Het bericht 'Agenten bezorgd over privacy: uniformen nog steeds thuis bezorgd' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Agenten bezorgd over privacy: uniformen nog steeds thuis bezorgd»?1
Ja.
Bent u het eens met het standpunt van (veel) agenten dat het veiliger is dat de levering van de politie-uniformen via centrale uitgifte wordt gedaan per eenheid of per bureau? Zo ja, per wanneer kan dat geregeld worden? Zo nee, waarom niet?
Sinds 1 juli 2017 is de werkwijze voor de uitgifte van politie-uniformen en andere uitrustingsstukken herzien. Alle postpakketten worden sindsdien bezorgd middels een zogenoemd track and trace-systeem, bezorgd door een gescreende postpakketbezorger, en is door de politie met de postpakketbezorger afgesproken dat het postpakket uitsluitend aan de geadresseerde in persoon wordt geleverd. Sinds die datum kan de ontvangende politieambtenaar kiezen tussen het afleveren van een postpakket op het huisadres of op een politiebureau. Tot en met 30 april 2018 zijn na keuze van de politieambtenaar 88.068 postpakketten verstuurd naar het huisadres van een politieambtenaar en 7.471 postpakketten naar een politiebureau.
Mocht dat niet mogelijk zijn, bent u in ieder geval bereid om de mogelijkheid van centrale uitgifte op enigerlei wijze te betrekken bij de evaluatie die nu plaatsvindt? Zo nee, bent u dan bereid om deze mogelijkheid zo spoedig mogelijk te laten onderzoeken en de Kamer vervolgens van de uitkomst op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat er opnieuw politie-uniformen zijn gestolen |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Inbrekers stelen politie-uniformen en dienstpistool» en «Inbrekers maken politie-uniformen van Groningse agenten buit»?1
Ja.
Klopt het dat de inbraken waarmee politie-uniformen werden gestolen in een tijdbestek van enkele weken gebeurde, en dat daarmee steeds een uniform of delen daarvan werden meegenomen?
Naar de betreffende diefstallen is een opsporingsonderzoek gaande. Omwille van het opsporingsbelang doe ik over de voortgang daarvan geen mededelingen. In algemene zin kan ik opmerken dat naar de diefstal van politie-uniformen en andere uitrustingsstukken in de regel intensief onderzoek wordt gedaan.
Waren deze inbraken een gerichte actie om politie-uniformen buit te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is destijds geen ruchtbaarheid aan de diefstallen gegeven? Is dit een bewuste afweging geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom kwamen de diefstallen aan het licht naar aanleiding van de WOB-procedure rondom de voorbereidingen van de intocht van Sinterklaas in Dokkum?
De diefstallen hielden geen verband met de intocht van Sinterklaas in Dokkum. Informatie over de diefstallen is wel bij de politie ter sprake geweest bij de voorbereiding van de intocht. Bij de politie is op grond van de Wet openbaarheid van bestuur een verzoek ingediend om documenten over de voorbereidingen van de politie op de intocht openbaar te maken. Zodoende zijn de diefstallen via die weg aan het licht gekomen.
Kunt u uw antwoorden op Kamervragen over gestolen politie-uniformen herinneren?2
Ja.
Hoe verloopt het onderzoek naar de eerder gestolen uniformen van de politie Utrecht? Kunt u inmiddels meer uitspraken doen over de omstandigheden rondom deze diefstal?
Over het betreffende incident berichtte ik uw Kamer eerder dat alle weggenomen politie-uniformen zijn teruggevonden3. Deze zaak is inmiddels door het openbaar ministerie onder de rechter gebracht, om die reden doe ik geen mededelingen over de zaak zolang deze onder de rechter is.
Kunt u zich uw uitspraak herinneren dat diefstal van politiekleding niet apart geregistreerd wordt en u daarom geen uitspraken kunt doen over het aantal politie-uniformen dat in de afgelopen jaren is gesloten? Ziet u, gezien de recente berichtgeving over opnieuw gestolen politie-uniformen, inmiddels aanleiding dit wel te gaan registreren om de aard en omvang van deze vorm van diefstal in beeld te krijgen? Waarom wel of waarom niet?
Alle diefstallen worden zorgvuldig geregistreerd waaronder diefstallen van (delen van) politie-uniformen. In de administratie van de politie zijn registraties over diefstal van (delen van) politie-uniformen echter niet eenvoudig te onderscheiden van registraties over diefstal waarbij andersoortige goederen zijn weggenomen. Gelet op de recente berichtgeving over gestolen politie-uniformen en de belangstelling vanuit uw Kamer voor het onderwerp, heb ik de politie opnieuw gevraagd om de omvang van diefstallen waarbij (delen van) politie-uniformen zijn weggenomen in beeld te brengen. Van de politie begreep ik dat uit een zoekslag blijkt dat in het kalenderjaar 2017 door politieambtenaren 116 maal een nieuw kledingstuk is aangevraagd vanwege diefstal maar ook vanwege vermissing.
Deelt u de mening dat er grote risico’s aan kleven wanneer gestolen politie-uniformen in handen komen van personen die iets slechts in de zin hebben? Klopt het, zoals de woordvoerder van de politie Noord-Nederland stelt, dat dit vaker voorkomt, bijvoorbeeld wanneer criminelen zich voordoen als agenten om slachtoffers op te lichten? Zo ja, bent u bereid de aard en omvang van deze problematiek te onderzoeken om te komen tot een verbeterd systeem om diefstal van politie-uniformen tegen te gaan?
Het is van belang een onderscheid te maken tussen de diefstal van postpakketten met (delen van) politie-uniformen en de diefstal van (delen van) politie-uniformen op een ander moment.
Sinds 1 juli 2017 is de werkwijze voor de uitgifte van politie-uniformen en andere uitrustingsstukken herzien. Alle postpakketten worden sindsdien bezorgd middels een zogenoemd track and trace-systeem en door een gescreende postpakketbezorger. Sinds die datum kan de ontvangende politieambtenaar kiezen tussen het afleveren van een postpakket op het huisadres of op een politiebureau. Tot en met 30 april 2018 zijn 88.068 postpakketten verstuurd naar het huisadres van een politieambtenaar en 7.471 postpakketten naar een politiebureau. Navraag bij de politie wees mij uit dat van de 88.068 verstuurde postpakketten, 15 postpakketten niet op het afleveradres zijn aangekomen. 13 van de 15 postpakketten waren weggenomen bij het incident waaraan bij vraag 9 werd gerelateerd. Die postpakketten zijn teruggevonden. Van de vermissing van de andere twee postpakketten is aangifte gedaan. Alhoewel elke vermissing van een postpakket met (delen van) politie-uniformen onacceptabel is, bestaat er, gelet op het geringe aantal vermissing, op dit moment geen aanleiding tot treffen van nadere maatregelen.
Ziet u mogelijkheden om het track-&-trace-systeem, waarover u in uw eerdere antwoorden over gestolen politie-uniformen schreef en waarmee momenteel een pilot wordt uitgevoerd om de bezorging van politie-uniformen te kunnen volgen, uit te breiden zodat ook na de bezorging politie-uniformen, bijvoorbeeld in geval van diefstal, traceerbaar kunnen zijn? Zo ja, bent u bereid hier verder onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Jouw medicijnen worden straks misschien wel door een drone gebracht’ |
|
Sven Koopmans (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Jouw medicijnen worden straks misschien wel door een drone gebracht»1?
Ja.
Op welke wijze stimuleert het kabinet drone-innovatie in Nederland? Hoe werken de diverse betrokken bewindspersonen hiertoe samen?
Dit kabinet houdt vast aan de eerder ingezette koers zoals verwoord in de meest recente voortgangsbrief dronebeleid van 28 mei 2018 (Kamerstuk 30 806, 46). De inzet van het kabinet is om op een veilige manier ruimte te geven aan operaties en innovaties met drones. Deze ruimte is continue in ontwikkeling en is het resultaat van een integrale belangenafweging van economische en maatschappelijke kansen en veiligheidsbelangen. Luchtvaartveiligheid en veiligheid op de grond staan voorop.
Het kabinet houdt ook vast aan de eerder ingezette manier van werken. Vanuit het kabinet zijn vier bewindspersonen actief betrokken bij dit dossier. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat leidt een periodieke high level meeting drones, waarin de overheid, de sector en de kennisinstellingen vertegenwoordigd zijn. Ik ben ervan overtuigd dat deze werkwijze noodzakelijk is om in gezamenlijkheid stappen in Nederland te kunnen maken, zoals dat in het afgelopen jaar ook is gebeurd. Andere landen in de EU, zoals Spanje, Duitsland en Frankrijk, werken ook op deze manier.
Wanneer mag de Kamer een integrale visie verwachten op de kansen en risico’s van de snel ontwikkelende drone-technologie? Hoe verhoudt dit zich tot de aangekondigde modernisering van de drone-wetgeving in Nederland en de Europese Unie?
Recent heb ik uw Kamer, mede namens de 4 betrokken bewindspersonen, geïnformeerd over de inzet en de voortgang op het beleid van drones (Kamerstuk 30 806, 46). We onderscheiden in Nederland 3 categorieën dronevliegers. Recreanten, beroepsmatige vliegers met drones tot en met 4 kg (minidrone) die vliegen onder strikte operationele beperkingen, met een zogenoemde ROC-light en de overige beroepsmatige vliegers met een ROC. Iedere categorie kent een eigen regelgevend kader, dat continue in ontwikkeling is. Met de herziening van de basisverordening op het gebied van luchtvaartveiligheid die naar verwachting voor de zomer van 2018 van kracht zal zijn wordt de Europese Unie verantwoordelijk voor alle regelgeving voor civiele drones. Voor de nadere uitvoering van deze regels voor drones heeft het Europees Agentschap voor de Veiligheid in de Luchtvaart (EASA) een voorstel opgesteld (EASA Opinion No. 1, 2018) waarover uw Kamer reeds is geïnformeerd (Kamerstuk 30 806, 46).
Op welke wijze anticipeert u nu al op de effecten en risico’s van drones op het gebied van veiligheid van het luchtruim, privacy en overige veiligheidsaspecten?
De regelgeving heeft als doel de veiligheid in de lucht en op de grond te borgen. Veiligheid is zowel in de huidige Nederlandse regelgeving als in de aanstaande Europese regelgeving leidend.
De generieke regels voor privacy zijn ook van toepassing op de inzet van drones. Een overzicht van de regels en de handleiding «Drones en privacy; Handleiding voor een gebruik van drones dat voldoet aan de waarborgen voor bescherming van de privacy» zijn gepubliceerd op de website van de rijksoverheid, www.rijksoverheid.nl/drones. Door de snelle technologische ontwikkelingen ontstaan ook toepassingsmogelijkheden voor ongewenst gebruik van drones, tegen zowel civiele als militaire systemen en personen. De ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid werken nauw samen op het gebied van kennis en innovatie. Verder is de politie in samenwerking met andere veiligheidspartners voortdurend op zoek naar nieuwe mogelijkheden die helpen bij een effectieve handhaving.
Hoe beoordeelt u in dit kader de snelle miniaturisering van drones en de camouflage van drones als bijvoorbeeld insecten, en de vrije verkrijgbaarheid daarvan voor privépersonen? Hoe verhoudt dit zich tot de huidige regulering van observatiecamera’s?
In algemene zin geldt dat de regels op alle drones van toepassing zijn, groot en klein. Als een drone zeer klein of gecamoufleerd is (en daardoor redelijkerwijs niet waarneembaar of herkenbaar) en de drone met een aangehechte camera beelden maakt, kan dit strafbaar zijn als er sprake is van heimelijk en wederrechtelijk filmen als bedoeld in artikel 441b van het Wetboek van Strafrecht.2
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling van zwermen drones in handen van privépersonen?
Het gebruik van zwermen drones is een relatief nieuwe en interessante innovatie met nuttige economische en technische mogelijkheden. In de aanstaande Europese regelgeving, die zeer waarschijnlijk eind 2018 gepresenteerd wordt, is het niet meer van belang of een privépersoon of een bedrijf vluchten met drones uitvoert, omdat in beide gevallen de veiligheidsrisico’s op identieke wijze zijn afgedekt. Volgens de aanstaande Europese regelgeving voor drones zal het vliegen met zwermen aan bepaalde veiligheidseisen moeten voldoen.
Het lot van Nederlandse IS-kinderen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Coalitie oneens over ophalen IS-kinderen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de actuele verblijfplaats van de naar schatting 175 Nederlandse kinderen die in voormalig IS-gebied verblijven of hebt u daar tenminste een indicatie van? Zo ja, waar verblijven deze kinderen? Zo nee, waarom bent u hiervan niet op de hoogte?
Op dit moment verblijven er ten minste 145 kinderen met een Nederlandse link in het overgebleven strijdgebied in Syrië en Irak. Daarnaast bevinden zich ten minste 30 kinderen met een Nederlandse link (in de regio) buiten het strijdgebied, waaronder in de opvangkampen in Noord-Syrië. Het gaat om kinderen met de Nederlandse nationaliteit of kinderen die hierop aanspraak kunnen maken.
Beschikt u over signalen dat er kinderen van relatief veilige Koerdische gebieden naar IS-gebieden worden overgebracht? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, komt dat omdat u geen actueel beeld hebt van de verblijfplaats van deze kinderen of zijn er andere redenen waarom u dat niet weet?
Deze berichten zijn vanuit meerdere kanalen tot mij gekomen, onder meer vanuit familieleden van uitreizigers. Hen bereikte het bericht dat men mogelijk bezig zou zijn om vrouwen en kinderen uit een vluchtelingenkamp terug naar IS gebied te brengen. Vooralsnog kunnen deze berichten niet bevestigd worden.
Heeft u actief contact gezocht met de autoriteiten van de Koerdische Autonome Regio of gaat Nederland dat nog doen, om u op de hoogte te stellen van de situatie waarin de Nederlandse IS-kinderen zich bevinden en of er sprake is van een verplaatsing naar IS-gebied? Zo ja, wat is de uitkomst van dat contact? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft, via haar Consulaat Generaal in Erbil, structureel contact met de autoriteiten van de Koerdische Autonome Regio in Irak over uiteenlopende onderwerpen. In Noord Syrië is er geen formeel contact met de lokale groepering die de leiding hebben over de kampen, zoals de Syrian Democratic Forces/ Partiya Yekîtiya Demokrat. Wel hebben er recentelijk in Nederland met medewerkers van het Ministerie van BZ en JenV gesprekken plaatsgevonden met deze groepering.
Deelt u de mening dat als blijkt dat er Nederlandse kinderen naar IS-gebied worden overgebracht, dat een groter gevaar voor die kinderen oplevert en er ook toe kan leiden dat zij nog verder van de Nederlandse samenleving komen af te staan? Zo ja, wat verandert dat aan het kabinetsstandpunt ten aanzien van het naar Nederland terugbrengen van IS-kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in mijn reactie op het standpunt van de Kinderombudsman die tegelijkertijd met deze beantwoording naar uw Kamer is gezonden, zie ik deze kinderen in de eerste plaats als slachtoffer van de door hun ouders gemaakte, gevaarlijke keuzes en de als gevolg daarvan ontstane victimisatie. In de belangenafweging worden naast de belangen van de kinderen, diplomatieke verhoudingen, de veiligheid van de betrokkene en nationale veiligheidsbelangen afgewogen. Deze weging leidt ertoe dat dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit Syrië en Irak. Dit laat onverlet dat de situatie voortdurend wordt gemonitord.
Veiligheidshuizen en het delen van informatie tussen de ketenpartners |
|
Foort van Oosten (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Van opnamewet naar behandelwet»?1
Ja.
Klopt het dat het Veiligheidshuis geen eigen wettelijke taak heeft, waardoor geen rechtsgrond bestaat gegevens te delen die nodig zijn bij de besluitvorming over verplichte zorg, juist ten behoeve van de bescherming van de samenleving? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Een zorg- en veiligheidshuis is een samenwerkingsverband van verschillende partijen uit het zorg- en veiligheidsdomein. Een zorg- en veiligheidshuis heeft geen eigenstandige wettelijke basis om persoonsgegevens te verwerken. De partijen die deelnemen aan het samenwerkingsverband hebben wel ieder separate rechtsgronden voor de verwerking van persoonsgegevens, op basis waarvan ook gegevens kunnen worden gedeeld. Op deze wijze kunnen er door partijen gegevens worden gedeeld over verplichte zorg ten behoeve van de bescherming van de samenleving.
Voor een rechtmatige gegevensdeling moet aan een aantal juridische randvoorwaarden zijn voldaan. Deze zijn door alle samenwerkende partijen in het zorg- en veiligheidsdomein uitgewerkt in het handvat gegevensuitwisseling in het zorg- en veiligheidsdomein2. Uitgangspunt is dat het zorg- en veiligheidshuis de juridische basis om gegevens te verwerken en uit te vragen bij ketenpartners uitsluitend kan ontlenen aan de bevoegdheid van de ketenpartner die de casus aanbrengt.
Binnenkort gaat het wetsvoorstel gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden in consultatie. Dit wetsvoorstel heeft tot doel de mogelijkheden te verbeteren tot gezamenlijke verwerking van persoonsgegevens binnen samenwerkingsverbanden.
Voor wat betreft de verplichte geestelijke gezondheidszorg biedt de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die op 1 januari 2020 in werking treedt, mogelijkheden voor ketenpartners om gegevens te delen ten behoeve van de besluitvorming over verplichte zorg. In de Wvggz zijn voor alle voorzienbare noodzakelijke gegevensverstrekkingen grondslagen in de wet opgenomen die aangeven welke informatie onder welke voorwaarden mag worden uitgewisseld.
Voor ons staat centraal dat de praktijk met het genoemde handvat uit te voeten moet kunnen en professionals gegevens delen die nodig zijn om de samenleving te beschermen. Het genoemde handvat en de trainingen die momenteel aan professionals worden gegeven moeten hierbij helpen.
Om in kaart te brengen welke belemmerende dan wel onnodig complicerende wet- en regelgeving aangepast moet worden lopen verschillende trajecten, bijvoorbeeld in het kader van het programma Sociaal Domein3. Er worden binnen dit programma momenteel drie complexe vraagstukken uitgewerkt waar het mogelijk ontbreken van wettelijke grondslagen centraal staat: 1. gemeentelijke regie, 2. vroegsignalering en 3. integraal werken. Op basis van de uitwerking wordt bezien of en welke wet- en regelgeving moet worden aangepast.
Bent u voornemens een wettelijke grondslag voor het Veiligheidshuis te creëren zodat het uitwisselen van informatie tussen alle cruciale ketenpartners bij het bieden van verplichte zorg mogelijk wordt? In het bijzonder ter bescherming van de samenleving en ter voorkoming van slachtoffers? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens een wetsvoorstel hiervoor in te dienen? Zo nee, waarom niet? Is het mogelijk hetzelfde resultaat te bereiken zonder wetswijziging? Kunt u dat uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat het medisch beroepsgeheim als reden opgevoerd kan worden teneinde cruciale informatie, die nodig is om adequate inschattingen te maken betreffende noodzakelijk ingrijpen, niet te delen met ketenpartners?
Van belang is voor ogen te houden dat het medisch beroepsgeheim cq. de zwijgplicht van de arts cruciaal is voor de toegankelijkheid van de zorg: een ieder moet ervan uit kunnen gaan dat hetgeen hij deelt met zijn arts ook tussen de arts en patiënt blijft. De hoofdregel is dat informatie gedeeld in de behandelrelatie tussen arts en patiënt alleen met toestemming van de patiënt met anderen gedeeld kan worden. Op die hoofdregel zijn wel uitzonderingen. In bepaalde gevallen mag een zorgverlener – ook zonder toestemming van de patiënt – informatie met anderen delen. Dit is het geval als er sprake is van een wettelijk(e) meldplicht of meldrecht of er een conflict van plichten bestaat. Een dergelijk conflict van plichten kan een rechtvaardiging bieden om de zwijgplicht te doorbreken en informatie over een patiënt te verstrekken aan derden, zoals betrokkenen in een zorg- en veiligheidshuis.
Van een conflict van plichten is sprake als het niet doorbreken van de zwijgplicht, voor de patiënt of cliënt zelf of voor een ander ernstige schade oplevert en de hulpverlener in gewetensnood verkeert door het handhaven van de zwijgplicht. Er geldt een aantal voorwaarden: zo moet geprobeerd zijn om toestemming van de betrokkene te verkrijgen, is het doorbreken van het beroepsgeheim de enige mogelijkheid en moet het duidelijk zijn dat de ernstige schade voorkomen kan worden door het doorbreken van het beroepsgeheim. Of aan deze voorwaarden voldaan is, is een afweging die alleen de betrokken zorgprofessional kan maken op grond van de situatie. Binnen de regels van het medisch beroepsgeheim zijn er dus – zeker als het gaat om cruciale informatie – mogelijkheden om die informatie te delen.
In hoeverre verandert de inwerkingtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming iets aan de uitwisseling van informatie tussen ketenpartners in dit kader?
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) geeft aan dat bij gezamenlijke gegevensverwerkingen, zoals bij de zorg- en veiligheidshuizen, de partijen duidelijke en transparante afspraken moeten maken over wie invulling geeft aan diverse rechten en plichten die voortvloeien uit de AVG. Om hier goed aan te kunnen voldoen zijn op landelijk niveau recentelijk een modelconvenant en een protocol voor de zorg- en veiligheidshuizen opgesteld4.
Het bericht ‘Drie mishandelaars Praag veroordeeld en Tsjechië uitgezet’ |
|
Chris van Dam (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Drie mishandelaars Praag veroordeeld en Tsjechië uitgezet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wangedrag van deze groep Nederlandse onderdanen, veelal afkomstig uit Den Haag, zwaarwegende gevolgen heeft voor de reputatie van Nederland in het buitenland?
Het is vanzelfsprekend dat schandelijk gedrag van Nederlanders in het buitenland verwerpelijk is en geen bijdrage levert aan het imago van Nederland. Ik keur hetgeen is gebeurd dan ook sterk af en heb dit ook kenbaar gemaakt. Ik kan geen onderbouwde uitspraken doen of en hoe deze zaak structureel effect heeft op de reputatie van Nederland in het buitenland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken doet hier geen onderzoek naar.
Heeft u contact gezocht met de Tsjechische autoriteiten teneinde dit voorval te bespreken?
De Nederlandse ambassade te Praag heeft naar aanleiding van het voorval contact opgenomen met de lokale autoriteiten. De Tsjechische politie heeft het incident bevestigd en toegelicht wat er is gebeurd.
In hoeverre zullen ook de Nederlandse autoriteiten (politie en justitie) het gedrag van deze Nederlanders beoordelen op strafbaarheid c.q vervolgbaarheid? Bestaan er mogelijkheden in Nederland deze mensen aan te spreken op de daden waarover in dit nieuwsbericht gesproken wordt?
Het onderzoek wordt gedaan in Praag door de Tsjechische autoriteiten. Er is door Nederland geen rechtshulpverzoek ontvangen. Gelet op artikel 68 Wetboek van Strafrecht zal Nederland geen eigen onderzoek doen.
In hoeverre is van leden van deze groep bekend dat zij zich in het verleden ook al schuldig hebben gemaakt aan geweldsincidenten, al dan niet in groepsverband? Heeft u zicht op de eventuele gedragsproblematiek dan wel het problematisch gebruik van middelen dat ook in een toekomstige Nederlandse context voor gevaar en wangedrag kan zorgen? Welke autoriteit in Nederland voelt zich voor dit soort vragen verantwoordelijk?
Dit is een individuele casus. Over de betrokken individuen doe ik geen mededelingen.
Heeft een strafrechtelijke afdoening in Tsjechië voor deze heren consequenties bij het in Nederland aanvragen van een Verklaring omtrent het Gedrag?
Europese lidstaten zijn verplicht om elke onherroepelijke veroordeling van een onderdaan uit een andere EU-lidstaat te melden aan de lidstaat waarvan betrokkene de nationaliteit heeft. Deze lidstaat is vervolgens verplicht deze meldingen op te nemen in zijn eigen justitiële documentatie. Hierdoor krijgen lidstaten een overzicht van veroordelingen van hun onderdanen uitgesproken in een EU-lidstaat. Bij een eventuele VOG-aanvraag weegt Justis alle informatie uit het in het Nederlandse Justitiële Documentatiesysteem (JDS) mee, ook strafvonnissen die zijn uitgesproken in andere lidstaten.
Op welke wijze zal de Nederlandse overheid behulpzaam zijn c.q medewerking verlenen bij het vergoeden van de schade van het Tsjechische slachtoffer?
Ik betreur de situatie van het slachtoffer zeer. De ambassade heeft zijn betrokkenheid uitgesproken en navraag gedaan hoe het met het slachtoffer gaat. De ambassade houdt hierover contact met de werkgever van het slachtoffer. Het is echter niet aan de Nederlandse overheid om schade te vergoeden.
Klopt het dat één van de leden uit de groep werkzaam is als politieagent? Wordt er in Nederland door de politie als werkgever c.q. de Rijksrecherche en/of het Openbaar Ministerie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een oordeel gevormd over de eventuele strafbaarheid van de handelingen van deze politieambtenaar?
Het klopt dat één van de leden van de groep werkzaam is als politieambtenaar. De politie is thans een onderzoek gestart naar de feiten op basis waarvan een oordeel kan worden gevormd over de aard van het handelen van de politieambtenaar en de mogelijke consequenties die aan dat handelen verbonden kunnen/moeten worden.
Zijn er uit het verleden meer voorvallen bij u bekend waarbij Nederlanders alleen dan wel in een groep (zware)strafbare feiten plegen in het buitenland en daarmee niet alleen de rechtsorde in dat land ernstig schokken, maar ook de Nederlandse reputatie te grabbel gooien? Indien dat het geval is, kunt u daar een opsomming van geven? Acht u het nodig dat de mogelijkheden deze mensen óók in Nederland ter verantwoording te roepen moeten worden geschapen dan wel uitgebreid?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat dagelijks Nederlanders bij in het buitenland. In voorkomende gevallen betreft dit Nederlanders die (zware) strafbare feiten hebben gepleegd. Voor aantallen Nederlanders die in het buitenland zijn gedetineerd, verwijs ik u naar de jaarlijkse Kamerbrief daarover, laatstelijk 10 augustus 2017 (Kamerstuk 30 010, nr. 33).
Het bericht ‘Wijkagent als gatenvuller’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van bijgaand – onlangs aan mij gericht en door mij geanonimiseerd – mailbericht genaamd «wijkagent als gatenvuller»?1
Ja.
Klopt het dat binnen de politie – op basis van het inrichtingsplan – de norm geldt dat wijkagenten minimaal 80% van hun arbeidstijd binnen hun wijk werkzaamheden moeten kunnen verrichten? Deelt u de mening dat noodhulpdiensten daar niet onder zouden moeten vallen?
De wijkagent heeft een sleutelpositie in het basisteam en bij de oriëntatie op probleem- en wijkgericht werken. Hij/zij moet in staat gesteld worden om deze functie zo goed mogelijk uit te kunnen oefenen. In het besluit Wijkagenten en het Referentiekader gebiedsgebonden politie (onderlegger bij het inrichtingsplan) is opgenomen dat wijkagenten 80% van hun tijd in of voor hun wijk actief zijn.
In algemene zin is het signaal dat wijkagenten ook voor andere werkzaamheden worden ingezet mij bekend. Zoals ik u in december jl. heb gemeld in het voortgangsbericht vorming Nationale Politie2 concludeert de Inspectie Justitie en Veiligheid in haar rapport Modernisering Gebiedsgebonden politiezorg dat er een cultuuromslag nodig is om de focus op «vooral» incidentafhandeling om te zetten naar een oriëntatie op probleem- en wijkgericht werken. Dit blijft geconcentreerde aandacht en inzet vragen. Hiervoor heeft de politie in afstemming met de gezagen een ontwikkelagenda Gebiedsgebonden politiezorg (GGP) opgesteld.
Met de inzet van specifieke maatregelen, de uitwerking van het regeerakkoord, het toevoegen van capaciteit en het realiseren van een flexibiliseringsagenda, is de ontwikkeling van de gebiedsgebonden politiezorg en het functioneren van de wijkagent voldoende geborgd.
Herkent u dat de inzet van wijkagenten voor andere werkzaamheden dan het eigenlijke wijkagenten-werk in hun wijk, veelvuldig plaatsvindt? Deelt u de mening dat deze ontwikkeling in hoge mate een bedreiging is voor het functioneren van de wijkagent in zijn of haar wijk en voor het functioneren van de politie in wijken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid er op toe te (laten) zien dat conform de gestelde norm wijkagenten minimaal 80% van hun werktijd feitelijk in hun wijk het vak van wijkagent kunnen uitoefenen?
De norm van «minimaal 80% in of voor de wijk aan het werk» is een voorschrift dat nadrukkelijk ook ruimte laat voor de praktische uitvoering. Zoals ik u in het antwoord op vraag 2 en 3 informeer wordt er met de ontwikkelagenda GGP hier aandacht aan besteed.
Het bericht ‘Honderden appende vrachtwagenchauffeurs betrapt vanuit touringcar’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van RTL Nieuws dat in slechts twee dagen maar liefst 440 vrachtwagenchauffeurs zijn bekeurd vanwege het gebruik van een smartphone achter het stuur?1 Wat vindt u van deze ongelofelijke hoeveelheid van overtreders en het feit dat het juist professionele weggebruikers betreft?
Ik ben bekend met dit bericht. Het betrof 440 staande gehouden en bekeurde bestuurders van vrachtwagens en personenvoertuigen. De aantallen en het feit dat het hier ook vrachtwagenchauffeurs betreft acht ik zorgelijk.
Wanneer valt een publiekscampagne die wijst op de gevaren van smartphonegebruik achter het stuur te verwachten? Hoe richt u zich daarbij specifiek op vrachtwagenchauffeurs? Hoe bereikt u de vele buitenlandse truckchauffeurs die dagelijks door Nederland rijden?
Op dit moment zijn de voorbereidingen door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) in volle gang voor een campagne als opvolger van «Onderweg ben je Offline». Ook wordt er gewerkt aan een beeldmerk dat, net als bij de Bob-campagne, langere tijd mee kan. De campagne zal in september van start gaan. In de campagne wordt ook het beeldmerk gelanceerd. De boodschap van de campagne richt zich op alle weggebruikers. Naast TV-spots en online uitingen worden ook de mottoborden langs de snelweg ingezet. Met de mottoborden bereiken we dus ook alle vrachtwagenchauffeurs die in Nederland rijden, inclusief buitenlandse chauffeurs. Naast deze massamediale campagne besteden branche organisaties regelmatig aandacht aan afleiding door smartphones in hun magazines.
Wat doen de brancheorganisaties voor transport en logistiek zelf om bewustwording onder hun leden te vergroten? Welke ideeën leven er om dit roekeloze gedrag flink terug te dringen? Wie heeft daarbij welke verantwoordelijkheid? Kan de Kamer een actieplan tegen smartphonegebruik in het professionele wegverkeer verwachten?
Ook voor de brancheorganisaties is afleiding door smartphones een belangrijk aandachtspunt. Zij brengen dit regelmatig onder de aandacht bij hun leden en stimuleren het gebruik van technische oplossingen die mobiel telefoongebruik gebruik onderweg tegengaan.
In september 2017 heeft IenW, samen met maatschappelijke partners en marktpartijen, het convenant «Veilig gebruik smartfuncties in het verkeer» gelanceerd. Deze is met name bedoeld voor producenten van in-car systemen, apps en telefoons maar ook voor werkgevers. De eerste 50 partijen hebben inmiddels getekend, waaronder Transport en Logistiek Nederland (TLN), Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) en een aantal grote werkgevers. Ondertekenen betekent dat betreffende organisatie concrete toezeggingen doet om te komen tot veilig gebruik van smartfuncties in het verkeer. Er blijven nieuwe partijen geworven worden. De transportbedrijven zullen hiervoor gericht worden benaderd.
Wat vindt u van de wijze van controleren van de politie? Wat kan de politie verder doen? Zijn er plannen dit soort gerichte acties in het hele land uit te voeren? Bent u van plan deze werkwijze, waarbij vanuit een touringcar of hoger voertuig gecontroleerd wordt, aan te bevelen?
Ik vind het een goede zaak dat de politie nieuwe methodes uitprobeert om het smartphone-gebruik achter het stuur tegen te gaan. De in het bericht genoemde actie betrof een pilot in Oost-Nederland, die aldaar een vervolg zal krijgen. Naast de in het bericht genoemde actie is de politie momenteel ook bezig met een pilot om digitaal te handhaven op telefoongebruik in het verkeer. Welke methodes het meest effectief zijn laat ik aan de professionaliteit van de politie.
Hoeveel aandacht krijgt het opsporen van smartphonegebruik achter het stuur thans van de politie of het openbaar ministerie? Kan de Kamer een redelijke verhoging van de strafmaat verwachten, zeker wanneer het professionele weggebruikers betreft? Heeft u nagedacht om een verschil te maken tussen de overtreding en de risico’s die een professionele vrachtwagenchauffeur die dagelijks op de weg zit neemt met een zware truck, of de risico’s die een roekeloze automobilist neemt? Zit daar volgens u verschil in? Wanneer valt (gewijzigde) wetgeving hierover te verwachten?
«Afleiding in het verkeer», waaronder smartphonegebruik achter het stuur, zoals handheld bellen en appen, is door het OM en de politie benoemd tot één van de prioriteiten van de teams Verkeer van de politie. In de cijfers over de eerste vier maanden van 2018 is een flinke stijging te zien van het aantal staandehoudingen voor het gebruik van de telefoon in het verkeer. In de eerste vier maanden van 2018 zijn 36.661 overtredingen wegens handheldbellen geconstateerd. Dat is ongeveer een kwart meer dan de 27.029 in dezelfde periode in 2017.2 Om de pakkans verder te verhogen is de politie, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, daarnaast bezig met een pilot om hier ook digitaal op te kunnen handhaven.
Ten aanzien van de strafmaat geldt dat ik de strafmaat wil verhogen in die gevallen waarin het gebruik van een mobiele telefoon concreet gevaar oplevert. In het wetsvoorstel straftoemeting ernstige verkeersdelicten wordt daarom de mogelijkheid geboden om concreet gevaarlijk gebruik van een mobiele telefoon in het verkeer strenger aan te pakken dan nu het geval is. Daarbij kan een rechter alle omstandigheden van het geval meewegen. Zoals of er al dan niet sprake is van een mogelijke extra gevaar zetting doordat het bestuurde voertuig groter en zwaarder is en of het een professionele weggebruiker betreft. De consultatiefase van dit wetsvoorstel is afgerond en na verwerking van de adviezen wordt het wetsvoorstel naar de Raad van State gestuurd. Ik verwacht het wetsvoorstel vervolgens na de zomer aan uw Kamer te kunnen sturen.
Het bericht dat de politie vorig jaar 46 klachten heeft gekregen over etnisch profileren |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie kreeg vorig jaar 46 klachten over etnisch profileren»?1
Ja.
Waar zijn de genoemde cijfers in het artikel op gebaseerd? Ligt hier een bepaalde rapportage aan ten grondslag? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?
In 2017 zijn in totaal 46 klachten ontvangen over etnisch profileren door de politie. De politie heeft aangegeven dat 3 klachten zijn binnengekomen via de politie-app, 27 klachten via politie.nl, 14 klachten schriftelijk zijn ingediend en 2 klachten via het meldformulier discriminatie tot de politie zijn gekomen.
In de Jaarverantwoording politie2017, die ik op 16 mei 2018 heb gestuurd bij de Verantwoordingsdagstukken 2017, staat dat in 2017 het aantal klachten over etnisch profileren 42 bedroeg. Dit verschil is veroorzaakt doordat pas bij de behandeling van vier klachten duidelijk is geworden dat etnisch profileren onderdeel van de klacht was. Het aantal klachten over etnisch profileren door de politie in 2017 is daarom bijgesteld naar 46.
Hoeveel klachten over etnisch profileren door de politie zijn ingediend via de politieapp? Op welke andere wijze zijn klachten ingediend? Zijn hier rapportages van? Kunt u deze rapportages naar de Kamer geleiden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoe de klachtenafhandeling bij de klachten over etnisch profileren door de politie is verlopen? Hoe zijn de gesprekken tussen de klager en de politie verlopen? In hoeverre hebben gesprekken tussen de klager en de politie in uw ogen het gewenste resultaat bereikt?
De politie hanteert een zorgvuldige klachtenprocedure, waarbij zij eerst samen met de klager kijkt naar de klacht. In de eerste fase van een klacht vindt het gesprek plaats tussen de betreffende politieambtenaar en de klager. Als de klager niet tevreden is met dit gesprek, dan gaat de klacht in de tweede fase naar een onafhankelijke klachtencommissie.
In 2017 zijn in totaal 46 klachten ontvangen over etnisch profileren door de politie. Hiervan zijn acht klachten om verschillende redenen niet behandeld, bijvoorbeeld omdat geen contact kon worden gevonden met de klager. Alle overige klachten zijn behandeld volgens de klachtenprocedure.
In 31 gevallen is de klacht in de eerste fase afgehandeld door middel van het gesprek tussen de klager en de betreffende politieambtenaar. De zeven klachten die overbleven, zijn doorgezet naar de tweede fase waarin een onafhankelijke klachtencommissie zich buigt over de klacht.
Klopt het dat de klachtenapp op vrijwillige basis werkt? Zo ja, in hoeverre geven de binnengekomen klachten daadwerkelijk een realistisch beeld van de omvang van etnisch profileren door de politie? Bent u het eens dat doordat op vrijwillige basis klachten ingediend kunnen worden, de werkelijke omvang van etnisch profileren door de politie onbekend blijft?
De binnengekomen klachten geven de politie inzicht in het aantal burgers dat een klacht heeft ingediend en in de aard van de klachten, gerelateerd aan etnisch profileren. De informatie geeft geen volledig beeld van de omvang van etnisch profileren, maar de organisatie kan uit deze informatie wel lering trekken.
Het indienen van een klacht kan alleen op vrijwillige basis. Ik zie hiertoe ook geen andere mogelijkheid. Daarnaast staat het elke burger vrij om zijn klacht na de eerste behandeling door te sturen naar bijvoorbeeld de klachtencommissie. Wanneer burgers de uitkomsten van de klachtenprocedure als onbevredigend ervaren, kunnen zij zich wenden tot de Nationale ombudsman en eventueel het College voor de Rechten van de Mens.
Naast het indienen van een klacht kunnen burgers aangifte doen van discriminatie door de politie. Ook vinden er interne onderzoeken plaats naar het gedrag van politiemedewerkers. Daarnaast werkt de politie mee aan een onderzoek van Politie & Wetenschap over de wijze waarop zij nog meer kan leren van klachten die op een andere manier kenbaar worden gemaakt, bijvoorbeeld door uitingen van ongenoegens op sociale media.
Zo ja, hoe duidt u dit? Ziet u andere mogelijkheden om een realistischer beeld van de omvang van etnisch profileren door de politie te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke initiatieven en maatregelen worden momenteel binnen de politieorganisatie genomen om etnisch profileren door de politie te voorkomen? In hoeverre is etnisch profileren onderdeel van de scholing en opleiding van de Politieacademie en de politieorganisatie? In hoeverre vindt u de genomen maatregelen en initiatieven voldoende?
Het maken van onderscheid bij (proactief) politieoptreden zonder objectieve rechtvaardiging is ontoelaatbaar. Er is bij de politie dan ook geen ruimte voor etnisch profileren. Er bestaat een breed pakket aan maatregelen om etnisch profileren binnen de politie aan te pakken. Deze maatregelen zijn volop in uitvoering. Aanvullende maatregelen zijn op dit moment dan ook niet nodig. De maatregelen zien onder meer op:
Bent u bereid om de punten genoemd onder vraag 4 t/m 6 te onderwerpen aan een onafhankelijke evaluatie? Zo nee, waarom niet?
Een professionele klachtbehandeling is essentieel voor de dienstverlening van de politie en het herstel van beschadigd vertrouwen. Ook kan de politie lering trekken uit binnengekomen klachten. Dit geldt niet alleen voor de klachten over etnisch profileren, maar voor alle klachten die bij de politie binnenkomen.
De wijze waarop de klachtbehandeling is ingericht en werkt, is al regelmatig onderzocht en geëvalueerd. Zo is de klachtbehandeling in 2016 onderzocht door de Inspectie Justitie en Veiligheid. Uit haar rapport «Klachtbehandeling door de politie» blijkt dat de meeste klagers tevreden zijn over de bejegening tijdens de klachtbehandeling. Minder tevreden zijn zij over het vervolg dat aan de klacht wordt gegeven.2 De politie werkt aan de aanbevelingen die de inspectie in het rapport heeft genoemd.
Mede gelet op de onderzoeken en evaluaties die reeds hebben plaatsgevonden en het lopende onderzoek van Politie & Wetenschap zie ik op dit moment geen reden tot het instellen van een onafhankelijke evaluatie.
Bent u bekend met het artikel «Stap voor stap naar meer diversiteit!»?2
Ja.
Deelt u de mening van de landelijke portefeuillehouder diversiteit dat de legitimiteit van de politie in het geding is wanneer de politie zich niet goed verbindt met alle groepen in de samenleving? Waarom wel of waarom niet?
Ja. De politie is van en voor iedereen. De Nederlandse politie heeft een historie van maatschappelijke verbinding en betrokkenheid. Zij staat dicht bij de burger en werkt zo veel mogelijk vanuit maatschappelijk draagvlak en legitimiteit. Om de kerntaken van de politie goed uit te oefenen is het belangrijk om goed aangesloten te zijn op de samenleving.4 Dit vertaalt zich in beleid en activiteiten om alle groepen in de samenleving te bereiken. Daardoor verbetert de politie haar informatiepositie en kan onder andere (dreigende) criminaliteit worden aangepakt of kunnen maatschappelijke onrust en spanningen worden verminderd.
Het bericht ‘Bizarre oproep: ’Maak lawaai tijdens dodenherdenking’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bizarre oproep: «Maak lawaai tijdens dodenherdenking»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke oproep respectloos en onacceptabel is?
De Nationale Herdenking op 4 mei is in Nederland een belangrijk moment. We gedenken dan alle Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en oorlogssituaties en vredesmissies nadien. Het staat eenieder in beginsel vrij om opvattingen of bedenkingen te hebben tegen de invulling daarvan, maar om dat tijdens de twee minuten stilte, die de kern vormt van de herdenking, te uiten door lawaai te maken, getuigt van bijzonder weinig respect.
Wat vindt u ervan dat twaalf mensen hebben aangegeven lawaai te gaan maken en meer dan vijftig mensen hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in het event? Wat vindt u ervan dat ook de extreemlinkse actiegroep De Grauwe Eeuw haar steun uitspreekt voor de actie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er moet worden gekeken naar mogelijkheden om te voorkomen dat deze actie doorgang zal vinden? Zo nee, waarom niet?
Mij is gebleken dat de voorgenomen actie de volle aandacht van de lokale driehoek heeft. Het is aan hen om te beslissen hoe met deze oproep moet worden omgegaan. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de lokale driehoek een en ander adequaat zal adresseren.
Bent u van plan in gesprek te gaan met de gemeente Amsterdam over deze actie? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat een dergelijke actie wordt voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u gezien het meireces, waarin de Nationale Dodenherdenking valt, nog voor het reces deze vragen beantwoorden?
Ja.
Het overwegen van strafverzwarende omstandigheden bij geweld met een racistisch, antisemitisch of homofoob oogmerk |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de dreiging in het geval van een racistisch, religieus, homofoob of antisemitisch oogmerk bij bijvoorbeeld vernieling, mishandeling of geweld, verder reikt dan het individu waarop deze vernieling, mishandeling of geweld gericht is, doordat deze handelingen gericht zijn tegen het individu als lid van een vermeend minderwaardige groep?
Ja. Misdrijven als vernieling, mishandeling of geweldpleging maken een inbreuk op belangrijke rechtsgoederen als lijf en goed. Wanneer daarbij sprake is van een discriminatie-aspect raakt het daarnaast aan belangrijke uitgangspunten van de (pluriforme) samenleving zoals aanspraken van burgers op gelijkheid en het zijn van volwaardig burger. Discriminatie raakt zo niet alleen individuele personen, maar de gehele samenleving.
Kunt u bevestigen dat het, conform de Aanwijzing discriminatie van het openbaar ministerie (OM), in de eis betrekken van een discriminatoir aspect als strafverzwarende omstandigheid, de enige mogelijkheid is om discriminatoire motieven mee te wegen in de berechting? Klopt het dat de eis niet de gestelde maximum vrijheidsstraf die gesteld is op het betreffende commune delict te boven kan gaan?
Van belang is dat het Nederlandse strafrecht – anders dan het recht van sommige andere landen – uitgaat van algemene strafbaarstellingen. Voorzien is in een strafmaat die zo is gekozen dat ook bij de meest ernstige varianten van een bepaald misdrijf voldoende strafruimte is om een passende straf op te leggen. Dit betekent dat in het Nederlandse strafrecht relatief weinig in wettelijke strafverzwarende omstandigheden is voorzien. Deze straftoemetingsvrijheid heeft als voordeel dat steeds recht kan worden gedaan aan de concrete omstandigheden van het geval, zonder dat verschillende aanvullende omstandigheden ook hoeven te worden bewezen. Wel moet aannemelijk worden dat een dergelijke omstandigheid aanwezig was. Deze systematiek maakt het mogelijk om alle feiten en omstandigheden van het geval mee te wegen en af te wegen om zo tot een rechtvaardige straf te komen. Het gaat daarbij niet alleen om een bepaalde intentie of achterliggend oogmerk van de verdachte, maar ook andere omstandigheden, zoals de verdere toedracht van het feit en de toegebrachte schade.
Wanneer een discriminatie-aspect als motief of als aanleiding heeft meegespeeld bij het plegen van een commuun delict als mishandeling, openlijke geweldpleging, eenvoudige belediging, vernieling en brandstichting, maar ook doodslag (of waarbij van een discriminatie-aspect gebruik is gemaakt om het feit indringender te plegen), dan is dit wel degelijk strafverzwarend. Er is dan sprake van een zogeheten CODIS-feit (een commuun feit met een discriminatie-aspect), waarvoor door de officier van justitie in zijn requisitoir een strafverhoging van 50% of 100% wordt geëist ten opzichte van de «normale» strafeis. Deze verhoogde strafeis kan het wettelijk strafmaximum niet overschrijden. Het is vervolgens aan de rechter om deze verhoogde strafeis en het discriminatoire aspect te betrekken bij de straftoemeting.
In hoeveel gevallen wordt de aanwezigheid van een discriminatoir aspect door de strafrechter beschouwd als strafverzwarende omstandigheid? Welke moeilijkheden ondervinden strafrechters in de praktijk om de aanwezigheid van een dergelijk discriminatoir aspect bewezen te verklaren?
Het is tot op heden niet mogelijk gebleken deze vraag te beantwoorden. In de WODC-studie «Discriminatie: van aangifte tot vervolging. De gang van discriminatiezaken door de strafrechtketen» (2015), werden in de bestudeerde dossiers geen passages aangetroffen waarin de rechter expliciet had aangegeven dat de straf zwaarder was uitgevallen vanwege het discriminatoire karakter van het feit. Dit wil, aldus het rapport, niet zeggen dat het discriminatoire karakter van een feit geen rol speelt in de straftoemeting, maar het was in ieder geval niet gedocumenteerd in het strafdossier. In aanvulling daarop kan worden gewezen op een aantal recente uitspraken, waarin de rechter wel degelijk het discriminatoire aspect expliciet heeft genoemd bij de oplegging van de straf. Ik verwijs naar Rechtbank Amsterdam 9 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:1329, 1330 en 1331.
Klopt het dat de European Commission against Racism and Intolerance (ECRI) in het verleden de Nederlandse regering heeft geadviseerd een strafrechtbepaling, waarin racistische motieven worden aangemerkt als strafverzwarende omstandigheid, in te voeren? Zo ja, wat is de reactie van de Nederlandse regering hierop geweest?
Het klopt dat ECRI dit heeft geadviseerd. De reactie was destijds dat het kabinet geen toegevoegde waarde zag in het opnemen van een racistisch of discriminatoir motief als strafverzwarende omstandigheid, omdat de systematiek van straftoemeting naar het oordeel van het kabinet voldoende uitvoering gaf aan hetgeen met de aanbeveling van het Comité wordt beoogd.1
Met de vragenstellers ben ik van mening dat het van belang is dat een discriminatie-aspect meegewogen wordt bij de straftoemeting en dat een duidelijk signaal wordt afgegeven aan daders en samenleving dat dergelijk gedrag niet geaccepteerd wordt. Het strafrecht heeft ook een normerende rol. Daarom wil ik opnieuw kijken naar hoe hieraan invulling kan worden gegeven. Graag verwijs ik naar de brief die ik vandaag over dit onderwerp aan uw Kamer heb toegezonden.
Deelt u de mening dat het opnemen van een discriminatoir oogmerk, zoals gericht tegen ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap, als strafverzwarende omstandigheid bij het plegen van commune delicten in het Wetboek van Strafrecht een duidelijke norm stelt en een preventieve effect kan hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid voorstellen te doen tot het opnemen van een strafrechtbepaling waarin discriminatoire motieven worden aangemerkt als een strafverzwarende omstandigheid en leiden tot een verhoging van de straf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ´Start nu met het opleiden van de politie van de toekomst’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het interview van de heer Frans Leijnse, voormalig voorzitter van de Politieonderwijsraad (POR) «Start nu met het opleiden van de Politie van de toekomst»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de heer Leijnse dat de Politieacademie door het korps (de Politie) in de positie moet worden gebracht om als (opleidings)makelaar te fungeren, ook als zij zelf een bepaald aanbod (nog) niet in huis heeft?
De Politieacademie is het enige opleidingsinstituut in Nederland dat politieonderwijs mag verzorgen en vervult daarmee een cruciale rol voor de kwaliteit van de uitoefening van de politietaak. Het gaat daarbij om de basispolitieopleidingen voor aspiranten en de vervolgopleidingen (vakspecialistisch onderwijs) voor zittende politiemedewerkers. De politie is verplicht dit onderwijs bij de Politieacademie af te nemen. Daarnaast verzorgt de Politieacademie vakspecialistische opleidingen voor partijen met een publiekrechtelijke taak op het gebied van politie, justitie en veiligheid, die bij ministerieel besluit zijn aangewezen.
De Politieacademie mag samenwerkingsverbanden aangaan met ketenpartners en het regulier onderwijs2 als deze in het verlengde liggen van het politieonderwijs. Voor deze laatste categorie opleidingen mag de Politieacademie als (opleidings)makelaar fungeren.
Ander onderwijs dan politieonderwijs – zoals een computercursus of een training vergadertechniek – wordt door de politie zelf ingekocht, waarvoor de politie jaarlijks een landelijk opleidings- en vormingsbudget heeft.
Welke ruimte hebben de afzonderlijke politieonderdelen (eenheden, teams, enz) om buiten de Politieacademie om (al dan niet door quasi-slimme bypasses) onderwijs binnen te halen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien een onderdeel van de Politie (een eenheid, een district, een team) buiten de Politieacademie om een opleiding «inkoopt», komt die opleiding dan ten laste van het budget van de Politieacademie of komt die opleiding ten laste van het budget van dat politieonderdeel? Indien het ten laste van het budget van een politieonderdeel komt, gaat dat dan ten koste van de operationele inzet van politiepersoneel, inclusief budget voor overuren of voor materieel?
Elke eenheid van de politie heeft de beschikking over een Opleidingen & Ontwikkelingsbudget.3 Hierbij gaat het bijvoorbeeld om eenheidsspecifieke leerbehoeften die door de Politieacademie worden ondersteund of niet politie-specifieke leeractiviteiten die worden ingekocht bij andere partijen. De kosten voor deze opleidingen gaan daarmee niet ten koste van andere budgetten van de eenheid.
Komt het voor dat (operationele) politiemensen dan wel docenten van de Politieacademie naast hun reguliere werkzaamheden om, als privépersoon door de politie ingehuurd worden als docent voor een primaire of voortgezette opleiding? Wordt het toegestaan dat ze daarbij gebruik maken van kennis, ervaring, lesmateriaal die zij hebben opgedaan in hun reguliere baan bij de Politie of de Politieacademie? In hoeverre acht u dit wenselijk?
De basisopleidingen en vervolgopleidingen (vakspecialistisch onderwijs) worden verzorgd door de docenten van de Politieacademie. Dit geldt ook voor de DSI opleidingen. Omdat het hierbij gaat om publieke gelden, mogen deze opleidingen niet privaat door docenten als privépersonen worden verzorgd.
Binnen de DSI-opleidingen heeft de Politieacademie momenteel te weinig docenten voor de basisopleiding Aanhoudings- en Ondersteuningsteams (AOT),4 die beschikken over deze specifieke deskundigheid om te voldoen aan de actuele vraag voor extra instroom. Om die reden worden, in overleg met de politie, ervaren DSI-leden door de Politieacademie opgeleid tot docent/instructeur om onder verantwoordelijkheid van de Politieacademie tijdelijk te kunnen voorzien in de vraag naar extra AOT-opleidingen.
Kunt u de onder 5 gestelde vragen afzonderlijk en specifiek beantwoorden voor de Dienst Speciale Interventies (DSI)? Klopt het dat door de inzet van «eigen docenten» van DSI geen (voortgezette) opleidingen meer worden afgenomen van de Politieacademie locatie Ossendrecht? Vindt u dit een gewenste situatie?
Zie antwoord vraag 5.
Het afnemen van bloed van een overleden potentieel verdachte |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Geen bloedonderzoek bij Poolse spookrijder»1 en «Dranktest op dode»2?
Ja.
Deelt u de mening dat slachtoffers of nabestaanden ook in het geval dat een mogelijke verdachte van een strafbaar overleden is, toch vragen kunnen hebben over de toedracht van dat strafbaar feit? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In mijn beantwoording van Kamervragen van het lid Van Oosten (VVD) over de controle op drank c.q. drugsgebruik bij de overleden veroorzaker van een gruwelijk ongeval, ben ik uitgebreid ingegaan op deze problematiek.3 Ik verwijs naar die beantwoording. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt gekeken naar de mogelijkheden om uitdrukkelijk in het nieuwe wetboek neer te leggen dat onder bepaalde voorwaarden onderzoek kan worden gedaan met betrekking tot het lichaam van een overleden verdachte of een overleden slachtoffer. Dat onderzoek kan bijvoorbeeld uit een sectie, een scan van het lichaam, het afnemen van celmateriaal voor DNA-onderzoek of een gebitsonderzoek bestaan.
Deelt u de mening dat het in het belang van slachtoffers en nabestaanden kan zijn om dergelijke vragen beantwoord te krijgen, ook als daarvoor bloed van de overleden verdachte moet worden afgenomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er wet- of regelgeving die het afnemen van bloed van een overleden verdachte verhindert of ontbreekt er wet- of regelgeving om dat mogelijk te maken? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit wel mogelijk moet worden gemaakt en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Indien u dit niet wilt mogelijk maken, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat particulieren steeds vaker een privédetective inhuren |
|
Monica den Boer (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Waar de politie verzaakt, duikt de privédetective op»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal zaken dat door particuliere rechercheurs wordt behandeld toeneemt? Zo ja, hoe duidt u dit?
De keuze voor de inzet van particuliere recherchebureaus en het aantal onderzoeken dat zij draaien, is afhankelijk van de markt en kan fluctueren. Ik beschik niet over objectieve cijfers die de groei van het aantal in behandeling genomen zaken kunnen bevestigen.
Hoeveel particuliere recherchebureaus kent Nederland?
Per 1 april 2018 zijn er in Nederland 456 particuliere recherchebureaus met een vergunning van de dienst Justis.
Beschikt u over cijfers van zaken die door de politie worden opgepakt, nadat ze zijn aangedragen door particuliere rechercheurs? Zo ja, kunt u deze cijfers aan de Kamer doen toekomen?
De politie registreert de zaken die door particulieren rechercheurs worden behandeld niet als een apart type zaken. Deze zaken worden ook niet op een andere wijze behandeld door de politie dan reguliere zaken.
Op welke wijze behandelt de politie zaken die door particuliere recherchebureaus worden aangedragen? Zijn hier bepaalde werkwijzen of protocollen binnen de politie voor?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe duidt u het feit dat door de afgenomen capaciteit van de politie in de periode 2012–2017 er meer particuliere rechercheurs worden ingeschakeld?
De inzet van particuliere recherchebureaus is afhankelijk van de markt en fluctueert. Een groei van het aantal in behandeling genomen zaken kan meerdere oorzaken hebben. Particuliere recherchebureaus voorzien in de behoefte van met name particulieren om onderzoek te doen naar bijvoorbeeld fraude in eigen kring. Bij het verrichten van onderzoeken dienen particuliere recherchebureaus proportionaliteit en subsidiariteit in acht te nemen en hebben zij zich daarbij te houden aan de privacy gedragscode die voor hun branche geldt. De Autoriteit Persoonsgegevens controleert of particuliere recherchebureaus persoonsgegevens correct verwerken. Op deze wijze is het handelen van particuliere recherchebureaus gereguleerd.
In hoeverre acht u de opkomst van particuliere recherchebureaus een risico voor de rechtsorde?
Zie antwoord vraag 6.
Aan welke voorwaarden moeten particuliere recherchebureaus voldoen om een vergunning te krijgen? Welke opleidingsvereisten zijn verbonden aan het beroep particulier rechercheur?
Een vergunning wordt verleend indien, gelet op de voornemens en antecedenten van de aanvrager en beleidsbepalers, naar redelijke verwachting zal worden voldaan aan de voor particuliere recherchebureaus geldende regels en zal worden gehandeld in overeenstemming met hetgeen van een goed recherchebureau in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht. Bij deze beoordeling wordt advies ingewonnen bij de politie.
Een particulier onderzoeker dient in het bezit te zijn van het diploma particulier onderzoeker van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties of een gelijkwaardige EU-beroepskwalificatie.
In hoeverre komen vergunningsvoorwaarden voor particuliere recherchebureaus overeen met de reguliere politierecherche?
Er is geen relatie tussen de vergunningsvoorwaarden voor particuliere recherchebureaus en de opleiding en taakomschrijving van de politie. Particuliere rechercheurs zijn geen opsporingsambtenaren en hebben derhalve geen opsporingsbevoegdheden. Omdat zij bij hun onderzoeken handelingen kunnen verrichten die aan de privacy van burgers kunnen raken, zijn hun werkzaamheden gereguleerd en dienen zij over een vergunning te beschikken. De vergunning geeft particuliere recherchebureaus geen extra bevoegdheden.
Op welke wijze worden de richtlijnen die zijn opgesteld door de branchevereniging voor particuliere rechercheurs gemonitord? Acht u deze vorm van zelfregulering afdoende om particuliere rechercheurs aan hun wettelijke restricties te houden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de regulering van en het toezicht op particuliere rechercheurs aan te scherpen?
Tussen mijn ministerie en de brancheverenigingen van particuliere recherchebureaus vindt regelmatig overleg plaats, waarbij onder andere aandacht wordt besteed aan interne regulering. De door de branche opgestelde privacy gedragscode voor particuliere recherchebureaus is goedgekeurd door de Autoriteit Persoonsgegevens en maakt onderdeel uit van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en wordt regelmatig geactualiseerd. Ieder particulier recherchebureau dient daarnaast een eigen privacy gedragscode te hebben en na te leven die minimaal gelijk is aan de voornoemde door de branche vastgestelde privacy gedragscode. Op het naleven van de gestelde regels wordt door de politie toezicht gehouden. Zelfregulering is derhalve slechts een onderdeel van het totale pakket aan controle mechanismen voor de sector van particuliere recherchebureaus.
Klopt het dat de politie verantwoordelijk is voor het wettelijk toezicht op de particuliere recherche? Heeft de politie voldoende capaciteit om hier effectief toezicht op te kunnen uitoefenen?
De politie is verantwoordelijk voor het wettelijk toezicht op de particuliere recherchebureaus. Op tal van terreinen staat de politie voor de uitdaging om capaciteit en taken met elkaar in evenwicht te brengen. Ook voor wettelijk toezicht op de particuliere recherchebureaus geldt dat politie zoekt naar evenwicht tussen taken en capaciteit.
Hoe vaak zijn de afgelopen vijf jaar boetes aan particuliere recherchebureaus opgelegd omdat ze zich niet aan de regels hielden?
Het sanctie-instrumentarium bestaat uit het doen van waarschuwingen, het opleggen van een bestuurlijke boete of in het uiterste geval het intrekken van de vergunning. Factoren als de ernst van de overtreding of recidive zijn van invloed op de keuze voor welk instrumentarium wordt gekozen. In de afgelopen vijf jaar is er door de Dienst Justis acht keer een bestuurlijke boete opgelegd op particuliere recherchebureaus en zijn er zes vergunningen ingetrokken.
Hoe vaak zijn de afgelopen vijf jaar vergunningen van particuliere recherchebureaus ingetrokken omdat ze zich niet aan de regels hielden?
Zie antwoord vraag 12.
Aan welke wettelijke restricties zijn particuliere rechercheurs gebonden als het gaat om het vergaren van bewijs?
Particuliere rechercheurs dienen bij het verrichten van hun onderzoeken de privacy van burgers te respecteren. In geen geval mogen zij inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van hun onderzoeksubjecten of andere betrokkenen. Daarbij dienen zij zich te houden aan de door de branche vastgestelde en door de Autoriteit Persoonsgegevens goedgekeurde privacy gedragscode, welke algemeen verbindend is verklaard in de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Hierin wordt geregeld welke normen particuliere rechercheurs in acht dienen te nemen bij het vergaren van bewijs.
Wat zijn de gevolgen als het openbaar ministerie in een strafzaak gebruik maakt van onrechtmatig verkregen bewijs dat door een particulier recherchebureau is verzameld? In hoeverre wordt de rechter bij zijn toetsing van dergelijk bewijs gehinderd door het feit dat het bewijs niet is verzameld door een opsporingsambtenaar, maar door een particulier (bedrijf)? Welke risico’s ziet u voor de integriteit van de opsporing? Hoe kijken het openbaar ministerie en de rechtspraak hier tegenaan?
Ook bewijs dat door een particulier recherchebureau is verzameld – en bijvoorbeeld door de aangever bij zijn politieaangifte is verstrekt – kan in een strafzaak als bewijsmiddel worden gebezigd, bijvoorbeeld als overig schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5 van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer zich bij het vergaren van dat bewijs onrechtmatigheden hebben voorgedaan, zal de rechter aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval beoordelen wat daarvan de gevolgen zijn voor de concrete zaak. Bewijsuitsluiting kan in die gevallen aangewezen zijn als de onrechtmatige bewijsvergaring door de politie is geïnitieerd of gefaciliteerd. Bewijsuitsluiting kan echter ook in situaties waarbij de politie niet bij de onrechtmatige bewijsverkrijging betrokken is.
Crimineel geld in de Amsterdamse huizenmarkt |
|
Sandra Beckerman , Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat ladingen crimineel geld klaar liggen voor de Amsterdamse huizenmarkt?1
Ja.
Kunt u een inschatting maken hoeveel geld hiermee gemoeid is? Zo nee, bent u bereid dat in kaart te brengen? Hoeveel criminele verhuurders zijn er momenteel? Verwacht u een stijging van deze aantallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom verwacht u dat niet?
Het artikel spreekt, net als het rapport «Trends en ontwikkelingen» van de politie-eenheid Amsterdam over risico’s, niet over vastgestelde feiten. Er wordt op dit moment door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek gedaan naar de aard en omvang van witwassen. Dat onderzoek zal naar verwachting rond de zomer zijn afgerond.
Wat gebeurt er op dit moment om crimineel geld te weren uit de woningmarkt? Bent u bereid maatregelen te treffen zodat de (Amsterdamse) huizenmarkt beter wordt beschermd tegen criminele investeerders en daardoor beter betaalbaar en bereikbaar wordt voor inwoners die een huis willen kopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vastgoedsector vormt een (legale) gelegenheidsstructuur die vanuit de onderwereld kan worden misbruikt voor andere doeleinden. Van belang is dan ook om tegen deze vorm van ondermijning zoveel mogelijk barrières op te werpen: strafrechtelijk, fiscaal en (preventief) bestuurlijk, maar ook door bij de branche zelf te appelleren aan eigen verantwoordelijkheid, alertheid en besef van misbruik.
Er worden reeds verschillende maatregelen getroffen om de huizenmarkt te beschermen tegen witwaspraktijken. Zo werkt de politie eenheid Amsterdam binnen het Regionaal Informatie Expertise Centrum (RIEC) onder meer samen met de FIOD, de gemeente Amsterdam (Bibob), Belastingdienst en het Openbaar Ministerie. Binnen het RIEC worden diverse signalen behandeld, die te maken hebben met ondermijning, zo ook signalen (o.a. dubieuze transacties m.b.t. aankoop van vastgoed, vergunningaanvragen etc.) op het gebied van de vastgoedsector. Interventies worden gepleegd daar waar het mogelijk is, bijvoorbeeld strafrechtelijk, bestuursrechtelijk, belastingtechnisch (boekenonderzoek). Ook tegenhouden is een onderdeel van de interventies, zodat criminelen geen kans krijgen om in de bovenwereld te investeren.
Verder zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) bepaalde instellingen, waaronder makelaars, banken en notarissen, verplicht ongebruikelijke transacties te onderkennen en te melden aan de Financial Intelligence Unit (FIU)-Nederland. Hierbij gaat het kort gezegd om transacties waarbij een meldingsplichtige instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze transacties verband kunnen houden met witwassen of het financieren van terrorisme. De FIU-Nederland analyseert de meldingen van ongebruikelijke transacties, waarna de FIU-Nederland in bepaalde gevallen tot een verdachtverklaring komt. In dat geval wordt de beschikbare informatie met betrekking tot de verdachtverklaarde transactie verstrekt aan diverse (bijzondere) opsporingsinstanties, inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Met analyses van gemelde ongebruikelijke transacties legt de FIU-Nederland transacties en geldstromen bloot die mogelijk te relateren zijn aan witwassen, financiering van terrorisme en onderliggende gronddelicten. Daarbij kan het ook gaan om het witwassen van geld in bedrijfsmatig vastgoed en op de huizenmarkt.
Makelaars en notarissen zijn daarnaast, eveneens op grond van de Wwft, verplicht om onderzoek te verrichten naar hun cliënt (en, in het geval van makelaars, ook naar de wederpartij van de cliënt). Het cliëntenonderzoek strekt onder meer tot het verzamelen van informatie over de identiteit van de cliënt, diens uiteindelijk belanghebbende(n) en het doel en de aard van de beoogde dienstverlening. Hiermee wordt van de genoemde instellingen verlangd dat zij zich inspannen om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt gebruikt voor bijvoorbeeld witwassen.
Speelt de genoemde problematiek ook in andere gemeenten, en hoe wordt het daar voorkomen of aangepakt?
Dat zal blijken uit het onderzoek van het WODC. Daarnaast zullen ook de ondermijningsbeelden die door de diverse RIEC’s in het land momenteel worden opgesteld, iets kunnen zeggen over aard, ernst en omvang van dit fenomeen. Voor de wijze waarop ondermijning binnen de vastgoedsector kan worden voorkomen of bestreden, verwijs ik naar het antwoord op vragen 3 en 5.
Wat doet u aan het witwassen van geld in bedrijfsmatig vastgoed en op de huizenmarkt? Op welke manieren ondersteunt u de Amsterdamse politie in hun strijd tegen malafide investeerders?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de politie voldoende capaciteit om de witwaspraktijken in de huizenmarkt op te sporen en aan te pakken, zowel in Amsterdam als in andere gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen de Eenheid Amsterdam is er (net zoals in de andere eenheden) een speciale afdeling die onder andere zelfstandig onderzoek doet naar criminele investeringen in vastgoed. Doordat er bij deze vorm van criminaliteit veelal gebruik wordt gemaakt van internationale constructies, zijn dit complexe onderzoeken die veel capaciteit kosten en een lange doorlooptijd kennen.
Politiecapaciteit is en blijft schaars en de gezagen zullen altijd scherpe keuzes moeten blijven maken over de inzet van de politie. Dit kabinet investeert echter daarom ook in versterking van de politie, onder andere in extra rechercheurs.
Het bericht “Bizar probleem defensie: Schietende jassen” |
|
Lilian Helder (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bizar probleem defensie: schietende jassen», waarbij de winterjacks door middel van loshangende koordjes de wapens van militairen/politie ongewild kunnen laten afgaan?1
Ja.
Hoe gaat het inmiddels met de gewonde militair?
Gelukkig maakt de betrokken militair het inmiddels weer goed.
Welke acties en maatregelen heeft u genomen om herhaling te voorkomen en de veiligheid van het defensiepersoneel te garanderen?
In onze brief van 25 april jongstleden (Kamerstuk 34775, nr. 99), hebben we u in hoofdlijnen geïnformeerd over de destijds getroffen maatregelen die Defensie naar aanleiding van dit incident heeft genomen. Abusievelijk is maart 2017 in deze brief genoemd als datum waarop het incident heeft plaatsgevonden, de juiste datum is 27 januari 2017.
Direct na het schietincident heeft de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB) van de Koninklijke Marechaussee (KMar) het schieten met de betreffende jassen verboden bij de BSB.
De KMar heeft direct na het voorval melding gemaakt bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW heeft het Ministerie van Defensie in maart 2017 geadviseerd om de persoonlijke uitrusting (voor wat betreft de verstrekte jassen) zelf nader te onderzoeken om soortgelijke ongevallen in de toekomst te voorkomen.
De KMar heeft onderzoek gedaan naar de toedracht van het incident en op basis daarvan aanbevelingen gedaan en maatregelen genomen. Het Kleding- en Persoonsgebonden Uitrusting Bedrijf (KPU) heeft in 2018 de uitslag van dit onderzoek ontvangen en naar aanleiding hiervan maatregelen getroffen richting alle gebruikers van de jassen binnen Defensie. De bewuste jassen maken nu nog onderdeel uit van de uitrusting van ongeveer 4000 militairen. Het is niet toegestaan met deze jas aan te schieten tenzij het elastiek is verwijderd.
Zoals ik schrijf in mijn brief van 25 april jl. wordt de jas niet meer verstrekt. Vanwege problemen met een nieuwe levering en met name de pasvorm was het ook zonder het incident de bedoeling van het KPU om de jassen te vervangen. De nieuwe jassen worden eind 2018 verwacht.
De bewuste jassen maken geen onderdeel uit van de uitrusting van de politie. Dit neemt niet weg dat de bij politie verzorgde training erop is gericht de veiligheid in het gebruik van het wapen door de medewerker te waarborgen.
Wat is de status van het onderzoek van de Inspectie SZW? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek ontvangen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Maken de «schietende jassen» nog onderdeel uit van de uitrusting van militairen en politiemensen? Zo ja, hoeveel mannen en vrouwen lopen rond met deze levensgevaarlijke kledij?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoeveel ongelukken moeten er bij Defensie nog gebeuren voordat u eindelijk eens orde op zaken stelt en onze krijgsmacht voorziet in het kwalitatief hoogwaardig materiaal dat deze mannen en vrouwen verdienen om hun werk veilig en naar behoren te kunnen uitvoeren?
Er mag geen misverstand over bestaan: werken bij Defensie moet en kan veiliger. Het veiliger maken van de werkomstandigheden is dan ook topprioriteit voor de komende jaren. Hiertoe is recentelijk het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» geschreven, dat met uw Kamer op 28 maart jongstleden is gedeeld (Kamerstuk 34 919 nr. 4). Dit plan bevat een uiteenzetting van maatregelen die de organisatie treft om het werken bij Defensie veiliger te maken. We zijn momenteel volop bezig om deze maatregelen uit te voeren.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Integrale aanpak veiligheid en integriteit van 25 april 2018 beantwoorden?
Op 25 april jongstleden hebben wij u een Kamerbrief doen toekomen over dit bericht van de Telegraaf.
Het bericht dat Meld Misdaad Anoniem gegevens doorverkoopt |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Meld Misdaad Anoniem tegen betaling anonieme tips doorverkoopt?1
Ik ben ervan op de hoogte dat Meld Misdaad Anoniem naast publieke financiering ook private gelden ontvangt voor de exploitatie van de meldlijn.
NL Confidential, de beheerder van Meld Misdaad Anoniem, is een stichting en heeft geen winstoogmerk. De tarieven die deze stichting in rekening brengt, zijn bedoeld om de kosten te dekken. Er is geen sprake van «verkoop van anonieme tips».
Deelt u de mening dat het in eerste instantie een overheidstaak is om meldingen van misdaad aan te nemen? Zo nee, waarom niet?
Publiek-private samenwerking en financiering levert in Nederland een belangrijke bijdrage aan de realisatie van diverse maatschappelijke opgaven. In het geval van NL Confidential worden burgers geactiveerd en ondersteund om informatie te delen via haar meld- en hulplijnen.
Het doel van Meld Misdaad Anoniem is burgers te adviseren en te activeren om door middel van het delen van informatie een bijdrage te leveren aan het vergroten van de veiligheid in Nederland.
Deelt u de mening dat gemeenten en instanties als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de belastingdienst niet zouden hoeven te betalen om meldingen over misdaad te kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1.
Vindt u het gerechtvaardigd dat de gemeente Amsterdam aanzienlijk meer per melding moet betalen dan bijvoorbeeld de gemeente Utrecht? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De tarieven die gerekend worden aan partners verschillen onderling, dat is historisch zo gegroeid. NL Confidential heeft aangegeven deze tarieven de komende drie jaar stapsgewijs te harmoniseren.
Waarom is er gekozen voor een subsidieconstructie en is er geen anonieme «kliklijn» bij bijvoorbeeld de politie ondergebracht?
Vanuit een succesvolle pilot in 2003 is door de hieronder genoemde opdrachtgevers het besluit genomen om Meld Misdaad Anoniem in te voeren in Nederland. Als gevolg daarvan is destijds de Stichting Meld Misdaad Anoniem opgericht (voorloper van de stichting NL Confidential) en is de meldlijn begin 2004 landelijk ingevoerd. De vier opdrachtgevers van de stichting waren: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, de Raad van Hoofdcommissarissen, het Verbond van Verzekeraars en het toenmalige Ministerie van Justitie.
Subsidiering kan een middel zijn om beleidsdoelen te realiseren. Een subsidie is een instrument om maatschappelijk gewenst gedrag en gewenste ontwikkelingen te stimuleren. In dit geval is een subsidie verstrekt ten behoeve van activiteiten inzake openbare orde en veiligheid die gericht zijn op:
Uit de pilot is gebleken dat een groot deel van de informatie die via Meld Misdaad Anoniem beschikbaar komt, op andere wijze niet rechtstreeks bij de politie gemeld zou worden. Dit omdat Meld Misdaad Anoniem de anonimiteit van de melder waarborgt en de melder daarop vertrouwt.
In opdracht van mijn ministerie en de stichting NL Confidential is een onderzoek gestart om te komen tot een toekomstbestendige publiek – private samenwerking en financiering. Voorts zal ik zoals toegezegd in het AO Strafrecht van 18 april jl. overleggen met de Raad van Toezicht over de rationalisering van de bedrijfsvoering. Uw Kamer zal over de uitkomsten van dit overleg worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de politie eerst onderzoek zou moeten doen wanneer er een anonieme tip binnenkomt, alvorens iemand op basis daarvan te arresteren?
NL Confidential stuurt meldingen niet zonder meer naar partners. Vooraf wordt onder meer op feitelijkheden gecheckt in openbare bronnen (straatnaam, kenteken, kleur auto, et cetera).
De ontvangende partijen moeten zich houden aan wet- en regelgeving. De regelgeving belemmert de onderscheiden partijen om uitsluitend op basis van een anonieme tip een aanhouding, binnentreding of iets dergelijks te verrichten. De ontvangende partijen voeren een eigen controle op juistheid uit. Daarnaast doen zij aanvullend onderzoek. Een anonieme tip is daarbij slechts sturingsinformatie.
Pas als de uitkomsten van het aanvullend onderzoek de anonieme melding onderbouwen dan kunnen de ontvangende partijen overgaan tot actie. Een melding die binnen is gekomen via Meld Misdaad Anoniem is hiermee een puzzelstuk in een groter geheel en wordt onderdeel van de gebruikelijke onderzoeken van bijvoorbeeld de politie of het fraudeloket van een verzekeraar.
Hoe wordt voorkomen dat meldingen, die online gemakkelijk kunnen worden gedaan, leiden tot onnodige stigmatisering?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het verkopen van deze gegevens kan leiden tot perverse prikkels om meer eigen inkomsten te genereren en zo de kwaliteit van de doorgegeven meldingen achteruit kan gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1, 6 en 7.
Bent u bekend met het bericht op de politiewebsite met de mededeling «Ook dit jaar organiseert het Marokkaans Netwerk van de eenheid Amsterdam de politie-iftar»?1
Ja.
Deelt u de mening, gezien de taakomschrijving van de politie in artikel 3 van de Politiewet, dat het organiseren van religieuze/ideologische activiteiten hier niet onder valt? Zo nee, waarom niet?
Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer heeft gemeld in zijn brief van 6 juli 20172 is het voor de politie van belang om goed aangesloten te zijn op de maatschappij en te weten wat er leeft. De politie organiseert in het kader van de verbinding met de samenleving allerlei activiteiten die gericht zijn op specifieke groepen, of neemt hieraan deel. Deze aanpak wordt onder meer onderschreven in het rapport van de Politieacademie waarin dr. E.J. van der Torre stelt: «De politie intervenieert op dagelijkse basis bij grote en kleine incidenten of onder omstandigheden waar incidenten dreigen. Het is daarbij een groot voordeel als politiemensen de omstandigheden (fysiek en sociaal-cultureel) kennen en als ze enkele betrokkenen kennen. Het gaat om «kennen en gekend worden».3
De wijze waarop het beleid lokaal het beste vorm gegeven kan worden en met welke activiteiten dat gepaard gaat, laat ik aan de politie-eenheden zelf. De politie is daarin gehouden aan de code lifestyleneutraliteit en de beroepscode politie.
Dit wil echter niet zeggen dat hiermee alle criminaliteit, waaronder liquidaties, voorkomen kan worden. Dit vergt een langdurige aanpak waarbij criminele verbanden worden onderzocht en (faciliterende) netwerken worden blootgelegd.
Waar zou uit blijken dat de politie-iftar «zich in de afgelopen jaren bewezen als een uitstekend en sterk werkend verbindingsmiddel.»? Waarom is het liquidatiegeweld door de zogenoemde «Mocro-maffia» dan niet aan het afnemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is die zelfbenoemde werking van dat verbindingsmiddel te rijmen met het citaat van criminoloog dhr. Ferwerda, namelijk «toen deze jongens 16, 17 jaar oud waren, maakten ze al de dienst uit in de wijk. Die territoriale drift hebben we onderschat. Dezelfde houding hebben ze nog steeds, alleen zijn de wapens zwaarder geworden.»?
Er wordt geen speciaal doelgroepenbeleid gevoerd in de aanpak van overlast en jeugdcriminaliteit. Wetenschappelijk onderzoek geeft aan dat dat ook niet effectief is.5 Uit dit onderzoek blijkt dat gerichte aandacht nodig is voor risico en beschermende factoren en de responsiviteit van de jeugdige delinquent. Daarvoor zijn erkende persoons- en systeemgerichte interventies beschikbaar. En natuurlijk hoort daar bij dat men rekening houdt met de achtergrond van de jeugdige delinquent.
Naast strafrechtelijke interventies wordt ingezet op het voorkomen van crimineel gedrag. Door ouders ondersteuning te bieden bij de opvoeding, door tijdige signalering van psychische of andere stoornissen en door op tijd hulpverlening in te schakelen bij beginnend probleemgedrag. Hiervoor is het van belang dat de overheid in verbinding is met de verschillende groepen in de samenleving.
Waarom wordt telkens de kop in het zand gestoken als het gaat om het benoemen van de feiten, zoals de Evaluatie aanpak criminele jeugdgroepen, waaruit blijkt dat de helft van de groepen grotendeels of geheel bestaat uit leden van Marokkaans-Nederlandse afkomst?2
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de burgers van Nederland willen dat de politie een neutrale houding inneemt en zich aan haar taken houdt (opsporing en handhaving openbare orde), waarbij geen enkele religieuze of ideologische uiting past? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de gedragscode lifestyleneutraliteit is bepaald dat vanwege de bijzondere positie van de Nederlandse politie door politieambtenaren, in contacten met het publiek, in ieder geval afstand dient te worden genomen van zichtbare uitingen van levensovertuiging en religie. Dat is in het belang van het gezag en de veiligheid van politiemedewerkers bij hun optreden. Het moet bijdragen aan het vertrouwen van de burger dat achtergrond of persoonlijke opvattingen van de politieambtenaar geen rol spelen bij het politiewerk.
Bent u bekend met het bericht van de politie Apeldoorn op Instagram waarin kinderen worden opgeroepen, in ieder geval enthousiast worden gemaakt, voor het bijwonen van een door de politie georganiseerde iftar?
Ja.
Deelt u de mening dat dit zeer kwalijk is, omdat kinderen nog geloven in de neutraliteit van de politie en verre horen te blijven van een feest van een ideologie die strijdig is met onze vrijheid en gelijkwaardigheid? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De politie is van en voor iedereen en moet, ook als zij ontmoetingen met bevolkingsgroepen organiseert, haar neutraliteit bewaren. Dit geldt vanzelfsprekend ook in de interactie tussen de politie en kinderen. Zoals eerder aangegeven laat ik aan de politie-eenheden zelf om de wijze te bepalen waarop het beleid lokaal het beste vorm gegeven kan worden en met welke activiteiten dat gepaard gaat. De politie-eenheden kennen dan ook een verscheidenheid aan activiteiten waar zij aan deelnemen, dan wel die zij zelf organiseren. Zo heeft de eenheid Oost-Brabant vorig jaar een zogenaamd Feest der Verbinding georganiseerd om op een informele wijze in gesprek te komen over veiligheid met de diverse bewoners uit de regio.
Naast de genoemde iftar-maaltijden sluit de politie aan bij evenementen van allerlei aard, zoals herdenkingen, Pride Amsterdam, kerstvieringen en Keti Koti. Ook worden activiteiten met buurtbewoners georganiseerd met als doel te investeren in een betere verbinding. Daarnaast was ik bijvoorbeeld afgelopen december samen met de politie aanwezig bij de viering van het Joods Chanoeka in Amsterdam. Ik ben van mening dat de deelname van de politie aan dergelijke activiteiten ervoor zorgt dat de politie in verbinding is met de samenleving, en daarmee haar gezag vergroot.
Deelt u de mening dat door het zo opzichtig etaleren van de voorkeur voor islamitische activiteiten de politie de voor haar geloofwaardig optreden vereiste neutraliteit verkwanselt en hiermee haar eigen gezag aantast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De blusinstructie voor de brandweer bij vuurwerk en vuurwerkopslagplaatsen |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat eenmaal brandend vuurwerk niet geblust kan worden met water, zelfs niet bij totale onderdompeling, omdat vanwege de ingebouwde zuurstof in vuurwerk de brand zelfs doorgaat bij totale afsluiting van lucht? Zo nee, waarom niet?1
Ja.
Klopt het dat de blusinstructie nog steeds voorschrijft dat brandweermannen moeten blussen met water als er sprake is van een vuurwerkopslag die in brand staat? Zo nee, wat is de instructie wel?
De 25 veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor de rampenbestrijding, crisisbeheersing en brandweerzorg in Nederland. Zij doen dit binnen de kaders van de Wet veiligheidsregio’s en onderliggende regelgeving. De veiligheidsregio’s en de daaronder ressorterende brandweer baseren zich bij hun optreden op de circulaire uit 2005 «Optreden van de brandweer bij een vuurwerkbrand».
Het optreden van de brandweer is afhankelijk van de desbetreffende vuurwerkklasse en de betrokken stoffen. De instructie is dat vuurwerk vanaf klasse 1.3 en zwaarder niet geblust kan worden. Het optreden is dan gericht op het voorkomen van het overslaan van de brand naar omliggende objecten, of bij zwaardere klassen het ontruimen van de omgeving en alarmering van de bevolking.
Klopt het dat in Nederland een veiligheidsafstand geldt van 25 meter bij brandend vuurwerk van een 1.4 klasse? Klopt het dat volgens de internationale ADR-afspraken (ADR: Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route) een veiligheidsafstand geldt van 100 meter bij brandend vuurwerk van deze klasse? Zo nee, welke voorschriften gelden er in Nederland en internationaal?
Voor de opslag van vuurwerk gelden de veiligheidsafstanden uit het vigerende Vuurwerkbesluit. Deze veiligheidsafstanden zijn afhankelijk van de gevaar-classificatie van het consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk en de opgeslagen hoeveelheid vuurwerk. De veiligheidsafstanden uit het Vuurwerk-besluit moeten worden aangehouden tussen de vuurwerkopslagplaatsen en kwetsbare objecten. Het Nederlandse consumentenvuurwerk behoort tot de subklasse 1.4. Bijbehorende veiligheidsafstanden variëren tussen 8 meter (opslag maximaal 10.000 kg) en 48 meter (meer dan 10.000 kg). Bij het blussen van vuurwerk van een 1.4 klasse wordt een veiligheidsafstand van 25 meter gehanteerd voor hulpverleners. De omgeving wordt tot 50 meter afgezet.
Het ADR stelt veiligheidseisen aan het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en geeft geen veiligheidsafstanden met betrekking tot brandweerinzet bij een calamiteit.
Klopt het dat het in sommige landen juist verboden is om eenmaal brandend vuurwerk te blussen met water?
Mij is geen informatie bekend over een dergelijke algemene maatregel. Ook Brandweer Nederland kan dat niet bevestigen.
Kunt u garanderen dat onze brandweermannen, indien er wordt afgeweken van de internationale regels, niet onnodig in gevaar worden gebracht met deze instructies?
De huidige blusinstructies zijn gebaseerd op bovengenoemde circulaire uit 2005. Hierin zijn afhankelijk van de klasse van vuurwerk veiligheidsafstanden opge-nomen waardoor brandweermannen niet onnodig in gevaar worden gebracht.
Klopt het dat vuurwerkopslagplaatsen in Nederland erop gericht zijn het vuur buiten te houden, maar dat wanneer er eenmaal vuur is ontstaan er geen druk ontlastende voorzieningen zijn, zoals een zogenaamd plofdak? Zijn er gevallen bekend waarbij vuurwerkhandelaren hun aangebrachte plofdak moesten verwijderen? Zo ja, bent u bereid een plofdak te verplichten voor vuurwerkopslagplaatsen?
Nee, in Nederland zijn in overeenstemming met het vigerende Vuurwerkbesluit alle vuurwerkopslagplaatsen voorzien van een automatische sprinklerinstallatie, welke zorgt dat het vuurwerk in de bewaarplaats preventief wordt nat gemaakt bij brandoverslag en brandverspreiding van buiten naar binnen.
Daarnaast geldt volgens het vigerende Vuurwerkbesluit dat de drukontlasting via de deur moet plaatsvinden.
Het is niet uit te sluiten dat ter effectuering van het Vuurwerkbesluit destijds vuurwerkhandelaren in het verleden aangebrachte plofdaken moesten verwijderen. Specifieke gevallen zijn daarbij niet bekend en ik zie geen reden om het vigerende Vuurwerkbesluit aan te passen rond de huidige druk ontlastende voorziening via de deur.
Klopt het dat er in Nederland, als één van de weinige landen, nog steeds sprinklerinstallaties in vuurwerkopslagplaatsen geïnstalleerd moeten zijn? Klopt het dat een sprinklerinstallatie alleen nuttig is ter preventie van brand, maar dat in een afgesloten opslagruimte bij eenmaal brandend vuurwerk het spuiten van water niet alleen zinloos is, maar ook kan zorgen voor een toename van de gasdruk binnen de opslagruimte? Zo ja, waarom en wanneer is tot deze maatregel besloten? Zo nee, wanneer is dit afgeschaft?
Ja.
Het klopt dat een sprinklerinstallatie dient ter voorkoming van brandverspreiding. Sprinklerinstallaties zijn verplicht sinds de inwerkingtreding van het Vuurwerk-besluit in 2002. De werking van een sprinklerinstallatie zorgt dat niet de gehele partij vuurwerk in de opslagruimte in brand raakt wat resulteert in een lagere gasdruk in de opslagruimte dan zonder een sprinklerinstallatie.
Zijn er op dit moment vuurwerkopslagplaatsen die zich dichterbij dan 500 meter van bewoonbaar gebied bevinden? Hoe staat het bijvoorbeeld met de vuurwerkopslagplaats in Heerde?2
Ja.
Vuurwerkopslagplaatsen dienen te voldoen aan de veiligheidsvoorschriften van het vigerende Vuurwerkbesluit. In het Vuurwerkbesluit zijn er veiligheidsvoor-schriften opgenomen voor de bescherming van kwetsbare objecten (omgeving). Deze veiligheidsvoorschriften hebben betrekking op de verschillende gevaar-classificaties van vuurwerk. Afhankelijk van de gevaarzetting van het vuurwerk gelden voor opslagplaatsen voor consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk verschillende veiligheidsafstanden tot kwetsbare objecten.
De betreffende vuurwerk opslagplaats in Heerde betreft een locatie waar minder dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen. Daarvoor geldt volgens het vigerende Vuurwerkbesluit een veiligheidsafstand tot kwetsbare objecten van minimaal 8 meter.
Klopt het dat reeds na de vuurwerkexplosie van 1991 in Culemborg aanbevelingen zijn gedaan door een daartoe bevoegde instantie om vuurwerkinrichtingen niet meer toe te laten nabij een woonwijk? Zo ja, wat is er met deze aanbevelingen gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat al na de vuurwerkexplosie van 1991 in Culemborg dergelijke aanbevelingen zijn gedaan door de toenmalige Inspectie voor het Brandweerwezen van het Ministerie van BZK. Het Kabinet heeft kort na de vuurwerkramp in Enschede de Kamer geïnformeerd over de gang van zaken met betrekking tot de afwikkeling van deze aanbevelingen. Ook in het rapport van de Commissie Oosting en het Kabinetstandpunt hierover is hierop ingegaan. Dit heeft uiteindelijk geleid tot strenge vuurwerkregels voor onder meer vuurwerkopslagplaatsen in het vigerende Vuurwerkbesluit en het zorgen voor het correct classificeren van vuurwerk voor vervoer binnen Verenigde Naties-verband, wat heeft geresulteerd in een Default-lijst voor de transportclassificatie van vuurwerk.
Klopt het dat er in 2005 Europese proeven zijn gedaan waarbij een zeecontainer geladen met uitsluitend klasse 1.4 vuurwerk onverwacht is geëxplodeerd? Klopt het dat vertegenwoordigers van de brandweer naar aanleiding van die proeven hebben gevraagd om herziening van de blusvoorschriften? Is er naar aanleiding van die proeven iets veranderd aan de regelgeving rondom de opslag of het blussen van vuurwerk? Zo nee, ontkent u dat vuurwerk van de klasse 1.4 ook explosief kan reageren, bijvoorbeeld in een volgepakte afgesloten ruimte?
Het klopt dat tijdens Europese proeven in 2005 een zeecontainer met vuurwerk is geëxplodeerd. Uit een nadere classificatie van dit type vuurwerk is echter geconstateerd dat dit vuurwerk niet de classificatie 1.4G behoorde te hebben maar subklasse 1.1, met kans op explosiegevaar.
De vertegenwoordigers van de brandweer hebben naar aanleiding van die proeven inderdaad aangedrongen op de herziening van de blusvoorschriften. Dit heeft geleid tot een scherpere formulering van het optreden van de brandweer bij een vuurwerkbrand, die uiteengezet is in de Circulaire «Optreden van de brandweer bij een vuurwerkbrand» van 29 november 2005 en waarop de huidige blusinstructies gebaseerd zijn.
Onder de regelgeving rondom de opslag of het blussen van vuurwerk onder de regels van het Vuurwerkbesluit is bepaald dat consumentenvuurwerk zodanig verpakt moet zijn dat het uitsluitend kan worden geclassificeerd als vuurwerk dat behoort tot ADR-klasse 1.4G of 1.4S. Consumentenvuurwerk met klasse 1.4 levert bij opslag alleen brandgevaar op en reageert niet explosief.
Het bericht ‘Kunstmarkt schrikt van EU-regel tegen witwassen’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kunstmarkt schrikt van EU-regel tegen witwassen»?1
Ja.
Klopt het dat als de nieuwe richtlijn ingaat kunst- en antiekhandelaars klantonderzoek moeten doen vanaf een bedrag van 10.000 euro zowel bij cash als giraal, terwijl dit eerder alleen nodig was bij een bedrag vanaf 15.000 euro en bij een betaling met cash? Wat is de precieze reden dat het bedrag is verlaagd? Waarom is het onderscheid tussen cash en giraal komen te vervallen?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn banken, andere financiële ondernemingen en diverse aangewezen beroepsgroepen verplicht tot het verrichten van cliëntenonderzoek. Tot de aangewezen beroepsgroepen die onder de Wwft vallen behoren op dit moment onder meer beroeps- of bedrijfsmatige verkopers van goederen, voor zover betaling van deze goederen plaatsvindt in contanten en voor een bedrag van EUR 15.000,– of meer. Tot goederen worden ook kunstvoorwerpen en antiquiteiten gerekend.
Op dit moment wordt in Nederland de vierde EU anti-witwasrichtlijn geïmplementeerd.2 Het voorstel voor de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn is op dit moment aanhangig bij de Eerste Kamer.3 Dit voorstel voorziet, ter implementatie van de richtlijn, in een uitbreiding van voornoemde groep handelaren. Na het in werking treden van dit wetsvoorstel zal het gaan om personen die in goederen handelen en daarvoor betalingen in contant geld doen of ontvangen voor een bedrag van EUR 10.000,– of meer. Naast de verlaging van het drempelbedrag van EUR 15.000,– naar EUR 10.000,– of meer, betreft het derhalve een uitbreiding van deze instelling met kopers van goederen, waaronder kunst. Bij de totstandkoming van de vierde anti-witwasrichtlijn is overwogen dat het witwasrisico en het risico op terrorismefinanciering bij contante betalingen van EUR 10.000,– of meer zeer hoog is. Met de verlaging van het drempelbedrag wordt beoogd de waakzaamheid van personen die in goederen handelen ten aanzien van deze risico’s te vergroten, ten einde deze risico’s in de praktijk te ondervangen.4
«De nieuwe richtlijn», waarnaar in vraag 2 wordt verwezen, betreft een wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn waarover op 17 december 2017 in Europa overeenstemming is bereikt.5 De wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn hebben tot gevolg dat de vierde anti-witwasrichtlijn onder meer van toepassing wordt op personen die handelen in kunst of die als tussenpersoon optreden in de handel van kunst, ook als dit gebeurt door galerieën en veilinghuizen, als zij betrokken zijn bij transacties van EUR 10.000,– of meer, ongeacht of het hierbij gaat om een girale transactie of een transactie in contant geld. Daarnaast worden ook personen die kunst opslaan (freeports) binnen de reikwijdte van de vierde anti-witwasrichtlijn gebracht, wanneer sprake is van transacties van EUR 10.000,– of meer, giraal of in contanten. Daarbij is door het Europees parlement overwogen dat illegale handel in bepaalde goederen, waaronder kunst, wordt gebruikt voor het financieren van terrorisme.
Klopt het dat Nederland zelf tijd zal hebben om de wijzigingen te implementeren in de nationale wet- en regelgeving? Bestaat er ruimte voor eigen invulling bij het implementeren van de regels? Wordt bij de wijziging van de wetgeving ook specifiek gekeken naar toename van regeldruk en administratieve lasten? Kan hiervoor bijvoorbeeld advies gevraagd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)?
De richtlijn die strekt tot het wijzigen van de vierde EU anti-witwasrichtlijn moet in de Nederlandse wet- en regelgeving worden geïmplementeerd. Hiervoor zal een termijn van 18 maanden gelden, vanaf het moment van in werking treden van deze wijzigingsrichtlijn. De inwerkingtreding is voorzien voor dit voorjaar, zodat Nederland naar verwachting tot eind 2019 of begin 2020 de tijd zal hebben voor deze implementatie.
De vierde EU anti-witwasrichtlijn betreft een instrument van minimumharmonisatie. Dat betekent dat lidstaten verplicht zijn de gewijzigde bepalingen van deze richtlijn te implementeren, maar dat lidstaten de mogelijkheid wordt geboden om te voorzien in strengere regels dan de richtlijn voorschrijft.6 De ruimte voor een eigen invulling bij het implementeren van de bepalingen die betrekking hebben op de kunsthandel is daardoor beperkt. Bij het implementeren van de gewijzigde bepalingen van de vierde anti-witwasrichtlijn zal hier nader naar worden gekeken. Zoals gebruikelijk bij de totstandkoming van wet- en regelgeving zullen daarbij de gevolgen voor de regeldruk, waaronder voor de administratieve lasten, in kaart worden gebracht. Daarbij kan advies worden gevraagd aan het Adviescollege toetsing regeldruk.
Deelt u de zorgen van de kunsthandelaars, dat kopers door de nieuwe antiwitwasrichtlijn zullen afhaken? Deelt u de mening dat kunsthandelaars en de kleine kunsthandelaars in het bijzonder de hoeveelheid administratie lasten die het met zich meebrengt niet kunnen opbrengen? Op welke manier kunnen negatieve gevolgen voor kunsthandelaars worden ondervangen?
De gevolgen van de wet- en regelgeving die strekt tot implementatie van de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn zullen bij de totstandkoming hiervan in kaart worden gebracht. Op voorhand kan derhalve niet gezegd worden wat deze gevolgen, bijvoorbeeld voor de aankoop van kunst of de administratieve lasten, precies zullen zijn. Bij de implementatie van de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn zal, binnen de kaders die de richtlijn hiertoe biedt, met deze gevolgen rekening worden gehouden.
In algemene zin geldt dat de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn tot gevolg hebben dat er in meer gevallen cliëntenonderzoek moet worden verricht. Het cliëntenonderzoek strekt tot het identificeren van de cliënt, diens uiteindelijk belanghebbende(n) en tot het vergaren van informatie over het doel en de aard van een beoogde zakelijke relatie. Daarmee kunnen deze instellingen zich ervan vergewissen dat hun dienstverlening niet wordt gebruikt voor witwassen of financieren van terrorisme. Op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn geldt bij het verrichten van cliëntenonderzoek een risicogebaseerde benadering. Dat betekent dat de intensiteit van de maatregelen die genomen moeten worden om voornoemde informatie te vergaren, kan worden afgestemd op de risico’s in een concreet geval. Deze risicogebaseerde aanpak biedt instellingen de ruimte om in geval van een lager risico met minder vergaande maatregelen te volstaan. Daarmee kan deze aanpak voor instellingen besparingen en efficiëntie opleveren.
Tot slot geldt dat zowel de rijksoverheid, als de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op grond van de Wwft, leidraden ter beschikking stellen. Met deze leidraden wordt beoogd de instellingen te ondersteunen, onder meer bij het verrichten van cliëntenonderzoek.
Klopt het dat (pas) op 9 maart 2017 voor het eerst de verscherpte maatregelen voor de kunstsector zijn opgenomen in de conceptrichtlijn? Wanneer was u hiervan op de hoogte? Klopt het dat u de kunstbranche op 30 maart 2018 heeft geïnformeerd over de nieuwe richtlijn? Op welke wijze heeft u dit gedaan? En (op welke wijze) is hierop gereageerd door de kunstbranche?
Op 5 juli 2016 heeft de Europese Commissie een voorstel tot wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn gepubliceerd. Vervolgens is in december 2016 binnen de Raad een compromis bereikt over deze wijzigingen. De wijzigingen met betrekking tot de kunstsector maakten geen deel uit van het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie en van het compromis van de Raad. Op 9 maart 2017 heeft het Europees parlement zijn voorstellen voor amendementen van het oorspronkelijke wijzigingsvoorstel van de Europese Commissie gepubliceerd.7 De wijzigingen met betrekking tot de kunstsector zijn uit deze amendementen van het Europees parlement afkomstig. Daarbij werd oorspronkelijk geen drempelbedrag gehanteerd, zodat het voorstel van het Europees parlement ertoe strekte dat handelaren in kunst bij alle transacties die zij zouden verrichten binnen de reikwijdte van de vierde anti-witwasrichtlijn zouden gaan vallen. Overigens was een concept voor een amendement met betrekking tot de kunstsector al eerder, in ieder geval op 16 december 2016, tot stand gekomen.8
Nederland heeft, tijdens de onderhandelingen die hierop volgden, aangedrongen op een impact assessment van deze voorgestelde uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn, om zodoende de wenselijkheid van deze uitbreiding beter te kunnen beoordelen. Tijdens de onderhandelingen bleek hier onvoldoende steun voor te bestaan. De onderhandelingen hebben er wel toe geleid dat er een grenswaarde voor transacties van EUR 10.000,– of meer is geïntroduceerd.
In reactie op een vraag van een brancheorganisatie voor de kunsthandel aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is, na contact tussen het Ministerie van OCW en het Ministerie van Financiën, inderdaad op 30 maart 2018 een e-mail gestuurd aan de brancheorganisaties voor de kunsthandel. Daarbij is, conform het verzoek van de brancheorganisaties, een nadere toelichting gegeven op de totstandkoming van de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn. De reacties vanuit de kunstbranche verschillen: enerzijds geven betrokken organisaties aan al langer op de hoogte te zijn geweest van de betreffende wijzigingen, anderzijds worden zorgen geuit met betrekking tot de gevolgen van de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn voor de kunstbranche. In dit kader is toegezegd dat de kunstbranche betrokken zal worden bij de implementatie van de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn.
Meent u dat de maatregel en de administratieve lasten die dit met zich mee zullen brengen, in verhouding staat tot het risico dat er sprake is van financiering van terrorisme? Kunt u hierbij ook ingaan op de onderzoeken die hiernaar zijn gedaan en het werk van de Erfgoedinspectie en het Team Internationale Misdrijven (War Crimes Unit) van de politie?
Zoals in de beantwoording van de vragen 4 en 5 is toegelicht, was er op Europees niveau onvoldoende steun voor een impact assessment met betrekking tot de wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn met betrekking tot de kunsthandel en zullen de gevolgen van deze wijzigingen voor Nederland nog in kaart worden gebracht bij de totstandkoming van de implementatieregeling. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen ingezet voor bepalingen op Europees niveau die in lijn zijn met het bestaand regelgevend kader. Reden daarvoor is dat dit regelgevend kader in ieder geval proportioneel is bevonden. Zonder impact assessment was de proportionaliteit van de voorstellen van het Europees parlement niet goed te beoordelen.
De invoercontrole op cultuurgoederen uit risicogebieden is een vast onderdeel van de samenwerking tussen de Erfgoed Inspectie en de Douane. De Erfgoed Inspectie is de bevoegde autoriteit voor de sanctie regelingen op het gebied van cultuurgoederen voor Irak en Syrië. Naast schade en vernietiging van het erfgoed is er ook op grote schaal geplunderd met illegale opgravingen. Deze voorwerpen zijn nog nauwelijks op de Westerse kunstmarkten gesignaleerd. Het is echter niet ondenkbaar dat op termijn wel voorwerpen aangetroffen zullen worden. Daarom is het nodig alert te blijven. Het Ministerie van OCW draagt het belang van bescherming van cultuurgoederen afkomstig uit conflictgebieden breed uit in het erfgoedveld en in de kunsthandel.9 De politie is daarnaast alert en actief betrokken om in samenwerking met de overige opsporingsdiensten informatie uit te wisselen ten behoeve van de opsporing. Een onderzoek van de politie in samenwerking met de Erfgoedinspectie, ten behoeve van een bijeenkomst van Europese opsporingsdiensten die werd georganiseerd tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap, heeft niet geleid tot de conclusie dat cultuurgoederen uit conflictgebieden massaal worden aangeboden via het dark en legale web.