening dat tegen de praktijken van Essential Pharma niks valt te ondernemen behalve dat het niet ethisch is wat het bedrijf doet?4
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wat is het oordeel van de Vereniging van Innovatieve Geneesmiddelen (VIG)? Welke maatregelen kan zij ondernemen tegen fabrikanten die betrokken zijn bij dit dossier en lid zijn van de VIG? Is dat afdoende?
Ik begrijp van de VIG dat zij geen uitspraken doet over prijzen van individuele geneesmiddelen. De VIG kan leden en andere partijen niet voor schrijven hoe zij hun bedrijf moeten runnen. Wel vindt de VIG dat grote en onverwachte prijsverhogingen op zijn minst om een goede uitleg vragen. Ook werkt de VIG samen met de aangesloten bedrijven in Nederland aan een code. Met deze code willen bedrijven laten zien dat ze zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, aldus de VIG. Overigens is Essential Pharma geen lid van de VIG.
Wat zijn de wettelijke mogelijkheden in Nederland dan wel Europees verband om dergelijke ontwikkelingen te voorkomen? Bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Daarnaast geldt dat ik ook op Europees niveau aandacht vraag voor bijvoorbeeld de hoogte van geneesmiddelenprijzen en transparantie. Ik zie geen toegevoegde waarde in aanvullend onderzoek.
Kunt u een overzicht geven van de prijzen van Camcolit en Priadel in de landen die vallen onder het Noorse model als ook Noorwegen zelf?
Noorwegen gebruikt 9 Europese landen als referentieland bij de berekening van de maximumprijzen: Zweden, Denemarken, Finland, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, België en Oostenrijk. Priadel en Camcolit zijn niet in al deze landen op de markt, ook niet in Noorwegen (tabel 2). Deze prijzen dateren van juli 2019, van Essential Pharma begreep ik dat zij Priadel in elk land voor dezelfde prijs willen aanbieden. Dit betekent dat de prijs van Priadel in Ierland en het Verenigd Koninkrijk ook op hetzelfde niveau zullen komen.
Nederland
Camcolit (400mg)
€ 0,157800
Priadel (400mg)
€ 0,157800
Ierland
Camcolit (250mg)
€ 0,036800
Priadel (400mg)
€ 0,047100
Verenigd Koninkrijk
Camcolit (400mg)
€ 0,547092
Priadel (400mg)
€ 0,045648
België
Camcolit (400mg)
€ 0,180506
(Bron: database met nationale geneesmiddelenprijzen van EURIPID, een vrijwillig en non-profit samenwerkingsverband tussen voornamelijk Europese landen).
Bent u bereid om de voorwaarden waaronder de inspectie niet handhavend zal optreden tegen collegiaal doorleveren van medicijnen door apothekers uit te breiden en het mogelijk te maken voor apothekers om medicatie collegiaal door te leveren als er sprake is van een onacceptabele prijsverhoging zoals het geval is met Priadel? Zo nee, waarom niet?
Eerder is mijn voorganger in de beantwoording van de motie-Otwin van Dijk (Kamerstuk 29 477, nr. 378) al ingegaan op de vraag in hoeverre doorgeleverde bereidingen aantrekkelijker gemaakt zouden moeten worden en zouden moeten worden gestimuleerd. In die beantwoording is aangegeven dat het doorleveren van eigen bereidingen door apothekers wettelijk niet is toegestaan. De Geneesmiddelenwet en Richtlijn 2001/83/EG, die daaraan ten grondslag ligt, staat dat niet toe. Uitgangspunt daarin is dat, behoudens uitzonderingen, alleen geregistreerde geneesmiddelen mogen worden verhandeld. De reden daarvoor is dat geregistreerde geneesmiddelen zijn getoetst op veiligheid, kwaliteit en werkzaamheid door een onafhankelijke bevoegde autoriteit. Ik hecht aan dit fundamentele uitgangspunt van de Geneesmiddelenwet en de Richtlijn om doorgeleverde bereidingen aantrekkelijker te maken ten koste van geregistreerde alternatieven.
Daarbij benadruk ik overigens dat doorgeleverde bereidingen wel degelijk voorzien in een duidelijke patiëntbehoefte in Nederland, wanneer geregistreerde adequate alternatieven niet commercieel beschikbaar zijn, of wanneer geregistreerde alternatieven op basis van medische gronden geen uitkomst bieden. Om die reden treedt IGJ in dergelijke gevallen ook niet handhavend op, mits uiteraard aan alle overige voorwaarden, zoals opgenomen in de Circulaire «Handhavend optreden bij collegiaal doorleveren van eigen bereidingen door apothekers» 2016–01-IGZ wordt voldaan.
Bent u omwille van het maatschappelijke belang bereid om eventueel een dwanglicentie af te geven voor dit middel? Zo nee, waarom niet?
Van een dwanglicentie kan alleen sprake zijn als er een patent op rust. Voor zover mij bekend rust er geen patent op het geneesmiddel, dat al sinds 1971 een handelsvergunning heeft. Er is hier dus geen sprake van een nieuw duur geneesmiddel. Het betreft een product waarvoor ook concurrerende producten op de markt zijn.
Welke mogelijkheden ziet u door het aanpassen van het geneesmiddelenvergoedingsysteem (GVS) om bijbetaling door patiënten te verminderen dan wel te voorkomen? Kunt u een vrijloper introduceren in dit cluster? Bent u bereid lithium uit te sluiten van een eigen bijdrage? Kunt u uw standpunt toelichten?
Zoals ik in antwoorden op vragen 1 en 2 heb aangegeven zie ik graag een kostenonderbouwing van de prijs van Priadel tegemoet alvorens eventuele maatregelen te nemen. Een deugdelijke onderbouwing kan reden zijn om de huidige vergoedingslimieten te heroverwegen en daarmee een eigen betaling te verkleinen of te voorkomen. Essential Pharma komt hier in september 2019 op terug.
Het bericht 'Sneek calls for speed-up of road-building project' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Sneek calls for speed-up of road-building project»?1
Ja.
Klopt het dat de renovatie van Cherry Tree Road op Sint Eustatius vertraagd is? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak? Is er sprake van een conflict tussen de overheid en de aannemer? Hoe kan dit conflict opgelost worden?
De oplevering van het project heeft inderdaad vertraging opgelopen. De oorspronkelijke opleverdatum van het project was juli 2019.
De oorzaak van de vertraging was met name een verschil van inzicht over de te gebruiken materialen om tot een op Statiaanse bodem duurzame en onderhoudsvrije weg te komen. Het afkeuren van de door de aannemer voorgestelde cementsoort heeft geleid tot een geschil. Inmiddels is een nieuwe cementsoort besteld. Tussen het openbaar lichaam en de aannemer zijn daarnaast nieuwe afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder de aannemer het project alsnog, met een vertraagde opleverdatum van uiterlijk maart 2020, mag afmaken. Daarin zijn onder andere nadere eisen gesteld aan de planning en de organisatiestructuur en zijn extra tussentijdse opleveringsmomenten vastgelegd.
De bevolking is op 4 september jl. in een townhall meeting door de regeringscommissaris op de hoogte gebracht van de ontstane situatie en de nieuwe planning.
Bestaat het risico dat ook andere infrastructurele projecten vertraging oplopen? Zo ja, welke maatregelen kunt u nemen om vertraging te voorkomen of te beperken?
Voor andere infrastructurele projecten geldt dat zij een eigen aanbestedingstraject doorlopen. De ervaringen met één aannemer zijn dan ook op zichzelf geen reden om aan te nemen dat ook andere projecten een dergelijk verloop kennen.
Inmiddels heb ik begrepen dat het tweede project uit het wegenprogramma, de weg naar Jeems, dat is gegund aan een lokale aannemer, ook vertraagd zal worden opgeleverd. De oorzaak daarvan is een andere dan die in het geval van Cherry Tree. De toezichthouder heeft het drainageplan afgekeurd, waarbij het eindproduct als te onderhoudsgevoelig is aangemerkt. Het opnieuw opstellen van dat plan en de uitvoering daarvan brengt een vertraging met zich mee van ongeveer 3 maanden.
Deelt u de mening, dat voor de economische ontwikkeling van Sint Eustatius een adequaat wegennet onmisbaar is?
Een adequaat wegennet is onderdeel van de aanpak van de infrastructuur op Sint Eustatius. In de wijk Cherry Tree was het wegennet tot nog toe onverhard en had het water vrij spel na een regenbui. Daarom werd juist aan deze wijk prioriteit gegeven.
Ik hecht naast het zo snel mogelijk opleveren van de nieuwe wegen ook aan de kwaliteit van het eindresultaat. Het is daarom van belang per project te bezien hoe zo snel mogelijk het meest optimale resultaat behaald kan worden.
Bent u bereid in overleg te treden met alle betrokken partijen om ervoor te zorgen dat de vernieuwing van het wegennet op Sint Eustatius wordt bespoedigd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat het wegennet op Sint Eustatius niet alleen wordt vernieuwd, maar ook het onderhoud op langere termijn wordt gegarandeerd?
Sint Eustatius komt in aanmerking voor € 1.25 mln. per jaar voor beheer en onderhoud van de infrastructuur vanuit de structurele middelen uit het Regeerakkoord. De middelen voor 2018 en 2019 worden ingezet voor de wegen. Aan Sint Eustatius is een plan voor beheer en onderhoud gevraagd voor de jaren 2020–2023. Dit plan zal in het najaar worden opgeleverd.
Het Belgisch spoorbedrijf Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS) dat de concurrentie aangaat met de Drielandentrein |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Belgisch spoorbedrijf NMBS gaat concurrentie aan met de Drielandentrein»?1
Ja.
Is het waar dat NMBS een halfuurdienst wil starten tussen Luik en Maastricht? Zo ja, bent u hierover ingelicht en wat vindt u ervan?
Ik heb vernomen dat NMBS een verkennend onderzoek doet waarin de potentie van een halfuurdienst tussen Luik en Maastricht wordt onderzocht. NMBS heeft zelf aangegeven dat er geen sprake is van een concreet voornemen in die richting. De verkenning betreft een oriënterend onderzoek. Een dergelijk onderzoek staat de NMBS vrij.
In hoeverre zijn de andere betrokken partijen in Nederland, zoals de provincie Limburg en Arriva, ingelicht over dit voornemen?
De provincie Limburg en Arriva zijn naar ik heb begrepen niet ingelicht over het verkennende onderzoek van NMBS. Zoals toegelicht in antwoord op vraag twee betreft het geen voornemen, maar een oriënterend onderzoek.
In hoeverre schaadt dit voornemen de intentieovereenkomst uit 2016 die door Nederland en België is getekend, waarin de ambitie is uitgesproken om Arriva tussen Luik en Maastricht te laten rijden?
NMBS heeft aangegeven onverminderd medewerking te willen verlenen aan de Drielandentrein conform de intentieovereenkomst. Zij blijft hierover in gesprek met Arriva en NS.
Deelt u de mening dat de Drielandentrein een symbool is voor grensoverschrijdend spoorvervoer en dat deze casus alle aandacht verdient om hier een succes van te maken in samenwerking met andere betrokkenen?
Zoals ik uw Kamer heb laten weten in eerdere brieven is het mijn ambitie om de trein als duurzaam vervoermiddel voor de internationale reis te stimuleren. Het versterken van internationaal reizigersvervoer per spoor kan niet zonder intensieve nationale en internationale samenwerking en afspraken. Ook voor de realisatie van de drielandentrein geldt dat we gezamenlijk optrekken én dat alle betrokken partijen vanuit hun eigen rol hun verantwoordelijkheid nemen. Zo is Arriva verantwoordelijk voor het zo snel mogelijk inbouwen van de vereiste beveiligingssystemen (ETCS) en zet daar de benodigde stappen voor. Zo heeft Arriva daarvoor een concrete offerte-uitvraag lopen. Daarnaast zijn NS en Arriva inmiddels constructief in gesprek met NMBS om de operationele en financiële aspecten van de doortrekking van de drielandentrein in kaart te brengen en op basis daarvan toekomstige exploitatieafspraken te maken. ProRail houdt zicht op tijdige aanpassing van perron Visé door Infrabel en op de capaciteitsaanvraag. Waar nodig zal ik schakelen met de nationale overheid aan Belgische zijde. Door alle betrokken partijen worden concrete stappen gezet om te komen tot een succesvolle doortrekking van de drielandentrein.
Kunt u aangeven wanneer u verwacht dat de Nederlandse trein van Arriva gaat rijden? Wat is de afgelopen drie maanden de voortgang geweest?
Arriva rijdt sinds januari 2019 een internationale treindienst tussen Aken en Maastricht. De daartoe benodigde vergunning is eind mei door de ILT opnieuw verleend2. Zoals benoemd bij het antwoord op vraag 5 wordt er door alle betrokken partijen gezamenlijk en vanuit hun eigen rol en verantwoordelijk gewerkt aan noodzakelijke stappen om de verbinding Aken-Maastricht door te kunnen trekken naar Luik. Deze stappen dienen eerst te worden afgerond voordat de drielandentrein door kan rijden naar Luik.
Kunt u aangeven of het voornemen van NMBS een relatie heeft met het feit dat de Drielandentrein op het Belgisch spoor tot op heden wordt geweigerd, omdat Arriva niet het goede beveiligingssysteem zou hebben ingebouwd? Zo ja, welke relatie?
Ik kan niet namens NMBS spreken. Ik ga ervan uit dat het oriënterend onderzoek wordt uitgevoerd in het belang van de reiziger. Datzelfde geldt voor de samenwerking tussen de vervoerders om samen van de Drielandentrein een succes te maken.
Bent u bereid om spoedig in gesprek te gaan met de Belgische autoriteiten over de plannen van NMBS?
Er vindt op dit moment constructief overleg plaats tussen de betrokken vervoerders. Op dit moment is de Belgische regering demissionair. Zodra een nieuw Belgisch kabinet is aangetreden, zal ik met mijn Belgische collega de voortgang van de Drielandentrein bespreken.
Klopt het dat er binnenkort een overleg is tussen de directeuren van NMBS, Arriva en NS? Zo ja, bent u hierbij ook aanwezig?
Dat klopt. Dit overleg heeft inmiddels plaatsgevonden. De vervoerders zijn met elkaar in gesprek om tot concrete afspraken te komen over de toekomstige exploitatie van de drielandentrein. De uitvoering en exploitatie van deze treindienst is immers ook hun verantwoordelijkheid als concessiehouder en vervoerders. De nationale overheden aan beide zijden van de grens waren niet bij dit gesprek aanwezig.
Wat betekent dit bericht voor de invulling van het bestuurlijk overleg dat u hierover heeft in de zomer met de betrokken partijen aan Nederlandse zijde? Verkleint dit de mogelijkheid om te komen tot een oplossing die ook direct acceptabel is voor de Belgische autoriteiten?
De afgelopen periode is met betrokken partijen aan Nederlandse zijde tijdens een aantal bestuurlijke overleggen gesproken over de stappen die gezet moeten worden ten behoeve van de Drielandentrein. We hebben geconstateerd dat de inbouw van het benodigde beveiligingssysteem in de grensoverschrijdende treinen van Arriva voortvarend moet plaatsvinden. Daarnaast moeten de gesprekken over de exploitatie van de drielandentrein op het traject Maastricht-Luik succesvol worden afgerond. Op het moment dat de inbouw van ETCS wordt uitgevoerd en de exploitatie afspraken zijn gemaakt, kan ook een toelatingsprocedure in België worden gestart.
De handel in apen naar Europese proefdiercentra door een Nederlands bedrijf |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat een Nederlands bedrijf, te weten R.C. Hartelust B.V (in het vervolg: Hartelust) te Tilburg, apen verkoopt aan een proefdierlaboratorium in Parma, waar vangstokken worden gebruikt om de dieren te fixeren en waarbij de apen willens en weten drinkwater wordt onthouden, waardoor ze hun eigen urine drinken en aan de spijlen van hun kooien likken? Wat is uw reactie op de beelden die via Animalrights.com te zien zijn?1
Ik vind het belangrijk dat er zorgvuldig en respectvol wordt omgegaan met proefdieren en ik kan goed begrijpen dat de undercover-beelden als schokkend worden ervaren. Ik ga er dan ook vanuit dat de Italiaanse autoriteiten dit verder zullen oppakken. De Europese Richtlijn 2010/63/EU voor de bescherming van proefdieren stelt namelijk strenge voorwaarden aan de huisvesting, verzorging en het gebruik van niet-humane primaten in dierproeven. Deze richtlijn is in alle lidstaten geïmplementeerd, in Nederland in de Wet op de dierproeven.
Er is in Nederland een bedrijf gevestigd dat een vergunning heeft om gefokte niet-humane primaten vanuit niet-EU landen te importeren en, na afloop van een quarantainetijd, te verhandelen naar erkende dierproefcentra in Europa. Dit bedrijf voldoet daarbij aan de wettelijke gestelde eisen, waar de NVWA streng op toeziet. Ik heb geen informatie voor welke soort dierproeven deze apen buiten Nederland worden ingezet.
Wat vindt u ervan dat een Nederlands bedrijf apen levert aan een proefdierlaboratorium waar zo met de dieren om wordt gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het gewenst dat een Nederlands bedrijf optreedt als doorvoerhaven voor apen die afkomstig zijn uit China en deze apen verkoopt aan proefdiercentra in Europa?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzicht geven in het aantal apen dat jaarlijks door Hartelust wordt gekocht en verhandeld? Kunt u daarbij onderscheid maken naar apensoort?
Exact deze vragen zijn reeds in 2010 beantwoord door de Minister van VWS (Aanhangsel Handelingen II 2009–2010, nr. 2852).Hoewel ik het belangrijk vindt om bij dierproeven zo transparant mogelijk te zijn kan ik, in lijn met de eerdere beantwoording, deze Informatie vanwege de bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens niet verstrekken.
Kunt u aangeven uit welke landen en instellingen Hartelust apen mag kopen en transporteren? Kunt u aangeven uit welke landen en instellingen de afgelopen jaren ook daadwerkelijk apen zijn geïmporteerd of ingekocht?
Zie antwoord vraag 4.
Aan welke landen en instellingen zijn de afgelopen jaren apen geleverd door Hartelust?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe de dieren getransporteerd worden van en naar Nederland en welke dierenwelzijnseisen aan het transport gesteld worden? Hoe wordt hierop toegezien? Worden de gezondheid en het welzijn van de apen tijdens het transport naar en van Nederland gemonitord? Zo ja, op welke wijze? Zijn er apen gestorven tijdens de transporten? Zo ja, hoeveel en wat was de precieze doodsoorzaak?
Alle instellingen die niet-humane primaten importeren moeten een erkenning hebben onder Richtlijn 92/65/EG (Bezemrichtlijn). Indien het gaat om proefdieren is daarnaast een vergunning vereist onder de Wet op de dierproeven (Wod) artikel 2. Conform deze vergunning dient het bedrijf te voldoen aan de vereisten voor huisvesting en dierenwelzijn van de Wod. De NVWA voert jaarlijks meerdere controles uit op de naleving hiervan. Transport door de lucht van primaten is binnen CITES slechts toegestaan als dit volgens de IATA-richtlijnen plaatsvindt (International Airport Transportation Association) voor het transport van levende dieren. Gezondheidscertificaten maken altijd onderdeel uit van een zending. De regels voor diertransporten binnen Europa zijn vastgesteld in de Verordening (EG) Nr. 1/2005 (Transportverordening). De NVWA houdt steekproefsgewijs toezicht op de naleving van deze voorschriften, er wordt echter geen registratie bijgehouden over gestorvene dieren. Daarnaast controleren ook de ontvangende lidstaten bij de certificering of het transport voldoet aan de eisen.
Is het u bekend dat de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW) schrijft dat het «van groot belang [is] dat de herkomst van alle nhp (niet-humane primaten) die in Nederland gebruikt worden voor dierexperimenten bekend is, zodat wildvang en onnodig internationaal transport uitgesloten zijn»?2
Ja. Het is in Europa verboden om niet humane-primaten uit het wild te gebruiken in dierproeven. Om dit te waarborgen beschikken alle apen die naar Europa geïmporteerd worden over een CITES certificaat dat de herkomst uit een fokinstelling bevestigt. Deze dieren ondergaan wel een internationale transport en een quarantainetijd. Alle Nederlandse onderzoeksinstellingen waar onderzoek met niet-humane primaten plaatsvindt, hebben daarom in 2014 toegezegd om voortaan bij voorkeur dieren te betrekken die in Nederland zijn gefokt (Kamerstuk 32 336, nr. 44). De herkomst van de niet-humane primaten in dierproeven in Nederland wordt ieder jaar gepubliceerd in de jaarregistratie «Zo doende» van de NVWA.
Kunt u uitsluiten dat Hartelust een doorvoorhaven is voor apen die uit het wild zijn gevangen? Hoe controleert u of Hartelust voldoet aan de Cites-regelgeving3 inzake wildvang? Maakt het BPRC4 gebruik van apen afkomstig van Hartelust? Zo ja, wat is de herkomst van deze apen? Kunt u uitsluiten dat ze uit het wild gevangen zijn?
Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven is het in Europa verboden om niet-humane primaten uit wildvang te gebruiken in dierproeven. De dieren moeten afkomstig zijn van een fokinstelling. Bij de invoer van niet-humane primaten is de CITES-overeenkomst van toepassing. Het CITES-certificaat geldt als bewijs voor legale herkomst uit een fokinstelling, afgegeven door de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst. Invoer kan slechts plaatsvinden als in Nederland de onafhankelijke Wetenschappelijke CITES Autoriteit een positief advies heeft uitgebracht. De invoer wordt niet toegestaan indien er gerede twijfel bestaat over de fokstatus van de dieren.
Het BPRC beschikt sinds enkele jaren over zelfstandige fokkolonies voor de verschillende soorten niet-humane primaten en is daarmee onafhankelijk van import van dieren. Voor die tijd heeft het BPRC ook apen betrokken uit niet-EU landen. Deze dieren waren voorzien van de benodigde CITES-documenten die wildvang uitsluiten.
Deelt u de mening dat de Nederlandse ambitie om het aantal dierproeven op apen te verminderen wordt ondergraven als Nederland een doorvoerhaven is van apen naar buitenlandse proefdiercentra? Zo nee, waarom niet?
Nee, de commerciële activiteit van een bedrijf in Nederland heeft geen enkele invloed op de kabinetsambitie om in Nederland het aantal dierproeven op apen te verminderen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Omwille van een betere leesbaarheid heb ik ervoor gekozen om de vragen 1, 2, 3 en 4, 5, 6 gezamenlijk te beantwoorden.
Waardeoverdracht van kleine pensioenen |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het DNB-nieuwsbericht «Waardeoverdracht kleine pensioenen»?1
Ja.
Onderschrijft u de analyse van DNB dat pensioenuitvoerders die een klein pensioen overdragen met een andere ontstaansoorzaak dan een baanwissel in strijd met de wet handelen? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Artikel 70a van de Pensioenwet (Pw) geeft de pensioenuitvoerder na beëindiging van de deelneming het recht op automatische waardeoverdracht, maar onder voorwaarden.2 Er moet sprake zijn van (i) opgebouwd pensioen van een gewezen deelnemer (ii) onder de afkoopgrens, en (iii) toetreding tot een pensioenregeling van een nieuwe werkgever. In de memorie van toelichting van de Pensioenwet3 is verduidelijkt dat van die beëindiging geen sprake is indien een werkgever een andere pensioenuitvoerder kiest maar de arbeidsverhouding met de betreffende werknemer in stand blijft. In die gevallen bestaat er ook geen recht op individuele waardeoverdracht.
DNB heeft willen verduidelijken onder welke voorwaarden automatische waardeoverdracht mag plaatsvinden. Dat heeft DNB tijdig en terecht gedaan. Tijdig, want de eerste automatische waardeoverdrachten hebben daadwerkelijk plaatsgevonden vanaf 1 augustus jl. En terecht omdat DNB zo bijdraagt aan de kenbaarheid van de normen uit de wet.
Hoe vaak is sinds de ingang van de «Wet waardeoverdracht klein pensioen» succesvol een klein pensioen overgedragen naar een andere pensioenuitvoerder?
Ik beschik nu niet over exacte cijfers, dit zal pas in de evaluatie van de wet aan de orde komen die is voorzien voor 2021. Ik heb begrepen dat het systeem al wel werkzaam is, en dat er vanaf 1 augustus jl. daadwerkelijk kleine pensioenen automatisch zijn overgedragen.
Hoe kan een pensioenuitvoerder vaststellen dat sprake is van een baanwissel? Klopt het beeld dat in de huidige praktijk een waardeoverdracht pas kan plaatsvinden wanneer is aangetoond dat er sprake is van een baanwissel als oorzaak?
Een pensioenuitvoerder mag, zoals ik al aangaf, alleen gebruik maken van zijn wettelijk recht op automatische waardeoverdracht van het opgebouwde pensioen van (i) een gewezen deelnemer indien sprake is van (ii) een pensioen onder de afkoopgrens, en (iii) toetreding tot een pensioenregeling van een nieuwe werkgever. Deze eisen betekenen dat de betreffende pensioenuitvoerder moet weten of de voormalige werknemer elders pensioen opbouwt.
Een pensioenuitvoerder kan vaststellen dat een werknemer niet langer deelneemt aan de pensioenregeling dan wel gewezen deelnemer is geworden. Indicaties van gewezen deelnemerschap of baanwisseling kunnen zijn dat de werkgever de werknemer heeft afgemeld wegens uitdiensttreding maar de werkgever nog is aangesloten bij de pensioenuitvoerder. Of dat de pensioenuitvoerder structureel geen premie meer ontvangt voor de pensioenopbouw van die gewezen deelnemer terwijl, ook hier weer, de werkgever nog is aangesloten. Een check bij het pensioenregister kan informatie opleveren of een gewezen deelnemer deelnemer is bij een andere pensioenuitvoerder.
Wat gebeurt er met aanspraken die niet overgedragen kunnen worden omdat onduidelijk is of een baanwissel de oorzaak is?
De pensioenuitvoerder kan dan geen gebruik maken van zijn wettelijk recht op automatische waardeoverdracht. Dat geen automatische waardeoverdracht plaatsvindt heeft geen gevolgen voor het behoud van de pensioenbestemming van die kleine pensioenen; die bestemming blijft namelijk behouden. De betreffende pensioenuitvoerder moet de niet overgedragen kleine pensioenen blijven uitvoeren zoals overeengekomen met de werkgever. Voor de goede orde noem ik dat de nodige premie is betaald voor die uitvoering tot in lengte van jaren. De gewezen deelnemer is uiteraard zelf wel op de hoogte van een eventuele baanwisseling, en kan in dat geval zelf waardeoverdracht aanvragen.
Wat gebeurt er met kleine aanspraken van mensen bij een pensioenuitvoerder als hun werkgever overstapt op een andere pensioenuitvoerder?
Een werkgever, die besluit over te stappen op een andere pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder, heeft twee keuzes. Hij kan besluiten, in overleg met de werknemers, om geen collectieve waardeoverdracht aan te vragen. De werkgever kiest er dan voor om alle opgebouwde pensioenen, dus al of niet onder de afkoopgrens, achter te laten bij de oude pensioenuitvoerder. Verdere opbouw van pensioen vindt dan plaats bij een nieuwe pensioenuitvoerder van een andere pensioenregeling. In deze situatie heeft een individuele deelnemer geen recht op waardeoverdracht, en ook de pensioenuitvoerder heeft geen recht op automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen. De deelnemer is immers nog in dienst bij de werkgever. De deelnemer loopt in beginsel ook geen risico op afkoop en dus op verlies van pensioenbestemming.
Die werkgever kan ook besluiten, in overleg met de werknemers, wel collectieve waardeoverdracht aan te vragen. In dat geval gaan in beginsel alle opgebouwde pensioenen op in de nieuwe pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder. De betreffende werknemers hebben dan nog alleen te maken met de nieuwe pensioenregeling.
Het kan zijn dat een werknemer bezwaar maakt tegen collectieve waardeoverdracht van zijn of haar pensioen. Het gevolg van dat bezwaar is dat de opgebouwde pensioenen van deze werknemer achterblijven in de pensioenregeling bij de oude pensioenuitvoerder, die verantwoordelijk blijft voor de uitvoering daarvan.
Klopt het dat alleen al in de sectoren horeca, schoonmaak, landbouw, detailhandel, levensmiddelen en de uitzendbranche ruim 2,5 miljoen zogenaamde «slapers» een pensioenaanspraak hebben die onder de wettelijke afkoopgrens ligt? Wat kunnen mensen die zo’n kleine aanspraak hebben nu doen als zij een waardeoverdracht willen?
Ja, dat klopt.4 Indien deelnemers na baanwisseling zijn toegetreden tot een andere pensioenregeling, kunnen zij vragen om individuele waardeoverdracht. Zij kunnen ook besluiten hun opgebouwde pensioenen achter te laten. Specifiek voor achtergelaten kleine pensioenen hebben pensioenuitvoerders het recht gekregen deze automatisch over te dragen indien de betreffende gewezen deelnemer elders pensioen opbouwt.
De betreffende pensioenuitvoerders hebben geen recht meer op tussentijdse afkoop, tenzij er na vijf pogingen van automatische waardeoverdracht geen nieuwe uitvoerder blijkt te zijn. Pensioenfondsen in deze sectoren schatten de kans niet heel groot in dat sprake is van kleine pensioenen als gevolg van collectieve beëindiging. Het zou maar sporadisch voorkomen dat wisseling van bedrijfsactiviteiten leidt tot opbouw bij een andere pensioenuitvoerder, tot collectieve beëindiging en het ontstaan van kleine pensioenen. Dit zou betekenen dat pensioenfondsen wel vanaf 1 januari a.s. kunnen beginnen met het maken van voorbereidingsplannen voor automatische waardeoverdrachten van de vele bestaande, kleine pensioenen. Ik kan mij voorstellen dat dit anders ligt voor verzekeraars. In de mate waarin collectieve beëindigingen vooral bij hen voorkomen kan het zo zijn dat deze pensioenuitvoerders nog niet kunnen beginnen aan het opstellen van plannen voor automatische waardeoverdracht van bestaande kleine pensioenen.
Herinnert u zich dat de intentie van de «Wet waardeoverdracht klein pensioen» is om ervoor te zorgen dat kleine pensioenen hun pensioenbestemming behouden? Deelt u de mening dat deze intentie in de huidige praktijk onvoldoende wordt waargemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat herinner ik mij. De «Wet waardeoverdracht klein pensioen» kent meerdere doelen. Inderdaad is het primaire doel om verlies te voorkomen van pensioenbestemming van kleine pensioenen. Daartoe is het recht op afkoop vervangen door het recht op automatische waardeoverdracht. Dat is gedaan voor die gevallen waarin de deelnemer, die wel heeft gekozen voor een andere werkgever met een andere pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder, echter niet heeft gevraagd om individuele waardeoverdracht. Om de kosten van uitvoering van de daardoor ontstane kleine pensioenen te verlagen is in die context het recht op automatische waardeoverdracht ingevoerd.
Bij collectieve beëindiging speelt echter niet de situatie dat de werknemer heeft gekozen voor een andere werkgever met een andere pensioenregeling en een andere pensioenuitvoerder. Integendeel, de werkgever en diens werknemers hebben ervoor gekozen om de opgebouwde kleine (en grote) pensioenen achter te laten. Het passeren van die keuze door uitbreiding van de wet is daarmee van een andere orde dan nu is geregeld. Daarbij is het voor nu nog een vraag of de problematiek van het niet kunnen onderscheiden van kleine pensioenen ontstaan door baanwisseling van die ontstaan door collectieve beëindiging aanzienlijk minder speelt bij pensioenfondsen met verreweg de meeste kleine pensioenen. Mijn beeld is dat de intentie vooralsnog niet in gevaar lijkt te komen.
Deelt u de mening dat een aanpassing van artikel 70a Pensioenwet (recht op waardeoverdracht) nodig is als de huidige praktijk tot problemen leidt voor mensen met kleine aanspraken? Bent u bereid hiervoor voorbereidingen te treffen?
Het hoofddoel van de Wet waardeoverdracht klein pensioen zag op het behouden van de pensioenbestemming van kleine pensioenen. De mogelijkheid van tussentijdse afkoop is zeer ingeperkt. Dat is in het belang van de deelnemers. Om pensioenadministraties niet al te veel te belasten met kleine pensioenen, is het systeem van automatische waardeoverdracht tussen pensioenuitvoerders ingericht. Bij de vormgeving van dit systeem is het uitgangspunt geweest dit zo simpel en efficiënt mogelijk te laten plaatsvinden.
Indien een pensioenuitvoerder geen gebruik mag maken van het recht op automatische waardeoverdracht, omdat deze er in zijn administratie moeizaam onderscheid kan maken tussen de verschillende soorten kleine pensioenen, dan is dat niet direct nadelig voor deelnemers. De pensioenbestemming blijft immers behouden. Via mijnpensioenoverzicht.nl behoudt de werknemer het overzicht van alle pensioenen, waar ook uitgevoerd of in uitvoering. De betreffende deelnemer kan het wel aantrekkelijk vinden om alle pensioenpotjes bij elkaar te hebben.
Van de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars heb ik op 9 april jl. het verzoek gekregen tot uitbreiding van het recht op automatische waardeoverdracht met ook achtergelaten kleine pensioenen vanwege het niet collectief overdragen aan een nieuwe pensioenuitvoerder. Er zijn pensioenuitvoerders die kennelijk moeite hebben met het onderscheiden van de verschillende soorten achtergelaten kleine pensioenen in hun administraties.
Ik heb de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars per brief laten weten dat ik in beginsel positief tegenover het verzoek sta, maar dat ik nadere informatie nodig heb om een gedegen afweging te kunnen maken.
Ik onderzoek onder meer wat de gevolgen voor werknemers en werkgevers kunnen zijn als ik het recht op automatische waardeoverdracht zou uitbreiden. Ik wil daarbij oog houden voor de belangen van de werknemers. Zij hebben er tenslotte samen met hun werkgever voor gekozen de opgebouwde pensioenen niet collectief over te dragen maar juist achter te laten. Een begrijpelijke reden voor die keuze kunnen bijvoorbeeld garanties zijn. Dit roept de vraag op of het mogelijk en wenselijk is om die kennelijke keuze van werknemers en werkgever te passeren. Waarbij speelt dat de benodigde premies zijn betaald en er in beginsel geen risico op afkoop bestaat. Voorts kan de werkgever te maken krijgen met bijbetaling en, zo ja, wat betekent dat dan? Natuurlijk heb ik bij deze afweging ook oog voor een zo efficiënt mogelijk proces van opschoning van de vele kleine pensioenen in de administraties.
Het bericht ‘Groot onderzoek naar Poolse WW-fraude in Helmond: ‘Voor zeker tonnen aan onterechte uitkeringen betaald’’ |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groot onderzoek naar Poolse WW-fraude in Helmond: «Voor zeker tonnen aan onterechte uitkeringen betaald»»?1
Ja.
Wat was de specifieke aanleiding voor deze inval? En wat is aangetroffen in de woningen in Helmond?
Bij UWV zijn interne meldingen binnen gekomen over een vermoeden van fraude bij verschillende uitkeringsgerechtigden. Daarop is UWV een onderzoek gestart. Uit dit onderzoek is gebleken dat de betrokkenen gebruik maakten van dezelfde tussenpersoon. De desbetreffende tussenpersoon heeft geen binding met UWV, daarom heeft UWV in juli 2018 een melding gedaan bij het Regionale Informatie en Expertise Centrum (RIEC). Gelet op de omvang van de zaak heeft de Officier van Justitie van het Functioneel Parket besloten de directie Opsporing van de Inspectie SZW opdracht te geven een strafrechtelijk onderzoek te verrichten naar de werkzaamheden van deze tussenpersoon. Dat is begin dit jaar gestart. Over hetgeen tijdens doorzoekingen exact in de panden is aangetroffen, kan ik geen uitspraken doen aangezien het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft.
Gaat het lukken om de in Helmond onterecht uitgekeerde uitkeringen terug te vorderen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is de directie Opsporing van de Inspectie SZW bezig met het strafrechtelijk onderzoek. Nadat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond kan UWV de adressen en de betreffende uitkeringsgerechtigden onderzoeken. UWV heeft de resultaten uit het strafrechtelijk onderzoek van de directie Opsporing van de Inspectie SZW nodig voor haar eigen onderzoek. Op het moment dat UWV constateert dat een onterechte uitkering is verstrekt, wordt deze teruggevorderd.
Is bekend waar deze arbeidsmigranten aan het werk waren en via welk uitzendbureau? Zijn deze werkgevers en uitzendbureaus ook deel van het onderzoek? Zo ja, hoe gaat u tegen ze optreden? Zo nee, waarom niet?
Het strafrechtelijk onderzoek naar de fraude is nog bezig. Daarom kan ik hierover momenteel geen uitspraken doen. Wel kan ik mededelen dat in deze fraudezaak meerdere personen worden verdacht van het plegen van strafbare feiten.
Indien uit meldingen van UWV of uit eigen onderzoek van de Inspectie SZW blijkt dat sprake is van verdenking van fraude en/of de feiten en omstandigheden geven hier aanleiding toe, dan kan de directie Opsporing van de Inspectie SZW onder gezag van het Functioneel Parket overgaan tot strafrechtelijk onderzoek. Of dit leidt tot huiszoekingen in concrete gevallen is op voorhand niet te zeggen.
Kunt u aangeven hoeveel casussen de Inspectie SZW in het kader van dit onderzoek op dit moment onderzoekt? Hoe groot is het fraudebedrag wat hierbij gemoeid is? Gaan er nog meer van dit soort invallen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Is aan te geven of de fraude zich in bepaalde regio’s – bijvoorbeeld waar veel land- en tuinbouw is – concentreert? Werkt de Inspectie SZW intensief samen met lokale partners – zoals gemeenten en woningbouwcorporaties – om de fraude in deze gebieden op te sporen en tegen te gaan?
Waar de fraude met tussenpersonen zich precies voordoet, is onbekend. UWV registreert sinds oktober 2018 voor de WW alle begeleiders die een WW-gerechtigde vertegenwoordigen of vergezellen naar een UWV-kantoor bij een papieren aanvraag. Op basis hiervan zal UWV de registratie van deze gegevens van tussenpersonen vergelijken (het vóórkomen van dezelfde tussenpersonen) en indien daartoe aanleiding bestaat, onderzoek doen. De directie Opsporing van de Inspectie SZW werkt bij de strafrechtelijke handhaving samen met diverse partners.
Welke mogelijkheden hebben de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie om betrokkenen in het buitenland op te sporen? Hoe is daarbij de samenwerking met Poolse instanties?
Het Openbaar Ministerie kan door middel van een Europees onderzoeksbevel Polen verzoeken om rechtshulp. De Officier van Justitie of een rechter kan beslissen of een bepaalde onderzoeksmaatregel moet worden toegepast en in een ander land moet worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld monitoring van de bankrekeningen en financiële transactie van de verdachte of beschuldigde personen. Onderzoeksmaatregelen op grond van een Europees onderzoeksbevel worden in beginsel door buitenlandse autoriteiten erkend en uitgevoerd. Bij uitvoering van een Europees onderzoeksbevel is de nationale wet van de uitvoerende staat leidend. In dat verband wordt ook volgens de geldende regels samengewerkt met Polen. De directie Opsporing van de Inspectie SZW kan bij opsporing van grensoverschrijdende fraude samenwerken met opsporingsdiensten in het buitenland. Dit kan door internationale rechtshulpverzoeken en door contacten met Europol, het samenwerkingsverband van de Europese Politiediensten. Op deze manier kan een betrokkene in het buitenland worden opgespoord voor het opsporingsonderzoek en kan hij indien nodig internationaal worden gesignaleerd.
Het bericht ‘Verkoop personenauto’s zakt flink in eerste halfjaar 2019’ |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verkoop personenauto’s zakt flink in eerste halfjaar 2019»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de verkoop van personenauto’s over de afgelopen vijf jaar (uitgesplitst per half jaar en uitgesplitst naar de verschillende brandstofsoorten die worden onderscheiden in de motorrijtuigenbelasting (mrb), te weten benzine, diesel, lpg, elektrisch, overig)?
Het gevraagde overzicht is als bijlage bij de beantwoording van deze schriftelijke vragen gevoegd.
Kunt u toelichten waarom de verkoop van personenauto’s met ongeveer 10% achterblijft bij vorig jaar?
Vanuit de autobranche ontvangt het kabinet berichten over een daling van de verkoopaantallen van nieuwe auto’s met ca. 10% in het eerste halfjaar van 2019, ten opzichte van het eerste halfjaar van 2018. Het is lastig om specifieke oorzaken aan te wijzen voor een daling of stijging van nieuwverkopen. Een dergelijke ontwikkeling moet volgens het kabinet ook niet worden bezien vanuit één half jaar. Zo waren de autoverkopen in zowel de eerste helft van 2017 als 2018 juist weer met ruim 10% gestegen. De totale nieuwverkoop van auto’s in Nederland fluctueert overigens al jaren tussen ca. 380.000 à 450.000 auto’s per jaar. Een stijging of daling van bijvoorbeeld 10% is daarom, gelet op de afgelopen jaren, geen uitzonderlijke ontwikkeling.
Klopt het dat het de bpm in het eerste half jaar van 2019 met gemiddeld 15% is gestegen ten opzichte van dezelfde periode in 2018? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daar een toelichting op geven?
De BPM-opbrengst over de eerste helft van 2019 is min of meer gelijk aan de BPM-opbrengst van de eerste helft van 2018. Wel is het aantal nieuwverkochte auto’s over de eerste helft van 2019 gedaald. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 zijn dergelijke fluctuaties in het aantal nieuwverkochte auto’s niet ongebruikelijk. Dat de BPM-opbrengst gelijk blijft ondanks een daling van het aantal nieuwverkopen is het gevolg van het feit dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwverkochte auto’s is gestegen. Dit komt doordat nieuwe auto’s in 2019 gemiddeld zwaarder en duurder (catalogusprijs exclusief BPM) zijn dan in voorgaande jaren. Dit blijkt ook uit onderzoek van TNO.2 Een hogere CO2-uitstoot betekent een hogere BPM. Hier komt bij dat de BPM een zeer progressieve belasting is. Door de progressieve BPM-tarieven kan een relatief kleine stijging van de gemiddelde CO2-uitstoot al snel een flink hogere BPM-opbrengst met zich meebrengen. In 2019 bedraagt de BPM voor een benzineauto met een CO2-uitstoot van 100 g/km € 2.597. Een toename van die CO2-uitstoot naar 120 g/km leidt al tot een verdubbeling van de BPM naar € 5.212. Relatief kleine verschuivingen in de CO2-uitstoot van personenauto’s en de samenstelling van de nieuwverkopen kunnen dus tot aanzienlijke fluctuaties in de totale BPM-opbrengst leiden. Overigens is de totale BPM-opbrengst over een langere termijn bezien nog altijd relatief laag. In 2007 was de totale BPM-opbrengst namelijk nog zo’n € 3,6 miljard. In 2018 was de BPM-opbrengst zo’n € 2,3 miljard.
Herinnert u zich dat u in antwoord op Kamervragen aangaf zich in te zetten om de bpm-opbrengst niet te laten stijgen als gevolg van de Worldwide Harmonised Light Vehicle Test Procedure (WLTP)?2
Op dit moment is de CO2-uitstoot vastgesteld conform de NEDC-testmethode nog altijd de heffingsgrondslag van de BPM. In de brief van 11 juli 2019 heeft het kabinet aangegeven dat per 1 juli 2020 de CO2-uitstoot vastgesteld conform de WLTP-testmethode de heffingsgrondslag wordt van de BPM.4 De CO2-uitstoot vastgesteld conform de WLTP-testmethode is gemiddeld hoger dan de CO2-uitstoot vastgesteld conform de NEDC-testmethode. Een hogere CO2-uitstoot betekent ook een hogere BPM. Het kabinet heeft echter zowel richting de Tweede Kamer als de autosector aangegeven dat deze verandering van heffingsgrondslag niet moet leiden tot een stijging van de totale BPM-opbrengst. Aan deze toezegging geeft het kabinet gevolg door, gelijktijdig met de aanpassing van de heffingsgrondslag, de BPM-tarieven en CO2-schijflengtes aan te passen om te compenseren voor de hogere WLTP CO2-uitstoot. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat deze aanpassing van de BPM-tarieftabel wordt uitgevoerd aan de hand van het gemiddelde verschil tussen NEDC CO2-uitstoot en WLTP CO2-uitstoot. Voor sommige auto’s is dit verschil echter groter dan dit gemiddelde. Voor andere auto’s is het verschil weer kleiner dan het gemiddelde. Hierdoor is het mogelijk dat, als gevolg van de nieuwe BPM-tarieftabel, de BPM op sommige auto’s stijgt of daalt. Dit is een logisch gevolg van de nieuwe WLTP-testmethode, omdat de nieuwe testmethode de CO2-uitstoot in de praktijk beter benadert. Auto’s die in de praktijk daadwerkelijk CO2-zuiniger zijn komen gunstiger uit de WLTP-test en omgekeerd. Deze aanpassingen in de BPM worden meegenomen in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2020.
Kunt u toelichten waarom de bpm-opbrengst in de eerste helft van 2019 dan toch met vier miljoen euro is gestegen ten opzichte van de dezelfde periode vorige jaar terwijl er minder auto’s zijn verkocht en wetende dat de verkoop van elektrische auto's vanwege de vrijstelling geen bpm-opbrengst oplevert?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg over autogerelateerde belastingen op 13 februari 2019 heeft aangegeven dat de aanpassing van de bpm-tabellen een afspraak is die u ook met de sector heeft gemaakt en waar u zich aan gaat houden?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer wordt gevolg gegeven aan deze eerdere toezeggingen om te komen tot aanpassing van de bpm-tabellen?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt de sector betrokken bij deze aanpassing, heeft u overleg met de sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting op dit proces en de bespreekpunten.
Om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van de WLTP op de CO2-uitstoot van personenauto’s heeft het kabinet TNO gevraagd om uitgebreid onderzoek te doen. Dit heeft geresulteerd in drie onderzoeksrapporten. Het derde onderzoeksrapport is op 11 juli 2019 aan uw Kamer gestuurd.5 Op dit moment werkt TNO, in aanvulling op dit derde onderzoeksrapport, aan een aanvullende analyse over de gevolgen van de WLTP voor plug-in hybride auto’s. Deze analyse wordt zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor Prinsjesdag, aan uw Kamer gestuurd. De autosector is gedurende het onderzoek naar de WLTP uitvoerig geconsulteerd. Zo heeft de sector punten onder de aandacht kunnen brengen, bijvoorbeeld met betrekking tot de onderzoeksvragen. Mede op verzoek van de autosector is door TNO bijvoorbeeld uitvoerig onderzoek gedaan naar de NEDC CO2-uitstoot van WLTP-auto’s. Daarnaast is de sector tweemaal uitgenodigd bij de TNO-presentaties van de onderzoeksresultaten. Bij deze presentaties zijn er gesprekken gevoerd over de onderzoeksresultaten van TNO. De autosector is bijvoorbeeld van mening dat de BPM op dit moment al is gestegen als gevolg van de WLTP. Deze conclusie is echter ontkracht door de onderzoeksresultaten van TNO. Uit het onderzoek van TNO komt namelijk het beeld naar voren dat de nieuwverkochte auto’s gemiddeld zwaarder en duurder zijn en over meer motorvermogen beschikken. Dat verklaart een stijging van de CO2-uitstoot en dus ook een stijging van de BPM. De huidige ontwikkelingen rondom de BPM-opbrengst kunnen dan ook niet worden gezien als een gevolg van de nieuwe WLTP-testmethode, de grondslag van de BPM is momenteel immers nog de CO2-uitstoot op basis van de NEDC-uitstoot. Daarnaast is tijdens deze bijeenkomsten uitvoerig van gedachten gewisseld over een logisch moment om de omzetting naar een op WLTP-uitstootcijfers gebaseerde BPM-tarieftabel op te nemen in de wet BPM. Uit deze gesprekken is gebleken dat de omzettingsdatum van 1 juli 2020 voor de betrokken partijen acceptabel is. Om die reden heeft het kabinet ervoor gekozen deze invoeringsdatum te hanteren.
Kunt u het tweede TNO-rapport over de bpm, waarover u tijdens het algemeen overleg over Autogerelateerde belastingen op 13 februari 2019 aangaf dat dit in mei 2019 zou volgen, delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Vanwege de onderlinge samenhang is ervoor gekozen enkele vragen gezamenlijk te beantwoorden.
3
138.807
1.169
1.084
45.005
0
7.320
0
767
7.639
201.794
0
112.927
2.391
2.180
61.566
2
7.230
0
391
4.604
191.291
2
140.118
1.757
307
46.214
6
4.391
0
236
10.218
203.249
1
119.596
1.681
364
84.990
13
11.537
0
232
30.158
248.572
1
151.281
1.846
166
34.382
1
4.058
0
372
2.649
194.756
1
124.315
2.208
506
38.679
6
7.330
1
567
15.970
189.583
0
172.059
3.323
467
40.663
4
9.840
0
685
545
227.586
0
140.663
4.736
817
33.230
1
9.698
1
554
585
190.285
1
194.944
8.020
772
36.872
0
13.307
1
571
1.517
256.005
1
143.375
16.413
446
21.779
13
9.703
0
411
2.019
194.160
0
174.180
17.212
101
20.338
65
14.310
0
439
3.021
229.666
De leegloop van oudere leraren in het onderwijs en de effecten op het lerarentekort |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Helft oudere leraren wil eerder stoppen met werken»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht en herken dat de komende jaren veel oudere leraren met pensioen gaan. Volgens het onderzoek gaat het om ruim de helft van de leraren boven de 57. In het onderzoek is gevraagd wanneer men met pensioen verwacht te gaan. Goed om te beseffen dat het verwachtingen zijn, maar het geeft wel een indicatie voor de toekomst.
Hoe dan ook vind ik dat werkgevers er alles aan moeten doen om ervoor te zorgen dat mensen in het onderwijs met plezier tot de pensioenleeftijd blijven werken. Hiervoor zijn goede arbeidsvoorwaarden en goed personeelsbeleid nodig. In de cao’s zijn maatregelen opgenomen om oudere leraren duurzaam inzetbaar te houden. Wat betreft personeelsbeleid kunnen oudere leraren die niet meer (volledig) voor de klas willen of kunnen staan een andere rol aannemen, zoals coach voor startende leraren en zijinstromers.
In het onderzoek is werkdruk de meest genoemde reden om eerder te stoppen. Ik vind ook dat de werkdruk omlaag moet. Gelukkig zijn er ook positieve ontwikkelingen. Zo heeft het kabinet budget beschikbaar gesteld voor het primair onderwijs om de werkdruk tegen te gaan en is in de cao voortgezet onderwijs geregeld dat leraren extra ontwikkeluren krijgen. Dit draagt bij aan verlaging van de werkdruk waardoor leraren mogelijk langer door kunnen werken.
Erkent u dat het feit dat oudere leraren eerder met pensioen willen, een zorgelijke ontwikkeling is die het lerarentekort verergert, met alle consequenties van dien?
Allereerst, de groeiende uitstroom van het aantal leraren dat met pensioen gaat is een belangrijke oorzaak is van de tekorten. In de prognoses is hier rekening mee gehouden. De prognose van de tekorten verergert dan ook niet op basis van dit onderzoek (zie ook het antwoord op vraag2. Positief is dat de leeftijd waarop leraren met pensioen gaan de afgelopen jaren juist iets omhoog is gegaan. Mijn inzet is dat met goed personeelsbeleid en de aanpak van de werkdruk de trend de komende jaren verder uitgebouwd kan worden.
Verandert de uitkomst van deze enquête iets aan uw prognose van de lerarentekorten in het primair en voortgezet onderwijs? Zo ja, kunt u ingaan op de wijziging? Zo nee, kunt u aangeven welke cijfers u gebruikte om de uitstroom van bijna-AOW-gerechtigde leraren mee te nemen in de prognoses?
De prognoses van de lerarentekorten veranderen niet. De prognoses in het primair en voortgezet onderwijs zijn mede gebaseerd op de gedragingen van leraren uit het verleden. Een onderdeel daarvan is de gemiddelde uittredeleeftijd voor pensioen. Voor de leraren in het primair onderwijs is de gemiddelde uittredeleeftijd, op het vaste meetmoment 1 oktober voor het jaar van uittreden, de afgelopen 10 jaar gestegen van 61,2 in schooljaar 2007/2008 naar 62,3 in 2017/2018.
Erkent u dat de werkdruk juist deze doelgroep leraren het meest benadeelt? Zo ja, wat gaat u doen om deze voor hen te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het zorgelijk om te lezen dat deze doelgroep een hoge werkdruk ervaart. Het kabinet heeft daarom ook middelen beschikbaar gesteld om de werkdruk te verlagen. De oorzaken van werkdruk verschillen per school en persoon. Zoals bekend zijn schoolteams zelf aan zet om te bepalen waar ze de werkdrukmiddelen aan besteden.
Verder zal in 2020 een tussenevaluatie plaatsvinden van het werkdrukakkoord waarbij meer inzichtelijk wordt gemaakt of de inzet van de middelen bijdraagt aan een vermindering van de werkdruk.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel scholen, uitgesplitst naar primair en voortgezet onderwijs, op dit moment gebruikmaken van het generatiepact, en hoeveel niet? Zo nee, kunt u een inschatting maken?
Nee, dat kan ik niet. Deze informatie wordt niet geregistreerd.
Wat zijn de beweegredenen voor scholen om al dan niet te kiezen voor een generatiepact?
Besturen kiezen bijvoorbeeld voor een generatiepact als zij willen dat oudere leraren langer door blijven werken (met minder uren). Minder werken kan daarnaast ook tot minder ziekteverzuim leiden. Een andere reden kan zijn om het personeelsbestand te verjongen.
Vindt u dat alle leraren gebruik zouden moeten kunnen maken van het generatiepact? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet, meewegend dat dit een deeloplossing voor het lerarentekort is?
Ik vind het belangrijk dat besturen goed personeelsbeleid voeren. Daarbij hoort ook dat zij hun personeelsvoorziening meerjarig vooruit plannen en het werk voor oudere leraren aantrekkelijk houden. Hoe besturen dat doen is aan hen. Overigens kunnen alle oudere leraren in het primair en voortgezet onderwijs gebruik maken van cao-maatregelen om minder te werken zonder evenredig inkomen te verliezen.
Deelt u de constatering uit de enquête dat op veel scholen een goed personeelsbeleid ontbreekt? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind dat het personeelsbeleid op veel scholen kan worden versterkt. Daar heb ik bij de actualisatie van de sectorakkoorden ook afspraken over gemaakt met de PO-Raad en de VO-raad. Daarnaast heb ik onderzoek laten doen naar hoe het personeelsbeleid in het primair en voortgezet onderwijs beter kan. Het onderzoek over het vo is al gepubliceerd en die over het po volgt na de zomer3. Om strategisch personeelsbeleid nog verder te stimuleren, werk ik aan een wettelijk eis voor strategisch personeelsbeleid in het po, vo en mbo. Daarmee krijgt de Inspectie van het Onderwijs de ruimte om schoolbesturen waar nodig op hun personeelsbeleid aan te spreken4. In het najaar van 2019 wordt hiervoor een wetsvoorstel aangeboden voor openbare internetconsultatie.
Wat is uw reactie op de constatering uit de enquête dat 30% van de ondervraagden die deze zomer stoppen, nog geen vervanging heeft?
Ik vertrouw erop dat het in de meeste situaties lukt om een oplossing te vinden, maar het lerarentekort blijft zorgelijk. Daarom is de aanpak van het lerarentekort een prioriteit voor mij. Dit doe ik op landelijk niveau samen met de werkgeversorganisaties, AVS, CNV, FvOv en de G4. Ook in de regio’s wordt steeds meer samengewerkt tegen het lerarentekort.
Bent u bereid met de sector in gesprek te gaan om te bezien of het aanbieden van een naar eigen keuze in te zetten blijfbonus voor leraren die tegen de AOW-gerechtigde leeftijd aan zitten een uitkomst kan bieden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Dit laat ik aan de sector zelf over. Personeelsbeleid is een verantwoordelijkheid van de besturen. Ik vind dat besturen een aantrekkelijke werkgever moeten zijn. Hoe zij dat doen is aan hen.