Bent u bekend met de berichten «Cruciaal IT-project bij Defensie dreigt te mislukken»1 en «In een digitale oorlog doet de Nederlandse krijgsmacht er nu niet toe»?2
Ja.
Klopt het dat Defensie aan de mogelijke partners een plafondprijs van 1,3 miljard euro heeft medegedeeld?
Tijdens de aanbesteding doe ik geen uitspraken over commercieel vertrouwelijke informatie. In het DPO van september 2019 heb ik u geïnformeerd over de financiële bandbreedte van het programma GrIT (Kamestuk 27 839, nr. 292). In het Algemeen Overleg van 4 september 2019 (Kamerstuk 31 125, nr. 107) heb ik toegezegd dat Defensie bereid is de stand van zaken van de uitgewerkte scenario’s, inclusief de risico’s, toe te lichten in een, vanwege de commerciële vertrouwelijkheid, besloten technische briefing. Deze heeft plaatsgevonden op 12 maart jl.
Deelt u de twijfels over de vraag of Defensie voor 14,5 miljoen euro het exclusieve gebruiksrecht van het technisch ontwerp van IBM/Atos voorGrensverleggende IT heeft gekocht?
Defensie heeft het exclusieve gebruiksrecht van het technisch ontwerp (TO) van het consortium gekocht, zoals ik u met de brief van 25 februari 2019 (Kamerstuk 31 125, nr. 101) heb bericht. Verder wil ik zolang de aanbesteding loopt dan ook niet vooruitlopen op het proces.
Kunt u uiteenzetten wat de mogelijke gevolgen zijn indien Defensie deze exclusieve gebruiksrechten niet in bezit heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de berichtgeving over het dreigement dat het consortium onder leiding van IBM/Atos honderden miljoenen euro’s aan gemaakte kosten op u gaat verhalen in het geval van een geweigerde gunning voor het projectGrensverleggende IT?
Tijdens de lopende aanbesteding doet Defensie geen uitspraken over commercieel vertrouwelijke informatie. In het Algemeen Overleg van 4 september 2019 (Kamerstuk 31 125, nr. 107) heb ik toegezegd dat Defensie bereid is de stand van zaken van de uitgewerkte scenario’s, inclusief de risico’s, toe te lichten in een, vanwege de commerciële vertrouwelijkheid, besloten technische briefing. Deze heeft inmiddels plaatsgevonden op 12 maart jl.
In hoeverre heeft u het consortium onder leiding van IBM/Atos betrokken bij uw afweging om de aanbesteding tijdelijk stil te leggen?
Het consortium is niet betrokken geweest bij de afweging.
Wat is uw appreciatie van de twijfels bij juridische aanbestedingsexperts die geciteerd zijn in de berichtgeving over de vraag of Defensie de aanbesteding nog kan stoppen zonder een groot verlies te nemen?
De mogelijkheden om een aanbesteding te stoppen hangen mede af van de specifieke voorwaarden waaronder de desbetreffende aanbesteding op de markt is gezet. In deze aanbesteding is in iedere fase overeengekomen dat Defensie deze kan stopzetten zonder een vergoeding verschuldigd te zijn. Verder wil ik hier zolang de aanbesteding loopt niet op vooruitlopen.
Kunt u, gelet op uw melding van afgelopen september dat de continuïteit gewaarborgd is tot de periode 2020–2022, aangeven hoe deze uitspraak zich verhoudt tot uw uitspraak dat u op de «pauzeknop» heeft gedrukt van het aanbestedingstraject en het scenario onderzoekt om de aanbesteding aan te passen?
Zoals ik u liet weten in de brief van 18 februari jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 110) is de IT-infrastructuur van Defensie nog steeds op haar taak berekend. De continuïteit van de IT komt niet in het geding. Daarvoor zijn de afgelopen jaren bewust reguliere, voor lifecycles benodigde investeringen gedaan en zijn ook belangrijke extra investeringen gedaan om de continuïteit van de IT te borgen.
Het BIT concludeerde in een derde toets over het programma GrIT (brief van 2 juli 2019, Kamerstuk 31 125, nr. 104) dat Defensie nog niet klaar was om tot gunning over te gaan. Als antwoord op de conclusies van het BIT heb ik een pauze ingelast van het programma GrIT en ben ik een heroverwegingstraject gestart. Omdat GrIT nog niet is gestart wordt jaarlijks bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn voor de continuïteit.
Wat vindt u ervan dat uit interne bronnen blijkt dat Defensie de greep op het project lijkt te verliezen door met één partij in zee te gaan?
De veronderstelling dat werken met één partij leidt tot het verlies van grip is onjuist. Wel is de belangrijkste aanbeveling van het BIT dat dit goed moet worden georganiseerd. Dat is mogelijk, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt, zoals in het tweede en derde BIT-advies is aangegeven (Kamerstukken 31 125, respectievelijk nr. 84 en nr. 104).
Kunt u aangeven wat tot nu is ondernomen om tegemoet te komen aan de adviezen uit het laatste BIT-rapport?
Zoals ik u heb laten weten in de brief van 18 februari jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 110), heeft Defensie de afgelopen tijd in het kader van het heroverwegingstraject twee hoofdscenario’s uitgewerkt en door een externe partij laten valideren. Daarnaast heb ik onderzoek verricht dat heeft geleid tot een beter inzicht in de mogelijkheden om opvolging te geven aan de aanbevelingen van de derde BIT-toets en de gesprekken met de overgebleven partij in de aanbesteding. Defensie laat het aangepaste plan nogmaals valideren door een extern bureau. Het scenario dat wordt gekozen zal de gebruikelijke interne controlemechanismen doorlopen. Dat betekent onder meer dat de contractdocumenten getoetst worden door de ADR. Daarnaast laat ik een BIT-toets uitvoeren op het uiteindelijke scenario.
Gaat u de deadline van het projectGrensverleggende IThalen? Zo nee, wat gaat u doen om de gevolgen hiervan te beperken?
Ik verwacht dat ik de resultaten van de BIT-toets op zijn allervroegst kort voor het zomerreces aan uw Kamer kan aanbieden.
In hoeverre is de continuïteit van IT bij Defensie in gevaar door het stilleggen en mogelijk stoppen van het aanbestedingstraject?
Zie het antwoord op vraag 8.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de continuïteit ook na de periode 2020–2022 gewaarborgd is?
Zie het antwoord op vraag 8.
Tijdens het algemeen overleg IT Defensie van 4 september jongstleden hebt u de toezegging gedaan om de twee scenario’s, de ICT-aanbesteding in één keer in de markt zetten of de aanbesteding te faseren, inclusief de schets van de belangrijkste risico’s, waaronder langer doorgaan met de huidige systemen, naar de Kamer te sturen. Wanneer kan de Kamer deze scenario’s verwachten?
Zoals ik u heb laten weten in de brief van 18 februari jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 110), heeft Defensie de afgelopen tijd in het kader van het heroverwegingstraject twee hoofdscenario’s uitgewerkt en door een externe partij laten valideren. Daarnaast heb ik onderzoek verricht dat heeft geleid tot een beter inzicht in de mogelijkheden om opvolging te geven aan de aanbevelingen van de derde BIT-toets en de gesprekken met de overgebleven partij in de aanbesteding. Defensie laat het aangepaste plan nogmaals valideren door een extern bureau. Dit proces loopt nu en is naar verwachting binnenkort afgerond. In de besloten technische briefing van 12 maart jl. heeft Defensie de stand van zaken van de uitgewerkte scenario’s toegelicht. Nadat deze validatie is afgerond zal ik u de hoofdlijnen van de hoofdscenario’s aanbieden in een commericeel vertrouwelijke brief.
Het scenario dat wordt gekozen zal de gebruikelijke interne controlemechanismen doorlopen. Dat betekent onder meer dat de contractdocumenten getoetst worden door de ADR. Daarnaast laat ik een BIT-toets uitvoeren op het uiteindelijke scenario. Naar verwachting zullen de resultaten daarvan niet eerder dan in het derde kwartaal van 2020 beschikbaar komen. Zodra dat het geval is zal ik uw Kamer informeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de mogelijkheid van een claim van het consortium IBM/Atos een mogelijke herstart van de aanbestedingsprocedure niet verhindert?
Defensie volgt een zorgvuldig proces. Ik zal het proces volgen zoals aan u geschetst in de Kamerbrief van 18 februari jl (Kamerstuk 31 125, nr. 110).
Deelt u de mening dat aanbestedingsprocedures zorgvuldig en doelmatig dienen te verlopen?
Ja.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
De vragen heb ik zoveel als mogelijk apart behandeld.
Kunt u de vragen zo spoedig mogelijk en in ieder geval in het eerste kwartaal van 2020 beantwoorden, en de bij het AO IT Defensie van 4 september 2019 toegezegde brief aan de Kamer doen toekomen?3
Ja.
De voortgang van het project Grensverleggende IT (GrIT) |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie kan nog jaren wachten op «wapensysteem van de toekomst»»?1
Ja.
Hoe staat het met de door u toegezegde ontwikkeling van scenario’s voor de toekomst van het project GrIT? Wanneer verwacht u deze scenario’s aan de Kamer voor te kunnen leggen?
Zoals ik u heb laten weten in de brief van 18 februari jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 110), heeft Defensie de afgelopen tijd in het kader van het heroverwegingstraject twee hoofdscenario’s uitgewerkt en door een externe partij laten valideren. Daarnaast heb ik onderzoek verricht dat heeft geleid tot een beter inzicht in de mogelijkheden om opvolging te geven aan de aanbevelingen van de derde BIT-toets en de gesprekken met de overgebleven partij in de aanbesteding. Defensie laat het aangepaste plan nogmaals valideren door een extern bureau. Dit proces loopt nu en is naar verwachting binnenkort afgerond. In de besloten technische briefing van 12 maart jl. heeft Defensie de stand van zaken van de uitgewerkte scenario’s toegelicht. Nadat deze validatie is afgerond zal ik u de hoofdlijnen van de hoofdscenario’s aanbieden in een commericeel vertrouwelijke brief.
Het scenario dat wordt gekozen zal de gebruikelijke interne controlemechanismen doorlopen. Dat betekent onder meer dat de contractdocumenten getoetst worden door de ADR. Daarnaast laat ik een BIT-toets uitvoeren op het uiteindelijke scenario. Naar verwachting zullen de resultaten daarvan niet eerder dan in het derde kwartaal van 2020 beschikbaar komen. Zodra dat het geval is zal ik uw Kamer informeren.
Gaat u, als onderdeel van de scenario’s die u aan de Kamer gaat doen toekomen, in kaart brengen welke additionele kosten elk scenario met zich meebrengt, bijvoorbeeld waar het gaat om gederfde investeringen en te verwachten schadeclaims? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de aanbesteding doet Defensie geen uitspraken over commercieel vertrouwelijke informatie. In het Algemeen Overleg van 4 september 2019 (Kamerstuk 31 125, nr. 107) heb ik toegezegd dat Defensie bereid is de stand van zaken van de uitgewerkte scenario’s, inclusief de risico’s, toe te lichten in een, vanwege de commerciële vertrouwelijkheid, besloten technische briefing. Deze vond plaats op 12 maart jl. Nadat de validatie van het plan door een extern bureau is afgerond zal ik u de hoofdlijnen van de hoofdscenario’s aanbieden in een commericeel vertrouwelijke brief. Voordat tot de beoogde gunning wordt overgegaan, wordt de definitieve businesscase vertrouwelijk aan de Kamer voorgelegd.
Klopt het dat IBM u heeft gedreigd met een schadeclaim van «vele honderden miljoenen» bij het afbreken van de aanbesteding van GrIT? Zo ja, hoe apprecieert u dit dreigement? Zo nee, kunt u dit mediabericht verklaren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat de veiligheid of lopende operaties bij Defensie ten nadele kunnen worden beïnvloed door deze vertraging in het GrIT-project?
Defensie is op dit moment in staat aan haar verplichtingen te voldoen voor eigen bedrijfsvoering, de operationele inzet en de samenwerking met Defensiepartners.
Welke acties onderneemt uw ministerie om de huidige IT van Defensie na 2022 te laten draaien zonder risico’s voor de veiligheid of operationaliteit van Defensie? Hebt u zicht op de kosten van deze acties? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, wanneer krijgt u hier zicht op?
De IT-infrastructuur van Defensie is nog steeds op haar taak berekend. Daarvoor zijn de afgelopen jaren bewust reguliere, voor lifecycles benodigde investeringen gedaan en zijn ook belangrijke extra investeringen gedaan om de continuïteit van de IT te borgen.
Omdat GrIT nog niet is gestart wordt jaarlijks bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn voor het borgen van de continuïteit. Deze kosten zijn opgenomen in het programma GrIT.
Staat u met terugwerkende kracht nog achter uw besluit om de aanbesteding van het GrIT door te zetten met slechts één partij, in weerwil van het advies van het Bureau ICT-toetsing?
Ja, daar sta ik nog achter. In de voorbereiding van de aanbesteding heeft Defensie een zorgvuldig traject doorlopen, waarvan het uitgangspunt was dat Defensie ontzorgd zou worden door één hoofdaannemer. De veronderstelling dat het BIT van oordeel is dat Defensie niet mag werken met één hoofdaannemer is overigens onjuist. Het BIT is van mening dat dat mogelijk is, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt, zoals in het tweede en derde BIT-advies is aangegeven (Kamerstukken 31 125, respectievelijk nr. 84 en nr. 104).
Hoe beoordeelt u het risico dat het Athena-consortium het ongelimiteerde gebruiksrecht van het tot nu toe ontwikkelde technisch ontwerp van defensie zal miskennen indien de aanbesteding wordt afgebroken? Welke gevolgen zal dit hebben?
Defensie heeft het exclusieve gebruiksrecht van het technisch ontwerp (TO) van het consortium gekocht, zoals ik u met de brief van 25 februari 2019 (Kamerstuk 31 125, nr. 101) heb bericht. Verder wil ik zolang de aanbesteding loopt dan ook niet vooruitlopen op het proces.
Hoe beoordeelt u achteraf bezien de aansturing van dit project tot nu toe?
Per brief van 18 februari jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 110), heb ik u het rapport van ABDTOPconsult over de governance van GrIT toegezonden. De hoofdlijn van het rapport is dat de governance beter moest worden ingericht. Zoals ik tevens heb toegelicht in die brief volg ik de aanbevelingen van ABDTOPconsult op.
Kunt u een limiet aangeven voor de maximale kosten van het GrIT-project, waarop de Kamer u vanuit budgettaire controle kan afrekenen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de aanbesteding doe ik geen uitspraken over commercieel vertrouwelijke informatie. In het DPO van september 2019 heb ik u geïnformeerd over de financiële bandbreedte van het programma GrIT (Kamestuk 27 839, nr. 292). In het Algemeen Overleg van 4 september 2019 (Kamerstuk 31 125, nr. 107) heb ik toegezegd dat Defensie bereid is de stand van zaken van de uitgewerkte scenario’s, inclusief de risico’s, toe te lichten in een, vanwege de commerciële vertrouwelijkheid, besloten briefing. Deze heeft plaatsgevonden op 12 maart jl.
Het bericht dat Shell de Nationale Boomfeestdag van Staatsbosbeheer sponsort |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wist u dat Shell de Nationale Boomfeestdag van Staatsbosbeheer sponsort?1
Ja. De organisator van de Nationale Boomfeestdag is overigens een onafhankelijke stichting. Staatsbosbeheer heeft deze opgericht en participeert in het bestuur, maar is geen organisator van de boomfeestdag.
Wist u dat Shell samen met negentien andere bedrijven verantwoordelijk is voor meer dan een derde van alle CO2-uitstoot sinds 1965?2
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Wist u dat Shell naar eigen zeggen nog decennia zal blijven profiteren van olie- en gasopbrengsten en nog tot in de jaren dertig naar nieuwe olie- en gasvelden wil blijven zoeken?3
Ja.
Wist u dat onderzoek heeft uitgewezen dat het in productie houden van de huidige olie- en gasvelden, nog afgezien van geplande investeringen, het onmogelijk maakt om de klimaatopwarming onder de 1,5 graden Celsius te houden?4
Ik ken het artikel. Het is duidelijk dat de internationale klimaatdoelen aanzienlijke consequenties gaan hebben voor de fossiele energiesector. Het is de verantwoordelijkheid van individuele bedrijven om daar rekening mee te houden. De Nederlandse overheid neemt zijn verantwoordelijkheid door het stellen van nationale emissiereductiedoelen en het nemen van maatregelen. Eén van de maatregelen van het Klimaatakkoord is dat alle bedrijven in Nederland hun CO2-uitstoot naar beneden dienen te brengen. Zoals afgesproken in het Klimaatakkoord zal een CO2-heffing volgen als een bedrijf meer CO2-uitstoot dan het aan de ETS-benchmark gerelateerde niveau.
Deelt u de mening dat het behouden en het planten van bomen belangrijk is in het kader van de klimaatopgave, maar symptoombestrijding is wanneer Shell er een dergelijke klimaatontwrichtende bedrijfsvoering op nahoudt? Zo, nee, hoe beoordeelt u deze sponsoractie van Shell dan?
Ik deel het beeld dat bomen en planten een belangrijke bijdrage leveren aan de klimaatopgave. Het is echter duidelijk dat er maatregelen in alle sectoren van de economie nodig zijn om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen.
Deelt u de mening dat, in het licht van bovenstaande, het sponsorschap van de Nationale Boomfeestdag mensen de indruk zou kunnen geven dat Shell meer doet voor het klimaat dan daadwerkelijk het geval is?
Het is van belang dat alle partijen in Nederland, groot of klein, actief bijdragen aan een groener en schoner Nederland. Daarbij kan en wil ik geen partijen of maatregelen uitsluiten. Gezien de afspraken in het Klimaatakkoord over het reduceren van broeikasgasemissies in de industrie, is het duidelijk dat van Shell een veel grotere bijdrage wordt gevraagd dan het sponsoren van het planten van bomen.
Deelt u de mening dat Shell de schuld voor de klimaatcrisis onevenredig naar de individuele burger verlegd en haar eigen aandeel in de klimaatcrisis maskeert, door bezoekers van de Nationale Boomfeestdag te vragen met de trein te komen vanwege het klimaat?5
Nee. De stichting Nationale Boomfeestdag verzoekt bezoekers met de trein te komen, hetgeen mij een positief geluid lijkt. Shell zal deze oproep waarschijnlijk hebben overgenomen.
Deelt u de mening dat het sponsoren van de Nationale Boomfeestdag als niets meer dan een PR-stunt en als «greenwashing» gekwalificeerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wist u dat de Boomfeestdag ook lesmateriaal voor kinderen aanbiedt waarin hen wordt verteld dat vliegreizen volledig gecompenseerd kunnen worden door bomen te planten?6
Nee.
Wist u dat wetenschappers ernstige twijfels hebben bij de berekeningen rond vrijwillige CO2-compensatie, mede omdat de klimaatschade veroorzaakt door een vliegreis twee keer zo groot is als volgens gangbare berekeningen?7
Ik ben bekend met het bericht in Trouw. Ik zal de Kamer naar aanleiding hiervan separaat informeren over de vrijwillige CO2-compensatiemarkt.
Bent u bereid de organisatoren van de boomfeestdag erop te wijzen dat volledige compensatie ter discussie staat? Zo nee waarom niet?
Dat lijkt mij niet nodig, gezien de vele publicaties die er recent zijn verschenen over dit onderwerp. Daarnaast gaat het om vrijwillige bijdragen die niet in de plaats komen van emissiereducties op Nederlands grondgebied die onder het Klimaatakkoord zijn afgesproken of de reductie van internationale emissies van de luchtvaart waar in de International Civil Aviation Organization (ICAO) afspraken over zijn gemaakt. Over de vrijwillige CO2-compensatiemarkt zal de Minister van Economische Zaken en Klimaat de Kamer, zoals hierboven genoemd, separaat informeren.
Erkent u dat dergelijk lesmateriaal misleidend is over de klimaatschade van vliegreizen? Zo nee, waarom niet?
Met enige regelmaat krijgt het kabinet vragen over de inhoud van leermiddelen. Hoe begrijpelijk het soms ook is dat bepaalde passages uit leermiddelen vragen oproepen, hechten we er aan de formele verantwoordelijkheidsverdeling omtrent de inhoud van leermiddelen te respecteren, en kunnen dan ook niet inhoudelijk ingaan op deze vragen. Zoals de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs, en ook hun voorgangers, aan uw Kamer in vele eerdere (schriftelijke) vragen hierover hebben aangegeven, is het niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen, maar aan scholen. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Dat past bij de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren om daarin eigen afwegingen te maken. Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting ouders en leerlingen aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met leermethoden.
Deelt u de mening dat dit lesmateriaal derhalve gekwalificeerd kan worden als kindermarketing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u ervan dat de marketingmachine van Shell de belangrijke opgave van Staatsbosbeheer om bomen te beschermen en te planten kaapt?
Shell levert een welkome bijdrage aan het financieren van nieuw bos, maar daarmee worden niet alle inspanningen op dit vlak aan Shell toegeschreven.
Vindt u het gepast dat u zelf deelneemt aan een dergelijk gegreenwasht evenement? Kunt u dat toelichten?
Ik vind het belangrijk om een evenement waarbij kinderen waardering voor de natuur wordt bijgebracht, te steunen. Een traditie die teruggaat tot de jaren »50 van de 20e eeuw en waar miljoenen kinderen, en inmiddels volwassenen, met veel plezier op terugkijken.
Het bericht ‘Zorgverzekeraars, Per Saldo, V&VN en VWS maken afspraken over indicatieproces kindzorg thuis’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenbedoeld bericht?1
Ja.
Hoe verklaart u, in afwijking van uw beantwoording op eerdere Kamervragen, het feit dat volgens bedoeld bericht blijkbaar de ene belangenbehartiger wèl en de andere níet bij het maken van afspraken over het indicatieproces over kindzorg thuis wordt betrokken?2
Er zijn over dit onderwerp verschillende gesprekken met verschillende partijen gevoerd. Zoals ik ook in eerdere beantwoording heb aangegeven, heb ik met de partijen bij de bestuurlijke afspraken Zvw-pgb, gesproken over oplossingsrichtingen. Deze partijen zijn daar voornamelijk aan zet. Met deze partijen zijn dan ook de afspraken gemaakt om snel tot een oplossing te komen voor deze problematiek. In andere gesprekken heb ik de verschillende oplossingsrichtingen voorgelegd, met het doel om deze te toetsen. Ik wil namelijk graag van belangenbehartigers weten of zij in de praktijk uit de voeten kunnen met de oplossingsrichtingen.
Vindt u dat er een gerechtvaardigde reden voor een dergelijke verschillende behandeling is? Zo ja, welke dan? Zo nee, op welke wijze wordt een en ander dan hersteld?
Ja. ZN, V&VN, Per Saldo en VWS hebben bestuurlijke afspraken over de uitvoering van het Zvw-pgb. Op het moment dat daar iets mis gaat, moeten de oplossingen ook van deze partijen komen.
Bent u bereid in het vervolg de Belangenvereniging voor Intensieve Kindzorg (BVIKZ) ook te betrekken bij het maken van afspraken als hiervoor bedoeld en niet, zoals nu is gebeurd, pas uit te nodigen op uw ministerie nadat daarover Kamervragen zijn gesteld en op het moment dat bovenbedoeld bericht wordt gepubliceerd?
Ik was, ben en blijf bereid om BVIKZ te betrekken bij de oplossingen op dit dossier, de gestelde Kamervragen staan hier wat mij betreft los van. Er is met BVIKZ gesproken over de oplossingsrichtingen. En al ruim voordat het artikel in de NRC hierover verscheen, is er in november 2019 overleg geweest met BVIKZ over deze problematiek. Het is echter wel zo dat er verschillende gesprekken worden gevoerd met verschillende doelen. Alle partijen hebben een eigen rol en verantwoordelijkheid in dit traject. Dat betekent dat BVIKZ niet bij alle overleggen aan tafel zal zitten, maar dat neemt niet weg dat zij betrokken worden bij het hele traject.
Wat bedoelt u met het in de onder 2. bedoelde antwoord van eerdere Kamervragen dat u wilt weten of (bijvoorbeeld) de BVIKZ «in de praktijk uit de voeten kan met de oplossingsrichtingen»? Wat gebeurt er als de BVIKZ gemotiveerd aangeeft dat en waarom zij dat niet kan? Worden bedoelde oplossingen dan aangepast op een wijze dat zij er wel mee uit de voeten kan?
Ik wil weten of belangenbehartigers in de praktijk uit de voeten kunnen met de voorgestelde oplossingsrichtingen, omdat zij een van de partijen zijn die met deze afspraken te maken hebben. Overigens geldt dat niet alleen voor BVIKZ. Ook bij andere belangenbehartigers heb ik de gemaakte afspraken getoetst. En zoals altijd geldt dat wanneer er blijkt dat afspraken toch niet werken zoals we hadden bedacht, we hier weer opnieuw over om de tafel gaan zitten.
Wat betekent in bovenbedoeld bericht de zin «De tekst in het Zvw-pgb reglement... is geen nieuwe inhoudelijke wijzigingsgrond, maar een andere omschrijving van gebruikelijke zorg...»? Betekent dat terwijl in de handelingen die ouders verrichten in het kader van zorg en ondersteuning geen wijziging optreedt toch sprake kan zijn van een andere beoordeling c.q. indicatie? Als dat zo is, hoe verhoudt zich dat dan met de eerste zin uit bedoeld bericht: «Uitgangspunt is dat het beleid ongewijzigd is?»
In 2019 is het Begrippenkader Indicatieproces vastgesteld door V&VN. Het Zorginstituut Nederland heeft in 2019 «Verpleegkundige indicatiestelling – een nadere duiding uitgebracht. Uit deze documenten blijkt dat de term gebruikelijke zorg niet past binnen de Zvw, en daarom ook niet meer gebruikt zou moeten worden. Dit betekent ook dat er bij de indicatiestelling niet meer teruggegrepen kan worden naar de oude lijsten die het CIZ vroeger hanteerde, maar dat de verpleegkundige in elke situatie gegeven de hele context van cliënt kijkt wat het netwerk kan bijdragen, hierbij de draagkracht/draaglast etc in ogenschouw nemend. Zorgverzekeraars hebben daarom hun reglementen in lijn met twee bovengenoemde documenten aangepast. Het beleid is niet gewijzigd, het is nog steeds mogelijk om informele zorgverleners in te kopen met een Zvw-pgb. Het kan wel voorkomen dat er, gegeven het hierboven beschrevene, in de praktijk een andere indicatie gesteld wordt. Ondanks dat er in de handelingen die ouders verrichten geen wijziging heeft plaats gevonden. Juist ook in deze situaties is het goed als ouders contact opnemen met hun zorgverzekeraar, zodat de zorgverzekeraar ondersteuning kan bieden bij een soepele overgang.
Vindt u het terecht om, zoals in bovenbedoeld bericht gebeurt, te spreken van «maatwerk» in die situaties dat ouders het oneens zijn met de indicatie en/of toekenning van het Zvw-pgb? Bent u ook niet van mening dat de term maatwerk juist veronderstelt dat vóórdat van een verschil van mening sprake is in onderling overleg wordt gezocht naar wat passend is?
Ja dat vind ik terecht. In deze gevallen gaat het om de situatie waar de ouders zich niet kunnen vinden in de indicatiestelling van de indicerend verpleegkundige. Zorgverzekeraars gaan in die situatie in gesprek met de ouders en de verpleegkundige. Als de indicatie wel klopt maar de verandering een grote impact heeft op de organisatie van zorg, kan de zorgverzekeraar ondersteuning bieden bij een soepele overgang. Uiteraard is het zo dat het maatwerk normaal gesproken bij de indicatiestelling door de verpleegkundige plaats vindt, en niet bij de vaststelling door de zorgverzekeraar. Maar kennelijk is de situatie op dit moment zo dat deze extra optie tot maatwerk nodig is voor een soepele overgang.
Bent u ook van mening dat zorgverzekeraars de gegevens van de bij hen voor de besluitvorming omtrent intensieve kindzorg verantwoordelijke contactpersonen behoren te delen met BVIKZ, zodat BVIKZ in haar rol als belangenbehartiger namens ouders met betrokkenen in contact kan treden over het hierboven onder 7. bedoelde maatwerk? Zo ja, wilt u dan daarover met zorgverzekeraars in contact treden? Zo nee, waarom ontvangt een andere belangenbehartiger die gegevens dan wel?
Nee, dat ben ik niet van mening. Ik heb in het gesprek dat ik voerde met V&VN, ZN en Per Saldo (allen betrokken bij de bestuurlijke afspraken Zvw-pgb) afspraken met hen gemaakt. Onder andere dat ouders voor maatwerk snel terecht konden bij hun zorgverzekeraar.
Belangenbehartigers zouden een lijst met zo direct mogelijke contactgegevens van zorgverzekeraars krijgen. Dus niet nummers van front offices, maar direct bij een pgb-team of afdeling.
De lijst die ZN namens de zorgverzekeraars met Per Saldo en V&VN gedeeld heeft, was iets uitgebreider dan de lijst die door ZN met andere belangenbehartigers gedeeld is. Er werden namelijk voor- en/of achternamen van medewerkers genoemd. Per Saldo en ZN zijn bekenden voor elkaar, ze hebben namelijk Bestuurlijke Afspraken Zvw-pgb gemaakt. Op de lijst voor de andere belangenbehartigers hebben zorgverzekeraars om privacy-redenen de namen van medewerkers weggelaten. Dat begrijp ik volledig, privacy voor medewerkers is een groot goed. Het doel is uiteindelijk dat ouders met vragen en zorgen snel terecht komen bij de juiste afdeling, op het juiste bureau van hun zorgverzekeraar. En die afspraak is door ZN en zorgverzekeraars nagekomen.
Wat betekent het feit dat in bovenbedoeld bericht niet wordt gesproken over het zowel bij ouders als anderen veel onbegrip en onrust opgeleverd hebbende door Kinderthuiszorg opgestelde normenkader voor de status daarvan? Kan ervan worden uitgegaan dat dat normenkader niet meer van toepassing is c.q. niet meer ten grondslag kan worden gelegd aan indicaties in dezen?
KinderThuisZorg heeft mij laten weten dat de indicerende kinderverpleegkundigen van KinderThuisZorg geen ander normenkader hebben gehanteerd, nu hanteren of zullen hanteren dan die van de beroepsgroep, opgesteld door V&VN. Zij geven tevens aan dat zij geen tweede normenkader hebben gemaakt, noch bekend zijn met het bestaan van een tweede normenkader.
Zoals aangegeven in eerdere brieven bestaat de beroepsnorm van V&VN voor het indiceren en organiseren van verpleging en verzorging in de thuissituatie uit twee documenten: het Normenkader4 uit 2014 en het Begrippenkader Indicatieproces uit 2019. Het Normenkader formuleert de eisen bij het indiceren. Het Begrippenkader Indicatieproces behelst in feite een toelichting op een aantal begrippen uit het Normenkader en is bedoeld als ondersteuning bij het proces van indiceren.
Zowel V&VN, Zorgverzekeraars Nederland als de Branchevereniging Integrale Kindzorg (aanbieders) geven aan dat hun leden/achterban deze V&VN-documenten hanteren. V&VN heeft tevens voor het Normenkader en het Verpleegkundig Proces in januari 2020 handreikingen5 gemaakt, waarin elke norm stat voor stap wordt uitgelegd.
Aangezien de beroepsnorm op dit moment ruimte laat voor interpretatieverschillen o.a. bij de indicatiestelling voor de kindzorg thuis heb ik met V&VN afgesproken dat de beroepsnorm waar nodig verhelderd zal worden voor de kindzorg thuis. (Zie mijn antwoord op Commissiebrief d.d. 18 februari6)
Bent u bereid zelf op korte termijn met BVIKZ in gesprek te gaan, nu de onrust onder de betrokken ouders erg groot is (zeker nu velen van hen zich in weerwil van de mededeling dat het beleid ongewijzigd zou zijn geconfronteerd zien met forse beperkingen in indicaties)?
Zoals ik al eerder heb gezegd, ben ik altijd bereid om met partijen in gesprek te gaan. Dat heb ik dan ook gedaan. Daarbij zijn veel zaken die u in deze vragen aanroert aan de orde geweest evenals de hierbij gegeven antwoorden. Niet alleen met BVIKZ, maar met alle belangenbehartigers, beroepsverenigingen en brancheorganisaties. Op dit moment zie ik geen directe aanleiding om extra gesprekken in te plannen met de betrokken partijen. Er zijn harde afspraken gemaakt over de vervolgaanpak, ik verwacht dat de partijen deze afspraken nakomen. Uiteraard volg ik alle te zetten stappen nauwgezet, en zal ik niet aarzelen om de partijen weer om de tafel te roepen als dat nodig is.
Het bericht 'Kabinet gebruikt drukmiddelen niet om asielzoekers terug te sturen' |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «overbelast COA zoekt gymzalen en evenementenhallen voor asielzoekers»1 en «Kabinet gebruikt drukmiddelen niet om asielzoekers terug te sturen»?2
Ja.
Herkent u zich in de inschattingen dat de uitzetting van afgewezen asielzoekers moeizaam verloopt en dat het gebruik van drukmiddelen om terugkeersamenwerking te bevorderen belemmert wordt door een prioritering voor de bescherming van handels- en diplomatieke belangen?
Nederland doet het in vergelijking met andere EU-lidstaten redelijk goed wanneer het aankomt op de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers.3 Dit neemt niet weg dat er noodzaak is tot verbetering.
Het vertrek van uitgeprocedeerde asielzoekers is afhankelijk van veel factoren, waar de samenwerking met het land van herkomst er één van is. Nederland is actief in gesprek met relevante landen van herkomst over terugkeer en bekijkt per land op welke wijze we effectief onze terugkeersamenwerking kunnen verbeteren. Als het kabinet bepaalde instrumenten niet heeft ingezet, dan is dat omdat op dat moment zo’n maatregel voor dat specifieke land niet effectief dan wel gewenst werd geacht.
Kunt u aangeven welk afwegingskader u hanteert bij het al dan niet inzetten van drukmiddelen in het kader van «more for more, less for less» ter bevordering van de terugkeersamenwerking met derde landen?
Het kabinet bekijkt per relevant land van herkomst op welke wijze we effectief onze terugkeersamenwerking kunnen verbeteren. Op deze problematiek wordt meer in detail ingegaan in de kamerbrief d.d. 10 juli 2020 naar aanleiding van de motie Becker c.s.4.
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Algerije, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Eritrea, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Ethiopië, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Marokko, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Irak, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Iran, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Moldavië, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Nigeria, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Pakistan, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Somalië, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Turkije, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u de bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Nieuw onderzoek naar fysiotherapie voor COPD-patiënten |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek «Effecten van de frequentiereductie van langdurige fysiotherapeutische revalidatie bij ernstig COPD: een niet-gerandomiseerde multicenter effectstudie»?1
Het is belangrijk dat dit type onderzoek wordt verricht. Bij het uitbrengen van het advies over fysio- en oefentherapie bij COPD in 2018 is dit ook door het Zorginstituut geadviseerd. Helaas is van genoemd onderzoek alleen een kort abstract ter beschikking gesteld en niet het gehele onderzoeksrapport. Dat maakt het – ook voor het Zorginstituut – voorbarig om op de conclusies van dit onderzoek te reageren. Daarvoor is meer gedetailleerde informatie nodig over onder meer de onderzoeksgroepen en -methoden. Ik roep de onderzoekers daarom op de volledige onderzoekresultaten ter beoordeling aan het Zorginstituut te sturen.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat de ziektesymptomen ernstiger zijn bij patiënten die minder fysiotherapie ontvangen?
Het Zorginstituut constateerde in 2018 dat fysio- en oefentherapie effectief is voor het verbeteren van de gezondheidstoestand van COPD-patiënten, maar dat de doelmatigheid van de inzet van fysiotherapie niet optimaal was. Er was geen wetenschappelijke onderbouwing voor het hoge aantal behandelsessies bij een aanzienlijk deel van de patiënten, in tegenstelling tot het geadviseerde lagere aantal behandelsessies waarvoor wel onderbouwing beschikbaar was.
Het Zorginstituut gaf in haar advies aan dat meer onderzoek naar de meest doelmatige inzet van fysio- of oefentherapie, zowel in de eerste behandelfase als in de continueringsfase gewenst is. Het is dus goed dat hier onderzoek naar wordt gedaan.
Zoals bij vraag 1 aangegeven, adviseer ik de onderzoekers om hun volledige onderzoek aan het Zorginstituut voor te leggen. Het Zorginstituut kan vervolgens beoordelen of dit aanleiding geeft opnieuw te adviseren over de aanspraak.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat het ontvangen van minder fysiotherapie leidt tot meer medicijngebruik en ziekenhuisopnames?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat de maximering van het aantal behandelingen waar Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD)-patiënten recht op hebben, tot hogere zorgkosten leidt?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u ondanks de conclusies van dit onderzoek nog steeds achter uw uitspraak dat er geen directe relatie bekend is tussen het ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie van longaanvallen? Zo ja, waarom?2
De vragen van het lid Ploumen gingen over patiënten die vanwege een verbetering van de gezondheidssituatie geen of een lagere aanspraak krijgen op fysiotherapie. Vanuit dit perspectief – patiënten met een verbeterde gezondheidssituatie – heb ik aangegeven dat bij COPD veel fluctuaties in de ernst van de symptomen kunnen optreden en dat er geen directe relatie daarvan bekend is met het ontvangen van fysio- of oefentherapie. Er is geen wetenschappelijke onderbouwing voor de relatie tussen het opnieuw krijgen van longaanvallen en het ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie daarvan bij patiënten waarvan de gezondheidssituatie is verbeterd.
Het onderzoek van de Vereniging Fysiotherapie en Wetenschap gaat niet over de relatie tussen het wel/niet ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie van longaanvallen. Op basis van het abstract lijkt het onderzoek te gaan over de vraag of bij patiënten die meerdere behandelingen per week hebben ontvangen minder longaanvallen zijn voorgekomen dan bij patiënten die (gemiddeld) één behandeling per week hebben ontvangen. Alle patiënten in het onderzoek hebben dus fysiotherapie gehad. In hoeverre dit onderzoek gedegen wetenschappelijke onderbouwing levert met betrekking tot de noodzakelijke behandelfrequentie laat ik ter beoordeling aan het Zorginstituut.
Deelt u de mening dat bovengenoemde uitspraak over het uitblijven van verbeterde behandeluitkomsten bij het ontvangen van fysiotherapie voor ernstig COPD, in strijd is met de actuele stand van de wetenschap en het recente Verbetersignalement «Zorgtraject van mensen met COPD» van het Zorginstituut Nederland?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de maximering op het aantal behandelingen oefen- en fysiotherapie voor COPD-patiënten los te laten? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven is het de rol van het Zorginstituut om te beoordelen of het onderzoek aanleiding geeft om het advies over de aanspraak te herzien.
Ik kan hier niet op vooruitlopen.
Het mogelijk maken van het enkelvoudig in- en uitchecken. |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Tarievenchaos in openbaar vervoer kost reiziger miljoenen» en «Ombudsman voor het openbaar vervoer: «Reiziger moet niet opdraaien voor fouten in computersystemen»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat u zich bij enkelvoudig in- en uitchecken alleen richt op een landelijke uitrol van een app met een locatiebepaling?
In het AO OV en taxi van 26 september 2019 heb ik toegezegd dat ik de Kamer nader zou informeren over de technische oplossingen die door vervoerders worden ontwikkeld om enkelvoudig in- en uitchecken mogelijk te maken. Ik heb dit besproken in het NOVB en met de Voortgangsrapportage NOVB wordt uw Kamer hier nader over geïnformeerd, in samenhang met de ontwikkeling van nieuwe betaalwijzen in het OV. Daarbij is het goed in ogenschouw te houden dat 97% van de treinreizen met één vervoerder plaatsvindt en dat slechts bij 3% een overstap tussen verschillende spoorvervoerders nodig is. Niettemin vind ik het belangrijk dat de OV sector blijft werken aan het nog eenvoudiger maken van het zoeken, boeken en betalen van de deur-tot-deur reis. Ontwikkelingen zoals MaaS en nieuwe betaalwijzen bieden technologische kansen om in- en uitchecken nog makkelijker te maken. Met eenmalige OV chipkaarten (kaartjes bij de balie of automaat) en e-tickets kan al gereisd worden met enkelvoudig in- en uitchecken.
Daar komt een nieuwe mobiele applicatie met achteraf betalen bij. Dit is interessant voor frequente reizigers die met een persoonsgebonden abonnement reizen en enkelvoudig in- en uit willen checken. Tijdens de pilot op de Valleilijn werd met het voor reizigers vergelijkbare «swipe en go» het gebruiksgemak van deze mobiele applicatie met een 8,0 beloond. De nieuwe applicatie is voor alle treinreizigers geschikt, maar wordt vanwege de complexiteit gefaseerd ingevoerd.
Op 4 februari 2019 is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek naar de kosten en baten van het invoeren van enkelvoudig in- en uitchecken binnen het huidige stelsel van de OV chipkaart5. Uit het onderzoek blijkt dat de baten niet opwegen tegen de kosten. In het AO OV en taxi van 21 maart 2019 is hier uitvoerig over gesproken en daarna is ook schriftelijk6 nog ingegaan op vragen over het tijdpad van een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken en de wisselwerking met de nieuwe OV betaalwijzen.
Wat vindt u ervan dat er alleen gewerkt lijkt te worden aan de uitrol van een app met een locatiebepaling, ondanks dat de Kamer er regelmatig steun voor heeft uitgesproken om het in- en uitchecken bij het overstappen naar andere vervoerders op het spoor definitief te beëindigen3 en de Kamer de motie Von Martels heeft aangenomen4 die verzoekt om een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken uit te werken die breder is dan alleen een landelijke uitrol van een app met locatiebepaling?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat een oplossing waarbij de reiziger privacy moet inleveren om enkelvoudig in- en uit te checken te summier is?
Ik hecht er aan te benadrukken dat de privacy van reizigers bij álle vormen van betalen wettelijk is geborgd. Op basis van zijn reisgedrag kan een reiziger ervoor kiezen een persoonlijke OV-chipkaart of abonnement te kopen. Daarvoor moeten persoonsgegevens worden overlegd om bij controle vast te kunnen stellen dat de reiziger degene is die recht heeft op dat reisproduct. Vervoerders zijn voor het verwerken en verstrekken van gegevens gebonden aan de AVG en de Autoriteit persoonsgegevens ziet erop toe dat vervoerders niet meer persoonsgegevens verwerken dan strikt noodzakelijk is. Als reizigers niet willen dat hun gegevens bekend zijn bij de vervoerder kunnen zij anoniem en met enkelvoudig in en uitchecken in de treinketen reizen, zie hiervoor antwoord 3.
Bent u bereid om voor het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS op 4-3-2020 via een Kamerbrief te schetsen hoe u alsnog ervoor gaat zorgen dat alsnog wordt voldaan aan de motie Von Martels die verzoekt om een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken uit te werken die breder is dan alleen een landelijke uitrol van een app met locatiebepaling?
Tijdens het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS van 4-3-2020 heb ik gezegd hierover het gesprek met uw Kamer te voeren tijdens het AO OV en taxi van 25 maart. Dat overleg wordt nu schriftelijk.
Gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen wordt ook de Voortgangsrapportage NOVB, met daarin relevante informatie over enkelvoudig in- en uitchecken, naar uw Kamer gestuurd.
Wat is uw reactie op het feit dat de Ombudsman voor het openbaar vervoer kritisch is op de weigering van het kabinet om vervoersbedrijven te verplichten tot een «enkelvoudige check-in, check-out?
In het artikel waaraan wordt gerefereerd staat dat de Ombudsman begrip heeft voor de afweging dat de investering voor enkelvoudig in- en uitchecken nu niet meer loont in het huidige systeem. Ik ben blij met het werk van de OV ombudsman omdat het individuele reizigers helpt bij incidentele voorvallen en het reis- en betaalgemak van alle reizigers verhoogt door het signaleren van structurele verbeterpunten. Bij het implementeren van de nieuwe betaalwijzen zullen deze signalen en de boodschappen uit het Manifest van de consumentenorganisaties ter harte worden genomen.
Bent u het eens met de stelling van Bert van Wee, hoogleraar Transportbeleid aan de TU Delft, dat de reiziger centraal moet staan in plaats van de vervoersbedrijven en met de Ombudsman voor het openbaar vervoer dat het vreemd is dat als klanten problemen ervaren zij vaak te horen krijgen dat het niet anders kan omdat het systeem nu eenmaal zo is ingericht? Op welke manier komt u tegemoet aan deze kritiek?
Ik zie de stellingen niet als kritiek. Het staat buiten kijf dat de reiziger centraal staat en dat lukt ook steeds beter zoals blijkt uit de OV klantenbarometer 2019, waarin de reizigers het gemak van de OV chipkaart gemiddeld met een 8,3 opnieuw hoger waarderen dan ooit daarvoor.
In het NOVB proberen we problemen die samenhangen met het OV betaalsysteem op te lossen. Een oplossing kan zijn dat er voor een specifieke doelgroep alternatieven geboden worden waarmee een als probleem ervaren situatie wordt opgelost.
Bent u het eens met de Ombudsman voor het openbaar vervoer dat het huidige systeem foutgevoelig is en helemaal onrechtvaardig is voor mensen met een abonnement? Op welke manier komt u tegemoet aan deze kritiek?
De Ombudsman geeft aan dat meermaals in- en uitchecken per treinvervoerder de kans op incomplete transacties vergroot. Om die foutgevoeligheid te verkleinen hebben treinvervoerders tal van maatregelen genomen en is het aantal incomplete transacties bij een overstap teruggebracht naar 0,06% van het aantal treinreizen.
Ik begrijp dat het voor abonnementhouders met een afgekocht reisrecht, die vrij kunnen reizen binnen hun abonnement, onrechtvaardig voelt indien ze een boete krijgen wanneer ze het verkeerde incheckpaaltje hebben gekozen. Daarom zijn in het NOVB afspraken over coulance gemaakt. Reizigers met een landelijk afgekocht reisrecht, die incidenteel vergeten in te checken, wordt de boete kwijtgescholden.
Kunt u aangeven bij hoeveel verbindingen er voor de opbrengstenverdeling tussen vervoerders geen omchecken nodig zou zijn, omdat er geen twijfel is over de gekozen reisroute?
Uit het onderzoek uit 2018 bleek dat in 3% van de in totaal 400 miljoen treinreizen een reis met meerdere vervoerders is gemaakt. Het is zeer aannemelijk dat de opbrengstverdeling van die 3% niet in alle gevallen eenduidig kan omdat er meerdere routes mogelijk zijn om van herkomst naar bestemming te reizen en omdat er binnen verschillende concessies verschillende tarieven gehanteerd kunnen worden. Door onderlinge afspraken over harmonisatie van tarieven en de opbrengstverdeling tussen concessieverleners (overheden) kan dit afgedwongen worden, maar dit heeft gevolgen voor de tariefbevoegdheid en het betreft maatwerk per concessie.
Kunt u aangeven hoeveel reizigers per dag een interoperabele reis maken en hoeveel reizigers per dag op een station komen met twee of meer vervoerders?
Zie antwoord 9. Gemiddeld wordt 3% van de treinreizen met twee of meer vervoerders gemaakt. Verder is het voor reizigers technisch niet meer mogelijk om op stations met poortjes bij een verkeerde vervoerder uit te checken. De reiziger krijgt bij een vergissing een heldere boodschap op het display van het poortje.
Kunt u een opsomming geven van welke activiteiten er plaatsvinden en/of hebben plaatsgevonden om ook grensoverschrijdend in- en uitchecken en/of vereenvoudigen van ticketing van grensoverschrijdend spoor en/of busvervoer mogelijk te maken?
Anders dan de huidige OV chipkaart werken de toekomstige nieuwe OV betaalwijzen op internationale standaarden waardoor reizigers van buiten Nederland bijvoorbeeld met de bankpas eenvoudiger kunnen reizen en betalen voor het OV in Nederland.
Met de MaaS-pilot in Limburg wordt beproefd of er multimodale, grensoverschrijdende deur-tot-deur vervoersoplossingen geboden kunnen worden. Er wordt in april 2020 een app gelanceerd, die de reisbehoefte van reizigers uit Nederland, Duitsland (Noordrijn-Westfalen) en België moet koppelen aan vervoer aan beide kanten van de grens. Reizigers hebben de keuze uit OV, deelfietsen, deelauto’s en taxi, maar ook eigen vervoer kan in de planner worden opgenomen. In de app kan de reis direct worden gepland, geboekt en betaald. Met één app krijgt de reiziger hiermee de mogelijkheid om, in eerste instantie, vanuit Limburg tickets aan te schaffen en toegang te krijgen tot het grensoverschrijdende openbaar vervoer. Na afloop van de tweejarige pilot dient het systeem operationeel te zijn voor het volledige grensoverschrijdende vervoer. De grensoverschrijdende pilot in Limburg is één van de zeven nationale MaaS-pilots die dit jaar worden opgestart.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS op 4 maart 2020?
Zie antwoord 5.
Het bericht ‘Agressie tegen verkeersregelaars in Twente neemt toe: we zijn tandeloze tijgers’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agressie tegen verkeersregelaars in Twente neemt toe: We zijn tandeloze tijgers»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving uit het artikel dat agressie tegen verkeersregelaars aan het toenemen is? Zijn er cijfers bekend over de mate waarin evenementen- en beroepsverkeersregelaars agressief bejegend worden? Wat is uw beeld als het gaat om agressie en geweld tegen verkeersregelaars?
Ik wil vooropstellen dat agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ontoelaatbaar is. Verkeersregelaars dragen bij aan een veilig Nederland, en agressie en geweld tegen hen moet bestraft worden. Een harde daderaanpak (verhoging van strafeis met +200%), sneller straffen en prioritair behandelen van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak zijn hoofdonderdelen van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen OM en politie. Deze afspraken zijn dan ook van toepassing als het gaat om agressie en geweld tegen verkeersregelaars.
Er zijn geen registratiecijfers beschikbaar van de beroepsgroep verkeersregelaars over agressie en geweld in hun branche. De politie beschikt ook niet over cijfers over het aantal gevallen van agressie en geweld tegen verkeersregelaars. Wanneer mensen met een publieke taak melding maken of aangifte doen van fysiek of verbaal geweld bij de uitvoering van hun werkzaamheden, wordt dit in het registratiesysteem van de politie geregistreerd onder de code VPT (Veilige Publieke Taak). Bij deze registratie wordt de functiegroep van de betrokkene niet eenduidig geregistreerd. Het is daarom niet mogelijk om deze VPT gecodeerde registraties uit te splitsen per functiegroep. Derhalve kan geen uitspraak gedaan worden over een eventuele meerjarige trend.
De politie heeft wel een lijst met beroepsgroepen als richtlijn om te bepalen of een bepaalde beroepsgroep een VPT-code zou moeten krijgen. Verkeersregelaars staan op die lijst.
Vallen verkeersregelaars die bijvoorbeeld bij voetbalwedstrijden of bij wegwerkzaamheden worden ingezet onder het programma Veilige Publieke Taak (VPT)? In hoeverre gelden de eenduidige landelijke afspraken(ELA) die politie en het Openbaar Ministerie gemaakt hebben inzake de aanpak van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ook voor verkeersregelaars? Hoe kan het dat verkeersregelaars niet of nauwelijks op de hoogte zijn van deze ELA? Bent u bereid om verkeersregelaars onder de werking van deze ELA te brengen?
Verkeersregelaars voeren een wettelijke en daarmee publieke taak uit. Het programma Veilige Publieke Taak (VPT) onder coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dat liep tot 2017, stimuleerde onder andere preventieve maatregelen tegen agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak, en dus ook verkeersregelaars. Dit programma is geëvalueerd en daarover is uw kamer vorig jaar bericht.2 De ELA zijn onverminderd van kracht. Deze zijn van toepassing indien er sprake is van agressie en geweld tegen verkeersregelaars.
Een onderdeel van het programma VPT was het stimuleren van werkgevers om informatie over VPT en de ELA met hun werknemers te delen. Na afronding van het programma VPT is dit uitgangspunt van werkgeversverantwoordelijkheid ten aanzien van informatieverstrekking overeind gebleven. Het instrumentarium wat indertijd ontwikkeld is, is nog steeds voor werkgevers en anderen toegankelijk op www.agressievrijwerk.nl.
Herkent u het probleem dat verkeersregelaars wel bevoegd zijn om aanwijzingen en een stopteken te geven, maar dat zij niet bevoegd zijn om overtreding daarvan te handhaven? Welke mogelijkheden zijn er om verkeersregelaars in de uitoefening van hun werkzaamheden meer back-up te geven? Wat vindt u van het voorstel uit het artikel om verkeersregelaars – dan wel enkele, specifiek daartoe opgeleide verkeersregelaars – de status van buitengewoon opsporingsambtenaar te geven, zodat zij zelf boetes kunnen uitdelen en de pakkans daardoor vergroot wordt?
Het klopt dat de bevoegdheden van verkeersregelaars beperkt zijn tot het geven van aanwijzingen en het geven van stoptekens. Zoals in een brief aan uw Kamer van is aangegeven is er sprake van een complementaire taakverdeling tussen politie en gemeentelijke BOA’s.3 Binnen die taakverdeling, waarbij de gemeentelijke BOA’s zich richten op overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden, en de politie belast is met het handhaven van de openbare orde en veiligheid, past het niet om de verkeersregelaars een BOA status te geven t.b.v. de opsporing van strafbare gedragingen van verkeersdeelnemers die gericht zijn tegen de persoon van de verkeersregelaar.
Ik vind het belangrijk dat mensen hier voldoende voor geëquipeerd zijn, en ik moedig het daarom aan dat werkgevers en organisatoren ervoor zorgen dat voldoende aandacht wordt besteed aan het omgaan met (dreiging van) agressie en geweld door verkeersregelaars. Het staat de verschillende aanbieders van opleidingen of e-learning instructie tot verkeersregelaar vrij dit onderdeel toe te voegen indien dit niet het geval is. De werkgever van de beroepsverkeersregelaar en de evenementenorganisator die de evenementenverkeersregelaar inzetten hebben een verantwoordelijkheid jegens hun verkeersregelaars.
De politie behandelt een melding van agressie en geweld tegen een verkeersregelaar op dezelfde manier als andere meldingen van agressie en geweld tegen beambten die een publieke taak vervullen. Zodra de politie een dergelijke melding krijgt, zal de politie daar sterk tegen optreden.
Iraniërs die dreigen met de vernietiging van historische Joodse graftombes |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Iraniërs dreigen de historische Joodse graftombes van Ester en Mordechai in Iran te vernietigen?1
Ja.
Kunt u nagaan hoe de Iraanse autoriteiten hebben gereageerd op de oproep van de terroristische Basiji-militie om de historische Joodse graftombes te vernietigen?
Daar hebben de Iraanse autoriteiten voor zover bekend niet op gereageerd.
Klopt het dat de Basiji-militie onderdeel is van de Revolutionaire Garde en op de terreurlijst staat van onder meer de VS? Zo ja, bent u bereid deze militie toe te voegen aan de Nederlandse lijst van terreurorganisaties?
De Basij-militie is sinds 1981 formeel ingelijfd in de Islamitische Revolutionaire Garde Corps (IRGC) en staat sinds 2007 onder commando van de IRGC-commandant. De IRGC staat sinds 2010 gelist onder het EU-sanctieregime inzake het Iraanse nucleaire programma. In 2019 heeft de VS de IRGC op de nationale terreurlijst geplaatst. Tevens staan diverse huidige en voormalige Basij-kopstukken gelist onder het EU-sanctieregime inzake de mensenrechtensituatie in Iran.
Zijn de graftombes nog steeds geregistreerd als cultureel erfgoed bij de Iraanse Cultural Heritage and Tourism Organization, zoals u eerder aangaf? Zo nee, waarom niet?2
De graftombes zijn nog steeds geregistreerd als cultureel erfgoed bij de Iraanse Cultural Heritage and Tourism Organization.
Bent u, gezien de acute dreiging voor de Joodse graftombes, bereid er bij de Iraanse autoriteiten op aan te dringen dat heilige plaatsen zoals de Joodse graftombes te allen tijde behouden en beschermd dienen te worden?
Nu de graftombes reeds adequaat beschermd worden middels nationale wetgeving, lijkt hiertoe geen noodzaak te bestaan.
Het bericht ‘Hoe de Facebook-CEO zichzelf zou inperken’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe de Facebook-CEO zichzelf zou inperken»?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Hoe staat u tegenover de uitspraken van Věra Jourová, voormalig Europees Commissaris voor Justitie, dat algoritmes onderworpen moeten worden aan een audit en dat academici meer toegang moeten krijgen om algoritmes beter te begrijpen? In hoeverre gebeurt dit al in Nederland?
Onderzoek naar algoritmes is belangrijk om grip te blijven houden op AI-toepassingen. Kennis uit verschillende wetenschapsgebieden is van belang om te kunnen beoordelen waaraan algoritmes kunnen voldoen. Naast de technische aspecten is er ook kennis nodig uit de sociale en geesteswetenschappen om bijvoorbeeld te beoordelen wanneer er sprake is van bias of andere onwenselijke gevolgen van bepaalde algoritmes. Onderzoekers hebben toegang tot algoritmes voor zover deze openbaar zijn of indien er toegang wordt gegeven door de rechthebbende van het algoritme. Het kabinet juicht, zoals beschreven in het Strategisch Actieplan AI, toe dat marktpartijen hun verantwoordelijkheid nemen in aanvulling op bestaande wettelijke vereisten. Er zijn verschillende initiatieven die hier invulling aan geven, zoals vertrouwde derde partijen die audits uitvoeren op algoritmes.2
Naast de kennis die academici gaan inbrengen zal er ook behoefte zijn aan toezichthouders die erop toezien, en indien nodig handhavend optreden, wanneer men algoritmes ontwikkelt en in gebruik neemt die mogelijke ongewenste effecten tot gevolg kunnen hebben. Daarom werken de Nederlandse toezichthouders nauw met elkaar samen om kennis te delen. Zo is bijvoorbeeld de Inspectieraad met alle Rijksinspecties bezig met het ontwikkelen van een programma waarin ze uitdagingen omtrent algoritmes en toezicht willen adresseren en samen tot gepaste oplossingen willen komen.
Hoe staat u tegenover hervorming van de manier waarop technologiebedrijven belasting betalen in Nederland? Hoe zoekt Nederland de samenwerking op dit terrein binnen de OESO en bijvoorbeeld met Frankrijk?
Bij de OESO vinden binnen het Inclusive Framework (waaronder OESO-leden en niet-leden) discussies plaats over een nieuw internationaal stelsel voor belastingheffing in een digitaliserende economie (Pijler 1, zie brief Staatssecretaris van Financiën van 10 oktober 2019) en over internationale afspraken om een minimumniveau van winstbelasting te waarborgen (Pijler 2, zie brief Staatssecretaris van Financiën van 14 november 2019).3 Voor de laatste stand van zaken verwijs ik u graag naar de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, en zijn brief van 10 februari 2020 met zijn reactie in het kader van twee schriftelijke overleggen hieromtrent.
Wat vindt u ervan dat Facebook elke vorm van overheidsregulering tegenwerkt en dit verdedigt door te zeggen dat de gebruiker instemt met de gebruikersvoorwaarden? Hoe omzeilt Facebook op dit moment de nationale wetgeving? Welke andere techreuzen omzeilen nationale of Europese wetgeving? Wat is uw inzet hierop? Zijn er lopende onderzoeken vanuit het Nederland naar techreuzen?
Ik begrijp dat u zich afvraagt of grote techbedrijven, zoals Facebook, strategisch opereren. De nieuwe dienstverlening die dit soort ondernemingen biedt, en de wijze waarop ze dat doen, leidt soms tot de vraag welke wet- of regelgeving van toepassing is. Dit kan ertoe leiden dat er verschillen van mening ontstaan over de toepasselijkheid van wet- of regelgeving. Uiteraard zullen bedrijven daarbij de voor hen meest gunstige uitleg daarvan bepleiten, hetgeen kan betekenen dat zij zich op het standpunt stellen dat bepaalde wet- of regelgeving niet op hen van toepassing is. In dit kader is het positief om te zien dat deze vraagstukken worden voorgelegd aan de rechterlijke macht zodat die daar een oordeel over kan vellen en duidelijkheid kan verschaffen. Zie bijvoorbeeld de recente uitspraak van de rechter Amsterdam in de zaak tussen Facebook en John de Mol, of de uitspraken van het Hof van Justitie van de EU inzake UberPop en Airbnb. Dit soort uitspraken verduidelijkt welke wet- en regelgeving voor dit soort ondernemingen van toepassing is voor de diensten die zij bieden. Zodra deze duidelijkheid er is, dienen deze ondernemingen zich uiteraard daarnaar te voegen en zo nodig hun handelen daarop aan te passen.4 Hoewel het natuurlijk ondernemingen vrij staat om wetgeving op de voor hen meest gunstige wijze uit te leggen, doe ik een moreel appel op grote techbedrijven om hun verantwoordelijkheid proactief te nemen gegeven hun sterke positie en bij hun handelen oog te hebben voor het publieke belang.
Hoe ondervinden Nederlandse bedrijven oneerlijke concurrentie van deze techreuzen? Hoe gaat u dit tegen? Welke hulp biedt u aan deze bedrijven?
Nederlandse bedrijven kunnen oneerlijke concurrentie van techreuzen ondervinden doordat deze bedrijven hun machtspositie misbruiken. Via bestaande mededingingsregelgeving wordt via toezicht achteraf (ex post) opgetreden tegen ondernemingen die misbruik maken van een economische machtspositie. Zo heeft de Europese Commissie in de afgelopen jaren in verschillende zaken waarin grote platforms betrokken waren boetes opgelegd voor het overtreden van de mededingingsregels. Tevens ondervinden Nederlandse bedrijven dat in de digitale economie het risico bestaat dat grote platforms een dusdanig belangrijke marktpositie hebben dat consumenten en ondernemers hier niet of nauwelijks meer omheen kunnen (en dus een poortwachtersfunctie hebben). Ondanks dat er geen sprake hoeft te zijn van machtsmisbruik, wordt toetreding door nieuwe ondernemingen hierdoor nagenoeg onmogelijk. In deze situatie is alleen achteraf toezicht zoals in het huidige mededingingsrecht onvoldoende.
Om ervoor te zorgen dat de concurrentie ook in de digitale economie wordt geborgd, pleit ik in Europa dat er in specifieke situaties, in ieder geval op Europees niveau, ook vooraf (ex ante) maatregelen moeten kunnen worden gesteld om de concurrentiemogelijkheden te versterken en bewaken. Een voorbeeld van zo’n maatregel kan zijn dat een platform specifieke data moet delen. Op 17 mei 2019 heb ik hierover een brief met mijn beleidsinzet naar de Kamer gestuurd waarin drie maatregelen, waaronder het ex ante instrument, worden beschreven.5 Deze maatregelen moeten er samen voor zorgen dat consumenten en ondernemers hun keuzevrijheid behouden en die kunnen benutten om de kansen die de platformeconomie biedt optimaal te verzilveren.
De Europese Commissie heeft op 19 februari 2020 haar digitale strategie gepubliceerd en kondigt daarin aan om de mogelijkheid om vooraf (ex ante) in te kunnen grijpen bij platforms met een poortwachtersfunctie te gaan verkennen en eind 2020 met een voorstel te komen.6 Dit is in lijn met mijn beleidsinzet. Ik ben verheugd dat het uitdragen van deze beleidsinzet bij verschillende gelegenheden effect heeft gehad en dat de Europese Commissie ook het belang inziet van een gezamenlijke aanpak op Europees niveau voor het borgen van de concurrentie in onze digitale economie. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd over de digitale strategie van de Europese Commissie middels een BNC-fiche.
Heeft de sterke marktpositie van techreuzen gevolgen voor innovatie, bijvoorbeeld doordat innovatieve bedrijven en/of concurrenten worden opgekocht door grote techbedrijven? Zo ja, wat kan hier aan worden gedaan? Zo nee, waarom denkt u dat? Kunt u in dat verband ook toelichten wat een land als Nederland meer zou kunnen doen bij dit soort risico’s?
Grote platforms hebben binnen de digitale economie op verschillende manieren invloed op innovatie in de markt. Aan de ene kant kunnen ze een positieve invloed hebben op innovatie, omdat het ervoor kan zorgen dat bij de overname van een startup een bepaalde innovatie waar de startup aan werkt, wordt doorontwikkeld door een kapitaalkrachtig bedrijf. Om die reden is het bedrijfsmodel van sommige startups ook om een innovatie op de markt te zetten en vervolgens te worden overgenomen door een groot platform. Aan de andere kant komt het ook voor dat grote bedrijven concurrenten overnemen die een potentiële bedreiging voor ze vormen. Vooral bedrijven met marktmacht kunnen een prikkel hebben om toekomstige concurrenten over te nemen en hun innovaties stop te zetten. Een bedrijf met een duurzame machtspositie ervaart immers minder druk om te investeren in innovatie.
Op dit moment zijn de meldingsdrempels in het concentratietoezicht gebaseerd op omzet. Overnames van relatief kleine innovatie startups, die te weinig omzet maken om boven de meldingsdrempels uit te komen, blijven nu buiten het zicht van toezichthouders. Deze overnames kunnen de mededinging en daarmee de innovatie toch significant beperken. Om ervoor te zorgen dat zowel de potentiële beperking van de mededinging als de mogelijke voordelen voor bijvoorbeeld innovatie en daarmee consumenten beoordeeld kunnen worden, is het belangrijk dat de toezichthouder ook deze fusies of overnames in het vizier krijgt. Daarom pleit ik in Europa voor aanpassing van de huidige meldingsdrempels voor fusies – bijvoorbeeld door ze te baseren op de transactiewaarde van een fusie of de verhouding tussen de omzet en transactiewaarde. Op die manier zullen ook deze fusies en overnames van bedrijven die (nog) geen hoge omzet hebben, maar wel ingrijpende mededingingseffecten kunnen hebben, in het vizier van de toezichthouder komen.
Daarnaast zet ik me in voor de aanpassing van de Europese richtsnoeren waar de toepassing van mededingingsregels in is vastgelegd. Zo kan bijvoorbeeld worden verduidelijkt hoe kan worden beoordeeld of bij een overname door een groot platform sprake is van een potentiële concurrent. In haar digitale strategie heeft de Europese Commissie aangekondigd de mededingingsregels te evalueren en een mogelijke aanpassing van de mededingingsregels te verkennen om te zorgen dat de toepassing van de regels nog effectief blijft in een digitaliserende wereld.
Hoeveel werkgelegenheid heeft Nederland te danken aan grote techbedrijven zoals Google, Amazon, Facebook, Apple en Netflix? Hoeveel is dit in vergelijking met andere sectoren?
De werkgelegenheid die techbedrijven voor Nederland opleveren bestaat allereerst uit directe werkgelegenheid, zoals de ruim 5.000 medewerkers die voor Booking.com in Amsterdam werken. Techbedrijven zijn geen aparte bedrijfstak in de officiële statistieken, dus de werkgelegenheid die deze bedrijven opleveren wordt niet bijgehouden. Ook de werkgelegenheid dit indirect tot stand komt als gevolg van de aanwezigheid van kantoren van techbedrijven in Nederland wordt niet bijgehouden. Daarnaast werkt ongeveer 0,4% van de beroepsbevolking via techbedrijven in de «kluseconomie»: maaltijdbezorging, huishoudelijke dienstverlening. Hierbij is het de vraag in hoeverre dit additionele werkgelegenheid is, en welk deel ervan slechts vervanging van reeds bestaande werkgelegenheid is. Het CBS is verder bezig om te kijken naar mogelijkheden om platformen in Nederland te meten.
Een dialoog tussen de Spaanse en Catalaanse regering |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de stand van zaken schetsen aangaande het lopende conflict tussen de autonome regio Catalonië en Spanje?
Op 26 februari jl. is een formele dialoog van start gegaan tussen de Spaanse regering en het Catalaanse regiobestuur. Hiertoe is besloten door de onlangs aangetreden Spaanse regering. De delegaties, aangevoerd door Minister-President Sanchez aan de ene zijde en regiopresident Torra aan de andere, hebben afgesproken de dialoog maandelijks te voeren in respectievelijk Madrid en Barcelona.
Klopt het dat de Spaanse regering voornemens is om een formele dialoog te starten met de regering van de autonome regio Catalonië?1
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u deze stand van zaken?
Dat er dialoog plaatsvindt, is zonder meer positief. Het betreft verder een interne Spaanse aangelegenheid. Ik zie geen aanleiding voor Nederland om zich hierin te mengen, tenzij beide partijen ons daartoe expliciet zouden verzoeken.
Deelt u de mening dat een dialoog tussen de Spaanse nationale regering en de Catalaanse regering de enige weg vooruit is uit dit langlopende conflict?
Zie antwoord vraag 3.
Zet het kabinet zich in om deze dialoog te stimuleren en toe te werken naar een doorbraak in dit langlopende conflict? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het gebruik van warmtenetten |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Hoe verklaart u het verschil in kosten per hoeveelheid geleverde energie tussen stadsverwarming en verwarming op basis van aardgas?
De huidige maximumtarieven voor warmte zijn nog grotendeels gebaseerd op het uitgangspunt van de gasreferentie. ACM stelt maximumtarieven vast voor de volgende onderdelen:
het vastrecht voor warmte (gebaseerd op de gasreferentie)
het variabele tarief voor warmte (gebaseerd op de gasreferentie)
de meetkosten (gebaseerd op de meetkosten bij gas)
de huurkosten voor de afleverset (gebaseerd op werkelijke kosten)
de kosten van de eenmalige fysieke aansluiting op een warmtenet (gebaseerd op werkelijke kosten)
de kosten van afsluiting van een warmtenet (gebaseerd op de werkelijke kosten)
Hiermee wordt voor de belangrijkste tariefcomponenten bereikt dat verbruikers op basis van het maximumtarief gemiddeld gesproken niet meer betalen dan een verbruiker van aardgas.
Het hanteren van de gasreferentie zorgt er dus voor dat er gemiddeld geen kostenverschil is. Er kunnen op individuele basis wel verschillen zijn. De verklaring van die verschillen is situatie specifiek. Zo wordt voor de gasreferentie bijvoorbeeld uitgegaan van de gewogen gemiddelde vaste en variabele tarieven van de tien grootste Nederlandse gasleveranciers. Voor een individuele verbruiker van aardgas geldt het tarief van zijn leveranciers en dit kan lager of hoger liggen dan het gemiddelde waar de gasreferentie vanuit gaat. Daarnaast zijn de kosten van verschillende woningen (waarvan de een op gas en de ander op warmte) niet makkelijk met elkaar te vergelijken. De energiekosten zijn namelijk afhankelijk van de specifieke situatie en de kenmerken van de woning, zoals vloeroppervlak, onderhoudsstaat, type woning, aantal buitenzijden, type verwarming, etc.
Welke juridische en technische belemmeringen ondervinden mensen als zij hun aansluiting op het warmtenet willen opzeggen, bijvoorbeeld omdat zij gebruik willen maken van zonnepanelen of warmtepompen? Welke wetgeving raakt aan het opzeggen van het contract?
Er zijn twee aspecten te onderscheiden bij het beëindigen van de warmtelevering: de fysieke ontkoppeling van de aansluiting (afsluiting) en de beëindiging van de leveringsovereenkomst.
In de Warmtewet is bepaald dat de leverancier op verzoek van de afnemer kan afsluiten. De afnemer kan altijd om zo’n afsluiting verzoeken. De kosten die voor het afsluiten in rekening worden gebracht mogen de feitelijk gemaakte kosten niet overstijgen. Met ingang van 2020 wordt het maximumtarief voor de fysieke afsluiting door ACM gebaseerd op de gemiddelde werkelijke kosten bij warmte.
Op grond van algemeen consumentenrecht kunnen afnemers in algemene zin hun leveringsovereenkomst beëindigen, als het een overeenkomst voor onbepaalde tijd betreft. Een overeenkomst voor bepaalde tijd kan slechts in uitzonderlijke situaties worden opgezegd. Dit is in het Burgerlijk Wetboek geregeld. In de Warmtewet is ook een tweetal uitzonderingen opgenomen op de regel dat een afnemer altijd zijn leveringsovereenkomst moet kunnen beëindigen. De eerste uitzondering doet zich voor wanneer het technisch niet mogelijk is om de levering van warmte in zijn geheel te beëindigen. De tweede doet zich voor wanneer beëindiging van de leveringsovereenkomst leidt tot «aanzienlijk nadeel» voor een andere gebruiker.
In het geval van tussentijdse beëindiging van een contract met een bepaalde looptijd is het toegestaan om een opzegvergoeding in rekening te brengen. Als gevolg van artikel 6:230m van het Burgerlijk Wetboek bevat een overeenkomst de voorwaarden voor opschorting of beëindiging daarvan. Hieronder valt ook de vermelding van de opzegvergoeding.
Met deze bescherming bestaat er een goede balans tussen de belangen van afnemers en leveranciers. Ook doet het recht aan de grote diversiteit aan gevallen die dit betreft. Afnemers kunnen hun contract opzeggen en betalen een tarief gerelateerd aan de werkelijke kosten. Via de opzegvergoeding worden de investeringsrisico’s van leveranciers beschermd. Paragraaf 4.5 van de memorie van toelichting bij de wijziging van de Warmtewet (Kamerstuk 34 723, nr. 3) gaat hier nader op in.
Klopt het dat de prijs van stadsverwarming is gekoppeld aan de prijs van aardgas? Op welke wijze betrekt u dit gegeven bij de uitvoering van de motie Asscher c.s.1 die verzoekt te voorkomen dat mensen met warmtenet erop achteruitgaan als gevolg van veranderingen in de energiebelasting?
Ja, de tarieven voor de levering van warmte zijn gebaseerd op de gasreferentie en daarmee gekoppeld aan de prijs van aardgas. In mijn voortgangsbrief over Warmtewet 2 heb ik geconcludeerd dat de huidige tariefsystematiek op basis van een gasreferentie op de lange termijn niet houdbaar is (Kamerstuk 32 813, nr. 372). In mijn brief over de warmtetarieven in 2020 en de tariefregulering in Warmtewet 2 heb ik toegelicht welke uitgangspunten ik voorzie voor de nieuwe tariefregulering (Kamerstuk 30 196, nr. 704). Ook heb ik in deze brief aangekondigd additionele bepalingen van artikel 7 van de Warmtewet inwerking te laten treden waardoor ACM aanvullende bevoegdheden krijgt om – op termijn – indien nodig de tariefstelling van warmtebedrijven te beperken als blijkt dat de rendementen van warmtebedrijven te hoog zijn.
Naast de tariefregulering voor warmte wordt in lijn met de motie Asscher voor de uitwerking van het Klimaatakkoord ook aan andere instrumenten gewerkt. In de Kamerbrief over de uitwerking van het Klimaatakkoord voor de Gebouwde Omgeving (Kamerstuk 32 813, nr. 437) is aangegeven dat het streven is dat de woonlasten van de huurder bij verduurzamingsmaatregelen niet toenemen. In de Kamerbrief over financiering en ontzorging van woningeigenaren (Kamerstuk 32 847, nr. 585) wordt nader ingegaan op de financiering van de verduurzamingsopgave en de ontzorging van woningeigenaren.
Kunt u inzichtelijk maken welk deel van de kosten van warmtenetten bestaat uit vaste kosten en welk deel uit variabele kosten? Kunt u daarbij tevens aangeven hoe dit in verhouding staat tot andere vormen van verwarming?
De maximumtarieven uit de Warmtewet bestaan uit een aantal onderdelen. In onderstaande tabel zijn de maximum warmtetarieven weergegeven die ACM voor 2020 heeft vastgesteld. Het maximale leveringstarief voor warmte bestaat uit drie gebruiksonafhankelijke componenten (vast bedrag per jaar, meetkosten en huur afleverset) en een gebruiksafhankelijk tarief per geleverde gigajoule (GJ).
Bij aardgas zijn de gebruiksonafhankelijke componenten het vastrecht, de meetkosten en de vaste kosten van de CV-ketel (afschrijving en onderhoud) en is het gebruiksafhankelijke deel het tarief per geleverde m3 aardgas.
Door de toepassing van de gasreferentie zijn de totale maximale gebruiksonafhankelijke kosten bij warmte gelijk aan de gemiddelde totale gebruiksonafhankelijke kosten bij aardgas en zijn de maximale gebruiksafhankelijke kosten bij warmte gelijk aan de gemiddelde gebruiksafhankelijke kosten bij aardgas. De verhouding tussen de vaste en variabele lasten bij warmte en bij aardgas zijn dus gelijk en dat betekent dat de verhouding bij warmte dus een vergelijkbare impact heeft op kosteneffectiviteit van energiebesparende maatregelen als bij gas.
Prijs (euro incl. btw)
Vast bedrag per jaar
469,17 (ruimteverwarming + warm tapwater)
234,58 (alleen ruimteverwarming)
261,03 (lauw water)
234,58 (alleen warm tapwater)
236,80 (koude/koeling in warmte/koudeopslagsysteem)
Meettarief per jaar
26,63
Huurkosten standaard individuele afleverset voor ruimteverwarming en warm tapwater (CW klasse 4)
126,19
Variabel tarief per GJ
26,06
Welke invloed heeft de verhouding tussen vaste en variabele kosten van warmtenetten op de kosteneffectiviteit van energiebesparende maatregelen in vergelijking met andere energiebronnen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wordt voor stadswarmte met verschillende temperaturen dezelfde prijs gehanteerd?
Met de meest recente wijziging van de Warmtewet is de mogelijkheid geïntroduceerd om de maximumprijs verschillend vast te stellen voor verschillende categorieën aflevertemperaturen. In de tabel bij het antwoord op vraag 4 en 5 is te zien wat dit betekent voor de maximumtarieven in 2020. Met het differentiëren van de maximumprijs op basis van aflevertemperaturen wordt beoogd recht te doen aan de extra kosten die een verbruiker zelf moet maken om de door de leverancier geleverde warmte op te waarderen tot een voor de verbruiker bruikbare temperatuur voor ruimteverwarming of de verwarming van tapwater.
Honden afscheid laten nemen van baasje |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ziekenhuis laat hond afscheid nemen van overleden baasje»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het heel mooi is dat het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) het toeliet dat de hond afscheid kon nemen van zijn in het ziekenhuis overleden baasje?
Het is mooi dat er aandacht is voor de individuele omgeving en wensen van de patiënt en dat in dit geval dus wordt gedacht aan de hond van de patiënt. Veel mensen hebben een nauwe band met het huisdier en maken huisdieren deel uit van de naaste omgeving. Met voldoende aandacht en zorgvuldigheid voor de gezondheidsrisico’s voor kwetsbare patiënten kon in deze situatie de hond afscheid nemen van de patiënt.
Het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) heeft mij laten weten dat vanuit infectiepreventie per casus in overleg met medisch verantwoordelijken wordt gekeken of het microbiologisch verantwoord is om dieren in het UMCG toe te laten en onder welke condities. In het UMCG worden vaker huisdieren toegelaten, maar dit is geen alledaagse gang van zaken. In een ziekenhuis moet de gezondheid en veiligheid van patiënten voorop staan. Het is belangrijk dat er een afweging wordt gemaakt tussen de individuele wensen van patiënten en de risico’s voor de gezondheid van (andere) patiënten.
Er zijn ook negatieve kanten aan het bezoek van huisdieren te noemen, zo stelt ook de Werkgroep Infectie Preventie (WIP). Huisdieren zijn namelijk dragers en overbrengers van pathogene micro-organismen en zorgen daarom voor infectiegevaar. Zij kunnen micro-organismen overbrengen via hun vacht van de ene naar de andere patiënt. De WIP geeft aan dat het bij honden (en katten) vooral gaat om besmettingen met staphylokokken, darmbacteriën zoals salmonella en campylobacter, parasieten en schimmels.
Wat zijn de voorwaarden waaronder het UMCG huisdieren toelaat in het ziekenhuis en op de intensive care?
Het UMCG geeft aan dat het toelaten van specifieke diersoorten ter ondersteuning bij menselijke handicaps of tekortkomingen wordt toegestaan onder de hieronder beschreven condities. Voor specifieke en persoonlijke zorgsituaties wordt een afgeleid pakket aan voorwaarden geformuleerd en afgestemd. Voor een patiënt die afhankelijk is van een hulphond, wordt meestal wel een oplossing gevonden, waarbij de hond onder bepaalde omstandigheden zelfs samen met zijn eigenaar op een eenpersoonskamer mag worden opgenomen.
Minimale voorwaarden zijn:
Het wordt afgeraden dat medewerkers de hond aanhalen of aaien.
Hanteren alle Nederlandse ziekenhuizen dergelijke voorwaarden, waardoor het dus in principe mogelijk is dat een huisdier toegelaten wordt? Zo nee, betekent dat dat er ziekenhuizen zijn waarin huisdieren principieel nooit toegelaten worden in het ziekenhuis en/of op de intensive care?
Op een aantal websites van ziekenhuizen, zoals het UMC Utrecht en het Medisch Spectrum Twente, is aangegeven dat huisdieren niet zijn toegestaan, met uitzondering van hulphonden. Ook voor de toegang van hulphonden gelden voorwaarden. Op bijvoorbeeld de website van het Medisch Spectrum Twente wordt vermeld dat afdelingen met kwetsbare patiëntengroepen, waaronder de IC, niet zijn toegestaan voor hulphonden. Voor speciale situaties, zoals die in het UMC Groningen, kan een uitzondering worden gemaakt. Het is aan de ziekenhuizen zelf om in specifieke gevallen de afweging te maken tussen de toegevoegde waarde van het toelaten van huisdieren en de risico’s ervan.
De beschreven situatie bij het UMCG is niet nieuw. Eerder heeft in het Laurentius Ziekenhuis in Roermond een hereniging plaatsgevonden tussen hond en baas. De betreffende vrouw lag op de IC en is naar de ambulancesluis gereden voor een ontmoeting met haar hond.
Indien het laatste het geval is, deelt u de mening dat het wenselijk is dat er gestandaardiseerde voorwaarden komen waaronder het mogelijk is dat huisdieren toegelaten worden in het ziekenhuis en op de intensive care?
Op dit moment wordt in de huisregels van ziekenhuizen omtrent hulphonden en huisdieren, voor zover publiekelijk geëxpliciteerd, een afweging gemaakt tussen de risico’s voor de gezondheid en veiligheid van patiënten en de behoeftes van mensen in uitzonderlijke situaties. Dit betekent dat hulphonden dikwijls onder voorwaarden worden toegelaten. Soms laten ziekenhuizen bij wijze van uitzondering ook huisdieren toe onder toepassing van de nodige maatregelen omtrent de hygiëne, zoals in het UMCG en het Laurentius Ziekenhuis. Gezien de risico’s met betrekking tot hygiëne en gezondheid voor kwetsbare patiënten zal in elke situatie opnieuw de afweging wordt gemaakt door een ziekenhuis.
Zo ja, gaat u zich hiervoor inzetten en hoe houdt u de Kamer daarvan op de hoogte?
Het is aan de individuele zorgaanbieders om te bezien of zij huisdieren kunnen en willen toelaten en hoe ze invulling geven aan de randvoorwaarden daarvoor. Met de IGJ ben ik van mening dat zorgaanbieders daar hun eigen verantwoordelijkheid in hebben. Het gaat om persoonsgerichte zorg en unieke ziekenhuizen waardoor het niet wenselijk is om gestandaardiseerde voorwaarden te hanteren.
Indien het niet mogelijk mocht zijn om het te standaardiseren in ziekenhuizen, bent u dan bereid om in gesprek te gaan met rouwcentra/uitvaarcentra om het daar mogelijk te maken?
Rouwcentra en uitvaartcentra zijn private organisaties. Het is aan rouwcentra en uitvaartcentra zelf om in samenspraak met de nabestaanden de afweging te maken voor het faciliteren van afscheid voor huisdieren.
Het zogeheten ‘Istanboel 10’-proces |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van laatste zitting in het zogeheten «Istanboel 10»-proces waar een groep van elf mensenrechtenverdedigers terecht staat die in 2017 werden gearresteerd tijdens een training voor digitale veiligheid?
Ja.
Kent u de analyse van het Nederlands Helsinki Comité gebaseerd op de officiële procesdocumenten en informatie van Turkse mensenrechtenverdedigers?
Ja.
Deelt u de zorg over de aanklacht die is gebaseerd op de Turkse antiterrorismewetgeving? Zo nee, waarom niet?
Nederland kan niet oordelen over individuele aanklachten, maar maakt zich in het algemeen zorgen over het effect van de huidige Turkse anti-terrorismewetgeving op de mensenrechtensituatie in het land. Nederland heeft recent bijvoorbeeld in VN-verband bij Turkije aangedrongen op aanpassing van deze wetgeving.
Deelt u de zorg over een eerlijke procesgang voor deze mensenrechtenverdedigers? Zo ja, heeft u deze zorgen geuit tegenover uw Turkse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt deze zaak op de voet en heeft elke hoorzitting samen met andere Europese partners gemonitord, meest recentelijk op 19 februari jl. Nederland mag en kan zich echter niet mengen in de rechtsgang in een andere staat. De Nederlandse regering zal bij de Turkse autoriteiten het belang van een functionerende rechtsstaat, waaronder het recht op een eerlijk proces, onder de aandacht blijven brengen. Ook in relatie tot deze zaak. Dit doet Nederland ook in Europees verband.
Verder blijft Nederland het maatschappelijk middenveld, en mensenrechtenverdedigers in Turkije steunen, onder andere dankzij het Matra-programma en het Mensenrechtenfonds.
Bent u van mening dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, inclusief mensenrechtenverdedigers in Turkije, onder druk staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier geeft u opvolging aan deze zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om openlijk aandacht te schenken aan deze zaak en via de geijkte kanalen druk uit te oefenen op de Turkse autoriteiten om alle beklaagden een eerlijk proces te geven, al dan niet samen met uw Europese collega’s?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken op 4 maart aanstaande?
Ja.
Onbegrijpelijk hoge rekeningen bij blokverwarming |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Radar over hoge rekeningen bij blokverwarming?1
Ja.
Welke gevolgen heeft de recente wijziging van de Warmtewet voor eigenaar-bewoners die gebruik maken van blokverwarming? Met welke argumenten is ervoor gekozen om Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) niet langer toegang te verschaffen tot een geschillencommissie?
In blokverwarmingssituaties zijn het vaak verhuurders of Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) die warmte doorleveren van externe warmteleveranciers. Ook kan worden gedacht aan een appartementencomplex dat een gasgestookte ketel in de kelder van het gebouw heeft staan waarmee warmte wordt opgewekt die vervolgens geleverd wordt aan de bewoners van het gebouw.
Bij de evaluatie van de Warmtewet in 2015 hebben zowel verhuurders als VvE’s aangegeven dat zij als gevolg van de Warmtewet geconfronteerd worden met hoge en disproportionele administratieve lasten en extra kosten. Ook gaven zij aan dat zij in het geval van doorlevering zelf niet altijd de bescherming van de Warmtewet genieten (omdat die beperkt was tot verbruikers met een aansluiting van maximaal 100 kilowatt). De warmtelevering door verhuurders aan huurders wordt reeds door het huurrecht gereguleerd. Daarbij worden huurders door het huurrecht op een gelijkwaardige wijze beschermd. Verbruikers die warmte afnemen van een VvE waarvan zij, als eigenaar van een woon- of bedrijfsruimte in een gebouw, lid zijn, gaven aan dat zij de Warmtewet ervaren als overbodige bescherming tegen zichzelf.
Om die reden is de reikwijdte van de Warmtewet aangepast en is de levering door een leverancier die tevens optreedt als verhuurder of VvE’s uitgezonderd van de Warmtewet (met uitzondering van de bepalingen omtrent meetverplichtingen).
Daarnaast is door de recente wijziging van de Warmtewet de bescherming van verhuurders en VvE’s die warmte van een externe warmteleverancier doorleveren aan respectievelijk hun huurders en hun leden gelijkgetrokken met de bescherming voor kleinverbruikers. Huurders en leden van een VvE worden op die manier indirect beschermd. Een VvE die warmte van een externe warmteleverancier doorlevert aan haar leden kan bij een conflict met die externe warmteleverancier daardoor ook aankloppen bij een geschillencommissie (artikel 3b van de Warmtewet).
Voor de leden van een VvE die warmte (door)geleverd krijgen van hun VvE, geldt dat zij als lid van de vereniging van eigenaren, op grond van de regelgeving omtrent verenigingen van eigenaren in het Burgerlijk Wetboek (Boek 5, Titel 9, Afdeling 2, van het BW), inspraak hebben in beslissingen over de wijze waarop het gebouw verwarmd wordt en de voorwaarden waaronder dat gebeurt, waaronder de kosten die daarvoor in rekening worden gebracht. Daarnaast genieten individuele eigenaren waarborgen vanuit Boek 5 van het BW en staat hen de weg naar de burgerlijke rechter open. Het is dus niet nodig om hiervoor de weg naar een geschillencommissie open te stellen.
In paragraaf 4.1 van de memorie van toelichting bij de wijziging van de Warmtewet (Kamerstuk 34 723, nr. 3) over de reikwijdte van de wet worden de wijzigingen nader toegelicht.
Vindt u het acceptabel dat eigenaar-bewoners hoge kosten moeten maken om warmtemeters te laten controleren door de leverancier? Zou het niet beter zijn als zij hiervoor een onafhankelijk instituut kunnen inschakelen?
Een warmtemeter is een meetinstrument in de zin van de Metrologiewet. De Metrologiewet borgt de werking van het meetinstrument door eisen aan het instrument te stellen. De eisen aan warmtemeters sluiten volledig aan bij de Europese richtlijn inzake meetinstrumenten (2014/32EU). Er mogen geen andere metrologische eisen gesteld worden dan in die richtlijn zijn opgenomen. De Metrologiewet zegt niets over de kosten die in rekening gebracht mogen worden voor een controle van een meetinstrument. In de energiesector is het gangbaar dat de toedeling van de kosten van deze controle plaatsvindt op basis van de conclusie van de controle. Er zijn twee onafhankelijke bedrijven in Nederland gevestigd die een controle aan een warmtemeter kunnen uitvoeren.
De uitzending van Radar gaat in op warmtekostenverdelers die op de radiator zijn geplaatst. Dit is geen meetinstrument in de zin van de Metrologiewet. Er worden geen eisen aan gesteld. Op grond van de Warmtewet (artikel 8a, achtste lid) kan een verbruiker een leverancier verzoeken de werking van de warmtekostenverdeler te laten controleren door een onafhankelijke deskundige. Deze bepaling is in 2014 bij amendement van Jan Vos (PvdA) aan de oorspronkelijke wet toegevoegd (Kamerstuk 32 839, nr. 21). In het hiervoor genoemde bij amendement toegevoegde lid is bepaald dat de toedeling van de kosten van deze controle plaats vindt op basis van de conclusie van het onderzoek. Dat betekent dat de kosten voor rekening van de leveranciers komen als bij de controle blijkt dat de warmtekostenverdeler niet goed werkt. Omgekeerd komen de kosten van de controle voor rekening van de verbruiker als blijkt dat de warmtekostenverdeler wel goed werkt.
Op basis van de Warmtewet wordt voor de kosten van het meten zelf jaarlijks een maximumprijs vastgesteld door ACM. Deze bepaling geldt niet voor huurders die warmte geleverd krijgen door hun verhuurder en leden van een VvE die warmte geleverd krijgen door hun VvE. Het antwoord op vraag 2 licht deze uitzondering nader toe. Verhuurders en VVE’s kunnen deze maximumprijs op basis van de Warmtewet wel als richtlijn nemen voor het vaststellen van de meetkosten.
Op welke wijze kunnen eigenaar-bewoners hun recht halen indien zij van mening zijn dat hun energierekening bij blokverwarming buitensporig hoog is? Acht u deze procedures redelijk, bijvoorbeeld in gemengde complexen waar woningcorporaties een grote stem hebben in de VvE?
Wanneer (een of meerdere) individuele eigenaren in een VvE het niet eens zijn met de voorwaarden waaronder de warmte geleverd wordt, zoals de kosten, kunnen zij dit aan de orde stellen bij de VvE. Daarnaast genieten ze waarborgen vanuit Boek 5 van het BW en staat hen de weg naar de burgerlijke rechter open.
Deze procedure acht ik redelijk. Er zijn geen wezenlijke verschillen tussen enerzijds complexen met uitsluitend eigenaar-bewoners en anderzijds gemengde complexen waar woningcorporaties een grote stem hebben in de VvE. Woningcorporaties kunnen door hun huurders worden aangesproken op grond van de huurregelgeving. Bij een buitensporig hoge energierekening kan dit leiden tot een procedure bij de huurcommissie. De huurcommissie heeft dan de mogelijkheid om de door de huurders betaalde kosten terug te brengen op grond van de redelijkheid. Ook woningcorporaties hebben daardoor een zelfstandig belang dat de energierekening niet buitensporig hoog wordt.
Het bericht ‘Werkgever beboet voor discrimineren zwangere: Velen gaan de fout in’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werkgever beboet voor discrimineren zwangere: «Velen gaan de fout in»»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat zwangerschapsdiscriminatie nog steeds veelvuldig voorkomt, ondanks de inspanningen voor meer voorlichting?
Het is onacceptabel dat een zwangerschap leidt tot discriminatie of spanningen op de werkvloer. Een zwangerschap dient een positieve en zoveel mogelijk zorgeloze tijd te zijn. Niet alleen voor het individu, maar ook voor de samenleving is het een groot probleem wanneer vrouwen door zwangerschapsdiscriminatie gehinderd worden in hun participatie op de arbeidsmarkt en hierdoor ongelijkheid in de hand wordt gewerkt.
Heeft u enigszins zicht op hoe vaak zwangerschapsdiscriminatie voorkomt en klopt het dat deze vorm van discriminatie meestal niet aan het licht komt, zoals de heer Besselink aangeeft in het RTL-nieuws artikel?
Een indicatie voor de prevalentie van zwangerschapsdiscriminatie wordt gevormd door een onderzoek dat in 2016 is uitgevoerd door het College voor de Rechten van de Mens2. Uit dit onderzoek bleek dat 43% van de vrouwen die zwanger waren of net een kind hadden gekregen in aanraking kwam met mogelijke discriminatie op de werkvloer en/of bij sollicitaties. Het onderzoek wordt nu herhaald.
Klopt het dat ook ziekmelden tijdens een zwangerschap niet kan worden gezien als «niet naar behoren functioneren», zoals de voormalig werkgever in het verweer heeft aangedragen?
Ongeschiktheid om de functie uit te voeren als gevolg van ziekte (belemmering in het functioneren door ziekte), ongeacht of de oorzaak van de ziekte zwangerschapsgerelateerd is, kan niet worden gezien als «niet naar behoren functioneren».
Wat vindt u ervan dat zwangere vrouwen nu soms gesprekken met hun werkgever stiekem opnemen om aan te kunnen tonen dat er sprake is van discriminatie?
Ik ben geen voorstander van het stiekem opnemen van gesprekken tussen werknemers en werkgevers, in geen van beide richtingen. Tegelijkertijd is het voor slachtoffers van discriminatie uitermate complex om aan te tonen dat van discriminatie sprake is geweest. Het is aan het College of de rechter om te oordelen of deze middelen in een zaak geoorloofd zijn en meegewogen kunnen worden.
Hoe is de bescherming tegen zwangerschapsdiscriminatie in andere landen geregeld? Zijn er landen waarbij de bewijslast van zwangerschapsdiscriminatie wordt neergelegd bij de werkgever?
Voor de gehele Europese Unie geldt dat in geval van discriminatie naar geslacht in de arbeidssituatie degene die meent dat verboden onderscheid wordt gemaakt feiten moet aanvoeren die dat onderscheid kunnen doen vermoeden en dat de verweerder vervolgens dient te bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden. Op grond van artikel 2, lid 2, aanhef en sub c, van de richtlijn 2006/54/EG uit 2006 valt elke minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof onder het begrip discriminatie. Dit betekent dat in ieder geval in alle EU-lidstaten in gevallen waarin zwangere vrouwen en vrouwen die recentelijk zijn bevallen en/of borstvoeding geven feiten aanvoeren die discriminatie op het werk doen vermoeden de bewijslast van het tegendeel bij de werkgever ligt.
Ook in Nederland is het in dergelijke gevallen zo geregeld. Het onderscheid kan aannemelijk gemaakt worden door middel van stukken, verklaringen etc. Het is vervolgens aan de andere partij om te bewijzen dat geen sprake is van discriminatie.
Klopt het dat een groot deel van zwangerschapsdiscriminatie plaatsvindt door het niet verlengen van een contract?
Ja, dat klopt. Dit blijkt onder andere uit het voornoemde onderzoek van het College en de vragen en meldingen die zij ontvangen over zwangerschapsdiscriminatie.
Bent u bekend met de analyse van het College voor de Rechten van de Mens dat de regels rond het uitzendbeding botsen met het discriminatieverbod?2
Ja
Zijn er voorbeelden bij u bekend waar rechters hebben geoordeeld dat het uitzendbeding voorgaat op het discriminatieverbod?
Het is ook uitzendwerkgevers niet toegestaan om te discrimineren. Als in de arbeidsovereenkomst een uitzendbeding is opgenomen dan kan dat worden ingeroepen. In sommige gevallen kan het inroepen van dit beding zelf discriminatoir zijn. Het is aan de rechter om dat op grond van alle omstandigheden van het geval te beoordelen.
Deelt u de mening dat in alle gevallen het discriminatieverbod eigenlijk voor zou moeten gaan op het uitzendbeding?
Zoals gezegd geldt ook bij uitzendkrachten met een uitzendbeding gewoon het discriminatieverbod. Vraag is of er in deze gevallen sprake is van discriminatie. Het uitzendbeding stelt flexibiliteit centraal. Dat betekent dat geldt dat de werkrelatie van rechtswege eindigt indien de opdracht bij de inlener op diens verzoek wordt beëindigd. In deze afweging staat niet de achtergrond of eventuele zwangerschap van een uitzendkracht centraal, maar de gevraagde directe beschikbaarheid voor de inlener die bij ziekte vervalt. Het College heeft aangekondigd dit complexe vraagstuk te willen voorleggen aan de rechter als zich een zaak op dit terrein aandient. Dat lijkt me de geëigende route om te bewandelen.
Welke wijzigingen zijn er nodig om dit te verduidelijken in de wetgeving?
Een dergelijke wijziging is mijns inziens vooralsnog niet aan de orde. Zoals reeds aangegeven is, geldt ook bij uitzendkrachten met een uitzendbeding in hun contract het discriminatieverbod. Vraag is alleen hier of er sprake is van discriminatie wegens zwangerschap. Zoals eerder aangegeven wil het College dit complexe vraagstuk in een voorkomend geval laten toetsen door de rechter.
Daarnaast heeft het Gerechtshof Den Haag onlangs in een tussenbeschikking d.d. 17 maart 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:460) vooralsnog geoordeeld dat de cao-bepaling omtrent het einde van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding in geval van een ziekmelding in strijd is met het opzegverbod van artikel 7:670 BW en daarom vernietigbaar is. Niet uitgesloten is dat het eindoordeel van het Gerechtshof gevolgen heeft voor het uitzendbeding in relatie tot een ziekmelding die verband houdt met zwangerschap. De rechtszaak is aangehouden aangezien het Gerechtshof aanvullende vragen stelt die eerst beantwoording door partijen behoeven. De einduitspraak in deze zaak moet worden afgewacht.
Klopt het dat de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie niet toeziet op het eventueel niet verlengen van een contract?
Dat klopt. De wet richt zich op de fase van werving en selectie bij externe en interne vacatures, waarbij het doel is dat de werkgever gelijke kansen biedt aan alle sollicitanten.
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van MKB-Nederland, de heer Vonhof, in de uitzending van De Monitor zegt over de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie: «Het zit heel erg in de vorm, die mag niet discrimineren aan de voorkant, maar niet over de uitkomst. Het zegt alleen dat je het niet zo mag opschrijven»?3
De wet volgt de structuur, toepassing en werking van de huidige Arbowetgeving. Dat wil zeggen dat werkgevers, en in dit geval ook intermediairs via een wijziging van de Waadi, beleid moeten hebben en implementeren om te voorkomen dat een risico zich voordoet. In dit geval is dat risico arbeidsmarktdiscriminatie. De Inspectie SZW ziet vervolgens niet alleen toe op de aanwezigheid van dit beleid, maar ook of dit in de praktijk tot uitvoering komt op de werkvloer.
Ter voorkoming van discriminatie in wervings- en selectieprocedures werkt het aantoonbaar om deze procedures te structureren3. De wet stelt deze norm: wervings- en selectieprocedures dienen met beleid te worden ingericht en gelijke kansen te bieden aan alle sollicitanten.
Zijn er in de gesprekken met sociale partners over discriminatie ook voorstellen geweest vanuit werkgevers- of werknemersorganisaties voor het beter aanpakken van (zwangerschaps)discriminatie?
In gesprekken met sociale partners komt regelmatig het belang van bewustwording terug, dat geldt voor alle gronden waaronder zwangerschapsdiscriminatie. Dit belang onderschrijf ik volledig. Hier is door dit kabinet en voorgaande kabinetten flink in geïnvesteerd en dat zal ook zo blijven. We moeten echter vaststellen dat arbeidsmarktdiscriminatie een hardnekkig probleem is. De Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie vormt een stevig aanvullend instrument voor de overheid om arbeidsmarktdiscriminatie aan te pakken.
Deelt u de analyse van de heer Vonhof dat door verwijzing naar arbocatalogi de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie vooral een papieren tijger is?
De wet volgt de structuur, toepassing en werking van de huidige Arbowetgeving. Hierbij geldt dat ondernemingen gebruik mogen maken van arbocatalogi. Arbocatalogi zijn waardevol als ondersteuning voor bedrijven, bijvoorbeeld als deze zelf over onvoldoende kennis of middelen beschikken om een werkwijze voor werving en selectie op te stellen. Arbocatalogi zijn een instrument om dan tot een goede beleidsstandaard te komen. Er mag vanuit gegaan worden dat de betrokken werkgevers de inhoud van de arbocatalogi tot zich nemen en toepassen. De Inspectie SZW ziet immers niet alleen toe op de aanwezigheid van beleid maar ook de wijze waarop dit geïmplementeerd wordt op de werkvloer.
Op welke manier zouden we vrouwen die zwangerschapsdiscriminatie aankaarten, nog beter kunnen ondersteunen?4
Voor vrouwen die hun ervaringen met zwangerschapsdiscriminatie willen melden geldt dat zij dit op een laagdrempelige manier kunnen doen bij de lokale antidiscriminatievoorziening (adv). De adv kan vervolgens adviseren over- en ondersteunen bij mogelijke vervolgstappen, zoals een zaak aanhangig maken bij het College voor de Rechten van de Mens of de civiele rechter. Ik zal in de communicatie over de rechten van zwangere vrouwen en vrouwen die net bevallen zijn deze mogelijkheid steviger onder de aandacht brengen.
Deelt u de analyse van mevrouw Van Dijk van de arbodienst HealthyWoman in dezelfde uitzending dat een groot deel van de zwangerschapsdiscriminatie voortkomt uit de hogere kans op uitval van vrouwen in het eerste jaar na de bevalling?
Zwangerschapsdiscriminatie gebeurt vooral op basis van bedrijfseconomische afwegingen. Het kan zijn dat een van deze afwegingen de mogelijkheid is dat een zwangere vrouw na haar bevalling en verlof tijdelijk verminderd inzetbaar wordt door ziekte. Dat is echter geen grond om vrouwen die een gezin (willen) stichten op voorhand te discrimineren.
Klopt het dat een derde van de vrouwen meer dan twee weken ziek is in het eerste jaar na de bevalling, en dat de helft daarvan langer dan twaalf weken ziek is?
De genoemde cijfers komen naar voren in een wetenschappelijk artikel uit 20025, het ontbreekt aan (recente) data of onderzoeken om deze verder te onderbouwen. Wel is bekend dat vrouwen in de leeftijd 25 tot 35 jaar een aanzienlijk hoger ziekteverzuim kennen dan mannen in deze leeftijdscategorie.
Onderschrijft u de noodzaak dat alle klachten die samenhangen met zwangerschap daarom onder de Wet arbeid en zorg (WAZO)-uitkering zou moeten vallen? Heeft u een beeld van hoeveel van deze uitval wordt opgevangen door een WAZO-uitkering?
Ik onderschrijf niet de noodzaak dat alle klachten onder de WAZO uitkering zouden moeten vallen. De WAZO geldt voor alle zwangere vrouwen en voorziet in een verlofregeling van 16 weken rond het moment van de bevalling. Deze regeling geldt voor alle zwangere werkneemsters, ongeacht of zij klachten als gevolg van de zwangerschap ervaren.
Als een vrouw zich buiten de verlofperiode ziek meldt wegens klachten die samenhangen met de zwangerschap of bevalling dan is er recht op een Ziektewet-uitkering. De uitkering kent in dit geval geen wachtdagen en bedraagt 100% van het dagloon. In de meeste gevallen wordt deze uitkering rechtstreeks aan de werkgever betaald, die de uitkering eventueel aangevuld doorbetaalt aan de werkneemster. De werkgever wordt in deze gevallen dus gecompenseerd voor de kosten van de loondoorbetaling bij ziekte. Daarnaast is een verschil tussen de Ziektewet en de WAZO dat er in de ZW re-integratieverplichtingen gelden voor werkgever en werknemer. Kortom, ik zie geen reden om het huidige stelsel op dit punt te veranderen.
De gevaarlijke glasplaten in ministerie Rijnstraat 8 |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Onbetrouwbaar glas bij megaministerie: uiteindelijke breuk kan elk moment optreden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ambtenaren die in het ministerie werken zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving? Doet u al het mogelijke om de veiligheid van gebruikers en omstanders te garanderen?
Ik deel de mening dat gebruikers en omstanders van Rijnstraat 8 zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving. Daarom span ik mij ook in om te komen tot een goede en duurzame oplossing voor alle problemen rondom het glas. Na de eerste breuken heb ik conform het contract een melding van een beschikbaarheidsgebrek ingediend bij het consortium PoortCentraal, dat contractueel verantwoordelijk is voor de veiligheid in en om het gebouw. Verder heb ik getracht in goed overleg met PoortCentraal en de gemeente Den Haag te komen tot een duurzame oplossing.
Zoals ik eind vorig jaar in antwoord op vragen van de leden Nijboer en Kuiken en het lid Van Eijs uiteen zette, is bekend dat in dit type glas onzuiverheden door nikkel-sulfide insluitingen kunnen zitten die onder invloed van omgevingsfactoren, zoals warmte, tot glasbreuk kunnen leiden.2 Bij hoge temperaturen zet die nikkel-sulfide insluiting uit, waardoor het glas kan barsten. Problematisch is echter dat er sinds vorig jaar nog geen sluitende verklaring voor de grote hoeveel gebarsten ruiten is gevonden. Het bureau Nieman-Kettlitz en TNO zijn gevraagd hier onderzoek naar te doen. Immers de oorzaak van de vele breuken geeft richting aan een passende en toekomstbestendige oplossing.
In afwachting van de verklaring is vorig jaar meteen een calamiteitenplan opgesteld om de veiligheid van gebruikers en passanten te waarborgen. Toen is het zekere voor het onzekere genomen, mede op grond van de notitie van Nieman-Kettlitz die de wind als een mogelijke oorzaak beoordeelde. Deze notitie, waar het AD over bericht, is u bij de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen op 30 september 2019 aangeboden. De genomen beheersmaatregel in het calamiteitenplan was dat bij windstoten van windkracht 7 of hoger de onderdoorgang van Rijnstraat 8 zou worden afgesloten. Dat heeft helaas tot veel overlast geleid bij de gebruikers en passanten en bij de winkeliers in en nabij Rijnstraat 8.
Op 24 oktober 2019 was het TNO-rapport gereed. Daarin werd bevestigd dat
nikkel-sulfide insluitingen vrijwel zeker de enkele breuken hebben veroorzaakt. Verder heeft TNO de beschikbare documenten zoals testrapporten, certificaten, specificaties en montagetekeningen geanalyseerd en zo nodig berekeningen opnieuw laten uitvoeren. Dit leidde tot de conclusie dat het glas voldoet aan het contract en aan de veiligheidseisen volgens wet- en regelgeving, maar dat er geen afdoende verklaring is waarom er relatief zoveel ruiten gebarsten zijn. Om die reden werd geadviseerd maatregelen te treffen om de eventuele gevolgen van een ruitbreuk voldoende te beheersen. Dat er nog geen oorzaak was gevonden, was teleurstellend. Er is vervolgens een aantal bijeenkomsten met deskundigen georganiseerd. Op basis van hun kennis en de opgedane ervaringen is ter vervanging van het calamiteitenplan een tijdelijk beheersplan opgesteld. Daarin staat onder andere dat de wind geen trigger voor de ruitbreuk is.
Een andere conclusie van de deskundigen, was dat de hoge temperaturen de ruitbreuken veroorzaken. Vandaar dat er een strikt monitorings- en handelingsprotocol in het tijdelijk beheersplan werd opgenomen, waarbij de frequentie van de monitoring en de te nemen acties vooral afhangen van de temperatuur. Hiermee gaf het beheersplan voldoende garanties voor de veiligheid voor gebruikers en passanten. Vandaar dat het door alle betrokkenen (TNO, bureau Nieman-Kettlitz, PoortCentraal, gemeente Den Haag, Rijksvastgoedbedrijf) onderschreven werd.
Het tijdelijke beheersplan liep tot 1 april jl. Vanaf dat moment moest er een nieuw beheersplan zijn. Dat plan was vrijwel gereed toen op 16 maart een ruit brak bij een relatief lage temperatuur, maar wel op een dag met veel zon. Daarmee was er discussie over een van de belangrijkste uitgangspunten uit het nieuwe beheersplan; hoge temperatuur als trigger. Nog steeds wordt de temperatuur als trigger gezien, maar nu wordt ook bezien of in bepaalde omstandigheden directe zonnestraling op de gevel ook tot een breuk kan leiden. Uit voorzorg heb ik direct de frequentie van de monitoring laten verhogen. Daarmee blijft de veiligheid gewaarborgd. Nu blijkt dat na ruim een half jaar nog steeds de achterliggende oorzaak van de individuele ruitbreuk onder experts ter discussie staat, heeft PoortCentraal te kennen gegeven dat er uiterlijk 2 juni a.s. een rapport wordt verwacht waarin wel een sluitende verklaring wordt gevonden voor de relatief vele breuken. Als die wordt gevonden moet onverwijld de oorzaak worden aangepakt en worden gezorgd voor een duurzame oplossing.
Mocht er op 2 juni geen verklaring gevonden zijn, dan wordt direct doorgeschakeld naar een vergaande oplossing, bijvoorbeeld het plakken van constructief folie of het vervangen van alle ruiten. De periode tot juni wordt benut en is noodzakelijk om de voorbereidingen te treffen voor dergelijke permanente oplossingen, zodat die direct na 2 juni in uitvoering gegeven kunnen worden. Bij die voorbereidingen moet integraal gekeken worden naar consequenties voor constructie, onderhoud, veiligheid, investerings- en exploitatielasten, aansprakelijkheid, levertijd e.d. Daarnaast wordt door de betrokken deskundigen gewerkt aan een aangepast beheersplan dat door alle betrokkenen kan worden onderschreven, met scherper omschreven beheersmaatregelen en minimalisering van de overlast. Totdat dit er is blijft het tijdelijke beheersplan gelden, met de aanvullende beheersmaatregel van geïntensiveerde monitoring.
Kunt u reageren op de uitspraak dat «wind toch geen trigger lijkt te zijn»? En op de uitspraak dat «de uiteindelijke breuk ieder moment [kan] optreden»? Wat vindt u ervan dat de veiligheid van personen die langs de betreffende atriumgevels lopen in beduidende mate is afgenomen? Kan de veiligheid van mensen in de buurt van het gebouw wel worden gegarandeerd, omdat schade aan de ruiten ook kan optreden zonder storm of hoge temperaturen?
Na de notitie van het bureau Nieman-Kettlitz zijn verschillende aanvullende studies uitgevoerd door dit bureau en door TNO, waarbij ook gebruik is gemaakt van de kennis van andere adviesbureaus en het Kenniscentrum Glas. De nadere studies en de bijeenkomsten van deskundigen hebben geleid tot een consensus dat de wind geen trigger is. De breuk van 16 maart jl. laat, in tegenstelling tot de aanname tot dat moment, zien dat een breuk niet alleen afhankelijk hoeft te zijn van hoge temperaturen. Om nauwkeuriger te bepalen hoe temperatuur inwerkt op de ruiten worden temperatuurmeters en -loggers geplaatst. De gegevens die dit oplevert moeten leiden tot een nauwkeurigere set beheersmaatregelen en kunnen informatie opleveren voor de definitieve oplossing. De laatste breuk laat zien dat het beheersplan, dat de veiligheid van gebruikers en passanten moet waarborgen, goed werkt. De breuk is snel gedetecteerd, de ruimte direct onder de gebroken ruit is meteen afgezet en vervolgens is de ruit afgeplakt zodat geen glas naar beneden kon vallen. Enkele dagen later is de gebroken ruit verwijderd.
Onderschrijft u de conclusie van de notitie van ingenieursbureau Nieman-Kettlitz om «alle ruiten zo snel als mogelijk vervangen door beglazing die wel voldoet aan NEN 2608 en NEN-EN 14179-1 en dit in ieder geval voor de eerste herfststorm met een windkracht 7 of meer»? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven was er ten tijde van de eerste notitie van het bureau Nieman-Kettlitz van augustus 2019, gebaseerd op verstrekte foto’s van de ontstane situatie en een visuele opname op afstand, nog veel onduidelijk en was er geen afdoende verklaring voor het relatief grote aantal gebarsten ruiten. Omdat die verklaring ontbrak, was er ook geen zicht op een betrouwbare definitieve oplossing. Bij een dergelijke mate van onzekerheid past het niet om een ingrijpende keuze te maken zoals het vervangen van alle ruiten die mogelijk niet de juiste is en daarmee het probleem niet oplost. Daarom is ingezet op een afdoende calamiteitenplan in afwachting van een definitieve oplossing.
Op welke termijn gaat u de veiligheid van de ambtenaren en omstanders wel waarborgen en uitvoering geven aan de aanbeveling om de ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Ik betreur dat de onduidelijkheid rondom de oorzaak van de vele glasbreuken zolang duurt. De veiligheid van ambtenaren en omstanders is echter niet in het geding. Deze is gewaarborgd door de maatregelen in het beheersplan, zoals het handelen na de laatste breuk laat zien. Ik heb PoortCentraal aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid voor een veilig en ongestoord te gebruiken gebouw, zonder aanvullende beheersmaatregelen. Het Rijksvastgoedbedrijf stuurt op de contractuele nakomingsacties. 2 juni is voor mij dan ook een bepalende datum. Op mijn verzoek heeft het Rijksvastgoedbedrijf de te nemen stappen afgestemd met de gemeente Den Haag. Dit laat onverlet de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de gemeente als toezichthouder op handhaving van de Woningwet en de taak en verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf en PoortCentraal voor de naleving daarvan.
Hebt u bij uw besluit om de ruiten niet zo snel als mogelijk te vervangen ook rekening gehouden met een verhoogd risico op letselschade door de valsnelheid van ruiten op grote hoogte, maar ook met psychologische schade of schade als gevolg van schrikreacties, bijvoorbeeld als iemand opzij springt en onder een tram komt? Zo ja, hoe heeft u deze elementen gewogen? Zo nee, waarom niet?
De genomen beheersmaatregelen, zowel uit het calamiteitenplan als het beheersplan, zijn gericht op het voorkomen van letsel- of andere schade. Daarbij is rekening gehouden met de door u genoemde aspecten. Hierbij is het een belangrijk gegeven dat geen van de betreffende ruiten na breuk geheel of deels is losgekomen en naar beneden is gevallen.
Waarom heeft u bij beantwoording van schriftelijke vragen over de gevaarlijke situatie na spontaan springen van ramen bij ministeries Rijnstraat 8 gerapporteerd over de laatste drie aanbevelingen, maar niet over de meest belangrijke aanbeveling om alle ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de conclusie van de notitie «dat een gebarsten ruit kan blijven zitten totdat deze door wind zwaarder wordt belast» een feitelijke constatering betreft en een geen aanbeveling, en dat het evenzeer mogelijk is dat ruiten wel naar beneden vallen na optreden van insluiting?
Op basis van verstrekte foto’s en een visuele opname op afstand schreef Niemann-Kettlitz in augustus 2019 in hun advies dat «de conclusie getrokken kan worden dat een gebroken ruit kan blijven zitten totdat deze (door wind) zwaarder/zwaar wordt belast (hoge temperaturen zullen wel het barsten van ruiten in de hand werken maar niet het loskomen daarvan)». Zodra geconstateerd is dat een ruit is gebarsten, wordt deze voor de zekerheid meteen met folie afgeplakt totdat de gebarsten ruit veilig verwijderd kan worden om zo uit te sluiten dat glas naar beneden zou kunnen vallen. Als de ruit door omstandigheden niet meteen kan worden afgeplakt, wordt de ruimte onder de gebarsten ruit afgezet (niet de gehele onderdoorgang) tot het moment dat er wel kan worden afgeplakt.
Wat is de inhoud van het beheersplan dat door Nieman-Kettlitz is goedgekeurd? Hoe luiden de aanbevelingen en conclusies van het onderzoek dat TNO heeft gedaan? Kunt u deze documenten aan de Kamer doen toekomen?
Als bijlage treft u het TNO-rapport aan.3 De conclusies van TNO heb ik in antwoord 2 genoemd.
De inhoud van het bijgesloten beheersplan4 is een monitorings- en handelingsprotocol. Een aanvullende beheersmaatregel bij dit beheersplan is de geïntensiveerde monitoring.
Wanneer is de hinder voor bezoekers en winkeliers door het afzetten van de toegang tot Den Haag eindelijk afgelopen? Heeft u een einddatum gesteld?
In het tijdelijke beheersplan wordt de onderdoorgang van Rijnstraat 8 alleen afgesloten bij een windkracht KNMI code oranje of hoger (twee of drie keer per jaar op basis van historische gegevens). Bovendien is PoortCentraal zoals hierboven vermeld, aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid om met een meer permanente duurzame oplossing te komen. Die oplossing moet ervoor zorgen dat het gebouw in zijn omgeving ongestoord kan worden gebruikt en zonder beheersmaatregelen voldoet aan het uitgevraagde veiligheidsniveau. Indien PoortCentraal hieraan onvoldoende invulling geeft, zal ik niet aarzelen gebruik te maken van de contractuele mogelijkheden om dit gewenste doel te effectueren, met doorberekening van de daarmee gemoeide kosten.
Het bericht ‘CO2-compensatie is misleidend en ‘nattevingerwerk’' |
|
Jan Paternotte (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «CO2-compensatie is misleidend en «nattevingerwerk?»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de zorgen over de betrouwbaarheid van CO2-compensatieprojecten voor de luchtvaart?
Aangezien de effectiviteit van CORSIA afhangt van de betrouwbaarheid van alle elementen van het systeem, heeft ook de betrouwbaarheid van CO2-compensatieprojecten mijn aandacht. Via de Nederlandse deelname aan ICAO wordt er op toe gezien dat internationaal strenge voorwaarden gehanteerd worden voor de kwaliteit van certificaten, die luchtvaartmaatschappijen voor CORSIA zullen kopen. Op de kwaliteit van certificaten die luchtvaartmaatschappijen vrijwillig kopen in de markt vindt geen toezicht plaats, net zoals breder geldt voor de gehele vrijwillige markt in CO2-compensatie. De certificaten die vrijwillig worden gekocht en waarop geen toezicht is kunnen niet worden gebruikt voor CORSIA, terwijl de certificaten waarop wel toezicht is wel kunnen worden gebruikt voor CORSIA.
Bent u het ermee eens dat deze onbetrouwbaarheid kan leiden tot een onrealistisch beeld van de daadwerkelijke kosten van CO2-reductie, en dat dit beeld de markt voor CO2-reductieprojecten kan verstoren ten koste van CO2-reductieprojecten die wel daadwerkelijk een positieve impact kunnen hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de afgelopen 20 jaar is er onder het Kyoto Protocol (de voorloper van de Overeenkomst van Parijs) heel veel ervaring opgedaan met CO2-compensatieprogramma’s en projecten. Deze ervaring is gebruikt bij de uitwerking van de emissions unit eligibility criteria;regels voor programma’s en projecten die in aanmerking komen voor CORSIA. Die regels zijn opgesteld om er op toe te zien dat CO2-certificaten daadwerkelijke reductie betekenen, dat de investeringen additioneel zijn, en ook dat certificaten maar één keer kunnen worden ingezet voor het reduceren van CO2 (voorkomen van dubbeltelling).
Aan de hand van deze criteria worden programma’s en projecten door een speciaal daartoe ingestelde technische commissie (Technical Advisory Board,TAB) beoordeeld en wordt bepaald of de eenheden van deze programma’s en projecten onder CORSIA mogen worden ingebracht en waarvan luchtvaartmaatschappijen vervolgens de CO2-certificaten kunnen kopen. Nederland is betrokken geweest bij de totstandkoming en uitwerking van deze regels. Via de Nederlandse zetel in de Raad van ICAO kan scherp worden toegezien op de toepassing van die criteria en het daarop gebaseerde advies van de TAB.
Gaat u stappen ondernemen of bent u bereid stappen te nemen tegen misleiding in de luchtvaart bij CO2-compensatieclaims, ook gezien dit onderdeel wordt van het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA), dat in 2021 met een pilot zal starten? Zo ja, hoe gaan deze stappen eruitzien?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u waarborgen dat de emissiecompensatie-investeringen die zullen worden gemaakt binnen het CORSIA zullen gaan naar projecten die daadwerkelijk de CO2-compensatie genereren die zij beloven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een verstoring van de emissiecompensatiemarkt door onbetrouwbare aanbieders zou kunnen leiden tot een vertekend beeld bij de Nederlandse consument over de klimaatimpact van vluchten, waarmee het transportkeuzes zou kunnen beïnvloeden?
Ik raad de consument aan om altijd kritisch te kijken naar de CO2-uitstoot van verschillende transportmodaliteiten en dit mee te laten wegen bij het maken van keuzes. Dat consumenten vrijwillig de mogelijkheid hebben om uitstoot te compenseren is geen vervanging voor het maken van een dergelijke keuze.
Hoe en waar private ondernemingen hun CO2-compensatie-investeringen doen is de uitkomst van een complex proces, waarbij een afweging wordt gemaakt op basis van aspecten zoals prijs van de reductie-eenheden, prijsontwikkeling in de koolstofmarkt, de kwaliteit van de aangeboden projecten, de kosten van investeringen in andere reductiemaatregelen en de gevolgen voor de ticketprijs. Aangezien toezicht op CORSIA internationaal geregeld is, is het bovenal van belang dat de kwaliteit van compensatieprojecten waarvan CO2-certificaten worden gekocht aan de criteria voldoet. Daar wordt op gestuurd in ICAO.
Voor de beantwoording van de vragen over het functioneren en eventueel toezicht op de vrijwillige CO2compensatiemarkt verwijs ik naar de Kamerbrief van mijn collega van Economische Zaken en Klimaat (DGKE-K/20065012, d.d. 12 maart 2020).
Bent u ook van mening dat de Nederlandse consument erop moet kunnen vertrouwen dat het geld dat zij investeren via deze compensatieaanbieders ook daadwerkelijk leidt tot de aan hen beloofde CO2-reductie?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe houdt u toezicht of bent u van plan toezicht te gaan houden op CO2-compensatieclaims en de daarbij horende certificatieschema’s, zoals bijvoorbeeld de Gold Standard? Kunt u bovendien toelichten hoe deze manieren ertoe bij zouden kunnen dragen dat de Nederlandse consument kan vertrouwen in de waarde van een eventuele CO2-reductie-investering?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van plan om afspraken te gaan maken met de luchtvaartsector over het verplaatsen van een deel van hun CO2-compensatie-investeringen naar projecten binnen de EU, of zelfs Nederland, zodat toezicht houden op claims eventueel vergemakkelijkt kan worden en er een nieuwe financiële impuls ontstaat om in Nederland en de EU te werken aan CO2-reductie? Zo ja, kunt u toelichten wanneer en hoe u dat van plan bent te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Ondernemers durven politie niet in te schakelen en zwijgen over afpersing‘ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers durven politie niet in te schakelen en zwijgen over afpersing»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel ondernemers in 2019 te maken hebben gehad met afpersing? Zo nee, waarom niet?
Uit politieregistraties blijkt dat in 2019 1409 keer aangifte is gedaan van afpersing en/of chantage. Het is niet mogelijk om op basis van de registratie onderscheid te maken tussen ondernemers en particulieren.
Klopt het dat de Vertrouwenslijn Afpersing in 2019 slechts 25 keer advies heeft verstrekt? Kunt u aangeven hoe vaak de hulplijn is ingeschakeld door ondernemers in 2019?
De Vertrouwenslijn Afpersing is in 2019 124 telefonisch benaderd. In 17 cases is een dossier opgemaakt en heeft de hulplijn een concreet advies aan ondernemers gegeven. De overige contacten waren signalen van sextortion, financiële/zakelijke conflicten zonder dreiging, waarbij de hulplijn heeft verwezen naar andere organisaties en instanties. Het grootste deel van de meldingen wordt door de front-office telefonisch afgehandeld, van een deel van de meldingen wordt een dossier voor ondernemers samengesteld. Naast ondernemers wordt de meldlijn ook veel benaderd door particulieren.
Kunt u een overzicht geven van het aantal keer dat de Vertrouwenslijn Afpersing sinds haar oprichting is ingeschakeld door ondernemers, opgesplitst per jaar? En kunt u een overzicht toevoegen van de vervolgacties?
2016: 232 keer telefonisch benaderd, 22 dossiers opgemaakt voor ondernemers
2017: 70 keer telefonisch benaderd, 12 dossiers opgemaakt voor ondernemers
2018: 85 keer telefonisch benaderd, 15 dossiers opgemaakt voor ondernemers
2019: 124 keer telefonisch benaderd, 17 dossiers opgemaakt voor ondernemers
Bij al deze dossiers zijn er concrete maatwerk adviezen gegeven aan ondernemers. Dit zijn adviezen in acties zoals warme overdracht naar afpersingspecialisten binnen de nationale politie eenheden, het doen van aangiftes bij politie, adviezen over veiligheid en (rechts)bijstand.
Herkent u het beeld dat door een woordvoerder van de hulpijn wordt geschetst dat de hulplijn nog niet bekend genoeg is bij ondernemers? Zo ja, wat bent u van plan te ondernemen om meer bekendheid te verwerven voor de hulplijn? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Afpersing behoort tot het soort misdaad dat wordt bestempeld als «verborgen delicten». Angst werkt voor deze groep ondernemers (slachtoffers) verlammend en kan pas worden doorbroken als de ondernemers weten waar zij laagdrempelig hulp/advies kunnen krijgen en het vertrouwen voelen deze hulplijn veilig te kunnen bellen. Daarom heeft het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing in de afgelopen jaren opnieuw aandacht gegeven aan het vergroten van de bekendheid van de meldlijn. Door extra communicatie vanuit NL Confidential, maar ook via de Ondernemer Alert bijeenkomsten die landelijk worden georganiseerd om ondernemers bewust te maken van de risico’s voor ondermijnende criminaliteit. Hierbij worden ook handelingsperspectieven geboden, waarbij de meldlijn wordt genoemd.
Kunt u aangeven binnen welke sectoren afpersing van ondernemers het vaakst voorkomt en wat de aard en omvang is?
Dit is voor de Vertrouwenslijn niet te concluderen. De hulplijn ontvangt signalen van afpersing uit een groot scala van sectoren. Vooralsnog is er geen specifieke sector die in de dossiers bovengemiddeld voorkomt.
Welke maatregelen bent u bereid te treffen om de aangiftebereidheid en de pakkans van de daders te verhogen, gezien het feit dat uit onderzoek blijkt dat ondanks dat één op de tien ondernemers te maken heeft met afpersing, jaarlijks slechts enkele tientallen aangiften binnen komen bij de politie?
De politie is erop gericht dat contact tussen burger/ondernemer en politie zo laagdrempelig mogelijk verloopt. Hierbij wordt geluisterd naar de behoefte van de burger. Wanneer de burger een aangifte of melding wil doen moet dit zo makkelijk mogelijk worden gemaakt. Daarom kan de burger kiezen uit het medium dat het beste bij hem/haar past: op het bureau, via internet, telefonisch, bij een agent op straat, bij het slachtoffer thuis, en in verschillende plaatsen in de wijk zoals wijksteunpunten. De politie werkt voortdurend aan het verbeteren van de kanalen voor burgercontact.
Bent u bereid om verder, in samenwerking met brancheorganisaties, maatregelen te treffen om ondernemers die risico lopen, beter te ondersteunen en daar waar nodig te beschermen? Zo ja, zou u hierover de Kamer willen informeren bij het eerstvolgende algemeen overleg criminaliteitsbestrijding?
Binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing spreek ik regelmatig met branches, politie en openbaar ministerie over actuele ontwikkelingen en de (voortgang van de) integrale aanpak van verschillende vormen van criminaliteit. Bij brief van 23 juli 2019 (Kamerstuk 29 911, nr. 251) heb ik uw kamer het Actieprogramma Veilig Ondernemen toegestuurd. Onderdeel van dit actieprogramma is de publiek private aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarbij maatregelen worden getroffen gericht op het vergroten van de weerbaarheid van ondernemers, specifiek in een aantal kwetsbare branches. Ik ga met partners in overleg over hoe meldingen van ondernemers op een toegankelijke en veilige manier kunnen worden opgepakt. Verder onderzoek ik hoe de Platforms Veilig Ondernemen een brugfunctie kunnen vervullen tussen ondernemer en daartoe aangewezen instanties. Ik zal de Kamer hierover nader informeren.
Formule 1 wil coureurs door zeehondenreservaat laten pendelen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Formule 1 wil coureurs door zeehondenreservaat laten pendelen»?1
Ja.
Welke negatieve gevolgen heeft het laten pendelen van auto’s op het strand en welke gevolgen heeft dit voor het natuurreservaat Noordvoort en het aangrenzende Natura 2000-gebied?
De Formule 1 gaat 3 mei 2020 in verband met het Coronavirus niet door en wordt tot nader order uitgesteld. Ook heeft de organisator bekendgemaakt dat de Formule 1-teams tijdens de Grand Prix niet over het strand van Noordwijk naar het circuit in Zandvoort gaan rijden. Er zijn daarom geen negatieve gevolgen te verwachten.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om met een colonne auto’s door een kwetsbaar natuurgebied te rijden waar vogels en jonge zeehonden juist rust zoeken?
Ja.
Is het toegestaan dat de gemeente Noordwijk dit via een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) wilt regelen? Zo nee, bent u bereid de gemeente Noordwijk hierop aan te spreken?
Ja. Eind oktober 2019 hebben de gemeente Noordwijk en Zandvoort gelijktijdig een ontheffingsaanvraag aangaande de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) ontvangen voor rijden over het strand. De wet Natuurbescherming waarborgt dat de natuur geen schade ondervindt. Voor het onderdeel natuur zijn de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland bevoegd gezag.
Hoe kan het zo zijn dat het college van Noordwijk afwijkt van het eerder door de politie opgestelde mobiliteitsplan?
In het mobiliteitsplan staat dat de F1-teams gebruikmakend van helikopters zouden worden vervoerd. Later bleek het nodig te zijn om een plan b over het strand te hebben, voor het geval er geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van de helikopter-mogelijkheden. Vandaar dat de gemeente Noordwijk en Zandvoort een ontheffingsaanvraag hebben verleend voor rijden over het strand.
Deelt u de mening dat het juist extra risicovol is om tijdens de meivakantie, met mooi weer wanneer veel mensen aanwezig zijn op het strand, of vanwege het aanwezige drijfzand, met een colonne auto’s over het strand te gaan rijden en leidt deze bijzondere manier van transporteren, zeker als de anonimiteit van de coureurs zo van belang is, niet tot extra risicovolle situaties? In hoeverre is dit plan afgestemd met de veiligheidsdiensten?
Zoals ik heb benoemd in het antwoord op vraag 2, zijn de genoemde risico’s er niet.
Waarom is het überhaupt noodzakelijk om F1-teams over het strand te laten pendelen, terwijl bijvoorbeeld het Nederlands Elftal bij drukte ook gewoon een bus neemt?
Reden voor de organisatie om de strandroute uit te werken was om alle opties open te houden om het circuit te bereiken, ook bij omstandigheden dat andere routes geen oplossing zouden bieden.