Offensieve inzet van Afghaanse agenten in de periode 2011-2013 |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Kamer in 2011 herhaaldelijk is gegarandeerd – zelfs middels een persoonlijke garantie van de Minister-President – dat door Nederland opgeleide agenten in Kunduz, Afghanistan niet voor offensieve militaire acties ingezet zullen worden en, als dit, tegen de afspraken in, toch gebeurt, de Kamer hier eerlijk over geïnformeerd zal worden, ook als dat ertoe kan leiden dat de missie moet stoppen?1
Ja. Daarbij is echter schriftelijk2 en in het plenair debat van 27 januari 2011 gemeld3, dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. Daarvan waren immers voorbeelden uit het verleden in Afghanistan bekend.
Wat is uw reactie op de bevindingen in de post-missie beoordeling over de Nederlandse militaire missie in Kunduz van 2011 tot 2013 dat «uit interviews met betrokkenen bij alle onderdelen van de missie blijkt dat algemeen bekend was dat de Afghaanse agenten ook ingezet werden in offensieve operaties tegen de Taliban of andere gewapende groeperingen» en dat «hoewel Nederlandse betrokkenen bij Afghaanse commandanten aankaartten dat dit tegen de gemaakte afspraken was, ze niet (konden) voorkomen dat agenten offensief werden ingezet en er dus niet aan de wens van de Kamer kon worden voldaan.»2
Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 27 925, nr. 418 van 24 januari 2011) waren de cursisten gedurende de opleiding en instructie op de trainingscentra niet actief in de praktijk. De aansluitende praktijkbegeleiding van de Afghaanse civiele politie door Nederlandse Police Operational Mentoring and Liaison Teams(POMLT’s) richtte zich geheel op civiele politietaken. Het strikte opleidings- en trainingskarakter van de missie was verzekerd. De aanwijzingen die hierover aan de Nederlandse militairen werden verstrekt, zijn aan ISAF bekend gesteld als randvoorwaarden voor de Nederlandse inzet.
De civiele politie (Afghan Civilian Police en Afghan Anti Crime Police) behoort volgens Afghaanse regelgeving niet ingezet te worden voor offensieve militaire taken, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Afghaanse gendarmerie (ook een politieonderdeel). De opleiding die de civiele politie ontving, was daar ook niet op gericht. De regering kon en kan echter niet volledig uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. Daarvan waren voorbeelden uit het verleden in Afghanistan bekend. De bevindingen van de post-missie beoordeling over de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz wijzen daar opnieuw op.
Er moet, zoals gesteld in het plenair debat op 27 januari 2011, onderscheid worden gemaakt tussen incidenten en structureel beleid. Voor dat laatste ziet het kabinet geen aanwijzing.
Onderschrijft u deze conclusies? Zo nee, waarom en op basis van welke gegevens betwist u deze?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat de Minister van Buitenlandse Zaken, geconfronteerd met de conclusies in de post-missie beoordeling over offensieve inzet van door Nederland getrainde agenten, in het debat over Afghanistan op 6 februari jl. antwoordde dat de Kamer in 2011 is gemeld «dat niet uit te sluiten viel dat door ons getrainde agenten ook betrokken zouden zijn bij offensieve acties»?3
Uw Kamer is meerdere malen gemeld dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban, onder andere in de eerder genoemde brief van 24 januari 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 418) en tijdens het plenair debat op 27 januari 2011.
In brieven van 13 september 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2011, nr. 3625) en 15 september 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2011, nr. 3649) is aanvullend gesteld dat het niet viel uit te sluiten dat de Afghan Uniformed Police(AUP) werd geconfronteerd met gewapend geweld. In dat geval kon de AUP, conform de Afghaanse Nationale Politiestrategie, handelend optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking.
Bedoelt u hiermee wellicht de antwoorden op vragen van de het toenmalige Kamerlid Van Bommel, dat het niet valt uit te sluiten dat Afghaanse agenten worden geconfronteerd met gewapend geweld en in dat geval handelend kunnen optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat in antwoorden op deze vragen niet wordt gesteld dat niet uit te sluiten is dat Afghaanse agenten offensief worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich de bevindingen in de eindevaluatie over de missie in Kunduz over de inzet van door Nederland opgeleide agenten, in het bijzonder dat na navraag zou zijn gebleken dat (tegen de afspraken in) buiten Kunduz ingezette agenten niet zijn ingezet voor offensieve acties?5
De betreffende eindevaluatie ging in op onvolkomenheden in het plaatsingsproces van door Nederland opgeleide Afghaanse agenten en onderofficieren. Uw Kamer is hierover voor het eerst geïnformeerd op 17 oktober 2012 (Kamerstuk 27 925, nr. 467). Het agentvolgsysteem bracht destijds aan het licht dat vooral onderofficieren en in mindere mate agenten die de Nederlandse basisopleiding hadden gevolgd, kennelijk buiten Kunduz waren geplaatst. De Nederlandse betrokkenheid bij de eerstvolgende onderofficiersopleiding is om die reden opgeschort en de Afghaanse autoriteiten is om opheldering gevraagd. Uw Kamer is vervolgens op 17 januari 2013 (Kamerstuk 27 925, nr. 469) geïnformeerd dat langs verschillende lijnen informatie boven tafel is gehaald.
Waarom is de Kamer in deze eindevaluatie niet geïnformeerd dat niet uit te sluiten is dat Afghaanse agenten offensief zijn ingezet? Waarom is de Kamer in dit document niet geïnformeerd, zoals de post-missie beoordeling wel doet, dat Afghaanse agenten offensief zijn ingezet?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vragen 1 tot en met 6 en 9 was uw Kamer ten tijde van de eindevaluatie reeds bekend met het gegeven dat de regering niet volledig kon uitsluiten dat incidenteel Afghaanse civiele agenten betrokken konden worden bij militaire operaties in Kunduz tegen de Taliban. De bevindingen van de post-missie beoordeling over de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz wijzen daar opnieuw op.
Zoals gemeld in het plenair debat van 27 januari 2011 moet onderscheid worden gemaakt tussen incidenten en structureel beleid. Voor dat laatste ziet het kabinet geen aanwijzing.
Is de Kamer, zoals u claimt, elders ooit wel geïnformeerd dat niet uit te sluiten viel dat door Nederland getrainde agenten ook betrokken zouden zijn (geweest) bij offensieve acties? Waar en wanneer is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Kamer ooit gemeld dat door Nederland getrainde agenten betrokken zijn (geweest) bij offensieve acties? Zo nee, waarom niet? Hoe is dit mogelijk tegen de achtergrond van de bevindingen in de post-missie beoordeling over de militaire missie in Kunduz?
Zie antwoord vraag 8.
Antwoorden op eerdere vragen inzake het bericht ‘ruzie met de universiteit over een briljant idee’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Uit antwoorden op eerdere schriftelijke vragen blijkt dat de werkwijze van de Technische Universiteit (TU) Eindhoven uw aandacht heeft aangaande de werkwijze rondom intellectueel eigendom van studenten, waarom en op welke manier heeft deze werkwijze uw aandacht?1
Universiteiten moeten studenten zo veel mogelijk stimuleren en niet hinderen bij de valorisatie van door hen ontwikkelde intellectueel eigendom. De wettelijke regelingen voor intellectueel eigendom, met name de Rijksoctrooiwet en de Auteurswet, kennen een duidelijke hoofdregel. De hoofdregel bij uitvindingen is dat degene die de uitvinding heeft gedaan, ook degene is aan wie de aanspraak op octrooirechten toekomt. De twee wetten kennen ook uitzonderingen op de hoofdregel. En er is ruimte voor afspraken tussen partijen. Gezien bijvoorbeeld de heersende leer rond het auteursrecht kan het intellectueel eigendom mogelijk bij de student liggen (zie mijn antwoord op vraag 4 van 7 januari 2020, zie noot 1). Ik vind de werkwijze van de TU Eindhoven met de studentverklaring in deze vorm gelet hierop wel ver gaan. Geschillen op dit punt van auteursrecht tussen studenten en de TU Eindhoven zijn overigens niet bekend. De VSNU is nu bezig een richtsnoer voor te bereiden dat meer duidelijkheid geeft in welke situatie wie eigenaar is van intellectueel eigendom. Daar zal ook goed over worden gecommuniceerd. Het richtsnoer kan bijdragen aan evenwichtige afspraken. De universiteiten, ook de TU Eindhoven, gaan hun eigen handelwijze herbeoordelen in het kader van het richtsnoer. Huidige werkwijzen kunnen pas goed worden beoordeeld als het richtsnoer er is. Ik ga ervan uit dat de universiteiten, waaronder de TU Eindhoven, de herbeoordeling voortvarend oppakken na het verschijnen van het richtsnoer in het voorjaar. Ik ga er daarbij ook van uit dat de universiteiten die besluiten om hun werkwijze te wijzigen naar aanleiding van het richtsnoer, duidelijkheid scheppen over hoe zij omgaan met eerder gemaakte afwijkende afspraken.
Bent u het eens met de «studentenafstandsverklaring» waar studenten automatisch mee akkoord gaan wanneer zij zich inschrijven aan de TU Eindhoven? Zo nee, waarom bestaat deze studentenafstandsverklaring dan nog steeds?
Zie antwoord vraag 1.
In 2015 riep de toenmalige Eindhovens burgemeester Rob van Gijzel de TU Eindhoven al op om studenten een betere uitgangspositie te geven, op welke manier heeft de TU Eindhoven hier gehoor aan gegeven?2
De TU Eindhoven heeft mij bericht dat zij destijds contact heeft gehad met de Eindhovense burgemeester Rob van Gijzel en dat zij daarbij heeft aangegeven dat de TU Eindhoven geen intellectueel eigendom bezit dat aan studenten toebehoort. Ook heeft de TU Eindhoven mij bericht dat zij, al vanaf 2013, fors heeft geïnvesteerd in het ondersteunen van studentondernemerschap. Een mooi voorbeeld daarvan is de vorig jaar geopende Innovation Space op de campus.
Klopt het dat momenteel studenten van TU Eindhoven nog steeds bij het begin van hun studie een verklaring moeten ondertekenen waarin ze afstand doen van hun intellectuele eigendom? Zo ja, waarom vindt deze werkwijze nog doorgang terwijl u aandacht heeft voor deze werkwijze? Waarom stopt de TU Eindhoven niet tijdelijk, of definitief, met de studentenafstandsverklaring totdat het helemaal goed geregeld is? Welke rol gaat u spelen om deze afschaffing, of tijdelijke stopzetting, te versnellen?
Het klopt dat deze verklaring nog steeds geldt. Zoals ik ook in de beantwoording van de eerdere vragen 6 en 9 heb laten weten (zie noot 1), wordt deze werkwijze herbeoordeeld in het kader van het aankomende richtsnoer van de VSNU over studenten en intellectueel eigendom. Tot dit richtsnoer er is, is er geen ander richtsnoer waarin met name ook de belangen van derde partijen gewaarborgd worden, zoals van bedrijven die met de universiteit samenwerken. Ik verwijs verder naar het antwoord op de bovenstaande vragen 1 en 2. De stand rond het beoogde richtsnoer is dat de VSNU op korte termijn een bijeenkomst met stakeholders, waaronder studentvertegenwoordigers, organiseert om een concept van het richtsnoer te bespreken.
Uit de gegeven antwoorden blijkt dat verschillende universiteiten nu aan de slag gaan met de richtsnoer van de Vereniging van Universiteiten (VSNU), gepubliceerd april 2018, om intellectueel eigendom van hun studenten beter te beschermen, waarom gaan universiteiten nu pas aan de slag met deze richtsnoer?3 In hoeverre mogen universiteiten afwijken van de richtsnoer? Welke universiteiten wijken momenteel af van het VSNU richtsnoer? Vindt u het wenselijk dat universiteiten afwijken van het VSNU richtsnoer? Kunt u dit nader toelichten?
Ik ga ervan uit dat met de vraag gedoeld wordt op het «Richtsnoer omgang met intellectuele eigendomsrechten richting academische start-ups» dat de VSNU -hoewel in de vraag het jaartal 2018 wordt genoemd- in 2016 heeft uitgebracht. Dit richtsnoer ziet op situaties waarin een medewerker van een universiteit (onderzoeker) betrokken is bij een op intellectueel eigendom gebaseerde startup (zie ook het antwoord op de eerdere vraag 9, zie noot 1). Dit richtsnoer ziet dus niet op verhoudingen met studenten. Eerder is de behoefte aan duidelijkheid rond studenten en intellectuele eigendomsrechten, over de vraag van wie het intellectueel eigendom in welke situatie is, niet zo breed gevoeld als nu. De VSNU is daarom nu aan de slag voor een aanvulling bij het bestaande richtsnoer van 2016. Het richtsnoer wordt toegepast volgens «comply or explain»: pas toe of leg uit. Afwijking met uitleg is in een concreet geval bij goede redenen toegestaan. Ik vind het uitgangspunt van «comply or explain» een goed uitgangspunt, omdat het zo voor universiteiten mogelijk is om gezamenlijk landelijke uitgangspunten te formuleren die in beginsel moeten worden toegepast (hetgeen duidelijkheid en uniformiteit geeft) en tegelijkertijd bij toepassing van het richtsnoer in een concrete situatie afwijking mogelijk is met een goede reden. De VSNU geeft op basis van informatie van de knowledge transfer offices van de universiteiten en umc’s aan dat de universiteiten en umc’s volgens het richtsnoer van 2016 handelen (»comply») en er dus niet van hebben afgeweken.
Op welke termijn kunnen studenten verbetering verwachten aangaande de bescherming van hun intellectuele eigendom? Welke oplossing wordt er geboden aan huidige studenten die al verplicht een studentenafstandsverklaring hebben moeten ondertekenen? Welke rol gaat u hierin spelen?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
De berichten ‘Helmplicht voor snorfietser wordt geleidelijk ingevoerd’ en ‘Ook de snorfietser moet eraan geloven: een niet-coole helm op’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel van RTL Nieuws getiteld «Helmplicht voor snorfietser wordt geleidelijk ingevoerd»1 en «Ook de snorfietser moet eraan geloven: een niet-coole helm op»?2
Ja.
Welke alternatieven hebben mensen met een snorfiets, aangezien u schrijft dat u verwacht dat veel snorfietsers overstappen naar een veiliger vervoermiddel, wat ongelukken zou kunnen schelen? Waarom wordt op deze manier de snorfiets eigenlijk uit het straatbeeld verdrongen? Welke gevolgen heeft dit voor de 750.000 eigenaren van snorfietsen?
In essentie hebben mensen met een snorfiets de mogelijkheid om over te stappen naar elke andere modaliteit die tot hun beschikking staat. In het Onderzoek helmplicht snorfietsers dat is uitgevoerd door adviesbureau Arcadis3 staat dat er een substantiële daling van het aantal verkeersongevallen wordt verwacht omdat het overlijdens- en letselrisico bij de modaliteiten waar de snorfietsers naar zullen overstappen kleiner is. Uit de enquêteresultaten komt naar voren dat de snorfietsers die van plan zijn om over te stappen met name gebruik zouden gaan maken van de auto of motor (38%), de elektrische fiets (22%) en de fiets (20%).
Uw Kamer heeft, middels de motie Von Martels,4 verzocht om spoedig een wetsvoorstel voor te leggen waarbij het dragen van een helm verplicht wordt voor snorfietsers. Momenteel loopt de internetconsultatie op de wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) 1990 die hiervoor benodigd is. Het doel van deze maatregel is om het aantal verkeersdoden en -gewonden onder snorfietsers te verminderen, niet om de snorfiets uit het straatbeeld te verdringen. Snorfietsers kunnen immers op de snorfiets blijven rijden met een helm op. Het gevolg voor de eigenaren van de ongeveer 750.000 geregistreerde snorfietsen is dat zij dan een goedgekeurde helm zullen moeten gaan aanschaffen.
Is het rijden op een bromfiets veiliger dan op een snorfiets?
Volgens de SWOV is het niet mogelijk om uitspraken te doen over het verschil in risico om in het verkeer te overlijden of gewond te raken van snorfietsen ten opzichte van bromfietsen omdat deze voertuigcategorieën zowel in de landelijke mobiliteitsgegevens als in de ongevallenregistratie niet betrouwbaar (genoeg) uitgesplitst kunnen worden. In het Onderzoek helmplicht snorfietsers5 staat dat er verwacht wordt dat voor de snorfietsers die overstappen naar de bromfiets het overlijdens- en letselrisico ongeveer gelijk zal blijven of licht zal toenemen vanwege de hogere snelheid.
Is het rijden op een e-bike zonder helm veiliger dan rijden op een snorfiets?
Het risico voor fietsers om in het verkeer te overlijden of gewond te raken is volgens de SWOV6 lager dan voor brom- en snorfietsers. Zoals aangegeven bij antwoord 3, is het niet mogelijk om te differentiëren in het risico tussen brom- en snorfietsen. Het is volgens de SWOV7 ook niet bekend of en hoeveel hoger het risico voor fietsen op een elektrische fiets is in vergelijking met de gewone fiets.
Om deze reden laat ik, zoals ook eerder gemeld aan uw Kamer8, parallel aan de internetconsultatie een verdiepend onderzoek uitvoeren naar het effect op verkeersveiligheid van de overstap van snorfietsers naar andere modaliteiten zoals de (elektrische) fiets.
Is het veiliger als een snorfiets vervolgens in grotere gemeenten gedwongen wordt met 25 km per uur tussen het snellere verkeer te gaan deelnemen?
In de «educated guess» die de SWOV in 2013 heeft gedaan9 van de gevolgen voor verkeerslachtoffers door de verplaatsing van de snorfiets naar de rijbaan in Amsterdam, staat dat de verplaatsing van de snorfiets naar de rijbaan zal zorgen voor de reductie van slachtoffers van snorfietsongevallen. Deze reductie wordt groter als snorfietsers ook een helm dragen of overstappen naar een ander vervoermiddel.
Hoe is de relatie tussen verplaatsing naar de rijbaan en de helmplicht? Klopt het dat deze situatie afzonderlijk bekeken zou moeten worden?
Er bestaat sinds 1 juli 2018 reeds een mogelijkheid voor wegbeheerders om de snorfiets bij verkeersbesluit te verplichten om op de rijbaan te rijden10. Hiertoe kan een wegbeheerder besluiten als er sprake is van grote drukte op het fietspad. Bij een verplaatsing van de snorfiets naar de rijbaan geldt dat bestuurders en passagiers van een snorfiets een helm moeten dragen.
De wijziging van het RVV 1990 waarmee de helmplicht voor snorfietsers wordt ingevoerd, en waarop nu de internetconsultatie loopt, heeft geen betrekking op de plek op de weg van de snorfiets. Wegbeheerders behouden de mogelijkheid om de snorfiets in bepaalde gevallen naar de rijbaan te verplaatsen. Deze gevallen zijn inderdaad sterk afhankelijk van de lokale situatie.
Wat zijn de economische gevolgen als de snorfiets verdwijnt? Wat betekent dit voor dealers, voor bezitters van een snorfiets, voor de restwaarde en aantrekkelijkheid van de snorfiets?
Ik verwacht niet dat de snorfiets zal verdwijnen. Het is wel te verwachten dat snorfietsers zullen gaan overstappen naar andere vervoermiddelen, dat er daardoor minder nieuwe snorfietsen verkocht zullen worden en ook dat mogelijk de restwaarde van gebruikte snorfietsen lager zal worden.
Is het niet zo dat de snorfiets eerder elektrisch te maken valt dan een bromfiets?
Zowel elektrische snorfietsen als elektrische bromfietsen zijn op dit moment al beschikbaar voor consumenten. In het Klimaatakkoord is daarnaast afgesproken dat de rijksoverheid samen met de BOVAG, de RAI Vereniging en Vereniging DOET zal werken aan de transitie naar 100% emissieloze snorfietsen. Het doel hierbij is dat vanaf 1 januari 2025 alle nieuwverkopen van snorfietsen op de Nederlandse markt emissieloos zijn. Het is mogelijk om in dit kader voor de snorfiets specifieke toelatingseisen op te stellen aangezien de snorfiets een nationale voertuigcategorie is. Voor bromfietsen is dit alleen in Europees verband mogelijk aangezien de bromfiets een Europese voertuigcategorie is.
Waar kunnen mensen zich melden die bezwaar willen maken tegen de opgedrongen helmplicht? Hoe gaat u mensen, c.q. de eigenaren van een snorfiets, informeren dat er een radicale verandering aankomt die hun mobiliteit en vrijheid direct raakt?
Er loopt op dit moment een internetconsultatie op de wijziging van de RVV 1990 die benodigd is om de helmplicht voor snorfietsers in te voeren11. Eenieder kan hierop reageren. Als de helmplicht voor snorfietsers wordt ingevoerd, zal er vanuit de rijksoverheid een communicatiecampagne komen om snorfietsers te informeren over de maatregel.
Is het laten ombouwen van een snorfiets naar een brommer eigenlijk altijd wel mogelijk? Wat is de rompslomp en last die dit snorfietseigenaren geeft en hoeveel eigenaren verwacht u dat hiertoe overgaan?
Het is afhankelijk van het type snorfiets of het mogelijk is om deze om te bouwen tot bromfiets. Ook de kosten voor het ombouwen verschillen per merk en per model. Een snorfiets moet na de ombouw voldoen aan de toelatingseisen en de permanente eisen die gelden voor een bromfiets. De Dienst Wegverkeer (RDW) kijkt of aan deze eisen wordt voldaan. De kosten voor de ombouwkeuring van de RDW bedragen totaal € 106,–. Als het voertuig is goedgekeurd, komen daar de kosten voor een nieuwe kentekenplaat bij. Deze bedragen ongeveer € 12,–. Uit de enquêteresultaten van het Onderzoek helmplicht snorfietsers12 komt naar voren dat ongeveer 16% van de snorfietsers aangeeft dat zij hun snorfiets zouden laten ombouwen tot bromfiets. Zij moeten dan ook een helm op.
Het Duitse laboratorium LPT (Laboratory of Pharmacology and Toxicology) dat jarenlang zou hebben gemarchandeerd met resultaten van proefdieronderzoek |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving van Follow the Money over het Duitse laboratorium LPT dat jarenlang zou hebben gemarchandeerd met resultaten van proefdieronderzoek?1
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat de toelating van de omstreden onkruidverdelger glyfosaat mede is gebaseerd op onderzoeksresultaten uit drie studies van dit onderzoekscentrum?
Ik ben geschrokken van de berichtgeving over de vermeende fraude bij het Laboratory of Pharmacology and Toxicology (LPT). Er loopt inmiddels een onderzoek naar deze vermeende fraude door de Duitse autoriteiten. Fraude is altijd zorgelijk en het is goed dat dit nu aan het licht is gekomen.
Het Bundesinstitut für Risikobewertung (BfR), de bevoegde nationale autoriteit van Duitsland en de rapporteur lidstaat van de recente herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, heeft een persbericht naar buiten gebracht, waarin staat dat er voor de huidige goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat meer dan 900 studies en publicaties zijn beoordeeld naast de 24 studies van LPT. Deze 24 studies richten zich op mogelijke acute effecten van glyfosaat op oog- en huidirritatie en mutageniteit. Er zijn volgens de BfR door LPT geen studies uitgevoerd naar mogelijke carcinogeniteit van glyfosaat. Deze studies zijn door anderen uitgevoerd. Het BfR ziet op dit moment geen aanleiding om op basis van de studies van LPT de uitkomst van de herbeoordeling van de werkzame stof ter discussie te stellen.2 Het Ctgb sluit zich hierbij aan. Ook in het geval het Duitse onderzoek de vermeende fraude bij LPT zou bevestigen, is er dan ook geen wetenschappelijke onderbouwing voor het opschorten van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat en daarmee voor de toelatingen in Nederland van middelen op basis van deze werkzame stof.
Deelt u de mening dat de toelating van glyfosaat moet worden opgeschort zolang de wetenschappelijke onderbouwing voor de risicobeoordeling van dit middel controversieel is?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid om hier in Europees verband voor te pleiten in afwachting van nadere studie over de werkwijze van het LPT, bijvoorbeeld door de Europese Voedsel- en Warenautoriteit (EFSA)?
De Duitse autoriteiten verrichten reeds onderzoek naar de vermeende fraude bij LPT. Ik vind het niet nodig aanvullend daarop te pleiten voor een Europees onderzoek, bijvoorbeeld door EFSA.
Bent u op de hoogte van de in het artikel aangehaalde TNO-studie over glyfosaat uit 2002 die wegens onwelgevallige uitkomsten werd stopgezet door opdrachtgever Monsanto?
Ja, ik heb uw Kamer vorig jaar geïnformeerd dat dit onderzoek niet is meegenomen in het dossier dat is ingediend voor de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat in de Europese Unie. In de laatste herbeoordeling zijn onderzoeken van een recentere datum dan 2002 gebruikt (Kamerstuk 27 858, nr. 444).
Wat zegt dit volgens u over de motieven van Monsanto?
Over de mogelijke motieven van Monsanto kan ik geen uitspraak doen.
Bent u bereid om bij TNO te informeren naar de resultaten van deze studie en de motivatie voor het intrekken van de opdracht die Monsanto destijds richting TNO heeft gegeven?
Er zijn, zoals ik in mijn brief heb aangegeven (Kamerstuk 27 858, nr. 444), recentere studies meegenomen tijdens de herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat die in 2017 is afgerond. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde van het informeren naar de motieven van Monsanto om deze opdracht in te trekken en naar een studie uit 2002 waarin derhalve niet de laatste inzichten zijn meegenomen.
Hoe kijkt u aan tegen het grote verschil in zienswijze tussen enerzijds academische studies en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en anderzijds het commerciële onderzoek van het betreffende laboratorium als het gaat over mogelijk carcinogene eigenschappen van glyfosaat?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3 heeft het BfR aangegeven dat LPT geen onderzoek heeft gedaan naar mogelijke carcinogeniteit van de werkzame stof glyfosaat.
Daarbij merk ik op dat, net zoals bij alle (her)beoordelingen van stoffen, de herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, die in 2017 is afgerond, niet alleen gebaseerd is op onderzoek dat door de aanvrager is ingediend, maar ook op relevante openbare wetenschappelijke literatuur.
Welke andere chemicaliën en medicijnen zijn op de Europese markt toegelaten op basis van bewijslast die is aangeleverd door het LPT?
Ik heb daarover op dit moment geen informatie. Ik wacht de resultaten van het onderzoek van de Duitse autoriteiten af.
Bent u bereid om uw Duitse ambtscollega’s te vragen om volledige openheid van zaken te geven over de handelwijze van het LPT en over het onderzoek dat het Duitse Openbaar Ministerie naar dit laboratorium verricht?
Het is staande praktijk dat de resultaten van onderzoek naar vermeende fraude van een laboratorium met het certificaat «Good Laboratory Practice» gedeeld wordt met de Europese Commissie en de relevante inspectiediensten (in Nederland de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd). De Duitse autoriteiten hebben aan het IGJ toegezegd dat de resultaten van het nu nog lopende onderzoek gedeeld zullen worden met GLJ en andere toezichthouders, de Europese Commissie en de OESO.
De mogelijke doorstart van de Hoenderloo Groep |
|
Maarten Hijink , Attje Kuiken (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Kees van der Staaij (SGP), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat u naar aanleiding van de penibele situatie van de Hoenderloo Groep en het daaropvolgende debat in gesprek bent gegaan met enkele ouders van de ongeveer 200 kinderen die verblijven in de instelling?
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke volg ik de situatie bij Pluryn en de Hoenderloo Groep nauwgezet en is het vooral mijn taak om te zorgen dat betrokken partijen, zoals Pluryn en de gemeenten, hun verantwoordelijkheid nemen. Ik laat mij regelmatig informeren over de situatie bij Pluryn en de Hoenderloo Groep. In eerste instantie door de IGJ, gemeenten, de Jeugdautoriteit en Pluryn zelf. Ik heb echter ook enkele gelegenheden aangegrepen om met betrokkenen zelf te spreken. Zo bracht ik op 9 januari 2020 een bezoek aan de Hoenderloo Groep, waar ik sprak met kinderen, ouders en zorgprofessionals. Ik heb met hen, in het bijzijn van een vertegenwoordigend wethouder namens de gemeenten en het bestuur van Pluryn, doorgepraat over de zorgen die zij hebben over de sluiting van de Hoenderloo Groep. Ik heb hen gezegd dat continuïteit van zorg die de jongeren op dit moment ontvangen bij de Hoenderloo Groep het belangrijkste is. Voor elk kind moet een passende vervolgplek komen en zij moeten zo snel mogelijk weten waar ze aan toe zijn.
In mijn brief van 20 februari heb ik aangegeven dat Pluryn inmiddels zicht zegt te hebben op duurzame passende zorg voor alle jongeren die nu nog bij de Hoenderloo Groep verblijven. Alle betreffende ouders hebben een brief gekregen met een voorstel voor een vervolgplek, en een uitnodiging om daarover in gesprek te gaan. Indien gewenst door de ouders worden hierbij ook de juiste mensen aan gemeentelijke zijde (wijkteam, zorgbemiddelingsteam) betrokken. De IGJ ziet erop toe dat het overplaatsingsproces zorgvuldig verloopt.
Wat heeft u besproken met de ouders van de jongeren in kwestie? Welke informatie is er gedeeld?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft u de oproep van de Tweede Kamer om een doorstart van de Hoenderloo Groep mogelijk te maken tot uitwerking gebracht?
Over uw oproep om mij samen met gemeenten en instelling, maximaal in te
spannen om met de initiatiefnemers van «Klein Hoenderloo» te verkennen of een doorstart van de Hoenderloo Groep mogelijk is heb ik u in mijn brief van 20 februari j.l geïnformeerd. Op 27 januari j.l. heb ik de initiatiefnemers van «Klein Hoenderloo» samen met andere stakeholders bijeengeroepen voor een overleg over het plan «Klein Hoenderloo». Daarnaast heb ik Pluryn verzocht serieus na te denken over doorstartmogelijkheden en deze met spoed uit te werken. Ook sprak ik met Pluryn af dat ondertussen doorgewerkt zou worden aan de zorgvuldige zorgoverdracht van de Hoenderloo Groep zodat dit traject geen vertraging en aanvullende onzekerheid op zou leveren voor de jongeren van de Hoenderloo Groep. De continuïteit van zorg en onderwijs moet namelijk te allen tijde en in elk scenario geborgd blijven. Tegelijkertijd beloofde Pluryn, conform de motie Hijink- Westerveld, geen onomkeerbare stappen te nemen in de sluiting van de Hoenderloo Groep. Tot slot heb ik KPMG gevraagd alle plannen onafhankelijk te toetsen, waarbij de continuïteit van zorg van Pluryn voor totaal 7000 cliënten zou worden meegewogen.
Heeft u in gesprekken met ouders van de jongeren in kwestie aangegeven welke stappen u onderneemt om de Hoenderloo Groep een zo kansrijke poging tot doorstart te geven?
De opties voor een doorstart van de Hoenderloo Groep heb ik besproken met gemeenten, Pluryn, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Inspectie van het Onderwijs, het Ministerie van OCW en de Jeugdautoriteit. Sinds het AO «financiële problemen bij diverse jeugdzorginstellingen» op 22 januari 2020 heb ik geen gesprekken met jongeren en hun ouders gevoerd. Pluryn onderhoudt contact met alle betrokken jongeren en hun ouders/voogd en stuurt een tweewekelijkse update over het proces. De IGJ houdt toezicht op een zorgvuldig overplaatsingsproces. Hierbij wordt ook met jongeren, ouders en medewerkers gesproken. Ook heb ik het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) gevraagd mee te denken over het vinden van een geschikte vervolgplaats voor jongeren met een complexe zorgvraag.
Worden de medewerkers van de jeugdzorginstelling betrokken bij dit traject? Zo ja, op welke manier?
Pluryn zegt de afgelopen periode intensief -bijna wekelijks- overleg te hebben gehad met de lokale – en centrale ondernemingsraad. Hierin zijn de ontwikkelingen en de voortgang besproken rond de voorgenomen afbouw. Tevens zijn de scenario’s voor een doorstart besproken met de medezeggenschapsraden. Beide ondernemingsraden zijn eind december om advies gevraagd over het voorgenomen besluit om de Hoenderloo Groep te sluiten. Beide ondernemingsraden hebben hierover het contact met hun achterban onderhouden.
Bent u van mening dat de zorg en het onderwijs dat de Hoenderloo Groep biedt in de huidige setting niet meer van deze tijd is? Zo ja, was dit al uw standpunt ten tijde van het debat hierover in de Tweede Kamer?
Aanbieders, gemeenten en het Rijk hebben in het programma Zorg voor de Jeugd de ambitie uitgesproken om zich in te zetten op het voorkomen van uithuisplaatsingen en ook als jongeren uit huis geplaatst worden, hun (gesloten) verblijf zo thuis mogelijk te organiseren. Daarmee willen we voorkomen dat jongeren veel verschillende hulpverleners zien, meer ruimte bieden voor maatwerk, en de kans dat jongeren elkaar negatief beïnvloeden verminderen.
Daarom is het belangrijk dat gemeenten en aanbieders de alternatieven voor de zorg die nu door de Hoenderloo Groep geboden wordt, zoeken in nabije, kleinschalige en meer gezinsgerichte woonvormen. In zijn algemeenheid geldt dat de onderwijssector aan het kijken is hoe ze aan kan sluiten bij de beweging naar meer kleinschalige jeugdzorg.
Hoe ziet u erop toe dat activiteiten die mogelijke barrières vormen, zoals het verplaatsen van cliënten en het samenvoegen van groepen, worden gestaakt?
Zoals ik beschreef in mijn brief van 20 februari 2020 is de afgelopen weken gebleken dat een doorstart van de expertise en zorg van de Hoenderloo Groep op andere locaties van Pluryn het meest reëel is. Pluryn kan verder met de door haar geplande zorgvuldige zorgoverdracht. De continuïteit van zorg is hierbij leidend; waar mogelijk wordt hierbij geprobeerd de jongeren en begeleiders bij elkaar te houden.
Op welke manier geeft u uitvoering aan de motie van de leden Hijink c.s. die oproept tot maximale inzet om te verkennen of een doorstart van de Hoenderloo Groep mogelijk is? Welke middelen zet u hiervoor in?1
Zie antwoord 3.
Bent u van mening dat u deze dringende oproep van vrijwel de gehele Kamer serieus gehoor geeft en secuur uitvoert?
Ja. Ik heb uw Kamer, conform mijn toezegging in het AO «financiële problemen bij diverse jeugdzorginstellingen» en motie Hijink cs, hierover op 20 februari 2020 geïnformeerd.
Een in Turkije gevangengenomen Nederlandse vrouw |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vrouw uit Etten-Leur die protestliederen maakt in hongerstaking in Turkse cel»?1 Kunt u bevestigen dat een Nederlandse vrouw sinds november in Turkije vastzit en sinds enige tijd in hongerstaking is gegaan? Hoe is haar gezondheid op dit moment?
Ja, dat bericht en de betreffende casus zijn bekend. Uit privacy-overwegingen en in lijn met de algemene kaders voor consulaire bijstand kan ik niet verder ingaan op de inhoudelijke aspecten van deze ene zaak.
In algemene zin kan ik bevestigen dat Nederland in voorkomende gevallen zou verifiëren of gedetineerden met de Nederlandse nationaliteit het goed maken en zou wijzen op de verantwoordelijkheid van het betreffende land om adequaat te zorgen voor betrokkenen.
Kunt u aangeven wat Nederland allemaal heeft gedaan voor deze vrouw sinds ze in Turkije opgesloten zit? Is er consulaire hulp?
Uit privacy-overwegingen en in lijn met de algemene kaders voor consulaire bijstand kan ik niet verder ingaan op de inhoudelijke aspecten van deze ene zaak.
In algemene zin kan ik aangeven dat houders van de Nederlandse nationaliteit in aanmerking komen voor consulaire bijstand conform de kaders zoals neergelegd in onder meer «De Staat van het Consulaire». Personen die ook een tweede nationaliteit hebben, kunnen ervaren dat dit een beperkende invloed kan hebben op de mogelijkheid en mate van consulaire bijstand die door Nederland in het betreffende land succesvol kan worden geboden.
Nederland zou verder via de ambassade of een consulaat-generaal de detentie van betrokkene verifiëren. Betrokkene zou vervolgens van de betreffende diplomatieke post een informatiepakket ontvangen voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Bij een bevestiging vanuit betrokkene dat hij/zij in aanmerking wil komen voor Nederlandse consulaire bijstand, ontvangt hij/zij, als onderdeel van de aanvullende bijstand voor Nederlandse gedetineerden in zogenoemde zorglanden, een maandelijkse financiële gift.
Een medewerker van de diplomatieke vertegenwoordiging zou betrokkene dan bezoeken in detentie. Bij bekend worden van eventuele bijzondere omstandigheden, zoals een hongerstaking, zou direct aandacht worden gevraagd bij de autoriteiten van het betreffende land. Het ministerie zou voorts contact blijven houden met contactpersoon van de gedetineerde in Nederland.
Klopt het dat de Nederlandse vrouw is opgepakt omdat ze lid is van een muziekgroep? Wat is u hierover bekend?
Uit privacy-overwegingen en in lijn met de algemene kaders voor consulaire bijstand kan ik niet verder ingaan op de inhoudelijke aspecten van deze ene zaak.
Daarbij teken ik aan dat de Nederlandse overheid niet treedt in de interne aspecten van eventuele detentie en strafvervolging. Een mogelijkheid tot consulaire bijstand bestaat ongeacht de inhoud van de voorliggende zaak.
Deelt u de zorgen dat er op dit moment geen garantie is op een eerlijk proces in Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor uw opstelling in deze zaak? Pleit u voor haar vrijlating?
In algemene zin maakt Nederland zich zorgen over de rechtsstaat in Turkije. Zoals aangegeven, blijft het ministerie, ook in specifieke zaken, waar mogelijk in contact met betrokkenen, met contactpersonen in Nederland en vraagt Nederland aandacht bij de Turkse autoriteiten over specifieke situaties.
Het bericht VN publiceert lijst van bedrijven met banden Israëlische nederzettingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VN publiceert lijst van bedrijven met banden Israëlische nederzettingen» d.d. 11 februari jl?1
Kunt u aangeven welke gevolgen dit heeft voor de Nederlandse bedrijven op deze lijst, zowel op dit moment nu er volgens de Mensenrechtenraad redelijke gronden zijn, als indien onomstotelijk vast komt te staan dat deze bedrijven banden hebben met Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever?
Bent u van mening dat deze bedrijven handelen volgens de richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven hebben een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht dan ook van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen(OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Indien een bedrijf vragen heeft over het Nederlandse beleid omtrent Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) kan het daarover met het Ministerie van Buitenlandse Zaken in gesprek gaan.
Het kabinet doet geen uitspraak over specifieke casussen. Partijen kunnen een melding doen van vermeende schendingen van de OESO-richtlijnen door bedrijven bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP).
Zie ook de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp, gesteld door de leden Van den Hul en Moorlag, d.d. 13 maart 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1827).
Welke stappen gaat u, of kunt u, ondernemen wanneer Nederlandse bedrijven handelen in strijd met het Internationaal recht?
De basis voor de Nederlandse beleidsinzet op mensenrechten en bedrijfsleven zijn de UNGP’s, de UNGP’s zijn onderdeel van de OESO-richtlijnen. De tweede pijler van de UNGP’s, te weten de «duty to respect» richt zich op de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren, ook wanneer de overheid in het gastland hen daar niet aan houdt. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in het buitenland dezelfde mensenrechtenstandaarden hanteren als in Nederland. Het is de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om de UNGP’s en OESO-richtlijnen na te leven.
Bij aanvragen voor ondersteuning uit het buitenlandinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt nagegaan in hoeverre bedrijven de IMVO-richtlijnen, zoals de OESO-richtlijnen, in hun bedrijfsvoering toepassen.
Heeft u, of gaat u, de VN Mensenrechtenraad om een toelichting vragen hoe zij zijn gekomen tot de «redelijke gronden» om aan te nemen dat deze bedrijven verbonden zijn met de Israëlische nederzettingen? Zo ja, wat is op basis van die informatie uw conclusie over de verbondenheid met de Israëlische nederzettingen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien het kabinet geen voorstander was van deze database, en het aan Nederlandse bedrijven zelf is om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken en hierover onder eigen verantwoordelijkheid tot afgewogen besluiten te komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen, ligt het niet in de rede dat het Kabinet hierover met OHCHR in gesprek gaat of in de Mensenrechtenraad om een toelichting gaat vragen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen d.d. 20 februari 2020?
Ja.
Geweldpleging tegen een Pakistaanse blogger in Nederland |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Belaagde Pakistaanse blogger beschuldigt Pakistan van betrokkenheid»?1 Wat is u bekend over het geweld tegen de Pakistaanse journalist?
Ja. Ik heb kennis genomen van het bericht en van het feit dat er aangifte is gedaan door betrokkene.
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat het geweld tegen de blogger is aangestuurd door de Pakistaanse overheid?
Het is aan de Politie en het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen naar deze aangifte. Ik kan niet op de uitkomst van dat onderzoek vooruitlopen, bovendien kan ik geen uitspraak over individuele zaken doen.
Zijn u eerdere voorbeelden bekend van (mogelijke) Pakistaanse inmenging in Nederland? Welk beeld heeft u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de oproep van Reporters Without Borders (RSF) voor bescherming van de journalist? Begrijpt u deze oproep? Welke acties zijn of worden ondernomen om de blogger en zijn gezin te beschermen?
Nederland zet zich wereldwijd in voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers en de veiligheid van journalisten. Ik hecht daarom veel belang aan de veiligheid van de heer Goraya en zijn gezin. Het kabinet kan geen mededelingen doen over maatregelen die worden genomen in individuele gevallen.
Bent u bereid de ambassadeur van Pakistan om dit incident te ontbieden? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek moet worden afgewacht voordat er verdere maatregelen worden genomen.
Kunt u aangeven waarom de blogger eerder in Pakistan is «verdwenen» en, naar eigen zeggen, is gemarteld? Is hierover contact geweest met de Pakistaanse autoriteiten? Wat is er toen gewisseld?
Er is destijds contact geweest met de heer Goraya en met de Pakistaanse autoriteiten. De Nederlandse ambassadeur in Pakistan heeft zijn zorgen geuit over de verdwijningen en de beperking van de vrijheid van meningsuiting. Over de inhoud van die gesprekken kan ik vanwege de veiligheid en de privacy van betrokkene verder geen mededelingen doen.
Het bericht dat de Eritreeër die tot 6 jaar cel en TBS veroordeeld is voor doodslag, verkrachting en mishandeling van een oudere dame in Amsterdam, wellicht zijn verblijfsvergunning mag behouden in verband met zijn TBS behandeling |
|
Gidi Markuszower (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Kunt u de Nederlandse samenleving de garantie geven dat deze Eritreeër na het uitzitten van zijn volledige gevangenisstraf van 6 jaar tot ongewenst vreemdeling wordt verklaard, zijn verblijfsstatus zal worden ontnomen en het land wordt uitgeknikkerd? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op de inhoud van individuele zaken en kan ook niet vooruitlopen op de beslissing van de IND of het verloop van de behandeling in het TBS-traject. Op basis van de feiten in deze zaak, zoals deze ook in de media zijn beschreven, kan ik aangeven dat deze zeer ernstig zijn. Uit de regelgeving volgt dat de IND het dossier beoordeelt als een veroordeling onherroepelijk is geworden. Op dat moment besluit de IND tot eventuele intrekking van de verblijfsvergunning en het opleggen van een inreisverbod. De veiligheid van de samenleving is daarbij een primaire afweging, zowel in het vreemdelingenrecht als in het vervolg van de TBS behandeling.
Klopt het dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid eerder (in een brief) aan de Kamer te kennen heeft gegeven dat indien het op basis van een ernstig strafbaar feit mogelijk is om tot intrekking van de verblijfsvergunning over te gaan, dit in de praktijk dan ook gebeurt? Zo ja, is dit feit volgens de Staatssecretaris ernstig genoeg om tot het intrekken van de verblijfsvergunning over te gaan en deze persoon nooit meer Nederland in te laten? Zo nee, wat moet een vreemdeling dan voor een verderfelijk misdrijf plegen om door de Staatssecretaris te worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘85.000 senioren mogen niet meer met de auto naar het buitenland: ‘Dit is leeftijds- én regio-discriminatie’’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «85.000 senioren mogen niet meer met de auto naar het buitenland: «Dit is leeftijds- én regio-discriminatie»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat, als gevolg van de problemen van het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR), er mensen aan de kant van de weg staan en niet met de auto op vakantie kunnen?
Tijdens het VAO Verkeersveiligheid van 20 februari 2020 zijn hierover moties ingediend, waaronder een motie van het lid Postma waarin wordt verzocht met het CBR te regelen dat voor een specifieke groep 75-plussers een passende oplossing wordt gevonden om zo spoedig mogelijk in het buitenland te kunnen rijden. Zoals toegezegd tijdens dit VAO zal ik voor de stemmingen op 3 maart een appreciatie van deze motie naar uw Kamer sturen.
Herkent u het getal van 85.000 mensen die hierdoor in de problemen komen met hun vakanties? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat 85.000 mensen in de problemen komen met hun vakanties. Op 1 december 2019 – de dag van de inwerkingtreding van de tijdelijke AMvB voor 75-plussers – vielen ruim 86.000 mensen in de regeling. Eind januari waren dat er – conform verwachting – ruim 100.000. Het CBR geeft aan dat dit getal komende maanden zal oplopen en daarna afnemen als het CBR weer in staat is hun dossiers in behandeling te nemen vóór afloopdatum van de geldende administratieve verlenging.
Het CBR ontving sinds 1 december 2019 circa 6.000 verzoeken van mensen die in deze regeling vallen om als schrijnend behandeld te worden. Het CBR heeft tot en met januari circa 3.000 mensen desgevraagd en conform de criteria (zoals beschreven in het antwoord op vraag 5) «teruggezet» in de reguliere behandeling. Dit betekent in de praktijk niet dat mensen voorrang krijgen, maar wel dat hun aanvraag tot verlenging van het rijbewijs op reguliere wijze verder wordt behandeld.
Op welke wijze wordt de behandeling van aanvragen voor het verlengen van rijbewijzen van 75-plussers die van hun rijbewijs afhankelijk zijn versneld?
Aanvragen van 75-plussers die in administratieve regeling vallen worden niet versneld behandeld. Het rijbewijs van 75-plussers die in de AMvB vallen wordt met een jaar administratief verlengd. Zij behouden een geldig rijbewijs waarmee ze in Nederland kunnen blijven rijden en ook verzekerd zijn. Het CBR pakt hun aanvraag in de loop van dat jaar op. Daarbij stuurt het CBR op verloopdatum van de verlenging, die verschilt per persoon.
Onder welke omstandigheden wordt een uitzondering gemaakt voor de behandeling van de rijbewijsverlenging?
Zoals ik aan de Eerste Kamer in november 2019 heb geschreven, kan in individuele gevallen een uitzondering worden gemaakt. Het CBR hanteert daarvoor de volgende, gecommuniceerde criteria:
Begrijpt u dat het voor 75-plussers die wonen in de grensregio’s de administratieve verlenging onvoldoende uitkomst biedt?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb geschreven zal ik voor de stemmingen op 3 maart uw Kamer een appreciatie sturen over de motie Postma die verband houdt met deze vragen.
Welke maatregelen voert het CBR in om de verlenging van de rijbewijzen van 75-plussers die wonen in grensregio’s te versnellen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Contractors lay off 80 workers at Statia’s oil storage terminal’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Contractors lay off 80 workers at Statia’s oil storage terminal»?1
Ja.
Klopt het dat tachtig werknemers die via onderaannemers werkzaam zijn bij Global Terminal Investment Statia (GTIS) ontslagen zijn? Wat is de reden voor dit ontslag?
Voor zover bekend zijn 115 mensen ontslagen. Het merendeel is niet door GTIS ontslagen, maar door de (onder)aannemers die voor GTIS werkten. Er wordt op termijn een nieuwe aanbesteding gestart door GTIS. Het is nog niet bekend wanneer. De reden voor het ontslag is gelegen in kostenbesparing.
Niet alle ontslagen werknemers hebben zich tot nu toe gemeld bij SZW-RCN. Op 21 februari jl. is een inloopmiddag georganiseerd door meerdere partijen (Openbaar lichaam Sint Eustatius maatschappelijk werk en labor, SZW-RCN, Jeugdzorg en Gezinsvoogdij CN, Voogdijraad, Belastingkantoor, Windward Island Bank en Mental Health Caribbean) om preventieve hulp te kunnen bieden. De oproep hiertoe heeft plaatsgevonden via radio en Facebook. Op de inloopmiddag hebben zich zes personen gemeld voor informatie.
Welke gevolgen heeft de verkoop van de olieterminal op Sint Eustatius van NuStar aan ProStar Capital gehad voor de economie van Sint Eustatius?
Tot aan het moment van het ontslag heeft de verkoop van de olieterminal van NuStar aan Prostar Capital (GTIS) geen gevolgen gehad voor de economie. De economische gevolgen van het recente ontslag zijn nog niet te overzien. Het is overigens onduidelijk of het ontslag ook plaats had gevonden zonder de verkoop, dus als NuStar nog de eigenaar zou zijn geweest.
Welke maatregelen heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) recent genomen met betrekking tot GTIS?
De ILT is in december 2019 handhaving gestart omdat meerdere tanks niet tijdig waren gekeurd en de brandblusvoorzieningen niet aantoonbaar voldoen aan de normen. Aangezien deze tanks worden gebruikt voor de opslag van brandstof in de hoogste risicoklasse kunnen deze tanks niet worden gebruikt totdat GTIS heeft aangetoond dat deze voldoen aan de normen. Inmiddels heeft er op 27 februari jl. een gesprek plaatsgevonden tussen het management van GTIS, RWS (als vergunningverlener) en de ILT. Hierin is door het management van GTIS commitment uitgesproken om aan te tonen dat een aantal tanks op korte termijn in gebruik genomen kan worden en de andere tanks voor onderhoud buiten gebruik zullen worden gesteld. GTIS zal hiervoor een voorstel en benodigde informatie bij RWS en de ILT aanleveren.
Klopt het dat de economie van Sint Eustatius voor ongeveer 60% afhankelijk is van GTIS?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) kan om redenen van vertrouwelijkheid geen specifieke cijfers over GTIS geven. Wel is een indicatief aandeel (meest recente data uit 2017) van de sectoren transport en opslag (o.a. GTIS), en industrie en bouw (toeleveranciers van GTIS) te geven die tezamen goed zijn voor ongeveer 60% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) van Sint Eustatius.
Welke maatregelen neemt u om de economische structuur van Sint Eustatius te versterken, op basis van erfgoed, geschiedenis, toerisme, landbouw en natuur?
Met de stabilisatie van de klif onder fort Oranje is een deel van het cultureel erfgoed veiliggesteld. Fort Oranje vormt het middelpunt van een van de grootste toeristische trekpleisters die Sint Eustatius heeft: de historische kern van Oranjestad. De ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Infrastructuur en Waterstaat en Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties hebben zich gezamenlijk ingezet voor de stabilisatie van de klif en behoud van fort Oranje.
Het kabinet heeft voor Caribisch Nederland 20 miljoen euro uit de regio envelop beschikbaar gesteld2. Ook voor Sint Eustatius is er geld beschikbaar voor sociaaleconomische initiatieven zoals het verbeteren van de kinderopvang en het versterken van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt én ecologische projecten zoals het herstel van het koraal.
Het is evident dat de economische structuur van het eiland op dit moment uitdagingen kent. De regeringscommissaris gaat de komende tijd aan de slag met «A Road Map to Statia 2030» waarin een duurzame economische strategie voor het eiland zal worden beschreven.
Het bericht ‘ondernemer kan diversiteit op werkvloer checken’ |
|
Zohair El Yassini (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemer kan diversiteit op werkvloer checken»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het kabinet bedrijven toe wil staan om burgerservicenummers van werknemers te gebruiken om na te gaan of hun werkvloer wel cultureel divers is? Vind u dit een oplossing? Zo ja, voor welk probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manieren verschilt dit voorstel met de inmiddels afgeschafte «wet Samen» (uit 2004), die een registratie bijhield van etnische minderheden?
Ja. Juist tijdens deze coronacrisis tonen de huis-aan-huiskranten hun toegevoegde waarde.
Welke proeven lopen er momenteel over een dergelijke «barometer culturele diversiteit»?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 7 april jl.2 zie ik aanleiding om naast de kabinetsbrede maatregelen de mediasector te ondersteunen middels coulancemaatregelen en de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen middels het Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening (hierna: het Steunfonds). Voor de onderbouwing bij mijn besluit verwijs ik naar mijn brief.
Werd er vooraf toestemming gevraagd aan werknemers dat hun werknemersbestanden gedeeld zouden worden met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)? Zo ja, hoe wordt deze goedkeuring dan vastgelegd? Zo nee, waren de werknemers wel op de hoogte? Zo nee, hoe is dat mogelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de conclusies uit de reeds bestaande proeven? Welke stappen zijn aan de hand daarvan ondernomen?
Sinds de eerste aankondiging van kabinetsbrede maatregelen is er op allerlei manieren contact tussen mijn ministerie en verschillende mediaorganisaties over de gevolgen van de coronacrisis voor hen. Ik zal de situatie in de mediasector nauwgezet blijven volgen.
Hoe wenselijk acht u het dat werknemers worden gedecimeerd tot hun «migratieachtergrond» om te bepalen of een werkgever genoeg culturele diversiteit binnen de organisatie heeft? Bent u niet van mening dat mensen met een migratieachtergrond individuen zijn, die op net zoveel verschillende vlakken verschillen als mensen zonder migratieachtergrond? Waarom kiest u ervoor om beleid te voeren op grond van iemands achtergrond in plaats van het individu centraal te stellen?
In mijn Kamerbrief van 7 april tref ik coulancemaatregelen voor de mediasector en kondig ik het Steunfonds aan voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen. Gezien het type organisaties waar het Steunfonds zich op richt en de omvang van de verleende ondersteuning per organisatie zijn voorwaarden ten aanzien van bonussen of dividenden mijns inziens niet aan de orde.
Om misbruik tegen te gaan, wordt de bijdrage in de vorm van een krediet toegekend. Achteraf zal door het SvdJ beoordeeld worden of het geld op de juiste manier besteed is. Voor zover dit zo is, zal het krediet omgezet worden in een subsidie (en hoeft deze niet terugbetaald te worden).
Ik verwacht daarbij wel van partijen die toegang zoeken tot het Steunfonds dat zij integer handelen in deze uitzonderlijke tijd.
Waaruit concludeert u dat eerste of tweede generatie migranten «juist ergens blijven haken» en dat dit komt door hun migratieachtergrond?
Het Steunfonds heeft tot doel om lokale publieke omroepen en huis-aan-huiskranten tijdelijk te ondersteunen zodat zij hun informatievoorziening kunnen continueren tijdens deze crisis. Deze doelstelling staat los van het percentage kranten in Nederland dat eigendom is van niet-Nederlandse bedrijven.
Hoe hoog zijn de kosten voor een werkgever met meer dan 250 werknemers, wanneer zij gebruik gaan maken van de migratiebarometer?
In mijn Kamerbrief van 7 april jl. kondig ik het Steunfonds voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen aan. Ik doe dit mede op basis van signalen en informatie van de NLPO, Nederlandse Nieuwsbladpers (NNP), BDUMedia, DPG Media en NDC Mediagroep.
Ik ben ervan overtuigd dat het effect van de aanvullende maatregelen die ik voor de mediasector tref nog groter is indien provincies en gemeentes tevens een bijdrage leveren.
Ik heb dit daarom met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) besproken. De VNG gaat er vanuit dat gemeenten zich aansluiten bij deze maatregelen. Dat kan op allerlei manieren: van het treffen van coulancemaatregelen tot het regelmatig plaatsen van advertenties of het leveren van een extra incidentele bijdrage. Ik roep ook het Interprovinciaal Overleg (IPO) op om proactief te zijn en waar mogelijk media vanuit de provincies te steunen.
Gaat de overheid gebruik maken van de migratiebarometer? Op welke manier geven overheidsambtenaren toestemming dat hun werknemersbestanden gedeeld zullen worden met het CBS? Zouden zij ook af kunnen zien deelname?
Ja.
Wat zijn de financiële consequenties van het meedoen aan de «barometer culturele diversiteit» door de overheid? Hoe bent u van plan dit te betalen?
In het SER advies «Diversiteit in de top» staat dat de barometer «culturele diversiteit en inclusiviteit» niet ten koste mag gaan van privacyregels. Hoe wordt dit gewaarborgd wanneer een werknemer de enige op een bepaalde werkvloer is met een bepaalde migratieachtergrond? Dan is toch meteen te herleiden dat de gegevens over dat individu gaat? Kunt u dit nader toelichten?
Op welke manier worden de uitkomsten van de barometer weergegeven? Zit hier een waardeoordeel aan in de zin van «voldoende of onvoldoende»?
Waarom is de culturele barometer enkel toegespitst op migratieachtergrond? Kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat het gaat om gelijke kansen en niet om gelijke uitkomsten en dat voorstellen als een culturele barometer er enkel voor zorgen dat we mensen als groep gaan zien en niet als individu? En dat daarbij dit soort voorstellen enkel leiden tot grotere tegenstellingen en dat ze de individuele werknemer helemaal niets opleveren? Zo nee, waarom niet?
Kan elke vraag afzonderlijk beantwoord worden?
De berichten dat containerschepen ook tijdens de storm de zuidelijke Waddenzeeroute hebben genomen en containers hebben verloren |
|
Jan de Graaf (CDA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de waarschuwingen van de Nederlandse Kustwacht worden gericht aan grote containerschepen die over de zuidelijke Waddenzeeroute varen in oostelijke richting, van Nederland richting Duitsland, en dat de waarschuwingen niet worden gericht aan schepen die via die route vanuit Duitsland in westelijke richting varen?
De Nederlandse Kustwacht waarschuwt proactief grote containerschepen die vanuit Nederlands zeegebied de zuidelijke route naderen. Daarnaast staat deze waarschuwing permanent aangetekend in de zeekaart.
Naar aanleiding van contact met Duitsland hierover heeft Duitsland te kennen gegeven schepen niet actief te waarschuwen zoals onze Kustwacht dit wel doet, maar eerst de uitkomst van onderzoeken af te wachten alvorens concrete maatregelen te overwegen. De schepen die de verkeersbaan van oost naar west varen kiezen al in Duitsland hun vaarroute en ontvangen daar dus geen actieve waarschuwing, maar kunnen wel de aantekening in de zeekaart opvolgen.
Waarschuwt de Duitse Kustwacht de grote containerschepen die de zuidelijke Waddenzeeroute willen nemen in westelijke richting? Zijn de zeekaarten ook aangepast voor schepen die varen in westelijke richting via de betreffende route?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om, indien het antwoord op de vorige vraag ontkennend is, zo spoedig mogelijk met uw Duitse ambtsgenoot contact op te nemen om ervoor te zorgen dat de Duitse Kustwacht ook de grote containerschepen waarschuwt conform het advies van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid?
Er is al contact geweest met Duitsland, zoals aangegeven in mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk met uw Duitse ambtsgenoot contact op te nemen om gezamenlijk, als Nederlandse en Duitse overheid, een noodmaatregel te treffen om de vaarroute af te sluiten voor grote containerschepen bij weersomstandigheden die leiden tot hoge golven?
Ik refereer aan mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29 684, nr. 200), waarin ik aangeef dat ik een permanente afsluiting van de zuidelijke vaarroute niet unilateraal kan opleggen. Als Nederland deze route of daaraan verbonden voorwaarden wil veranderen moet het daartoe een voorstel doen bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), in overleg met Duitsland. De uitkomst van het OVV-onderzoek zal moeten uitwijzen of een dergelijk voorstel opportuun is.
Op korte termijn zal ik contact opnemen met mijn Duitse ambtgenoot om met hem af te spreken dat na het gereedkomen van de belangrijkste onderzoeken Nederland en Duitsland gezamenlijke vervolgacties richting IMO zullen bespreken.
Klopt het dat de OOCL Rauma niet gewaarschuwd is door de kustwacht, daar het schip van een kleinere omvang is dan de schepen van vergelijkbare omvang als de MSC Zoë, die na de tussentijdse waarschuwing van de Onderzoeksraad voor Veiligheid een waarschuwing van de Kustwacht krijgen?
De OOCL Rauma is niet gewaarschuwd door de Kustwacht omdat het schip al in het Duitse zeegebied haar route heeft gekozen. Mocht het schip in Nederlands zeegebied besloten hebben om de zuidelijke route te nemen dan zou de Kustwacht een dergelijke waarschuwing niet aan dit schip gegeven hebben vanwege haar afmetingen. Dergelijke waarschuwingen worden alleen gegeven aan schepen die langer zijn dan 300 meter en breder dan 40 meter. Mocht uit nader onderzoek (zie beantwoording vraag 6) blijken dat een waarschuwing voor deze categorie schepen wenselijk is, dan zal ik aan een dergelijke maatregel gevolg geven.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar containerschepen met een kleinere omvang dan de schepen met de omvang vergelijkbaar als die van de MSC Zoë, om te bezien of ook bij deze containerschepen sprake is van een verhoogd risico op ongevallen bij hoge golven?
Ik deel de behoefte om meer inzicht te krijgen in het gedrag van containerschepen in slecht weer boven de Wadden en de daarbij optredende risico’s. Daarom laat ik momenteel door MARIN diverse onderzoeken uitvoeren om meer inzicht te krijgen in het gedrag van containerschepen onder verschillende weersomstandigheden boven de Wadden. Schepen van het formaat zoals de OOCL Rauma zijn hier onderdeel van. Ik verwacht voor de zomer de uitkomsten van deze onderzoeken, en zal deze met uw Kamer delen.
Daarnaast staat IMO op het punt om nieuwe richtlijnen aan te nemen met betrekking tot intacte stabiliteit van schepen, waaraan Nederland een constructieve bijdrage heeft geleverd. Onderdeel daarvan is een richtlijn voor de kapitein van een schip om gevaarlijke situaties te onderkennen waarin het schip afhankelijk van de weersomstandigheden terecht kan komen. Ik zal deze richtlijn onder de aandacht brengen van de reders.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van het onderzoek van de Bundesstelle für Seeunfalluntersuchung naar de ramp met de MSC Zoë?
Zoals bekend is door onderzoekspartijen afgesproken dat Panama als vlaggenstaat het onderzoek naar de ramp met MSC Zoë leidt, en dat de OVV en Bundesstelle für Seeunfalluntersuchung daarbij aansluiten.
Zoals in het Joint interim- Investigation Report van 12 december 2019 valt te lezen, worden de resultaten van de onderzoeken verwacht in het voorjaar van 2020.
Het verlies van het strand bij Zoutelande |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Storm Ciara slaat hele stukken van dit strand weg in Zeeland»?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat de afkalving van het strand bij Zoutelande omvangrijk is? Kunt u aangeven wat de omvang van het afkalven van de stranden langs de Noordzee is?
De Nederlandse zandige kust is dynamisch en onderhevig aan structurele erosie. Dit betekent dat onder stormomstandigheden (oktober – maart) in een korte periode grote hoeveelheden zand verplaatst kunnen worden. Niet al dit zand verdwijnt, in de meer rustiger periode (april – september) wordt veel zand weer richting strand en duinen gebracht door golven en wind. Om de structurele erosie te bestrijden worden jaarlijks zandsuppleties langs de gehele Nederlandse zandige kust uitgevoerd.
De waterkeringbeheerders, waterschappen en Rijkswaterstaat, hebben naar aanleiding van de storm Ciara de toestand van de zandige waterkeringen in hun beheer, strand en duinen, geïnventariseerd. Langs de kust van Walcheren, met name nabij Dishoek, was sprake van dusdanige kustafslag dat een versnelde zandsuppletie voor aanvang van het stormseizoen 2020/2021 noodzakelijk is.
Klopt het bericht dat alleen de kustveiligheid van belang is voor Rijkswaterstaat? Zo ja, waarom spelen economische belangen (toerisme) geen rol?
Rijkswaterstaat heeft de taak om ten behoeve van de waterveiligheid de kustlijn in stand te houden. Hiertoe worden jaarlijks zandsuppleties langs de gehele Nederlandse zandige kust uitgevoerd.
Andere functies langs de kust, zoals natuur, recreatie en toerisme, profiteren hiervan. De verantwoordelijkheid voor deze functies ligt bij de provincies en/of gemeenten.
Is de aanpak van zandsuppletie om de vier jaar voldoende, gelet op het feit dat het we vaker rekening moeten houden met extreme pieken in weersomstandigheden?
De Nederlandse zandige kust wordt jaarlijks voorzien van gemiddeld 12 miljoen m3 zand. Hiertoe wordt een programmatische aanpak gevolgd. Op basis van de jaarlijkse kustmetingen wordt de ligging van de kust, onderwater, strand en duinen, in beeld gebracht. Deze monitoring levert een goed inzicht in het dynamische gedrag van de kust en levert informatie om te kunnen beoordelen waar een zandsuppletie nodig is. Het reguliere programma kustlijnzorg wordt jaarlijks geactualiseerd, waarbij vier jaar vooruit wordt gekeken op basis van de meest recente metingen.
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken of de periodieke aanpak volstaat en klimaatbestendig is? Klopt het dat in de periode 2020–2021 extra zand zal worden aangebracht op de Walcherse stranden? Zo ja, bent u bereid daarbij rekening te houden met economische en toeristische belangen?
De genoemde programmatische aanpak volstaat en is ook klimaatbestendig, dat wil zeggen dat er ook rekening wordt gehouden met de huidige mate van klimaatverandering en zeespiegelstijging. In het kennisprogramma Kustgenese 2.0 wordt onderzocht hoeveel zand in de komende jaren nodig zal zijn om in te kunnen spelen op de toekomstige zeespiegelstijging. Eind van dit jaar verwacht ik daar de resultaten van. Tevens heb ik u geïnformeerd dat ik gestart ben met het kennisprogramma zeespiegelstijging (Kamerstuk 27 625, nr. 487). Daarin wordt verder gewerkt aan de toekomstbestendigheid van o.a. onze zandige kust.
De suppletie met zand van de kust van Walcheren is opgenomen in het programma voor de periode 2020–2021. De economische en toeristische belangen profiteren hiervan.
Is het juist dat de opdracht tot zandsuppletie nog niet is verstrekt? Zo ja, speelt daarbij mee dat vanwege de stikstofproblemen er geen vergunningen worden verstrekt voor activiteiten die zorgen voor extra neerslag van stikstof in de Natura 2000-gebieden? Acht u dat een valide argument om niet tot aanbesteding over te gaan?
De start van de zandsuppletie voor de kust van Walcheren is vertraagd vanwege de PAS-uitspraak van de Raad van State.
Het beheer en onderhoud van de zandige kust wordt uitgevoerd binnen het reguliere programma kustlijnzorg. Met de jaarlijkse zandsuppleties wordt voorkomen dat de waterveiligheid van onze zandige kust in het geding komt.
De suppletie met zand van de kust van Walcheren is opgenomen in het zandsuppletieprogramma 2020–2021. Op dit moment wordt voor de locatie Dishoek op Walcheren een versnelde zandsuppletie voorbereid, die gepland is om voor de aanvang van het stormseizoen najaar 2020 gereed te zijn.
De aanbesteding van het zandsuppletieprogramma 2020–2021 voor de gehele zuidelijke kust van Walcheren wordt voor deze zomer gepubliceerd. De uitvoeringsperiode hiervan loopt tot eind 2021.
Op welke wijze kan de recent aangenomen Spoedwet aanpak stikstof (Kamerstuk 35 347) een oplossing bieden in Zoutelande en in vergelijkbare gevallen? Wanneer denkt u de ministeriële regeling te publiceren waarbij de drempelwaarde voor categorieën van projecten zoals dijkverzwaring zandsuppletie voor de veiligheid van het achterland worden opgenomen?
De Spoedwet aanpak stikstof biedt geen oplossing voor de situatie in Zoutelande, aangezien deze Spoedwet ziet op het mogelijk maken van woningbouwprojecten en zeven MIRT-projecten (snelwegen). Dat is ook niet nodig, aangezien het beheer en onderhoud wordt uitgevoerd binnen het reguliere programma kustlijnzorg.
Maximale ‘veilige’ geluidsniveaus bij concerten die alleen met oordoppen veilig blijken te zijn. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur waaruit blijkt dat het maximale geluidsniveau van 103 decibel bij concerten en festivals in Nederland alleen veilig is wanneer er ook oordoppen gedragen worden?1
Ja.
Kunt u aangeven welk percentage van de bezoekers van muziekconcerten oordoppen draagt? Acht u dit voldoende?
Uit onderzoek van VeiligheidNL in 2018 blijkt dat iets minder dan de helft van de bezoekers van muziekevenementen oordoppen heeft gedragen.
Nee, ik vind dit niet voldoende en deel de zorgen over de toename van gehoorschade. Het is van groot belang dat we zuinig zijn op ons gehoor en de bescherming daarvan de nodige aandacht geven. Ik zal daarom de I Love My Ears campagne en de uitvoering van het Convenant Preventie Gehoorschade blijven faciliteren.
Waarom wordt in de voorlichtingscampagne over gehoorbescherming «I love my ears» niet gecommuniceerd dat gebruik van oordoppen altijd nodig is als het maximale geluidsniveau op concerten en festivals wordt gehaald?
De campagne I Love My Ears is actief op plaatsen waar zonder gehoorbescherming niet veilig naar muziek geluisterd kan worden. I Love My Ears wil mensen op een positieve manier bewust maken en stimuleren tot het nemen van gehoorbeschermende maatregelen, zoals het dragen van oordoppen met muziekfilter, afstand nemen tot de luidsprekers en het nemen van zogenaamde oorpauzes.
De 103 dB norm is afkomstig uit het Convenant Preventie Gehoorschade Versterkte Muziek. Deze norm legt voor aanbieders van versterkte muziek het hoogst gemiddelde acceptabele geluidsniveau vast. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was sinds de eerste het begin van de I Love My Ears campagne in 2014 op de hoogte met het gegeven dat een geluidsniveau 103 dB alleen veilig is met gebruik van oordoppen. Er is bewust gekozen om niet over maximumnormen te communiceren omdat uit gedragsdeterminantenonderzoek bij uitgaanders blijkt dat vooral de sociale norm van invloed is en niet zozeer risicoperceptie of kennis.
I Love My Ears communiceert al bij veel lagere geluidsniveaus over mogelijke gehoorschade als zonder gehoorbescherming wordt geluisterd naar harde muziek.
Sinds wanneer is bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend dat de maximumnorm van 103 decibel alleen veilig is met gebruik van oordoppen? Waarom is vanaf dat moment niet direct de voorlichtingscampagne hierop aangepast?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de opvatting van de Vereniging van Evenementenmakers (VVEM), dat het de eigen verantwoordelijkheid van het publiek is om te kiezen om wel of niet oordoppen te dragen, ook nu blijkt dat het publiek over de noodzaak hiertoe niet goed wordt geïnformeerd? Hoe kijkt u hier tegenaan als het om jongeren gaat?
Ik ben het niet eens met de stelling dat het publiek niet goed wordt geïnformeerd over de noodzaak om oordoppen te dragen. I Love My Ears is gericht op plaatsen waar zonder gehoorbescherming niet veilig naar muziek kan worden geluisterd. Daarnaast informeren de convenantpartners hun bezoekers vanaf een gemiddeld geluidsniveau van 92,5 dB(A) over het belang van het dragen van oordoppen en stellen deze ook op een laagdrempelige wijze en op een gemakkelijk vindbare plek beschikbaar.
Ik ben het eens met de opvatting van de VVEM. Ik vind het verantwoord om de bezoeker vrij te laten in zijn of haar keus om oordoppen te dragen omdat er sprake is van goede informatievoorziening en een reëel handelingsperspectief.
Voor jongeren hebben de convenantpartners aparte geluidsniveaus afgesproken. Bij evenementen voor kinderen en jongeren tot de leeftijd van 18 jaar stimuleren zij al vanaf een gemiddeld geluidsniveau van 88 dB(A) het dragen van oordoppen. Ook zorgen zij ervoor dat hun leden aangepaste geluidsniveaus hanteren, te weten: een hoogst-equivalent gemiddeld geluidsniveau van 91 dB(A) voor kinderen tot en met 13 jaar; 96 dB(A) voor kinderen/jongeren van 14 en 15 jaar en 100 dB(A) voor kinderen/jongeren van 16 en 17 jaar.
Klopt het dat er – ondanks afspraken hierover in het convenant – nooit een onafhankelijke partij is gekomen waar de resultaten van de gemeten geluidsniveaus aan geleverd moeten worden? Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de keuze heeft gemaakt om de Stichting Kwaliteit Evenementen Nederland (SKEN) hiervoor aan te wijzen? Zo ja, waarom is die keuze gemaakt?
In het convenant is een derde onafhankelijke partij opgenomen voor het delen van geluidsmetingen om te borgen dat de metingen onafhankelijk en objectief gebeuren en onderling vergelijkbaar zijn.
De Stichting Kwaliteit Evenementen Nederland (SKEN) vervult die rol en rapporteert periodiek aan de convenantpartners. SKEN maakt daarbij gebruik van het in opdracht van VWS ontwikkelde systeem Soundsken. SKEN is een betrokken en deskundige partij die door alle convenantpartners acceptabel wordt geacht. Ik heb geen reden de betrouwbaarheid van hun rapportages in twijfel te trekken. VeiligheidNL verzorgt als neutrale partij de rapportage over de voortgang van het convenant.
Hoeveel overschrijdingen van de geluidsnorm zijn afgelopen jaren geconstateerd? Welke acties zijn richting de verantwoordelijken genomen? Is hiermee herhaling voorkomen?
Het convenant is in december 2018 van start gegaan. Het aantal overschrijdingen in 2019 is nog niet definitief vastgesteld. De rapportage over 2019 komt in april 2020.
Uit metingen in 2018, dit zijn metingen door de leden van de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals (VNPF) en Vereniging van Evenementenmakers (VVEM), bleek dat er bij 10,8% van de gemeten muziekevenementen overtredingen zijn geweest; de totale tijd waarbij de geluidsnorm is overschreden bedroeg 1,5%. Voor 2017 waren er bij 7% van de gemeten muziekevenementen overtredingen gedurende 0,7% van de gemeten tijd. Daarbij past de kanttekening dat het aantal muziekactiviteiten met metingen en het aantal uren geregistreerde waarnemingen in 2018 zeer fors is toegenomen ten opzichte van 2017.
De cijfers zijn bedoeld om de convenantpartners feedback te geven over de resultaten van hun inspanningen en te laten zien waar zij staan in hun streven naar de veiligheid voor het gehoor van de bij hen aangesloten locaties. De convenantspartijen streven naar het nakomen van de afspraken. De ervaring leert overigens dat het niet te verwachten is dat er de komende jaren geen overschrijdingen van de norm meer zullen zijn.
Klopt het dat gehoorschade al bij een kort moment van geluid boven het maximum aantal decibel voor gehoorschade kan zorgen?
Dat is mogelijk. Gehoorschade kan ook al ontstaan bij lagere geluidniveaus. De precieze invloed van de voor gehoorschade relevante factoren is nog niet goed bekend. Zo zijn er grote individuele verschillen in gevoeligheid van het gehoor. De lange tijd tussen blootstelling en het optreden van gehoorverlies maakt causaliteit lastig vast te stellen. Wat het ook lastig maakt is dat de schade aan het gehoor een gestapeld effect is van blootstelling aan diverse andersoortige bronnen zoals bijvoorbeeld: concerten, koptelefoons, sportscholen, omgevingsgeluiden, vuurwerk, etc.
Wanneer wordt de evaluatie van de uitvoering van het convenant door VeiligheidNL uitgevoerd en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
VeiligheidNL is op dit moment bezig met het opstellen van de voortgangsrapportage over 2019. Deze rapportage zal ik in april aan de Kamer sturen.
Op welke wijze is de motie van de leden Kuik en Dik-Faber over wetgeving inzake maximumgeluidsnormen uitgevoerd?2
Na een voorverkenning is besloten het benodigde onderzoek voor uitvoering van de motie te laten verrichten door een externe partij. Het onderzoek richt op zich een analyse van relevante buitenlandse wetgeving en beantwoording van de vraag hoe wetgeving op het gebied van maximumgeluidsnormen, alsmede het toezicht op de naleving ervan, er in Nederland uit zou kunnen zien.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden om maximumgeluidsnormen en het toezicht op de naleving hiervan in wetgeving op te nemen?
De Kamer zal hierover eind dit jaar worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven op welke wijze uitvoering is gegeven aan de overgenomen motie Kuik Dik-Faber, waarin de regering werd verzocht in kaart te brengen welke sectoren niet zijn aangehaakt bij het Convenant Preventie Gehoorschade en waarin de regering tevens verzocht werd zich er actief voor in te zetten dat deze sectoren hun verantwoordelijkheid nemen door zich bij het convenant aan te sluiten? Welke sectoren zijn geïdentificeerd die nog niet aangehaakt waren? Welke acties heeft u ondernomen om die sectoren wel aan te laten sluiten bij het convenant?3
VeiligheidNL heeft ten behoeve van de uitvoering van deze motie een stakeholdersanalyse gemaakt van relevante partijen of sectoren die (nog) niet zijn aangesloten bij het convenant. Een selectie hieruit zal dit jaar worden benaderd. Het gaat dan om partijen als uitgaansgelegenheden, gemeenten, artiestenbureaus, pop- en rockacademies en dj-scholen. De stakeholderanalyse zal ik in april aan de Kamer zenden, tegelijk met de voortgangsrapportage over 2019.
Al gesproken is met de Vereniging van Schouwburg- en Concert Directies (VSCD). Deze partij is mogelijk geïnteresseerd om toe te treden tot het convenant, maar heeft nog geen beslissing genomen. Daarnaast is gesproken met Koninklijke Horeca Nederland (KHN). KHN doet al veel tegen gehoorschade en lijkt zich niet op korte termijn aan te willen sluiten. Wellicht ligt dit anders voor afzonderlijke regio’s. De mogelijkheden daartoe zullen dit jaar worden verkend.
De definitieve sluiting van Het Poortje |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdinrichting «Het Poortje» gaat dicht, ook in Groningen»?1
Ja.
Bent u van mening dat de «andere inkoopmethodiek, een andere financierings-methode en een andere manier van sturing» die u beschreef in juni 2019 het gewenste effect hebben gehad nu blijkt dat de instelling een tekort van 3,5 miljoen euro heeft en mensen moet ontslaan?2
De jeugdhulpregio’s Groningen en Drenthe hebben aangegeven dat deze «andere inkoopmethodiek, een andere financieringsmethode en een andere manier van sturing» toe te gaan passen vanaf 1 januari 2021. De effecten hiervan zijn nog niet bekend. Dit kan dus geen gevolgen hebben gehad voor de huidige financiële positie van de instelling.
Wat betreft het ontslaan van medewerkers: Elker Jeugdhulp & onderwijs (dat tot 1 juli 2019 bekend stond als Elker Jeugd & opvoedhulp en Het Poortje Jeugdinrichtingen) heeft onder andere een Jeugdzorg Plus locatie in Groningen en een justitiële jeugdinrichting (JI) in Veenhuizen. Elker Jeugdhulp & onderwijs heeft mij desgevraagd gemeld dat zij de huidige locatie voor Jeugdzorg Plus gaat sluiten, maar dat zij in kleinschaliger woonvormen gesloten jeugdhulp blijft aanbieden, en dat dit niet gepaard gaat met gedwongen ontslagen.
Vindt u het ergens op slaan dat er mensen worden ontslagen in de jeugdzorg, terwijl er juist wachtlijsten zijn en de zorg nog te vaak onder de maat is? Wilt u ervoor zorgen dat de betreffende medewerkers in de sector werkzaam kunnen blijven?
In het algemeen, ja, ik vind het belangrijk dat medewerkers voor de sector behouden blijven. Want de arbeidsmarktproblematiek en het hoge personeelsverloop in de jeugdsector zijn hardnekkig. Daarnaast heeft Elker, Jeugdhulp & onderwijs mij desgevraagd gemeld dat zich maximaal inspannen om ontslagen te vermijden en zo de kennis en expertise te behouden. Dit wordt onderbouwd in het sociaal plan, wat geen gedwongen ontslagen toelaat.
Bent u nog steeds van mening dat «kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de jeugdige» op de korte en lange termijn geleverd zal worden? Zo ja, komt de jeugdzorg in de gemeenten Groningen en Drenthe niet verder onder druk te staan door deze sluiting volgens u?3
Elker Jeugdhulp & onderwijs heeft mij gemeld dat zij de gesloten jeugdhulp anders gaan organiseren. De zorgaanbieder gaat de huidige locatie sluiten, maar blijft daarna in kleinschaliger woonvormen gesloten jeugdhulp aanbieden. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat Elker Jeugdhulp & onderwijs niet langer kwalitatief verantwoorde jeugdhulp zal blijven leveren.
Daarnaast hebben de gemeenten in de jeugdhulpregio Groningen en Drenthe en Elker Jeugdhulp & onderwijs in oktober 2019 afgesproken, naar aanleiding van een onafhankelijk onderzoek van EY, gezamenlijk te komen tot een meerjarenplan en -afspraak voor de gesloten jeugdhulp en daarmee een inhoudelijke transformatie te realiseren. Het realiseren van kwalitatief goede en betaalbare zorg voor jeugdigen is daarbij uitgangspunt.
Neemt u contact op met de instelling om te bespreken hoe het blijven leveren van «kwalitatief verantwoorde jeugdhulp» zoals zij berichtten aan u in juni 2019, niet gedaan wordt nu Het Poortje toch moet sluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Voldoen de gemeenten Groningen en Drenthe aan een toereikend aantal plaatsen gesloten jeugdhulp zodat zij aan hun zorgplicht kunnen voldoen?
Ja. De gemeenten geven aan dat er momenteel meer plekken beschikbaar zijn dan er bezet zijn. Daarnaast geven de gemeenten aan dat, wegens corona, de uitstroom van cliënten vertraging oploopt in verband met de beperkte instroom in de open settingen.
Vindt u inmiddels wel dat een noodplan nodig is om voorbereid te zijn op verdere escalatie van de problematiek in de jeugdzorg en justitiële jeugdhulp, nu nog meer instellingen op omvallen staan en al daadwerkelijk zijn gesloten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding voor een dergelijk noodplan. Elker Jeugdhulp & onderwijs blijft gesloten jeugdzorg aanbieden, in andere kleinschaligere vormen van huisvesting. Daarom is geen noodplan nodig voor Elker Jeugdhulp & onderwijs.
De situatie in Kameroen |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de huidige humanitaire situatie in Kameroen, zoals geschetst door het United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA)?1
Ja
Kunt u een analyse geven van de huidige situatie in Kameroen, zowel in het Engelstalige noordwesten en zuidwesten als in de Franstalige regio Extrême Nord, en daarbij in ieder geval ingaan op de binnenlandse veiligheid, de humanitaire situatie gelet op het aantal vluchtelingen en internally displaced personsen de politieke en bestuurlijke stabiliteit van Kameroen?
Kameroen wordt al langer geteisterd door complexe gewelds- en humanitaire crises. Geweld en instabiliteit in verschillende delen van Kameroen nemen recent echter toe. In het Noordwesten vormt Boko Haram een steeds grotere bedreiging. Boko Haram heeft in 2019 meer dan 100 aanslagen in het Noorden van Kameroen uitgevoerd, met duizenden doden en ontheemden tot gevolg. Daarnaast heeft geweld van Boko Haram in Noordoost-Nigeria grote vluchtelingenstromen naar Kameroen tot gevolg. Een andere ernstige crisis speelt zich af de in de Westelijke, Engelstalige regio’s van overwegend Franstalig Kameroen. Ook in deze regio’s is sprake van toename van geweld. Rebellerende separatisten treffen op gewelddadige wijze de overheidstroepen. Dit leidt tot instabiliteit, veel slachtoffers en stromen vluchtelingen. Een derde crisis is de grote groep vluchtelingen die toevlucht heeft gezocht in Kameroen als gevolg van geweld in de naburige Centraal Afrikaanse Republiek (CAR).
De humanitaire crisis in Kameroen is van grote omvang. Volgens een VN Veiligheidsraad-rapport van november 2019 verkeren in Kameroen 4.3 miljoen mensen in voedselnood. In de Engelstalige regio’s (noordwesten, zuidwesten) zijn volgens UNHCR bijna 700.000 mensen gevlucht voor het conflict. In het verre Noorden gaat het om rond de 300.000 vluchtelingen. Daarnaast verblijven momenteel volgens UNHCR bijna 300.000 vluchtelingen uit de CAR en meer dan 100.000 vluchtelingen uit Nigeria in Kameroen.
De regering van President Biya probeert vooral met militair ingrijpen Boko Haram en separatistische milities te bestrijden, maar deze inzet is vooralsnog niet succesvol gebleken. Er is sprake van mensenrechtenschendingen door zowel militanten als Kameroense veiligheidsdiensten.
Kunt u de situatie in Kameroen plaatsen in het perspectief van de ontwikkelingen in de bredere regio? Welke gevolgen ziet u met betrekking tot migratie- en vluchtelingenstromen?
De situatie in Kameroen is nauw verbonden met ontwikkelingen in de regio en met name in en rondom het Tsjaadmeer. In deze regio, en in het bijzonder in noordoost-Nigeria, neemt Boko Haram aan kracht toe. Dit is van invloed op de veiligheidssituatie in het uiterste Noorden van Kameroen en veroorzaakt interne vluchtelingenstromen en vluchtelingenstromen vanuit Nigeria. Met de escalatie van geweld in het Engelstalige zuidwesten en noordwesten, lijkt het Kameroense beleid t.a.v. Nigeriaanse vluchtelingen in het land te veranderen. Zo zijn gedurende de afgelopen dertien maanden meer dan 10.000 Nigeriaanse vluchtelingen gedwongen teruggestuurd, meestal naar gebieden geteisterd door Boko Haram. Daarnaast verslechtert de situatie in de CAR. Toename van geweld dwingt de 275.000 vluchtelingen uit de CAR in Kameroen te blijven.
Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie in Kameroen? Hoe beoordeelt u de persvrijheid in Kameroen? Hoe beoordeelt u de mate van corruptie in Kameroen?
De mensenrechtensituatie is zorgwekkend. Sinds de verkiezingen in 2018 heeft de oppositie steeds minder ruimte om zich te uiten en worden manifestaties, vooral door oppositie georganiseerd, verboden. In juni 2019 werden 350 oppositieleden gearresteerd, nadat zij probeerden demonstraties te houden. Zowel veiligheidsdiensten als rebellengroeperingen maken zich bovendien schuldig aan mensenrechtenschendingen in de Engelstalige, Westelijke regio’s. In februari 2020 zijn in het Engelstalige Noordwesten ten minste 21 burgers gedood, waarvan dertien kinderen. Volgens Human Rights Watch zouden Kameroense overheidstroepen, ondersteund door Fulani milities, achter de aanval zitten. Daarnaast is corruptie in Kameroen een groot probleem. Transparency International plaatste Kameroen in 2018 op plek 158 (van 180) op haar Corruptie-Perceptie lijst.
Draagt Nederland bij, al dan niet in EU-verband, aan het verbeteren van de humanitaire situatie in de onder vraag twee genoemde gebieden in Kameroen? Zo ja, op welke manier? Welke rol ziet u voor Nederland, dan wel voor de EU, in het verbeteren van de situatie in Kameroen?
Nederland heeft 2 miljoen euro bijgedragen aan het noodhulpprogramma van de Dutch Relief Alliance in Kameroen. Dit programma bood met name hulp op het gebied van voedsel, schoon drinkwater en sanitatie, gezondheid en bescherming aan bijna 700.000 ontheemden in het noordwesten en zuidwesten. Toegang tot dit gebied is gecompliceerd door voortdurende geweldsuitbarstingen tussen separatisten en het Kameroense leger. Het noodhulpprogramma liep midden-februari af. Daarnaast steunt NL diverse VN-hulporganisaties en de Rode Kruisbeweging met ongeoormerkte meerjarige bijdragen. Deze organisaties zijn ook actief in Kameroen.
In EU-verband staat de crisis in Kameroen geregeld op de agenda. In oktober bracht de EU nog een verklaring uit waarin het onder meer het optreden van Kameroense autoriteiten krachtig veroordeelt in met name de Westerse, Engelstalige regio en de autoriteiten oproept een duurzame dialoog met oppositie aan te gaan. In 2019 heeft de Europese Commissie EUR 17,9 miljoen aan humanitaire financiering beschikbaar gesteld voor de crisis in Kameroen.
Op welke wijze draagt Nederland, dan wel de EU, in het bijzonder bij aan de bescherming en opvang van de momenteel 679.000 ontheemde Kameroeners binnen Kameroen, de 109.000 voornamelijk Nigeriaanse vluchtelingen en de 51.000 Kameroense vluchtelingen in Nigeria? In hoeverre is de humanitaire situatie in Kameroen en in het bijzonder de slechte situatie van vluchtelingen en ontheemden een punt van aandacht binnen de EU?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de staat van de vluchtelingenkampen in Kameroen en Nigeria? In hoeverre beschikken deze kampen over voldoende voedsel, schoon water, medische voorzieningen en scholing? Zijn deze vluchtelingenkampen goed bereikbaar voor ngo's en andere hulpverstrekkende instanties?
In Minaoua, in het Noorden van Kameroen, verblijven meer dan 110.000 Nigeriaanse vluchtelingen. In dit vluchtelingenkamp is een groot aantal humanitaire organisaties aanwezig. Veel van de Nigeriaanse vluchtelingen hebben behoefte aan acute economische ondersteuning om het hoofd boven water te houden.
Humanitaire toegang tot de kampen is redelijk. Desondanks leidt de verslechterende veiligheidssituatie, zowel in het Engelstalige noordwesten en zuidwesten als in de Franstalige regio Extrême Nord, tot beperkte humanitaire toegang. Daarnaast is er sprake van slechte infrastructuur waardoor het bereiken van hulpbehoevenden lastig is. Onveiligheid in de grensgebieden leidt tot het sluiten van scholen. Gebrek aan educatie en economische kansen en ontwikkeling verhogen daarnaast risico’s op radicalisering, uitbuiting en misbruik van kinderen, jongeren en kwetsbare groepen.
Kunt u een beeld schetsen van het verloop van de parlementsverkiezingen van 9 februari 2020? In hoeverre was er sprake van een democratisch proces? In hoeverre was er sprake van ongeregeldheden?
De verkiezingen werden overschaduwd door geweld door separatisten en overheidstroepen, en een boycot door de grootste oppositiepartij die stelt dat geloofwaardige verkiezingen niet mogelijk zijn terwijl geweld het land teistert. In meer dan een derde van de gemeenten stond alleen de regeringspartij op de kieslijst. De opkomst was volgens waarnemers laag. De Constitutionele Raad van Kameroen heeft de verkiezingen in elf kiesdistricten in het Engelstalige zuidwesten en noordwesten nietig verklaard. In deze districten zullen opnieuw verkiezingen moeten worden gehouden.
In hoeverre is er voldoende aandacht voor onderwijs en het bieden van perspectief voor jongeren in Kameroen? Welke verbeterpunten ziet u?
De onderwijsstrategie van de Kameroense autoriteiten wordt ondersteund door het Global Partnership for Education (GPE). Deze strategie heeft als doel kwalitatief hoogwaardig onderwijs voor iedereen te verzekeren en daarmee perspectief voor jongeren en economische groei te bevorderen. De onderwijssector kampt echter met grote uitdagingen op het gebied van kwaliteit, toegankelijkheid en management. Daarnaast is de aansluiting tussen beroepsonderwijs en de eisen van werkgevers onvoldoende. Hoopgevend is het feit dat de private sector betrokken is bij de ontwikkeling van onderwijs.
Deelt u de mening dat wanneer jongeren onvoldoende perspectief wordt geboden, zij kwetsbaar zijn voor rekrutering door gewelddadige terroristische groeperingen zoals Boko Haram en dat dit zoveel mogelijk voorkomen moet worden? Welke mogelijkheden ziet u hiervoor? Op welke wijze wordt door Nederland, dan wel door de EU, ingezet op preventie en het bieden van perspectief?
Ja, ik deel die mening. Investeren in de verbetering van (toegang tot) onderwijs en perspectieven voor jongeren op de arbeidsmarkt maakt de kans kleiner dat jongeren gerekruteerd worden door extremistische organisaties. De EU investeert in de economische ontwikkeling van Kameroen met name in de agrarische sector, de grootste bron van werkgelegenheid. De EU investeert ook in de armste noordelijke regio’s waar Boko Haram actief is. Het programma is specifiek gericht op stabilisering. Het voorkomen van extremisme onder jongeren is de doelstelling van meerdere projecten daar.
In hoeverre ziet u perspectief op een oplossing voor de conflicten die zich in Kameroen voordoen? Welke rol speelt de EU hierbij en hoe beoordeelt u de rol die de EU op dit moment inneemt? Ziet u verbeteringen en zo ja, welke?
De afkondiging vorig najaar door de regering Biya van een nationale dialoog die moet resulteren in vrede en de vrijlating van 350 oppositieleden gaf hoop op verbetering. Echter de afgekondigde dialoog is onvoldoende inclusief, oppositieleden zitten nog gevangen, veiligheidsdiensten maken zich nog steeds schuldig aan grootschalig geweld en mensenrechtenschendingen en het politieke klimaat is nog altijd repressief. De EU oefent al langer druk uit op de Kameroense autoriteiten om in plaats van militair ingrijpen in de Engelstalige provincies de dialoog aan te gaan met oppositiegroeperingen. Lange tijd gebeurde dit door middel van stille diplomatie maar meer recent ook door ook openlijk haar ernstige zorgen over te brengen over het optreden van autoriteiten en het belang van een inclusieve dialoog te benadrukken.
Hoeveel asielverzoeken heeft Nederland de afgelopen vijf jaar gekregen van mensen afkomstig uit Kameroen? Hoeveel procent van deze groep heeft een verblijfsvergunning gekregen? Welke trend ziet u hier?
Wat betreft het aantal asielaanvragen van personen met de Kameroense nationaliteit in de afgelopen vijf jaar zien we in de tabel hieronder een lichte toename van respectievelijk 30 en 20 aanvragen in 2015 en 2016 naar 30 en 50 in 2018 en 2019. Omdat de aantallen relatief laag zijn vergeleken met het totaal aantal asielaanvragen kan niet gesproken worden van een trend.
30
20
40
30
50
<5
<5
<5
10
<5
30
20
40
40
50
In de volgende tabel is het inwilligingspercentage te zien van de afgelopen vijf jaar van personen met de Kameroense nationaliteit. Asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Kameroen worden individueel getoetst door de IND. Bij inwilligingspercentages van de eerste aanvraag en volgende aanvragen (hasa) zien we de laatste twee jaren een scherpe daling.
8%
28%
27%
8%
3%
100%
50%
0%
0%
0%
21%
32%
26%
7%
2%
Openheid over gezondheidsrisico’s afvalverbranding op missies. |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze de informatie uit het rapport «Rapport afvalverwerking Tarin Kowt», van 8 maart 2008, eerder is gedeeld met de Kamer?1
In het rapport van 2008 (Rapport afvalverwerking Tarin Kowt, Risicoinventarisatie en Evaluatie (RI&E)) worden de risico’s geduid van onder andere de uitstoot van burn pits. Een dergelijke RI&E is een procedure waardoor een commandant wordt gewezen op mogelijke risico’s voor mens en materieel en stelt de commandant ter plaatse in de gelegenheid om aanvullende maatregelen te nemen om risico’s voor een specifieke locatie te beheersen of risico’s al dan niet te accepteren. In het rapport van 2008 wordt aangegeven dat de blootstelling aan deze emissie dagelijks plaats vindt en dat dit door het personeel als hinderlijk wordt ervaren. In het rapport wordt niet aangegeven dat er op dat moment meldingen van gezondheidsklachten waren. Toch zijn de zorgen wel degelijk serieus genomen. Kort voor het finaliseren van dit rapport in mei 2008 is Defensie in april 2008 gestart met luchtkwaliteitsmetingen op Tarin Kowt om de blootstelling in kaart te brengen. Defensie heeft deze metingen in 2009 en 2010 herhaald. Daarbij zijn geen waarden gemeten die lagen boven de gezondheidsnorm. In zowel de Kamerbrieven d.d. 12 november 2010 (Kamerstuk 27 925, nr. 411) en d.d. 15 december 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 799) heeft Defensie met de opgedane kennis van de gehouden onderzoeken de Kamer aanvullend geïnformeerd. Hierbij is aangegeven dat intern Defensie noch bij eerstelijns artsen noch bij medisch specialisten aanwijzingen bestonden dat er ten gevolge van de blootstelling aan de uitstoot van burn pits een toename was van gezondheidsklachten. Op 8 juli 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 431) heeft Defensie de Kamer aanvullend geïnformeerd over de toegezegde luchtmetingen op Kandahar Airfield. Hierin staat dat bij de beschouwing van de onderzoeksresultaten ook de resultaten van Amerikaanse, Britse en Canadese onderzoeken op Kandahar Airfield zijn betrokken. Ten aanzien van het onderzoek naar schadelijke verbrandingsresten is destijds geconstateerd dat er geen gevaarlijke concentraties aanwezig waren.
De Kamervragen d.d. 6 juli 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3122), waar naar wordt verwezen, betreffen specifieke vragen over de blootstelling van militairen aan mangaan en schadelijke metalen in zand van zandstormen.
Op welke wijze hebt u indertijd de aanbevelingen in het «Rapport afvalverwerking Tarin Kowt» opgevolgd? Indien u de aanbevelingen terzijde hebt gelegd, kunt u dan aangeven waarom dat is gebeurd?
Defensie neemt de veiligheid van haar medewerkers zeer serieus en heeft hiervoor procedures om voorafgaand aan en tijdens missies mogelijke risico’s in kaart te brengen. Het rapport waar u naar verwijst is een risicoinventarisatie en evaluatie (RI&E) en heeft tot doel om mogelijke risico’s te signaleren voor de inzetbaarheid van mensen en middelen. De constateringen van een dergelijke onderzoek resulteren in een door de onderzoeker ingeschatte aandachtspunten-overzicht, waarna nader onderzoek veelal volgt. Kort voor het finaliseren van het rapport (mei 2008) is Defensie in april 2008 gestart met het meten van de luchtkwaliteit en heeft deze metingen herhaald in 2009 en 2010. Het rapport bevat als zodanig geen nieuwe informatie die niet in de eerdere brieven aan de Kamer is gemeld.
De Kamer is in 2010 en 2011 op verschillende momenten geïnformeerd over de stappen die Defensie destijds heeft genomen naar aanleiding van toenmalige berichten in de media over mogelijke schadelijke effecten van burn pits op militaire locaties in Afghanistan.
Op 12 november 2010 is de Kamer nader geïnformeerd (Kamerstuk 27 925-411) dat uit de onderzoeken is gebleken dat incidenteel sprake was van verhoogde waarden van enkele van de genoemde stoffen. Tevens wordt er gemeld dat het onwaarschijnlijk is dat dit tot langdurige of blijvende gezondheidsschade zal leiden. Ook wordt er in deze brief verwezen naar epidemiologische studies die zijn verricht door het Amerikaanse Ministerie van Defensie naar gezondheidsklachten bij personeel dat gewerkt heeft op locaties met een burn pit. «Bij personeel dat was uitgezonden was het aantal gezondheidsklachten, ongeacht of het een uitzending naar een locatie met of zonder burnpit betrof, niet afwijkend van personen die niet waren uitgezonden».
Op 15 december 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 799) heeft Defensie schriftelijke vragen beantwoord van de toenmalige leden Van Dijk en Van Bommel (beiden SP) over gezondheidsklachten van militair personeel in Uruzgan. De toenmalige Minister van Defensie heeft destijds toegezegd de Kamer te informeren over het onderzoek naar de luchtkwaliteit in Afghanistan en meer specifiek de luchtkwaliteit op Kandahar Airfield.
Op 8 juli 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 431) heeft Defensie de Kamer aanvullend geïnformeerd over de toegezegde luchtmetingen op Kandahar Airfield. Hierin staat dat bij de beschouwing van de onderzoeksresultaten ook de resultaten van Amerikaanse, Britse en Canadese onderzoeken op Kandahar Airfield zijn betrokken. Ten aanzien van het onderzoek naar de uitstoot van burnpits verbrandingsresten is destijds geconstateerd dat er geen gevaarlijke concentraties aanwezig waren.
Waarom hebt u de conclusies van het rapport «Rapport afvalverwerking Tarin Kowt» niet serieus genomen?2
Zie antwoord vraag 1.
Indien u van mening bent dat u het rapport wel serieus heeft genomen, waarom hebt u dan ondanks herhaaldelijke vragen3 naar gezondheidsrisico’s voor militairen bij het werken met gevaarlijke stoffen, ook nadat de kwestie in de afgelopen twee jaar grootschalig4 in de aandacht kwam, niet open kaart gespeeld? Kunt u dat toelichten?
Het specifieke RI&E-rapport uit 2008 is helaas niet bij eerdere zoekslagen naar boven gekomen doordat de gebruikte zoektermen niet overeenkwamen met de registratie van dit rapport. Naar mijn mening bevat het RI&E-rapport uit 2008 overigens geen nieuwe informatie en is het rapport juist een positief bewijs dat commandanten ter plaatse de risico’s van de specifieke locatie in kaart brengen om deze vervolgens te kunnen mitigeren. Defensie was al gedurende het opmaken van het rapport gestart met het meten van de luchtkwaliteit in Tarin Kowt en heeft deze metingen in 2009 en 2010 herhaald. De Kamer is over de resultaten van deze metingen geïnformeerd in ondermeer Kamerstuk 27 925-411, Kamerstuk 27 925-431 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 799.
De Kamervragen d.d. 18 januari 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1601) waar in vraagstelling naar wordt verwezen betreffen specifieke vragen over de blootstelling van militairen aan kristallijne vormen van silicium(di)oxide die in de natuur voorkomen en fijnstof. In het antwoord op deze Kamervragen wordt aangegeven dat het risico van stof- en kwartsblootstelling door Defensie is onderkend en tijdens verschillende uitzendingen onderzocht. Zowel tijdens missies in Eritrea, in Irak, als in Afghanistan is onderzoek naar stofblootstelling verricht. De conclusie van de onderzoeken was dat er geen onherstelbare gezondheidseffecten door stof en kwartsblootstelling te verwachten zijn, onder meer omdat de blootstellingen een tijdelijk karakter hebben. Wel kunnen er kortdurende gezondheidseffecten optreden, zoals hoesten en kortademigheid.
Kunt u tevens melden waarom die informatie dan niet uitdrukkelijk is gemeld in antwoord op Kamervragen van 3 juli 2010 en 15 november 2010? Waarom is hier niet verwezen naar het nu bekend geworden rapport in 2008 of naar de risico’s en de aanbevelingen?5
Zie antwoord vraag 1.
Waarom maakt u in uw brief van 12 november 2010 geen melding van het nu bekend geworden rapport, noch van de strekking en de waarschuwingen daaruit?6
Zie antwoord vraag 2.
Waarom hebt u de gezondheidsklachten die wel degelijk bekend waren in 2010 in uw antwoorden gebagatelliseerd, in antwoord op Kamervragen eind 2010, terwijl u via het rapport uit 2008 wist dat de risico’s groot waren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat u moedwillig informatie heeft verzwegen die relevant is voor de betrokken militairen en voor de Kamer, teneinde een afgewogen oordeel te kunnen vormen over de missie? Zo nee, waarom niet?
De Kamer is voorzien van de resultaten van de luchtkwaliteitsmetingen die ten tijde van het opmaken van dit RI&E-rapport reeds in gang waren gezet. De Kamer is daarnaast geïnformeerd over de aanvullende metingen die in 2009 en 2010 zijn gedaan. Het rapport «Luchtkwaliteit Afghanistan» d.d. 27 juli 2012 van het Centrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid is eveneens openbaar gemaakt. Hiermee is naar mijn oordeel alle relevante informatie bij de Kamer bekend.
Met welk aantal klachten beschouwt u het probleem incidenteel, en wanneer is er volgens u sprake van een structureel probleem?7
Hoewel er tijdens de rotaties zorgen zijn geuit en er later ook zorgen zijn gemeld bij het meldpunt burn pits, waren er op basis van de uitgevoerde metingen en specialistisch onderzoeken geen aanwijzingen tot zorg ten aanzien van blijvende gezondheidsschade.
Zoals het IRAS aangeeft in haar rapport wordt het risico op gezondheidseffecten bepaald door de hoogte van de blootstelling. Echter, juist over de hoogte (en duur) van de blootstelling en de context waarin deze blootstelling zich voordeed, is maar beperkte informatie voorhanden. Daarmee kunnen ook op basis van beschikbare literatuurgegevens over de relatie tussen blootstelling aan burn pits en gezondheidseffecten geen uitspraken worden gedaan over de waarschijnlijkheid van het optreden van klachten of gezondheidseffecten en kan ook het precieze risico niet worden berekend.
Bent u bereid alle rapporten van de afgelopen negentien jaar over gezondheidsrisico’s van het verbranden van afval, in ovens dan wel in de open lucht, voor Nederlandse en andere militairen, dan wel voor Afghaanse burgers, aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Leidend voor mij is dat alle relevante informatie wordt gedeeld met de Kamers. Het document uit mei 2008 dat in de uitzending van EenVandaag wordt benoemd bevat geen informatie die niet eerder bekend was en de refertes waarnaar in het document wordt verwezen zijn al eerder openbaar gemaakt. Feit is dat Defensie al voor het finaliseren van dit document in april 2008 is gestart met metingen van de luchtkwaliteit in Afghanistan die in 2009 en 2010 zijn herhaald en zijn vastgelegd in het rapport «Luchtkwaliteit Afghanistan» d.d. 27 juli 2012. Dit rapport van het Centrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid is eveneens openbaar gemaakt. Hiermee is naar ons oordeel alle relevante informatie bij de Kamer bekend.
Het gevoegde validatierapport van het IRAS, verbonden aan de Universiteit Utrecht en het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen, ondersteunt de eerdere beschouwingen van het CEAG. De validatie wijst onder meer uit dat zowel uit onderzoeken naar gezondheidseffecten als uit onderzoeken naar de blootstelling niet zondermeer kan worden geconcludeerd dat burn pit emissies tot een hoger risico hebben geleid dan reguliere luchtverontreiniging. Ik zal uw Kamer over het verdere vervolg blijven informeren.
Het artikel ‘De nood is groot: 22 procent stijging in aantal verzoeken om euthanasie’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De nood is groot: 22 procent stijging in aantal verzoeken om euthanasie»?1
Ja, dat is mij bekend.
Wat vindt u van de stijging van het aantal hulpverzoeken aan het Expertisecentrum Euthanasie met 22 procent? En hoe kijkt u er tegenaan dat vijf procent van de 3122 hulpverzoeken werd teruggenomen door de behandelende arts?
In Nederland wordt het totaal aantal euthanasieverzoeken niet jaarlijks geregistreerd. Wel melden de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) in hun jaarverslag het aantal uitgevoerde verzoeken.2 Daarnaast wordt in de vijfjaarlijkse evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding(Wtl)3 een schatting gemaakt van het aantal verzoeken. Deze schatting laat zien dat er sinds de invoering van de wet jaarlijks een stijging van het aantal verzoeken te zien is. Tot 2018 was er een stijging, daarna daalde het aantal meldingen van euthanasie. Ik heb daarom door het Nivel onderzoek laten doen naar deze ontwikkelingen in de aantallen.4 Dat wijst uit dat een samenspel van diverse factoren – vergrijzing, verandering in doodsoorzaken, verhoogd draagvlak en veranderingen in de gezondheidszorg – een mogelijke verklaring voor de stijging is. De daling in 2018 is mogelijk het gevolg van een langdurige griepepidemie begin 2018 en de aangekondigde strafrechtelijke onderzoeken door het OM. Evengoed kan het een toevallige daling of stabilisatie van aantallen zijn. De door het Expertisecentrum gesignaleerde stijging in 2019 is in dit licht niet verbazingwekkend en sluit aan bij de trend van vóór 2018. In het voorjaar ontving ik de definitieve cijfers van de RTE in hun jaarverslag over 2019. Daaruit blijkt dat het aantal meldingen gestegen is ten opzichte van 2018, maar het aantal meldingen lager is dan in 2017.
U vraagt mij wat ik vind van de vijf procent euthanasieverzoeken die teruggenomen worden door de eigen behandelaar om deze alsnog zelf in behandeling te nemen. Voor mij staat zorgvuldigheid van de euthanasiepraktijk voorop. Zorgvuldigheid kan gewaarborgd worden in de behandelrelatie, bijvoorbeeld doordat de eigen (vertrouwde) behandelaar de patiënt en de behandelgeschiedenis goed kent. De zorgvuldigheid kan echter ook gewaarborgd worden door een doorverwijzing naar het Expertisecentrum. Het staat een arts altijd vrij om zelf te bepalen of hij of zij een euthanasieverzoek in behandeling neemt of de patiënt doorverwijst.
Deelt u de mening dat de huidige euthanasiewet zo bedoeld is dat ook complexe euthanasieverzoeken zoals bij (gevorderde) dementie, psychiatrie en een stapeling van ouderdomsaandoeningen zouden moeten kunnen worden ingewilligd? Wat vindt u in dat kader van het signaal dat artsen afgeven dat zij zich niet zeker voelen bij het behandelen van een complex euthanasieverzoek?
Euthanasie of hulp bij zelfdoding is volgens de Wtl alleen toegestaan als deze wordt uitgevoerd door een arts, die zich houdt aan de zes zorgvuldigheidseisen uit deze wet en zijn handelen naderhand meldt. Het lijden moet een overwegend medische grondslag hebben. Euthanasie bij dementie, een psychiatrische aandoening of een stapeling van ouderdomsaandoeningen is dus in principe mogelijk.
Euthanasieverzoeken bij dergelijke aandoeningen zijn complex. In dergelijke situaties is daarom extra toetsing van de zorgvuldigheidseisen en behoedzaamheid door behandelend arts en onafhankelijke arts(en) aangewezen. Om behandelaren te ondersteunen bij het onderzoeken van een complex euthanasieverzoek kunnen zij advies vragen aan artsen van het Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland (SCEN)-programma van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). Daarnaast biedt het Expertisecentrum modules aan om de kennis van artsen te versterken5 en heeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) in 2018 de herziene richtlijn Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis uitgebracht en een eigen scholingsaanbod ontwikkeld. Ook bieden de beroepsgroepen diverse nascholingsmogelijkheden aan.6 Ik vind het voorstelbaar dat artsen zich bij dergelijke complexe verzoeken, die zij waarschijnlijk niet vaak krijgen, niet zeker voelen en daarvoor steun zoeken.
Tot slot rest mij te benadrukken dat euthanasie geen recht van de patiënt is en geen plicht van de arts. Als een arts een euthanasieverzoek niet in behandeling wil nemen, dient hij dit wel zo vroeg mogelijk kenbaar te maken en de patiënt door te verwijzen, eventueel naar het Expertisecentrum.
Hoe ziet u de rol van het Expertisecentrum Euthanasie nu het aantal hulpverzoeken drastisch is toegenomen evenals sommige wachtlijsten?
Het Expertisecentrum Euthanasie ziet een toename van het aantal aanvragen voor euthanasie in 2019. Het Expertisecentrum heeft een belangrijke vangnetfunctie voor mensen met een euthanasieverzoek die elders niet geholpen kunnen worden en heeft daarmee vooral een toegevoegde waarde als het gaat om complexe euthanasieverzoeken. Het Expertisecentrum spant zich in om voldoende artsen te vinden voor de aanvragen. Het staat, zoals gezegd, artsen vrij om te bepalen of zij een euthanasieverzoek in behandeling nemen. Voldoende kennis en vaardigheden over de omgang met euthanasieverzoeken kan leiden tot een hogere bereidheid om euthanasieverzoeken te behandelen. Het bovengenoemde aanbod kan daaraan bijdragen.7
Welke mogelijkheden ziet u om de bij het Expertisecentrum Euthanasie beschikbare kennis, kunde en ontwikkelde modules zo breed mogelijk beschikbaar te stellen aan alle artsen die te maken krijgen met euthanasieverzoeken? Hoe staat het in dit kader met de uitvoering van motie Laan-Geselschap c.s?2
Ik onderzoek momenteel samen met de beroepsgroepen en het Expertisecentrum hoe het scholingsaanbod van het Expertisecentrum beschikbaar kan komen voor alle huisartsen. Hierover bericht ik uw Kamer in de Voortgangsrapportage medische ethiek die voor het zomerreces wordt verwacht.
Waarom is scholing rondom «levenseinde en euthanasie» op dit moment nog geen integraal onderdeel van het Raamplan Geneeskunde?
Op verzoek van uw Kamer heeft mijn ministerie de laatste levensfase onder de aandacht gebracht bij de raamplancommissie met het oog op de herziening van het raamplan. Het raamplan is echter geen scholingsplan. Het formuleert de eindkwalificaties, terwijl de UMC’s zelf verantwoordelijk zijn voor de inhoud en vorm van de scholing. Mijn ministerie is bij de herziening van het raamplan betrokken en zal aandacht blijven vragen voor de prioritaire thema’s preventie, eHealth en samen beslissen bij deze herziening. Ik vind het van groot belang dat ouderen zich voorbereiden op de laatste levensfase en wensen en zorgen bespreken met naasten en de (huis)arts. De aandacht voor samen beslissen draagt hieraan bij.
Wat vindt u ervan dat de wachtlijst bij het Expertisecentrum Euthanasie voor psychiatrische patiënten verder is opgelopen tot een jaar? Verwacht u ook voor andere complexe euthanasieverzoeken nog langere wachtlijsten?
Het staat een arts altijd vrij om zelf te bepalen of hij of zij een euthanasieverzoek in behandeling neemt of de patiënt doorverwijst. Noodzakelijk is dan wel om de bereidheid van de arts in een zo vroeg mogelijk stadium aan de patiënt kenbaar te maken. Het Expertisecentrum heeft een vangnetfunctie voor complexe euthanasieverzoeken, tegelijkertijd kunnen tekorten of wachttijden bij het Expertisecentrum verminderen als meer artsen zelf het euthanasieverzoek van hun patiënt onderzoeken of naar een collega doorverwijzen. Euthanasie is voor de patiënt, de naaste familie en vrienden een zeer ingrijpende gebeurtenis. Wachtlijsten bij het Expertisecentrum vanwege een tekort aan psychiaters en andere artsen kunnen dat versterken. Voor mij staat echter de zorgvuldigheid van de euthanasiepraktijk voorop.
Zoals gezegd kan (na-)scholing artsen helpen zelf een euthanasieverzoek zorgvuldig te onderzoeken. Gelukkig zijn ook veel artsen hiertoe bereid. Ik steun initiatieven van de beroepsgroepen om kennis en vaardigheden van artsen te vergroten en onderzoek bovendien met de beroepsgroepen hoe de modules van Expertisecentrum Euthanasie voor alle huisartsen in Nederland beschikbaar kunnen komen. Daarover bericht ik uw Kamer voor de zomer.
De aangifte tegen bekkenbodemmatjesfabrikant Johnson & Johnson |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bereid het Openbaar Ministerie (OM) te verzoeken om – naar analogie van wat in California is gebeurd – te onderzoeken of ook in Nederland sprake is geweest van misleidende en onwettige praktijken door Johnson & Johnson omdat implantatentak Ethicon van meet af aan op de hoogte was van de gezondheidsrisico’s die de bekenbodemmatjes op zouden leveren voor vrouwen, maar ze toch op de markt bracht met verzwijging van die risico’s?1
Nee. Het Openbaar Ministerie bepaalt zelf of een aangifte tot een strafrechtelijk onderzoek moet leiden. Ik heb daar als Minister voor Medische Zorg geen rol in.
Bent u ermee bekend dat de fabrikant van het polypropyleen dat gebruikt werd voor de productie van bekkenbodemmatjes in diens productinformatie waarschuwde tegen implantatie in het menselijk lichaam?2
Ja, dat heb ik recent gehoord.
Wat betekent de uitspraak in Californië voor het gebruik van bekenbodemmatjes in Nederland?
In Nederland is het gebruik van vaginale implantaten alleen nog toegestaan in streng gereguleerde onderzoeksetting. Dit heb ik toegelicht in mijn brief van 17 februari 2020 (Kamerstuk 32 805, nr. 104). Inmiddels heb ik hierover ook een gesprek gevoerd met de patiëntenvereniging Bekkenbodem4all. In dit gesprek gaven zij aan zich te kunnen vinden in deze maatregel.
Bent u ermee bekend dat de Nederlandse gynaecoloog professor Roovers als getuige-deskundige is gehoord in de Australische zaak die aldaar heeft geleid tot het uitvoerige vonnis van 21 november 2019, waarin hij in alinea 3772 als volgt wordt geciteerd: «...I believe that patients have suffered from the over-rushed introduction of vaginal mesh surgery ...»? Deelt u de mening van professor Roovers?3
Ik ben hiermee bekend. Deze uitspraak komt overeen met het standpunt dat de Nederlandse Vereniging voor Gynaecologen heeft uitgedragen in aanloop naar de hoorzitting van 25 november 2019 over implantaten in de Vaste Kamercommissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik deel deze mening.
Wat vindt u ervan dat slachtoffers van ondeugdelijke implantaten vaak dubbel slachtoffer zijn, allereerst van de klachten die het implantaat oplevert en vervolgens omdat het voor hen nauwelijks mogelijk is hun recht te behalen omdat artsen zijn uitgezonderd van de algemene aansprakelijkheidsregel en patiënten moeten aantonen dat hun klachten worden veroorzaakt door het implantaat?
Patiënten met medische letselschade hebben via het reguliere aansprakelijkheidsrecht de mogelijkheid om hun recht te halen indien er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de behandeling of van een ondeugdelijk implantaat. Zorgaanbieders kunnen aansprakelijk worden gesteld als er in de behandeling sprake is van een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad. Als de arts wist of had kunnen weten dat er iets mis is met het implantaat, kan de arts wel degelijk aansprakelijk worden gesteld. De fabrikant kan aansprakelijk worden gesteld als het implantaat dat hij op de markt brengt gebrekkig is.
Het klopt dat duidelijk moet zijn dat de schade het gevolg is van het handelen van de arts dan wel van het implantaat, voordat patiënten hun recht kunnen halen. Omdat het moeilijk kan zijn dit aan te tonen kan de rechter ervoor kiezen om de bewijslast om te draaien, bijvoorbeeld als gegevens in het dossier ontbreken. De arts heeft dan de optie om de rechter te overtuigen dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade.