Belastingdienst en UWV verliezen miljoenen door faillissement payrollbedrijf |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Fiscus en UWV zien € 10 mln in rook opgaan bij faillissement payrollbedrijf Stipt»?1
Ja.
Hoeveel werknemers lopen, vanwege het faillissement van payrollbedrijf Stipt, inkomsten (zoals loon, pensioenpremies, vakantiedagen, et cetera) mis? Wat is de totale schade voor werknemers, de Belastingdienst en het UWV? Is er nog een kans dat het geld kan worden teruggehaald bij de eigenaar van het failliete bedrijf? Hoe kan het zo zijn dat UWV en de Belastingdienst dit fraudeleuze handelen niet eerder hebben gesignaleerd?
Over individuele belastingschuldigen kunnen op grond van de geheimhoudingsplicht geen mededelingen worden gedaan. Uiteraard zijn gegevens van gefailleerden zoals die blijken uit openbare bronnen – zoals de faillissementsverslagen van de curator – wel beschikbaar voor derden.
Meer in het algemeen kan worden opgemerkt dat het in faillissementssituaties regelmatig voorkomt dat de financiële aanspraken van personeelsleden niet (volledig) kunnen worden nagekomen. Wel bestaat de mogelijkheid dat UVW bepaalde loonbetalingsverplichtingen overneemt, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Werknemers kunnen bij een faillissement een beroep doen op de loongarantieregeling waarbij UWV salarisaanspraken overneemt, dit op basis van hoofdstuk IV van de WW. UWV betaalt vervolgens maximaal dertien weken achterstallig loon, gerekend vanaf de datum waarop de curator de dienstverbanden opzegt. Ook betaalt UWV het loon over de opzegtermijn, tot maximaal zes weken na opzegging van de dienstverbanden. Tenslotte betaalt UWV niet ontvangen vakantiegeld, niet genoten vakantiedagen en niet betaalde pensioenpremie, over een periode van maximaal één jaar voorafgaande aan het einde van de opzegtermijn.
Het dilemma voor de crediteuren die betrokken zijn bij een onderneming die in «zwaar weer» verkeert is dat wanneer het faillissement te vroeg wordt aangevraagd (in het geval waarin de onderneming nog te redden is) kapitaalvernietiging optreedt. Vraagt men het faillissement echter te laat aan dan is veelal sprake van onwenselijke schuldoploop. De door de diverse crediteuren te maken afweging is niet zondermeer te duiden als goed of fout.
Enige terughoudendheid aan de zijde van de crediteuren kan ook zijn gelegen in het belang van de werkgelegenheid. Kortom een zwart – wit beeld van deze problematiek is niet zonder meer te schetsen. Voorts is van belang dat wanneer sprake is van een grotere onderneming met veel personeelsleden, het meteen om grote bedragen gaat (loonbelasting, premies en omzetbelasting). Voor de ontvanger zal voor elke wanbetalende onderneming een afzonderlijke afweging moeten worden gemaakt met betrekking tot de vraag of de onderneming – al dan niet na sanering – kan overleven of dat een faillissementsaanvraag de aangewezen weg is.
Of er nog gelden uit de faillissementsboedel zijn te verwachten die ten goede kunnen komen aan crediteuren hangt van de omstandigheden van het geval af. Hetzelfde geldt met betrekking tot de vraag of de bestuurder aangesproken kan worden voor de schulden van de vennootschap in geval hij zich heeft schuldig gemaakt aan kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Kunt u verklaren dat het genoemde bedrijf uit het artikel is toegelaten bij het Stichting Normering Arbeid (SNA)-keurmerk zonder dat de financiën gecontroleerd zijn? Hoe vaak zijn er in de afgelopen jaren misstanden met uitzendbureaus of payrollbedrijven geweest die een SNA-keurmerk hebben? Bent u ook van mening dat er weinig waarde aan een keurmerk kan worden gehecht wanneer blijkt dat een uitzendbureau met SNA-keurmerk de fout ingaat?
Op een individuele casus kan niet worden ingegaan. Wel kan worden aangegeven dat de onderneming gecertificeerd was en eind 2018 door SNA is doorgehaald. De Stichting Normering Arbeid (SNA) geeft het SNA-keurmerk uit aan bedrijven die door geaccrediteerde inspectie-instellingen positief zijn gecontroleerd op basis van de normen voor het SNA-keurmerk (NEN 4400-1 of NEN 4400-2). In de regel worden ondernemingen tweemaal per jaar geïnspecteerd (ruim 10.000 inspecties op jaarbasis). Een tijdige aangifte en betaling van loonheffingen en omzetbelasting maken onderdeel uit van de normenset voor het SNA-keurmerk. Dit is onderdeel van de publiek-private uitwisseling van de SNA en de Belastingdienst in het kader van het SNA-keurmerk.
Het keurmerk kent minor non-conformiteiten en major non-conformiteiten. Bij een minor afwijking blijft de onderneming in het register staan, maar moet wel herstel worden doorgevoerd. Blijft herstel uit of is het herstel niet voldoende dan wordt de minor afwijking omgezet naar een major afwijking. Bij een major afwijking wordt de onderneming geschorst (is niet meer zichtbaar in het register) en als herstel uitblijft definitief doorgehaald. Ingeval van payrollbedrijf Stipt heeft dit eind 2018 geleid tot verlies van het SNA-keurmerk.
De Belastingdienst en SNA bekijken naar aanleiding van onder meer de casus Stipt of er aanleiding is om de publiek- private informatie-uitwisseling tussen de Belastingdienst en SNA aan te passen.
Hoeveel waarde moet er überhaupt worden gehecht aan een keurmerk waarin werknemersorganisaties geen zitting meer hebben, omdat zij uit onvrede uit het keurmerk zijn gestapt? Bent u, vanwege de misstanden bij uitzendbureaus met een SNA-keurmerk, bereid om de fiscale voordelen (fiscale vrijwaring inzake de inlenersaansprakelijkheid) van het SNA-keurmerk te heroverwegen?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 20 december 2019 over de integrale aanpak misstanden arbeidsmigranten ben ik ingegaan op de redenen van de werknemersorganisaties om geen deel meer uit te maken van het bestuur van de Stichting Normering Arbeid. Daarbij heb ik ook aangegeven graag in gesprek te gaan met de betrokken partijen over hoe het SNA-keurmerk nog kan verbeteren. Ik heb ook aangegeven dat het SNA-keurmerk als zodanig inclusief de fiscale vrijwaring, mede vanwege de meerwaarde van de publiek-private samenwerking, blijft bestaan. Ik wil wel inzetten op het uitbreiden van die publiek-private samenwerking en extra eisen met betrekking tot het actief zijn op de uitzendmarkt.
Bent u ook van mening dat met het faillissement van dit payrollbedrijf, met SNA-keurmerk en Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU)-lid, zelfregulering in de uitzendbranche niet werkt? Verandert dit zoveelste faillissement uw visie op het invoeren van een vergunningsplicht voor uitzendbureaus? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in mijn brief aan de Tweede Kamer van 20 december 2019 heb aangegeven, zet ik om drempels op te werpen voor malafide bedrijven in op extra eisen aan het starten en het hebben van een uitzendbureau. Een vergunningplicht is wat mij betreft vooralsnog niet aan de orde. De zelfregulering heeft zoals ik ook heb aangegeven verschillende voordelen. Zo wordt de zelfregulering door de sector gedragen en gefinancierd en helpt door middel van de publiek-private informatie-uitwisseling tussen de Stichting Normering Arbeid, de Stichting Naleving Cao Uitzendkrachten, de Belastingdienst en de Inspectie SZW, de informatiepositie van zowel de private partijen als de overheid te verbeteren, wat bijdraagt aan de pakkans en de nalevering van wet – en regelgeving. Overigens kan ook met een vergunningplicht voor uitzendbureaus een situatie ontstaan dat ondernemingen betalingsachterstanden opbouwen bij de Belastingdienst en bij andere schuldenaren en vervolgens failliet gaan. Zo heeft een onderneming een wettelijk recht op uitstel van betaling bij de Belastingdienst.
Het bericht ‘KNLTB in beroep tegen uitspraak AP’ en ‘Boete voor tennisbond vanwege verkoop van persoonsgegevens’ |
|
Tobias van Gent (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Bruno Bruins (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «KNLTB in beroep tegen uitspraak AP» en «Boete voor tennisbond vanwege verkoop van persoonsgegevens»?1 en2
Ja.
Deelt u de mening dat de uitgangspunten van het Verenigingsrecht en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) strijdig zijn als het gaat om de interpretatie van het «gerechtvaardigd belang»? Zo nee, waarop baseert u die vaststelling?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is een Europese verordening die voor de gehele EU bindend is, dus ook voor de (sport)verenigingen in Nederland. Als er sprake is van strijdigheid tussen het nationale recht en de Verordening gaat de Verordening voor op het nationale recht. De verwerkingsgrondslag «Gerechtvaardigd belang» volgt uit artikel 6 AVG. Ik kan niet treden in de interpretatie van deze grondslag uit de AVG. Wel wijs ik op de nadere duiding in de guideline van de European Data board, uitleg van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en jurisprudentie alsmede op een recente normuitleg van de AP over het gerechtvaardigd belang die te vinden is op haar website. 3
Bent u zich ervan bewust dat er binnen de sportsector onduidelijkheid bestaat over de interpretatie van het «gerechtvaardigd belang»? Hebben vertegenwoordigers van de sportsector deze problematiek bij u aangekaart? Welke stappen zijn genomen om de sport hierin te ondersteunen? Hebben vertegenwoordigers van de sportsector deze problematiek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aangekaart? Welke stappen heeft de AP genomen om de sport hierin te ondersteunen?
Ja, daar ben ik mij van bewust.
Vertegenwoordigers uit de sportsector hebben dit bij mij en bij de AP aangekaart.
De AP heeft met vertegenwoordigers van de sportsector goede en constructieve gesprekken gevoerd ten aanzien van de KNLTB-zaak en óók met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens in de sportsector in bredere zin. Afgesproken is dat de sportsector aan de slag gaat met het opstellen van nieuwe richtsnoeren voor het verwerken van persoonsgegevens in de sportsector, in lijn met de AVG zodat de sportsector weet wat mogelijk is en wat niet. De AP steunt dit en zal de sportsector bij het opstellen van de richtsnoeren van toelichting voorzien ten aanzien van de relevante aspecten van de AVG. In dat licht zal ook een volgend overleg plaatsvinden tussen de AP en de vertegenwoordigers van de sportsector.
Bent u zich ervan bewust dat de door de AP gehanteerde interpretatie van de AVG sporten in Nederland duurder maakt? Hoe interpreteren andere Europese toezichthouders de AVG op dit gebied? Wijkt de interpretatie van de AP af van de zienswijze van andere Europese Toezichthouders? Klopt het dat de Europese Commissie zich duidelijk heeft uitgesproken voor harmonisatie van AVG-regels in de verschillende lidstaten, onder meer omdat anders een ongelijk speelveld voor organisaties ontstaat?
Ik ben me er van bewust dat de uitspraak mogelijk consequenties kan hebben voor de inkomsten van verschillende sportbonden waaronder die van de KNLTB. Hoe groot de impact is, verschilt van bond tot bond evenals of de wegvallende inkomsten doorberekend worden in een hogere contributie.
Ik heb geen volledig beeld van hoe toezichthouders in andere lidstaten de AVG op dit gebied interpreteren. In dit verband wijs ik er op dat de interpretatie van de AVG regels voorbehouden is aan de nationale toezichthouder. Dit houdt in dat er in de praktijk verschillende interpretaties van de AVG regels kunnen zijn.
Hoewel de Europese Commissie inderdaad heeft aangegeven dat de harmonisatie van de AVG regels wenselijk is, kunnen verschillende feiten en omstandigheden een rol spelen in de uiteindelijke interpretatie van de regels. Zo beschikken we in Nederland over een unieke sportverenigingsinfrastructuur die de vergelijking met andere landen lastig maakt.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om, gezien de unieke maatschappelijke rol van (sport)verenigingen en de noodzaak om de sport betaalbaar en toegankelijk te houden, onder aanvoering van NOC*NSF gezocht moet worden naar uitzonderingsmogelijkheden, dan wel een specifieke richtlijn, zoals die ook voor andere sectoren gelden? Bent u bereid daarin het initiatief te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de orde om een specifieke uitzondering voor sport te maken. De AVG is een Europese verordening die rechtstreeks van toepassing is in Nederland en daarmee ook van toepassing is op (sport)verenigingen. Daar waar de AVG ruimte laat voor nationale keuzes bij de uitvoering van de AVG, zijn deze ingevuld in de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Binnen de AVG zijn er diverse mogelijkheden
om persoonsgegevens voor verschillende doeleinden op een rechtmatige manier te verwerken. De sportsector gaat aan de slag met het opstellen van nieuwe richtsnoeren. Deze zullen halverwege 2020 gereed zijn.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er bij de AP, dan wel andere organisaties, over de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) zijn ontvangen inzake mogelijke privacyschending? Acht u de opgelegde boete proportioneel gezien de omvang van de klachten en de verwarring binnen de sportsector over de interpretatie van de AVG?
De KNLTB geeft aan dat het om vijf klachten gaat. Omdat er nog een bezwaarprocedure tegen het besluit loopt en de KNLTB nog meer rechtsmiddelen kan inzetten, kan de AP geen nadere toelichting of aantallen geven.
Het aantal en de inhoud van de klachten en de media-aandacht hebben een rol gespeeld bij de overweging van de AP om een onderzoek te starten.
Het is aan de AP om een proportionele sanctie op te leggen, zij maakt hierin onafhankelijk haar eigen afweging. Daar kan ik niet in treden.
Deelt u de mening dat de AP, zoals vastgesteld in de Kamer (bij aangenomen motie) «zich zo hulpvaardig mogelijk moet opstellen en zich dus primair behoort te richten op voorlichting en hulp bij de interpretatie en uitvoering van de regelgeving»?3
Op basis van artikel 52, eerste lid, van de AVG treedt de AP als toezichthouder volledig onafhankelijk op bij de uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden. In gevolge het tweede lid van dat artikel blijven de leden van de AP bij de uitvoering van die taken en uitoefening van die bevoegdheden vrij van al dan niet rechtstreekse externe invloed en vragen noch aanvaarden zij instructies van wie dan ook. Tegen die achtergrond onthoud ik mij van een oordeel over de wijze waarop de AP zich zou (hebben) dienen op te stellen.
Kunt u verklaren waarom de AP de mogelijkheid van de Alternatieve Interventie destijds (2018) niet heeft toegepast (conform beleidsregels klachtenprioritering AP), maar gekozen heeft voor een traject met een, voor een non-profit organisatie, zeer hoge boete van € 525.000,–? Kunt u verklaren waarom in het geval van de KNLTB geen enkele begeleiding en voorlichting heeft plaatsgevonden, maar er direct is overgegaan tot beboeting? Kunt u verklaren waarom de AP elk verzoek tot contact en hulp vanuit de KNLTB heeft geweigerd?
De AP heeft als privacy toezichthouder een wettelijke onafhankelijkheid.
Dit geldt ook voor de wijze van interveniëren. De AP legt in haar boetebesluit zelf uit waarom zij geen Alternatieve Interventie heeft toegepast.
Deelt u de mening dat hier ook sprake is van een publicitaire misser? Bent u op de hoogte van de procedurele fouten die zijn gemaakt door de AP tijdens het proces? Wat is de aard van deze fouten? Wat doet u om te voorkomen dat deze fouten in de toekomst opnieuw worden gemaakt?
De AP heeft als privacy toezichthouder een wettelijke onafhankelijkheid. Tegen die achtergrond ga ik er vanuit dat zij een gedegen afweging heeft gemaakt in de procesgang.
De KNLTB heeft op 21 december 2018 bij de AP een klacht ingediend over uitlatingen van de voorzitter van de AP in televisieprogramma Nieuwsuur.
De AP heeft deze klacht gegrond verklaard. De AP heeft hierin onder andere erkend dat zij in haar uitlatingen tijdens dit programma op een aantal punten genuanceerder en zorgvuldiger had kunnen en moeten zijn.
Bent u van mening dat de KNLTB in dit proces onnodig en onbehoorlijk in diens imago is aangetast en recht heeft op enigerlei vorm van rehabilitatie? Zo ja, welke actie onderneemt u hiertoe? Zo nee, waarom niet? Is de regeling van NOC*NSF voor ondersteuning van topsporters bij complexe juridische zaken hiervoor te gebruiken? Is deze faciliteit uit te breiden zodat ook sportbonden gebruik kunnen maken van ondersteuning?
Zoals uit mijn antwoord op de vragen 7, 8 en 9 blijkt, treed ik niet in de beoordeling van het besluit van de AP. In het verlengde daarvan past het ook niet dat ik actie zou ondernemen. De KNLTB kan bij de AP om een schadevergoeding vragen of een procedure starten bij de rechter.
Aansluiting bij de ondersteuning voor topsporters ligt niet voor de hand. Deze faciliteit is ingericht voor natuurlijke personen en niet voor rechtspersonen en dient een ander doel.
Deelt u de zorg van NOC*NSF over de gevolgen van de interpretatie en handelwijze van de AP zoals toegepast ten aanzien van de KNLTB voor de sport in zijn totaliteit?
Met NOC*NSF ben ik van mening dat de sport toegankelijk moet zijn voor iedereen waarbij de contributies op aanvaardbare hoogte liggen en tegelijkertijd het voorzieningenpeil van de bonden en de steun aan haar verenigingen op voldoende niveau is. Ik vind het echter ook belangrijk dat de privacy van alle Nederlanders, inclusief de leden van sportbonden wordt gewaarborgd.
Heeft er tussen u en uw ministeries omtrent deze casus, dan wel de brede sportbelangen, afstemming plaatsgevonden en bent u bereid gezamenlijk naar een oplossing te zoeken?
Tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid is er overleg geweest omtrent deze casus en de samenhangende sportbelangen. Op dit moment kunnen er geen uitspraken worden gedaan over eventuele oplossingen en ligt het in de rede de aangespannen procedure door de KNLTB te volgen.
Is het door middel van sectorale wetgeving mogelijk om in dergelijke gevallen van gegevensuitwisseling een uitzondering aan te brengen op de AVG? Bent u bereid dit te verkennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe lang zal het traject duren tot de invoering?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het voorkomen van vechtscheidingen met mogelijke ouderverstoting tot gevolg |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Na scheiding het huis behouden wordt makkelijker»?1
Ja.
Denkt u dat deze maatregel zou kunnen leiden tot minder zogeheten vechtscheidingen doordat de hypotheek eventueel een minder groot struikelblok binnen de scheiding zou zijn? Zo ja, ziet u een rol voor de regering weggelegd om te stimuleren dat hypotheekverstrekkers een dergelijke regeling ook implementeren voor huizen die niet onder de nationale hypotheekgarantie vallen?
Het gezamenlijke bezit van een koopwoning kan een complicerende factor zijn in een scheiding. De wijziging in de voorwaarden en normen van Nationale Hypotheek Garantie maakt het eenvoudiger voor een van de partners om na de scheiding in de woning te blijven wonen. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in 2013 verduidelijkt hoe kredietverstrekkers bij een relatiebreuk kunnen omgaan met de hypotheekregels. Uitgelegd is dat kredietverstrekkers door gebruikmaking van maatwerk bij de achterblijvende ex-partner kunnen toetsen of deze de werkelijke woonlasten kan dragen. Uitgangspunt is hierbij dat een bestendige financiële situatie wordt gecreëerd, omdat overkreditering voorkomen moet worden. Het is mijn beeld dat veel kredietverstrekkers gebruikmaken van de mogelijkheden die er zijn om maatwerk toe te passen. De manier waarop zij dit doen valt onder de verantwoordelijkheid van de kredietverstrekker. Ik zie hierin geen rol voor de overheid.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is rondom de pilot om kinderen beter te betrekken bij het ouderschapsplan? Zijn de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek onder begeleiding van de Vrije Universiteit Amsterdam en Universiteit Tilburg binnen? Kunt u deze aan de Tweede Kamer sturen en welke conclusies trekt u hieruit?
De pilot bij de rechtbank Overijssel is afgerond per 1 mei 2019. Het wetenschappelijk onderzoek zal naar verwachting eind mei 2020 worden opgeleverd. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht zal op basis van de conclusies van de onderzoekers een besluit nemen over eventueel landelijk gebruik van de werkwijze. Ik zal uw Kamer hierover informeren in de voortgangsrapportage van het programma Scheiden zonder Schade.
Heeft u zicht op hoeveel kinderen, als gevolg van een vechtscheiding tussen de ouders, geconfronteerd worden met het verschijnsel ouderverstoting, waarbij de ene ouder het contact van het kind met de andere ouder stelselmatig ondermijnt hetgeen kan leiden tot verstoting?
Er zijn cijfers beschikbaar over contactverlies tussen (een van de) ouders en kinderen na een scheiding. In de Agenda voor actie «Scheiden en de kinderen dan?» staat dat 15 procent van alle kinderen van gescheiden ouders na de scheiding geen contact met een van de ouders meer heeft.2 Deze cijfers zijn afgeleid van het WODC-onderzoek uit 2017 over verblijfsarrangementen na scheiding en van de rapporten van de Kinderombudsman, zoals het rapport «Verkenning naar de kindvriendelijke advocatuur.3 Uit onderzoek blijkt bovendien dat contactverlies doorwerkt in de volwassenheid: 20 procent van de volwassen kinderen heeft na ouderlijke scheiding geen contact met hun vader en 5 procent ziet hun moeder niet meer – in intacte gezinnen betreft dit respectievelijk 2 procent en 1 procent van de kinderen.4
Voornoemde rapporten maken duidelijk dat aan het ontstaan van contactverlies na scheiding een complex van factoren ten grondslag kan liggen. Een complex van factoren dat bovendien moeilijk kwantificeerbaar is. Contactverlies na scheiding valt niet per definitie samen met ouderverstoting. Dat geldt evenmin voor onttrekking aan het ouderlijk gezag, waarover wel cijfers beschikbaar zijn (zie het antwoord van vraag5. Bovendien hebben we in termen van «harde cijfers», wel zicht op gerechtelijke procedures, maar is er vrijwel geen informatie beschikbaar over de samenwoners die uit elkaar gaan en niet de gang naar de rechter maken. Voor het vaststellen van harde cijfers over het verschijnsel ouderverstoting waarnaar in de vraagstelling wordt verwezen, is allereerst een eenduidig begrip daarvan nodig. Die definitie is er op dit moment niet. Vorig jaar is op verzoek van uw Kamer het expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek ingericht. Ik verwacht dat hun bevindingen aangrijpingspunten bevatten om meer zicht te krijgen op de omvang van de problematiek.
Welke opdracht is het expertteam «Ouderverstoting»2 meegegeven?
Het expertteam heeft, conform de motie van Uw Kamer, de opdracht om concrete oplossingen voor de problematiek te laten uitwerken in samenwerking met ervaringsdeskundigen door:
de methodieken om signalen van ouderverstoting te herkennen adequaat in kaart te brengen voor de verschillende (juridische en gedragswetenschappelijke) professionals;
de benodigde kennis (en de lacunes daarin) bij de betrokken professionals te inventariseren;
een plan op te stellen om de lacunes te dichten;
de interventies te beschrijven om tijdig (voorkomen) en effectief (in zaken waar ouderverstoting zich voordoet) in te kunnen grijpen.7
Is het expertteam enige beperking opgelegd aangaande hun mogelijke aanbevelingen of kunnen zij bijvoorbeeld ook adviseren om bepaalde wettelijke bepalingen te schrappen c.q.toevoegen of nieuwe overheidsinstellingen op te richten?
Zie antwoord vraag 5.
Ligt het expertteam op schema en komen zij derhalve op 1 juli 2020 met hun aanbevelingen?
De voorzitter van het expertteam heeft in een eerder stadium laten weten rond de zomer met een rapportage te zullen komen.8 Vanwege de maatregelen die het kabinet noodzakelijkerwijs heeft moeten nemen in de aanpak van het coronavirus, verwacht ik dat hierin vertraging zal optreden, zodat de bevindingen in het najaar naar buiten zullen komen.
Vindt u dat de handhaving van afspraken of rechterlijke beslissingen op sociaal terrein, waaronder omgangsregelingen, in Nederland op dit moment goed geregeld is? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat (niet) naleving van afspraken of rechterlijke beslissingen inzake een scheiding een bron van conflicten kan vormen. Om deze reden is daarvoor veel aandacht binnen het programma Scheiden zonder Schade en het expertteam. Het voorstel voor een bureau naar analogie van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen is bekend bij het expertteam. Ik wacht hun advies daarover af.
Hoe vaak is in 2017, 2018 en 2019 bij de politie een melding binnengekomen van het misdrijf «onttrekking ouderlijk gezag», ook wel artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht? Hoe vaak heeft dit geleid tot een onderzoek van het openbaar ministerie? Hoe vaak heeft dit geleid tot een strafzaak en hoe vaak tot een veroordeling?
Er zijn bij de politie geen gegevens beschikbaar over het aantal aangiften/meldingen betreffende onttrekking aan het ouderlijk gezag omdat deze in de systemen van de politie niet kunnen worden gedetecteerd. Wel is bekend dat de afgelopen drie jaar er steeds ongeveer 200 zaken per jaar zijn geweest waarvan een dossier aangaande een verdachte ter zake van art. 279 van het Wetboek van Strafrecht door de politie is ingezonden naar het Openbaar Ministerie. Dit heeft de afgelopen drie jaar geleid tot 100 tot 150 OM-afdoeningen per jaar. Cijfers van de rechtspraak tonen dat de afgelopen drie jaar ongeveer 60 strafopleggingen per jaar hebben plaatsgevonden waarin onttrekking ouderlijk gezag in elk geval één van de ten laste gelegde delicten was.
Zou een landelijk instelling, naar analogie van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, zoals voorgesteld door vechtscheidingshulp3 een mogelijke oplossingsrichting kunnen zijn voor de problematiek rondom ouderverstoting? Zo ja, bent u bereid dit voorstel expliciet onder de aandacht van het expertteam te brengen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u dit geen goed idee vindt?
Zie antwoord vraag 8.
Het bestaan van een geheime zwarte lijst van vermeende fraudeurs die veel mensen gedupeerd heeft |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een geheime zwarte lijst van vermeende fraudeurs die veel mensen gedupeerd heeft?1
Ja.
Klopt het dat in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) 180.000 mensen staan, die volgens de Belastingdienst extra aandacht behoeven?
In de onderstaande tabel treft u de aantallen aan voor en na de schoning op 27 februari 2020.
Vóór schoning
244.273
85.350
6
329.629
Na schoning
133.508
52.542
5
186.055
Onbekend: identificatienummer is een niet uitgegeven nummer.
De registratie in FSV betekent niet per definitie dat er volgens de Belastingdienst extra aandacht nodig is. In het meegestuurde rapport van KPMG is aangegeven hoe de informatie uit FSV is gebruikt.
Klopt het dat deze zwarte lijst negentien jaar lang geheimgehouden is voor de Kamer?
Zoals toegelicht in het rapport van KPMG welke als bijlage bij de brief is meegezonden, is FSV een applicatie waarin de Belastingdienst onder meer risicosignalen registreert. Het bestaan van een administratie met signalen is niet expliciet gedeeld met uw Kamer. Zoals eerder aangegeven had de Belastingdienst de applicatie eerder moeten uitschakelen of aan moeten passen omdat deze niet aan de eisen uit de AVG voldeed.
Kunt u uitsluiten dat er nog veel meer geheimgehouden wordt voor de Kamer? Wat wordt er nog meer geheimgehouden voor de Tweede Kamer?
Ons streven is om uw Kamer tijdig, transparant en zo volledig als mogelijk te informeren. Tegelijkertijd kunnen wij niet uitsluiten dat er in de toekomst nog zaken naar boven zullen komen. Als daar aanleiding toe is zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Klopt het dat de aantekeningen in FSV rijp en groen waren, variërend van veroordelingen door een rechter tot vage verdachtmakingen?
In de als bijlage meegezonden rapport van KPMG is het gebruik van FSV door de Belastingdienst beschreven.
Klopt het dat de lijst negentien jaar lang geheimgehouden is voor de burgers?
De Belastingdienst heeft circa 900 applicaties die worden gebruikt bij de uitvoering van zijn taken. Zoals uitgelegd in de begeleidende brief is FSV een applicatie die wordt gebruikt in de toezichtsprocessen om onder andere signalen in te registeren die kunnen duiden op mogelijk fraude of niet compliant gedrag. Dit is niet actief bekend gemaakt. Dat is iets anders dan geheimgehouden voor burgers.
Klopt het dus ook dat niemand zich heeft kunnen verweren tegen de plaatsing op deze lijst?
Een natuurlijk persoon of rechtspersoon die als gevolg van een mogelijk fraudesignaal in FSV wordt geregistreerd, kan tegen de registratie (feitelijke handeling) geen bezwaar aantekenen of in beroep gaan. Verweer is wel mogelijk op basis van vervolghandelingen. Zo kan een natuurlijk persoon de rechten uit de AVG gebruiken, zoals het recht op inzage of rectificatie van de persoonsgegevens. Ook kan iemand opkomen tegen een eventuele gecorrigeerde aangifte of de aangepaste toeslag. Daarbij kunnen de bestuursrechtelijke rechtsmiddelen als bezwaar en beroep worden ingezet.
Op welke manier kunnen zij alsnog bezwaar maken?
Zie ons antwoord op vraag 7.
Op welke manier gaat u inzage geven in de 180.000 mensen op de zwarte lijst in hun eigen dossier?
Het inzagerecht van de AVG is een belangrijk recht voor de burger. Op deze manier kan een burger controleren of de persoonsgegevens die worden verwerkt juist zijn. In de brief bij deze set antwoorden gaan wij uitgebreid in op de wijze waarop de inzageverzoeken behandeld worden.
Op welke manier kunnen zij hun gegevens corrigeren of laten verwijderen?
Zie ons antwoord op vraag 7.
Hoeveel mensen van de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-zaak en de naar schatting 9.000 andere toeslaggedupeerden hebben ook last gehad van deze zwarte lijst?
Het betrokken zijn in een onderzoek dat is uitgevoerd door het Combiteam Aanpak Facilitators (verder: Combiteam) betekende niet automatisch een aantekening in FSV. Het kan wel voorgekomen zijn dat een burger zowel betrokken is geweest in een CAF zaak, als in een onderzoek van het fraudeteam en om die reden in FSV geregistreerd was. Uit een controle op de backup van FSV van voor de schoning in februari 2020 blijkt dat van de 310 betrokkenen in de CAF-11 zaak 52 personen opgenomen zijn (geweest) in FSV.
Van de 9402 betrokkenen in overige CAF zaken zijn 2284 personen opgenomen (geweest) in FSV.
Er is sprake van overlap tussen betrokkenen in CAF-11 zaken en overige CAF-zaken wanneer personen in beide groepen voorkomen.
Op basis van welke overwegingen is op 27 februari gestopt met het gebruiken van de zwarte lijst? Was dit een politieke beslissing, genomen door u?
Zie voor deze overwegingen de tijdlijn die wij met uw Kamer gedeeld hebben als bijlage van onze brief van 28 april2. Het feit dat er gerede twijfels waren bij het naleven van de AVG in het proces van het verwerken van risicosignalen, heeft ons doen besluiten de applicatie die gebruikt wordt voor onder andere het registreren van die risicosignalen, te stoppen.
Klopt het dat alle voorgaande staatssecretarissen op de hoogte zijn geweest van de zwarte lijst, maar deze voor de Kamer verzwegen hebben?
Nee dit klopt niet. De voorgaanden staatssecretarissen zijn, voor zover wij kunnen na kan gaan, niet op de hoogte geweest van de FSV applicatie.
Wat vindt u van deze ontluisterende gang van zaken? Welke conclusies trekt u hieruit?
Wij zijn geschrokken van de bevindingen van KPMG bij FSV en ten aanzien van de naleving van de AVG bij een aantal andere applicaties en verwerkingsprocessen binnen de Belastingdienst. Deze uitkomsten over FSV liegen er niet om en bevestigen dat het besluit om FSV uit te schakelen een juist besluit is geweest. In de begeleidende brief gaan we hier verder op in.
Het bericht ‘CBb ruimte voor positieve uitspraak knelgevallen klein’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «CBb ruimte voor positieve uitspraak knelgevallen klein»?1
Ja.
Klopt het dat van de tot nu toe gedane 600 uitspraken er maar zes in het voordeel van de veehouder zijn gedaan, als het gaat om de individuele en buitensporige last (IDL)?
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) heeft momenteel 446 zaken omtrent het fosfaatrechtenstelsel afgewikkeld. Van deze 446 uitspraken zijn er 92 (gedeeltelijk) gegrond, 283 ongegrond en 71 niet-ontvankelijk verklaard. In de groep van 92 gegronde beroepszaken zitten 7 veehouders waarbij een beroep op de individuele disproportionele last is gehonoreerd door het CBb. Eén daarvan betreft een zeer recente uitspraak, die ten tijde van het genoemde bericht nog niet bekend was. De overige van de 92 gegronde beroepszaken hangen onder meer samen met vleesvee en toegekende knelgevallen. Naast de 7 veehouders waarbij het CBb een individuele disproportionele last heeft geconstateerd zijn er in de bezwaarprocedure door de Rijksdienst van Ondernemend Nederland ook nog 6 gevallen gehonoreerd waarbij er een beroep op de individuele disproportionele last werd gedaan.
Het fosfaatrechtenstelsel reguleert het eigendomsrecht van melkveehouders. Het recht op eigendom is neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EP). De staat kan het gebruik van eigendom reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. Dit moet wel proportioneel zijn. Met het oog op de proportionaliteit van het stelsel als geheel heeft de wetgever een beperkte knelgevallenregeling getroffen. De ruimte voor knelgevallen gaat immers ten koste van de ruimte voor andere melkveehouders.
Bij veel ongegrondverklaringen is sprake van veehouders die een geplande uitbreiding nog niet hadden gerealiseerd op de peildatum van 2 juli 2015. Bij de totstandkoming van het fosfaatrechtenstelsel is onderkend dat het fosfaatrechtenstelsel ingrijpend is voor melkveehouders die investeringen hebben gedaan waarvan het rendement onder druk komt te staan door de introductie van het fosfaatrechtenstelsel. Een knelgevallenvoorziening voor deze groep bleek echter niet mogelijk zonder dat de proportionaliteit van het stelsel voor andere melkveehouders in het geding zou komen. Dit zou immers een veel grotere generieke korting noodzakelijk hebben gemaakt. Op 9 januari 2019 heeft het CBb geoordeeld dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau verenigbaar is met artikel 1 van het EP.
In individuele beroepszaken beoordeelt het CBb op een daartoe strekkende beroepsgrond of het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op de betrokken melkveehouder legt. Mede gelet op de overwegingen omtrent de proportionaliteit van het stelsel als geheel, ligt de lat voor een geslaagd beroep op een individuele disproportionele last hoog. Overigens is IDL niet het enige waar een melkveehouder zich op kan beroepen. Voor de hierboven genoemde knelgevallenvoorziening, die zich richt op melkveehouders die door bepaalde omstandigheden op de peildatum minder dieren hadden dan zij hadden voordat deze omstandigheid zich voordeed, zijn 747 aanvragen toegekend, waarvan 18 in het kader van een beroepszaak.
Hoeveel van de negatieve uitspraken treffen biologische en duurzame boeren en hoe ziet u de negatieve IDL uitspraken ten aanzien van biologische en duurzame boeren in het kader van uw visie op de kringlooplandbouw?
Van de 283 zaken die door het CBb ongegrond zijn bevonden, waren 7 veehouders in het peiljaar 2015 SKAL-gecertificeerd. Van de nog 1.011 openstaande zaken gaat het om 38 SKAL-gecertificeerde veehouders. Hiermee zijn biologische melkveehouders niet oververtegenwoordigd in de ongegronde en nog lopende zaken.2
Ik hecht veel waarde aan de rol die duurzame koplopers kunnen vervullen in het kader van de stikstofproblematiek, de omslag naar kringlooplandbouw en andere uitdagingen waar de sector voor staat. Bij wet is destijds echter vastgelegd dat het fosfaatrechtenstelsel voor alle melkveehouders geldt en daarmee ook voor deze groep boeren.
Zou er, ook in het kader van de stikstofproblematiek, voorkomen moeten worden dat duurzame koplopers in de veehouderij hun bedrijven moeten staken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Leren actievoeren kan ook als maatschappelijke dienst’ |
|
Kelly Regterschot (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsartikel: «Leren actievoeren kan ook als maatschappelijke dienst»?1
Ja. Het genoemde MDT-project voldoet aan de drie doelen van MDT: Het leveren van een maatschappelijke bijdrage (iets doen voor een ander en/of voor de samenleving), talentontwikkeling van de jongeren en realiseren van ontmoetingen. Een belangrijk uitgangspunt bij MDT is dat de MDT-projecten ook moeten aansluiten bij de interesses en behoeften van jongeren. Veel jongeren voelen zich in deze tijd bijzonder betrokken bij het klimaat en milieu. Er doen 150 jongeren mee met dit project.
In hoeverre bent u van mening dat het project dat genoemd wordt in het artikel, een voorbeeldproject is voor de Maatschappelijke DienstTijd (MDT)? Op basis van welke criteria vindt u dat? Hoeveel jongeren nemen deel aan dit specifieke project?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre vindt u dat een bedrag van € 350.000,– bij een project in het kader van de MDT past? Waarom wel of waarom niet?
Het bedrag van een MDT-project hangt af van het begrote aantal deelnemende jongeren. Zoals hierboven aangegeven, nemen 150 jongeren deel aan het project van Milieudefensie; het gaat hierbij dus om een bedrag van ruim € 2.000 per jongere. In dit bedrag zijn de kosten van de volgende activiteiten opgenomen:
In hoeverre staat u achter het financieren van reisjes naar Londen om jongeren zich te laten ontwikkelen, en welke meerwaarde hebben dit soort reisjes? Kunt u uw mening toelichten?
Organisaties mogen in hun subsidieaanvraag zelf aangeven hoe zij invulling geven aan de subsidie die zij ontvangen. De ene jongere krijgt tijdens het MDT-traject extra begeleiding en de ander krijgt meer trainingen. In het geval van dit project is er gekozen voor een training waarbij jongeren op bezoek gingen bij een vergelijkbare organisatie in een ander land, waar de ervaringen heel anders zijn. De jongeren kregen hier de kans om de jongeren van deze organisatie te ontmoeten, hun ervaringen uit te wisselen en van elkaar te leren. Dit maakt dat deze training een waardevolle en nieuwe ervaring was voor de jongeren. Deze reis sluit daarmee aan bij de eerdergenoemde doelen van MDT.
Wanneer kan de Tweede Kamer het objectieve kader verwachten, waar in de aangenomen motie Regterschot c.s. (Kamerstuk 35 034, nr. 15) naar gevraagd wordt?
In verband met de coronacrisis en de aandacht die dit ook voor de uitvoering van de Maatschappelijke Diensttijd vraagt, zal de uitvoering van deze motie worden meegenomen in de MDT-voortgangsbrief die de Kamer in juni zal ontvangen.
Deelt u de opvatting dat alleen met een objectief kader sprake kan zijn van toetsing van zinvolle projecten aan vooraf vastgestelde en meetbare doelen?
Met een objectief kader kunnen vooraf vastgestelde en meetbare doelen getoetst worden. In het onderzoek bij MDT bestaat het objectieve kader uit de waarden van de indicatoren van de groep jongeren die geen MDT gevolgd hebben. De uitkomsten bij de groep jongeren die wel MDT gedaan hebben worden hiertegen afgezet. Daarnaast worden in het onderzoek bij MDT ook andere methoden gebruikt voor de effectmeeting van de interventie MDT. Zo wordt er onderzocht onder welke omstandigheden en met welke werkzame elementen de interventie MDT positieve effecten heeft.
Bent u bereid om in de brief over het objectief kader ook informatie te verschaffen over de projecten die gestart worden in maart 2020? Wie zijn de partijen die deze projecten gaan uitvoeren? Hoeveel geld wordt aan projecten toegekend? Hoeveel jongeren nemen per project deel (of hebben zich aangemeld)? Wat is de planning per project?
Ja. De start van de 26 gehonoreerde projecten van ronde 4A is opgeschort in verband met de coronacrisis. In de MDT-voortgangsbrief zal ik informatie verschaffen over de projecten in deze ronde.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is van de uitwerking van de motie Regterschot/Rog (Kamerstuk 35 034, nr. 11), waarin werd verzocht de online-infrastructuur te vernieuwen en direct te lanceren als de nieuwe fase MDT van start gaat, om op die manier zoveel mogelijk jongeren te bereiken?
De website www.doemeemetmdt.nl is al geruime tijd gereed; zie TK brief 13 september 2019 (Kamerstuk 35 034, nr. 6). Onlangs zijn er nieuwe modules aan toegevoegd waaronder een zoekfunctionaliteit die jongeren op basis van wensen en behoeften toeleidt naar de MDT-projecten; zie TK brief 30 maart 2020 (Kamerstuk 35 034, nr. 16).
De coronacrisis brengt met zich mee dat de meeste MDT-projecten niet of nauwelijks uitgevoerd kunnen worden. Omdat jongeren juist in deze tijd anderen kunnen en willen helpen, heb ik een actieplan opgesteld. Organisaties en jongeren bedenken samen mooie initiatieven om anderen «op afstand» te helpen. U wordt separaat nader geïnformeerd over het actieplan.
Deelt u de mening dat het een gemiste kans zou zijn als de website nog niet gereed is, terwijl er, volgens het artikel waar in deze vragen naar verwezen wordt, al twee jaar «geoefend» is middels proeftuinen en de aanvang van de officiële start nadert? En hoe denkt u deze (eventuele) gemiste kans verderop in het traject recht te breien?
Zie antwoord vraag 8.
Het artikel ‘Een schriftelijke wilsverklaring is nog geen euthanasieverzoek’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een schriftelijke wilsverklaring is nog geen euthanasieverzoek» van ethicus en psycholoog dr. Berna van Baarsen?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de wijze waarop in de euthanasiepraktijk wordt omgegaan met de schriftelijke wilsverklaring?
Ik deel de door dr. Van Baarsen geuite zorgen dat burgers soms overtuigd zijn dat een schriftelijk euthanasieverzoek moet worden opgevolgd door een arts. Ook uit de derde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl, 2017)2 bleek dat 18% van de bevolking hiervan overtuigd is. Vorig jaar heb ik de informatie op rijksoverheid.nl over euthanasie en het levenseinde herzien, zodat deze actueel, begrijpelijker en vollediger is geworden. Ik heb daar benadrukt dat euthanasie geen recht is van de patiënt en geen plicht van de arts.
Een schriftelijk euthanasieverzoek – opgesteld toen de patiënt nog wilsbekwaam was – kan een mondeling vrijwillig en weloverwogen verzoek vervangen als de patiënt later niet meer in staat is zijn verzoek (mondeling) te uiten. Tegelijkertijd is het geen garantie op euthanasie. De andere zorgvuldigheidseisen zijn van overeenkomstige toepassing, bijvoorbeeld of de arts overtuigd is dat de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos lijdt. In de Euthanasiecode 20183 van de RTE is vermeld dat bij het onderzoeken van een euthanasieverzoek de arts het gedrag van de patiënt en de verwachte gevolgen bij een bepaald ziekteproces in ogenschouw dient te nemen. De arts moet alert zijn op uitingen die wijzen op bezwaar tegen levensbeëindiging. Alle feiten en omstandigheden tezamen genomen moeten leiden tot een in de loop van de tijd consistent beeld van het euthanasieverzoek van patiënt. Alleen dan kan het schriftelijk euthanasieverzoek redelijkerwijs worden opgevat als wil van de patiënt ten tijde van de uitvoering van de levensbeëindiging.
Euthanasieverzoeken bij dementie zijn complex en dienen met extra behoedzaamheid te worden onderzocht. In het geval van (vergevorderde) dementie moet de arts, voorafgaand aan het wettelijk verplichte consult door een onafhankelijke arts, een onafhankelijk deskundige op het gebied van de aandoening raadplegen. Deze beoordeelt de wilsbekwaamheid ofwel het schriftelijke euthanasieverzoek, of het invoelbaar is dat de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos lijdt en tot slot of redelijke alternatieven ontbreken.
De extra behoedzaamheid draagt bij aan de grote zorgvuldigheid die de Nederlandse euthanasiepraktijk kenmerkt. Van de 6126 euthanasiemeldingen in 2018, was er bij 146 sprake van dementie als onderliggende aandoening voor het lijden.4 In totaal werden 6 meldingen als onzorgvuldig beoordeeld door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE). Dit betreft 0,1% van het totaal. Eén van deze gevallen betrof een nog wilsbekwame patiënt met dementie. Artsen gaan dan ook niet lichtvaardig om met euthanasie bij dementie.
Deelt u de opvatting van dr. Van Baarsen dat een schriftelijke wilsverklaring niet per definitie een actueel en concreet euthanasieverzoek is, maar eerder een voorwaardelijke wens- of intentieverklaring?
Zoals gezegd kan een schriftelijk euthanasieverzoek een mondeling verzoek vervangen. Uiteraard dient het schriftelijke euthanasieverzoek een uitdrukkelijk en concreet verzoek te bevatten, waarin zo duidelijk mogelijk staat omschreven onder welke omstandigheden de patiënt wenst dat zijn verzoek tot uitvoer wordt gebracht en welke omstandigheden voor de patiënt als ondraaglijk worden ervaren. Dan is er sprake van een verzoek en niet van een wens of een intentieverklaring. De inhoud van het schriftelijke verzoek dient dus leidend te zijn bij de beoordeling.
In dit kader is het essentieel dat de patiënt zijn schriftelijke euthanasieverzoek tijdig en herhaaldelijk bespreekt met zijn arts, zodat de arts de inhoud juist begrijpt en het omschreven lijden voor hem invoelbaar is. Het herhaaldelijk bespreken van het euthanasieverzoek draagt bovendien bij aan de overtuiging van de arts dat er sprake is van een consistent en actueel verzoek. Ik heb in de eerder genoemde herziene informatie op rijksoverheid.nl ook de functie van het schriftelijk euthanasieverzoek benadrukt.
Erkent u dat verificatie van de uitdrukkelijkheid en ernst van het verlangen tot euthanasie op het moment van levensbeëindiging daarom zeker geen onredelijke eis is (p. 316)?
U vraagt mij naar de noodzaak van verificatie van de uitdrukkelijkheid en ernst van het euthanasieverzoek. Op dit moment ligt een zaak bij de Hoge Raad in cassatie in het belang der wet over euthanasie op basis van een schriftelijk euthanasieverzoek bij vergevorderde dementie. De Hoge Raad buigt zich onder meer over vragen omtrent de verificatie van een euthanasieverzoek bij dementie. Mij past daarom terughoudendheid om hier inhoudelijk op te reageren tot het oordeel van de Hoge Raad bekend is.
Hoe denkt u te voorkomen dat de termen «wil», «wens» en «verzoek» in de euthanasiepraktijk door elkaar gaan lopen, waardoor verwarring ontstaat over de rol van de schriftelijke wilsverklaring?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt het risico ondervangen dat, door een (te) grote betrokkenheid en/of mogelijke projectie van de angst voor eigen lijden door artsen en naasten van de patiënt, euthanasie een ««vanzelfsprekendheid»» wordt en een roep van de patiënt om compassie, begrip en gepaste zorg gemist wordt (p. 318)?
De zorgvuldigheidseisen uit de Wtl beschermen onder meer tegen beïnvloeding van de beoordeling van de euthanasiewens door een te grote betrokkenheid of door angst voor belasting van de arts of naasten. Ik noemde er hierboven al enkelen, maar cumulatief houden de eisen in dat de arts 1) de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt, 2) de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt. Dit lijden moet een medische grondslag hebben. De arts moet verder 3) de patiënt hebben voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens vooruitzichten, 4) met de patiënt tot de overtuiging zijn gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was, 5) ten minste één andere, onafhankelijke arts hebben geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de voorgaande zorgvuldigheidseisen, en 6) de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig hebben uitgevoerd. Zoals eerder genoemd moet – in het geval van dementie of andere complexe aandoeningen – ook een extra onafhankelijke deskundige worden geraadpleegd.
Wat is uw reactie op de stelling dat ethische argumenten in de toetsingspraktijk als ««minder relevant lijken te worden gezien»» dan juridische argumenten, waardoor de ««gepubliceerde oordelen van de RTE niet altijd een compleet beeld geven van de dilemma’s die zich in de euthanasiepraktijk voordoen»» (p. 320)?
Ik herken dit geschetste beeld niet. Uit de derde wetsevaluatie van de Wtl is gebleken dat de leden van de RTE over het algemeen tevreden zijn over het functioneren van elkaar en van de commissie als geheel. Aan de RTE-leden en secretarissen is bovendien gevraagd in hoeverre zij het eens zijn met de stelling «De verschillende disciplines in de RTE’s vullen elkaar goed aan». Verreweg de meeste respondenten waren het met deze stelling eens.
Klopt het dat dossiers van oordelen die eenmaal zorgvuldig zijn bevonden door de RTE door niemand (ook niet op verzoek van het Openbaar Ministerie) kunnen worden ingezien en dat zij daardoor niet ter discussie kunnen worden gesteld, terwijl zij wel de basis vormen voor de beoordeling van toekomstige dossiers?
Alleen als onzorgvuldig beoordeelde meldingen worden door de RTE aan
het Openbaar Ministerie (OM) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gestuurd. Beide instanties maken een zelfstandige beoordeling die kan leiden tot het starten van een (strafrechtelijk of tuchtrechtelijk) onderzoek. Het oordeel van de RTE moet daarbij als zwaarwegend worden beschouwd, maar zowel het OM als de IGJ kunnen zelfstandig besluiten tot een onderzoek indien er – ook los van het oordeel van de RTE – uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit van respectievelijk schuld aan een strafbaar feit of van handelen in strijd met de veiligheid en kwaliteit van de zorg. Op grond van artikel 10 van de Wtl moet de RTE alle inlichtingen aan de officier van justitie verstrekken, welke hij nodig heeft voor het opsporingsonderzoek.
Bovendien leggen de RTE verantwoording af over hun handelen door middel van het jaarverslag en het publiceren van een selectie van oordelen op de website. Ik heb recent opdracht gegeven aan ZonMw voor het uitzetten van de vierde wetsevaluatie van de Wtl. Daarbij heb ik als aandachtspunt meegegeven of er voldoende transparantie is over de als zorgvuldig beoordeelde euthanasiemeldingen, met een advies om deze eventueel te vergroten. Ik vind het van belang dat de euthanasiepraktijk open en transparant blijft, zodat we met elkaar hierover het gesprek kunnen blijven voeren.
Fysiotherapeuten die in actie komen tegen bemoeienis van de zorgverzekeraar |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar over fysiotherapeuten die in actie komen tegen de bemoeienis van zorgverzekeraars?1
Het is goed dat fysiotherapeuten aangeven wat naar hun mening zou kunnen verbeteren in de zorg en in hun relatie met de zorgverzekeraars.
Wat vindt u ervan dat fysiotherapeuten zich genoodzaakt zien ongecontracteerd te gaan werken en een derde van hen (34%), op dit moment geen contract met een of meer zorgverzekeraars heeft en 8% helemaal geen contracten met zorgverzekeraars meer heeft?
Het zou altijd een voorkeursoptie moeten zijn voor zorgaanbieders, en dus ook fysiotherapeuten, om contracten af te sluiten met zorgverzekeraars. Een contract is het beste instrument voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars om over belangrijke onderwerpen als prijs, kwaliteit, service en zinnig zorg afspraken te maken. Maar als een zorgaanbieder zich genoodzaakt voelt om toch zonder contract te werken, is dat zijn eigen vrije keuze. De genoemde percentages niet-gecontracteerde zorglevering vind ik evenwel zorgelijk. En beschouw deze als een signaal dat het contracteerklimaat tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars verder moet verbeteren. Beide partijen moeten daarin investeren.
Wat vindt u ervan dat patiënten zorg gaan mijden omdat de kosten te hoog worden? Hoe hoog is het percentage zorgmijding bij fysiotherapeuten? Is daar onderzoek naar gedaan dat bij u bekend is?
Ik ben niet bekend met een onderzoek dat heeft gekeken naar de mijding van specifiek fysiotherapie. Wel laten cijfers van de Staat van Volksgezondheid en Zorg zien dat het percentage mensen dat aangeeft vanwege de kosten af te hebben gezien van zorg de afgelopen jaren is gehalveerd (van 16 procent in 2016 naar 8 procent in 2018).
Het is ongewenst als mensen vanwege financiële redenen afzien van noodzakelijke zorg. Daarom zijn er zowel op landelijk als gemeentelijk niveau verschillende maatregelen genomen om de financiële toegankelijkheid tot zorg te borgen. Zo hebben mensen met een laag inkomen recht op zorgtoeslag.
Ook zijn specifieke zorgvormen, waaronder huisartsenzorg, zorg voor verzekerden die jonger zijn dan 18 jaar en ketenzorg bij bijvoorbeeld diabetes, uitgezonderd van het eigen risico. Verder komen specifieke zorgvormen in aanmerking voor een fiscale aftrek (de aftrek specifieke zorgkosten) en bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid om het eigen risico gespreid te betalen.
Daarnaast bieden gemeenten meerkostenregelingen en/of bijzondere bijstand aan mensen met hoge zorgkosten aan en/of hebben zij gemeentepolissen. Verzekerden kunnen bij de gemeentepolis kiezen voor een aanvullende verzekering, die vaak dekking biedt voor fysiotherapie. Omdat de gemeentepolis niet altijd de beste oplossing is voor mensen met een laag inkomen, zijn er ook gemeenten die keuzehulpen aanbieden. Een voorbeeld hiervan is de VoorzieningenWijzer. Dit initiatief helpt verzekerden bij het vinden van de juiste polis en bij het benutten van voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en de bijstand. Een dergelijke keuzehulp kan verzekerden die fysiotherapie nodig hebben en daarbij een duidelijke voorkeur hebben voor een specifieke zorgaanbieder, helpen bij het bepalen welke (aanvullende) polis het meest geschikt is.
De beschikbaarheid van compensatiemaatregelen is een eerste stap, maar verzekerden moeten hier ook van op de hoogte zijn. Dit heeft mijn voortdurende aandacht. Zo zijn er diverse informatiecampagnes geweest om verzekerden te informeren over de uitzonderingen van het eigen risico. Ook gemeenten spelen een belangrijke rol. Er is mogelijk een groep verzekerden die zich niet vanzelf bij de gemeente meldt, omdat zij niet goed op de hoogte is van de compensatie-maatregelen die gemeenten kunnen bieden. Het gaat hierbij vooral om huis-houdens met (een bredere) financiële problematiek. Gemeenten hebben tal van initiatieven ontwikkeld om deze groep te bereiken. Zo komen gemeenten bijvoorbeeld via de budgetsupermarkt, de apotheker, het zwembad en de bibliotheek in aanraking met potentiële cliënten (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 846).
Tijdens het Algemeen Overleg van 12 september jl. over Eigen Bijdragen in de zorg heb ik toegezegd een onderzoek uit te zetten naar de (effectiviteit van) maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars nemen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen onder kwetsbare groepen tegen te gaan. Dit onderzoek zal ook aandacht besteden aan de vraag hoe kwetsbare groepen zo goed mogelijk bereikt kunnen worden.
Deelt u de mening dat het beter is om fysiotherapie vanuit het basispakket te vergoeden in plaats van dat mensen een beroep doen op duurdere en vergoede tweedelijnszorg?
Fysiotherapie kan mogelijk een rol spelen bij substitutie van zorg uit de tweede lijn, naar de eerste lijn. In het kader van het overgangstraject systeemadvies fysio- en oefentherapie, waarin het Zorginstituut Nederland (ZiNL) de knelpunten tussen de aanspraken en de kosten analyseert, wordt hier ook naar gekeken en is eerder al besloten om de eerste 20 behandelingen bij bepaalde aandoeningen op de chronische lijst te vergoeden (onder andere bij claudicatio intermittens, COPD).
Omdat het van belang is dat de zorg in het basispakket effectief en doelmatig is, wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het overgangstraject systeemadvies. Ik verwacht binnenkort de tweede voortgangsrapportage aan uw Kamer te kunnen toesturen.
Erkent u dat de huidige vergoedingen tot tweedeling leiden, waardoor mensen met een lager inkomen sneller geneigd zijn de zorg te mijden? Bent u bereid hier maatregelen tegen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel en welke zorgverzekeraars passen de behandelindex nog toe?
Op dit moment gebruiken de zorgverzekeraars CZ, VGZ, Zilveren Kruis en Zorg en Zekerheid de behandelindex als element om te differentiëren in hun contracten. De overige zorgverzekeraars kunnen de behandelindex gebruiken bij gesprekken over doelmatigheid van geleverde zorg.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars via de behandelindex op de stoel van de zorgverlener gaan zitten, dit tot minder vergoedingen leidt en deze daarom dient te worden afgeschaft?
Nee, deze mening deel ik niet. Zorgverzekeraars hebben een belangrijke taak in het betaalbaar en toegankelijk houden van de zorg. Zij kunnen zelf bepalen of en welke instrumenten zij inzetten om te sturen op doelmatige inzet van zorg. Op dit moment is de behandelindex het enige instrument binnen de paramedische zorg dat beschikbaar is voor de zorgverzekeraars om te beoordelen of de geleverde zorg wel doelmatig is. De afgelopen jaren hebben zorgverzekeraars al veel gedaan om de werking van de behandelindex te verbeteren. Zo wordt binnen de fysiotherapie nu door alle zorgverzekeraars dezelfde index gebruikt. In de bestuurlijke afspraken paramedische zorg 2019–2022 is afgesproken dat partijen verkennen of de behandelindex door kan worden ontwikkeld tot een resultaats-index. Dit is een beoordelingsinstrument waarin niet (alleen) het aantal behandelingen, maar ook uitkomsten van de behandelingen worden meegewogen.
Bent u bereid om de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek te laten doen naar wat reële tarieven zijn in de fysiotherapie om zo de regie te behouden, in plaats van dit over te laten aan een extern bureau? Kunt u uw standpunt motiveren?
Nee, ik ga de NZa geen kostenonderzoek laten uitvoeren voor de paramedische zorg. Hiervoor zijn meerdere redenen. Allereerst is recent al een kostenonderzoek voor de paramedische zorg opgeleverd, waarvoor de paramedische beroeps-groepen en Zorgverzekeraars Nederland opdrachtgever waren. Zij hebben daarvoor zelf een onderzoeksbureau gekozen dat zij het meest geschikt achtten. Dit was een van de afspraken in de Bestuurlijke Afspraken Paramedische Zorg 2019–2022. Het Ministerie van VWS heeft financieel bijgedragen aan het onder-zoek, maar was geen opdrachtgever.
Ik heb uw Kamer bij brief van 19 maart 2020 (titel: «Kamerbrief over kostenonderzoek paramedische zorg» met kenmerk: 1661694–203096-CZ) geïnformeerd over dit onderzoek en geef daarin ook aan dat partijen dit onderzoek zullen gebruiken voor verdere afspraken. Er is dus geen enkele reden om opnieuw een kostenonderzoek te laten uitvoeren. Daarnaast voert de NZa alleen kosten-onderzoeken uit om tarieven vast te stellen voor sectoren waarin de tarieven gereguleerd zijn. In de paramedische zorg gelden vrije tarieven. Het zou dus niet gepast zijn om de NZa voor deze sector een kostenonderzoek te laten uitvoeren.
Kunt u aangeven vanaf wanneer fysiotherapie niet meer volledig in het basispakket zat en hoe de ontwikkeling is geweest naar het schrappen van de eerste twintig behandelingen uit het pakket? Wat was daarvoor de motivatie?
Bij de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet (Zvw) per 1 januari 2006 is besloten dat het verzekerde pakket van de Ziekenfondswet zoals dat eind 2005 gold, bepalend was voor de aard, inhoud en omvang van het Zvw-pakket. Het Zvw-pakket 2006 was dan ook gelijk aan het ziekenfondspakket van ultimo 2005. In het pakket van het Ziekenfonds waren op dat moment de eerste 9 behandelingen al voor eigen rekening van de verzekerden. In 2011 is dit aangepast naar 12 behandelingen. Dit was een van de maatregelen naar aanleiding van de overschrijdingen van het Budgettair Kader Zorg (BKZ). En in 2012 is het aantal behandelingen voor eigen rekening verder verhoogd naar 20 behandelingen. Dit naar aanleiding van de bezuinigingsopdracht in het regeer- en gedoogakkoord.
Wat zijn bij benadering de extra kosten voor fysiotherapie als de eerst twintig behandelingen weer in het basispakket zouden worden opgenomen, ervan uitgaande dat de directe toegankelijkheid zou worden vervangen door een verplichte verwijskaart van huisarts of specialist?
Het is lastig om een bedrag te noemen dat betrouwbaar is omdat zorg-verzekeraars geen zicht hebben op behandelingen die verzekerden zelf betalen. Zorgverzekeraars Nederland heeft een poging gedaan om de kosten te bepalen en komt tot ongeveer € 100 miljoen per jaar. Maar dit is nadrukkelijk een grove schatting die gebaseerd is op een groot aantal aannames.
De toegankelijkheid van gemeentelijke websites voor slechtzienden en slechthorenden |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeentelijke websites vaak beperkt toegankelijk»1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen van de leden Oosenbrug en Fokke (beiden PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over hetzelfde onderwerp? (antwoorden ontvangen 12 juni 2015)?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit het feit dat er al vele jaren zorgen zijn over de gebrekkige toegankelijkheid van gemeentelijke websites en uit het feit dat nog steeds tweederde deel van de gemeentelijke websites niet toegankelijk is, blijkt dat deze toegankelijkheid voor veel gemeenten onvoldoende prioriteit heeft? Zo ja, waarom deelt u die mening en waarom heeft dit voor veel gemeenten onvoldoende prioriteit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De aandacht voor digitale toegankelijkheid, ook bij gemeenten, is toegenomen. De wettelijke verplichting bestaat uit twee delen: het eerste deel betreft het toepassen van de Europese toegankelijkheidsstandaard3 en het tweede deel betreft het publiceren van toegankelijkheidsverklaringen, waarin gedetailleerd verantwoording wordt afgelegd over de toegankelijkheid van de websites. Ik verwacht dat overheden op 23 september aan de gestelde verplichting voldoen door het publiceren van verklaringen waarin ze laten zien hoever ze gevorderd zijn met het optimaliseren van de toegankelijkheid van hun websites. En welke concrete maatregelen ze hebben genomen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Het inzicht dat hierdoor ontstaat stelt de overheden zelf en ook toezichthouders in staat om veel doelgerichter te sturen op verbetering dan tot dusverre mogelijk is.
Het onderzoek van Nu.nl waaraan in het bericht wordt gerefereerd bevestigt het eigen beeld dat de aandacht voor de toegankelijkheid van websites, ook die van gemeenten, sterk is gestegen. Dat vertaalt zich echter niet op korte termijn naar een forse toename van het aantal websites dat volledig toegankelijk is, omdat de nieuwe wettelijke verplichting ruimte biedt voor stapsgewijze verbetering.
De nieuwe wettelijke verplichting is op een belangrijk punt anders dan de vorige. Voorheen was de eis dat overheidswebsites volledig aan de toegankelijkheids-standaard moesten voldoen. In die standaard zelf is vastgelegd dat er voor wat betreft «voldoen» maar twee opties zijn: een website voldoet volledig of voldoet niet. Al het andere, dus ook voldoet bijna, wordt beoordeeld als voldoet niet. Ruimte om wel behaalde resultaten positief te waarderen was er niet.
Om de haalbaarheid van de toegankelijkheidoelstelling te vergroten heeft de Europese Commissie de verplichting in de Europese richtlijn4 zodanig geformuleerd dat behaalde resultaten wel positief kunnen worden gewaardeerd en dat het inzicht wordt vergroot. Nederland heeft actief bijgedragen aan de ontwikkeling van deze andere aanpak. In het kort komt de verandering er op neer dat overheden nu verplicht zijn om de standaard toe te passen en de toegankelijkheid van hun websites en apps te optimaliseren. Aan de hand van toegankelijkheiderklaringen moeten zij laten zien wat de overgebleven toegankelijkheidsissues zijn en welke maatregelen zij nemen om ze op te lossen.
Wat zijn in juridische zin de gevolgen voor de gemeenten die op 23 september 2020 nog steeds niet voldoen aan toegankelijkheidseisen voor slechtzienden en slechthorenden?
Gemeenteraden zijn bevoegd om controle uit te oefenen op de toegankelijkheid van websites van gemeenten; het verticale, interbestuurlijke toezicht wordt belegd bij de provincies. De juridische middelen waarover deze toezichthouders kunnen beschikken zijn ontleend aan de Wet revitalisering generiek toezicht en omvatten schorsing, vernietiging en – als uiterste sanctie – indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. Deze middelen staan in de gemeentewet5 artikel 124 en artikel 273a. Gemeenteraden en provincies krijgen een rol bij het (interbestuurlijke) toezicht op de naleving. In het ontwerp van de Wet digitale overheid (Wdo)6, dat onlangs door uw Kamer is goedgekeurd, wordt nader ingegaan op de rol- en taakverdeling bij toezicht en handhaving.
Wat gaat u doen om gemeenten ertoe aan te zetten dat zij hun websites op zo kort mogelijke termijn wel toegankelijk maken? Wilt u daarover in overleg treden met de gemeenten en/of de VNG?
Ik zal gemeenten en andere overheden aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Refererend aan de uitkomst van het onderzoek van Nu.nl zal ik hen aansporen om zich maximaal in te spannen om de toegankelijkheid te verbeteren. De huidige coronacrisis maakt eens temeer duidelijk hoe belangrijk het is dat de informatie en diensten van de overheid voor iedereen toegankelijk dienen te zijn.
Voor vragen en hulp kunnen gemeenten terecht bij de DigiToegankelijk.nl helpdesk van de dienst Logius van mijn ministerie. Sinds 2017 brengt de helpdesk de aanstaande wettelijke verplichting onder de aandacht van gemeenten en andere overheidsinstanties. Niet enkel via de websites www.digitoegankelijk.nl en www.digitaleoverheid.nl, maar ook op speciaal daarvoor georganiseerde bijeenkomsten verspreid door het land en tijdens door derden georganiseerde workshops, seminars, congressen en andere bijeenkomsten.
In juni 2020 organiseert Logius wederom een serie bijeenkomsten verspreid door het land en tevens komt het onderwerp aan bod tijdens de elf bijeenkomsten in het kader van de Direct Duidelijk Tour 2020. Als gevolg van de huidige situatie worden deze bijeenkomsten op aangepaste wijze georganiseerd.
Gemeenten zijn eerder al schriftelijk geïnformeerd, onder meer met een ledenbrief van de VNG7 in de zomer van 2018. In juli 2019 heb ik aan alle overheidsinstanties een brief gestuurd waarin zij geïnformeerd werden over de aanstaande verplichting[] en waarin ik hen opriep om prioriteit te geven aan het in kaart brengen van de noodzakelijke maatregelen, om tijdig aan de wettelijke verplichting te kunnen voldoen.
Met de VNG vindt regulier ambtelijk overleg plaats in het kader van digitale inclusie. In dat overleg wordt ook de aanstaande wettelijke webtoegankelijkheiderplichting besproken.
Herinnert u zich de beantwoording tijdens het mondelinge vragenuur van dinsdag 18 februari 2020 over het bericht «Antisemitische incidenten in Nederland» en dan specifiek de beantwoording rondom de vragen over antisemitische incidenten in Amsterdam op de Albert Cuypmarkt en in het restaurant HaCarmel?1
Ja.
Staat u nog steeds achter uw beantwoording dat de gebeurtenis waarin marktkoopman Tarik E. in 2019 twee joodse collega-marktkoopmannen neerstak op de Amsterdamse Albert Cuypmarkt dat deed vanuit antisemitische motieven? Zo ja, waarom oordeelde zowel het openbaar ministerie (OM) als de rechtbank eind vorig jaar dat daar juist geen sprake van was? Zo nee, waarom niet?
Ik deed mijn uitspraak in antwoord op een vraag van het Kamerlid Van Dijk, die vroeg hoe ik ervoor ging zorgen dat elke melding van antisemitisme serieus zou worden opgepakt. Ik benadrukte toen dat we elke aanwijzing dat sprake is van een antisemitisch motief serieus moeten nemen. Om die reden is bijvoorbeeld het Joods politieoverleg (beter bekend als Joods politienetwerk) ingesteld, dat tevens dient om het begrip voor slachtoffers van antisemitisme onder agenten te vergroten. Tijdens het vragenuur gaf ik daarbij ook aan dat ik contact heb gezocht met het Joods politienetwerk kort na de steekpartij op de Albert Cuypmarkt. Op het moment dat dit feit plaatsvond moest de mogelijkheid worden opengehouden dat er sprake was van antisemitische motieven. Juist omdat die mogelijkheid moest worden opengehouden, heb ik toen contact gezocht met het Joods politienetwerk. Mijn uitspraak tijdens het vragenuur moet daarom worden opgevat als een verwijzing naar het vermoeden dat onmiddellijk na het steekincident was gerezen, dat hier sprake kon zijn van antisemitische motieven. Ik lees in het vonnis dat de rechtbank op basis van het dossier uiteindelijk niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte een discriminatoir motief had. Tegen dit vonnis is beroep ingesteld bij het Hof.
Staat u nog steeds achter uw beantwoording dat de vernieling van het Joods restaurant HaCarmel in 2017 een aanslag is geweest? Zo ja, waarom sloot de politie destijds een terroristisch motief uit? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van de vorige vraag heb ik toegelicht in welke context ik deze uitspraak deed. Ik noemde de HaCarmel-zaak als illustratie van de functie van het Joods politienetwerk, dat dient om het begrip voor slachtoffers van antisemitische incidenten te vergroten, zodat elke aanwijzing van antisemitische motieven ook door de politie serieus wordt genomen. In de HaCarmel-zaak leefde bij de slachtoffers het gevoel dat zij slachtoffer waren van antisemitisme. Dat gevoelen moest naar mijn mening serieus worden genomen en was voor mij de reden om contact te zoeken met het Joods politienetwerk. Met de term aanslag heb ik slechts uitdrukking willen geven aan het gevoel dat bij de slachtoffers leefde. Het OM heeft bij de bepaling van de strafeis overigens ook rekening gehouden met een discriminatoir motief. Dat laat onverlet dat de politie, het OM en de rechter op basis van het dossier uiteindelijk niet hebben kunnen vaststellen dat er sprake was van een terroristisch motief.
Kunt u de discrepantie tussen uw kwalificatie van de incidenten en de kwalificaties van de politie en het OM verklaren? En wat betekent deze discrepantie, hoe duidt u dit?
Zie de beantwoording van de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om antisemitische incidenten als zodanig te herkennen en te erkennen, zodat de zaken ook echt worden gezien als wat ze zijn en er sprake kan zijn van correcte opvolging?
Ja, die mening onderschrijf ik ten volle. Daarom investeert het kabinet in Antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), terwijl ook de politie en het OM maatregelen nemen om te waarborgen dat er bij de opsporing en vervolging oog is voor een eventueel discriminatoir motief. Zo wordt bij de politie bij alle eenheden het al aangehaalde Joods politienetwerk uitgerold. Dit netwerk functioneert als intermediair tussen de Joodse gemeenschap en de politieorganisatie en helpt politiemedewerkers antisemitisme beter te herkennen en aanwijzingen daarvan beter op te volgen, net zoals bijvoorbeeld Roze en Blauw helpt bij de bestrijding van discriminatie van seksuele minderheden. Ook werkt de politie nauw samen met de Anne Frank Stichting om politiemensen te laten zien hoe belangrijk het is om antisemitisme te herkennen. Het OM beschikt over een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) dat bestaat uit twee officieren van justitie en drie medewerkers, die gespecialiseerd zijn in het herkennen van discriminatiezaken en in de wijze waarop deze voor de rechter kunnen worden gebracht. Daarnaast zijn bij alle parketten discriminatieofficieren aangesteld. Het LECD voert met de politie en ADV’s – en soms ook met gemeenten of belangenorganisaties – op lokaal en regionaal niveau overleg over trends, incidenten en de gewenste aanpak.
Deelt u de mening dat het herkennen en erkennen van een antisemitisch karakter van een incident een hele belangrijke stap is richting slachtoffers en dat zij zich nu te vaak ongehoord voelen?
Ja, het is van belang dat bij het opsporen en vervolgen van strafbare feiten aanwijzingen dat sprake is van een discriminatoir motief goed worden opgevolgd. Ik kan mij daarbij overigens goed voorstellen dat individuele slachtoffers zich nu soms nog ongehoord kunnen voelen. Dat betekent overigens niet dat slachtoffers van antisemitische incidenten structureel niet gehoord zouden worden. Juist ADV’s, politie en OM is er veel aan gelegen om de juiste opvolging te geven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes, waaronder die met een antisemitisch karakter. Zoals ik hiervoor al aangaf, worden er ook concrete maatregelen genomen om dit te verbeteren.
Op welke manier gaat u in uw gesprekken met de politie en het OM aandacht besteden in de verschillen in de beoordeling van antisemitisme door de politie, het OM en de rechter? Kunt u de Kamer voor het mei-reces informeren over de voortgang van deze gesprekken, met name over hoe meldingen van antisemitische incidenten beter gestroomlijnd kunnen worden?
De aanpak van discriminatiedelicten en delicten met een discriminatoir motief, zoals antisemitische incidenten, zijn in het verleden verschillende malen in mijn overleggen met het OM en de politie aan de orde gesteld. Ook in de toekomst blijft de afhandeling van dergelijke incidenten daar op de agenda staan. Een gedeelte van de extra ter beschikking gestelde gelden om antisemitisme tegen te gaan, zal ik inzetten om naast reeds bestaande voorzieningen zoals Slachtofferhulp, ook ADV’s beter in staat te stellen om slachtoffers van antisemitisme en andere vormen van discriminatie bij te staan en eventueel te ondersteunen bij het doen van aangifte.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik hierbij gedaan.
Het doorprocederen door de overheid |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van De Monitor van 3 maart over het doorprocederen door de overheid?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze werkwijze van de gemeente Enschede?
Het betreft hier een casus binnen een individuele gemeente. Het is niet aan mij of de Minister voor Rechtsbescherming om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in het door u aangehaalde artikel. Binnen de gedecentraliseerde context van de Participatiewet (Pw) is het primair de gemeenteraad die het college op de uitvoering van de handhaving controleert en waar nodig aanspreekt.
Deelt u de mening dat er sprake is van een perverse prikkel wanneer een ambtenaar aangeeft in de richting van de sociaal rechercheur dat het terugvorderen van een uitkering over vier dagen niet voldoende is om het onderzoek van die rechercheur te bekostigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gaat het hier om een casus binnen een individuele gemeente. Het is niet aan mij of de Minister voor Rechtsbescherming om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in het door u aangehaalde artikel. Daarbij wil ik er, als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op wijzen dat in het regeerakkoord en de SZW Handhavingskoers 2018–2021 wordt onderstreept dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Ik vind het van groot belang dat deze handhaving effectief en zorgvuldig geschiedt. De rechtszekerheid van een individu moet worden gewaarborgd en tegelijkertijd moeten uitkeringen rechtmatig worden verstrekt. Een effectieve en zorgvuldige handhaving vindt zijn grondslag daarbij niet in financiële motieven, maar in het gegeven dat voor een breed draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid schending van de inlichtingenplicht niet lonend mag zijn.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten erop gericht zijn de kosten van onderzoek door sociaal rechercheurs te verhalen op de personen die onderwerp zijn van zo’n onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u aanwijzingen dat meerdere gemeenten of andere overheden op dergelijke wijze omgaan met onderzoek door sociaal rechercheurs?
Mij hebben geen signalen bereikt dat het hier om een staande praktijk gaat. Ik heb daarbij tevens navraag gedaan bij VNG Naleving (v/h het Kenniscentrum Handhaving en Naleving). Ook bij hen zijn geen signalen bekend dat het hier om meer dan een incident zou kunnen gaan.
Wat zou de rijksoverheid aan extra toevoegingen aan sociaal advocaten kwijt zijn als alle gemeenten op dergelijke wijze omgaan met onderzoek door sociaal rechercheurs?
U vraagt de Minister voor Rechtsbescherming de uitkomst van een enkele casus in één gemeente te extrapoleren naar alle mogelijke beslissingen over bijstandsuitkeringen in alle gemeenten, om zo een eventueel extra beroep op toevoegingen te kunnen inschatten. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn geen signalen bekend dat hier sprake is van een staande praktijk of een op enige wijze als algemeen te omschrijven mentaliteit; niet voor Enschede en evenmin voor andere gemeenten. De Minister voor Rechtsbescherming acht het daarom niet zinvol een dergelijke berekening te doen, nog los van het feit dat het ontbreekt aan voldoende informatie om een dergelijke berekening te kunnen maken.
Gaat u actie ondernemen om te voorkomen dat er in Nederland in de toekomst nog steeds op dergelijke wijze onderzoek wordt gedaan?
Omdat het in mijn beleving hier om een incident gaat, zie ik daar op dit moment geen aanleiding toe.
Deelt u de mening dat dergelijke onderzoeken als doel alleen waarheidsbevinding mogen hebben en financiële motieven geen rol mogen spelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze actie van de gemeente Enschede zich tot uw plannen om het procedeergedrag van de overheid terug te dringen? Vindt u dit nou een goed voorbeeld? Zo niet, wat gaat u hier aan doen?
De Minister voor Rechtsbescherming is zich terdege bewust van het feit dat onnodige procedures tussen burger en overheid nog te vaak voorkomen. Het aanpakken hiervan begint bij de overheid, door het goede voorbeeld te geven, zodat het vertrouwen van de burger in de overheid toeneemt. Inmiddels is een aanjager, in opdracht van het overleg van secretarissen-generaal, aan de slag gegaan met het verbeteren van de dienstverlening bij uitvoeringsorganisaties die veelvuldig wederpartij zijn in juridische procedures met burgers. In dat kader wordt er samen met professionals gewerkt aan een interdepartementaal plan van aanpak. De Minister voor Rechtsbescherming zal dit plan van aanpak samen met de voortgangsrapportage over de herziening van de rechtsbijstand voor de zomer met de Kamer delen. Daarbij vindt hij het ook van belang dat de goede voorbeelden van overheidshandelen die breder verspreid kunnen worden, benoemd worden. Als de overheid procedures kan voorkomen door- zoals in verschillende gemeenten al gebeurt- in gesprek te gaan met burgers die bezwaar hebben tegen bijvoorbeeld het besluit op een aanvraag over bijzondere bijstand of een afwijzing van een besluit in het kader van de Participatiewet, dan verdient dat navolging.
Hoe wijdverspreid is deze mentaliteit van onnodig procederen binnen de verschillende overheden?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het wenselijk dat er in Nederland op zo’n manier met bijstandsgerechtigden om wordt gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook Big Brother-achtig dat de gemeente op de bankrekening van betrokkenen de uitgaven voor boodschappen controleert tot op 3 euro nauwkeurig?
Ook bij eerdere Kamervragen heb ik, als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangegeven dat de daadwerkelijke handhaving van de Participatiewet binnen redelijke proporties moet blijven. Het is aan de gemeente om per geval te beoordelen of de inzet van een of meer handhavingsinstrumenten voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Om bij de aanpak van fraude ook een rechtvaardige aanpak te kunnen verzekeren, staat de gang naar de rechter open voor mensen die de handhaving anders ervaren of menen dat daarbij hun privacy wordt aangetast.
In hoeverre is deze inbreuk op de privacy gerechtvaardigd en conform de richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens? Welke controle is er op schendingen van de privacyrichtlijnen door sociale diensten van gemeenten?
Zie antwoord vraag 12.
Is de gemeente volgens u gerechtigd om de 3 euro verschil tussen de daadwerkelijke uitgaven voor boodschappen (169 euro) en de richtlijn van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) (172 euro) terug te vorderen? Zo ja, wat is de wettelijke grondslag?
De uitvoering van de Participatiewet is primair de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en Wethouders. Daarbij kan iedere belanghebbende een besluit via een bezwaar- en beroepsprocedure juridisch laten toetsen op zijn houdbaarheid. Een bezwaarprocedure biedt daarbij de mogelijkheid van een volledige heroverweging, waarin alle aspecten van de casus kunnen worden meegenomen.
Is deze gang van zaken exemplarisch voor het wantrouwen van de overheid in zijn burgers?
Zoals eerder benoemd, zie ik het in het artikel beschrevene als een incident en niet als een staande praktijk of vaste houding binnen de uitvoering van de Participatiewet.
Deelt u de mening dat de toevoegingen die aan deze zaak besteed zijn, nuttiger ingezet hadden moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
De ‘Fraude Signalering Voorziening’ (FSV) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van het bestaan van de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling FSV?
Wij zijn naar aanleiding van persvragen van RTL Nieuws en Trouw (van 10 februari) op 18 februari 2020 op de hoogte gesteld van het feit dat er binnen de Belastingdienst een applicatie met de naam Fraude Signalering Voorziening (FSV) is en dat er een GEB was uitgevoerd.
Bent u bekend met het feit dat artikel 35, lid 2, van de AVG stelt: «Wanneer een functionaris voor gegevensbescherming is aangewezen, wint de verwerkingsverantwoordelijke bij het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling diens advies in.»?
Ja.
Wanneer is de functionaris voor gegevensbescherming (van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst) ingelicht over het uitvoeren van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling?
De functionaris voor gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën (FG) is op 20 februari 2020 door de privacyofficer van de Belastingdienst mondeling geïnformeerd over de GEB.
Wanneer heeft de functionaris voor gegevensbescherming de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (welke versie dan ook) ontvangen?
Op 20 februari 2020 is de GEB ter informatie aan de FG gestuurd. Op 26 februari 2020 is de GEB nogmaals aan de FG gestuurd en is hem formeel om advies gevraagd over de GEB, versie 1.2 van november 2019. Na ontvangst van het advies van de FG is door de Belastingdienst besloten om FSV uit te schakelen.
Bent u op de hoogte van artikel 36 van de AVG dat stelt: «Wanneer uit een gegevensbeschermingseffectbeoordeling krachtens artikel 35 blijkt dat de verwerking een hoog risico zou opleveren indien de verwerkingsverantwoordelijke geen maatregelen neemt om het risico te beperken, raadpleegt de verwerkingsverantwoordelijke voorafgaand aan de verwerking de toezichthoudende autoriteit.»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de conclusie: «In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat de huidige opzet van FSV geen goede aansluiting (meer) heeft op de verwerkingsbeginselen van art. 5 AVG. Ten aanzien van elk van de 10 in dit artikel genoemde beginselen zijn een of meer bevindingen gedaan en afgeleid daarvan zijn er privacy risico's gesignaleerd.»? En deelt u de mening dat er een hoog risico is?
De conclusie is getrokken op basis van een GEB op de applicatie, waarbij de verwerkingen zelf zijdelings geraakt zijn. De conclusie was voor de Belastingdienst voldoende om de applicatie FSV uit te schakelen. De Belastingdienst heeft besloten de betrokken processen opnieuw te ontwerpen, inclusief de bijbehorende informatievoorziening.
Heeft de functionaris voor gegevensbescherming of iemand anders bij de Belastingdienst de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op de hoogte gesteld van de redelijk schokkende uitkomsten van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling? Zo ja, wie heeft dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is op 2 maart 2020 door de Belastingdienst geïnformeerd.
Heeft de Belastingdienst de AP ooit op de hoogte gesteld van de uitkomst van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling, omdat er risico’s zijn? Zo ja, bij welke gegevensbeschermingseffectbeoordeling is dat gebeurd?
De AP moet om advies worden gevraagd als er sprake is van een verwerking met een hoog risico voor de privacy van de burger dat niet met passende maatregelen is weg te nemen. De Belastingdienst heeft op 2 maart 2020 de AP geïnformeerd over FSV omdat er een applicatie in gebruik was waarbij de mitigerende maatregelen onvoldoende geïmplementeerd waren. Inmiddels heeft de AP aangegeven dat er een onderzoek is gestart. Wij zullen u informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Indien de Belastingdienst de AP niet op de hoogte gesteld heeft, wilt u dat dan per ommegaande doen en de Kamer op de hoogte houden van elke brief en elke besluit dat de AP neemt?
De AP is geïnformeerd op 2 maart 2020. De AP heeft inmiddels een onderzoek gestart naar de verwerking van persoonsgegevens in en om de applicatie FSV. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van brieven en besluiten van de AP in deze kwestie.
Indien de AP niet op de hoogte gesteld is van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling over FSV, wat heeft de Belastingdienst dan geleerd van eerdere affaires waarin de AP pas op de hoogte gesteld is van grote problemen met privacy na publiciteit en Kamervragen, zoals bij de affaire rondom de broedkamer en bij het bijhouden van de dubbele nationaliteit?
Zoals ook in de brief bij deze beantwoording aangegeven:. de problematiek rond FSV en projectcode 1043 en de gebeurtenissen rond de kinderopvangtoeslag, laten zien dat de opzet, inrichting en werking bij risicoselectie en vervolgens het onderzoek naar de geselecteerde signalen binnen de Belastingdienst onvoldoende zijn. Er wordt niet voldaan aan wettelijke vereisten, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de beginselen van behoorlijk bestuur, noodzakelijke waarborgen en menselijke maat die hiervoor noodzakelijk zijn. Deze conclusie is hard en vraagt om een grootschalige verbeteraanpak waarbij zowel het zowel noodzakelijk is om direct maatregelen te treffen als verder onderzoek te doen. Burgers en bedrijven moeten erop kunnen vertrouwen dat de behandeling door de Belastingdienst op een rechtvaardige manier gebeurt.
Deelt u de mening dat de AP ondertussen niet serieus genomen wordt door de Belastingdienst als toezichthouder?
Nee, dit beeld deel ik niet. De Belastingdienst hecht veel waarde aan het oordeel van de AP.
Hoe zou u het vinden als een belastingplichtige zich opstelt ten opzichte van de Belastingdienst, zoals de Belastingdienst zich nu opstelt ten opzichte van de AP?
De Belastingdienst neemt de AP en burgers serieus. Ook de Belastingdienst moet zich aan de wet houden. We hebben helaas geconstateerd dat dat hier niet is gebeurd.
Hoeveel personen (rechtspersonen, natuurlijke personen) stonden op 1/1/2019 (voor het opschonen) geregistreerd in FSV?
Het is niet bekend hoeveel personen op 1 januari 2019 in FSV geregistreerd stonden. Ik kan u alleen de aantallen geven voor en na de schoning van 27 februari 2020.
Vóór schoning aantal unieke BSN
244.273
85.350
6
329.629
Na schoning aantal unieke BSN
133.508
52.542
5
186.055
Onbekend: identificatienummer is een niet uitgegeven nummer.
Op welke wijze kunnen mensen inzage krijgen in hun registratie in FSV? Bent u bereid mensen hierover actief te informeren?
Het inzagerecht van de AVG is een belangrijk recht voor de burger. Op deze manier kan een burger controleren of de persoonsgegevens die worden verwerkt juist zijn. In de brief bij deze set antwoorden gaan wij uitgebreid in op de wijze waarop de inzageverzoeken behandeld worden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Belastingdienst fraudesignalen wel op een nette manier bijhoudt?
We hebben besloten om FSV niet meer te gebruiken. We gaan de processen voor het verwerken van signalen opnieuw ontwerpen, conform de vereisten uit de AVG en andere relevante wet- en regelgeving inclusief de bijbehorende applicatie(s).
Zijn de gegevens van de FSV, die kennelijk nu niet meer gebruikt wordt, in andere systemen overgenomen? Zo ja, in welke systemen en wordt in die systemen de AVG dan wel nageleefd?
Nee, de gegevens van FSV zijn niet overgenomen in andere systemen van de Belastingdienst en er is ook geen automatische koppeling die gegevens aan FSV levert of ontvangt uit FSV. Niet uit te sluiten is dat individuele medewerkers handmatig informatie uit FSV in andere systemen hebben gezet. Dit is niet te achterhalen.
Heeft u de Auditdienst Rijk en de Adviescommissie uitvoering toeslagen op de hoogte gesteld van het bestaan van FSV en de gegevensbeschermingseffectbeoordeling? Zo nee, waarom niet en wilt u dat per ommegaande doen?
Naar aanleiding van vragen van de Adviescommissie uitvoering toeslagen en van de ADR is zowel aan de Adviescommissie als aan de ADR op verschillende momenten een aantal documenten verstrekt. In enkele daarvan komt FSV aan de orde. In deze documenten is onder meer te lezen dat FSV een applicatie is waarin signalen worden geregistreerd en worden voorbeelden van signalen gegeven. De GEB van FSV is begin maart jl. aan zowel AUT als de ADR gezonden. Eerder heb ik uw Kamer, in mijn antwoorden van 27 februari jl. (Kenmerk 2020D08166) meegedeeld in welke bronbestanden de ADR precies onderzoek doet. Het feit dat de FSV daarin niet genoemd wordt betekent dus niet dat AUT en ADR niet op de hoogte waren van FSV.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden? En kunt u nog voor het algemeen overleg over de Belastingdienst van 4 maart 2020 aan de Kamer meedelen of en wanneer de AP geïnformeerd is of geïnformeerd wordt over deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling?
Zoals aangegeven in onze brief van 19 maart 20201 hangen de schriftelijke vragen over FSV nauw samen met de in het Algemeen Overleg van 4 maart toegezegde brief over de FSV. Om die reden hebben we deze schriftelijke vragen gecombineerd met deze brief. Zoals eerder aangegeven heeft de Belastingdienst de AP op 2 maart 2020 geïnformeerd.
Het bericht ‘Getraumatiseerde agenten die schade claimen jarenlang ‘juridisch tegengewerkt’ door de politie’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Getraumatiseerde agenten die schade claimen jarenlang «juridisch tegengewerkt» door de politie» in de Volkskrant van 29 februari 2020?1
Ja.
Kent u de antwoorden op WOB-verzoeken zoals verzonden door de politie onder nummer GBC.718.069175 (dd. 5 februari 2020, gericht aan DAS rechtsbijstand) en nummer 2018–123240 (dd. 24 augustus 2018, gericht aan Advocatenkantoor van Hecke)? Zijn deze antwoorden (al eerder) verstrekt aan de Kamer? Zo nee, bent u bereid deze twee brieven alsnog aan de Kamer toe te zenden?
De in vraag 2 genoemde Wob-besluiten zijn openbaar gemaakt op:
De commissie Buitensporigheid is destijds ingesteld door de verzekeraar ten behoeve van de beoordeling of de factoren gelegen in het werk of de werkomstandigheden buitensporig zijn. De commissie geeft hierover een advies aan de verzekeraar. De reden dat de verzekeraar het advies van de commissie nodig heeft, is dat deze niet zelf voldoende deskundig is om de vraag naar de buitensporigheid in relatie tot politiewerk te beantwoorden. In deze commissie zitten deskundigen (mensen met ruime politie ervaring en kennis van het politievak) die precies weten wat de inhoud is van de functies die binnen de politie worden vervuld en welke werkzaamheden en ervaringen binnen die functies wel of niet gebruikelijk zijn. Inmiddels maakt het korps ook gebruik van deze commissie. Het is niet een op grond van in het CGOP gemaakte afspraken ingestelde commissie. De besluiten die zijn gebaseerd op adviezen van deze interne commissie zijn als zorgvuldig voorbereid beoordeeld door de rechtspraak.
De adviezen van de commissie zijn gebaseerd op een beoordeling waarbij wordt uitgegaan van de criteria die zijn uitgewerkt in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.
Dit betekent dat de commissie buitensporigheid werkzaam is in opdracht van de verzekeraar in zaken die onder de verzekeringsdekking vallen en in zaken die daar niet onder vallen in opdracht van de politie. Het korps is in beide gevallen het bevoegd gezag dat een besluit neemt en niet de verzekeraar.
In het kader van de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen wordt de positie van de commissie bezien.
Kunt u uitleggen sinds wanneer de in het Volkskrantartikel beschreven commissie Buitensporigheid PTSS bestaat, wat de taakstelling van deze commissie is, hoe deze is samengesteld, wie de (formele) opdrachtgever van deze commissie is en wie de commissie financiert?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rechtsgrond van de commissie Buitensporigheid? Is ooit de oprichting van deze commissie besproken in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP)? Is er een vastgesteld en door bijvoorbeeld de vakbonden goedgekeurd reglement waar de commissie zich aan te houden heeft? Op basis van welke criteria doet deze commissie haar werk?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel zaken zijn er aangeleverd bij de commissie Buitensporigheid PTSS en hoeveel van deze zaken zijn als buitensporig aangemerkt door de commissie? Klopt het dat in de periode januari 2018 tot en met december 2019 slechts in 12 (op 247) gevallen is aangenomen dat sprake was van buitensporigheid? Deelt u de verwondering, juist omdat het hier gaat om aanvragen van politiemensen bij wie al eerder PTSS als beroepsziekte erkend is?
De door u genoemde aantallen zijn opgenomen in het Wob-besluit van 5 februari 20202. De commissie adviseert over buitensporigheid op basis van jurisprudentie van de Centrale Raad voor Beroep (CRvB). De Raad is van oordeel dat voor een politieambtenaar in de executieve dienst het meemaken van incidenten zoals hier aan de orde op zichzelf niet buitensporig is te noemen. De erkenning van PTSS als beroepsziekte ziet op de rechtspositionele voorzieningen, zoals vergoeding van medische kosten, doorbetaling loon en smartengeld. Daarbij speelt buitensporigheid geen rol op basis van de Circulaire PTSS politie van 18 december 2012. Aansprakelijkstelling van de werkgever is een ander toetsingskader (civielrechtelijk) zoals toegelicht bij de antwoorden op de vragen 4 en 5 van de leden Van Dam en van Raak, ingezonden 12 februari 2020.
Is de politie opdrachtgever voor de commissie Buitensporigheid of is Achmea dat? Verschilt dat nog voor zaken die voor of na 1 januari 2018 zijn gaan spelen? Klopt het dat zowel de politie als Achmea van hetzelfde advocatenkantoor (Nysingh in Arnhem) gebruik maken? Is er nu – zeker in de bejegening van politiemensen met PTSS – daadwerkelijk enig verschil sinds de politie per 1 januari 2018 zelf de afhandeling van restschade ter hand is gaan nemen?
De commissie is destijds ingesteld door de verzekeraar ten behoeve van de beoordeling of de aangevoerde incidenten buitensporig zijn. De politie en Achmea maken beiden gebruik van het advocatenkantoor Nysingh. De politie heeft mij aangegeven dat er geen verschil is in de bejegening van de politiemedewerkers met PTSS. Zoals in het antwoord op vraag 4 al is genoemd, gaat de commissie Buitensporigheid uit van de criteria die zijn uitgewerkt in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en is de commissie werkzaam in opdracht van de verzekeraar in zaken die onder de verzekeringsdekking vallen en in zaken die daar niet onder vallen in opdracht van de politie.
Kunt u kort uiteenzetten waarom het UWV bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid tot andere uitkomsten kan komen dan de verzekeraar (of een namens de verzekeraar ingehuurde derde, zoals bijvoorbeeld het bureau Psyon) bij het vaststellen van de mate van invaliditeit? Waarom moeten PTSS’ers bij herhaling dit soort verschillende keuringen ondergaan? Deelt u de opvatting dat dit zeer belastend is?
Invaliditeit geeft de mate van blijvende lichamelijke of psychische beperkingen aan. Het percentage invaliditeit zegt niet altijd iets over de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij dit laatste is van belang welk werk een medewerker deed en wat de medewerker hiermee verdiende voordat hij/zij medische beperkingen kreeg en wat de medewerker ondanks die beperkingen nog met arbeid kan verdienen. Hoe groter het verlies aan verdienvermogen hoe hoger het arbeidsongeschiktheidspercentage. Een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling vindt plaats op basis van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV. De beoordeling van invaliditeit vindt bij de politie plaats door een medisch adviseur op basis van de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment van de American Medical Association. Zowel voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid als invaliditeit is een beoordeling nodig. Ik kan mij voorstellen dat dit voor een betrokkene als belastend kan worden ervaren. Voor de wijze waarop de politie de materiële- en immateriële schade vaststelt, zoals de vaststelling van de mate van invaliditeit, is aandacht in de contouren en de uitwerking van het nieuwe stelsel.
De Fraude Signalering Voorziening (FSV) |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van het bestaan van de Fraude Signalering Voorziening (FSV)?1
Wij zijn op 18 februari 2020 naar aanleiding van persvragen van RTL Nieuws en Trouw (van 10 februari 2020) op de hoogte gesteld van het feit dat er binnen de Belastingdienst een applicatie met de naam Fraude Signalering Voorziening (FSV) is.
Erkent u dat het bestaan van een zwarte lijst, waarin nota bene ook nog antidatering en ongelogde mutaties mogelijk zijn, totaal onwenselijk is voor een overheidsdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De basis voor het toezicht door de Belastingdienst moet op orde zijn. De gebeurtenissen van de afgelopen periode, zoals de problematiek rond FSV, laten zien dat de opzet, inrichting en werking bij risicoselectie en vervolgens het onderzoek naar de geselecteerde signalen binnen de Belastingdienst onvoldoende zijn. Er wordt niet voldaan aan wettelijke vereisten, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de beginselen van behoorlijk bestuur, noodzakelijke waarborgen en menselijke maat die hiervoor noodzakelijk zijn. Deze conclusie is hard en vraagt om een grootschalige verbeteraanpak waarbij zowel het zowel noodzakelijk is om direct maatregelen te treffen als verder onderzoek te doen. Burgers en bedrijven moeten erop kunnen vertrouwen dat de behandeling door de Belastingdienst op een rechtvaardige manier gebeurt.
Heeft u zich op de hoogte gesteld van het in de gegevensbeschermingseffectbeoordeling beschreven «recente memo voor de stas over fraudemeldpunten»? Zo neen, waarom niet?
Wij zijn naar aanleiding van uw Kamervragen op de hoogte gesteld van dit document. Het betreft een notitie die een overzicht geeft van de bestaande fraudemeldpunten binnen de Belastingdienst. In de notitie wordt niet op de applicatie FSV ingegaan.
Kunt u de Kamer het memo zoals vermeld op pagina 18 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling doen toekomen? Zo neen, waarom niet?
Ja, deze notitie is als bijlage van onze brief aan uw Kamer van 28 april 20202 met u gedeeld.
Kunt u verklaren hoe het kan dat u op 27 februari 2020 een brief over de stand van zaken aan de Kamer stuurt2 en een dag later – zonder enig signaal naar de Kamer – een systeem uit de lucht moet halen dat te maken heeft met fraudesignalen?
De Belastingdienst heeft, na advies van de FG, FSV op 27 februari 2020 in de avond uit de lucht gehaald. De brief waar u aan refereert is op 27 februari 2020 verstuurd. Dit heeft elkaar gekruist en dat had niet mogen gebeuren.
Waarom wordt in de beantwoording van de Kamervragen over de afwikkeling van de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-gedupeerden niet geantwoord dat ook uit FSV-dagboek documenten komen voor de persoonlijke dossiers van ouders?3
Onderdelen van dossiers van toeslaggerechtigden komen uit een groot aantal verschillende databronnen. Met name bij dossiers die zien op oude toeslagjaren, de periode 2006–2010, komt de informatie uit een grote diversiteit aan bronnen. Ook FSV-dagboek documenten kunnen derhalve naast vele andere documenten voorkomen in een persoonlijk dossier van ouders.
In het antwoord op vraag 11 van de betreffende Kamervragen over de afwikkeling van de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-gedupeerden worden de verschillende databronnen niet bij naam genoemd. Daarom wordt FSV daar ook niet genoemd.
Kunt u aangeven hoeveel mensen uit FSV zijn gewist door de opschoonactie in het vierde kwartaal van 2019? Is het juist dat bij de start van de opschoonactie meer dan dubbel zoveel mensen als gemeld in FSV zaten?
In FSV staan zowel natuurlijk personen als rechtspersonen geregistreerd. In het vierde kwartaal 2019 is de opdracht voor het maken van schoningsprogrammatuur gegeven. De schoning is op 27 februari 2020 uitgevoerd. Bij deze schoning zijn de gegevens van 143.574 natuurlijke personen of rechtspersonen verwijderd. Zie hieronder een overzicht van de aantallen voor en na schoning.
Vóór schoning
244.273
85.350
6
329.629
Na schoning
133.508
52.542
5
186.055
Onbekend: identificatienummer is een niet uitgegeven nummer.
Is de digitale informatie over de opzet en resultaat van de uitgevoerde opschoonactie beschikbaar gehouden voor verantwoording en onderzoek?
Ja, de database is zowel vóór als na schoning veiliggesteld. Ook de opzet van de schoning is veiliggesteld.
Op welke wijze zijn de gegevens die bij de opschoonactie zijn verwijderd uit het FSV-informatiesysteem in een beveiligde omgeving opgeslagen voor verantwoording, audits en onderzoek?
Bij de opschoonactie zijn gegevens uit FSV verwijderd. Op 2 maart 2020 is de back-up van 26 februari 2020 veiliggesteld en in een beveiligde omgeving opgeslagen. Daarmee is er inzicht in de situatie van voor de schoning. De back-up kan geraadpleegd worden voor verantwoording, audits, en onderzoek. Daarnaast wordt de backup beschikbaar gesteld aan een beperkt aantal medewerkers voor het kunnen afhandelen van de inzageverzoeken in het kader van de AVG.
Erkent u dat als deze gegevens weg zijn, daar dan ook veel signalen van gedupeerde ouders tussen zitten en dat hiermee mogelijk bewijsmateriaal voor die ouders van onbehoorlijke behandeling is vernietigd?
Zoals bij het antwoord op vraag 8 en 9 aangegeven is er een back-up veiliggesteld en zijn deze gegevens niet vernietigd.
Bent u bereid om ook de data die in de zo genoemde digitale kluis zijn opgeslagen beschikbaar te brengen om zo alsnog te achterhalen wie er in stonden?
Zoals bij vraag 9 aangegeven is de back-up van FSV met daarin de situatie vóór de schoning veiliggesteld. Deze informatie is niet in de digitale kluis opgenomen.
Bent u bereid om iedereen die in FSV aangemeld is, op de hoogte te stellen van de vermelding op de zwarte lijst? Zo nee, waarom niet?
Het inzagerecht van de AVG is een belangrijk recht voor de burger. Op deze manier kan een burger controleren of de persoonsgegevens die worden verwerkt juist zijn. In de brief bij deze set antwoorden gaan wij uitgebreid in op de wijze waarop de inzageverzoeken behandeld worden.
Bent u bereid om mensen die bij de opschoningsactie verwijderd zijn uit FSV daarvan op de hoogte te brengen, mits de gegevens nog te achterhalen zijn – wellicht via systeemdumps? Zo nee, waarom niet?
Zie onze reactie op vraag 12.
Wat wordt precies bedoeld met «tijdelijk» uit de lucht gehaald? Welke verbeteringen moeten hoe dan ook worden toegepast voor het weer in gebruik nemen van FSV?
Met «tijdelijk» werd bedoeld dat FSV in ieder geval niet wordt gebruikt voor het raadplegen en behandeling van signalen zolang er niet wordt voldaan aan de vereisten van de AVG. Ondertussen is besloten om FSV niet meer te gaan gebruiken en de processen voor het verwerken van signalen en de bijbehorende ondersteuning opnieuw te ontwerpen.
Erkent u dat de noodmaatregelen, zoals beschreven op pagina 18 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling, geen garantie boden op de rechtmatigheid van de werking van de persoonsgegevens in FSV? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat erkennen wij. De gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) is uitgevoerd op de applicatie en niet op de verwerkingen in het kader van de verschillende toezichtprocessen waarbij FSV één van de te gebruiken applicaties is. Door de verwerkingen opnieuw te ontwerpen zijn noodmaatregelen niet meer nodig en kunnen we de vereisten van de AVG en andere wet- en regelgeving vanaf de basis meenemen in dat ontwerp.
Zijn er nog meer systemen binnen de Belastingdienst die kwetsbaar zijn als het gaat om de gegevensbescherming van belastingbetalers? Zo ja, hoeveel? Wat gebeurt er met deze risico’s?
We hebben een externe partij opdracht gegeven om te onderzoeken of er nog meer «FSV-achtigen» zijn in de toezichtsprocessen. In de begeleidende brief bij deze antwoordenset, zijn we ingegaan op de uitkomst van dat onderzoek en beschrijven we het traject om ook voor de overige processen van de Belastingdienst zekerheid te krijgen over het voldoen aan de AVG en andere wet- en regelgeving als de BIO en de archiefwet.
Kunt u aangeven met welke overheidsinstanties gegevens uit FSV zijn gedeeld?
De Belastingdienst heeft, bijvoorbeeld op grond van artikel 54 van de wet SUWI, wettelijke verplichtingen om gegevens te verstrekken aan verschillende andere overheidsorganisaties zoals gemeenten in het kader van de schuldhulpverlening en het UWV. Dit gebeurt middels een zogenaamd inzageverzoek. Daarnaast werkt de Belastingdienst op basis van verschillende convenanten, zoals het RIEC-convenant samen met andere overheidsorganisaties voor het signaleren van niet compliant gedrag.
Er is geen directe koppeling van FSV naar andere overheidsinstanties. Informatie uit FSV kon gebruikt worden door de behandelaar van het inzageverzoek bij het samenstellen van het antwoord. Ook kon informatie uit FSV gebruikt worden door een behandelaar bij samenwerking met andere overheidsinstanties, als daar een wettelijke grondslag voor was, zoals bij casusbesprekingen in het kader van RIEC. Het is niet te achterhalen welke informatie met welke instanties is gedeeld.
Kunt u aangeven welke andere overheidsinstanties bron konden zijn voor opname in FSV?
Alle overheidsinstanties kunnen signalen melden bij de Belastingdienst en daarmee bron zijn voor opname in FSV.
Wanneer en door wie is besloten tot de privacy impact analyse (PIA) voor FSV?
Het directieteam van MKB heeft op 20 augustus 2018 besloten tot het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat er in januari 2019 een zeer kritisch rapport wordt opgeleverd, waarin staat dat het systeem «geen goede aansluiting (meer) heeft op de verwerkingsbeginselen van art. 5 AVG» en «onvoldoende onderscheid tussen informatieverzoek en een signaal maar ook betekenis/gewicht van de informatie, leidt tot mogelijke stigmatisering van betrokkenen (zwarte lijst effect)» pas in februari 2020 leidt tot het tijdelijk uit de lucht halen van het systeem?
In augustus 2018 is binnen de Belastingdienst de opdracht gegeven om een GEB op te stellen over FSV. De concept-GEB is opgeleverd in januari 2019. De reikwijdte van de concept-GEB was te beperkt: alleen de applicatie zelf was onderwerp van onderzoek en niet het volledige gebruik van persoonsgegevens in de toezichtprocessen. Dit had wel gemoeten. Daarnaast had de conclusie van de concept-GEB op dat moment al aanleiding moeten zijn om de privacy-officer van de Belastingdienst en de Functionaris Gegevensbescherming (FG) te betrekken om een oordeel te kunnen geven of er nog wel zorgvuldig conform de AVG met het systeem gewerkt kon worden.
De Belastingdienst heeft los van de GEB naar aanleiding van aanvullend onderzoek naar de exportfunctionaliteit in mei 2019 wel maatregelen genomen om de risico’s van het gebruik van FSV te beperken. Met de exportfunctionaliteit is het mogelijk om gegevens uit FSV in een ander programma, zoals bijvoorbeeld Excel, te plaatsen en te bewerken. Omgekeerd kan het ook gebruikt worden om de bewerkte gegevens weer in FSV te plaatsen. Door de maatregelen is bijvoorbeeld het aantal autorisaties destijds teruggebracht van ruim 5000 naar 1229 op het moment van uitschakelen van FSV. Hiervan zijn 695 autorisatie voor het alleen kunnen zien of er een signaal in FSV is, maar niet de inhoud daarvan en 534 autorisatie voor het kunnen raadplegen en/of opvoeren/wijzigen van een signaal in FSV Autorisaties bepalen welke medewerkers bepaalde acties kunnen verrichten in het systeem. Ook is de procedure voor het verkrijgen van een autorisatie aangescherpt.
In november 2019 is naar aanleiding van de hierboven benoemde maatregelen onderzocht of de maatregelen uit de concept-GEB moesten leiden tot andere conclusies. Dit heeft geleid tot een geactualiseerde concept-GEB in november 2019. Hierin wordt onder andere geconcludeerd dat naar aanleiding van het onderzoek naar de exportfunctionaliteit al maatregelen zijn genomen, maar dat nog niet alle overige maatregelen uit de concept-GEB zijn doorgevoerd.
De conclusie uit de concept-GEB van januari 2019 had zoals hiervoor beschreven aanleiding moeten zijn om de privacy-officer van de Belastingdienst en de FG te betrekken. De FG had als interne toezichthouder van het Ministerie van Financiën kunnen adviseren over hoe omgegaan moest worden met de conclusies uit de concept-GEB. De privacy-officer en de FG hebben uiteindelijk op 20 februari 2020, als gevolg van de vragen van de media, kennisgenomen van deze concept-GEB.
Wie heeft in die tussenliggende periode het rapport gekregen? Kunt u een tijdlijn maken wie, wanneer en met welke acties het rapport heeft besproken? Zo nee, waarom niet?
Bij onze brief van 28 april5 is deze gevraagde tijdlijn als bijlage met uw Kamer gedeeld
Is het juist dat de betrokken directeur MKB een verleden heeft bij Belastingdienst/Toeslagen juist in de periode van de verhoogde inzet op mogelijke toeslagenfraude met Combinatieteams Aanpak Fraude (CAF)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij doen geen uitspraken over individuele medewerkers.
Hoe vaak is FSV – middels dumps van de database – gebruikt als bron voor risicomodellen en datafundamenten van de afdeling Datafundamenten en Analytics (DF&A) alsmede voor IVT (Informatie Verstrekking Toeslagen)? Kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarom niet?
FSV is binnen DF&A gebruikt voor de producten Omzetbelasting-Carrouselfraude en afgifte btw-nummer.
Daarbij zijn statische lijsten uit FSV gebruikt als een risico-indicator. Het gebruikt bij OB Carrouselfraude duurde tot de zomer van 2017.
De statische lijst is in het product afgifte btw nummer gebruikt tijdens de pilot bij 4 kantoren in de periode mei 2017 tot september 2019. Vanaf september 2019 werd dit product bij alle kantoren gebruikt. Het risicomodel afgifte btw nummer gebruikte de statische lijst van FSV als een signaal. Bij een «hit» werd het signaal beschikbaar gesteld aan een medewerker van de Belastingdienst belast met het beoordelen van het al dan niet af mogen geven van een btw-nummer. Eind november 2019 is het gebruik van de statische FSV lijst in dit product stopgezet. Daarnaast is informatie uit FSV (incidenteel) gebruikt bij eenmalig analyses.
Voor het initieel vullen van het risicoclassificatiemodel voor Toeslagen is in 2013 een kopie van de database van FSV gebruikt.
Kunt u aangeven hoe vaak er «trends in beeld» zijn gebracht door het gebruik van meldingen in FSV, waarover gesproken wordt op pagina 5 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling?
In de als bijlage meegestuurde rapport van KPMG is uitgebreid ingegaan op het gebruik van FSV binnen de Belastingdienst en het gebruik van de informatie als contra-informatie. Het is niet te achterhalen hoe vaak er trends in beeld gebracht zijn. Dit is geen speciale functie in de applicatie en dit wordt ook niet op een andere wijze bijgehouden.
Kunt u reconstrueren hoe FSV tot stand is gekomen? Wat was de aanleiding, hoe is de privacygevoeligheid getoetst, bijvoorbeeld met de voorloper van de Autoriteit Persoonsgegevens?
In de als bijlage meegestuurde rapport van KPMG wordt ook ingegaan op het ontstaan van FSV. FSV is voor zover na te gaan niet op privacygevoeligheid getoetst door externe toezichthouders.
Is het tot stand komen van FSV onderdeel geweest van discussie en/of besluitvorming van de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude? Zo ja, kunt u aangegeven wie op de hoogte is geweest van de discussie en/of het besluit?
In de bijeenkomsten van de ministeriële commissie Aanpak Fraude is niet gesproken over FSV, zo blijkt uit de bij het Ministerie van Algemene Zaken aanwezige verslagen.
Hoe is de lijst van categorieën tot stand gekomen als het gaat om de persoonsgegevens die verwerkt werden (pagina 6 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling)?
Hiervoor is aangesloten bij de persoonsgegevens die gebruikt worden in de verschillende processen die FSV gebruiken. Een voorbeeld daarvan is de aangiftebehandeling binnen het reguliere toezicht.
Wat is de gedachte dat ook het zijn van gastouder als categorieën betrokken persoonsgegevens is opgenomen?
Op deze wijze kon onderzocht worden of een gastouder dan wel kinderopvangcentrum reeds eerder betrokken was bij een melding.
Kunt u voorbeelden geven van informatie-uitvragen van derden waar gebruik van werd gemaakt naast signalen van de Belastingdienst die werden geregistreerd en vastgelegd?
Overheidsinstanties kunnen verzoeken doen om fiscale informatie. Dat loopt uiteen van gemeenten (bijv. o.g.v. art. 64 Participatiewet) tot UWV (bijv. o.g.v. art. 54 SUWI). In het rapport van KPMG wordt dit gebruik beschreven.
Werd FSV ook met data gevoed uit andere bronnen dan het PIT? Wellicht van buiten de Belastingdienst?
Ja. In zijn algemeenheid geldt dat FSV werd gevoed met interne en externe signalen en informatieverzoeken, hierbij vindt geen koppeling plaats met andere systemen.
Kunt u aangeven uit welke bronnen werden persoonsgegevens verkregen voor FSV?
De bron voor de persoonsgegevens was het signaal zelf. Dit werd aangevuld met bij de Belastingdienst bekende informatie. Zoals bijvoorbeeld met het BSN-nummer als dit ontbrak of informatie over het inkomen en vermogen.
Kunt u aangeven waarom het opvragen van fiscale gegevens door een andere overheidsinstantie als signaal in FSV werd geregistreerd? Is de uitvraag van gegevens altijd een signaal voor potentiële fraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst registreerde informatieverzoeken van andere overheidsinstanties in FSV. Dit werd niet als signaal vastgelegd, hiervoor is een aparte rubriek in FSV. Zoals in het rapport van KPMG beschreven is, is de applicatie FSV gebruikt als registratiehulpmiddel voor verschillende werkzaamheden. Om een informatie verzoek te verrijken tot signaal is er eerst nader onderzoek nodig. De enkele uitvraag van gegevens is dus geen signaal voor mogelijke fraude. In FSV is voor geautoriseerde medewerkers zichtbaar dat er een informatieverzoek was gedaan.
Wat waren de achterliggende bevindingen bij de zinsnede op pagina 7 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling: Er zijn tijdens het assessment voorbeelden genoemd van «niet voorgenomen/bedoelde» verwerkingsvormen die functioneel wel mogelijk zijn en worden gebruikt: het raadplegen van de werkvoorraad van collega’s en het maken van een «systeemdump» via de excel-exportfunctie? Kunt u aangeven waarin dat niet bedoeld of voorgenomen was? Hoe vaak werden deze opties gebruikt?
De applicatie FSV kent een aantal zoekschermen zoals «mijn openstaande posten» en «raadplegen alle signalen. In de individuele zoekschermen hoeft geen zoekcriterium meegegeven te worden.
Effect is dat informatie over alle registraties horend bij dat zoekscherm getoond wordt waaronder de code voor de behandelend ambtenaar. Een medewerker kan zien wat er aan werk ligt bij zijn collega behandelaren als hij kiest voor een andere selectie dan «mijn openstaande posten». Hoe vaak daar gebruik van gemaakt is, is niet te achterhalen.
Voor het exporteren van gegevens uit FSV was een aparte functie beschikbaar waarmee bepaalde gegevenssets geëxporteerd kunnen worden. Dit betreft geen systeemdump in de definitie van een totale kopie van de database.
Het gebruik van schermen wordt wel gelogd maar er is niet te achterhalen of er daadwerkelijk iets geëxporteerd is.
Kunt u aangeven welke vormen van systeemdump via de excel-exportfunctie in het verleden zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld via het vrije invoerveld? Zo neen, bent u bereid dit uit te laten zoeken?
Nee, dit is helaas niet bekend en niet te achterhalen. Op basis van de registratie (logging) is slechts terug te halen of een user een scherm heeft geopend, of er daadwerkelijk een export gemaakt is, is uit de registratie (logging) niet te herleiden.
Is bij de Belastingdienst bekend dan wel uitdraaien, dan wel queries, dan wel systeemdumpen zijn gedaan op basis van de tweede nationaliteit?
Er is geen specifiek veld in FSV waarin de nationaliteit danwel tweede nationaliteit ingevuld wordt. De enige mogelijkheid daartoe is om daar het opmerkingen-veld voor te gebruiken. Uit het onderzoek door KPMG is gebleken dat er 799 vermeldingen van nationaliteit (waarvan 313 keer de nationaliteit van de betrokken subject en 486 keer de nationaliteit van derden) in het vrije tekstveld aangetroffen is op de totale populatie van 263.087 geregistreerde signalen. Naar de mening van de externe onderzoeker houdt de registratie van dergelijke gegevens niet in dat de informatie heeft geleid tot een effect op de behandeling van burgers, het kan ook bijvoorbeeld faciliterend van aard zijn. In een deel van de gevallen lijkt de vastgelegde informatie direct overgenomen te zijn vanuit een binnengekomen «Tips- en kliks»-melding en daarmee geen duiding van een medewerker van de Belastingdienst is. Daarnaast kan in het geval van nationaliteit gelden dat deze informatie relevant is voor een specifiek belastingmiddel, zoals bij Inkomensheffing of de omzetbelasting. Het is niet bekend en niet te achterhalen hoe vaak er gebruik is gemaakt van de exportfunctionaliteit waarin ook het opmerkingen-veld is opgenomen.
Kunt u aangeven welke handleidingen er over FSV in omloop waren voor de verschillende onderdelen van de Belastingdienst? Kunt u die handleidingen sturen naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Er is een handleiding FSV van oktober 2013. Deze is digitaal beschikbaar. Daarnaast zijn er specifieke instructies voor sommige directies. Deze doe ik u hierbij toekomen. In de documenten zijn namen van medewerkers van de Belastingdienst en de user-ids die tot medewerkers van de Belastingdienst herleidbaar zijn onleesbaar gemaakt. Daarnaast zijn verwijzingen naar interne links waarbij de url is opgenomen, onleesbaar gemaakt om daarmee het oneigenlijk gebruik van dergelijke pagina’s te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe FSV bijdroeg aan het verrijken van beschikbare gegevens (bladzijde 7 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling)?
De Belastingdienst gebruikt informatie uit FSV als contra-informatie om te bepalen of en in hoeverre ingediende aangiftes of verzoeken moeten worden beoordeeld. In de als bijlage meegestuurde rapport van KPMG wordt ingegaan op het gebruik van de informatie uit FSV door de Belastingdienst.
Kunt u aangeven hoe kliks in FSV bijdroegen aan modellen voor «risicovinding» voor de CAF?
Het CAF-team gebruikt geen modellen voor risicovinding waarbij specifiek op basis van kliks in FSV werd gewerkt. Wel is informatie in FSV gebruikt bij het CAF-team voor het bepalen of een casus het onderzoeken waard was nadat een signaal was ontvangen.
Hoe vaak is er vanuit de CAF-teams beroep gedaan op FSV om personen te raadplegen?
Medewerkers uit CAF-teams voeren naast hun taken voor CAF ook werkzaamheden uit voor hun eigen directie. De werkzaamheden voor het CAF-team waren meestal niet fulltime. Het is niet te herleiden vanuit welke taak een medewerker uit het CAF-team ingelogd is geweest in FSV. De vraag hoe vaak er vanuit de CAF-teams een beroep gedaan is op FSV om een persoon te raadplegen, is dan ook niet te beantwoorden.
Hoe vaak zijn er meldingen/signaleringen gedaan in FSV door de CAF-teams/ dan wel Toeslagen?
Medewerkers van het Meldpunt Fraude Toeslagen selecteren de binnengekomen berichten naar aard en op mogelijke bruikbaarheid voor Toeslagen. Alle berichten waarbij mogelijk sprake is van een onrechtmatige toekenning van een toeslag worden als signaal inhoudelijk beoordeeld en zijn derhalve als mogelijk relevant voor Toeslagen aan te merken. In de periode 2014 tot en met 2019 zijn door Toeslagen ongeveer 6200 meldingen/signalering geregistreerd in FSV. Dit betreft ongeveer 10% van de ontvangen berichten.
Kunt u aangeven wat bedoeld wordt in voetnoot 13 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling dat Toeslagen FSV gebruikt om te raadplegen bij Bibob- en Track-verzoeken?
FSV geeft een weergave van de opgelegde sancties, of een voornemen daartoe. Dit wordt (mede) gebruikt voor de beantwoording van de inhoudelijke verzoeken van Justis-Bibob. Voor de verzoeken van Justis-track wordt geen gebruik gemaakt van FSV.
Hoe behoort het door Toeslagen opnemen van strafrechtelijke gegevens in FSV tot de wettelijke taak als vermeld onder kopje 11? Valt dit onder «gerechtvaardigd belang»? Wie heeft dit gerechtvaardigd belang getoetst?
Geen antwoorden mogelijk omdat de vragen 42 en 43 niet zijn gesteld.
Erkent u dat uit de opsomming van punten onder het kopje 12 «bijzondere gegevensverwerking» van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling niet komt dat het voor Toeslagen was toegestaan de gegevens in FSV te plaatsen?
Zie antwoord vraag 42.
Kunt u de onderstaande opsomming zoals te vinden op pagina 11 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling even op u in laten werken en dan per punt reageren
Dit valt niet onder gerechtvaardigd belang maar de vervulling van een taak van algemeen belang. Grondslag voor de verwerking van strafrechtelijke en andere gevoelige gegevens is niet het gerechtvaardigd belang (artikel 6, eerste lid, onder f, AVG), maar de vervulling van een taak van algemeen belang (artikel 6, eerste lid, onder e, AVG). In artikel 11, tweede lid, Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is immers bepaald dat Belastingdienst/Toeslagen het organisatieonderdeel van de rijksbelastingdienst is dat belast is met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van tegemoetkomingen. Bij de totstandkoming van de Awir werd opgemerkt dat de uitvoering rust op drie pijlers (TK, 2004–2005, 29 764, nr. 3, p. 21), waaronder strafrechtelijk optreden als sluitstuk in gevallen van bewust misbruik.
Hoe denkt u FSV weer in gebruik te nemen na onderstaand oordeel op pagina 12 van de gegevensbeschermingseffectbeoordelingt: «Gegevens met een zwarte lijst-karakter: in FSV ontstaan of worden bepaalde gegevenselementen verwerkt die het karakter van een zwarte-lijst-element hebben of krijgen. De mogelijke subjectiviteit («bias», vooringenomenheid, zelfversterkend effect door stapeling) maakt het verwerken risicovol. Ook het voorkomen in FSV als betrokkene wordt een risicosignaal.»?
Zie ons antwoord op vraag 44.
Kunt u reconstrueren hoe het mogelijk was dat maar liefst 5.000 personen in FSV konden in januari 2019 en dat het aantal toen nog toenam? Wie is verantwoordelijk geweest voor het feit dat zoveel toegang tot persoonsgegevens werd verschaft?
De door u gehanteerde citaten zien op gebreken in de werkwijze van het proces dat de genoemde signalen verwerkt. De vier verwerkingen die ondersteund worden door de applicatie FSV kunnen bijzondere persoonsgegevens ontvangen, terwijl de werkwijze daar niet op voorhand in voorziet. Zo verwijst het eerste citaat naar het proces van verwerken van informatieverzoeken. In dat proces kunnen strafrechtelijke gegevens ontvangen worden. Die worden echter door de applicatie net zo afgeschermd als gewone persoonsgegevens. Voor alle citaten geldt dat wij hiervan geschrokken zijn en dat zij hebben bijgedragen aan het besluit van de Belastingdienst om het gebruik van FSV te stoppen.
Hoeveel mensen hadden een dubbele autorisatie tot FSV? Waarom houdt het identity management system (IMS) dit niet bij?
Wij gaan FSV niet meer in gebruik nemen. Zie ook ons antwoord op vraag 14.
Is het IMS voor meer systemen binnen de Belastingdienst verantwoordelijk voor de autorisatie voor toegang? Zo ja, hoeveel? Kunnen daar dezelfde problemen optreden als bij FSV?
Een medewerker wordt niet rechtstreeks geautoriseerd voor een applicatie, maar dat wordt gedaan op basis van de rol die een medewerker uitoefent of op basis van een bijzondere taak die aan een medewerker wordt opgedragen.
In een zogenoemd rollenmodel is vooraf vastgelegd wat de autorisaties moeten zijn voor een bepaalde rol of bijzondere taak. Voorbeelden van deze rollen zijn «klantbehandelaar omzetbelasting», «administratief medewerker inkomstenbelasting» en «management ondersteuner». Voor elk van die rollen is vastgelegd welke taken uit welke applicaties nodig zijn voor het werk dat uitgevoerd wordt binnen die rol. In IMS ligt dat rollenmodel vast. Een teammanager koppelt in IMS een medewerker uit het team aan één van de rollen die voor het team beschikbaar is en IMS zorgt er dan voor dat de betreffende medewerker alle autorisaties krijgt die horen bij die rol. Raadpleegrechten op FSV werd in het verleden gezien als een basisautorisatie voor medewerkers in de toezichtsprocessen. De raadpleegautorisatie daarvoor zat dan ook in veel rollen.
Is te achterhalen of de 5/6 functioneel beheerders, die in januari 2019 in beeld waren, correct gehandeld hebben als het gaat om het toegang verlenen tot FSV?
474 gebruikers hadden een dubbele autorisatie, dit wordt wel door IMS bijgehouden.
Dubbele autorisaties ontstaan doordat iemand twee rollen in de applicatie kan hebben. Bijvoorbeeld «behandelaar» en «raadpleger».
Wat voor profielen worden precies bedoeld in de volgende zinsnede: «profielen op basis van dergelijke kenmerken worden ingezet voor selectie van dossiers voor toezicht of klantbehandeling. Dergelijke profielen zijn geen product van profilering in de zin van de AVG»? (pagina 9 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling) Is dit voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens, of tenminste aan de Functionaris Gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën? Zo neen, waarom niet? Wie besloot dit niet voor te leggen?
Ja, het IMS is voor de Belastingdienst de basis voor toekenning van autorisaties voor ruim 900 applicaties. Het is aan de individuele directeur om te bepalen welke autorisaties nodig zijn voor een rol.
Kunt u aangeven waarnaar wordt verwezen als het gaat waarom profielen volgens het «standpunt/beslissing» van DT BD juni 2018 (voetnoot 9 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling) geen product van profilering in de zin van de AVG zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van onderzoek op de back-up van FSV, heeft de Belastingdienst geen onregelmatigheden aangetroffen. Zoals in het antwoord op vraag 48 is aangegeven verlenen de beheerders niet rechtsreeks toegang, maar verloopt dit via IMS.
Kunt u verklaren wat de reden was om een passage aan de journalisten weg te laten op pagina 9 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling bij het WOb-verzoek (11,1)?
Hier worden profielen bedoeld die worden gebruikt voor de keuzes binnen toezichtactiviteiten. Hierbij is te denken aan een risicomodel zoals de afgifte OB nummer. In het risicomodel Afgifte OB-nummer werd gekeken of de relatie van de onderneming in de afgelopen kwartalen in FSV stond geregistreerd. Indien het risicomodel een post als risicovol bestempelt, volgt een nadere toetsing. De eventuele nadere toetsing bestaat uit het raadplegen van de systemen (belastingdienst en openbare systemen) en, indien nodig, een aanvullend onderzoek naar het ondernemerschap door de Belastingdienst. De GEB heeft niet het reguliere afstemmingsproces doorlopen. Daardoor is dit ook niet getoetst door de FG.
Kunt u aangeven op welke wijze de volgende passage uit de gegevensbeschermingseffectbeoordeling behoort tot een persoonlijke beleidsopvatting: «Enkele van de binnen FSV verwerkte elementen» én het feit dat er ook niet zondermeer objectief getoetste of toetsbare signalen worden geregistreerd, maken dat het karakter van sommige verwerkingsvormen binnen FSV als profilering inclusief «zwarte lijst»-achtige effecten kunnen gelden.
In het kader van de implementatie van de AVG heeft de Belastingdienst interne beleidslijnen opgesteld over de uitleg en toepassing van de (open) normen in de AVG. Dit om te bewerkstelligen dat daaraan in de uitvoeringspraktijk eenduidige invulling wordt gegeven. Ook over profilering als onderdeel van geautomatiseerde besluitvorming is zo'n beleidslijn opgesteld. Deze houdt het volgende in: de Belastingdienst houdt subjectgericht toezicht op grond van risicomodellen (in de praktijk «profielen» genoemd) die gebaseerd zijn op objectieve kenmerken. Deze modellen worden gebruikt voor het selecteren van posten voor handmatige behandeling, niet voor het geheel geautomatiseerd nemen van besluiten ten aanzien van personen.
Wie heeft besloten en/of geautoriseerd dat deze passage werd «weggelakt»? Hoe oordeelt u over dit besluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Conform de Wob worden persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad niet openbaar gemaakt. Bij de eerste juridische beoordeling over het verstrekken van de concept-GEB aan de media is geoordeeld dat de desbetreffende passage viel onder deze uitzonderingsgrond in de Wob. Bij verstrekking aan de Tweede Kamer heeft door ons een herbeoordeling van deze passage plaats gevonden en hebben wij besloten om de concept-GEB te verstrekken inclusief deze passage.
Kunt u aangeven welke andere processen worden bedoeld, zoals in voetnoot 10 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling wordt vermeld?
Bij de eerste juridische beoordeling over het verstrekken van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling aan de media is geoordeeld dat de desbetreffende passage viel onder de uitzonderingsgrond persoonlijke beleidsopvatting van de Wob. Bij verstrekking aan de Tweede Kamer heeft een herbeoordeling van deze passage plaats gevonden.
Wat is een besmet adres of besmette postcode? Hoe ontstaat dat? Wie houdt dit bij? Welke instanties houden deze informatie allemaal bij? Kunt u dit uitvoerig toelichten?
Zie antwoord vraag 55.
Aan welke «mogelijk subjectieve waarderingen uit andere processen» moet worden gedacht? Heeft dit te maken met vooringenomenheid richting personen of bedrijven? Heeft dit te maken met het categoriaal beoordelen van een groep? Kunt u dit uitvoerig toelichten?
De desbetreffende processen zijn opgenomen in de tekst van voetnoot 10: Negatieve-norm OB, prioriteit, besmet adres, besmette postcode.
Kunt u verklaren waarom FSV, waarin toch persoonsgegevens worden verwerkt, niet staat in het overzicht «verwerkingen van persoonsgegevens» van de Belastingdienst zelf?5
Een voorbeeld van een besmet adres is een adres waarop veel personen/bedrijven (honderden) staan ingeschreven. Een ander voorbeeld is een onlogische registratie van een bedrijf op een adres, bijvoorbeeld een garagebedrijf dat gevestigd is in een woontoren. Er is in 184 gevallen een besmet adres geselecteerd. De instructie bij Toeslagen was om dit veld niet te gebruiken Voor de andere directies zijn er geen instructies over wanneer dat veld gebruikt moest worden.
Kunt u aangeven hoe het volstaan van de verwijzing naar de brochure «Overzicht verwerkingen van persoonsgegevens van de Belastingdienst», zoals beschreven op pagina 13 voldoende is, als FSV niet voorkomt in deze brochure?
Veel beoordelingen moeten worden uitgevoerd door medewerkers aan de hand van een professionele afweging, waarin alle omstandigheden van het geval worden gewogen. Omdat niet iedere zaak gelijk is zullen ook de beoordelingen niet altijd gelijk uitvallen.
Waarom is het bestaan van het FSV niet aan de Adviescommissie uitvoering toeslagen en de Auditdienst Rijk gemeld?6
Het «Overzicht verwerkingen persoonsgegevens door de Belastingdienst» is een uittreksel van verwerkingen door de Belastingdienst die in het register van verwerkingen zijn opgenomen. Het overzicht verwijst naar verschillende verwerkingen op het gebied van toezicht. FSV is een applicatie die gebruikt wordt bij verschillende verwerkingen die zien op het toezichtsproces. De applicatie FSV zelf is geen verwerking en staat dan ook niet genoemd in het register van verwerkingen.
Een-tweetjes tussen ministers en Kamerleden en onenigheid daarover tussen ministers |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de column «Coalitierot raakt nu ook Justitie», waarin beschreven wordt hoe de justitiewoordvoerder van de VVD in het televisieprogramma Op1 een plan gaat lanceren en de Telegraaf de Minister van de eigen partij aangeboden krijgt om dit plan de volgende ochtend te omarmen, waarna dit een-tweetje mislukt omdat de Minister van een andere partij die hier eigenlijk over gaat niet enthousiast is?1
Het staat elk lid van de Tweede Kamer vrij om in de media te verschijnen en hiermee contacten te onderhouden. Dit is de eigen verantwoordelijkheid van een Kamerlid. Het is niet ongebruikelijk dat media naar aanleiding van contacten met Kamerleden aan het beleidsverantwoordelijk departement om een reactie verzoeken. In dit specifieke geval is door De Telegraaf contact opgenomen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid over een plan van het Kamerlid Yesilgöz. Zoals beschreven in de column is dit bij het ministerie opgepakt door een woordvoerder en voorzien van een algemene reactie.
Herkent u de in de column beschreven gang van zaken? Klopt dit alles? Zo nee, wat is er precies anders gegaan dan beschreven wordt en kunt u dat onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt de Minister voor Rechtsbescherming ingeschakeld voor deze pr-stunt van de VVD? Vertegenwoordigt u nou als Minister in de eerste plaats de regering of uw eigen partij?
Ministers nemen als lid van de regering de eenheid van het regeringsbeleid in acht (artikel 45, derde lid, Grondwet). Dit betekent dat naast een individuele verantwoordelijkheid voor het ministerie en jegens de Staten-Generaal, ook verantwoordelijkheid geldt voor het collectief van het beleid. Als gedragsregel geldt dat ministers geen uitspraken doen over het beleid van hun collega’s, tenzij dat gebeurt in overleg met de betrokken bewindspersonen. Tevens geldt dat ministers zich onthouden van het ontvouwen van plannen en het geven van meningen die niet gebaseerd zijn op het regeerakkoord, de regeringsverklaring of het anderszins overeengekomen kabinetsbeleid.2
Gaan dit soort een-tweetjes vaker zo? Zo ja, waarom? Kunt u zich niet beter bezig houden met de inhoud van uw belangrijke werk in plaats van met de vraag hoe vaak u in het nieuws bent met voorstellen die goed zijn voor uw profiel en uw partijkleur?
Ter uitvoering van het regeringsbeleid zetten wij ons op de aan ons toevertrouwde werkterreinen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid dagelijks in om te werken aan een vrije, veilige en rechtvaardige samenleving.
Het stakingsrecht van tolken en vertalers |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u begrip voor het feit dat tolken en vertalers staken, gelet op de ontstane commotie over alle plannen en aanstaande beleidswijzigingen en gelet op het feit dat de tarieven nog stammen uit respectievelijk 1981 en 1963?
Uit de gesprekken met de beroepsgroep en de huidige acties blijkt dat er zorgen zijn. Ik ken die zorgen en realiseer me dat de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten nog niet tot vertrouwen bij de gehele beroepsgroep heeft geleid. Het vernieuwen van de werkwijze voor tolk- en vertaaldiensten is echter noodzakelijk om de kwaliteit en integriteit beter te borgen en daarnaast de resterende onrechtmatigheid weg te werken, door alle tolk- en vertaaldiensten aan te besteden. De werking van de nieuwe systematiek zullen we nauwlettend gaan monitoren en verder bijstellen als dat nodig zou blijken. Dat doen we samen met de beroepsorganisaties. Zo waarborgen we een zorgvuldige aanpak en interactie met deze sector.
Bent u bekend met berichten die vanuit het Openbaar Ministerie naar stakende tolken en vertalers worden gestuurd om stakers erop te wijzen dat het niet nakomen van diensten een vorm van contractbreuk is, wat tot consequenties zou kunnen leiden?
Ja, het is mij bekend dat het Openbaar Ministerie aan tolken die een reeds geaccepteerde opdracht weigeren een bericht van die strekking stuurt.
Deelt u de mening dat dit door tolken en vertalers als een dreigbrief, of in ieder geval als een intimiderend schrijven, kan worden ervaren?
Het betreft feitelijke berichtgeving van het Openbaar Ministerie. Ik betreur het als deze berichtgeving anders is opgevat. Het staat tolken en vertalers als zzp-ers vrij om opdrachten niet aan te nemen. Het Openbaar Ministerie moet er echter wel vanuit kunnen gaan dat tolken/vertalers die een opdracht reeds hebben geaccepteerd, deze overeenkomst ook nakomen. Zo ik begrepen heb, is dit het enige wat het Openbaar Ministerie met de desbetreffende berichtgeving duidelijk heeft willen maken.
Wat vindt u van die berichten richting tolken en vertalers?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze harde taal zich tot uw antwoord op eerdere vragen over deze stakingen waarin u schrijft dat de gevolgen beperkt zijn en dat in principe alle diensten gevuld worden?1
De berichtgeving van het Openbaar Ministerie betreft het niet nakomen van gemaakte afspraken. Dit neemt niet weg dat de gevolgen van de acties beperkt blijven.
Wat gaat u eraan doen om het stakingsrecht van de tolken en vertalers te waarborgen?
Tolken en vertalers zijn zelfstandig ondernemers en hebben altijd de mogelijkheid om een opdracht te weigeren op het moment dat zij een opdracht aangeboden krijgen. Dit heeft geen gevolgen voor de zakelijke relatie tussen partijen.
Deelt u de mening dat het gebruik maken van het stakingsrecht geen gevolgen mag hebben voor de zakelijke relatie tussen partijen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het VAO tolken en vertalers?
Ja.
Het bericht inzake SGP flexibiliteit voor Italië |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gentiloni: De EU zal moeten bewegen op meer flexibiliteit voor Italië»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er een verband bestaat tussen een flexibele benadering van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en de aanpak van economische consequenties van het coronavirus zoals plaatsvindt in Italië?
Italië is één van de zwaarst getroffen landen met betrekking tot de uitbraak van het COVID-19 virus. De Italiaanse regering heeft maatregelen aangekondigd ter ondersteuning van de economie. Op 5 maart jl. heeft de Italiaanse Minister van Financiën een brief gestuurd aan Eurocommissarissen Dombrovskis en Gentiloni waarin hij een verzoek doet aan de Europese Commissie voor flexibiliteit ten aanzien van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) naar aanleiding van COVID-19.2 Het is nu aan de Europese Commissie om dit verzoek te beoordelen.
Kunt u aangeven welke flexibiliteit er eerder is ingezet voor Italië (bijvoorbeeld brug Genua of aardbeving) en hoe zich dat verhoudt tot de huidige crisis?
Italië heeft over de afgelopen jaren van meerdere vormen van flexibiliteit in de Europese begrotingsregels gebruik gemaakt. Deze vormen van flexibiliteit hebben betrekking op de vereiste structurele begrotingsinspanning van de preventieve arm van het SGP.3
In 2015 heeft de Raad een lagere structurele begrotingsinspanning opgelegd (0,25% bbp i.p.v. 0,5% bbp) vanwege de economische omstandigheden. Daarnaast heeft Italië gebruik gemaakt van 0,03% bbp flexibiliteit in verband met de vluchtelingencrisis.
In 2016 heeft Italië 0,5% bbp flexibiliteit toegekend gekregen onder de structurele hervormingsclausule, 0,21% bbp onder de investeringsclausule, 0,06% bbp voor de vluchtelingencrisis en 0,06% bbp voor uitzonderlijke veiligheidsmaatregelen gerelateerd aan de dreiging van terrorisme.
In 2017 heeft Italië gebruik gemaakt van 0,35% bbp flexibiliteit, waarvan 0,19% bbp voor een preventief investeringsplan voor de bescherming van het land tegen seismologische risico’s en 0,16% bbp voor de vluchtelingencrisis.
In 2018 heeft de Commissie flexibiliteit toegekend middels een «margin of discretion» door de verplichte structurele begrotingsinspanning van 0,6% bbp te verlagen naar 0,3% bbp.
In 2019 heeft de Commissie voorlopig flexibiliteit toegekend ter grootte van 0,175% bbp ten behoeve van een uitzonderlijk onderhoudsprogramma voor het wegennet en een preventief plan om hydro-geologische risico’s te beperken.
Voor 2020 heeft Italië in het afgelopen najaar flexibiliteit ter hoogte van 0,2% bruto binnenlands product (bbp) om hydro-geologische risico’s te mitigeren aangevraagd. De Commissie beoordeelt deze aanvraag in het voorjaar van 2021 op basis van de realisatiecijfers over 2020.4
Welke maatregelen ten behoeve van financiële compensatie als gevolg van economische problemen door het coronavirus neemt de Eurogroep en neemt de EU?
Op 4 maart jl. heeft een telefonische Eurogroep in inclusieve samenstelling plaatsgevonden om de economische en financiële ontwikkelingen en het coördineren van nationale maatregelen op economische vlak ten aanzien van het COVID-19 virus te bespreken. Over deze telefonische Eurogroep heb ik de Kamer op 3 maart jl. geïnformeerd.5 De Eurogroep heeft tijdens de telefonische vergadering een verklaring6 aangenomen waarin het commitment wordt uitgesproken om «maatregelen te coördineren en klaar te staan om gebruik te maken van alle passende beleidsinstrumenten om sterke en duurzame groei te bereiken, evenals het bieden van bescherming tegen het verder materialiseren van negatieve risico’s». Ook verwelkomt het statement de stappen die de Europese Commissie zet om informatie-uitwisseling te coördineren. Tevens is in de verklaring opgenomen dat bij de eerstvolgende Eurogroep van 16 maart de economische situatie opnieuw beoordeeld zal worden. De verklaring stelt tot slot vast dat het SGP voorziet in flexibiliteit gericht op buitengewone gebeurtenissen die buiten de macht van de betrokken lidstaat vallen en een aanzienlijke invloed hebben op de financiële positie van de overheid.
De Europese Commissie heeft op 24 februari een pakket van 232 miljoen euro voorgesteld om voorbereiding van maatregelen, preventie en beheersing van het COVID-19 virus te stimuleren.7 Het gaat om 114 miljoen euro ter ondersteuning van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), 15 miljoen euro voor Afrika voor maatregelen als snelle diagnose en epidemiologisch toezicht, 100 miljoen euro voor onderzoek naar diagnose, therapie en preventie (inclusief 90 miljoen euro via het Innovative Medicines Initiative, een partnerschap tussen de EU en de farmaceutische industrie) en 3 miljoen voor het EU Civil Protection Mechanism voor repatriëring van EU-burgers uit Wuhan, China.
Klopt het dat er op woensdag 4 maart een telefonische conferentie van de Eurogroep is over de flexibilisering van het SGP? Zo ja, kunt u een verslag van de telefoonconferentie aan de Kamer doen toekomen?
Op 6 maart jl. heb ik in de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 16 en 17 maart 2020 een verslag opgenomen van de telefonische Eurogroep.8
Kunt u deze vragen voor het eerstvolgende algemeen overleg over de Eurogroep/Ecofinraad (12 maart) beantwoorden?
Ja.
Toeristen in Nederland die vanwege het Coronavirus niet terug kunnen keren |
|
Maarten Hijink , Sadet Karabulut |
|
Bruno Bruins (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderhands meegestuurd bericht waarin zorgen worden uitgesproken over toeristen in Nederland die niet kunnen terugkeren naar huis vanwege het coronavirus, maar waarvan het visum dreigt te verlopen?1
De in het bericht uitgesproken zorg is bekend en begrijpelijk. Visumhouders hebben de mogelijkheid een verlengingsverzoek in te dienen. Normaal gesproken moet een verlengingsverzoek ingediend worden bij de IND. De loketten van de IND zijn echter tot en met 6 april alleen op afspraak geopend voor spoedzaken. Dit komt door de maatregelen van de overheid tegen het coronavirus. Klanten die met een visum kort verblijf in Nederland verblijven en het land niet kunnen verlaten, kunnen nu telefonisch bij de IND een verlenging van het visum aanvragen. Registratie van de verlenging van het visum vindt plaats in het VIS (Visum Informatie Systeem). Iedere verlenging wordt coulant maar op zijn merites beoordeeld. Sinds 23 maart jl. hebben enkele honderden vreemdelingen een dergelijk verzoek ingediend.
Hoeveel toeristen zijn er in Nederland met een (bijna aflopend) visum, die niet terug kunnen keren vanwege het coronavirus? Is hier inzicht in?
Hier zijn geen exacte aantallen van aan te geven. Ter indicatie kan ik u melden dat van 1 januari 2020 tot en met 29 februari in China ongeveer 2000 (1972) toeristische visa zijn afgegeven. De exacte inreis- en vertrekdata zijn niet bekend. Daar komt bij dat Chinese reizigers vaak in groepsverband naar Nederland reizen en vervolgens verder reizen naar andere toeristische bestemmingen in het Schengengebied. Daarnaast registreert de IND niet het aantal mensen dat niet kan terugkeren vanwege het Coronavirus en om die reden een verzoek om verlenging van een visum indienen.
Wat gebeurt er cq. wat moet men ondernemen indien toeristen met een (bijna aflopend) visum in Nederland zijn, maar niet terug kunnen keren vanwege het coronavirus?
Deze reizigers kunnen contact opnemen met de IND om verlenging van hun visum aan te vragen.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State van 23 oktober 2019 zaak 201901945/1/A2?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze uitspraak en de door u genoemde cruciale passage. Op basis van genoemde uitspraak moet helaas worden geconstateerd dat de herziene voorschotbeschikking sinds eind 2015 niet is bekend gemaakt volgens de in de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst voorgeschreven wijze. Volgens de bijlage bij deze regeling mogen beschikkingen inzake de verlening van een voorschot op een tegemoetkoming uitsluitend digitaal worden verzonden. Alle overige berichten in verband met de toekenning, herziening, verrekening, uitbetaling en terugvordering van een tegemoetkoming of van een voorschot op de tegemoetkoming mogen niet uitsluitend digitaal worden verzonden. Deze berichten behoren ook via de papieren weg te worden verstuurd. Dat is helaas niet gebeurd voor de beschikking inzake de herziening van het voorschot.
Heeft u kennisgenomen van deze cruciale passage: «Het besluit van 2 juni 2017 over de nihilstelling betreft een herziening van een voorschot op de tegemoetkoming. Dat betekent dat de verzending van dat besluit niet uitsluitend digitaal moet plaatsvinden. Het besluit had ook per post moeten worden verzonden. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 2 juni 2017 ten onrechte niet ook per post heeft verzonden, is dat besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Daardoor is het besluit niet in werking getreden»?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat dus alleen het berichtenverkeer voor wat betreft beschikkingen als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) over de verlening van een voorschot op een tegemoetkoming vanaf berekeningsjaar 2012, voor zover gegeven na 20 november 2015, uitsluitend digitaal plaatsvindt en dat het berichtenverkeer met betrekking tot alle andere berichten in verband met de toekenning, herziening, verrekening, uitbetaling en terugvordering van een tegemoetkoming of van een voorschot op de tegemoetkoming, niet uitsluitend digitaal mag plaatsvinden (zie zaak 201901945/1/A2)?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat al tenminste sinds 2016 heel veel papieren beschikkingen zijn afgeschaft, ook al was dat in strijd met de wet-en regelgeving?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat de Kamer geïnformeerd zou moeten worden bij elke volgende stap van het afschaffen van papieren beschikkingen (nadat toestemming gegeven was tot het afschaffen van de papieren beschikking continuering voorschotbeschikking) en klopt het dat dat dat nooit gebeurd is?
Ja dat herinner ik mij. Na de invoering van de eerste stap (het uitsluitend digitaal versturen van de voorschotbeschikkingen van toeslagen) waarover uw Kamer uitgebreid is geïnformeerd is er geen volgende stap meer ingevoerd.3 Door de uitspraak van de Raad van State is een deel van de eerste stap niet rechtsgeldig gebleken. In mijn vandaag verzonden brief heb ik daarom aangekondigd per 1 juli 2020 de Regeling elektronisch berichtenverkeer aan te passen zodat de huidige uitvoeringspraktijk gecontinueerd kan worden. Dit houdt in dat de circa 5,2 mln herziene beschikkingen, net als de normale voorschotbeschikkingen, digitaal worden verstuurd. De overige beschikkingen, waaronder de definitieve beschikking na afloop van het toeslagjaar, zal op papier blijven worden verzonden. Dit is voor de 5,2 mln. herziene voorschotbeschikkingen, die hetzelfde karakter hebben als de normale voorschotbeschikkingen, het meest efficiënt.
Daarnaast geldt dat het tegenwoordig al mogelijk is om via de Helpdesk digitale post (0800 – 235 83 52) te verzoeken om een papieren afschrift van de elektronische post. Circa 80.000 personen maken daarvan gebruik bij de Belastingdienst (inclusief Toeslagen). Verder is in het Regeerakkoord geregeld dat burgers het recht houden om per post met de overheid te communiceren. De Belastingdienst bereidt daartoe een keuzeregeling voor waarmee keuze tussen papieren- en digitale post mogelijk wordt. De wettelijke basis hiervoor is in de wet Overige fiscale maatregelen 2020 geregeld. De daadwerkelijke invoering vindt plaats op een bij koninklijk besluit nader te bepalen tijdstip. Uiterlijk in het najaar wordt u hierover nader geïnformeerd.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in 2016 antwoordde dat van de 5,4 miljoen voorschotsbeschikkkingen die elektronisch verstuurd waren er maximaal 2,3 miljoen ook gelezen waren? (o.a. omdat slechts 2,6 miljoen mensen hun berichtenbox geactiveerd hadden)?3
Ja dat herinner ik mij.
Kunt u aangeven hoeveel mensen hun Berichtenbox geactiveerd hebben en hoeveel mensen dat nog niet gedaan hebben? Hoe groot is het percentage toeslagenontvangers dat hun Berichtenbox geactiveerd heeft en hun berichten leest in 2020?
Ruim 8,1 miljoen mensen hebben hun Berichtenbox geactiveerd. Dat wil zeggen dat zij minimaal éénmaal hun Berichtenbox hebben ingezien. Ongeveer 56% van de toeslaggerechtigden hebben hun Berichtenbox geactiveerd. Ongeveer 60% van de uitsluitend digitaal verstuurde voorschotbeschikkingen worden door burgers met een geactiveerde Berichtenbox binnen 3 weken geopend. Bij dit percentage zijn niet inbegrepen de toeslaggerechtigden die, al dan niet na ontvangst van een notificatie van de Berichtenbox(app), op het toeslagenportaal hun post lezen zonder hun berichten te bekijken in de Berichtenbox. In het toeslagenportaal kunnen ze namelijk meteen achterliggende gegevens raadplegen en waar nodig wijzigingen doorvoeren.
Is het in 2019 en 2020 mogelijk dat de Belastingdienst/Toeslagen mensen berichten over herziening van voorschotten naar een Berichtenbox stuurt, terwijl die Berichtenbox niet geactiveerd is en de persoon gewoon het recht heeft om een papieren beschikking te ontvangen, maar die nooit ontvangt? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat dan?
Dat is mogelijk, aangezien ongeveer 56% van de toeslaggerechtigden hun Berichtenbox geactiveerd hebben. Dat wil overigens niet zeggen dat toeslaggerechtigden geen kennis hebben kunnen nemen dan wel hebben genomen van hun herziene voorschotbeschikkingen via bijvoorbeeld het inloggen op mijntoeslagen.nl. Voorts kan iedereen een verzoek doen om digitaal verstuurde correspondentie van de Belastingdienst ook op papier te ontvangen
Kunt u aangeven hoeveel miljoen beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen tussen 2015 en de uitspraak van de Raad van State in oktober enkel langs elektronische weg verstuurd zijn, terwijl ze ook op papier verstuurd hadden moeten worden volgens de geldende wet- en regelgeving? Kunt u een uitsplitsing geven naar soort beschikkingen waar het om gaat en per beschikkingssoort om welke periode het gaat?
Jaarlijks worden zo’n 5,2 miljoen herziene voorschotbeschikkingen verstuurd die volgens de uitspraak van de Raad van State in oktober ook op papier verstuurd hadden moeten worden. In totaal betreft het daarmee zo’n 20 miljoen herziene voorschotbeschikkingen tussen 2015 en oktober 2019.
Klopt het dat na de uitspraak van de Raad van State er twee opties waren om ervoor te zorgen dat vanaf dat moment besluiten van de Belastingdienst over toeslagen (beschikkingen) wel in werking zouden treden, namelijk ofwel het weer gaan versturen van papieren beschikkingen of het aanpassen van de regelgeving (en het informeren van de Kamer daarover), maar dat geen van beide gedaan is, zodat de Belastingdienst dagelijks duizenden besluiten neemt over bijvoorbeeld terugvordering van toeslagen, die volgens de Raad van State helemaal niet in werking treden?
Uw constatering in vraag 10 is juist. Ik heb inmiddels besloten om de bijlage bij de Regeling elektronische berichtenverkeer Toeslagen per 1 juli 2020 aan te passen zodat de huidige uitvoeringspraktijk kan worden voortgezet. U vraagt terecht wat gedaan moet worden met de circa 20 mln. herziene voorschotbeschikkingen die sinds 2015 alleen elektronisch zijn verzonden. Hiervoor zal ik de volgende lijn hanteren:
De personen onder 2 en 3 zullen zo spoedig mogelijk een brief krijgen waarin bovenstaande uitgelegd wordt.
Wat zijn de juridische gevolgen van deze uitspraak? Hoeveel beschikkingen zijn nu niet geldig? En wat betekent dit voor de toeslaggerechtigden?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze kan een individuele toeslaggerechtigde wiens voorschot op nul gezet is (in bijvoorbeeld een Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-zaak) en die er nu achter komt dat dat besluit helemaal niet in werking getreden is, hiertegen (alsnog) bezwaar maken?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid nog deze week (de week van 1–7 maart) de volle omvang van het probleem duidelijk te maken bij de Auditdienst Rijk en bij de Adviescommissie uitvoering toeslagen, zodat zij dit kunnen betrekken bij hun eindrapporten die voor 12 maart gepland staan?
De ADR en de Adviescommissie zijn op 10 maart jl. geïnformeerd over het feit dat deze vraag is gesteld. Het in beeld brengen van de volle omvang van de problematiek vraagt zorgvuldigheid en meer tijd dan er met het oog op de spoedige afronding van hun eindrapporten beschikbaar was. Zowel de ADR en de Adviescommissie hebben inmiddels hun eindrapporten uitgebracht.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Nee, in verband met de nodige afstemming en het vergaren van nadere informatie is dat helaas niet gelukt en hebben wij u dan ook op 3 april een uitstelbrief gestuurd. Een aantal antwoorden op uw vragen is vanwege het onderlinge verband en beter begrip samengevoegd.
Het artikel ‘Autosector voldoet niet aan strenge privacynorm’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Autosector voldoet niet aan strenge privacynorm»?1
Ja.
Klopt het dat de autosector in veel gevallen niet voldoet aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Wat is de reden hiervoor?
De onderlinge verschillen bij autofabrikanten zijn groot. Er zijn fabrikanten die al enkele jaren data verzamelen en enkele waar dit (nog) niet of nauwelijks gebeurt. Het is belangrijk dat de privacy van gebruikers goed gewaarborgd is bij gebruik van deze nieuwe technieken. Richting de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de sector wordt hier dan ook op ingezet. Zie ook antwoorden bij vraag drie, zes en acht.
Verschillende onderzoeken, van onder meer de ANWB en zijn Duitse evenknie ADAC, uiten zorgen over privacy bij verschillende automerken.2 Zoals u eerder gemeld is heeft het Ministerie deze ontwikkelingen in juni 2018 aangekaart bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De European Data Protection Board (EDPB) was destijds nog in oprichting en dit onderwerp is later aan de prioriteiten toegevoegd.
De AP heeft laten weten op dit moment nog beperkt signalen te ontvangen over «connected vehicles». Zij hebben gekozen voor een pakket aan gerichte maatregelen dat bestaat uit enerzijds het informeren van eigenaren/bestuurders van «connected vehicles» en anderzijds het aanspreken van fabrikanten en dealers.
Om eigenaren/bestuurders van «connected vehicles» te informeren over hun rechten heeft de AP een handleiding opgesteld waarin handvatten worden gegeven om rechten uit te kunnen oefenen.3 Vanuit de AVG kan men in eerste instantie de verwerkingsverantwoordelijke, dus de fabrikant, aanspreken, ook ten aanzien van de onder de AVG vereiste transparantie met betrekking tot verwerkingen. Indien rechten van eigenaren/bestuurders in onvoldoende mate worden ingevuld door fabrikanten/dealers kunnen klachten worden gemeld bij de AP.
Daarnaast spreekt de AP ook fabrikanten en dealers aan die auto’s verkopen. Omdat veel fabrikanten buiten Nederland zijn gevestigd, waarbij de AP geen leidende toezichthouder is, is het noodzakelijk om hierover ook op Europees niveau af te stemmen. Vanuit de EDPB heeft dit geresulteerd in richtlijnen die de AVG concreet maken ten aanzien van «connected vehicles»4. In februari 2020 heeft de AP fabrikanten die in Nederland gevestigd zijn op de hoogte gebracht van deze richtlijnen, en gevraagd om hun verwerkingsregister: het verplichte overzicht van gegevensverwerkingen, met daarin informatie over onder meer de soorten gegevens die de fabrikant verwerkt, de doeleinden van die verwerkingen en de bewaartermijnen van die gegevens.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de handhaving van de AVG voor autoproducenten?
De AP is de toezichthouder die de bescherming van persoonsgegevens bevordert en bewaakt. Dat betekent aan de ene kant dat de AP een taak heeft in voorlichting van fabrikanten en consumenten. Wat betreft die voorlichting heeft de AP belangrijke stappen gezet met de genoemde EDPB-richtlijn en de genoemde handleiding. Daarnaast is de AP verantwoordelijk voor handhaving van de AVG. De door de AP gestarte inventarisatie onder voertuigfabrikanten én de verwachte stijging van het privacybewustzijn onder consumenten kunnen leiden tot gerichte signalen over overtredingen van de AVG, waarop de AP actie kan ondernemen.
Daarnaast geeft de AP aan tot op heden nog beperkt signalen en klachten uit de praktijk te ontvangen. Hierbij is de internationale component erg belangrijk: de meeste voertuigfabrikanten zijn niet in Nederland gevestigd, maar hebben hun Europese hoofdvestiging in een ander EU-land. Dit betekent dat de AP bij onderzoeken naar fabrikanten vaak zelf niet de leidende toezichthouder zal zijn, maar dat een andere Europese toezichthouder de leiding neemt. Dit vergt goede samenwerking tussen de verantwoordelijke toezichthouders ten aanzien van het overdragen van signalen en klachten.
Klopt het dat het ook gaat om bijzondere persoonsgegevens? Op welke wijze ziet de Nederlandse overheid toe op een zorgvuldige behandeling van de privacygegevens van de autobestuurder door de autoproducent?
Er zijn voorbeelden denkbaar waar het om bijzondere persoonsgegevens zou gaan. Als in de locatiegegevens bijvoorbeeld te zien is hoe vaak iemand naar een ziekenhuis rijdt, zijn dat bijzondere persoonsgegevens. Bijzondere persoonsgegevens genieten extra bescherming, in die mate dat het uitgangspunt is dat verwerking van bijzondere persoonsgegevens verboden is. De AP houdt vanuit de AVG hier toezicht op en reageert bijvoorbeeld op klachten en signalen.
Wanneer kan de Tweede Kamer de resultaten van het aanvullend onderzoek naar dit onderwerp, dat u in uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen van de vraagstellers aangekondigd heeft, verwachten?2
De resultaten van het onderzoek stuur ik u bij deze toe.
Deelt u de mening dat data enkel gedeeld mogen worden na nadrukkelijke toestemming van de gebruiker en niet zoals bij Tesla, middels een afmelding achteraf? Zo nee, waarom niet?
Ondanks de potentie die voertuigdata heeft op het gebied van bijvoorbeeld het veiliger maken en beter laten doorstromen van ons verkeer, staat voorop dat de gegevens die worden gebruikt in overeenstemming met geldende wetgeving voor verwerking van persoonsgegevens. In de AVG worden hieraan voorwaarden gesteld. Uitdrukkelijke toestemming vooraf is er daar een van. Dit gaat dus om zogeheten opt in, niet opt-out, zoals in het hierboven beschreven voorbeeld. In de op 28 januari 2020 uitgebrachte richtlijnen van de EDPB is die uitdrukkelijke toestemming vastgelegd als voorwaarde. Het is aan fabrikanten en dealers zelf om te bedenken hoe die toestemming concreet geregeld wordt.
Uit eerder onderzoeken (zie vraag 2) is bekend dat niet alleen de door u aangehaalde fabrikant, maar ook andere fabrikanten persoonsgegevens verwerken, maar dat wellicht nog niet voor iedere eigenaar/bestuurder duidelijk is dat dit gebeurt. Fabrikanten hebben dus mogelijk, voordat er überhaupt sprake kan zijn van het geven van toestemming op een wijze zoals vereist in de AVG, nog werk te verzetten ten aanzien van het geven van transparantie. Eigenaren en bestuurders moeten bijvoorbeeld in ieder geval een geïnformeerde keuze kunnen maken, en ook dient deze keuze vrij te zijn.
Bent u het ermee eens dat eigenaren van auto’s op elk moment moeten kunnen beslissen of zij data wel of niet willen delen? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met autofabrikanten?
Privacy is een belangrijke publieke waarde, en er is voortdurend gesprek met de sector over «connected vehicles» en het veilig benutten van deze technieken. In de AVG is vastgelegd dat burgers het recht hebben eerder gegeven toestemming voor verwerking van persoonsgegevens in te trekken. De AVG en de richtlijnen van de EDPB bieden hiervoor duidelijke kaders voor de autofabrikanten. Toezicht op de naleving van de AVG ligt bij eerdergenoemde instanties.
Wat adviseert u autobestuurders bij de aankoop van een auto? Begrijpt u dat de Consumentenbond inmiddels haar leden waarschuwt voor de gevolgen van het delen van data aan autoproducenten?
De zorgplicht om autobestuurders goed te informeren ligt bij de autofabrikanten en dealers. Voor de consument moet deze informatie beschikbaar en begrijpelijk zijn. Eerdergenoemde handreiking kan helpen om het consumentenbewustzijn hieromtrent te verhogen. Deze zal digitaal beschikbaar komen en via nieuwsberichten worden verspreid.
Bent u het met de vraagstellers eens dat het een onwenselijke situatie is dat consumentenorganisaties de consument moet waarschuwen voor de datahonger van autoproducenten? Zo nee, waarom niet?
Het zou niet nodig moeten zijn dat de consumenten op deze manier worden gewaarschuwd. Privacy en de bescherming omrent persoonsgegevens is uitermate belangrijk. De eerste zet is aan de fabrikant en dealers om invulling te geven aan de eis van transparantie ten aanzien van de verwerkingen die zij doen. Dat zou moeten leiden tot een duidelijk en transparant verhaal.
Mochten er uit de praktijk klachten en signalen komen dat dit in onvoldoende mate gebeurt dan volgt de aanpak van de betreffende toezichthouders.
De complexiteit van voertuigen zowel op datadiensten maar ook op rijhulpsystemen nemen toe. Naast het formele proces start het ministerie op korte termijn een verkenning om te komen tot betere consumenteninformatie over deze functies bij aanschaf van een nieuw of tweedehandsauto. Hierbij wordt samengewerkt met de sector die hierin een grote verantwoordelijkheid heeft.
Klopt het dat (sommige) dealers bonussen krijgen om klanten over te halen om data te delen? In hoeverre is deze praktijk in overeenstemming met de leidraad «Bescherming online consument» van de Autoriteit Consument & Markt (ACM)? Zo niet, welke stappen neemt u om deze praktijk te stoppen?
Navraag bij de sector levert op dat merkorganisaties zgn. «dealerstandards» hanteren, ofwel een set afspraken als onderdeel van het dealercontract waar dealers zich aan hebben te houden als vertegenwoordigers van het merk. Doorgaans maakt ook een bonusstructuur deel uit van de afspraken, die overigens per merk kunnen verschillen. Belangrijke componenten in de bonusstructuur zijn de aantallen verkochte voertuigen in een tijdvak, klanttevredenheid en de wijze waarop de dealer invulling geeft aan de zogenaamde «dealerstandards».
Concrete aanwijzingen dat dealers, of medewerkers, specifiek bonussen krijgen om klanten over te halen hun data te delen is zowel de sector als de AP niet bekend. Op basis van de leidraad «Bescherming van de Online Consument» moeten bedrijven online duidelijk aangeven of en zo ja op welke manier verzamelde data leidt tot een bepaald aanbod voor de klant, zeker als dat aanbod gepersonaliseerd is. Gebeurt dat niet, dan kan dit een misleidende handelspraktijk zijn. Of dat zo is hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is niet op voorhand duidelijk dat er in dit voorbeeld sprake is van een dergelijke handelspraktijk.
De AP stelt dat zowel een fabrikant als dealer die zich hieraan schuldig maken in strijd handelen met de AVG. In dat verband wijst de AP erop dat «datahandel» een speerpunt is in de strategie van de AP. Mocht de AP signalen ontvangen dan hebben deze bijzondere aandacht en kan dit leiden tot handhavend optreden.