Het rapport ‘Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan’ van Stichting Het Vergeten Kind |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan» van Stichting Het Vergeten Kind? Herkent u deze cijfers? Zo nee, heeft u andere cijfers?1
Ik ken het rapport. Op 10 februari 2020 heeft de Stichting Het Vergeten Kind mij dit rapport en de bijhorende petitie overhandigd. Dat het aantal overplaatsingen en wisselingen van hulpverleners te hoog is, is mij bekend. Ik vind ook dat daar verandering in moet komen. Daarom hebben we met het programma Zorg voor de Jeugd doelstellingen geformuleerd om daar verbetering in aan te brengen.
Wat vindt u ervan dat de geïnterviewde kinderen die in een groep wonen, gemiddeld ruim 64 hulpverleners hebben gehad en kinderen in een gezinshuis bijna 30?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de uit huis geplaatste jongeren gemiddeld zes keer zijn verplaatst, maar het ook voorkomt dat een kind 20 keer is verplaatst?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met gemeenten en aanbieders duidelijkere afspraken te maken om te voorkomen dat kinderen zo vaak moeten doorverhuizen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het terecht dat de Stichting Het Vergeten Kind hier aandacht voor vraagt. Primair zijn gemeenten en aanbieders hierop aanspreekbaar. Gemeenten en aanbieders staan ook achter het bovengenoemd programma Zorg voor de Jeugd. Zij moeten – als dat nog niet gebeurd is – met elkaar dit soort afspraken maken. Dat hoort bij goed opdrachtgeverschap en een goed opdrachtnemerschap. Om hen daarin te ondersteunen, verbeteren we de randvoorwaarden om het jeugdstelsel beter te laten werken. Over de uitwerking hiervan heb ik uw Kamer op 20 maart 2020 geïnformeerd2.
Deelt u de mening dat verplaatsingen in combinatie met een snelle wisseling van hulpverleners schadelijk kan zijn voor de behandeling en het welzijn van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat gemeenten en zorgaanbieders zicht krijgen op het aantal kinderen dat hiermee te maken heeft?
Ik denk dat het kan helpen als op het niveau van de jeugdhulpregio’s en daarin actieve aanbieders van jeugdhulp een goed inzicht bestaat in de aantallen kinderen die te maken hebben met een snelle wisseling van hulpverleners. Op basis van dat inzicht kunnen zij concrete afspraken maken. Ik ben bereid mee te denken hoe zij dat kunnen inrichten, bijvoorbeeld door het aanreiken van een onderzoeksformat.
Welke maatregelen kunt u treffen om ervoor te zorgen dat kinderen meer vaste gezichten zien?
Als je zorg nodig hebt zijn een vertrouwd gezicht en continuïteit van professionals belangrijk. Echter, niet altijd is te voorkomen dat kinderen een aantal jeugdprofessionals zien. Bij het wisselen van een behandelaar is het belangrijk dat er een goede overdracht plaatsvindt. Dat hoort bij goed vakmanschap en is primair is de verantwoordelijkheid van jeugdhulpaanbieder. Een belangrijk motief om de huidige grootschalige woonvoorzieningen te transformeren naar kleinschalige woonvoorzieningen is om de relatie tussen begeleiders en jeugdigen te verbeteren en meer continuïteit van professionals te realiseren. Om deze ontwikkeling te stimuleren, ontwikkelt StroomOp een handreiking voor gemeenten, jeugdhulpregio’s, aanbieders en andere belanghebbende beslissers over kleinschalige alternatieven voor plaatsing in grote (gesloten) instellingen. StroomOp is een breed samengestelde beweging van jeugdhulpaanbieders en professionals die op basis van het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» werkt aan verbeteringen in de (gesloten) jeugdhulp. Bestanddelen van de handreiking zijn een inhoudelijke onderbouwing wat kleinschaligheid is en hoe een kleinschalige woonvoorziening op een goede manier in te richten is. Een vast team met een beperkt aantal begeleiders is daarvoor een essentiële voorwaarde. StroomOp wil de handreiking voor de zomer gereed hebben.
Wat heeft u gedaan aan het onnodig doorverhuizen van uit huis geplaatste kinderen, sinds u bijna een jaar geleden de petitie van Stichting Het Vergeten Kind kreeg die opriep om dit te stoppen?
Naar aanleiding van de oproep van Stichting het Vergeten Kind, hebben de Ministeries van VWS en JenV het CBS gevraagd om het aantal overplaatsingen en gescheiden plaatsingen van broertjes en zusjes te inventariseren. De beschikbare gegevens kunnen geen accuraat en volledig beeld geven. Het Ministerie van JenV heeft in opvolging van de motie van Van Nispen/Hijink het WODC verzocht nader onderzoek te doen naar de aard en omvang van gescheiden plaatsingen van broertjes en zusjes en in hoeverre een wettelijke verankering van het beginsel van samen plaatsen wenselijk is.3 Dit onderzoek loopt nog.
Het voorkomen dat uit huis geplaatste kinderen onnodig moeten doorverhuizen vraagt een gezamenlijke aanpak van aanbieders, gemeenten en het Rijk. Het bewustzijn dat dat nodig is, leeft breed. Tegelijk moeten we ons realiseren dat het veelvuldig overplaatsen hardnekkige oorzaken kent. Veranderingen zijn daarom niet van vandaag op morgen te realiseren. Wel lopen er vanuit de verschillende programma’s initiatieven die voor een verandering moeten zorgdragen.
Beroepsverenigingen, het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) en de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ) willen de huidige praktijk van spoedmachtigingen gesloten jeugdhulp veranderen. Want in veel situaties komen jeugdigen met een dergelijke machtiging niet meteen op de goede plaats terecht. Gesloten jeugdhulpinstellingen gaan vaker het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) raadplegen bij ingewikkelde casuïstiek om onnodige overplaatsingen te voorkomen. Op verschillende plaatsen in het land, zoals Amsterdam, komen duurzame woonvormen tot stand voor jeugdigen waarbij overplaatsing wordt voorkomen of zo veel mogelijk beperkt.
Deelt u de mening dat er dringend meer moet gebeuren om het hoge verloop (15,7 procent in 2018) van hulpverleners tegen te gaan?
We hebben te maken met een grote arbeidsmarktopgave en hoog personeelsverloop voor de jeugdsector. In samenwerking met gemeenten, aanbieders en beroepsorganisaties nemen we actie om het werken in de jeugdsector aantrekkelijk te maken en te houden. Met het actieprogramma Werken in de Zorg zijn we aan de slag met een aanpak voor de gehele sector zorg en welzijn. In alle regio’s werken partijen samen om medewerkers aan te trekken en te behouden voor de sector. Aanvullend hierop is een arbeidsmarktagenda opgesteld voor de jeugdsector. Jeugdzorg Nederland, FNV en CNV werken met ondersteuning van VWS aan projecten op bijvoorbeeld thema’s als goed werkgeverschap, investeren in aantrekkelijk werk en behoud van medewerkers. Doel is ook om de goede ideeën en praktijken in de branche meer te benutten door ze op te halen, te versterken en te delen met anderen, zodat de sector gebruik maakt van de aanwezige innovatiekracht.
Is bekend wat de oorzaak is van het hoge verloop? Is bekend wat het percentage tijdelijke en vaste contracten is in de jeugdzorg?
De belangrijkste redenen voor de hoge uitstroom van professionals liggen op het vlak van hoge werkdruk, te veel tijd kwijt aan administratieve lasten en verantwoording. Ook wordt aangegeven dat veel professionals zich onvoldoende gesteund voelen door hun leidinggevende en om die reden uitstromen. In het programma werken in de zorg en aan de arbeidsmarkttafel nemen we acties om de arbeidsmarktknelpunten aan te pakken.
Uit cijfers van het CBS over 2018 blijkt dat 76% van de werknemers in de jeugdzorg een vast contract heeft en 24% een tijdelijk contract.4
Wat vindt u van de aanbevelingen van Stichting Het Vergeten Kind? Bent u bereid om hiermee aan de slag te gaan? Zo ja, wat gaat u concreet doen en op welke termijn?
De in het onderzoek opgenomen aanbevelingen van kinderen en hulpverleners vind ik heel waardevol. Het zijn aanbevelingen waar aanbieders hun voordeel mee kunnen doen. Daar ligt de eerste verantwoordelijkheid. Dat kan alleen als gemeenten hen daarvoor de rust en ruimte bieden. Zoals hierboven genoemd verbeteren we de randvoorwaarden om het jeugdstelsel beter te laten werken. Over de uitwerking hiervan heb ik uw Kamer op 20 maart 2020 geïnformeerd5.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat gemeenten en zorgaanbieders zicht krijgen op het aantal kinderen dat met deze kwestie te maken heeft?
Ik denk dat het kan helpen als op het niveau van de jeugdhulpregio’s en daarin actieve aanbieders van jeugdhulp een goed inzicht bestaat in de aantallen kinderen die te maken hebben met onnodige verhuizingen. Op basis van dat inzicht kunnen zij concrete afspraken maken. Ik ben bereid mee te denken hoe zij dat kunnen inrichten, bijvoorbeeld door het aanreiken van een onderzoeksformat.
Een farmaceut die honderd medicijnen verloot onder baby’s met een dodelijke spierziekte |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Zwitserse farmaceut Novartis het middel Zolgensma via een verloting gratis wil verstrekken aan honderd baby’s met de dodelijke spierziekte Spinale musculaire atrofie (SMA)?
Ja.
Deelt u het standpunt dat het handelen van Novartis volstrekt onethisch is, tot valse hoop kan leiden bij wanhopige ouders met doodzieke kinderen en niet slechts in bewoordingen zou moeten worden veroordeeld?
Ik deel uw standpunt dat hier morele waarden uit het oog zijn verloren.
Mijn standpunt over de aanpak van Novartis heb ik in een gezamenlijke en openbare verklaring met mijn collega’s uit België, Luxemburg, Oostenrijk en Ierland aan de fabrikant medegedeeld.1 In de gezamenlijke verklaring hebben mijn collega’s en ik onze bezorgdheid uitgesproken over het feit dat Novartis en Avexis voor de vormgeving van een programma voor vroegtijdige toegang tot Zolgensma hebben gekozen voor een soort loterij voor patiënten waarvan de ouders en naasten reikhalzend uitkijken naar een mogelijke behandeling. Het getuigt niet van betrokkenheid bij de patiënten. Het zorgt alleen maar voor onzekerheid en meer leed bij de betrokken families.
Het staat fabrikanten vrij om hun producten aan patiënten ter beschikking te stellen voordat deze middelen worden vergoed. De praktische inrichting van een dergelijk programma is niet aan kaders gebonden maar moet in mijn ogen altijd in nauwe samenwerking met artsen gebeuren, op basis van objectieve medische criteria en medische noodzaak. Voor zover ik kan overzien is er in gevallen dat een fabrikant een geneesmiddel vroegtijdig beschikbaar stelt doorgaans inderdaad sprake van nauwe betrokkenheid van (behandelende) artsen. In dit geval concludeer ik dat hier niet of volstrekt onvoldoende sprake van is geweest.
In de hiervoor genoemde gezamenlijke verklaring heb ik met mijn collega’s Novartis en Avexis opgeroepen om hun systeem voor het bieden van vroegtijdige behandeling aan Europese patiënten, te herzien. Ik heb signalen opgevangen dat de bedrijven op grond van de commotie die is ontstaan, het programma overwegen aan te passen. In een persbericht heeft de fabrikant verklaard op de hoogte te zijn van het Beneluxa statement en overweegt om op basis van input van patientengroepen en behandelaren het ontwerp van de regeling aan te passen.2 Op dit moment overweeg ik geen nadere stappen.
Heeft u, naast uw gezamenlijke verklaring met collega-ministers uit de Benelux, ook contact opgenomen met alle andere Europese gezondheidsministers?
Ik heb vooralsnog geen andere collega’s benaderd over dit onderwerp. Hoewel ik de kracht zie in een EU-brede stellingname, vond ik het belangrijk om op korte termijn, voorafgaand aan de start van het programma, een krachtig signaal te geven. Daarom hebben mijn collega’s en ik ons beperkt tot een gezamenlijk Beneluxa statement. Door onze goede samenwerking was dit ook binnen de tijd mogelijk.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het niet gelukt om in deze kwestie in groter, EU-breed verband op te trekken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke concrete stappen wilt u in Europees verband zetten om te voorkomen dat farmaceuten in de toekomst ongestraft kunnen blijven overgaan tot zulke onethische acties?
Inmiddels hebben patiëntenorganisaties, behandelaren, meerdere landen en ook Eurocommissaris Kyriakides zich tegen het karakter van de regeling gekeerd3. De brede maatschappelijke afkeuring van het kans-element zonder transparante, medisch inhoudelijke selectiecriteria vormt mijns inziens een duidelijk en afdoende signaal dat naar ik verwacht op zichzelf bedrijven zal ontmoedigen in toekomstige gevallen voor een dergelijke aanpak te kiezen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Welke sancties op zulk onethisch handelen door farmaceuten zijn in uw optiek mogelijk? Denkt u bijvoorbeeld dat (tijdelijke) opschorting van de toelatingsprocedure tot de Europese markt een effectief pressiemiddel kan zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt de verloting van honderd Zolgensma-injecties per jaar zich volgens u tot de door Novartis gevraagde prijs van 1,9 miljoen euro per injectie, waarmee dit het geneesmiddel het duurste ter wereld is?
Ik vind dat de fabrikant van een dergelijk veelbelovend geneesmiddel zijn product breed en tegen een aanvaardbare prijs beschikbaar moet stellen zodra het geregistreerd is. En gezien de hoge verwachtingen die met het product gemoeid zijn, zowel bij patiënten als in de markt, zou het goed zijn als de fabrikant uit maatschappelijke verantwoordelijkheid een programma op zou zetten dat meer patiënten toegang zou bieden en waarbij behandelende artsen beter betrokken zouden worden bij de selectie van patiënten.
Samen met patiënten en artsen wacht ik op markttoelating zodat snel gesproken kan worden over de prijs en vergoeding van Zolgensma. Ik ga ervan uit dat het product aan alle patiënten geleverd kan worden zodra een positief vergoedingsbesluit is genomen. Bij een product met een zo hoge prijs verwacht ik dat de fabrikant verantwoording aflegt over de noodzaak van de hoogte ervan. Hiervoor is inzage in de prijsopbouw noodzakelijk. Ik roep de fabrikant daar dan ook toe op.
Verwacht u van Novartis enige transparantie over de prijsopbouw van het geneesmiddel?
Zie antwoord vraag 7.
De wijziging woonplaatsbeginsel |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Oproep: stel wijziging woonplaatsbeginsel uit» van Binnenlands Bestuur en het bericht over het Kamerdebat over de wijziging van het woonplaatsbeginsel op de website van Jeugdzorg Nederland?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat op basis van de Uitvoeringstoets woonplaatsbeginsel Jeugdwet door jeugdzorgorganisaties verwacht mocht worden dat er een woonplaatstool of andere geautomatiseerde woonplaatstoets komt, vanwege onder andere de citaten «Het is daarbij wel van cruciaal belang dat de instellingen inzicht krijgen in de registratie van woonplaats van jeugdigen en de geschiedenis van de woonplaatsen van verblijf van jeugdigen. Wanneer instellingen afhankelijk blijven van gemeenten, blijft de huidige informatie-asymmetrie in stand» en «Cruciale randvoorwaarde voor het nieuwe woonplaatsbeginsel inclusief een vereenvoudiging en het verminderen van administratieve lasten voor zorgaanbieders en gemeenten, is de mogelijkheid voor zorgaanbieders en gemeenten om de woonplaats van een jeugdige conform de BRP te toetsen»?3
Nee, ik deel de mening niet. De aangehaalde citaten in vraag 2 staan in de Uitvoeringstoets woonplaatsbeginsel Jeugdwet. Naar aanleiding van deze Uitvoeringstoets is er nader onderzocht of het mogelijk en nodig zou zijn dat jeugdzorgaanbieders in de BRP kunnen checken welke gemeente verantwoordelijk is. Uit dit nadere onderzoek is naar voren gekomen dat er diverse redenen zijn waarom dit niet wenselijk en niet mogelijk is:
Allereerst is er de principiële reden dat in de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Jeugdwet bij gemeenten ligt. Gemeenten moeten zelf vaststellen welke gemeente is aangewezen voor de verstrekking van de jeugdhulp en de betaling daarvan.
Een tweede reden is dat er ernstige privacy-bezwaren zijn tegen raadpleging van de BRP door aanbieders. Het zou dan gaan om dubbele verstrekking van gegevens voor hetzelfde doel. Overbodige verwerking van persoonsgegevens is in strijd met de beginselen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Een derde reden heeft te maken met beheer: Bij een tool voor aanbieders moeten duizenden aanbieders geautoriseerd worden om in de BRP te kijken. Dit zorgt voor te veel uitvoeringslasten en te veel beheerkosten.
Om de informatie-asymmetrie tussen gemeenten en aanbieders te voorkomen -zoals terecht is benoemd in de Uitvoeringstoets- is in de wet een betaalplicht, onderzoekplicht en informatieplicht voor gemeenten opgenomen. Deze plichten van de gemeenten verstevigt de positie van aanbieders. Het verzekert hen van tijdige informatie over de verantwoordelijke gemeente en tijdige betaling voor
geleverde jeugdhulp. Gemeenten zijn dus verplicht om te betalen en als later blijkt dat de verantwoordelijkheid elders ligt, kunnen de kosten verrekend worden met de andere gemeente.
Hoe wordt bij de implementatie en uitvoering van het nieuwe woonplaatsbeginsel exact tegemoet gekomen aan de hierboven geciteerde «cruciale randvoorwaarden», nu een woonplaatstool die jeugdzorgorganisaties direct toegang geeft tot de Basisregistratie Personen (BRP) er onder andere vanwege privacyoverwegingen niet komt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is het inbouwen van een woonplaatscheck in het standaardberichtenverkeer, zoals bepleit door het Ketenbureau i-Sociaal Domein, hiervoor een goede oplossing?
Ik begrijp heel goed dat aanbieders graag gebruik maken van een of andere wijze van automatisering. Ik vind een zo eenvoudig en eenduidig mogelijke implementatie belangrijk. Om aanbieders tegemoet te komen zijn er plichten voor gemeenten in de Jeugdwet opgenomen. Op verzoek van aanbieders laat ik nog een haalbaarheidsonderzoek doen naar de mogelijkheden van geautomatiseerde vaststelling van de woonplaats. Ik houd voor een automatische oplossing een slag om de arm omdat daarvoor mogelijk vergelijkbare bezwaren bestaan die ook geconstateerd zijn bij de woonplaatstool.
Begrijpt u dat aanbieders een sterke voorkeur hebben voor geautomatiseerde vaststelling van het woonplaatsbeginsel (bijvoorbeeld binnen het standaardberichtenverkeer) omdat de informatieplicht van gemeenten nog steeds zorgt voor afhankelijkheid van de gemeente (ten opzichte van de aanbieder) voor het verkrijgen van de juiste informatie?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gebeurt er als de termijn van twee weken, de termijn waarvan u aangaf dat gemeenten hierbinnen duidelijkheid moeten geven over de verantwoordelijke gemeente, niet gehaald wordt? Is dan de aangeschreven gemeente automatisch verantwoordelijk of moet een aanbieder naleving van de informatieplicht in het slechtste geval zelf afdwingen via de rechter? Hoe wenselijk en haalbaar is dat en hoe beoordeelt u de administratieve last die dit oplevert?
Ik zie een samenhang tussen deze vraag en de motie Peters die is ingediend bij het wetsvoorstel wijziging woonplaatsbeginsel (TK 2019–2020, 35 219, nr. 10). De motie Peters vraagt namelijk om de plichten van de gemeenten zodanig vorm te geven dat het in alle gevallen uiteindelijk aan de gemeenten is om onderling uit te zoeken welke gemeente de factuur moet betalen. Ik ga met de VNG en gemeenten) afspreken dat gemeenten binnen redelijke termijn aan de plichten voldoen en zo snel mogelijk aanbieders informeren bij welke gemeente zij facturen kunnen indienen. Mocht dat niet binnen een redelijke termijn bekend zijn, dan spreek ik af dat de aangesproken gemeente de facturen betaalt en dat de gemeente nagaat welke gemeente verantwoordelijk is. Blijkt een andere gemeente verantwoordelijk, dan zal er onderling verrekend worden. De aanbieder kan in de tussentijd starten met het leveren van jeugdhulp en is verzekerd van betaling. Ik verwacht dat gemaakte afspraken met de VNG en gemeenten voldoende zijn om gemeenten aan te sporen zich te houden aan de plichten.
Heeft u kennisgenomen van de tekst onder het kopje «Voorwaarden om rechtmatig financiële verantwoordelijke gemeente vast te stellen» van de Uitvoeringstoets woonplaatsbeginsel Jeugdwet en leest u ook dat daarin wordt uitgegaan van een oormerk in het BRP dat duidelijk maakt of een inschrijving in het BRP een verblijf in een accommodatie (dus bijvoorbeeld een jeugdzorglocatie) betreft?4
Ja. Gemeenten kunnen in eigen (lokale) systemen gegevens, afkomstig uit de BRP, koppelen aan informatie uit andere bronnen en in dat kader is dit in de Uitvoeringstoets benoemd als een vinkje. Wellicht kan dit een mogelijke optie zijn om na te gaan waar een jeugdige verblijft.
We gaan in een haalbaarheidsonderzoek toetsen in hoeverre we zo automatisch mogelijk kunnen laten vaststellen welke gemeente verantwoordelijk is. Hierbij worden de mogelijkheden van de BRP betrokken. Want ik wil dit voor aanbieders en gemeenten zo eenduidig en eenvoudig mogelijk regelen. Maar zoals ook in het antwoord op vraag 4 en 5 staat, is gebruik van de BRP zeer complex vanuit privacy en beheerperspectief.
De toestemming van DNB voor de fusie tussen Optas en Aegon |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2019, waarmee de rechter De Nederlandsche Bank (DNB) opdraagt om het instemmingsbesluit over de fusie tussen Optas en Aegon openbaar te maken?
Ik heb kennisgenomen van deze uitspraak.
Hoe beoordeelt u het feit de toezichthouder zich verzette tegen het verstrekken van het instemmingsbesluit aan een deelnemer?
De toezichthouder kan gegronde redenen hebben zich te verzetten tegen het verstrekken van informatie. In dit geval heeft DNB het instemmingsbesluit niet gedeeld met de betreffende polishouder, omdat DNB op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van mening is dat polishouders geen belanghebbenden zijn (bij het besluit). De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat deze redenering niet opgaat en het instemmingsbesluit wel verstrekt moest worden. DNB heeft dat ook gedaan. Het is in onderhavig geval niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de handelwijze van DNB.
Wie (welke medewerker van DNB) heeft het instemmingsbesluit van DNB genomen? Indien dat niet bekend is, wilt u dan aan DNB vragen wie dat besluit genomen heeft?
DNB neemt als organisatie het besluit onder verantwoordelijkheid van de directie.
Deelt u de menig dat een instemmingsbesluit over de miljardenfusie tussen Optas en Aegon gewoon openbaar moet zijn? Zo ja, wilt u dan bij DNB bevorderen dat het besluit openbaar wordt en zulke besluiten in voorkomende gevallen onmiddellijk openbaar gemaakt worden?
DNB heeft het besluit gedeeld met de polishouders na tussenkomst van de rechter. Ik ben niet van mening dat de inhoud van dergelijke besluiten per definitie openbaar moet zijn, omdat het vertrouwelijke informatie kan bevatten. Een positief besluit wordt vanzelfsprekend wel bekend gemaakt op het moment dat de fusie bekend wordt gemaakt. De Wet op het financieel toezicht (Wft) schrijft immers voor dat de verzekeraar mededeling doet van de fusie en daarmee van de instemming van DNB met die fusie. Op 2 april 2019 heeft Aegon een dergelijke mededeling in de Staatscourant gepubliceerd, waarmee dus ook de instemming van DNB met de fusie bekend is gemaakt.
Klopt het dat de polishouders jaarlijks schade leiden als gevolg van de fusie, omdat een belastingvoordeel dat Optas toekwam en dat leidde tot een hoger nettorendement voor de polishouders wegvalt als gevolg van de fusie? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Ik kan niet beoordelen of polishouders schade lijden als gevolg van de fusie. Het wegvallen van het belastingvoordeel is één onderdeel van de fusie waar mogelijk voordelen tegenover kunnen staan. De rechten en verplichtingen van Optas worden volgens DNB ongewijzigd overgenomen door Aegon Leven. Aan de hand van artikelen 3:112 en 3:118 van de Wft heeft DNB geconcludeerd dat aan alle wettelijke eisen voor de fusie wordt voldaan en heeft zij ingestemd. Volgens DNB zijn de belangen van polishouders bij de fusie voldoende beschermd en zijn polishouders daarover geïnformeerd (zie ook het antwoord op vraag 6). Het is te verwachten dat deze aspecten in de bodemprocedure aan de orde komen en de rechter deze in zijn oordeelsvorming zal meewegen.
Is de polishouders in de aanloop naar de fusie duidelijk meegedeeld dat dit belastingvoordeel zou wegvallen? Zo ja, waar en hoe is dat meegedeeld?
Aegon heeft in de aanloop naar de fusie haar polishouders via verschillende kanalen geïnformeerd over het wegvallen van het belastingvoordeel als gevolg van de fusie. Voorbeelden hiervan zijn de brieven die door Aegon zijn verstuurd aan werkgevers, werknemers en gepensioneerden in november 2018. In deze brieven werd onder andere ingegaan op het vervallen van de vrijstelling van vennootschapsbelasting. Tevens werd verwezen naar een aparte pagina op www.aegon.nl met veelgestelde vragen en antwoorden (https://www.aegon.nl/particulier/klantenservice/veelgestelde-vragen/wat-verandert-er-mijn-beleggingen-door-de-fusie-van-optas-en-aegon) waarbij ook specifiek wordt ingegaan op het vervallen van de vrijstelling van vennootschapsbelasting.
Hoe konden de polishouders zonder over alle informatie te beschikken bepalen of zij zich al of niet zouden moeten verzetten tegen de voorgenomen fusie1?
Aegon heeft aan de verplichting voldaan om het voornemen tot fusie te publiceren in de Staatscourant en drie landelijke dagbladen. Zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 6, heeft Aegon in de aanloop naar de fusie de polishouders via verschillende kanalen geïnformeerd over het wegvallen van het belastingvoordeel als gevolg van de fusie. Voorbeelden hiervan zijn de brieven die door Aegon zijn verstuurd aan werkgevers, werknemers en gepensioneerden in november 2018 en de communicatie via de website van Aegon.
Zijn polishouders volgens u belanghebbenden bij de fusie of niet, aangezien DNB stelt dat de polishouders geen belanghebbenden zijn, terwijl zij schade ondervinden als gevolg van de fusie en in de hier bovengenoemde uitspraak de voorzieningenrechter tot een ander oordeel komt?
Zolang deze kwestie onder de rechter is, doe ik hierover geen uitspraken.
Klopt het dat DNB op 23 oktober 2018 opdracht heeft gegeven aan Aegon/Optas het voornemen van de fusie te vermelden in de Staatscourant en drie dagbladen?
Ja.
Is het voornemen van de fusie vermeld in drie dagbladen? Zo ja, op welke datum in welk dagblad en op welke pagina?
Op zaterdag 3 november 2018 heeft Aegon een advertentie geplaatst in drie landelijke dagbladen (De Telegraaf, p. T43, NRC, p. E11, Volkskrant p.8) en op 5 november 2018 in de digitale Staatcourant.
De portefeuille-overdracht had niet kunnen plaatsvinden indien een kwart van de polishouders verzet had aangetekend tegen het voornemen van die fusie2. Wilt u DNB vragen om publiekelijk aan te tonen dat minder dan een kwart van de polishouders bezwaar gemaakt heeft?
Uit het feit dat DNB heeft ingestemd met de fusie, kan worden geconcludeerd dat minder dan een kwart van de polishouders verzet heeft aangetekend tegen het voornemen van die fusie. DNB kan niet zonder tussenkomst van een rechter haar algemene geheimhoudingsplicht schenden, ook niet op mijn verzoek.
Hoe kan een polishouder weten en (laten) controleren of een kwart van de polishouders tijdig bezwaar gemaakt heeft?
DNB mag geen instemming verlenen met de fusie indien een kwart of meer van de polishouders zich binnen de gestelde termijn tegen de voorgenomen overdracht heeft verzet. Indien in de Staatscourant bekend wordt gemaakt dat DNB heeft ingestemd met de fusie, dan kan de polishouder daaruit afleiden dat minder dan een kwart van de polishouders zich heeft verzet. Een individuele polishouder kan het aantal polishouders dat bij DNB verzet heeft aangetekend niet controleren zonder tussenkomst van de rechter. Ik ga er vanuit dat DNB waar mogelijk op passende wijze openheid betracht.
Had DNB FNV volgens u niet tenminste onmiddellijk op de hoogte moeten stellen van het feit dat zij had ingestemd met de fusie, aangezien FNV in december 2018 is gehoord door DNB in het kader van de voorbereiding van het instemmingsbesluit en FNV daarna niet meer (actief) op de hoogte is gehouden door DNB van het verloop van de instemmingsprocedure?3
Zoals ik eerder in antwoord op vraag 2 heb gesteld, is het aan de rechter om te toetsen of het besluit van DNB rechtmatig is.
Heeft DNB zich in deze zaak nauwgezet aan de wettelijke termijn gehouden wat betreft bezwaar en beroep?
DNB geeft aan ernaar te streven op een bezwaar te beslissen binnen de termijn die daarvoor staat. Door omstandigheden die zich tijdens de bezwaarprocedure kunnen voordoen, lukt dat niet altijd. In de onderhavige procedures is de beslissing op bezwaar in sommige gevallen volgens DNB niet binnen de wettelijke termijn genomen. Het is aan de rechter om hierover een oordeel uit te spreken.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn een voor een beantwoord, maar het is niet gelukt de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het bericht ‘Schaf de zorgtoeslag af, zonder inkomenseffecten’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Bruno Bruins (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schaf de zorgtoeslag af, zonder inkomenseffecten»?1
Ja.
Wat vindt u van het plan van de professoren Van de Ven en Schut?
De kern van hun voorstel is:
De zorgtoeslag wordt afgeschaft.
Burgers gaan maandelijks een heffing betalen aan de belastingdienst ter hoogte van € 85 minus de zorgtoeslag.
De opbrengst van de heffing plus het budget van de huidige zorgtoeslag worden ter beschikking gesteld aan de verzekeraars, waardoor de nominale premie € 85 per maand lager uitvalt.
Dit heeft de volgende effecten:
Inkomenseffecten: De gemiddelde nominale premie bedraagt € 1.415 in 2020. De zorgtoeslag bedraagt € 1.250 voor alleenstaande minima, waardoor zij per saldo € 165 betalen.2 Bij een verlaging van de premie met € 85 per maand, wordt de nominale premie € 395, waardoor alleenstaanden met een inkomen op of onder het minimumloon (circa 3 miljoen huishoudens) er ruim € 200 op achteruit gaan (een koopkrachtachteruitgang van 1%). Het voorstel is onduidelijk over of/hoe deze mensen zouden worden gecompenseerd. Hiervoor zijn verschillende maatregelen denkbaar, maar complicerende factor daarbij is dat de zorgtoeslag een tegemoetkoming op huishoudinkomen is en het huidige fiscale stelsel gebaseerd is op individueel inkomen. Daarom zullen er altijd zowel positieve als negatieve inkomenseffecten optreden bij het afschaffen van de zorgtoeslag in combinatie met compensatie binnen het bestaande instrumentarium. De verdeling van de effecten hangt uiteraard af van de precieze vormgeving van een variant.
In het voorstel moet in plaats van de zorgtoeslag een fiscale heffing worden berekend. Deze maandelijkse heffing moet ingepast worden in het belastingstelsel dat werkt met voorlopige en definitieve aanslagen. Het voorstel is niet duidelijk over welke belastingparameters (heffingskortingen, tarieven) gewijzigd zouden moeten worden. Als de hoogte van de heffing net als die van de zorgtoeslag gebaseerd moet zijn op het actuele inkomen van het huishouden, dan blijven de complicaties die zich bij de zorgtoeslag voordoen bij het vaststellen van het inkomen bestaan. Correctie achteraf blijft nodig als blijkt dat er verkeerde inschatting is gemaakt.
Er zou verder uitgewerkt moeten worden hoe de belastingplichtige te kennen moet geven dat hij/zij in aanmerking wil komen voor vermindering van de maandelijkse heffing. Als dit moet gebeuren via een aanpassing van een voorlopige aanslag, zijn de effecten op administratieve lasten en doenvermogen vergelijkbaar met die van het aanvragen van de zorgtoeslag.
Gezien bovenstaande kunnen wij niet goed inschatten of het voorstel uitvoerbaar is voor de belastingdienst.
Wat is het effect op het aantal ontvangers van zorgtoeslag bij een verlaging van de nominale premie met 85 euro per maand? Deelt u de conclusie dat deze verlaging van de nominale premie en de zorgtoeslag inkomensneutraal kan worden gecompenseerd via een fiscalisering of verhoging van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (bijdrage Zvw)?
Na een verlaging van de nominale premie met € 85 per maand zou er in 2020 nog recht bestaan op zorgtoeslag voor alleenstaanden met een inkomen onder de € 23.000 en voor stellen met een inkomen tot € 24.000. In 2019 zijn er ongeveer 3,0 miljoen alleenstaanden en 0,2 miljoen stellen die onder deze grenzen vallen, waardoor het aantal zorgtoeslaggerechtigde huishoudens met circa 1 miljoen (24%) daalt. Zoals bij vraag 1 is aangegeven zal compensatie nader moeten worden uitgewerkt, maar is het niet op voorhand zeker dat hiermee alle inkomenseffecten budgettair neutraal kunnen worden gerepareerd.
Met welk bedrag zou de nominale premie moeten worden verlaagd om het aantal ontvangers van zorgtoeslag te verminderen tot nul?
De maximale zorgtoeslag bedraagt in 2020 € 1.250 voor alleenstaanden en
€ 2.397 voor paren. In 2020 zou het aantal ontvangers van zorgtoeslag derhalve verminderen tot nul bij een premiedaling van € 1.250 op jaarbasis.
Hoe groot is de groep voor wie het beschreven plan een negatief inkomenseffect kan hebben, uitgaande van een verlaging van de nominale zorgpremie met 85 euro per maand en de verplichte betaling van alle verzekerden van 85 euro per maand min de gederfde zorgtoeslag zoals beschreven in het artikel?
In het voorstel gaan ruim 3 miljoen huishoudens op achteruit, ervan uitgaande dat deze groep niet op een andere manier in wordt gecompenseerd (hier geeft het voorstel geen informatie over).
Wat zou de verhouding tussen de nominale zorgpremie en de inkomensafhankelijke bijdrage worden bij een verlaging met 85 euro per maand?
Door een verschuiving van € 85 per maand door 14 miljoen verzekerden verschuift er € 15 miljard. Het aandeel dat niet door de nominale zorgpremie wordt gefinancierd stijgt daardoor van circa 50% naar circa 80%.
Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten van de Wet op de Zorgtoeslag? Zouden deze volledig verdwijnen bij het overbodig worden van de zorgtoeslag via een verlaging van de nominale premie?
De uitvoeringskosten van de zorgtoeslag bedragen in 2017 circa 74 miljoen.3 Een deel van deze kosten betreft de bijdrage van de zorgtoeslag aan de vaste kosten van de dienst toeslagen. Die vervallen niet in zijn geheel als er één toeslag wordt afgeschaft. Daar komt bij dat de wegvallende uitvoeringskosten bij de dienst toeslagen worden gemitigeerd door hogere kosten bij het deel van de belastingdienst dat er weer extra taken bij krijgt.
Deelt u de analyse van de professoren dat de premieconcurrentie tussen verzekeraars wordt vergroot bij een lagere nominale premie, zoals eerder ook geconcludeerd door het Centraal Planbureau (CPB)? Klopt het dat consumenten door de grotere relatieve verschillen juist meer gevoelig zullen zijn voor verschillen in premies? Wat zou dit betekenen voor de hoogte van de nominale premie? Welke andere gevolgen verwacht u van grotere relatieve prijsverschillen in de nominale premie?2
Douven et al. (2020)5 laten inderdaad zien dat naarmate de nominale premie lager wordt verzekerden meer gevoelig zullen zijn voor verschillen in premies. Door grotere concurrentie zal er dan druk ontstaan op verzekeraars om de premie iets te verlagen.
Bij het gebruik van een lagere nominale premie moet ook het oogpunt van de verzekeraar worden meegenomen. Een risico is volgens het CPB dat een premie rond de nul ook kan leiden tot hogere premies omdat verzekeraars niet snel een negatieve premie zullen aanbieden. Zie voor andere effecten vraag 9.
Hoe verhoudt dat zich tot de analyse van het CPB dat het kostenbewustzijn bij burgers juist afneemt?3
Met betrekking tot kostenbewustzijn en de hoogte van de nominale premie spelen twee aspecten7 (ZIK1, 2015, pag.135). Enerzijds kan een lagere nominale premie leiden tot minder kostenbewustzijn bij mensen. Bij een lage nominale premie kan het lijken alsof de zorg niets kost.
Een hoge premie kan ook leiden tot een gevoel bij mensen dat men «er voor betaald heeft» en dus alle recht heeft op veel zorg.
Hoe groot beide effecten in de praktijk zijn is niet nader onderzocht.
Hoe ontwikkelt het aantal wanbetalers in de Zvw zich? Hoe groot is de premiederving die optreedt door wanbetaling? Deelt u de conclusie dat een verlaging van de nominale zorgpremie leidt tot een vermindering van het aantal wanbetalers?
Het aantal wanbetalers is gedaald van 325.000 eind 2015 naar 202.000 eind 2019 doordat zorgverzekeraars op grote schaal betalingsregelingen aanbieden. Verzekerden betalen dan direct weer de normale premie. In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van het aantal wanbetalers opgenomen sinds 2014.
Per ultimo
Aantal wanbetalers
325.810
312.037
277.023
249.044
223.714
202.207
Zorgverzekeraars kunnen verzekerden met een betalingsachterstand ter hoogte van zes maanden zorgpremie aanmelden bij het CAK voor het bestuursrechtelijke premieregime (wanbetalersregeling). De wanbetalersregeling beperkt daarmee de premiederving. Deze betalingsachterstanden worden deels ook weer voldaan. Het is niet bekend hoe hoog de premiederving is.
Een lagere zorgpremie kan een preventieve werking hebben op nieuwe wanbetalers dan wel recidive. Daar staat tegenover dat een verlaging van de nominale premie met een navenante verlaging van de zorgtoeslag, per saldo geen wijziging in het inkomen van huishoudens met lage inkomens betekent en het in vraag 1 genoemde voorstel zelfs negatieve inkomenseffecten kan hebben voor lage inkomens.
Bij welke hoogte van de nominale premie ontstaat het risico dat een aantal verzekeraars een negatieve premie zouden moeten hanteren bij collectieve kortingen, uitgaande van het wettelijk verplicht eigen risico? Bij welke hoogte ontstaat het risico op een negatieve premie uitgaande van een hoger vrijwillig eigen risico?
Dit hangt af van de verwachte uitgaven van verzekeraars en hun financiële positie (reserves). Op basis van huidige inzichten kan gesteld worden dat bij een premie van lager dan circa € 460 per jaar, het risico ontstaat dat de premie negatief kan worden.
In 2020 bedroeg de bandbreedte tussen de hoogste en laagste nominale premie € 280 euro. Als men kiest voor het hoogste vrijwillige eigen risico van € 500 per jaar bovenop het verplicht eigen risico van € 385, bedraagt de korting bij de laagste premie circa € 180 per jaar. Dit betekent dat bij een nominale premie die lager is dan € 460 verzekerden, die kiezen voor de goedkoopste verzekeraar met het hoogste wettelijke minimum een negatieve premie betalen.
Heeft u sinds het uitkomen van de Studiegroep Duurzame Groei in juli 2016 de Europese Commissie de vraag voorgelegd of er sprake is van ongeoorloofde staatssteun als de nominale premie wordt verlaagd? Zo nee, waarom niet?4
Een verlaging van de nominale premie leidt tot een verhoging van de staatssteunmiddelen en dient dit te worden genotificeerd bij de Europese Commissie. Dat heeft de Europese Commissie mij recent bevestigd. De Europese Commissie zal vervolgens de Zvw toetsen aan de Europese staatssteunregels.
Wat is daarvan de uitkomst, gezien het feit dat bij het publiceren van het rapport van de Studiegroep Duurzame Groei de verwachting was dat de Commissie twee jaar nodig zou hebben om een oordeel te geven?
Zie antwoord vraag 12.
Op welke wijzen zou een significante verlaging van de nominale premie mogelijk zijn met lagere risico’s op staatssteun, zonder het eigen risico te verhogen of de uitvoering van de Zvw weg te halen bij private verzekeraars?
Het verlagen van de nominale premie, zonder dat een notificatie bij de Europese Commissie is vereist, is mogelijk door het verlagen van de Zvw-kosten. Bijvoorbeeld door doelmatigheidsverbeteringen of door zorg over te hevelen naar andere domeinen. Andere mogelijkheden om de Zvw-kosten te verlagen zijn bijvoorbeeld het verkleinen van het verzekerde pakket door behandelingen niet meer te vergoeden. Het verbeteren van inzicht in gepast gebruik van zorg en daarmee het terugdringen van zorg waarvan de effectiviteit niet vaststaat, zijn ook vormen van pakketbeheer die tot lagere kosten van de Zvw kunnen leiden.
Wordt de mogelijkheid van het verlagen van de nominale premie en het afschaffen van de zorgtoeslag ook betrokken bij de uitvoering van de motie-Bruins/Van Weyenberg over varianten waarbij het toeslagenstelsel verdwijnt?5
Het kabinet zal meerdere alternatieven verkennen binnen het bestaande zorgverzekeringsstelsel. Met de kabinetsreactie op het IBO-toeslagen, die in maart naar uw Kamer zal worden verstuurd, zal uw Kamer hierover worden geïnformeerd.
De vindbaarheid van artikel 2.82 aanbestedingen op TenderNed |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het op TenderNed vinden van aanbestedingen, die zijn voorbehouden op basis van artikel 2.82, door (sociaal) ondernemers als ingewikkeld en complex wordt ervaren?
TenderNed heeft een klacht van een ondernemer ontvangen die het vinden van voorbehouden opdrachten (zogenaamde 2.82 opdrachten) als ingewikkeld en complex ervaart.
Deelt u de mening dat het meer herkenbaar maken van aanbestedingen, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor meer werkgelegenheid voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt, wenselijk is en voor zowel aanbestedende overheidsdiensten (meer keuzemogelijkheid) als (startende) sociaal ondernemers van toegevoegde waarde kan zijn?
Ja.
Wat vindt u ervan dat opdrachten die in het kader van artikel 2.82 van de Aanbestedingswet 2012 zijn aanbesteed niet via een zoekfunctie vindbaar zijn op TenderNed? Bent u bereid om tot een dergelijke zoekfunctie te komen?
Het is op dit moment al mogelijk te zoeken binnen TenderNed, door het gebruik van bepaalde termen die vaak in opdrachtomschrijvingen van voorbehouden opdrachten staan, waaronder «voorbehouden opdracht», «2.82» of «sociale werkplaats». Dit geldt voor aanbestedingen gepubliceerd op zowel TenderNed als een privaat platform. TenderNed heeft daarnaast een attenderings/notificatiefunctie, waarbij (sociale) ondernemers via hun interesseprofiel specifieke zoektermen kunnen opnemen. Zij ontvangen dan automatisch bericht bij publicatie van een relevante aanbesteding.
Een apart zoekfilter specifiek voor voorbehouden opdrachten bestaat op dit moment niet. Aanbestedende diensten hebben op TenderNed de mogelijkheid middels een vinkje aan te geven of de aanbesteding een voorbehouden opdracht betreft. De reden dat hiervoor geen specifiek zoekfilter bestaat is dat aanbestedende diensten, naast het publieke platform TenderNed, ook gebruik maken van andere private platforms om hun aanbestedingen op te publiceren. Op TenderNed staat vervolgens alleen verwijzing naar het private platform en de aankondiging van de opdracht, waardoor TenderNed niet over alle gegevens beschikt. Ik heb geen invloed op hoe private partijen hun systemen vormgeven. Een zoekfilter specifiek voor voorbehouden opdrachten zal daarom alleen de voorbehouden opdrachten die op TenderNed worden aangemaakt weergeven en daarom zijn doel missen.
Ik vind het wel belangrijk dat sociale ondernemers makkelijk kunnen zoeken naar aanbestedingen. Voor zowel de zoek- als de notificatiefunctie is vereist dat aanbestedende diensten deze termen opnemen in titel, omschrijving, zoektermen, etc. Ik heb PIANOo gevraagd dit onder de aandacht te brengen van de aanbestedende diensten.
Bent u tevens bereid om naast een zoekfunctie zich ervoor in te spannen om ook de al in TenderNed bestaande attenderings-/notificatiefunctie met dit kenmerk uit te breiden, zodat sociaal ondernemers actief gewezen kunnen worden op een aanbesteding in het kader van artikel 2.82?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u verder om de herkenbaarheid van aanbestedingen in het kader van artikel 2.82 te vergroten? Ziet u tevens mogelijkheden om aanbestedende overheidsdiensten extra te stimuleren om meer in te zetten op sociaal opdrachtgeverschap?
Op het terrein van voorlichting en stimulering van sociaal opdrachtgeverschap gebeuren verschillende dingen. PIANOo (het Expertisecentrum Aanbesteden) publiceert informatie en advies over aanbesteden voor aanbestedende diensten. PIANOo zet daarbij actief in op sociaal opdrachtgeverschap en organiseert onder andere marktontmoetingen tussen aanbestedende diensten en sociale ondernemingen.
Ook zijn er sinds kort kennisbijeenkomsten over de toepassing van voorbehouden opdrachten met publieke inkopers en (sociale) ondernemers gezamenlijk. Het gaat hierbij om sociale ondernemingen in brede zin: het is niet beperkt tot het begrip uit artikel 2.82 van de Aanbestedingswet. Iedere onderneming met sociale en/of maatschappelijke doelstellingen is welkom. In deze bijeenkomsten wordt onder andere ingegaan op de mogelijkheden die de Aanbestedingswet biedt om sociale impact te creëren binnen inkoop- en aanbestedingsbeleid, zoals:
inhuur van participanten (mensen met een arbeidsbeperking) door de rijksoverheid;
één op één gunning op basis van de percelenregeling of bij specifieke diensten door non-profit organisaties;
de voorbehouden opdrachten (artikel 2.82 van de Aanbestedingswet), waarover ik al eerder uw Kamer informeerde1; en
sociale overwegingen binnen een (reguliere) aanbestedingsprocedure. In deze categorie gaat het onder andere over sociale uitsluitingsgronden, (minimum)geschiktheidseisen, bijzondere uitvoeringsvoorwaarden en gunningscriteria.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ondersteunt daarnaast sociaal inkopen met de Handreiking social return om gemeenten te informeren over de verschillende mogelijkheden binnen de Aanbestedingswet. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld de uitvoeringsvoorwaarde stellen dat mensen met afstand tot de arbeidsmarkt een deel van de opdracht moeten uitvoeren (SROI).
Het regeerakkoord en de initiatiefnota van het lid Bruins (CU) over ondernemen met een maatschappelijke missie gaan in op de verschillende mogelijkheden om de erkenning en herkenning van sociale ondernemingen te versterken.2 In mijn Kamerbrief over passende regels en ruimte voor sociale ondernemingen heb ik aangekondigd om de behoefte en het draagvlak onder sociale ondernemers voor beleidsmaatregelen in kaart te brengen.3 Tijdens het notaoverleg over de Initiatiefnota van het lid Bruins over ondernemen met een maatschappelijke missie afgelopen december, heb ik uw Kamer geïnformeerd over de huidige stand van zaken. Ik streef ernaar om voor het zomerreces de mogelijkheden voor betere erkenning en herkenning van sociale ondernemingen te delen met uw Kamer. Ik ben ook in gesprek gegaan met de sociaaleconomische Raad (SER) om de mogelijkheden voor maatschappelijke meerwaarde bij aanbesteden met de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties te verkennen en geef daarbij invulling aan mijn toezegging aan het lid Moorlag (PvdA) in het AO Aanbesteden van 31 oktober 2019.4 Sociale ondernemingen kunnen hun maatschappelijke impact met behulp van de SDG’s in kaart brengen en zichtbaar maken. Dit kan helpen in een aanbestedingsprocedure.
Het bericht 'Hoe Jeroen Pauw vertrok en toch een beetje kon blijven' |
|
Zohair El Yassini (VVD), Joost Sneller (D66), Harry van der Molen (CDA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Hoe Jeroen Pauw vertrok en toch een beetje kon blijven» en het artikel met gelijke strekking «BNNVARA brak met Pauw om salariseis»?1 2
Ja.
Klopt het dat het productiebedrijf TVBV rond de hernieuwing van het presentatiecontract van de heer Pauw aan BNNVARA het voorstel heeft gedaan de vergoeding voor TVBV te verhogen en een programmagarantie (afnamegarantie) ter grootte van een half miljoen euro af te spreken? Zo ja, heeft naar uw mening BNNVARA correct gehandeld door het voorstel af te wijzen omdat er sprake zou zijn van het omzeilen van het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling die geldt past het mij niet om me te mengen in individuele contractonderhandelingen. Ik hecht er wel zeer aan dat het BPPO wordt gerespecteerd. BNNVARA heeft mij laten weten dat er in deze zaak is gehandeld op basis van de kaders van het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep (hierna: BPPO).3 Dat hebben zij correct gedaan.
Ik heb daarnaast, mede naar aanleiding van de berichtgeving in de NRC, laten navragen of bij de latere afspraken met TVBV inzake de productie van Op1, die worden genoemd in het antwoord op vraag 6, schending van de kaders van het BPPO of de Governancecode Publieke Omroep 2018 heeft plaatsgevonden. De NPO en WNL (de contract-houder voor Op1) hebben mij laten weten dat daarvan geen sprake is.
Los daarvan vind ik dat er meer transparantie en helderheid nodig is over de regels voor contractuele afspraken tussen omroepen en productiebedrijven, in relatie tot presentatoren. In de visiebrief van 14 juni 20194 heb ik daarom vorig jaar aangekondigd met de NPO en de omroepen in gesprek te gaan over mogelijke aanscherpingen van de regels in het BPPO. Over de uitkomsten hiervan wordt u in november geïnformeerd, bij de mediabegrotingsbrief 2021.
Had TVBV op de hoogte kunnen zijn van de afspraken rond de matiging van de vergoeding van presentatoren? Kunt u aangeven op basis van welke huidige afspraken het verstrekken van programmagaranties uitgesloten is? Heeft BNNVARA in eerdere contracten met de heer Pauw en/of TVBV in het verleden afspraken gemaakt over programmagaranties (afnamegaranties)?
Ik ga er vanuit dat omroepen producenten waarmee zij samenwerken op de hoogte brengen van de relevante wet- en regelgeving, waaronder het BPPO. In bovenstaande situatie is door BNNVARA ook conform het BPPO gehandeld. Afspraken over het aantal afleveringen van een bepaalde titel zijn een gebruikelijk onderdeel van productiecontracten. Deze worden echter pas effectief als er ook door de NPO via een plaatsingsbesluit ruimte is voor uitzending. Dergelijke afspraken zijn ook nodig voor een voorspelbare en doelmatige planning van de programmaproductie.
Kunt u zich herinneren dat de NPO, haar bestuur en medewerkers gehouden zijn aan de Governancecode Publieke Omroep 2018 waarin uitspraken worden gedaan over leiderschap en voorbeeldgedrag?3Hoe beschouwt u in deze context het besluit van de heer Klein als netmanager van NPO1, nadat BNNVARA een contract met Pauw/TVBV had afgewezen als omzeilings-constructie, over te gaan tot onderhandelingen met Pauw/TVBV?
De keuze voor een producent is onderdeel van het tot stand komen van de programmering van de publieke omroep. Zie mijn antwoord op vraag 6 over hoe de productie van het nieuwe programma Op1 uiteindelijk is vormgegeven.
Het daadwerkelijk verzorgen van media-aanbod is voorbehouden aan de landelijke publieke omroepen. De Governancecode Publieke Omroep 2018 zie ik als een uitermate belangrijk instrument voor zelfregulering dat op alle niveaus binnen de publieke omroep maatgevend moet zijn.
Hoe verhoudt deze handelingswijze van de heer Klein zich tot de wettelijke bepaling dat alleen een uitzendgerechtigde omroep de opdracht tot het produceren van een programma mag gunnen? Is het naar uw mening passend, in de geest van de Mediawet, dat de NPO via haar netmanager tot afspraken komt met een producent en presentator om tot het produceren van een programma over te gaan en daarna een uitzendgerechtigde omroep opvoert als opdrachtgever?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Klopt het dat het de actuele stand van zaken is dat op het moment van de beantwoording van deze schriftelijke vragen, er nog geen contract gesloten is met TVBV inzake de productie van de avondshow OP1, zoals het artikel van 17 januari 2020 aangeeft? Zo nee, bevat het gesloten contract afspraken over de betrokkenheid van de heer Pauw bij het programma en een eventuele rol als presentator tegen vergoeding? Is er in het contract sprake van een hogere vergoeding aan TVBV voor de productie van de avondshow OP1? Zo ja, wat zijn daarvoor de kostenverhogende factoren geweest? Maakt een programmagarantie onderdeel uit van het contract? Welke afspraken zijn er tussen de opdrachtnemer WNL en de NPO voorafgaande aan het afsluiten van het contract gemaakt over de inhoud van het contract?
Het programma «Op1» wordt sinds de start geproduceerd door TVBV in opdracht van de vier betrokken omroepen WNL, BNNVARA, EO en Omroep Max. Voor de productie van dit programma is door WNL als penvoerder namens de omroepen een opdrachtovereenkomst met TVBV afgesloten. De heer Pauw was gedurende de afgelopen maanden tijdelijk betrokken als presentator bij het programma «Op1». Sinds zijn vertrek bij BNNVARA had hij geen overeenkomst meer met een publieke omroep. Beide partijen hebben zich de afgelopen periode beraden op eventuele hernieuwde samenwerking. Dat heeft ertoe geleid dat de heer Pauw het komende seizoen in opdracht van BNNVARA een programma gaat maken.
Inhoudelijke afspraken over een programma en de productie zijn een zaak van de NPO, TVBV en de omroepen. Daar ga ik niet over.
Wel heb ik bij zowel de NPO als de omroepen geïnformeerd of de salarisafspraken binnen de geldende wet- en regelgeving, zoals het BPPO, passen. Dat is het geval. Bovendien is er bij het programma «Op1» geen sprake van een situatie waarin een presentator tegelijk bij een omroep onder contract staat en zich via een (eigen) productiebedrijf laat inhuren.
Herinnert u zich dat de Rekenkamer in haar rapport «Hilversum in beeld» concludeert: «door diverse constructies bestaat er slecht zicht op het honorarium van presentatoren. Ondoorzichtige constructies vergroten het risico op ondoelmatigheid.»? Bent u het eens met deze conclusies van de Algemene Rekenkamer? Zo ja, hoe bent u van plan een einde te maken aan het beperkte zicht op het honorarium van presentatoren en ondoorzichtige constructies? Zo nee, waarom niet?4
Dit kabinet is zich ervan bewust dat de hoogte van de salarissen van topfunctionarissen en presentatoren bij de publieke omroep een voortdurende bron van discussie is. Hoewel dergelijke afspraken binnen de geldende regels vallen, vindt dit kabinet dit maatschappelijk onwenselijk. Daarom heb ik in de visiebrief maatregelen aangekondigd.
Contractuele afspraken tussen omroep en presentator zijn in eerste instantie een aangelegenheid van de werkgever en de werknemer. Daarom wil ik eerst met de NPO en de omroepen in gesprek over de aanscherping van regels in het BPPO die gaan over constructies waarbij presentatoren zich – via een bedrijf – laten inhuren. Indien dat niet tot een gewenst resultaat leidt, zal ik onderzoeken of er mediawettelijke maatregelen mogelijk zijn om dit te beperken. In deze gesprekken wil ik ook gaan bekijken welke type contracten onder de nieuwe afspraken kunnen gaan vallen. Ik zal uw Kamer in de mediabegrotingsbrief van 2021 op de hoogte brengen van de resultaten van deze gesprekken.
Parallel aan deze gesprekken werkt dit kabinet aan een, met de sector afgestemd, voorstel voor lagere bezoldigingsmaxima voor het media-domein. Doel is het WNT-bezoldigingsmaximum in lijn te brengen met de omvang van de organisaties. De maximering is van toepassing op de hoogst leidinggevenden (topfunctionarissen) van de instellingen en interne toezichthouders (leden raad van toezicht of raad van commissarissen). Dit moet er voor zorgen dat de salarissen binnen de publieke omroep beter aansluiten bij de huidige tijdsgeest.
De regeling waarin de lagere bezoldigingsmaxima voor het media-domein worden vastgesteld wordt na de zomer geconsulteerd. De regeling zal naar verwachting in het najaar van 2020 in werking kunnen treden.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen, met vermelding van programma, presentator en productiebedrijf, er bij de NPO, leden- en niet-ledenomroepen sprake is van constructies waarbij presentatoren programma’s laten maken door productiebedrijven waarbij zij zelf betrokken zijn?
Vooropgesteld: het zijn de omroepen die de programma’s (laten) maken en niet presentatoren. Navraag bij de omroepen leert dat er op dit moment zes van de vele presentatoren binnen de publieke omroep tevens eigenaar zijn van het betreffende productiebedrijf. Deze presentatoren zijn op één na niet in dienst bij een omroep, ze zijn ondernemer. Daarbij gaat het vaak om kortlopende of kleinschalige producties. Deze producties worden door deze bedrijven gemaakt «voor eigen rekening en risico», met alle onzekerheden van dien.
Kunt u zich herinneren dat u in de visiebrief toekomst mediabeleid voorgesteld heeft nadere afspraken met de NPO te maken over «hoe om te gaan met constructies waarbij presentatoren zich – via een bedrijf – laten inhuren»? Bent u bereid al voor het eind van februari 2020 tot afspraken met de NPO te komen op dit vlak en de Kamer over de uitkomst daarvan schriftelijk te informeren? Zo ja, welke en kunt u preciseren welke constructies u voornemens bent onder de afspraken van het publieke salarisplafond te brengen? Zo nee, waarom niet?5
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u bovenstaande vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Gezien de inhoudelijke overlap van deze vragen met de recente schriftelijke Kamervragen over het bericht «Hoe Jeroen Pauw vertrok en toch een beetje kon blijven» (kenmerk 2020Z01861) en de feitelijke vragen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar aanleiding van het rapport «Hilversum in beeld» van de Algemene Rekenkamer, beantwoord ik deze vragen gezamenlijk.
Een Nederlandse bijdrage aan een gereactiveerde 'Sophia-missie' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Salima Belhaj (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de resultaten van de Libië-top in Berlijn?
Ja.
Hoe duidt u de gemaakte afspraken?
Tijdens de internationale conferentie over Libië, die op 19 januari jl. plaatsvond in Berlijn, werd door de aanwezige landen en organisaties een breed pakket aan afspraken gemaakt met als doel de de-escalatie van het conflict in Libië. Het kabinet verwelkomt de uitkomsten van de Berlijn conferentie en benadrukt het belang van volledige implementatie, met in de eerste plaats een duurzaam staakt-het-vuren, volledige naleving van het VN-wapenembargo en geloofwaardige stappen op het politieke spoor.
Voortdurende instabiliteit in Libië heeft directe gevolgen voor Europa, bijvoorbeeld op het gebied van migratie, maar zorgt er ook voor dat terroristische groeperingen en georganiseerde misdaad voet aan de grond krijgen. Het kabinet dringt al langere tijd in EU-verband aan op een sterk en verenigd optreden van de EU in Libië.
Bent u het ermee eens dat de Europese Unie (EU) een belangrijke bijdrage dient te leveren op het gebied van vrede en veiligheid in haar directe geografische omgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Ben u nog steeds van mening, zoals gesteld in de kabinetsbrief van 9 september 2016, dat een bijdrage aan een stabiel Libië een bijdrage is aan een veilig Europa?1 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het controleren van de naleving van het wapenembargo van groot belang is voor de veiligheid van Libië en van Europa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan de EU en Nederland daaraan bijdragen?
Het conflict in Libië is meer dan ooit onderhevig aan buitenlandse inmenging. De toevoer van militaire middelen aan de Libische partijen komt een politieke oplossing niet ten goede. Het kabinet acht strikte naleving van het wapenembargo daarom noodzakelijk en benadrukt onder andere het belang van een Europese rol op dit gebied. De EU heeft met dit doel EUNAVFOR MED operatie Irini gelanceerd op 31 maart jl. De nieuwe operatie komt ter opvolging van EUNAVFOR MED operatie Sophia en heeft als hoofdtaak het implementeren van het VN-wapenembargo. Voor deze taak zullen observatiemiddelen, zoals satellietbeelden en verkenningsvluchten en schepen worden ingezet.
Ben u het ermee eens dat verdere destabilisering van Libië aanzienlijke humanitaire gevolgen kan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan de EU en Nederland bijdragen aan het mitigeren van deze gevolgen?
De mogelijke gevolgen van verdere destabilisering van Libië baren het kabinet zorgen. Libië, Noord-Afrika, maar ook de EU zijn gebaat bij een politieke oplossing voor het conflict. Dat betekent in de eerste plaats dat gemaakte afspraken, zoals die tijdens de internationale bijeenkomst in Berlijn, moeten worden nageleefd. Zoals hierboven aangegeven, heeft het kabinet meermaals benadrukt dat een actieve rol van de EU hierin noodzakelijk is.
Aanhoudende instabiliteit in Libië heeft mogelijk ook gevolgen op het gebied van migratie. Op dit moment heeft het kabinet geen indicaties dat er nieuwe migratiestromen op gang komen. Daarnaast heeft het kabinet in het najaar 2019 additionele bijdragen aan UNHCR en IOM in Libië (resp. EUR 3,9 mln. en EUR 2,5 mln.) gedaan om de verslechterde humanitaire situatie van vluchtelingen en migranten het hoofd te bieden. Deze bijdragen worden o.a. ingezet voor evacuatie van kwetsbare vluchtelingen middels het nieuwe Emergency Transfer Mechanism (ETM) in Rwanda, cash assistentie aan ontheemden en vluchtelingen in stedelijke centra en de vrijwillige terugkeer van migranten.
Ben u het ermee eens dat verdere destabilisering van Libië aanzienlijke gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld door het op gang komen van migratiestromen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan de EU en Nederland bijdragen aan het mitigeren van deze gevolgen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe staat u tegenover het idee van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor buitenlands beleid, Borrell, om de EU op de Middellandse Zee het Libische wapenembargo te laten monitoren? Hoe staat u tegenover zijn voorstel om met onder andere dat doeleinde de maritieme tak van de EU-missie «Sophia» te reactiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Is Nederland bereid en in staat een daadwerkelijke bijdrage te leveren aan een dergelijke «gereactiveerde» missie? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet?
Op 31 maart jl. is de EUNAVFOR MED Operatie Irini gelanceerd met als hoofdtaak het implementeren van het VN-wapenembargo voor Libië (VNVR Resoluties 1970 en 2292). Daarnaast zal de operatie gericht zijn op het bestrijden van georganiseerde mensensmokkel, capaciteitsopbouw, training en monitoring van de Libische kustwacht en marine, evenals het tegengaan van oliesmokkel. Hier heeft het kabinet ook voor gepleit.
Het force generationproces van operatie Irini loopt. Een continuering van een Nederlandse bijdrage met stafofficieren op het hoofdkwartier in Rome (2–3 militairen, conform Nederlandse bijdrage aan operatie Sophia) ligt voor de hand, juist om goed geïnformeerd te blijven over de ontwikkelingen in de missie. Het kabinet beraadt zich nog op een eventuele bijdrage met andere capaciteiten. Uiteraard zal het kabinet de wenselijkheid en haalbaarheid van een bijdrage zorgvuldig afwegen in het licht van de situatie op dat moment en op basis van een militair advies.
Indien Nederland op dit moment niet in staat is een bijdrage te leveren, bent u dan bereid een dergelijke bijdrage te prioriteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het ermee eens dat een gereactiveerde Sophia-missie ook kan bijdragen aan het beschermen van Nederlandse reders en het voorkomen van tragedies op zee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich in te spannen voor een breed mandaat waarbij de missie inzet op het monitoren van het wapenembargo, het tegengaan van mensensmokkel en het eerbiedigen van het zeerecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het feit dat Italië alle vluchten tussen Italië en China heeft opgeschort |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Italië alle vluchten tussen Italië en China heeft opgeschort?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in Italië Chinese toeristen hebben rondgereisd die waren besmet met het Coronavirus? Wat is de procedure van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) als een soortgelijke situatie zich in Nederland voordoet?
Ja. In Rome is bij twee mensen het nieuwe coronavirus vastgesteld. Het betreft inderdaad toeristen uit Wuhan die een rondreis door Italië maakten. Zij worden in isolatie verpleegd in een ziekenhuis in Rome. De contactpersonen, zoals de reisgenoten, worden door de Italiaanse gezondheidsautoriteiten gecontroleerd. Als een soortgelijke situatie zich in Nederland voordoet, is de procedure hetzelfde. De besmette mensen worden in isolatie verpleegd, de GGD doet, ondersteund door het RIVM, contactopsporing en de gevonden personen worden gecontroleerd en worden, indien zij verschijnselen vertonen, getest.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat KLM alle vluchten naar China nu heeft opgeschort, maar dat er nog wel rechtstreekse vluchten tussen Nederland en China zijn met andere maatschappijen?
De KLM heeft aangekondigd vanaf maandag 3 februari tot in ieder geval zondag 9 februari alle vluchten naar China op te schorten. De WHO roept expliciet op geen disproportionele maatregelen te nemen. Restricties op reizen of handel moeten aan de WHO gemeld worden met een onderbouwing en de WHO kan de lidstaat, als zij de onderbouwing onvoldoende vinden, vragen deze maatregelen terug te draaien.
Klopt het dat de Nederlandse regering nu een negatief reisadvies gegeven heeft voor heel China vanwege het Coronavirus?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert niet naar de provincie Hubei te reizen en alleen naar het Chinese vasteland (m.u.v. Hong Kong en Macau) af te reizen als dit noodzakelijk is.
Wilt u ervoor zorgen dat er met grote spoed Europees beleid komt ten aanzien van vluchten tussen China en de EU, omdat die allemaal hetzelfde besmettingsrisico met zich meebrengen? Wilt u zich ervoor inzetten dat die er nog dit weekend komt?
Er wordt in Europa in diverse gremia gesproken over het nieuwe coronavirus. Daarbij worden de maatregelen onderling afgestemd. Maatregelen ten aanzien van de gezondheid zijn voorbehouden aan de lidstaten. De Europese Commissie kan dus geen eenduidig beleid afdwingen. De WHO adviseert geen restricties op reizen. Verschillende lidstaten maken, vanuit hun specifieke situatie en cultuur, verschillende afwegingen. Ook luchtvaartmaatschappijen kunnen verschillende afwegingen maken.
Vindt u het een aanvaardbaar risico dat er nog steeds directe vluchten tussen Nederland en China zijn, terwijl Nederlanders die uit Wuhan terugkeren verplicht veertien dagen in quarantaine moeten?
Wij volgen hierin de adviezen van de WHO. De WHO roept expliciet op geen disproportionele maatregelen te nemen. Restricties op reizen of handel moeten aan de WHO gemeld worden met een onderbouwing en de WHO kan de lidstaat, als zij de onderbouwing onvoldoende vinden, vragen deze maatregelen terug te draaien.
De terugkeer van de groep Nederlanders waaraan wordt gerefereerd is afhankelijk van de voorwaarden die de Chinese overheid en Frankrijk stellen. Daarom worden aan deze groep van overheidswege quarantainemaatregelen opgelegd. Afhankelijk van de persoonlijke situatie van mensen (een eigen plek of huis om te verblijven) is bekeken waar dat goed georganiseerd kon worden. Deze mensen vertonen geen ziekteverschijnselen, het is een voorzorgsmaatregel.
Is er internationaal voldoende samenwerking om de verspreiding van het Coronavirus tegen te gaan? Wilt u met name ingaan op de risico’s in Afrika, vanwege de sterke banden met China, een aantal relatief zwakke zorgstelstelsels en daardoor een hoog risico?
De WHO heeft, bij het uitroepen van de Public Health Emergency of International Concern (PHEIC), de internationale gemeenschap opgeroepen om landen met kwetsbare gezondheidssystemen te helpen bij de bestrijding van het nieuwe coronavirus. De WHO kijkt naar mogelijkheden om onder andere een aantal landen in Afrika te ondersteunen bij de voorbereiding op de bestrijding van het nieuwe coronavirus. De WHO heeft dit weekend een Strategisch Respons Plan gepubliceerd. De WHO heeft eerder deze week al 1,8 mln. USD uit het Contingency Fund for Emergencies (CFE) vrijgemaakt. Die middelen zijn bedoeld om verschillende regio’s in de wereld te helpen bij voorbereiding voor en reactie op het nieuwe coronavirus. Nederland draagt in 2020 1 mln. EUR bij aan het CFE. Er zijn geen aanwijzingen dat de WHO in het CFE onvoldoende middelen heeft, additionele middelen van Nederland lijken op dit moment niet noodzakelijk.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 4 februari 2020 beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. Helaas was het niet mogelijk deze voor dinsdag 4 februari te beantwoorden.
De televisie-uitzending van Rambam ‘Heel Holland coacht’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u de televisie-uitzending van Rambam gezien over het toegenomen aantal coaches die mensen met veelal een hulpvraag trachten te helpen?1
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat het aantal coaches in de afgelopen vijf jaar is verdubbeld naar 65.000? Bent u van mening dat deze toename deels te maken heeft met de lange wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg? Zo nee, waarom niet?
Coach is geen beschermd beroep en geen functie binnen de (geestelijke) gezondheidszorg. Daarom heb ik geen informatie over deze groei. Ik kan het bericht en de genoemde cijfers dan ook niet bevestigen.
Heeft u kennisgenomen van een onderzoek van Omroep Max (juli 2019), waaruit bleek dat twee op de drie bedrijfsartsen en psychologen bezorgd zijn over de «wildgroei» aan coaches op het gebied van stress en burn-out?2
Ja. Er ligt een verantwoordelijkheid bij zowel de bedrijfsgeneeskundige zorg als bij patiënten zelf en de huisarts om passende zorg en ondersteuning te vinden bij (arbeidsgerelateerde) psychische problemen.
Wist u dat slechts 10% van de coaches staat ingeschreven bij een beroepsvereniging? Wat vindt u daarvan?
Daar heb ik geen mening over. Coaching gaat in het algemeen niet over geneeskundige geestelijke gezondheidszorg. Het is aan de beroepsgroep zelf om keuzes te maken over professionalisering.
Wat vindt u ervan dat een deel van de coaches wel ingeschreven staat bij één van de landelijke beroepsverenigingen (waaronder de stichting Nederlandse Orde van Beroepscoaches (NOBCO), de Landelijke Vereniging voor Supervisie en Coaching (LVSC) en de Nederlandse beroepsvereniging van loopbaanprofessionals (Noloc)), die verschillende eigen keurmerken en certificaten gebruiken? Wat vindt u ervan dat ook toelatingseisen, kwaliteitsbewaking, klachten- en sanctiebeleid sterk variëren? Wat vindt u van de inhoud van de door de beroepsverenigingen gehanteerde zogenaamde «ethische code» en de wijze van handhaving daarvan bij de aangesloten leden?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 4 gaat het niet over geneeskundige geestelijke gezondheidszorg. Daarom laat ik het aan de beroepsgroep zelf om hierin een standpunt in te nemen. Ook ligt hierin voor de cliënt zelf een verantwoordelijkheid bij de keuze van de coach en het maken van een afweging op basis van bijvoorbeeld trainingen en opleidingen of kwalificaties.
Bent u het ermee eens dat zelfregulering in deze sector tekortschiet?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb ik hierover geen oordeel, aangezien deze sector niet onder mijn verantwoordelijkheid valt.
Bent u bereid om met de landelijke beroepsverenigingen afspraken te maken over hoe de markt beter gereguleerd gaat worden?
Coaching valt zoals gesteld in de voorgaande antwoorden niet binnen de geneeskundige zorg en ik vind het daarom niet aan mij om hierin een rol te spelen.
Wat vindt u van een verplicht landelijk kwaliteitsregister dat onafhankelijk van beroepsorganisaties wordt beheerd? Wat vindt u van een beroepseed voor coaches?
Daar heb ik geen oordeel over. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op vraag 4 t/m 7.
Beschouwt u de huidige situatie als een gevaar voor de (geestelijke) volksgezondheid? Ziet u er – gezien de wildgroei van het aantal coaches – de meerwaarde van in om aan publieksvoorlichting te doen, om mensen te behoeden voor zogenaamde «coach-cowboys»?
Burgers hebben zelf een verantwoordelijkheid voor het maken van een keuze voor coaching. Wanneer iemand psychische problemen ervaart kan hij of zij via de huisarts en de reguliere ggz passende informatie, zorg en ondersteuning ontvangen. Akwa GGZ biedt voor de meeste psychische problemen patiënteninformatie evenals MIND en andere patiëntenorganisaties. Dit is te vinden via Thuisarts.nl.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één uitgebreid beantwoorden?
Dat heb ik zoveel mogelijk gedaan.
Het afschermen van de gegevens van advocaten in het kadaster |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat artikel 51, derde lid, van het Handelsregisterbesluit het mogelijk maakt het adres van, onder meer, advocaten af te schermen met het oog op hun veiligheid?
Ja. Het woonadres kan op verzoek van de geregistreerde worden afgeschermd. Met de ophanden zijnde wijziging van het Handelsregisterbesluit, beoogde datum inwerkingtreding 1-1-2021, zullen de woonadressen van alle natuurlijke personen worden afgeschermd. Deze afscherming is echter niet absoluut, in die zin dat bestuursorganen, advocaten, deurwaarders, notarissen en de in artikel 28 derde lid van de Handelsregisterwet 2007 genoemde organisaties het woonadres wel kunnen inzien. Deze partijen hebben deze gegevens nodig om hun publieke taken te kunnen uitvoeren.
Een en ander betekent overigens nog altijd wel, dat wanneer iemand zijn onderneming heeft gevestigd op zijn woonadres, zijn woonadres als vestigingsadres zichtbaar blijft in het Handelsregister. De openbaarheid van het vestigingsadres is immers noodzakelijk voor het bevorderen van de rechtszekerheid van derden in het economisch verkeer. Dit laat onverlet dat een ondernemer kan overwegen om zijn bedrijf op een ander adres te vestigen dan zijn woonadres.
Bent u ermee bekend dat adresgegevens in sommige gevallen wel raadpleegbaar zijn via het kadaster?
Ja. De kadastrale registratie, de kadastrale kaart en de openbare registers van het Kadaster zijn op grond van de Kadasterwet openbaar en voor eenieder op verzoek toegankelijk. Dit is in het belang van de rechtszekerheid ten aanzien van registergoederen, de transparantie van de vastgoedmarkt en het functioneren van de overheid. Zie hierover ook de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2018 aan de Tweede Kamer1.
Klopt het dat er weliswaar een afschermingsmogelijkheid is in het kadaster1 maar dat deze weg complex is, omdat dit slechts mogelijk is via de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid of via het Stelsel Bewaken en Beveiligen? Zo nee, hoe zit het dan?
Afscherming van persoonsgegevens in het Kadaster is mogelijk. In artikel 37a van het Kadasterbesluit, dat op 1 juli 2019 in werking is getreden, is geregeld dat persoonsgegevens bij het Kadaster vanwege veiligheidsoverwegingen afgeschermd kunnen worden. Voorwaarde is dat personen zijn opgenomen in het stelsel bewaken en beveiligen. Dit kan gelden voor personen in het zogenoemde rijksdomein die vanwege het nationale belang van het ambt op de limitatieve lijst van het stelsel bewaken en beveiligen staan. Voor personen die vallen binnen het decentrale gedeelte van het stelsel bewaken en beveiligen geldt dat Politie en OM beoordelen of de dreiging aanleiding geeft om een persoon op te nemen in het stelsel bewaken en beveiligen.
Deelt u de mening dat het, gelet op de dreiging die kan bestaan, beter zou zijn om het voor advocaten (en eventuele andere beroepsgroepen) eenvoudiger te maken hun gegevens af te schermen in het kadaster? Zo nee, waarom niet?
Nee deze mening deel ik niet. De huidige praktijk van openbaarheid van kadasterinformatie (informatieverstrekking) van het Kadaster zal zo blijven. Ik ben van mening dat in situaties waarin een dreiging kan bestaan en afscherming in het Kadaster aan de orde is, de objectieve en zorgvuldige beoordeling of een persoon dient te worden opgenomen in het stelsel bewaken en beveiligen, de gewenste waarborgen geeft. Het Kadaster is voor eenieder toegankelijk zodat voor iedereen duidelijk is wat de rechtstoestand van onroerende zaken is. Beroepsgroepen zoals notarissen en makelaars maar juist ook burgers kunnen hierdoor nagaan wanneer zij bijvoorbeeld met een verkoper zaken doen of die persoon ook daadwerkelijk de eigenaar van een pand is. Hierdoor is er tussen burgers en professionals een gelijkspeelveld. Wel is het zo dat per opvraging een tarief verschuldigd is dan wel de informatie slechts toegankelijk is bij een abonnement. Voor raadpleging van het Kadaster geldt derhalve een ander regime dan voor het raadplegen van het Handelsregister. Over het regime ten aanzien van het raadplegen van Kadasterinformatie heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties uw Kamer op 29 juni 2018 geïnformeerd. 3
Bent u bereid te bekijken of het niet eenvoudiger kan worden gemaakt om gegevens in het kadaster af te schermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4.
Het bericht Pasgeboren kuikens niet meer vergast of in de shredder in Frankrijk |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Pasgeboren kuikens niet meer vergast of in de shredder in Frankrijk»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen het besluit van het Franse ministerie om het vergassen of versnipperen van kuikens per 2021 te verbieden?
Ik ben positief over het initiatief dat de Franse en Duitse Minister hebben genomen om het ontwikkelen van alternatieven voor het doden van eendagshaantjes te bespoedigen door het opzetten van een platform met als doel om het vroegtijdig doden per eind 2021 te kunnen beëindigen. Dit is in lijn met de afspraken die ik met de pluimveesector in Nederland heb gemaakt. In de Uitvoeringsagenda Pluimveesector die in september 2019 met de brief over de toekomst van de veehouderij naar uw Kamer is toegestuurd (Kamerstuk 28 973, nr. 218) committeert de Nederlandse sector zich ook aan het toewerken naar maatschappelijk geaccepteerde oplossingen voor de eendagshaantjes. Zodra er technieken zijn die goed werken in de praktijk, zullen deze breed worden ingevoerd. De ervaringen in internationaal verband zal ik gebruiken om met de sector verder het gesprek aan te gaan over de mogelijkheden om het doden van haantjes uit te faseren. Op welk moment het volledig stoppen met vroegtijdig doden realistisch haalbaar is gezien beschikbaarheid van breed toepasbare technieken zal ik bij dat gesprek betrekken.
Kunt u de Kamer op de hoogte brengen van de voortgang van de samenwerking tussen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het pluimveebedrijfsleven en de Dierenbescherming aangaande het project «gender screening in Ovo», waarbij in een vroegtijdig stadium kan worden geselecteerd op eieren met vrouwelijke embryo’s?2
De Nederlandse pluimveesector heeft sinds 2014 contact met het bedrijf In Ovo dat werkt aan een techniek om het geslacht van de kuikens in het ei te bepalen. Ook de Universiteit Leiden, de Dierenbescherming en mijn ministerie zijn bij de precompetitieve fase van de ontwikkeling betrokken geweest. Er is nog regelmatig contact tussen deze partijen. De verwachting is dat de methode dit jaar op commerciële basis kan worden toegepast.
Kunt u bevestigen dat er jaarlijks nog steeds 40 miljoen kuikens in Nederland vroegtijdig worden gedood omdat deze dieren omwille van hun geslacht worden beschouwd als nutteloos bijproduct in de voedingsindustrie?
De pluimveesector geeft aan dat er in Nederland inderdaad circa 40 miljoen eendagshaantjes per jaar worden gedood. Deze kuikens worden gebruikt als diervoeding. Hierbij kan worden gedacht aan afzet naar dierentuinen maar ook naar particuliere houders van exotische dieren zoals reptielen, en vogelparken.
Zijn er nog Nederlandse bedrijven bekend die gebruikmaken van vernietiging van kuikens door shredders en zijn er nog Nederlandse bedrijven die pluimveekuikens exporteren naar landen waar dit gebruikelijk is?
Er zijn mij geen Nederlandse bedrijven bekend die gebruik maken van de shredder als dodingsmethode. Er wordt gebruikgemaakt van gasdoding. Er worden geen levende haantjes geëxporteerd om elders te worden gedood.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat eier-producent Kipster en supermarktketen Lidl er gezamenlijk voor hebben gekozen om het op de markt brengen van producten met hanenvlees te laten prevaleren boven het vroegtijdig doden van de hanenkuikens?3
Het afmesten van de haantjes uit de legsector is één van de mogelijke oplossingen om het doden van de dieren te voorkomen. Daarnaast kan er gekozen worden voor het gebruik van dubbeldoelkippen en/of geslachtsbepaling in het ei. Voor alle opties is het van belang dat er voldoende afzetmarkt bestaat.
Deelt u de mening dat Nederland, gezien de beschikbare alternatieven, in navolging van Frankrijk moet kiezen voor een verbod op het vroegtijdig vernietigen van kuikens? Zo ja, bent u bereid om hier wetgeving voor te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bij de huidige stand van zaken niet voornemens een verbod op het doden van eendagshaantjes in te stellen. Ik verwijs uw Kamer hiervoor ook naar het antwoord op de vragen 2 en 6.
Bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor een algeheel verbod op het vroegtijdig vernietigen van hanenkuikens? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het noodzakelijk is dat er meer commercieel toepasbare oplossingen voorhanden moeten zijn voordat een eventueel verbod op het doden van eendagshaantjes kan worden ingesteld. Ik zal de ontwikkelingen nauw blijven volgen en in overleg blijven met de sector en omringende landen.
De huidige betrekkingen tussen Nederland en Taiwan |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
Klopt het dat Nederland momenteel de grootste buitenlandse investeerder is in Taiwan, met een investering van totaal circa 35,3 miljard Amerikaanse dollars en in het jaar 2016 een investeringsaandeel van 60%?1
De in het artikel genoemde 35,3 miljard USD (ruim 31,2 miljard euro) betreft het totaalbedrag van alle door Nederland gedane investeringen in Taiwan sinds het moment dat er buitenlandse investeringen in Taiwan zijn gedaan t/m oktober 2019. De 35,3 miljard USD is dus een cumulatief cijfer voor de periode 1952 t/m oktober 2019. Volgens de meest recente cijfers van de Investment Commission van Taiwan was Nederland van 1952 t/m december 2019 inderdaad de grootste buitenlandse investeerder in Taiwan met 35,4 miljard USD (ruim 31,3 miljard euro), met een aandeel van bijna 20% in het over die periode cumulatieve FDI in Taiwan.
Van 2016–2018 was Nederland drie jaar op rij de grootste buitenlandse investeerder op jaarbasis in Taiwan. In 2016 was het bedrag ruim 6,7 miljard USD (ruim 6 miljard euro, circa 60,8% van de totale buitenlandse investeringen in Taiwan), in 2017 investeerde Nederland circa 1,9 miljard USD (circa 1,7 miljard euro, aandeel circa 25,3%) en in 2018 circa 3,5 miljard USD (circa 3 miljard euro, aandeel circa 30,6%). In 2019 investeerde Nederland circa 2,3 miljard USD (ruim 2 miljard euro, aandeel circa 20,5%), waarmee het de tweede grootste buitenlandse investeerder was in Taiwan, na de British Overseas Territories in the Caribbean.
Kunt u aangeven hoe dit investeringsbedrag is verdeeld over de verschillende sectoren?
In de periode 2016–2019 vielen de meeste investeringen in de categorie «Electronic Parts and Components Manufacturing», met een gewogen gemiddeld aandeel van circa 72% van de totale Nederlandse investeringen in Taiwan in deze vier jaar, gevolgd door «Financial and Insurance», met een gewogen gemiddeld aandeel van ruim 2%.
Bent u het ermee eens dat de (handels)relatie met Taiwan belangrijk is voor Nederland en – mede gelet op de rijke wederzijdse geschiedenis van beide landen – Taiwan de expliciete steun van Nederland verdient? Zo ja, op welke manieren zou Nederland de steun aan Taiwan kunnen vormgeven?
Nederland heeft goede economische, culturele en wetenschappelijke betrekkingen met Taiwan. Net als alle andere landen die diplomatieke betrekkingen onderhouden met China voert Nederland een «één-Chinabeleid» waarbij het de regering van de Volksrepubliek China (in Peking) als enige wettige regering van China erkent. Dit betekent dat Nederland geen diplomatieke betrekkingen met Taiwan onderhoudt. Binnen deze kaders blijft het kabinet waakzaam voor pogingen van China om de ruimte voor samenwerking en goede relaties met Taiwan in te perken. Dit kabinet is daarnaast voorstander van betekenisvolle deelname van Taiwan aan internationale bijeenkomsten wanneer dit in het belang van de internationale gemeenschap is.
Kunt u meer duidelijkheid verschaffen over de inhoud van de Bilateral Investment Agreement tussen de EU en Taiwan in de huidige vorm? Wat is de precieze insteek van dit handelsakkoord?2
Er is geen bilaterale investeringsovereenkomst tussen de EU en Taiwan en er wordt ook niet onderhandeld over een dergelijke overeenkomst. De Commissie heeft geen mandaat van de Raad om te onderhandelen en heeft hier ook geen voorstel toe gedaan.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Chinese militaire dreiging en de druk op andere landen om economisch en politiek met Taiwan te breken, is toegenomen na de verkiezing van de president Tsai-Ingwen? Zijn er aanwijzingen dat voornoemde feiten zullen leiden tot een afname van de Nederlandse investeringen in Taiwan of een verslechtering van de handelsrelatie tussen Nederland en Taiwan?
De regering in Peking stelt zich harder op richting Taiwan sinds de Democratic Progressive Party er in 2016 de verkiezingen won. Peking probeert Taiwan internationaal verder te isoleren en sluit militair ingrijpen niet uit om die hereniging te bewerkstelligen. Na de herverkiezing van Tsai Ing-wen riep een woordvoerder van het Chinese Ministerie van Buitenlandse Zaken de internationale gemeenschap op zich te houden aan het één-China beleid en zich te keren tegen activiteiten die de Taiwanese onafhankelijkheid beogen. Zoals eerder aangegeven blijft het kabinet waakzaam voor pogingen van China om de ruimte voor samenwerking en goede relaties met Taiwan in te perken. Er zijn momenteel geen aanwijzingen dat eventuele toegenomen Chinese druk als reactie op de herverkiezing van Tsai Ing-wen negatieve gevolgen zal hebben voor de handelsrelatie tussen Nederland en Taiwan.
Ziet u in het traject van het afsluiten van een handelsverdrag tussen de EU en Taiwan risico’s met betrekking tot de handelsrelatie met China?
Zoals aangegeven vinden er geen onderhandelingen plaats over een investeringsovereenkomst of handelsverdrag tussen de EU en Taiwan.
Waarom besteedt u in uw Handelsagenda geen separate aandacht aan Taiwan?
De Handelsagenda licht toe hoe het kabinet de ambitie uit de BHOS-nota «Investeren in perspectief» uitvoert om het internationale verdienvermogen van Nederland te versterken. De Handelsagenda noemt een indeling in vier marktgroepen, waaronder de Top-25 markten (waartoe Taiwan behoort), en omschrijft in algemene zin de acties bij de verschillende groepen doelmarkten. De Handelsagenda gaat niet in op individuele markten en besteedt derhalve ook geen separate aandacht aan Taiwan.
Het bericht ‘F-35 mag straks laagvliegen over oostelijk Fryslân’ |
|
Eppo Bruins (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «F-35 mag straks laagvliegen over oostelijk Fryslân» van 28 januari 2020?1
Ja.
Klopt het dat u weer een oude laagvliegroute langs de oostelijke grens van Fryslân in gebruik wilt nemen?
Op dit moment bestaat er geen aanleiding om de Linkroute-10A (laagvliegroute door Noord en Oost Nederland die in zuidelijke richting achtereenvolgens door de provincies Friesland, Drenthe, Overijsel en Gelderland loopt) weer in gebruik te nemen.
Wat is de reden dat u deze oude laagvliegroute weer wilt heropenen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de provincie Friesland betrokken bij de besluitvorming hieromtrent?
In 2008 is door mijn voorganger aan uw Kamer toegezegd dat voor alle militaire vliegactiviteiten, waaronder de laagvliegroutes een vergunning zal worden aangevraagd. Tijdens de eerste fase in 2012 zijn de helikopterlaagvlieggebieden inclusief de daarbinnen gelegen helikopterlandingsplaatsen in en nabij Natura 2000-gebieden vergund. In de tweede fase wordt voor de resterende activiteiten onderzocht wat de effecten zijn op de Natura 2000-gebieden. Hiervoor heeft in 2018 voor een elftal activiteiten een voortoets plaatsgevonden. Voor zeven van deze activiteiten is nader onderzoek nodig, waaronder voor de laagvliegroutes voor jachtvliegtuigen. Voor deze activiteiten wordt op dit moment een ecologische effectenanalyse opgesteld, voordat kan worden overgegaan tot een vergunningaanvraag. Ik heb u hierover eerder geïnformeerd op 31 oktober 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 578). De Koninklijke Luchtmacht brengt op dit moment haar laagvliegbehoefte voor jachtvliegtuigen in kaart. Hierbij wordt nadrukkelijk ook naar alternatieve trainingslocaties in het buitenland gekeken. Zoals door mij verwoord in het Algemeen Overleg op 4 februari jl. was de beantwoording in de Nota van Antwoord op vragen over de «Notitie Reikwijdte en Detailniveau Luchtruimherziening» dan ook te prematuur en ongelukkig gesteld. Mocht er, gebaseerd op de behoefte van de Koninklijke Luchtmacht, redenen zijn om weer gebruik te willen maken van de Linkroute-10A dan gelden nog steeds de bezwaren waarom de route in 2002 is opgeschort. Dit betreft het veiligheidsrisico bij vliegterrein Drachten en geluidsoverlast. Omdat deze situatie sinds het opschorten van de route niet is gewijzigd acht ik de kans zeer klein dat de Linkroute-10A weer in gebruik wordt genomen. Tijdens het VAO op 18 februari heb ik uw Kamer toegezegd om voor 1 juni 2020 duidelijkheid te bieden over de toekomst van de Linkroute-10A. Uiteraard zullen eerst alle betrokken provincies en belanghebbenden worden geïnformeerd.
Klopt het dat de vergunning al is aangevraagd zonder dat de regio betrokken is? Bent u van mening dat u in dit proces hebt gewerkt aan het verkrijgen van draagvlak?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de reden om deze bezwaren opzij te schuiven, aangezien de provincie in het hierboven genoemde bericht stelt dat «(d)e argumenten die destijds golden om het gebruik op te schorten, (...) nog onverkort van kracht (zijn)» en in het bericht ook is te lezen dat de ligging bij vliegveld Drachten nog steeds potentieel gevaar zou opleveren, en ook het argument van geluidsoverlast er nog steeds is?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een natuurvergunning nodig voor het heropenen van deze route, aangezien de provincie in het hierboven genoemde bericht stelt: «Bovendien maakt een F-35 meer geluid dan een F-16 en gaat de route over Natura 2000- en stiltegebieden»? Zo nee, heeft u het belang van de natuur- en stiltegebieden desalniettemin voldoende meegewogen in de besluitvorming omtrent het heropenen van de route?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er alternatieve laagvliegroutes onderzocht? Zo ja, wat hebben die onderzoeken opgeleverd?
Defensie is voortdurend op zoek naar mogelijkheden om te voorzien in de laagvliegbehoefte zowel in Nederland als in het buitenland. Dit laatste om zodoende de overlast in Nederland te beperken. Op dit moment wordt het grootste deel van de laagvliegtraining voor jachtvliegers uitgevoerd in de Verenigde Staten aangevuld met gebruik van Linkroute-10. Het gebruik van buitenlandse laagvlieggebieden is echter afhankelijk van toestemming van het betrokken land. Alle mogelijke alternatieven worden meegewogen in de beslissing of Linkroute-10A opnieuw in gebruik wordt genomen.
Bent u bereid af te zien van het heropenen van de oude laagvliegroute langs de oostelijke grens van Fryslân?
Tijdens het VAO van 18 februari 2020 heb ik toegezegd uw Kamer voor 1 juni 2020 te informeren over de toekomst van de Linkroute-10A. Hierbij baseer ik mij op de laagvliegbehoefte van de Luchtmacht die ik afweeg tegen de redenen voor het destijds opschorten van de route. Ik zal dit in samenhang aan uw Kamer en betrokkenen laten weten.
Het bericht in Noord-Hollands Dagblad over de slechte staat van de bruggen op de A44 |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bruggen A44 te zwak voor zwaar verkeer: inhaalverbod»?1
Ja.
Klopt het dat er een beperking is opgelegd voor bussen en vrachtverkeer op meerdere bruggen en het spoorviaduct op de A44?
Er is een breedtebeperking opgelegd voor bus- en vrachtverkeer op de linkerrijstrook bij vier kunstwerken in de A44. Het gaat om drie bruggen en één viaduct: Lisserweg, Hoofdvaart, Kaagbruggen en Spoorviaduct. Dit betekent dat vrachtverkeer en bussen hier niet op de linkerrijstrook mogen rijden en er dus niet mogen inhalen. Hiermee wil ik voorkomen dat er twee zware voertuigen tegelijkertijd over de bruggen of het viaduct rijden.
Klopt het dat exceptioneel zwaar vrachtverkeer helemaal verboden wordt?
Zwaar transport van boven de 100 ton mag geen gebruik meer maken van dit deel van de A44 om de belasting van de kunstwerken te verminderen. Dit betekent dat de vergunning die transportbedrijven bij de RDW moeten aanvragen voor zwaar transport boven de 100 ton niet meer zal worden verleend. Het gaat om gemiddeld circa 2 transporten per maand. De omleidingsroute loopt via de A4 en de N14.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat deze bruggen voor een deel van het verkeer moeten worden afgesloten vanwege achterstallig onderhoud?
Ja, uiteraard vind ik dat onwenselijk en wil ik dergelijke situaties zoveel mogelijk voorkomen. De beperkingen die in de antwoorden op vragen 2 en 3 zijn beschreven verlengen echter de levensduur van de vier kunstwerken. Voor het bus- en vrachtverkeer is een beperking op het gebruik van de A44 vervelend, maar deze maatregelen verlengen de beschikbaarheid van de A44 voor het verkeer als geheel.
Hoe wordt gecommuniceerd richting transporteurs die te maken hebben met deze overlast?
Op 9 januari 2020 heb ik vertegenwoordigers van TLN, Evofenedex en de ANWB op de hoogte gesteld van de voorgenomen maatregelen. De website van Rijkswaterstaat geeft ook nadere informatie over de maatregelen. De breedtebeperking en de gewichtsbeperking zullen met een verkeersbesluit worden bekrachtigd. Dit verkeersbesluit zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Wat is er nodig om deze overlast op te heffen en de bruggen weer normaal in gebruik te kunnen nemen?
De vier kunstwerken zijn aan vervanging of renovatie toe. Dit is uit inspecties en berekeningen gebleken. Tot aan vervanging of renovatie blijven de breedtebeperking en de gewichtsbeperking van kracht. Hiermee wil ik de levensduur optimaliseren en voorkomen dat voorafgaand aan de renovatie of vervanging van de kunstwerken zwaardere maatregelen zoals verdergaande gewichtsbeperkingen nodig zijn.
Wanneer wordt het aangepakt en wat heeft u nodig om dit te versnellen?
Vervanging of renovatie biedt de structurele oplossing voor de vier kunstwerken in de A44 (zie het antwoord op vraag 6). Deze maatregelen zijn onderdeel van het programma Vervanging en Renovatie waarover ik medio 2019 heb besloten.
Rijkswaterstaat doorloopt voorafgaand aan de vervanging of renovatie een planfase. De voorbereiding hiervan is inmiddels gestart. Het beeld is nu dat de vervanging of renovatie rond 2025 kan worden uitgevoerd. Rijkswaterstaat heeft deze tijd nodig om de aanpak van de uitvoering en de marktbenadering voor te bereiden. Het project zal bovendien afgestemd moeten worden op de planning van de overige projecten in het gebied.
De uiteindelijke planning is mede afhankelijk van de uitkomsten van deze planfase, de prioritering van dit project binnen de totale VenR-opgave van Rijkswaterstaat en de hinderplanning.
De belastingen voor woningcorporaties die Vestia willen helpen |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van de provincies Zuid-Holland, Noord-Brabant, de woningmarktregio’s Haaglanden en Rotterdam, de Vereniging Sociale Verhuurders Haaglanden en zes Vestia-gemeenten dat bij de overname van tienduizend Vestia-woningen de hulp van de overheid nodig is?1
Vestia staat voor een grote opdracht waarin het langjarig werkt aan financieel herstel, terwijl ze haar volkshuisvestelijke taken uitvoert. Dit kan spanning opleveren met de volkshuisvestelijke wensen in de gemeenten waarin Vestia actief is. Zo zorgt ook de terugtrekkende beweging van Vestia in een aantal gemeenten conform haar verbeterplan voor uitdagingen. Voor dit complexe vraagstuk heb ik Hamit Karakus gevraagd als bestuurlijk regisseur om oplossingen aan te dragen voor de ontstane volkshuisvestelijke situatie. Ik ben Hamit Karakus zeer erkentelijk voor zijn rapport waarin hij aanbeveelt om de woningen van Vestia in deze gemeenten over te dragen aan andere lokale corporaties. Ik zie dat ook deze overdracht complex is en inzet van alle betrokken partijen vraagt.
Bent u met de Vestia-gemeenten en de bestuurlijk regisseur inzake Vestia van mening dat de sociale huurwoningen die worden verkocht, in de sociale huursector moeten blijven en het beste in handen kunnen komen van andere (lokale) woningcorporaties? Zo nee, waarom niet?2
Hamit Karakus beveelt aan om de woningen van Vestia in deze gemeenten over te dragen aan andere lokale corporaties. Ik heb hem dit najaar verzocht de verkoop van Vestiawoningen in deze gemeenten aan andere corporaties nader te onderzoeken. Naar verwachting zal Hamit Karakus hier voor de zomer 2020 over rapporteren. Verkopen van deze woningen aan andere partijen dan woningcorporaties zijn daarmee voorlopig niet aan de orde. In dit kader geldt verder dat Vestia bij de uitvoering van haar verbeterplan ook rekening moet houden met de volkshuisvestelijke consequenties van haar beleid. Verkoop van woningen aan andere partijen dan aan woningcorporaties is niet opgenomen in het herijkt verbeterplan van Vestia. Mocht Vestia dit willen, zal ze dit eerst aan de monitoringscommissie bestaande uit saneerder, Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) borger en Autoriteit woningcorporaties (Aw) moeten voorleggen, die dit voorstel mede in het licht van de volkshuisvestelijke consequenties zullen beoordelen. Ik heb voldoende vertrouwen in dit proces.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de conclusie van de bestuurlijk regisseur, te weten «overname van het Vestiabezit door (een) andere lokale woningcorporatie(s) is de meest passende oplossingsrichting», wordt uitgevoerd en op welke termijn?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de verhuurderheffing voor woningcorporaties af te schaffen, zodat er meer investeringsruimte ontstaat voor alle woningcorporaties, waardoor er meer ruimte komt voor andere corporaties om Vestia-bezit over te nemen en ook voor Vestia zelf (en daarmee hun huurders) om meer financiële ruimte te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Afschaffing van de verhuurderheffing enkel voor woningcorporaties is niet aan de orde, omdat dit tot een ongelijke fiscale behandeling tussen woningcorporaties en niet-woningcorporaties kan leiden. Momenteel werk ik aan een evaluatie van de verhuurderheffing en voer ik een onderzoek uit naar de opgaven en middelen van corporaties (motie Ronnes). Beide onderzoeken verwacht ik voor de zomer 2020 af te ronden.
Waarom is er een vrijstelling van de overdrachtsbelasting mogelijk voor overname door een Wijkontwikkelingsmaatschappij (WOM) die is opgericht ter uitvoering van een specifiek herstructureringsplan (stedelijke vernieuwing)? Hoe vaak wordt daar gebruik van gemaakt?4
De afschaffing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor woningcorporaties per 1 januari 2003 dreigde destijds de integrale wijkaanpak door samenwerking van verschillende partijen in wijkontwikkelingsmaatschappijen (WOM) te belemmeren, omdat partijen over de inbreng van onroerend goed in een WOM en de uiteindelijke overdracht uit de WOM overdrachtsbelasting zouden moeten afdragen. Om te voorkomen dat de voortgang van de stedelijke vernieuwing zou worden afgeremd, is op verzoek van de Tweede Kamer de WOM-regeling in het leven geroepen. Partijen die samenwerken aan de vernieuwing van een wijk of gebied en daartoe een WOM oprichten kunnen aanspraak maken op de vrijstelling. Voorwaarde daarbij is dat de wijkontwikkelingsmaatschappij (WOM) is aangewezen door het Ministerie van BZK en dat wordt voldaan aan de overige voorwaarden voor die vrijstelling, zoals bijvoorbeeld het hebben van een herstructureringsplan dat uitvoering geeft aan stedelijke vernieuwing. Uit de laatste evaluatie van de WOM-regeling komt naar voren dat in totaal sinds de instelling van de regeling (tot 2017) 24 WOM’en zijn aangewezen. De meeste WOM’en zijn opgericht in de periode 2004 tot en met 2006. Daarna is het aantal aanvragen teruggelopen.
Bent u bereid om van de genoemde mogelijkheid in de brandbrief om een specifieke uitzondering te maken in de vrijstelling van de overdrachtsbelasting bij de overname van Vestia-bezit gebruik te maken, ondanks het feit dat in de Vestia-gemeenten geen stedelijke vernieuwing plaatsvindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in de beantwoording op vraag 5 aangegeven was in het verleden een vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing bij verkrijgingen door woningcorporaties. Deze vrijstelling is met ingang van 1 januari 2003 komen te vervallen, omdat woningcorporaties door die vrijstelling een concurrentievoordeel hadden ten opzichte van andere partijen. Ook alternatieve mogelijkheden voor vrijstellingen van overdrachtsbelasting of uitbreiding van bestaande vrijstellingen ten behoeve van woningcorporaties zijn eerder onderzocht. De uitkomsten daarvan zijn in de brief van 30 maart 2017 door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën uitgebreid toegelicht. Het onderzoek geeft geen aanleiding om invoering van een vrijstelling voor woningcorporaties of een uitbreiding van een bestaande vrijstelling ten behoeve van woningcorporaties te heroverwegen.
Bij een overdracht van woningen door Vestia aan een andere woningcorporatie kan mogelijk nog wel worden afgezien van heffing van overdrachtsbelasting indien op de verkrijging een thans bestaande wettelijke vrijstelling van toepassing is. In de brief van o.a. de provincie Zuid-Holland wordt gewezen op de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van onroerende zaken door een WOM in het kader van stedelijke vernieuwing. Toepassing van deze vrijstelling is gebonden aan de voorwaarde dat de onroerende zaken worden verkregen door een door de Minister als zodanig aangewezen WOM die uitvoering geeft aan een herstructureringsplan voor stedelijke vernieuwing. Als er geen sprake is van stedelijke vernieuwing, zoals in de brief door de partijen zelf is aangegeven, kan deze vrijstelling reeds om die reden geen toepassing vinden.
Daarnaast kunnen woningcorporaties die over een ANBI-status beschikken (vrijwel alle woningcorporaties beschikken over een ANBI-status) onder voorwaarden mogelijk gebruik maken van de vrijstelling van overdrachtsbelasting in het kader van een taakoverdracht tussen twee of meer ANBI’s. Voor toepassing van die vrijstelling geldt een aantal voorwaarden. Er moet sprake zijn van overdracht van alle activa en passiva die betrekking hebben op de overgedragen taak en voortzetting van de daarbij behorende werkzaamheden (volkshuisvestelijke taken). Voor toepassing van de vrijstelling geldt voorts de voorwaarde dat geen koopsom wordt bedongen of indien op grond van publiekrechtelijke regelgeving toch een koopsom wordt bedongen, mag deze niet meer bedragen dan de boekwaarde van de overgedragen bestanddelen. Onder boekwaarde wordt voor de toepassing van deze regelgeving verstaan: de historische kostprijs minus de afschrijvingen. Of in het onderhavige geval wordt voldaan aan alle voor toepassing van de vrijstelling geldende voorwaarden zal aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval beoordeeld moeten worden door de inspecteur van de Belastingdienst. Wij streven ernaar om met betrokken partijen voor de zomer duidelijkheid te krijgen of en op welke wijze een dergelijke taakoverdracht tussen ANBI’s binnen de vrijstelling kan vallen.
Ingeval binnen de bestaande vrijstellingen geen ruimte bestaat voor een vrijstelling van overdrachtsbelasting, dan zal ik beleidsalternatieven buiten de sfeer van de overdrachtsbelasting onderzoeken en rond de zomer uw Kamer over de uitkomst informeren.
Kunt u in een overzicht laten zien hoe vaak sinds 2015 gebruik wordt gemaakt van alle vrijstellingen van de overdrachtsbelasting per vrijstelling en de kosten per vrijstelling per jaar?
Momenteel wordt in een verkennend onderzoek naar de overdrachtsbelasting geprobeerd om onder meer het gebruik van de vrijstellingen in kaart te brengen. Het Ministerie van Financiën verwacht het onderzoek dit jaar af te ronden en uw Kamer hierover te informeren.
Waarom vindt u het rechtvaardig om geen overdrachtsbelasting te heffen op de koop van landgoederen, maar wel op reguliere koopwoningen en sociale huurwoningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een algehele vrijstelling voor woningen heeft grote budgettaire gevolgen en past niet in het kabinetsbeleid. Ook een vrijstelling uitsluitend voor de gehele gereguleerde huursector – dus ook niet-woningcorporaties die daar actief zijn – acht het kabinet geen reëel alternatief. Een vrijstelling voor alle ondernemingen die zich met verhuur in de gereguleerde huursector bezighouden zal als selectief voordeel voor deze ondernemingen beschouwd worden en daarmee als staatssteun kunnen kwalificeren.
De vrijstelling van de overdrachtsbelasting bij verkrijging van een landgoed (Natuurschoonwet 1928) heeft onder andere het bevorderen van de instandhouding en het creëren van natuurschoon tot doel. De in die wet opgenomen voorwaardelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting vormt een prikkel om het natuurschoon op het landgoed in stand te houden. De overdrachtsbelasting is immers alsnog verschuldigd indien binnen 25 jaar na verkrijging van het landgoed niet voldaan wordt aan de zogenoemde instandhoudingseis. Dat de Natuurschoonwet 1928 een belangrijke bijdrage levert aan het behoud van landgoederen en aan de ontwikkeldoelstelling voor nieuwe natuur en nieuw bos, wordt bevestigd door de beleidsevaluatie die onderzoeksbureau Ecorys in 2014 heeft verricht.
Klopt het dat Vestia in hoger beroep gaat tegen de bewoners van de Tweebosbuurt in Rotterdam, maar dat Vestia met de accountants van KPMG en Deloitte een schikking treft en zodoende een rechtszaak vermijdt in tegen stelling tot de eigen huurders? Hoe kunt u dit verklaren?5 6
De twee zaken houden geen direct verband met elkaar en kunnen andere afwegingsgronden kennen. De casus in de Tweebosbuurt betreft een lokale aangelegenheid, waarbij Vestia in samenspraak met de gemeente een afweging maakt. De casus met de accountants betreft een stelselaangelegenheid waarbij Vestia in samenspraak met de toezichthouder Autoriteit Woningcorporaties (Aw) een afweging maakt. In dit kader geldt dat corporaties, zo ook Vestia, zich in dienen te spannen om geleden schade te verhalen. De Aw ziet daarop toe, ook in hoeverre het meer in het volkshuisvestelijk belang is om te schikken dan wel een rechtszaak af te wachten.
Klopt het dat met de genoemde schikking 84 miljoen euro is gemoeid?
Aangezien dit het verloop met deze partijen niet ten goede komt, kan de Aw hier geen mededelingen over doen.
Wat zijn de kosten voor Vestia om een hoger beroep in te stellen, wat jaren kan duren en verloren kan worden? Kunt u verschillende scenario’s toelichten en daarbij aangeven of het voor Vestia niet goedkoper zou zijn om af te zien verder procederen tegen de Tweebosbuurt?
Het betreft hier een lokale aangelegenheid waarover Vestia in samenspraak met de gemeente een afweging moet maken. Ik meng mij niet in dergelijke lokale aangelegenheden.
Waar komt de Rijksbijdrage van 25.000 euro per sloopwoning in de Tweebosbuurt vandaan? Bent u bereid deze bijdrage niet door te laten gaan nu de deadline van april voor de sloop niet wordt gehaald? Zo nee, waarom niet?
In 2016 is door BZK in een Kamerbrief een additionele bijdrage van Rijkszijde toegezegd voor de aanpak van de kwetsbare (met name particuliere) voorraad in Rotterdam Zuid, gekoppeld aan investeringen in het sociale- en middensegment. Dit is onderdeel van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ). Deze bijdrage, die in omvang gelijk is aan de inbreng van de gemeente Rotterdam, heeft zijn uitwerking gekregen in een verruiming van de voorwaarden voor de heffingsvermindering van de Verhuurderheffing (voor zowel sloopwoningen alsook voor betaalbare nieuwbouwwoningen) voor corporaties in Rotterdam Zuid. Deze regeling is op 1 juli 2018 stopgezet, hetgeen eerder was dan op voorhand gedacht. Omdat voorzien werd dat de termijnen bij een aantal projecten onder druk kwam te staan is in de woondeal van de Zuidelijke Randstad de eerdere toezegging uit 2016 verder bekrachtigd. Deze toezegging geldt nog steeds.
Op welke manieren gaat u ervoor zorgen dat de bewoners van de Tweebosbuurt in hun huizen kunnen blijven en een wooncoöperatie kunnen starten, waardoor Vestia geen kosten meer heeft en de bewoners in hun buurt kunnen blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft hier een lokale aangelegenheid waarover Vestia in samenspraak met de gemeente een afweging moet maken. Ik meng mij niet in dergelijke lokale aangelegenheden.
Het AO ‘Vliegen over Conflictgebieden’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bij wie ligt de afweging en het besluit om vluchten naar China op te schorten? Klopt de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken in het RTL nieuws d.d. 29 januari dat dit een afweging van de luchtvaartmaatschappijen zelf is?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat een commerciële partij deze afweging zelf maakt, terwijl de veiligheid van Nederland of Nederlandse burgers in het geding is?
Luchtvaartmaatschappijen zijn verantwoordelijk voor aanpassingen in het vluchtschema om de gezondheid van personeel en passagiers te waarborgen. Luchtvaartmaatschappijen gebruiken informatie van nationale en internationale gezondheids- en luchtvaartinstanties, waaronder het RIVM, de WHO en de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie ICAO, die dagelijks informatie verschaft via een speciaal programma, het Collaborative Arrangement for the Prevention and management of public health events in Civil Aviation (CAPSCA). De EU geeft via het Healthy Gateways programma, waarin het RIVM participeert, operationele adviezen aan luchtvaartmaatschappijen met betrekking tot het Coronavirus.
Op grond van de luchtvaartovereenkomsten tussen staten geldt dat luchtvaartmaatschappijen onder andere moeten voldoen aan alle nationale voorschriften voor de toelating, verblijf en vertrek van passagiers en vracht. Dit betreft onder andere verplichtingen aan vervoersexploitanten op grond van de Wet Publieke Gezondheid. Ook is het is de verantwoordelijkheid van transportondernemingen om de reizigersadviezen van Buitenlandse Zaken te betrekken bij hun operationele afwegingen.
Voor de gezondheid en veiligheid van Nederlandse burgers volgen wij de adviezen van Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC). De WHO roept expliciet op om geen disproportionele maatregelen te nemen. Restricties op reizen of handel moeten aan de WHO gemeld worden met een onderbouwing en de WHO kan de lidstaat, als zij de onderbouwing onvoldoende vinden, vragen deze maatregelen terug te draaien.
Op basis van welke informatie wordt de afweging door een luchtvaartmaatschappij gemaakt? Is het reisadvies vanuit Buitenlandse Zaken hierin leidend? Welke rol speelt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de adviezen van de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization – WHO) hierbij?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven gebruiken luchtvaartmaatschappijen informatie van nationale en internationale gezondheids- en luchtvaartinstanties, waaronder het RIVM, de EU, de WHO en ICAO. Het RIVM adviseert, op basis van de adviezen van de WHO en het ECDC, toegespitst op de Nederlandse situatie, ook over maatregelen t.a.v. reizigers. Luchtvaartmaatschappijen nemen ook het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken mee in hun overweging.
Welke rol speelde de Britse en Duitse overheid in het besluit van British Airways en Lufthansa, om alle vluchten naar China te staken?
In zijn algemeenheid geldt dat luchtvaartmaatschappijen, ook in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, hun eigen afweging maken.
Onder welke omstandigheden heeft Nederland wel de mogelijkheid om het vliegverkeer naar China op te schorten? Bij welke overheidsinstantie of bewindspersoon ligt deze afweging?
In het, zeer onwaarschijnlijke, geval dat de WHO of het ECDC zou adviseren om het vliegverkeer naar een land of regio op te schorten, kan hiervoor noodwetgeving in het leven geroepen worden.
Op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg) heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport, omdat hier sprake is van een A-ziekte, de bevoegdheid om, via de voorzitter van de veiligheidsregio, voor het nieuwe coronavirus in specifieke gevallen verplichtingen op te leggen aan de gezagvoerder van een vliegtuig of aan een vervoersexploitant. Het gaat dan niet om algemene maatregelen ten aanzien van de luchtvaart, maar om specifiek op de situatie toegeschreven maatregelen, zoals het informeren van de verkeerstoren over ziektegevallen, het omleiden van een vliegtuig naar een aangewezen vliegveld, het verstrekken van informatie aan passagiers of het nemen van quarantainemaatregelen.
Vervoerstoestemmingen die luchtvaartmaatschappijen op grond van de luchtvaartverdragen hebben, kunnen alleen worden ingetrokken wanneer exploitanten de nationale voorschriften voor de toelating, verblijf en vertrek van passagiers en vracht niet opvolgen. Dit vereist overleg met het andere verdragsland. Gelet op het bovenstaande vergen de gezondheidsvoorschriften op dit moment geen intrekking van vervoerstoestemmingen.
Klopt het, dat KLM uit eigen overweging vooral die vluchten heeft geschrapt waarvoor ze toch al geen tickets meer konden verkopen of lag hier een maatschappelijke overweging aan ten grondslag?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 gebruiken luchtvaartmaatschappijen informatie van diverse nationale en internationale gezondheids- en luchtvaartinstanties om te komen tot een overweging, daarnaast spelen commerciële redenen een rol. Op 29 januari gaf de KLM aan op dat moment nog geen aanleiding te zien om de gehele operatie naar China op te schorten maar wel het netwerk aan te passen aan de terugloop van de boekingen. Op 30 januari kondigde de KLM aan na het weekend tot 9 februari ook de vluchten naar Beijing en Shanghai op te schorten.
Welke mogelijkheid heeft Nederland om arriverende passagiers uit risicogebieden bij aankomst medisch te screenen? Ligt hier een plan voor klaar? Wie neemt een dergelijk besluit en wie voert dit uit?
Experts zijn van mening dat het bij aankomst medisch screenen van arriverende passagiers uit risicogebieden geen effectieve maatregel is. Als op dit moment reizigers op Nederlandse luchthavens gecontroleerd worden op koorts, zullen vooral mensen met griep of een verkoudheid worden opgespoord. Epidemieën in het verleden hebben laten zien dat dit niet werkt. Ter illustratie: ten tijde van de SARS-uitbraak van 2002–2003 zijn er geen gevallen vastgesteld bij entry screening van 2.963.286 vliegpassagiers. Ook in deze epidemie blijkt de entry-screening het optreden van gevallen in bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Canada en de VS niet te hebben voorkomen.
Kunt u de beantwoording van deze vragen meenemen in de bij het algemeen overleg Vliegen over Conflictgebieden (d.d. 29 januari 2020) toegezegde brief of in elk geval beantwoorden voor 6 februari 2020?
Ja.
Het bericht ‘Exclusief: Interview Citrix CISO, Fermín Sera, waar ging het mis?' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Chris van Dam (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op Techzine.be van 27 januari 2020 «Exclusief: Interview Citrix CISO, Fermín Sera, waar ging het mis?»?1
Ja.
Klopt het dat er op 17 december 2019 een tijdelijke oplossing van het beveiligingslek beschikbaar werd gesteld door Citrix en dat met deze oplossing, mits goed doorgevoerd, gebruikers van Citrix beschermd waren geweest tegen het beveiligingslek?
Citrix heeft op 17 december 2019 de kwetsbaarheid bekend gemaakt en tussentijdse mitigerende maatregelen beschikbaar gesteld voor de kwetsbare Citrix-producten. Of bij goed doorvoeren gebruikers beschermd waren tegen de kwetsbaarheid, hangt af van meer factoren dan alleen het al dan niet juist doorvoeren van deze maatregelen. Na de bekendmaking van de kwetsbaarheid door Citrix, heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) op 18 december 2019 in een beveiligingsadvies geadviseerd om de door Citrix beschikbaar gestelde tussentijdse mitigerende maatregelen door te voeren. In januari 2020, heeft het NCSC op basis van de toen beschikbare informatie geconcludeerd dat niet alleen als de tussentijdse mitigerende maatregelen niet of niet goed waren doorgevoerd, maar ook als deze niet vóór 9 januari 2020 op de juiste wijze waren doorgevoerd, organisaties ervan moesten uitgaan dat hun systemen niet beschermd waren. Daarnaast heeft Citrix 16 januari 2020 aan het NCSC gemeld dat de tijdelijke beschikbaar gestelde oplossing bij één softwareversie mogelijk niet effectief is geweest. Dit was ten tijde van bekendmaking van de kwetsbaarheid door Citrix nog niet bekend. Het NCSC heeft steeds zijn adviezen afgestemd op de laatst beschikbare informatie. Voor een overzicht hiervan verwijs ik u naar de brieven aan uw Kamer over dit onderwerp van 20 en 23 januari 2020.2
Indien het klopt wat de CISO van Citrix beschrijft ten aanzien van de tijdelijke oplossing, waarom is deze oplossing dan niet doorgevoerd bij de overheidsdiensten die gebruik maken van Citrix?
Het beveiligingsadvies van het NCSC van 18 december 2019 is op 24 december 2019 verhoogd naar het hoogste niveau (high/high: hoge kans op misbruik én hoge schade aan systemen bij misbruik). De overheid hanteert de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) als basisnormenkader voor haar informatiebeveiliging. Ten aanzien van kwetsbaarheden met een hoge kans op misbruik en een hoge schade aan systemen bij misbruik (high/high) schrijft de BIO voor kwetsbaarheden binnen één week op te lossen en in de tussentijd mitigerende maatregelen te treffen op basis van een risicoafweging.
Er zijn bij het NCSC en CIO-Rijk geen aanwijzingen dat Rijksoverheidsdiensten de tussentijdse mitigerende maatregelen van Citrix van 17 december 2019 onjuist hebben doorgevoerd. Wel is bij het NCSC bekend dat er binnen de rijksoverheid nog organisaties waren die deze oplossing niet of niet tijdig hebben doorgevoerd. Informatie van semipublieke organisaties is niet beschikbaar.
Ten aanzien van medeoverheden (provincies, gemeenten en waterschappen) zijn er geen aanwijzingen bij het Ministerie van BZK dat de tussentijdse mitigerende maatregelen van Citrix van 17 december 2019 onjuist zijn doorgevoerd. Overheden zijn autonome bestuursorganen en zijn zelf verantwoordelijk voor hun informatieveiligheidsbeleid, inbegrepen de risicoafweging die zij maken en de maatregelen die zij treffen.
Deze casus wordt geëvalueerd in opdracht van de Minister van Justitie en Veiligheid. De daaruit geleerde lessen worden samen met de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Voorbereiden op digitale ontwrichting» met uw Kamer gedeeld.
Is er sprake geweest van overheidsdiensten of semipublieke organisaties die de tijdelijke patch die op 17 december 2019 werd gepubliceerd door Citrix onjuist hebben doorgevoerd? Doet u daar onderzoek naar?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u lering trekken uit de wijze waarop andere landen om zijn gegaan met dit beveiligingslek? Kunt u verklaren waarom met name in Nederland dit beveiligingslek tot grote problemen heeft geleid?
Elk land maakt eigen afwegingen met betrekking tot kwetsbaarheden in informatie- en netwerksystemen. Internationaal heeft Nederland snel, maar niet als enige gehandeld als het gaat om advisering over hoe om te gaan met deze kwetsbaarheid. Door het NCSC is meerdere malen contact en afstemming geweest met collega-organisaties in het buitenland.
Hoe beoordeelt u de ongeschreven regel in de industrie die zegt dat er binnen 90 dagen nadat een beveiligingslek wordt gemeld, deze niet publiekelijk wordt gemaakt, zodat een bedrijf het lek kan dichten? Acht u het wenselijk dat een dergelijke periode formeel wordt vastgelegd, al dan niet op Europees niveau?
Zodra een kwetsbaarheid publiek bekend wordt gemaakt, stellen veel leveranciers in beginsel zo snel mogelijk een sluitende oplossing beschikbaar, zodat de kans op misbruik kan worden beperkt. In de Leidraad Coordinated Vulnerability Disclosure3 van het NCSC zijn bouwstenen opgenomen die organisaties kunnen gebruiken voor het maken van een eigen beleid t.a.v. het verhelpen van kwetsbaarheden. In deze leidraad wordt een richtlijn meegegeven van 60 dagen voor het kunnen verhelpen van kwetsbaarheden in software voordat deze publiekelijk worden gemaakt, zodat de leverancier voldoende tijd heeft om bij bekendmaking ook een oplossing beschikbaar te hebben. In het geval van de Citrix kwetsbaarheid zijn er ten tijde van bekendmaking van de kwetsbaarheid alleen tussentijdse mitigerende maatregelen beschikbaar gesteld. Elke kwetsbaarheid is anders en elke leverancier kan eigen richtlijnen hanteren voor het tijdig verhelpen van een kwetsbaarheid. Per leverancier, maar ook rekening houdend met het type systemen, zal maatwerk nodig zijn. Ik hecht er wel waarde aan dat bedrijven omwille van veiligheid van ICT-systemen een duidelijk beleid hanteren voor het zo snel mogelijk verhelpen van kwetsbaarheden.
Het artikel ‘Verdachte in ‘tattookillers’-zaak knipt enkelband door en vlucht’. |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verdachte in tattookillers-zaak knipt enkelband door en vlucht»?1
Ja.
Zijn er gevallen bekend waarbij verdachten of veroordeelden gedurende detentie in verband worden gebracht met strafbare feiten en/of mogelijke pogingen tot ontvluchting en na enige tijd voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld?
Bij de beoordeling of moet worden afgezien van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) speelt een rol of na aanvang van de celstraf sprake is geweest van ernstig wangedrag, blijkende uit een verdenking of veroordeling ter zake van een strafbaar feit of een (poging tot) ontvluchting. De rechter oordeelt op aangeven van het OM of een v.i., om deze reden, wordt uitgesteld of geheel achterwege wordt gelaten. Het OM laat weten geen specifieke cijfers voorhanden te hebben ten aanzien van het voorwaardelijk vrijkomen van gedetineerden die tijdens detentie in verband zijn gebracht met een misdrijf en/of ontvluchting.
Hoeveel keren per jaar wordt voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege gelaten op grond van de aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling wegens ernstige bezwaren of een veroordeling ter zake van een misdrijf?2 Hoe vaak wegens onttrekking aan tenuitvoerlegging straf al dan niet met (dreiging met) geweld of een poging daartoe? Hoe vaak omdat gestelde bijzondere voorwaarden het recidiverisico onvoldoende inperken of veroordeelde niet bereid is de voorwaarden na te leven? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag een uitsplitsing maken naar het aantal verdachten en naar het aantal veroordeelden?
Ook hier geldt dat de centraal door het OM geregistreerde gegevens niet kunnen voorzien in de gevraagde specificatie. Wel blijkt dat het OM in 2019 circa 60 vorderingen tot afstel van de v.i. indiende. Daar kende de rechter er 45 (gedeeltelijk) van toe. De cijfers zien op veroordeelden, omdat de v.i. alleen van toepassing is op een onvoorwaardelijke celstraf van meer dan een jaar.
De in de Eerste Kamer aanhangige Wet straffen en beschermen brengt verandering aan in de wijze waarop de v.i. wordt verleend. Het OM beslist daarin zelf of v.i. wordt toegestaan, aan de hand van het gedrag van de gedetineerde gedurende de gehele detentie, maatschappelijke risico’s en slachtofferbelangen. Dit maakt het vorderen van afstel van de v.i. gebaseerd op bovenstaande gronden overbodig.
Wat waren de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het besluit om geen vordering in te stellen tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van deze verdachte?
Ten tijde van de beoordeling zag het OM geen ernstige bezwaren op grond waarvan verzocht kan worden om van een v.i. af te zien. Naar het oordeel van de adviserende instanties kon het recidiverisico voldoende worden ingeperkt door het stellen van bijzondere voorwaarden. De omstandigheid dat de veroordeelde in een andere strafzaak verdachte was, valt in dit geval buiten de reikwijdte van de (nog) geldende gronden voor afstel van een v.i., omdat de verdenking betrekking had op feiten die zijn gepleegd vóór de aanvang van de celstraf waarop de v.i. zag.
Aangezien het een zaak betreft van zeer langlopende duur, bent u bereid de Kamer van een overzicht te voorzien van de ontwikkelingen gedurende de jaren met betrekking tot deze verdachte?
Het OM stelde hoger beroep in tegen de vrijspraak van de rechter op 6 februari 2020, waardoor deze specifieke zaak nog onder de rechter is. Dit maakt dat ik niet inhoudelijk op de zaak in kan gaan. Voor processuele informatie verwijs ik naar mijn brief die ik gelijktijdig met deze beantwoording heb verzonden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk van elkaar en voor het debat over «het bericht dat een rechter iemand bij wie levenslang is geëist, toch uit voorarrest heeft vrijgelaten» te beantwoorden?
Ja.
Verontrustende berichtgeving met betrekking tot de As Soennah Moskee en de reactie van de burgemeester van Den Haag op het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom |
|
Jasper van Dijk , Bente Becker (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving met betrekking tot de As Soennah Moskee vanwege het aanbevelen van vrouwenbesnijdenis, geweld tegen vrouwen, het stenigen van overspelige polygamie en ook de onderdrukking van vrouwen?1
Ja.
Deelt u de mening dat met deze uitspraken onze veiligheid ondermijnd wordt en het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen wordt aangetast?
Iedereen in deze samenleving dient de vrijheid te hebben om eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Het is onacceptabel als inbreuk wordt gemaakt op het recht van vrouwen om zelf hun leven in te vullen. Het recht op zelfbeschikking is verankerd in de Nederlandse democratische rechtstaat en cultuur en ik deel de mening dat dit te allen tijden gewaarborgd moet worden.
Vrouwenbesnijdenis is in Nederland strafbaar als vorm van (zware) mishandeling. Indien sprake is van aanzetten tot geweld, kan de politie en het OM hier tegen optreden. In deze casus heeft het OM op 8 november 2019 via een persbericht laten weten dat op 8 november 2018 aangifte is gedaan in verband met een uitspraak over vrouwenbesnijdenis door een medewerker van de Haagse Stichting As Soennah. Na bestudering en juridische duiding van het filmpje op de website van de moskee (waarbij ook de vrijheid van meningsuiting en van religie in beschouwing zijn genomen) heeft het OM besloten dat de medewerker vervolgd gaat worden voor opruiing en aanzetten tot geweld tegen vrouwen. Het is aan de strafrechter om daar een oordeel over te geven.
In het algemeen geldt dat de burgemeester taken en bevoegdheden heeft om de openbare orde te handhaven en beslist over de toepasbaarheid daarvan. In deze casus is het ook aan de burgemeester om te beslissen op het handhavingsverzoek. Dit betreft een lopende procedure. Het is dan ook niet aan mij om hierover nu uitspraken te doen, noch over het bestaan van beperkingen voor het college van burgemeesters en wethouders als het gaat om handhavend optreden.
Bent u bekend met het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom en de reactie daarop van de burgemeester van Den Haag?2
Ja.
Deelt u de mening dat uitlatingen die ingaan tegen het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen, die aanzetten tot geweld en/of antidemocratisch zijn, bestreden moeten worden? Zo ja, over welke instrumenten beschikt een college van burgemeesters en wethouders (B&W) om handhavend op te treden tegen instellingen en individuen wanneer dergelijke uitlatingen worden gedaan? Welke beperkingen bestaan daarbij die de colleges kunnen beletten dit daadwerkelijk te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat handhaving op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Kamerstuk 34 359) alleen aan de Minister toekomt, zoals in de reactie van het college van B&W op het handhavingsverzoek wordt aangegeven? Zo nee, hoezo niet en welke andere handhavingsmogelijkheden zijn er eventueel nog voor een gemeente c.q. het Rijk?
Het klopt dat de Minister van Justitie en Veiligheid (hierna: Minister), op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen (hierna: TWBMT) (een) vrijheidsbeperkende maatregel(en) op kan leggen aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met (de ondersteuning van) terroristische activiteiten indien dat noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid.3
Voor het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van de TWBMT dient aangetoond te kunnen worden dat bij genoemde personen (in overweging 4.3 van het handhavingsverzoek) sprake is van een samenspel van concrete persoonlijke gedragingen die verband houden met (de ondersteuning van) terroristische activiteiten waaruit geconcludeerd kan worden dat er een bedreiging voor de nationale veiligheid is. In deze casus is geen sprake van terroristische activiteiten.
Kunt u aangeven of u in het licht van de aan het handhavingsverzoek ten grondslag liggende feiten heeft overwogen een gebiedsverbod in te zetten tegen de genoemde Imams in overweging 4.3 van het handhavingsverzoek? Zo nee, hoezo bent u dan wel de gemeente Den Haag nog niet overgegaan tot handhaving?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid met de gemeente Den Haag in gesprek te gaan over de gezamenlijke mogelijkheden voor handhaving en de Kamer daarover op korte termijn te berichten?
Ik sta reeds in contact met de gemeente Den Haag. Waar het gaat om gezamenlijke mogelijkheden voor handhaving is het van belang het lopende onderzoek door het OM en de lopende procedure omtrent het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom af te wachten.
Welke rol heeft de Taskforce ongewenste buitenlandse beïnvloeding tot toe gespeeld in deze casus en bent u bereid deze aan te sporen alles in het werk te stellen dat nodig is om op te treden tegen het prediken van anti-democratische, anti-integratieve en anti-rechtsstatelijke aanbevelingen? Zo ja, kunt u de Kamer op korte termijn rapporteren over de uitkomsten?
Een doel van de Taskforce is het ondersteunen van gemeenten in het aanpakken van problematisch gedrag. Na het bekend worden van deze berichten heeft de gemeente Den Haag zelf, op basis van de driesporenaanpak, herhaaldelijk gesproken met de As Soennah Moskee. Dit gaf de gemeente reeds voldoende handelingsperspectief en extra ondersteuning hierin van de Taskforce was niet nodig. Waar het in dit specifieke geval gaat om mogelijke strafbare feiten en de vervolging daarvan, is het OM aan zet.