Kent u de berichten «Minister van Nieuwenhuizen hoort verhalen over vlieglawaai aan» en «Overlast vliegveld Bierset niet eenvoudig op te lossen»?1 2
Ja, die berichten zijn mij bekend.
Erkent u dat het «aanhoren» van klachten van omwonenden niet hetzelfde is als deze klachten daadwerkelijk oplossen?
Ik heb een werkbezoek aan de regio gebracht om de zorgen die er in de regio leven uit eerste hand te horen en begrijp de onvrede zeer goed. Tegelijkertijd blijf ik mij inzetten om een oplossing te vinden voor de ontstane situatie en de negatieve gevolgen van de luchtruimwijziging van 2013 voor de situatie in Eijsden zo veel mogelijk weg te werken. Daarover heb ik uw Kamer per brief van 5 september 20193 ook geïnformeerd.
Erkent u dat deze omwonenden concrete verbeteringen van u mogen verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik tijdens mijn werkbezoek aan de regio en in mijn brief van 5 september 2019 heb aangegeven blijf ik mij inzetten om de situatie te verbeteren, met als doel om voor wat betreft het luchtverkeer van en naar de luchthaven Luik-Bierset boven Eijsden terug te gaan naar een situatie die vergelijkbaar is met de situatie van vóór de luchtruimwijziging van 2013. Dit mogen omwonenden ook van mij verwachten.
Wat zegt het u dat de zorgen bij diverse omwonenden na uw werkbezoek juist zijn toegenomen, aangezien u hun geen enkele concrete verbetering in het vooruitzicht heeft gesteld?
Ik ben me terdege bewust van de overlast die het vliegverkeer van en naar de luchthaven Luik-Bierset veroorzaakt voor inwoners van Eijsden, met name in de nachtelijke uren, en begrijp de onvrede zeer goed. Het luchtruim in die omgeving is complex, waardoor de situatie niet eenvoudig is op te lossen. Zoals eerder aangegeven blijf ik mij inzetten om met de Belgische autoriteiten te zoeken naar mogelijkheden om de situatie verder te verbeteren. Aan de Belgische zijde is er bereidheid om gezamenlijk verder te werken om de negatieve gevolgen van de luchtruimwijziging van 2013 voor de situatie in Eijsden zo veel mogelijk weg te werken.
Op welke wijze worden uw toekomstige beleidskeuzes in het luchtvaartdossier beïnvloed door uw bezoek aan de gemeente Eijsden-Margraten?
Het doel van mijn werkbezoek aan de gemeente Eijsden-Margraten is geweest om een informeel gesprek te voeren met belanghebbenden uit de regio, zoals een aantal omwonenden, de gemeente, een voormalig luchtverkeersleider, en een aantal vertegenwoordigers van de toeristische sector en ondernemers om zo uit de eerste hand te horen welke hinder zij ondervinden van het vliegverkeer. De reacties en aandachtspunten van deze belanghebbenden betrek ik bij de weging van de uiteindelijke beleidskeuzes voor de Luchtvaartnota en ook bij het vraagstuk rondom het luchtruim Eijsden.
Zijn er sinds uw bezoek aan de gemeente Eijsden-Margraten nog ontmoetingen geweest tussen vertegenwoordigers van uw ministerie en de gemeente Eijsden-Margraten en/of de provincie Limburg? Zo ja, wat was de agenda van deze ontmoeting(en)?
Zoals ik in mijn brief van 5 september 2019 heb aangegeven is op ambtelijk niveau door mijn ministerie met gemeente en provincie doorgesproken over het vervolgproces voor de aanpak van geluidshinder in de omgeving van Eijsden en zijn mogelijke inhoudelijke verbetervoorstellen met elkaar gedeeld.
Zijn er bepaalde afspraken of voornemens uit deze ontmoeting(en) voortgevloeid? Zo ja, welke?
Zoals ik in mijn brief van 5 september 2019 heb aangegeven zijn er met gemeente en provincie afspraken gemaakt over hun verdere betrokkenheid bij de vervolgstappen. Verder zijn er suggesties gedaan voor verbetering van de situatie, om verder te bespreken met de Belgische autoriteiten. Deze suggesties zullen verder verkend en uitgewerkt worden in een gezamenlijke expert groep. Daar zal ook een vertegenwoordiger uit de regio aan deelnemen.
Kent u de kritiek van burgemeester Dieudonné Akkermans van Eijsden-Margraten op de langverwachte detailanalyse naar de afhandeling van het vliegverkeer in de omgeving Maastricht-Luik?3 Zo ja, wat gaat u doen met deze kritiek?
Burgemeester Akkermans heeft zijn zorgen tijdens mijn werkbezoek aan de regio met mij gedeeld. Vervolgens zijn de zorgen uitgebreider met hem besproken in het ambtelijk vervolgoverleg. De signalen worden meegenomen in de vervolgaanpak.
Wat zijn momenteel de concrete instrumenten waarmee de aan vliegveld Luik-Bierset gerelateerde geluidsoverlast en uitstoot van schadelijke stoffen worden gemeten en berekend?
Ik beperk me in het antwoord tot de instrumenten die in Nederland worden ingezet voor de aanpak van geluidshinder als gevolg van het vliegverkeer in het luchtruim boven Eijsden, omdat ik niet verantwoordelijk ben voor eventuele instrumenten in België. In het licht van alle afspraken over de aanpak van de geluidshinder monitoren wij het verkeer dat door het luchtruim boven Eijsden vliegt. Door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt hiervan periodiek een monitoringsrapportage opgesteld en aan de gemeente en provincie toegestuurd.
Een permanente controle op het naleven van de grenswaarden voor luchtkwaliteit vindt plaats zowel op basis van metingen (zie http://www.lml.rivm.nl/meetnet/index.phpen http://www.luchtmeetnet-limburg.nl/) als ook op basis van een combinatie van metingen en berekeningen (zie www.nsl-monitoring.nl). Via het NSL-monitoringsprogramma van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt de luchtkwaliteit jaarlijks gemonitord (zie www.nsl-monitoring.nl).
Welke organisatie of overheid beheert deze meetapparatuur en programma’s?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u specifiek uiteenzetten hoe de reacties van Nederlandse belanghebbenden ten opzichte van vliegveld Luik-Bierset precies worden betrokken bij de weging van belangen in de Luchtvaartnota?
Reacties van belanghebbenden betrek ik nadrukkelijk in de besluitvorming over de Luchtvaartnota. Daarvoor heb ik een maatschappelijke klankbordgroep ingericht. Daarnaast is het voor iedereen mogelijk een zienswijze uit te brengen op de Ontwerp Luchtvaartnota. Deze wordt gelijktijdig met het PlanMER ter visie gelegd.
Welk gewicht geeft u de belangen van klimaat, veiligheid en leefomgeving van mens en dier in het volledige afwegingskader?
In het afwegingskader breng ik breed de gevolgen voor people, planet en profit in beeld. Alle door u genoemde aspecten wegen daarin mee.
Gaat u de Belgische overheid informeren over de door u aangekondigde nieuwe Nederlandse werkwijze, waarin het luchtvaartbeleid zich voortaan binnen een brede set aan grenswaarden op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier moet afspelen?4 Zo nee, waarom niet?
Ik voer met grote regelmaat overleg met de Belgische overheid, waarbij we elkaar informeren over ontwikkelingen. Waar mogelijk leren we van elkaar. Dit geldt ook voor veranderingen in het Nederlandse luchtvaartbeleid.
Gaat u de Belgische overheid ervan overtuigen om deze werkwijze over te nemen? Zo nee, erkent u dat er dan een spanningsveld ontstaat tussen de verschillende werkwijzen van beide landen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Belgische overheid zelf om haar werkwijze te bepalen. Indien er tegengestelde belangen bestaan of ontstaan gaan wij daarover met elkaar in gesprek.
Erkent u dat na ruim zes jaar van vrijblijvende afspraken met de Belgische luchtverkeersleiding er nog geen enkele progressie is geboekt? Zo nee, waaruit blijkt de progressie?
Ik deel uw suggestie dat er geen progressie is geboekt niet. De afgelopen jaren hebben wel degelijk verbetering laten zien, maar die verbetering is nog onvoldoende en vooral te weinig stabiel. Dit is ook te zien in de detailanalyse die ik op 3 juli 20196 aan uw kamer heb toegezonden en de periodieke monitoringsrapportages die periodiek met de gemeente en provincie worden gedeeld. Om de situatie verder te verbeteren is met de Belgische autoriteiten afgesproken om een gezamenlijke expertgroep te starten om concrete mogelijkheden voor verbetering te verkennen en uit te werken.
Erkent u dat uw naar eigen zeggen uiterste inspanning om de geluidshinder in de omgeving Eijsden te verminderen tot nu toe nog niet heeft geleid tot een definitieve oplossing voor de situatie? Zo nee, waaruit blijkt de progressie?
Zie het antwoord op vraag 15.
Wanneer mogen we concrete resultaten verwachten van de gesprekken met de Belgische autoriteiten over het beperken van hinder vanuit vliegveld Luik-Bierset?
De detailanalyse die ik op 3 juli 2019 naar uw Kamer heb toegezonden biedt aanknopingspunten om de situatie structureel te verbeteren. Ook de monitoringresultaten van het afgelopen jaar laten een positieve trend zien. Met de Belgische autoriteiten is afgesproken om een gezamenlijke expertgroep te starten om concrete mogelijkheden voor verbetering te verkennen en uit te werken. Hier wordt momenteel aan gewerkt. Zoals ik in mijn brief van 5 september 2019 heb aangegeven zal ik uw Kamer hierover periodiek blijven informeren.
Welke oplossingen, anders dan het zeer traag en voorzichtig maken van vrijwillige afspraken met de Belgische luchtverkeersleiding, kunt u de getroffen inwoners in het vooruitzicht stellen?
Zoals eerder aangegeven doe ik er alles aan om de situatie te verbeteren. Dit doe ik op een zo transparant mogelijke manier. Een belangrijke stap is het opstarten van de gezamenlijke expertgroep die concrete mogelijkheden voor verbetering gaat verkennen en uitwerken. De monitoringsrapportage van de eerste helft van 2019 heeft bemoedigende resultaten laten zien. In de gezamenlijke expertgroep zal bekeken worden op welke manier deze trend vastgehouden kan worden.
Erkent u dat er nog steeds geen duidelijkheid is over hoe de Nederlandse overheid het destijds heeft kunnen laten gebeuren dat de ongelijke verdeling van het luchtruim zodanig heeft kunnen ontstaan dat de Belgische overheid daar nu al jaren misbruik van kan maken? Zo nee, hoe zit het dan?
De luchtruimwijziging in 2013 is niet zomaar doorgevoerd, maar om een urgent veiligheidsprobleem in het luchtruim aan te pakken. Dankzij de wijziging kan naderend verkeer vanuit het zuiden naar de luchthaven Maastricht op een veilige wijze afgewikkeld worden. Die noodzaak bestaat nog steeds. Ik zie daarom geen aanleiding om dit te laten onderzoeken.
Bent u bereid om dit alsnog te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen we een dergelijk onderzoek verwachten?
Zie antwoord vraag 19.
Erkent u dat nog steeds niet duidelijk is waarom deze situatie nooit is teruggedraaid? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Het zomaar terugdraaien van de wijziging is niet mogelijk vanwege de redenen genoemd in het antwoord op vraag 19. Ik zie daarom geen aanleiding om dit te laten onderzoeken.
Bent u bereid om dit alsnog te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen we een dergelijk onderzoek verwachten?
Zie antwoord vraag 21.
Wat zijn de obstakels bij het simpelweg terugdraaien van de ongelijke verdeling van het luchtruim tussen Nederland en België?
Zie het antwoord op vraag 19 t/m 22.
Wat is uw inzet om deze obstakels weg te nemen?
Zoals hierboven aangegeven is het luchtruim in deze regio complex en kan ik de luchtruimwijziging niet zomaar terugdraaien. Ik zal mij blijven inzetten om voor wat betreft het luchtverkeer van en naar de luchthaven Luik-Bierset boven Eijsden terug te gaan naar een situatie die vergelijkbaar is met de situatie van vóór de luchtruimwijziging van 2013. Daarbij kijk ik met name naar de periode tussen 23 uur en 6 uur. Hiervoor is mijn ministerie in gesprek met de Belgische autoriteiten.
Kent u de uitspraken van toenmalig Staatssecretaris Dijksma, die zei dat er drastische maatregelen genomen zouden worden als de situatie niet zou verbeteren?5
Ja, die ken ik.
Deelt u de mening dat het inmiddels de hoogste tijd is om die drastische maatregelen daadwerkelijk te gaan nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de behoefte in Eijsden aan meer en sneller resultaat als het gaat om het terugdringen van geluidshinder van vliegverkeer. Het zomaar terugdraaien van de luchtruimwijziging is niet mogelijk, vanwege de in de antwoorden op vraag 19 t/m 22 genoemde redenen. Desalniettemin zie ik in de uitgevoerde detailanalyse én in de positieve monitoringresultaten van de eerste helft van dit jaar aanknopingspunten om tot verdere verbetering te komen. Ook de Belgische autoriteiten zijn bereid om daaraan mee te werken. Mijn inzet is en blijft om met concrete maatregelen de overlast boven Eijsden terug te dringen tot een niveau van vóór de luchtruimwijziging in 2013.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dit heb ik zoveel mogelijk gedaan.
Het terughalen van Duitse kinderen uit Syrië door Duitsland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ook Duitsland haalt IS kinderen terug»?1
Ja.
Hebt u hier voorafgaand aan het terughalen van de Duitse kinderen door Duitsland contact over gehad met uw Duitse ambtsgenoot? Of was Nederland op een andere manier op de hoogte van het Duitse voornemen om deze kinderen naar Duitsland terug te halen?
Nee. Nederland was van tevoren niet op de hoogte van de Duitse actie om kinderen vanuit Syrië naar Duitsland over te brengen. Er zijn weliswaar regelmatige contacten tussen de landen in de Schengen-zone over uitreizigers, maar ieder land neemt eigenstandige beslissingen over het al dan niet terughalen van uitreizigers en/of hun kinderen.
Zo ja, is overwogen om tijdens deze missie ook Nederlandse kinderen op te halen?
Nee. Staand kabinetsbeleid is dat Nederland niet actief uitreizigers en hun kinderen ophaalt uit Syrië. Zoals nader beschreven in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754 nr. 492) kan een andere afweging worden gemaakt voor Nederlandse weeskinderen die alleen achterblijven in Syrië, omdat hun ouders zijn overleden. In dergelijke gevallen bestudeert het Kabinet of en hoe de kinderen van overleden uitreizigers terug kunnen keren naar Nederland.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat Nederlandse kinderen onder erbarmelijke omstandigheden in Syrië verblijven?
Ja. Zie verder antwoord op vraag 6.
Hoeveel Nederlandse kinderen bevinden zich momenteel in Syrische kampen? Wat is hun leeftijd? En hoeveel verblijven er zonder ouderlijk gezag?
Het is onbekend hoeveel Nederlandse kinderen zich momenteel in Syrische kampen bevinden. Uit cijfers van de AIVD blijkt dat in opvangkampen in Syrian Democratic Forces-gebied zich op dit moment circa 85 kinderen «met een Nederlandse link» bevinden.2 Deze kinderen hebben een of twee ouders met de Nederlandse nationaliteit of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond. Dat betekent dat niet alle kinderen «met een Nederlandse link» de Nederlandse nationaliteit hebben. Minder dan een kwart van de minderjarigen is door een of beide ouders meegenomen naar het strijdgebied, ruim driekwart is daar geboren. Er zijn op dit moment geen gevallen bekend van Nederlandse (wees)kinderen die «zonder ouderlijk gezag» in Syrië verblijven.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken, Heiko Maas: «Ze kunnen niet verantwoordelijk worden gesteld voor de daden van hun ouders, en daarom willen we helpen»? Deelt u zijn visie? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze kinderen te helpen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Kinderen kunnen inderdaad niet verantwoordelijk worden gehouden voor de daden van hun ouders. Daarom beschouwt het kabinet kinderen van uitreizigers in eerste instantie als slachtoffers van de verwerpelijke keuzes van hun ouders. Het terughalen van kinderen kan niet los worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Zoals nader beschreven in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754 nr. 492) kan een andere afweging worden gemaakt voor Nederlandse weeskinderen die alleen achterblijven in Syrië, omdat hun ouders zijn overleden.
Hoe is het gesteld met de veiligheidssituatie in de kampen waar Nederlandse kinderen verblijven? Is deze in de afgelopen weken verslechterd? Kunt u een toelichting geven over de omstandigheden in deze kampen?
30 humanitaire partners verlenen hulp in deze opvangkampen, waaronder kamp Al Hol. Ondanks dat hulporganisaties doen wat ze kunnen om alle mensen te helpen, zijn er grote tekorten. Uit recente rapporten van de VN (OCHA) blijkt dat de grootste tekorten bestaan in de sectoren gezondheidszorg, water en sanitatie en bescherming. De toegang voor humanitaire hulporganisaties tot die delen van de kampen waar buitenlandse strijders en families in detentie worden gehouden is nog steeds slecht.
Uit VN-rapporten blijkt dat informatie over familieleden in detentie niet/nauwelijks wordt gedeeld, wat leidt tot spanningen in het kamp, inclusief veiligheidsincidenten en demonstraties. Als reactie hierop militariseert de kampleiding het opvangkamp door het plaatsen van hekken en (gewapende) beveiliging. Dit is zorgwekkend. Humanitaire organisaties blijven benadrukken dat Al Hol een ontheemdenkamp is en geen detentiecentrum en roepen op het civiele karakter van het kamp te bewaken daar het voornamelijk bestaat uit kinderen.
Hoe is het gesteld met de lichamelijke gezondheid van deze kinderen?
Er is geen zicht op de kinderen met een Nederlandse link die in de kampen in Syrian Democratic Forces-gebied verblijven. Het is daarom niet mogelijk precieze informatie te geven over de lichamelijke en geestelijke gezondheid van deze kinderen. Zie verder antwoord op vraag 12.
Overweegt u, net als Duitsland, kinderen met ernstige medische problemen terug te halen naar Nederland, ook wanneer zij geen wees zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het terughalen van kinderen kan niet los worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Zoals nader beschreven in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754, nr. 492) bestudeert het kabinet of en hoe kinderen van overleden uitreizigers terug kunnen keren naar Nederland.
Hoe is het gesteld met de geestelijke gezondheid van de Nederlandse kinderen in de opvangkampen? Van hoeveel van deze Nederlandse kinderen kan gesteld worden dat ze kampen met trauma’s en psychische problemen als gevolg van hun ervaringen in het detentiekampen? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met de uitspraak van hoogleraar psychologie Gerrit Loots in een interview in de Volkskrant na diens bezoek aan kinderen in Noord-Syrische kampen: «Niet repatriëren is vragen om aanslagen»?2
Ja.
Hoe oordeelt u over diens waarschuwing dat in de Koerdische detentiekampen kinderen getraumatiseerd raken en daarmee de kans groter is dat ze later wraak zullen nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is schrijnend dat deze veelal jonge kinderen zijn blootgesteld aan ernstige omstandigheden. Het is waarschijnlijk dat deze kinderen trauma’s hebben opgelopen. Deze kinderen zullen indien zij naar Nederland terugkeren adequate zorg nodig hebben. De aanpak die Nederland bij terugkeer hanteert, is gericht op het verlenen van deze zorg en begeleiding. De Raad voor de Kinderbescherming staat klaar om kinderen uit het strijdgebied bij te staan bij terugkeer in Nederland. Indien een Nederlandse minderjarige mogelijk met zijn of haar ouder(s) uit Syrië of Irak naar Nederland terugkeert is er een landelijk werkend multidisciplinair adviesteam minderjarige terugkeerders (LAT). Dit team van specialistische experts adviseert over opvang, veiligheid, zorg en onderwijs aan lokale partijen.
De inbeslagname van een vrachtschip door zowel Groot-Brittannië als Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over de in beslagname van een vrachtschip door zowel Groot-Brittannië als Iran?1
Ja.
Deelt u de mening dat de beantwoording te wensen overlaat? Bent u bereid om onderstaande nadere vragen te beantwoorden?
Die mening deel ik niet. Ik zal uw verdere vragen beantwoorden.
Kunt u bevestigen dat het vrachtschip Grace I zich op het moment van inbeslagname door het Verenigd Koninkrijk bevond in de territoriale zee van Gibraltar? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Ja, dat blijkt uit de verklaring van het VK. Het kabinet heeft geen reden om de lezing van het VK in twijfel te trekken dat de inbeslagname niet in strijd was met het VN-Zeerechtverdrag.
Wat is volgens u de reden dat de Grace I op het moment van inbeslagname volgens de Britten geen vlag voerde op basis waarvan het volgens de Britten geen recht zou hebben op onschuldige doorvaart?
Waarom het schip geen vlag voerde is niet met zekerheid te zeggen. Hier kan ik niet over speculeren.
Kunt u bevestigen dat bij aanvang van de zeereis in mei van dit jaar de Grace I met de Panamese vlag voer? Kunt u bevestigen dat de Panamese autoriteiten na Amerikaanse druk hun autorisatie hebben ingetrokken? Zo nee, wat zijn de feiten?
De Grace I voer onder Panamese vlag totdat de maritieme autoriteit van Panama (AMP) op 29 mei jl. besloot het schip uit het scheepsregister te schrappen. De AMP nam dit besluit nadat het was gewaarschuwd door de nationale veiligheidsraad van Panama dat de Grace I op een internationale lijst gesignaleerd staat vanwege betrokkenheid bij het financieren van terrorisme of het bieden van hulp aan gesanctioneerde entiteiten. Dit is ook te vinden op de website van AMP: https://amp.gob.pa/noticias/el-buque-grace-1-no-pertenece-al-registro-panameno/
Is de inbeslagname van de Grace I in strijd met het VN-zeerechtverdrag? Kunt u uw antwoord toelichten? Heeft u hierover juridisch advies ingewonnen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het kabinet heeft intern gedegen volkenrechtelijk advies ontvangen en acht zich hierdoor voldoende volkenrechtelijk geïnformeerd. Het VK stelt dat het schip de Grace I op het moment van de inbeslagname zich bevond in de territoriale zee van Gibraltar en geen vlag voerde. Op basis hiervan had het schip geen recht op onschuldige doorvaart en konden de autoriteiten van Gibraltar overgaan tot handhaving van de EU-sancties, aldus het VK. Het kabinet heeft geen reden om de lezing van het VK in twijfel te trekken dat de inbeslagname niet in strijd was met het VN-Zeerechtverdrag.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van Gibraltar om de Grace I te laten gaan?
Ja.
Klopt het dat de Grace I, omgedoopt tot The Adrian Darya 1, onder Iraanse vlag richting Griekenland vaart? Wat is uw opvatting hierover?
Volgens openbare bronnen was de laatst bekende positie van het schip in het oostelijke deel van de Middellandse Zee voor de kust van Syrië. Volgens mediaberichten zou het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben meegedeeld dat het schip 2,1 miljoen vaten heeft gelost ten behoeve van Syrië. Indien dit klopt en de olie in handen zou komen van personen of entiteiten op de EU-Syriësanctielijst, zou dit wederom onderstrepen dat de acties van het VK gerechtvaardigd waren in het licht van de EU-sancties tegen Syrië.
Bent u op de hoogte van de eis van de Verenigde Staten dat geen enkel land dit schip zou moeten toelaten tot hun haven, omdat dit zou bijdragen aan de financiering van terrorisme? Wat is uw oordeel hierover?2
Ja, ik ben bekend met het bericht. Wat Nederland betreft is het van belang dat het schip internationaal zeerecht respecteert en geen VN- of EU-sancties schendt.
Deelt u de mening dat de Amerikaanse sancties geen extraterritoriale werking hebben, de Iraanse bevolking hard treffen en het internationaal recht leidend zou moeten zijn?
De EU – en Nederland – zijn tegenstander van unilateraal ingestelde extraterritoriale werking van wetgeving van andere landen die in strijd is met het internationaal recht. De EU heeft de antiboycotverordening (het zgn Blocking Statute) ingesteld om extraterritoriale werking van Amerikaanse sancties tegen Iran die in strijd is met het internationaal recht (zoals opgenomen in de bijlage van de antiboycotverordening) te beperken, wanneer deze de belangen van EU-operatoren raakt (als genoemd in artikel 11 van de antiboycotverordening).
Heeft het Verenigd Koninkrijk in het contact met Nederland over een Brits voornemen voor een Europees-geleid maritiem veiligheidsinitiatief in de Golfregio een concreet verzoek aan Nederland gedaan om hieraan bij te dragen? Zo ja, wanneer is dit contact geweest?
Zoals is aangekondigd in de kennisgevingsbrief (Kamerstuk 29 521, nr. 384) d.d. 15 juli 2019, onderzoekt het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheid om met daarvoor geschikte middelen een bijdrage te leveren aan het waarborgen van vrije en veilige doorvaart in de Straat van Hormuz en Golf van Oman. Hierover staat Nederland met bondgenoten en partners in contact. Relevante ontwikkelingen die zich sinds het versturen van de kennisgevingsbrief hebben voorgedaan worden vanzelfsprekend in het onderzoek meegenomen. Zodra het onderzoek daartoe aanleiding geeft zal de Kamer nader worden geïnformeerd.
Over de agenda van de informele Raad Buitenlandse Zaken met ministers van Defensie, en de inzet van de Nederlandse regering op de geagendeerde onderwerpen, is de Kamer reeds per brief d.d. 20 augustus 2019 door de Minister van Defensie geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-28, nr. 190) en het verslag is op 5 september aan de Kamer gestuurd. Tevens heeft de Minister van Buitenlandse Zaken het verslag van de informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) op 5 september jl. toegezonden aan de Kamer (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2040) en de geannoteerde agenda van deze vergadering ging uw Kamer op 23 augustus jl. toe.
Kunt u bevestigen dat het Verenigd Koninkrijk deze wens inmiddels heeft ingetrokken, omdat de Britse regering voornemens is deel te nemen aan de Amerikaanse missie in de Golfregio? Zo ja, wanneer en op welke wijze heeft dit bericht u bereikt?3
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat Nederland, in navolging van Duitsland en Frankrijk, het Amerikaans verzoek voor het leveren van oorlogsschepen in de Golfregio voor druk op Iran zou moeten weigeren?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat Nederland niet mee moet doen aan een (economische) oorlog tegen Iran? Heeft u ook de indruk dat de Verenigde Staten tamelijk alleen staat met zijn beleid van «maximale druk» richting Iran?
Nederland deelt veel van de zorgen die de VS met betrekking tot Iran hebben. Nederland spant zich- zowel bilateraal, in EU-verband als internationaal – in om langs diplomatieke en politieke weg deze zorgen te adresseren. Nederland en de EU kiezen daarmee voor een andere aanpak dan het Amerikaanse maximale drukbeleid.
Kunt u bevestigen dat tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken die volgende week in Helsinki plaatsvindt, gesproken zal worden over een mogelijk Europees geleide missie in de Golfregio? Wat is de inzet van de Nederlandse regering?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat niet een militaire, maar politieke oplossing gezocht moet worden voor de-escalatie, het voorkomen van een oorlog en terugkeer van de Verenigde Staten naar het nucleaire akkoord (de Joint Comprehensive Plan of Action) met Iran?4
Het kabinet deelt de mening dat voor de huidige spanningen in de Golf een politieke en diplomatieke oplossing nodig is. Tegelijkertijd blijft Nederland ernstige zorgen houden over het gedrag van Iran die geadresseerd dienen te worden.
Zou u deze vragen zeer spoedig kunnen beantwoorden?
Het kabinet streeft ernaar antwoorden op Kamervragen zoveel als mogelijk binnen de geldende termijnen te beantwoorden.
Een verboden lhbti-manifestatie op de Westoever |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Palestijnse politie verbiedt lhbti-bijeenkomst op Westoever»?1
Ja.
Vindt u ook dat lhbti-demonstranten overal ter wereld in vrijheid en veiligheid moeten kunnen demonstreren?
Ja. De bevordering van gelijke rechten van LHBTI’s is één van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland zet zich daarbij onder meer specifiek in voor het tegengaan van discriminatie en geweld en het bevorderen van sociale acceptatie.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat burgers worden opgeroepen «verdachte» activisten van Al-Qaws aan te geven, opdat ze voor een rechtbank kunnen verschijnen?
Ja. De betreffende verklaring van de Palestijnse politie is inmiddels ingetrokken. Het recht van een ieder op vrijheid van meningsuiting, vreedzame vereniging en vergadering zijn fundamentele mensenrechtennormen die tevens essentieel zijn voor het streven naar een onafhankelijke, vrije en democratische staat. Het kabinet dringt er bij de PA op aan in lijn met deze normen te handelen en spreekt waar nodig zorg uit als dit niet het geval is.
Bent u bereid uw zorgen hieromtrent kenbaar te maken aan de Palestijnse Autoriteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse vertegenwoordiger in Ramallah heeft de zaak terstond opgebracht bij de PA, waaronder de premier. Ook heeft de Nederlandse vertegenwoordiging contact opgenomen met alQaws, de desbetreffende organisatie, om haar steun te betuigen. De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah is bovendien in gesprek met alQaws om te bezien wat Nederland nog meer kan doen.
Het bericht ‘Afschieten honderden damherten op Haringvreter had voorkomen kunnen worden’ |
|
Tobias van Gent (VVD), André Bosman (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Afschieten honderden damherten op Haringvreter had voorkomen kunnen worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat incidentele afschot van dieren nodig is voor de instandhouding van een zo divers mogelijk natuurgebied?
Of incidenteel afschot nodig is, hangt af van de beheerkeuzen die voor de betreffende natuurgebieden worden gemaakt.
Kunt u bevestigen dat Staatsbosbeheer reeds in 2015 een vergunning had voor het afschieten van de jaarlijkse aanwas damherten op de Haringvreter?
In 2014 heeft Staatsbosbeheer een vergunningaanvraag op grond van de toen nog geldende Flora- en faunawet ingediend om afschot van damherten op de Haringvreter te kunnen realiseren. Gedeputeerde staten oordeelde toentertijd dat het om gehouden dieren ging, waardoor een ontheffing Flora- en faunawet niet aan de orde was. Onderzoek van Alterra (2017) heeft ertoe geleid dat gedeputeerde staten de populatie damherten op de Haringvreter thans als wilde dieren beschouwen, zodat voor afschot een ontheffing is vereist.
Staatsbosbeheer heeft in 2014 tevens een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gevraagd voor dit afschot in het Natura2000-gebied Veerse Meer. Deze vergunning is door gedeputeerde staten in 2014 verleend.
Kunt u aangeven welke onduidelijkheid er was over de noodzaak van een ontheffing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de te grote populatie damherten ervoor heeft gezorgd dat broedvogels van de Haringvreter zijn verjaagd? Zo ja, kunt u aangeven om wat voor vogels het gaat?
In de Aanvulling Faunabeheerplan Haringvreter 2015 – 2019 wordt gemeld dat als gevolg van de overbegrazing door damherten broedvogels van korte vegetaties (zoals veldleeuwerik) en van struweel (zoals fitis, tjiftjaf, heggemus en zwartkop) in aantallen zijn achteruitgegaan.
Kunt u bevestigen dat de te grote populatie damherten ervoor heeft gezorgd dat zeldzame planten niet meer te vinden zijn? Zo ja, om welke planten gaat het en ligt het in de lijn der verwachting dat deze planten terugkeren op de Haringvreter of zijn deze voorgoed verdwenen?
In de Aanvulling Faunabeheerplan Haringvreter 2015 – 2019 wordt gemeld dat als gevolg van de overbegrazing door damherten diverse orchideeënsoorten op de Haringvreter zijn verdwenen. Terugkeer van deze verdwenen soorten wordt door deskundigen niet uitgesloten.
Kunt u aangeven waarom het niet mogelijk is de populatie in de periode oktober 2019-maart 2020 op peil te brengen en dat hiervoor mogelijk meerdere winters nodig zijn?
Staatsbosbeheer heeft een werkplan opgesteld voor het faunabeheer op de Haringvreter. Uit de berekeningen van het afschot blijkt dat er meerdere winters nodig zijn om het aantal damherten terug te brengen naar het streefpeil.
Betekent dit tegelijkertijd, indien dit het geval is, dat er door de te grote populatie damherten meer schade aangebracht zal worden aan andere elementen van de natuur?
Of er meer schade wordt toegebracht, omdat het afschot over meerdere winters wordt uitgesmeerd, valt thans nog niet te zeggen.
Bent u voornemens situaties zoals die op de Haringvreter mee te nemen in de evaluatie van het faunabeheer, later dit jaar? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is mijn voornemen bij de evaluatie van het faunabeheer, zoals gevraagd in de motie-Von Martels2, praktijksituaties als die op de Haringvreter, mede te betrekken.
Oneigenlijk gebruik van het non-concurrentiebeding |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u het bericht «Overlopen naar concurrent leidt vaak tot vage deals?»1
Ja.
Klopt het dat er bij meer dan een miljoen werknemers sprake is van een non-concurrentiebeding in het arbeidscontract?
In 2015 is onderzoek gedaan naar het voorkomen van het concurrentiebeding in arbeidsovereenkomsten. 19% van de ondervraagde werknemers gaf toen aan een concurrentiebeding te hebben. Er is geen direct vergelijkbaar onderzoek bekend, maar het aandeel nieuwe contracten met een concurrentiebeding kan voor 2018 worden benaderd voor vaste en tijdelijke contracten. Hieronder valt het concurrentiebeding, maar bijvoorbeeld ook een relatiebeding. In de rest van beantwoording wordt de term «concurrentiebeding» gebruikt.
Per contractvorm is gekeken naar het aandeel mensen dat in de enquête beroepsbevolking (EBB) van het CBS aangeeft korter dan een half jaar geleden gestart te zijn met een nieuwe baan, waarbij een concurrentiebeding is opgenomen in het arbeidscontract. Een eerste verkenning laat zien dat van het deel van deze groep werknemers met een vast contract 19 procent een concurrentiebeding heeft opgenomen in zijn of haar arbeidscontract. Van de mensen met een tijdelijk contract is dat 16 procent. Voor beide groepen geldt dat rond een kwart van de mensen niet weet of er sprake is van een concurrentiebeding in hun arbeidscontract.
Kunt u een inschatting geven van hoeveel rechtszaken en schikkingen buiten de rechter om de afgelopen jaren hebben plaatgevonden? In hoeveel gevallen was daarbij sprake van oneigenlijk gebruik? Wat zijn de kosten voor de rechterlijke macht geweest om werknemers te verlossen van het concurrentiebeding?
Via de Raad voor de Rechtspraak zijn cijfers verkregen over het aantal rechtszaken dat jaarlijks wordt gevoerd over het concurrentiebeding. De ontwikkeling over de jaren 2014 tot medio november 2019 wordt hieronder weergegeven.
2014
2015
2016
2017
2018
2019 (tot half november)
Aantal rechtszaken concurrentiebeding
329
359
328
316
291
227
Het aantal gevallen dat een schikking buiten de rechter om wordt getroffen is niet bekend. Dit is een aangelegenheid tussen de werkgever en de werknemer. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen de rechter de werking van het beding heeft ingeperkt. Ook de kosten voor de rechterlijke macht voor de afhandeling van dergelijke zaken zijn niet bekend.
Om welke reden behoort volgens u het criterium «indien uit de bij dat beding opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is wegens zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen»2 alleen tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd? Welke motivatie is er om dit criterium niet ook te laten gelden voor arbeidsovereenkomsten van onbepaalde tijd?
Met de Wet werk en zekerheid is het genoemde criterium in de wet opgenomen voor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Er is toen niet voor gekozen dit ook te laten gelden voor arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Voor beide situaties geldt dat de werknemer na afloop van het contract via het concurrentiebeding beperkt wordt in de mogelijkheden om elders een (vast) contract aan te gaan of om als ondernemer aan de slag te gaan in dezelfde branche. Voor werknemers met een tijdelijk contract geldt daarbij echter dat zij een contract hebben waarbij op voorhand al vast staat dat dit beperkt is in duur. Vanwege dit dubbele nadeel was de regering van mening dat het belang van de werkgever bij een concurrentiebeding in een dergelijk geval in beginsel niet opweegt tegen het belang van de werknemer. Naar aanleiding van de motie van u en het lid Van Weyenberg die is aangenomen bij de begrotingsbehandeling SZW zal ik onderzoek doen naar de wenselijkheid van het stellen van nadere voorwaarden aan het gebruik van het concurrentiebeding.
Wat vindt u ervan dat kappers, monteurs en andere beroepen met een non-concurrentiebeding niet zomaar kunnen overstappen naar een andere werkgever? Vindt u het ook oneigenlijk dat een werknemer naar de rechter moet stappen om ergens anders te kunnen werken? Deelt u de mening dat een non-concurrentiebeding de bewegingsvrijheid van werknemers enorm inperkt?
Het beschermen van bijvoorbeeld klantgegevens of bedrijfsgeheimen kan een gerechtvaardigd belang zijn van een werkgever. Het overeenkomen van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst kan een effectieve manier zijn om deze te beschermen. Inherent aan een concurrentiebeding is echter dat dit een belemmerende werking heeft voor de werknemer. Gezien het belang van de werknemer dient daarom zorgvuldig gebruik te worden gemaakt van het beding. Er kunnen ook voor de werknemer minder verstrekkende manieren zijn om het beschermen van klantgegevens of bedrijfsgeheimen te waarborgen. Zo kan er ook een relatiebeding of geheimhoudingsbeding worden opgenomen. Een relatiebeding valt overigens onder dezelfde wettelijke bescherming als het concurrentiebeding.3
Tevens zijn er via de Wet bescherming bedrijfsgeheimen uit 2018 meer sanctiemogelijkheden voor het schenden van dergelijke bedrijfsgeheimen in de wet opgenomen.
De mogelijkheid om een concurrentiebeding overeen te komen in de arbeidsovereenkomst is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Handhaving is daarmee aan de civiele rechter. Net als bij veel andere bepalingen in het Burgerlijk Wetboek is het aan de werknemer om de rechter te verzoeken om bijvoorbeeld de werking van het beding in te perken.
Welke gerechtvaardigde doelen ziet u om werknemers te verbieden een andere baan te aanvaarden? Deelt u de mening dat een non-concurrentiebeding een werkgever een enorme machtspositie geeft ten opzichte van werknemers?
Zoals ik in antwoord op vraag 5 aangaf kan het beschermen van bijvoorbeeld klantgegevens of bedrijfsgeheimen een gerechtvaardigd belang zijn van een werkgever. Er zijn ook andere manieren om dit te bewerkstelligen, bijvoorbeeld door het overeenkomen van een relatiebeding of een geheimhoudingsbeding. Ik vind dan ook dat aan het overeenkomen van een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst, wat de meest vergaande beperking inhoudt voor de werknemer, een zorgvuldige afweging ten grondslag zou moeten liggen. In lagere rechtspraak is aangegeven dat krapte op de arbeidsmarkt geen onderdeel uitmaakt van het met een concurrentiebeding rechtens te beschermen belang van de werkgever. Dit betekent dat de rechter krapte niet meeweegt in zijn afweging, en ook niet honoreert als zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang.4 Indien er sprake is van een tijdelijk contract dient de werkgever in het beding zelf te motiveren welke bedrijfs- of dienstbelangen het betreft en waarom die een concurrentiebeding vereisen.5 De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een werkgever per geval dient te motiveren welke zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen een concurrentiebeding vereisen. Daardoor kan volgens de Hoge Raad geen algemene uitspraak worden gedaan over welke zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen aan de orde moeten zijn om een dergelijk beding te rechtvaardigen. Dit verschilt dus van geval tot geval.
Heeft het non-concurrentiebeding, zoals de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) stelt, wat u betreft ook een economische waarde? Kunt u aangeven wat het bedrag van de kapitaalvernietiging is als gevolg van het feit dat werknemers door een concurrentiebeding niet datgene doen wat ze het beste kunnen?
Een concurrentiebeding heeft verschillende mogelijke effecten op de arbeidsmarkt en economie, die zowel positief als negatief kunnen zijn. Ten eerste is het inderdaad, zoals gesteld door de FNV, mogelijk dat een concurrentiebeding een drukkend effect heeft op de lonen, doordat werknemers niet of minder makkelijk kunnen overstappen naar de concurrent. De werkgever heeft daardoor minder prikkel om de arbeidsvoorwaarden, zoals het loon, te verbeteren. Ook kunnen lonen lager uitvallen doordat vertrekkende werknemers in sectoren terechtkomen waar zij minder productief zijn. Daarnaast kan een verminderde arbeidsmobiliteit leiden tot minder innovatie, doordat er minder kennisverspreiding plaatsvindt.
Hier staat tegenover dat werknemers met een voldoende sterke onderhandelingspositie de nadelen van een concurrentiebeding kunnen laten omzetten in betere arbeidsvoorwaarden, zoals een hoger loon. Ook kunnen concurrentiebedingen ervoor zorgen dat werkgevers meer investeren in scholing en training van hun werknemers en in innovatie. Een werkgever loopt namelijk niet het risico dat de opgedane kennis wordt benut door een concurrent via een overgestapte werknemer, waardoor de werkgever niet (volledig) zou kunnen profiteren van de investering. Een concurrentiebeding draagt in dat geval bij aan de productiviteit van de werknemers en het bedrijf, wat kan leiden tot een verhoging van de lonen. Ook kan een duurzame(re) arbeidsrelatie de productiviteit verhogen doordat de werkgever en werknemer een vertrouwensband hebben opgebouwd en bedrijfsspecifieke kennis (beter) wordt benut. Het is niet bekend of en hoe deze effecten in de praktijk zichtbaar zijn, en zo ja, welke omvang zij hebben.
Overigens is het zo dat wanneer een concurrentiebeding wordt gebruikt om mensen vast te houden in tijden van krapte, de situatie die FNV schetst, dit gebruik van het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk als oneigenlijk kan worden beoordeeld door de rechter. In lagere rechtspraak is aangegeven dat krapte op de arbeidsmarkt geen onderdeel uitmaakt van het met een concurrentiebeding rechtens te beschermen belang van de werkgever.
Vindt u ook dat een non-concurrentiebeding in een arbeidscontract niet meer nodig is, als hetzelfde bereikt kan worden middels een geheimhoudingsafspraak en een verbod op het meenemen van klanten? Geeft bovendien de Wet bescherming bedrijfsgeheimen niet al voldoende waarborgen om bedrijfsgeheimen te beschermen?
Zoals ik in antwoord op vraag 5 aangaf kan het beschermen van bijvoorbeeld klantgegevens of bedrijfsgeheimen een gerechtvaardigd belang zijn van een werkgever. Er zijn, zoals eerder aangegeven, ook andere manieren zijn om bedrijfsgeheimen en relaties te beschermen, bijvoorbeeld door het overeenkomen van een relatiebeding of een geheimhoudingsbeding en de mogelijkheden die de Wet bescherming bedrijfsgeheimen inderdaad biedt. Ik vind dan ook dat aan het overeenkomen van een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst, een zorgvuldige afweging ten grondslag zou moeten liggen. Het concurrentiebeding beperkt het recht van de werknemer op vrijheid van arbeidskeuze. De werkgever dient in het beding zelf te motiveren welke bedrijfs- of dienstbelangen het betreft en waarom die een concurrentiebeding vereisen.6
Hoe kijkt u aan tegen Duitsland, waar een werkgever de vertrekkende werknemer die aan een clausule gebonden is een vergoeding te betalen voor de periode waarin het beding geldt?
Uit onderzoek van 2011 over 23 Europese landen blijkt dat 12 van de 23 onderzochte landen voor de geldigheid van een concurrentiebeding een financiële compensatie verplicht hebben gesteld.7 Duitsland is hier inderdaad één van. Hieruit blijkt dat veel landen een financiële compensatie vereisen, maar er ook landen zijn die het concurrentiebeding op andere wijze wettelijk reguleren. Bij het eerdergenoemde onderzoek zal ik ook een verplichte vergoeding overwegen.
Bent u bereid om de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek uit 1907 rond het non-concurrentiebeding te moderniseren, door het non-concurrentiebeding voor alle werknemers af te schaffen of door te kijken naar het Duitse voorbeeld?
Als onderdeel van de evaluatie van de Wet werk en zekerheid wordt onderzocht hoe de beperking van het opnemen van een concurrentiebeding in een tijdelijk contract heeft uitgewerkt. Naar aanleiding van de motie van Van Weyenberg en Gijs van Dijk die is aangenomen bij de begrotingsbehandeling SZW zal ik onderzoek doen naar de wenselijkheid van het gebruik van het concurrentiebeding en het stellen van nadere voorwaarden aan een dergelijk gebruik.
Het bezoek van de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan Maastricht Aachen Airport |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Minister van Nieuwenhuizen bezocht Maastricht Aachen Airport»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Op welke wijze worden uw toekomstige beleidskeuzes in het luchtvaartdossier beïnvloed door uw bezoek aan Maastricht Aachen Airport?
Het doel van mijn werkbezoek aan Maastricht Aachen Airport (MAA) is enerzijds geweest om kennis te maken met de luchthaven en van de luchthavendirectie en de provincie Limburg, eigenaar van de luchthaven, te horen hoe zij de toekomst van MAA zien. Anderzijds heeft mijn werkbezoek tot doel gehad een informeel gesprek te voeren met een aantal andere belanghebbenden uit de omgeving van MAA, zoals een aantal omwonenden, vertegenwoordigers van de toeristische sector en een aantal ondernemers om zo uit de eerste hand te horen hoe zij denken over de ontwikkeling van deze luchthaven. De reacties en aandachtspunten van deze belanghebbenden betrek ik bij de weging van de uiteindelijke beleidskeuzes voor de Luchtvaartnota.
Klopt het dat recent de gebouwen van Maastricht Aachen Airport op royale wijze gerenoveerd zijn?
De provincie Limburg heeft aangegeven dat de passagiersterminal is opgeknapt.
Wat zijn de kosten geweest van deze renovaties?
Dit is een aangelegenheid van de eigenaar van de luchthaven i.c. de provincie Limburg en de exploitant.
Kunt u deze kosten specificeren?
Zie het antwoord op vraag 4
Kunt u een jaarlijks overzicht verschaffen van alle publieke middelen die er door de jaren heen door de overheid in Maastricht Aachen Airport zijn gepompt?
Ik kan u inzicht geven in de publieke middelen vanuit het Rijk. De provincies en gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van eventuele inzet van publieke middelen.
De algemene beleidslijn voor wat betreft rijksbijdragen voor regionale luchthavens is sinds eind jaren negentig dat het Rijk niet rechtstreeks participeert in regionale luchthavens, geen investeringen financiert en niet aan de exploitatie bijdraagt (nota Regionale luchthavenstrategie2). Alleen bij uitzondering kunnen specifieke afspraken over financiële bijdragen worden gemaakt.
In 2001 is in overeenkomsten vastgelegd dat de toen nog bestaande subsidierelatie tussen het Rijk en sommige regionale luchthavens, waaronder MAA, wordt beëindigd door middel van een afkoop van de rijksbijdrage in de toekomstige exploitatietekorten. Ook zijn afspraken gemaakt over investeringsbijdragen om die luchthavens met een goed perspectief aan publieke en private partijen in de regio over te doen. Er is sindsdien geen sprake meer van nieuwe inzet van publieke middelen vanuit het Rijk richting MAA.
Is het waar dat de vergadering van de Commissie Regionaal Overleg (CRO) Maastricht Aachen Airport op 20 juni 2019 op het laatste moment niet is doorgegaan?
De voorzitter van de Commissie Regionaal Overleg Luchthaven Maastricht (CRO MAA) heeft op 6 juni 2019 besloten tot uitstel van de vergadering en hierover de leden geïnformeerd.
Wat was de aanleiding voor het annuleren van deze vergadering?
Belangrijkste onderwerp van de agenda betrof de evaluatie en de toekomstige werkwijze van de CRO MAA. De voorzitter heeft aangegeven dat de voorbereiding van dit agendapunt meer voorbereiding vroeg.
Wat stond er op de agenda van deze vergadering?
Zie het antwoord op vraag 8.
Wanneer staat de volgende vergadering van de CRO gepland?
In plaats van 20 juni 2019 is de CRO MAA inmiddels op 26 augustus 2019 bijeengekomen om de oorspronkelijk geplande onderwerpen te bespreken. De volgende vergadering is gepland op 26 september 2019.
Erkent u dat er juist nu alle reden is voor de CRO om bij elkaar te komen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook uit het antwoord op vraagt 10 volgt komt de CRO MAA op reguliere basis bij elkaar.
Is het waar dat vanwege overbelasting geen rapportages worden gemaakt van de klachten die binnenkomen bij het Klachten Informatie Centrum Limburg (KICL)? Zo nee, hoe zit het dan?
Bij het Klachten Informatie Centrum Limburg (KICL) is er ten gevolge van de aanzienlijke stijging van het aantal klachten over MAA in de afgelopen periode een personeel knelpunt ontstaan waardoor tijdelijk slechts beperkt gerapporteerd kon worden aan de CRO MAA. De KICL heeft aangegeven dat het personele knelpunt sinds 1 juli 2019 is opgelost.
Erkent u dat een klachtenlijn geen enkele zin heeft als er niets gedaan kan worden met deze klachten?
Dit is niet aan de orde. De door de KICL opgestelde klachtenrapportages worden besproken in de CRO MAA. Partijen in de CRO MAA hebben recent omgevingsafspraken gemaakt waarbij ook afspraken zijn gemaakt op welke wijze de klachten onderdeel zijn van een aanpak om vermijdbare hinder van de luchthaven verder aan te pakken.
Wat is uw inzet om deze onwenselijke situatie zo snel mogelijk op te lossen?
Dit is niet aan de orde. Zie het antwoord op vraag 12 en 13.
Is het waar dat zowel het vliegveld als de klachtenlijn eigendom zijn van de provincie Limburg?
Nee, de klachtenlijn is ondergebracht in de onafhankelijke Stichting Klachtentelefoon Luchtverkeer Limburg. KICL is de werknaam van de Stichting.
In hoeverre is deze dubbele eigendomssituatie van invloed op het negeren van de binnengekomen klachten?
Dit is niet aan de orde. Zie het antwoord vraag 15.
Waarom gaf u eerder geen inhoudelijk antwoord op onze vraag naar het waterbedscenario dat tot extra overlast kan leiden bij regionale luchthavens, hetgeen tot grote maatschappelijke zorgen heeft geleid bij omwonenden van deze luchthavens?2
Ik heb geen inhoudelijk antwoord gegeven, maar weloverwogen verwezen naar het PlanMER-proces voor de Luchtvaartnota 2020–2050. Het PlanMER-proces is immers bedoeld om zorgvuldig en gestructureerd de effecten van de verschillende beleidsopties en alternatieven voor de Luchtvaartnota in kaart te brengen. De beleidsopties zijn gegroepeerd in uitersten, oftewel de randen van het speelveld, en gelden in het bijzonder voor de civiele luchtvaart. Eén van die uitersten is de invalshoek verdeling van luchtvaart over Nederland. Daarin staan de ontwikkelkansen rondom regionale luchthavens centraal. Ik laat in de PlanMER op een hoog abstractieniveau de maatschappelijke effecten in kaart brengen, ook eventuele waterbedeffecten. De resultaten van de PlanMER zullen, naast relevant onderzoek en inzicht in de wensen en zorgen van belanghebbenden, worden betrokken bij de weging van de uiteindelijke beleidskeuzes voor de Luchtvaartnota.
Erkent u dat deze maatschappelijke zorgen over het waterbedeffect daadwerkelijk bestaan bij de omwonenden van deze luchthavens? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat erken ik. Uit de reacties van omwonenden zijn deze zorgen immers naar voren gekomen.
Bent u bereid om door een onafhankelijk bureau serieus onderzoek te laten verrichten naar het waterbedeffect van verplaatsingen in vliegbewegingen als gevolg van verschillende beleidskeuzes in het Nederlandse luchtvaartbeleid? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor hebben we het PlanMER-proces, waarvoor we een gedegen partij hebben ingeschakeld en betrokkenheid van alle stakeholders (klankbord) om zo tot een goede planMER te komen. Zie verder het antwoord op vraag 17.
Waarom gaf u eerder geen inhoudelijk antwoord op onze vraag of u erkent dat met de voorgestelde openingstijden van Maastricht Aachen Airport de nachtrust van omwonenden ernstig wordt verstoord?3
Ik heb met mijn eerdere antwoorden niet willen ontkennen dat nachtelijk verkeer kan leiden tot slaapverstoring en effecten op de leefomgeving, maar benadrukt dat varianten van nachtsluiting in de PlanMER worden beoordeeld met onder meer het doel om de effecten op gezondheid en de leefomgeving in kaart te brengen. Er is op dit moment geen sprake van enig beleidsvoornemen om tot nachtelijke openstelling van MAA te komen. De PlanMER beoogt slechts de mogelijke effecten daarvan in beeld te brengen.
Erkent u dat met dergelijke openingstijden de nachtrust van omwonenden ernstig wordt verstoord? Zo nee, waarom niet?
Ja, het klopt dat nachtelijk vliegverkeer kan leiden tot slaapverstoring. Zie voorts het antwoord op vraag 20.
Waarom gaf u eerder geen inhoudelijk antwoord op onze vraag of u erkent dat met dergelijke openingstijden de leefomgeving van mens en dier verder wordt aangetast?4
Zie het antwoord op vraag 20.
Erkent u dat met dergelijke openingstijden de leefomgeving van mens en dier verder wordt aangetast? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 20. De effecten op de leefomgeving van dergelijke keuzes betrek ik in de PlanMER-analyse.
Erkent u dat uw wel heel erg korte antwoord «ik heb hiervan kennisgenomen» in reactie op onze vraag over de bezwaren bij verruimde openingstijden van Maastricht Aachen Airport, niet bepaald de geruststelling biedt aan omwonenden dat hen die extra nachtvluchten bespaard zullen blijven? Zo nee, waarom niet?5
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven betreur ik dat er onrust bij omwonenden is ontstaan over het onderzoek naar varianten met nachtsluiting in de PlanMER van de Luchtvaartnota. In deze antwoorden heb ik echter toegelicht wat het doel hiervan is en aangegeven dat er geen sprake is van een voorgenomen besluit tot verruiming van de openingstijden van MAA. Dat is bij het provinciebestuur bekend.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven heb ik tijdens mijn werkbezoek op 10 juli 2019 met het provinciebestuur gesproken over de toekomst van MAA en hun visie hierop. De provincie betrek ik ook in het proces van de Luchtvaartnota.
Gaat u de brede waaier aan effecten van mogelijk verlengde openingstijden eerst nog laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke keuze is in deze fase niet aan de orde. Zoals in antwoord 17 aangegeven onderzoek ik in de PlanMER op dit moment de randen van het speelveld. Die verschaffen beslisinformatie voor het maken van hoofdkeuzes in de Luchtvaartnota.
Kunt u specifiek uiteenzetten hoe de reacties van belanghebbenden worden betrokken bij de weging van belangen in de PlanMER en de Luchtvaartnota?
Reacties van belanghebbenden betrek ik nadrukkelijk in de besluitvorming over de Luchtvaartnota. Daarvoor heb ik een maatschappelijke klankbordgroep ingericht. Daarnaast is het voor iedereen mogelijk een zienswijze uit te brengen op de Ontwerp Luchtvaartnota. Deze wordt gelijktijdig met het PlanMER ter visie gelegd.
Welk gewicht geeft u de belangen van klimaat, veiligheid en leefomgeving van mens en dier in het volledige afwegingskader?
In het afwegingskader breng ik breed de gevolgen voor people, planet en profit in beeld. Alle door u genoemde aspecten wegen daarin mee.
Kunt u bevestigen dat de door u aangekondigde nieuwe Nederlandse werkwijze, waarin het luchtvaartbeleid zich voortaan binnen een brede set aan grenswaarden op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier moet afspelen, zal gelden voor heel Nederland?6 Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 5 juli 20198 heb ik reeds aangegeven wat in hoofdlijnen mijn perspectief is op het toekomstig luchtvaartbeleid in Nederland. Ook ten aanzien van de door u genoemde punten over klimaat, leefomgeving en veiligheid.
Wat zijn momenteel de concrete instrumenten waarmee de aan Maastricht Aachen Airport gerelateerde geluidsoverlast en uitstoot van schadelijke stoffen worden gemeten en berekend?
In de gebruiksvergunning van MAA (de Omzettingsregeling Maastricht) is de toegestane geluidbelasting van het vliegverkeer bepaald in de vorm van grenswaarden voor geluid in een aantal handhavingspunten. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet erop toe dat de exploitant en de gebruikers van de luchthaven deze grenswaarden voor de geluidbelasting naleven. Ten behoeve van deze handhaving rapporteert de luchthavenexploitant elk kwartaal aan de ILT. Daarin moet onder andere worden ingegaan op het verloop van de geluidbelasting binnen een handhavingspunt en op de tijdstippen, waarop door luchtvaartuigen van de luchthaven gebruik is gemaakt. Na afloop van ieder gebruiksjaar stelt de ILT een handhavingsrapport op.
Verder is mij bekend dat door de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg dit jaar geluidmetingen worden uitgevoerd als onderdeel van de omgevingsafspraken die hierover zijn gemaakt in de CRO MAA.
Een permanente controle op het naleven van de grenswaarden voor luchtkwaliteit vindt plaats zowel op basis van metingen (zie http://www.lml.rivm.nl/meetnet/index.php en http://www.luchtmeetnet-limburg.nl/) als ook op basis van een combinatie van metingen en berekeningen (zie www.nsl-monitoring.nl). Via het NSL-monitoringsprogramma van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt de luchtkwaliteit jaarlijks gemonitord (zie www.nsl-monitoring.nl).
Welke organisatie of overheid beheert deze meetapparatuur en programma’s?
Zie het antwoord op vraag 29.
Erkent u dat het gebruiken van een baanlengte van 2.750 meter zal leiden tot meer overlast in Zuid-Limburg? Zo nee, waarom niet?
De individuele passage van een vrachtvliegtuig (Lamax) waarbij de belading zwaarder is dan mogelijk/ toegestaan is op een baan van 2.500 meter kan lokaal tot meer geluidoverlast leiden. De totale geluidbelasting van een luchthaven (Lden) en daaraan gerelateerde geluidoverlast in de omgeving is echter afhankelijk van meer factoren dan de baanlengte, zoals vlootsamenstelling, baan- en routegebruik, openstellingstijden en verdeling van het gebruik door het vliegverkeer over de dag. Een baanverlenging op zich zegt daarmee onvoldoende over de consequenties voor de ervaren geluidoverlast in de omgeving.
Erkent u dat uw uitspraak dat het een beleidsoptie is om tot een baangebruik van 2.750 meter te komen in tegenspraak is met uw stelling dat reacties van belanghebbenden op serieuze wijze zullen worden betrokken bij de weging van de uiteindelijke beleidskeuzes?7 Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 17 en 26.
Op welke wijze worden in de PlanMER de effecten van een mogelijk verlengd baangebruik in kaart gebracht?
Zoals in antwoord 17 aangegeven onderzoek ik in de PlanMER op dit moment de randen van het speelveld. Die verschaffen beslisinformatie voor het maken van hoofdkeuzes in de Luchtvaartnota. Op een hoog abstractieniveau worden de milieueffecten van beleidskeuzes onderzocht.
Brengt u ook de cumulatieve (gezondheids-)effecten van (inter-)nationale luchtvaart in kaart? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zal dit worden uitgevoerd?
Ja, in de PlanMER worden gezondheidseffecten van de verschillende beleidsopties en alternatieven in kaart gebracht aan de hand van indicatoren voor geluidhinder en luchtkwaliteit.
Is het waar dat Provincie Limburg de heer Vrehen (ex-gedeputeerde van Provincie Limburg) heeft aangesteld om onderzoek te verrichten naar de situatie rond Maastricht Aachen Airport? Zo nee, hoe zit het dan?
De provincie Limburg heeft mij geïnformeerd dat de heer Vrehen ten dienste van de partijen in de CRO MAA een opdracht heeft gekregen om de uitvoering van de gemaakte omgevingsafspraken te coördineren. Er is geen sprake van een onderzoeksopdracht ten aanzien van MAA.
Kunt u een tijdpad verschaffen van alle lopende onderzoeken die gerelateerd zijn aan Maastricht Aachen Airport?
Dit is aan de provincie Limburg, eigenaar van de luchthaven en initiatiefnemer voor het nieuwe Luchthavenbesluit, en MAA.
Is het waar dat de gemeente Beek een vergunning heeft gegeven om plotsklaps een stuk weiland te asfalteren voor een parkeerplaats voor circa 400 extra auto’s? Zo nee, hoe zit het dan?
Mij is bekend dat de gemeente Beek in maart 2019 aan MAA een omgevingsvergunning heeft verleend voor het tijdelijk in gebruik nemen van gronden van MAA voor een parkeerplaats, maar dit betreft verder een aangelegenheid van de gemeente Beek.
Hoe beoordeelt u de gevolgde procedures bij het afgeven van deze vergunning door de gemeente Beek?
Dit betreft een verantwoordelijkheid van de gemeente Beek.
Is het waar dat reizigers van Corendon op Maastricht Aachen Airport gratis mogen parkeren? Zo nee, hoe zit het dan?
Mij is bekend dat reizigers die via Corendon hebben geboekt onder voorwaarden gratis kunnen parkeren op MAA. Dit betreft verder een aangelegenheid tussen Corendon en Maastricht Aachen Airport.
Hoe plaatst u deze parkeertarieven of de afwezigheid ervan, binnen de doelstelling om de luchtvaart binnen de grenzen van het klimaat te brengen, inclusief de activiteiten op de grond?
In de brief aan uw Kamer van 27 maart 201910 heb ik u de uitgangspunten uiteengezet voor de kabinetsinzet met betrekking tot het klimaatbeleid voor luchtvaart en heb ik meer specifiek de inzet op de verschillende instrumenten beschreven om de ambities en doelstellingen te kunnen behalen, zowel op internationaal als nationaal niveau. Tevens heeft u 28 juni jl. het Klimaatakkoord ontvangen waarin het kabinet een pakket aan maatregelen aankondigt om de uitstoot van CO2 met 49% te reduceren in 2030. Het specifieke vraagstuk waar u op wijst, doet hier niets aan af.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dit heb ik zoveel mogelijk gedaan.
De verwachte toename van het aantal geneesmiddelentekorten in 2019 |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de apothekersorganisatie Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) verwacht dat het aantal geneesmiddelentekorten in 2019 opnieuw groter zal worden?1
Ja.
Hoeveel meldingen van leveringsproblemen zijn er tot nog toe in 2019 geweest bij het Meldpunt Geneesmiddelentekorten? Deelt u op basis van deze gegevens de zorgen van de KNMP dat het aantal geneesmiddelentekorten dit jaar opnieuw zal toenemen?
Ja. Het Meldpunt ziet ten opzichte van 2018 inderdaad een toename van het aantal meldingen ten aanzien van (verwachte) leveringsonderbrekingen in 2019. Uit de data blijkt dat het aantal meldingen over (verwachte) tekorten of uit de handel nemen over de periode januari t/m augustus 2019 bijna verdubbeld is ten opzichte van dezelfde periode in 2018. Voor nagenoeg alle meldingen waren alternatieven beschikbaar (eventueel vanuit het buitenland) of is een andere oplossing gevonden. Het Meldpunt zal van alle meldingen in 2019 een rapportage opstellen, die in het eerste kwartaal van 2020 gepubliceerd zal worden.
Overigens ontvangt het Meldpunt meldingen van fabrikanten en handelsvergunningshouders, waarbij het melden niet altijd betekent dat er een tekort ontstaat. In de meeste gevallen kunnen leveringsonderbrekingen worden opgevangen door geneesmiddelen van een andere handelsvergunninghouder met dezelfde werkzame stof, of van dezelfde handelsvergunninghouder maar met een andere sterkte of farmaceutische vorm. Waar dat niet mogelijk is, worden tekorten voorkómen door maatregelen van de Werkgroep Geneesmiddelentekorten. Bijvoorbeeld doordat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) het importeren van een vergelijkbaar geneesmiddel uit het buitenland tijdelijk toestaat. In de Werkgroep Geneesmiddelentekorten overlegt het Ministerie van VWS met alle betrokken partijen: de koepels van (ziekenhuis)apothekers, artsen, patiëntenverenigingen, farmaceutische bedrijven, groothandels, zorgverzekeraars en overheidsorganisaties (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Wat is de stand van zaken van het door u aangekondigde onderzoek door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de KNMP naar de omvang van het probleem dat artsen en apothekers zich genoodzaakt zien om regels te overtreden door de geneesmiddelentekorten? Wanneer kan de Kamer de resultaten hiervan ontvangen?2
Eerder heb ik aangegeven dat ik het belangrijk vind om de omvang van het probleem inzichtelijk te maken zodat we goede oplossingen kunnen vinden. De inspectie heeft op mijn verzoek navraag gedaan over het onderwerp van heruitgifte van geneesmiddelen bij geneesmiddelentekorten op bestuurlijk niveau bij de KNMP. De IGJ stelt zich op het standpunt dat heruitgifte een risico kan vormen voor kwaliteit en veiligheid van geneesmiddelen en dat heruitgifte tegen regelgeving in gaat. De IGJ heeft geen signalen dat dit op grotere dan incidentele schaal in situaties van noodgevallen gaat. De KNMP bevestigt dat het ook in haar ogen om incidentele uitzonderingen gaat. Vanwege de door de IGJ en KNMP verwachte zeer kleine schaal waarop heruitgifte plaatsvindt, is het niet aangewezen om thans onderzoek te doen naar de omvang van deze problematiek. Mochten er alsnog signalen komen dat heruitgifte van geneesmiddelen op grotere schaal voorkomt, dan zal ik de Inspectie vragen om dit nader te onderzoeken en de KNMP daarbij te betrekken.
Kunt u toelichten wat de Europese Commissaris voor Gezondheid Vytenis Andriukaitis bedoelt met zijn waarschuwing dat producenten een continue levering van geneesmiddelen moeten garanderen, omdat de Europese Unie (EU) anders over zal gaan tot «oplossingen die de industrie niet zullen bevallen»? Aan welke oplossingen denkt de Europese Commissie in dit geval en wat is uw oordeel hierover?3
Zoals ik eerder in mijn brieven5 aan uw kamer heb geschreven vind ik het belangrijk dat het oplossen van de geneesmiddelentekorten op de agenda komt van de nieuwe Europese Commissie. Ik ben verheugd dat ook de Europese commissaris Vytenis Andriukaitis en de Franse Minister mevrouw Agnès Buzyn, het probleem van de geneesmiddelentekorten onder de aandacht brengen. Dit sluit goed aan op mijn eerdere oproep. De heer Vytenis Andriukaitis heeft in zijn speech over de waarde van de gezondheidszorg benadrukt dat geneesmiddelen een essentieel onderdeel uitmaken van de behandeling van patiënten en dat de farmaceutische industrie een belangrijke rol en verantwoordelijkheid heeft bij het voorkomen van geneesmiddelentekorten. Hij riep in zijn speech op om continuïteit van het aanbod te garanderen en is met mij van mening dat oplossingen gezocht moeten worden om de kwetsbaarheid van de productie en distributie van geneesmiddelen aan te pakken. Verder gaf hij aan dat het voorkomen van geneesmiddelentekorten een prioriteit moet zijn van de toekomstige EU-werkzaamheden en dat nieuwe maatregelen nodig zijn om het risico voor de patiënten te beperken.
De Franse Minister mevrouw Agnès Buzyn van Solidariteit en Volksgezondheid, geeft aan dat zij ook voorstander is van het verbeteren van de beschikbaarheid van geneesmiddelen en dit beschouwt als prioriteit. Daarom heeft zij een beleidsdocument6 opgesteld, waarin zij onder andere voorstelt om door middel van financiële – en fiscale prikkels samen met de Europese partners tot oplossingen te komen voor dit probleem. Deze voorstellen moeten echter nog verder worden uitgewerkt. De komende tijd zal ik actief in gesprek blijven om dit belangrijke onderwerp in Europa verder uit te laten diepen. Ook wil ik dat wordt bezien of het verplaatsen van productlocaties van grondstoffen en geneesmiddelen naar Europa een oplossing biedt om het probleem aan te pakken. Daarbij wil ik graag de toezegging doen om u nader te informeren over de ontwikkelingen. In ieder geval zal ik u dit najaar informeren over mijn aanpak met betrekking tot voorraden in Nederland.
Welke financiële prikkels heeft Frankrijk voorgesteld om de productie van (grondstoffen van) geneesmiddelen uiterlijk 2022 terug naar Frankrijk en de EU te halen? Wat is uw oordeel over de voorstellen van Frankrijk?4
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op het standpunt van de KNMP waarin gepleit wordt voor een langere aanbestedingstermijn voor (door zorgverzekeraar) aangewezen geneesmiddelen?5
Het standpunt van de KNMP bevreemdt mij aangezien de werkgroep Tekorten, waar de KNMP ook deel van uitmaakt, afspraken heeft gemaakt om mogelijke nadelige effecten van het preferentiebeleid te verminderen. Daarbij gaat het om tijdiger aanwijzen van preferente middelen, voor een langere periode en met de mogelijkheid van verlenging. Daardoor hebben fabrikanten meer tijd om voorraden aan te leggen of op te maken. Tegenwoordig wijzen zorgverzekeraars al producten aan voor 2 tot 4 jaar, terwijl dit in 2008 slechts voor 6 maanden was. Dus zorgverzekeraars komen al tegemoet aan het standpunt van de KNMP. Deze langere periode betekent ook voor patiënten dat zij minder vaak van geneesmiddelen hoeven te wisselen.
Dit meerjaarlijks preferentiebeleid zorgt ervoor dat de markt voor fabrikanten voorspelbaarder wordt en er meer eisen opgenomen kunnen worden over de leveringszekerheid van preferente geneesmiddelen. Het preferentiebeleid maakt het ook mogelijk dat meerdere kleinere spelers op de markt kunnen opereren. Overigens geven zorgverzekeraars op verschillende manieren vorm aan het preferentiebeleid en houden daarbij rekening met de relevante aanbevelingen uit de werkgroep.
Het dekolonisatieproces van de voormalig Nederlandse Antillen |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de «written statement of the Kingdom of The Netherlands» van 27 Februari 2018?1
Ja.
In artikel 3.21 staat dat indien een bevolking eenmaal heeft gekozen voor een bepaalde status, dit gelijk staat aan het bereiken van «full self government» in de context van dekolonisatie; welke specifieke keuze van de landen Aruba, Curacao en Sint Maarten en de eilanden Bonaire, Saba en Sint Eustatius, in het kader van de Nederlandse dekolonisatie, was het moment van het bereiken van «full self government» van de voormalige Nederlandse koloniale gebieden?
Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben – als onderdelen van de Nederlandse Antillen – volledig zelfbestuur, zoals bedoeld in artikel 73 VN-Handvest, bereikt in 1954, toen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen uit vrije wil de nieuwe rechtsorde van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardden. De overeengekomen rechtsorde kreeg in 1955 internationale erkenning van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in Resolutie 945, waarna Suriname en de Nederlandse Antillen werden verwijderd van de lijst van niet-zelfbesturende gebieden van de VN.
In VN resolutie 1514 van 14 december 1960 wordt gesproken over het feit dat een keuze voor een bepaalde status op basis moet zijn van een vrije keuze van de bevolking (citaat: «should be the result of the free and voluntary choice by the peoples of the territory concerned expressed through informed democratic processes»)2; hoe vrij waren de voormalige Nederlandse koloniën in het maken van hun eigen keuze gezien de ontstaansgeschiedenis van het Statuut?
De voormalige Nederlandse koloniën die onderdeel werden van de rechtsorde van het Statuut – Suriname en de Nederlandse Antillen – hebben deze rechtsorde in vrijheid aanvaard. Op nationaal niveau werd de juridische grondslag hiervoor gevestigd in 1948, toen in de Grondwet de weg werd vrijgemaakt voor een nieuwe rechtsorde voor de verschillende gebiedsdelen van het Koninkrijk. Artikel 211 van de Grondwet van 1948 bepaalde dat de totstandkoming van deze nieuwe rechtsorde «door vrijwillige aanvaarding langs democratische weg» diende te geschieden. Deze opdracht vormde het startsein voor een serie van conferenties en overleggen, verspreid over een aantal jaren, tussen delegaties van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen over de vormgeving van de aangekondigde rechtsorde. Uiteindelijk, in 1954, resulteerden deze conferenties en overleggen in het ontwerp van het Statuut. Dit ontwerp werd vervolgens voorgelegd aan de parlementen van de betrokken gebiedsdelen, die enige maanden later met het Statuut instemden; in Suriname en de Nederlandse Antillen met algemene stemmen. De leden van de Staten van Suriname en de Nederlandse Antillen werden sinds 1948 op grond van algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen gekozen. In dat verband is het van belang op te merken dat de verwijzing in AVVN resolutie 1514 naar een vrije keuze van de bevolking niet impliceert dat het zelfbeschikkingsrecht door koloniale gebieden onder internationaal recht slechts legitiem uitgeoefend kon worden wanneer er sprake was van een referendum. De praktijk van de VN ten aanzien van dekolonisatie laat zien dat een verscheidenheid aan democratische methoden voor het vaststellen van de wil van de bevolking werd geaccepteerd. Deze varieerden van referenda en verkiezingen tot (meerderheids-) besluiten door representatieve politieke organen van het koloniale gebied.
Kunt u aangeven waarom er jaren van onderhandelingen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen nodig waren om de landen van de voormalige koloniën hun recht op zelfbeschikking te geven?
Het ontwerpen of ingrijpend hervormen van een staatkundige ordening neemt normaal gesproken de nodige tijd in beslag, zeker als daartoe overeenstemming dient te worden bereikt tussen verschillende actoren. Zoals in het vorige antwoord uiteengezet, heeft het zes jaar geduurd voordat de nieuwe rechtsorde, waartoe de Grondwet van 1948 de opdracht gaf, met het Statuut voor het Koninkrijk werd gerealiseerd. In deze periode werd, op grond van een reeks van door Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen in 1948 overeengekomen resoluties, eerst een ontwerp voor een rijksgrondwet vervaardigd. Tegen de structuur van de rijksgrondwet rezen echter bezwaren. Een nieuw, korte tijd later aangetreden Nederlands kabinet vond deze te topzwaar voor het Koninkrijk; aan Caribische zijde werd gevreesd voor een braindrain van politici. Ondertussen werd de aandacht van de politiek opgeëist door ontwikkelingen rond Nederlands-Indië, waarmee de discussie over de staatkundige toekomst van de Caribische gebiedsdelen tot dan toe sterk had samengehangen. Toen na de onafhankelijkheid van Indonesië de draad van de onderhandelingen weer werd opgepakt, nam de Nederlandse regering definitief afstand van het ontwerp voor de rijksgrondwet en bereidde zij in 1950 een concept voor van een vereenvoudigde regeling, «Schets van een Statuut, regelende de status van Suriname en de Nederlandse Antillen in het Koninkrijk der Nederlanden» geheten. Over deze Schets werd in 1952 een conferentie gehouden, die uiteindelijk in mei 1954 met succes kon worden afgerond. Hiermee lag de weg vrij voor de formele totstandkoming van het Statuut, enige maanden later dat jaar.
Welke rol heeft Nederland gespeeld in die onderhandelingen? Welke ruimte kregen de voormalige koloniën om hun eigen, vrije keuze te maken? Is er sprake geweest van druk dan wel beperking van de vrije keuze voor de voormalige Koloniën?
In de onderhandelingen over een nieuwe rechtsorde binnen het Koninkrijk opereerden afgevaardigden van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen op voet van gelijkheid met elkaar. Afgevaardigden van de laatste twee gebieden waren gedurende dit traject dan ook volledig vrij om hun eigen keuzes te maken ten aanzien van het ontwerp hiervoor. Dit wil niet zeggen dat Suriname en de Nederlandse Antillen in staat waren om eenzijdig te bepalen hoe de nieuwe rechtsorde werd ingericht. Weliswaar vormde de aanvaarding van deze rechtsorde een daad van vrije keuze, maar over de inhoud hiervan diende overeenstemming te worden bereikt door alle drie de actoren, dus ook door Nederland.
Als er sprake is geweest van onderhandelingen en daarmee beperkingen van de vrije keuze van de voormalige koloniën, hoe kwalificeert u dan het volgende citaat in paragraaf 3.13 uit de voornoemde written statement3: «However, if negotiations on such future cooperation are used by the administering State to influence the act of free choice by the people concerned, this may amount to unlawful interference and thus to a violation of the right of self-determination of this people»?
Voorop moet worden gesteld dat onderhandelingen over de toekomstige (staatkundige) relaties tussen een koloniaal gebied en de staat die het gebied bestuurt geen onderdeel uitmaken van de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht door een koloniaal gebied. Het plaatsvinden van onderhandelingen betekent daarom ook geenszins dat daarmee automatisch de vrije keuze van een koloniaal gebied voor een bepaalde politieke status wordt beperkt. AVVN Resolutie 1541 vereist dat integratie van een niet-zelfbesturend gebied dient te geschieden op «voet van volledige gelijkheid» tussen de bevolking van het voormalige koloniale gebied en de onafhankelijke staat waarmee de integratie plaatsvindt. Dit sluit uit dat de onafhankelijke staat het koloniale gebied een bepaalde politieke status oplegt, maar het sluit ook uit dat het koloniale gebied eenzijdig de voorwaarden bepaalt waaronder de integratie plaatsvindt. Terwijl de keuze voor integratie dus vrijelijk dient plaats te vinden, zal doorgaans onderhandeld moeten worden over de voorwaarden waaronder een dergelijke integratie plaatsvindt. Dit was ook het geval ten aanzien van de integratie van de Nederlandse Antillen en Suriname. De nieuwe rechtsorde die in de Grondwet van 1948 werd aangekondigd vergde behalve de instemming van Suriname en de Nederlandse Antillen ook de instemming van Nederland. Dit maakte onderhandelingen onvermijdelijk. De voor het zelfbeschikkingsrecht essentiële daad van vrije keuze werd verricht, toen in 1954 de in vrijheid gekozen parlementen van Suriname en de Nederlandse Antillen het Statuut voor het Koninkrijk aanvaardden.
Zijn in de onderhandelingen om te komen tot dekolonisatie beperkingen aan de landen opgelegd in hun keuzes vanwege tekortkomingen in de voormalige koloniën van politieke-, economische-, sociale- of onderwijstechnische aard? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met artikel 3 van het VN handvest 1514 dat aangeeft: «3. Inadequacy of political, economic, social or educational preparedness should never serve as a pretext for delaying independence»?
Nee, zie het antwoord op vraag 6.
In paragraaf 3.23 van het written statement staat ook dat om te komen tot integratie dit «... should be the result of the freely expressed wishes of the territory’s peoples acting with full knowledge of the change in their status, their wishes having been expressed through informed and democratic processes [...].»4; hoe moet dit gelezen worden in het kader van de integratie van Sint Eustatius in het Nederlandse bestel zonder dat de inwoners van Sint Eustatius daar hun keuze in hebben kunnen maken?
Bovenstaande passage is afkomstig uit AVVN-resolutie 1541. Deze resolutie heeft, evenals de eerder aangehaalde AVVN-resolutie 1514, betrekking op de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht in een koloniale fase. De integratie van Sint Eustatius in het Nederlandse staatsbestel vond plaats in 2010, dus ruime tijd nadat deze fase voor de Nederlandse Antillen (waar Sint Eustatius onderdeel van was) met de totstandkoming van het Statuut en verwijdering van de lijst van niet-zelfbesturende gebieden een afronding kreeg. Zoals hieronder, in het antwoord op vraag 10, nader uiteen wordt gezet, laat deze afronding overigens onverlet dat het zelfbeschikkingsrecht in de post-koloniale fase die na 1954 aanbrak altijd is blijven gelden in de bewuste gebieden. Om deze reden is aan de staatkundige hervorming van het Koninkrijk een omstandig democratisch proces voorafgegaan. De bevolking van Sint Eustatius sprak zich in 2005 in een referendum in meerderheid uit voor behoud van het land de Nederlandse Antillen. Deze uitkomst bleek, vanwege andere referendumresultaten in Sint Maarten, Curaçao, Bonaire en Saba, echter niet haalbaar, waarna de eilandsraad van Sint Eustatius in een motie de bereidheid uitsprak om te komen tot nieuwe staatkundige verhoudingen. In het daaropvolgende besluitvormingsproces is door vertegenwoordigers van de inwoners van Sint Eustatius op verschillende momenten ingestemd met de voorstellen voor nieuwe verhoudingen. Voor de wilsvaststelling van een bevolking erkent het internationale recht een verscheidenheid aan democratische methoden. Hoewel de integratie in het Nederlandse staatsbestel niet de eerste keuze vormde van de inwoners van Sint Eustatius, hebben zij (via hun vertegenwoordigende organen) deze keuze uiteindelijk gemaakt in het kader van een democratisch proces.
In artikel 3.32 van het written statement wordt geschreven dat: «It is submitted that once the inhabitants of a colonial territory have, through their freely expressed will, genuinely exercised their right to self-determination through a choice for either independence, integration or association or the emergence into any other political status, the colonial status of the territory and the people concerned comes to an end.»5; blijkt hieruit dat het Koninkrijk der Nederlanden niet meer onder artikel 73 van het Handvest van de VN valt?6
Ja.
Hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van uw ambtsvoorganger tijdens de behandeling van het begrotingshoofdstuk Koninkrijksrelaties (IV) voor het begrotingsjaar 2017, waarin hij aangeeft dat het Koninkrijk nog steeds onder artikel 73 VN handvest valt?7
Bij de beantwoording van deze vraag is het van belang om voorop te stellen dat het zelfbeschikkingsrecht van de Caribische delen van het Koninkrijk na de totstandkoming van het Handvest van de Verenigde Naties in 1945 steeds heeft gegolden en dat vandaag ook nog onverkort doet. Dit is door de Nederlandse regering meermaals erkend en kan ook op deze plek nog eens worden benadrukt. Ten opzichte van de situatie in oktober 2016, toen mijn ambtsvoorganger bovengenoemde uitspraak deed, is echter wel de grondslag van dit zelfbeschikkingsrecht gepreciseerd. Thans, na een nadere juridische analyse van de materie, is haar positie dat artikel 73 VN Handvest sedert de totstandkoming van het Statuut niet meer van toepassing is op Sint Eustatius en dat het zelfbeschikkingsrecht van de Caribische (ei)landen post-koloniaal van aard is.
Deze precisering heeft overigens geen wezenlijke juridische gevolgen voor de betreffende (ei)landen. Zij laat namelijk onverlet dat Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba eenzijdig kunnen bepalen om de rechtsorde van het Koninkrijk te verlaten. Deze eenzijdige uittredingsmogelijkheid is, in ieder geval sinds het proces naar onafhankelijkheid van Suriname in de jaren 1974 en 1975, door de partners binnen het Koninkrijk meermaals erkend; zodanig dat inmiddels wordt aanvaard dat de bewuste mogelijkheid voor die (ei)landen waarvoor zij niet is gecodificeerd – alle Caribische delen behalve Aruba – de status heeft van ongeschreven Koninkrijksrecht. Wenst een Caribisch (ei)land niet uit het Koninkrijk te treden maar verandering van status binnen het Koninkrijk, dan kan het op grond van het zelfbeschikkingsrecht in vrijheid zijn keuze voor een bepaalde status kenbaar maken en daarover in overleg treden met de overige partners binnen het Koninkrijk. Voor de uiteindelijke verwezenlijking van een verandering van de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk zijn wel de medewerking en instemming van die partners nodig.
Heeft de VN-resolutie 1514 terugwerkende kracht? Zo ja, is dat met de landen en eilanden Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Saba en Sint Eustatius besproken?
AVVN-Resolutie 1514 betreft de dekolonisatie van koloniale gebieden. Indien een gebied door de VN niet langer wordt aangemerkt als een koloniaal of niet-zelfbesturend gebied, dan vervalt daarmee ook de toepasselijkheid van AVVN-resolutie 1514. Ten aanzien van de Nederlandse Antillen en Suriname is deze situatie van toepassing sinds de integratie in het Koninkrijk in 1954.
Wat is de zienswijze van de bovengenoemde landen ten aanzien van het definitief zijn van de dekolonisatie? Is daar formeel mee ingestemd?
De hierboven genoemde schriftelijke inbreng waarin de Nederlandse regering haar standpunt uiteenzet omtrent het karakter van het zelfbeschikkingsrecht, handelt niet over de Caribische delen van het Koninkrijk maar betreft een juridische procedure bij het Internationaal Gerechtshof over de dekolonisatie van Mauritius. Het is niet gebruikelijk om dergelijke schriftelijke of mondelinge inbreng in juridische procedures af te stemmen met de Caribische partners binnen het Koninkrijk. Daarvoor bestond ook inhoudelijk geen aanleiding, omdat de precisering in het standpunt van de regering, zoals hierboven uitgelegd, geen wezenlijke gevolgen voor deze partners met zich bracht.
Is deze zienswijze ten aanzien van de dekolonisatie zoals verwoord in het written statement van februari 2018 gedeeld met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het ontbreken van wezenlijke juridische gevolgen voor de Caribische (ei)landen is deze zienswijze niet met de Tweede Kamer gedeeld.
Het «written statement» is een procesdocument in een adviesprocedure dat is bestemd voor het Internationaal Gerechtshof en dat is ingediend na een verzoek daartoe door het Hof. Het is het prerogatief van het Hof om te besluiten of en wanneer een dergelijk document openbaar wordt gemaakt. In het kader van de adviesprocedure inzake de dekolonisatie van Mauritius heeft het Hof besloten om procesdocumenten, waaronder het «written statement» van Nederland, op de dag van de start van de hoorzitting openbaar te maken.
Wat is er veranderd in de zienswijze van het kabinet in de periode tussen de uitspraak ten aanzien van artikel 73 van het VN handvest van uw ambtsvoorganger en het schrijven van het zgn. «written statement» waarin staat dat dekolonisatie na een eerste keuze van de voormalige koloniën definitief is? Hoe zijn de landen en eilanden van het Caribisch deel van het Koninkrijk betrokken bij de totstandkoming van het «written statement»?
Zie het antwoord op de vragen 10 en 12.
Bent u bekend met het «[in] accordance with international law of the unilateral declaration of independence by the provisional institutions of self-government of Kosovo. Written statement of the Kingdom of The Netherlands»?8
Ja.
In paragraaf 3.7 van het written statement staat: «[...] if States are not conducting themselves in compliance with the principle of equal rights and self-determination of peoples as described above and thus possessed of a government representing the whole people belonging to the territory without distinction as to race, creed or colour»9, afkomstig uit VN-resolutie 262510; kunt u aangeven wie of wat, in de context van het Koninkrijk, de rol van «government» heeft binnen het Koninkrijk conform de eisen van het VN handvest?
Het begrip «government» in AVVN-resolutie 2625 heeft een brede strekking. Er wordt niet slechts de (centrale) regering van een staat mee bedoeld, maar de overheid in ruime zin, dus inclusief de wetgevende en rechtsprekende organen van een staat. In de context van het Koninkrijk vervullen bijgevolg meerdere actoren een rol bij het vertegenwoordigen van de bevolking. In dit verband valt allereerst uiteraard te wijzen op de wetgever van het Koninkrijk. Dit is een samengesteld orgaan, waarin de vertegenwoordiging van de burgers van het Caribisch deel van het Koninkrijk op verschillende manieren is georganiseerd. Burgers van Caribisch Nederland worden vertegenwoordigd in beide Kamers van de Staten-Generaal en worden bij de samenstelling hiervan in gelijke mate betrokken als burgers van Europees Nederland. Burgers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten beschikken over een eigen parlement. Deze parlementen, de Staten, worden bij het proces van rijkswetgeving betrokken via een in het Statuut neergelegde procedure. Bij het vertegenwoordigen van de bevolking is in de tweede plaats een belangrijke rol weggelegd voor de regering van het Koninkrijk, zowel in haar hoedanigheid als onderdeel van de rijkswetgever als waar zij optreedt als uitvoerende macht. Voor burgers van Caribisch Nederland geldt wederom wat ook voor burgers van Europees Nederland geldt: zij kiezen de leden van de Tweede Kamer, waarna een kabinet wordt geformeerd dat het vertrouwen van de Kamer geniet. Voor de vertegenwoordiging van burgers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is in het Statuut de figuur van de Gevolmachtigde Minister in het leven geroepen. Deze functionarissen maken deel uit van de rijksministerraad en handelen hierin namens de regeringen van hun landen, die, via het vehikel van verkiezingen, op hun beurt weer gelegitimeerd worden door de bevolkingen hiervan. De Gevolmachtigde ministers hebben stemrecht in de rijksministerraad en vergaderen mee over Koninkrijksaangelegenheden, welke hun land raken.
Indien op vraag 16 het antwoord de Rijksministerraad is, kunt u dan aangeven hoe het vertegenwoordigen van alle mensen binnen het Koninkrijk binnen de Rijksministerraad is geborgd? Hoe verhoudt zich dat met het slechts hebben van een raadgevende stem van de Gevolmachtigde Ministers in deze Rijksministerraad conform het Reglement van Orde voor de ministerraad11, artikel 3 lid 1a?
Zie wat betreft het eerste gedeelte van de vraag het antwoord op vraag 16. Met betrekking tot het tweede gedeelte van de vraag zij gewezen op het feit dat Gevolmachtigde ministers in de Rijksministerraad geen raadgevende stem hebben, maar volwaardig stemrecht, evenals ministers van het Nederlandse kabinet. Artikel 3 lid 1 sub a van het Reglement van orde voor de ministerraad ziet toe op de in artikel 10 lid 2 van het Statuut beschreven mogelijkheid dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten een landsMinister afvaardigt om naast de Gevolmachtigde Minister aan de Rijksministerraad deel te nemen.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Kunt u de vragen beantwoorden voor de komende plenaire begrotingsbehandeling in oktober a.s.?
Ja.
Terrorismeverdachten die airsoft speelden als mogelijke voorbereiding op een aanslag |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen , Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van RTL Nieuws waaruit blijkt dat terrorismeverdachten in Nederland de schietsport airsoft speelden en dat de politie dit als een mogelijke training voor een aanslag beschouwt?1
Over individuele casuïstiek doe ik geen mededelingen. Uiteraard staat buiten kijf dat het kabinet het voorbereiden op aanslagen met een terroristisch oogmerk ongewenst acht, in welke vorm dan ook.
Deelt u de mening van terrorisme-onderzoeker Jelle van Buuren dat deelname van terrorismeverdachten aan airsoft ongewenst is omdat dit gezien kan worden als training voor het plegen van een aanslag, om de reden dat allerlei vaardigheden die horen bij het plegen van een aanslag (zoals de omgang met wapens en het oefenen en innemen van posities) geoefend kunnen worden?
Ja, dit is inderdaad zeer ongewenst. Iedere training ten behoeve van een voorbereiding op het plegen van een aanslag wijst het kabinet uiteraard af. In bovengenoemde casus wordt de schietsport airsoft op deze manier misbruikt. Zo zullen er ook andere manieren zijn om vaardigheden op te doen en middelen te vergaren. Dit onderstreept het belang om met de verschillende betrokken partijen continu alert te blijven op tekenen van radicalisering en waar nodig in te grijpen.
Wat vindt u van de wijze waarop deelnemers aan airsoft gecontroleerd worden? Vindt u de eisen van het lidmaatschap van de sportbond, een minimumleeftijd van 18 en een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voldoende? Waaruit bestaat de VOG-screening voor het spelen van airsoft precies?
Vanwege de sprekende gelijkenis van airsoftapparaten met vuurwapens is ten tijde van de totstandkoming van de regelgeving (in 2013) overwogen dat de beoefening van de airsoftsport slechts onder stringente voorwaarden zou worden toegestaan. Gegeven is echter ook dat airsoft apparaten lucht-, gas- of veerdrukwapens met een beperkte schotkracht zijn die, bij normaal gebruik, geen ernstig letsel kunnen toebrengen. Dit is de reden waarom gekozen is voor een regeling waarbij het bezit van airsoftapparaten onder voorwaarden is vrijgesteld. Een van die voorwaarden is dat de bezitter lid is van een door mij erkende vereniging. Ik acht de wijze waarop toezicht wordt uitgeoefend op deelnemers aan een airsoft evenement, in het licht van de beperkte risico’s die aan het beoefenen van de airsoftsport verbonden zijn, derhalve op dit moment afdoende. Dit geldt eveneens voor de regels waaraan bezitters van airsoft apparaten moeten voldoen, willen zij onder de vrijstellingsregeling van de Regeling wapens en munitie vallen, zoals het lidmaatschap van een door mij erkende vereniging en een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Bij de beoordeling van een VOG-aanvraag wordt gekeken naar relevante justitiële documentatie. Bij de VOG-screening voor het spelen van airsoft kan een VOG worden geweigerd wanneer er bijvoorbeeld geweldsdelicten en terroristische misdrijven staan geregistreerd. Hoewel er beperkte risico’s verbonden zijn aan het beoefenen van de airsoftsport kijkt Justis, vanwege het karakter van de sector, bij de beoordeling acht jaar terug in het Justitieel Documentatie Systeem in plaats van de gebruikelijk vier jaar.
Wat vindt u van de regeling dat introducés geen VOG hoeven te overleggen en dat zij maar liefst zes keer mee kunnen doen aan airsoft zonder dat controle op achtergrond of delictgeschiedenis plaatsvindt? Deelt u de mening dat dit een gat in het controlesysteem is, waar iets aan gedaan moet worden?
Ik ben bekend met de regels voor introducés. Het toezichtsmechanisme acht ik op dit moment afdoende. Ik deel de in de reportage van RTL aangehaalde uitlating van een woordvoerder van het Landelijk Parket dat het spelen van airsoft «niet direct als een belangrijke aanwijzing [geldt] voor een training voor een jihadistische aanslag».
Bent u bereid in overleg met de airsoftbond aan te dringen op strengere regels, zodat ook introducés gescreend worden of zij geen (op dit gebied relevante) strafbare feiten hebben gepleegd in het verleden of verdachten zijn in ernstige strafzaken? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer op korte termijn te laten weten wat hierin gewijzigd gaat worden?
Op grond van dit voorval zie ik op dit moment geen aanleiding om de regelgeving voor airsoft aan te passen. Wel ben ik voornemens om met de Nederlandse Airsoft Belangen Vereniging te bespreken op welke wijze het misbruik van de airsoftsport, waardoor onwenselijke situaties zoals getoond in de reportage van RTL Nieuws hebben kunnen ontstaan, beter bestreden kan worden.
De demonstraties in Hong Kong |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe kijkt u aan tegen de aanhoudende protesten in Hong Kong?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Hongkong nauwgezet. Het reisadvies voor Hongkong wordt regelmatig geactualiseerd om Nederlanders zo goed mogelijk in staat te stellen een inschatting te maken van de veiligheidsrisico’s. De demonstraties van de afgelopen maanden zijn voor het overgrote deel vreedzaam verlopen, maar helaas hebben zich ook een aantal gewelddadige incidenten voorgedaan. Het is daarom van groot belang dat alle partijen zich terughoudend opstellen en geweld afwijzen. Om de situatie te de-escaleren is het nodig een inclusieve dialoog op gang te brengen met betrokkenheid van alle partijen. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid heeft daartoe opgeroepen in een verklaring op 17 augustus jl.1 Ik sluit mij daarbij aan.
Maakt u zich zorgen over de groeiende macht van Beijing over Hong Kong? Maakt u zich in dat licht zorgen om de toekomst van de vrijheden van de inwoners van Hong Kong?
De onafhankelijke rechtspraak, de openmarkteconomie en het respect voor burgerlijke vrijheden zijn de belangrijkste fundamenten van het succes van Hongkong als samenleving en als financieel-economisch centrum. Deze zaken zijn bovendien vastgelegd in de Basic Law – de «minigrondwet» van Hongkong. Op grond daarvan geniet Hongkong binnen het zogenaamde One Country, Two Systems-model een hoge mate van autonomie binnen de Volksrepubliek China. Het is van belang dat alle betrokken partijen dit respecteren.
Maakt u zich ook zorgen om de mensenrechtenschendingen en het politiegeweld tegen demonstranten tijdens de protesten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het recht op demonstratie, waar door velen in Hongkong op vreedzame wijze gebruik van is gemaakt de afgelopen maanden, is een groot goed. Excessief geweld en vernielingen, zowel van de zijde van de demonstranten als van de zijde van de politie, keur ik uiteraard af.
Maakt u zich ook zorgen om de vrijheid van meningsuiting van de inwoners van Hong Kong? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland hecht zeer aan de vrijheid van meningsuiting en de mogelijkheid om via democratische weg invloed uit te oefenen op het bestuur. De demonstraties tonen aan dat veel inwoners van Hongkong daar evenzeer aan hechten. Ze tonen ook aan dat er in Hongkong ruimte is zich hierover publiekelijk te uiten. De vrijheid van meningsuiting is een van de fundamentele vrijheden die zijn vastgelegd in de Basic Law, en het is van belang dat alle partijen die blijven respecteren.
Hebt u uw zorgen aangekaart bij uw Chinese ambtsgenoot? Zo ja, kunt u een toelichting geven op het gesprek dat u hierover met uw ambtsgenoot hebt gehad?
Op 9 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het gesprek dat ik op 19 juni jl. voerde met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi (Kamerstuk 35 000 V, nr. 85). In dat gesprek heb ik onder andere de ontwikkelingen in Hongkong ter sprake gebracht.
Hoe oordeelt u over de opmerking dat er westerse krachten achter de betogingen zouden zitten? Deelt u die opvatting met uw ambtsgenoot? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in het beeld dat er westerse krachten achter de betogingen zouden zitten. De inwoners van Hongkong zijn zeer wel in staat hun eigen mening te vormen en daar uiting aan te geven, al dan niet in de vorm van betogingen.
Bent u bereid uw zorgen met betrekking tot de protesten en de invloed van China hierop bij China kenbaar te maken?
Het kabinet staat volledig achter de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger, die in samenspraak met de EU-lidstaten tot stand is gekomen.
Het overleg met betrekking tot de overgangsregeling BIG II |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat op 10 september 2019 een overleg van de «regiegroep» zal plaatsvinden tussen beroepsverenigingen, werkgevers- en werknemersorganisaties, vakbonden en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de overgangsregeling BIG II vanwege de onrust die is ontstaan onder verpleegkundigen?1
Allereerst merk ik op dat bovengenoemde partijen mij hebben verzocht het onderscheid tussen mbo- en hbo-verpleegkundigen via de wet te regelen, omdat het partijen niet lukte deze discussie de afgelopen 40 jaar te beslechten. Het overleg op 10 september 2019 was voor het zomerreces al gepland tussen bovengenoemde partijen. Inmiddels hebben enkele partijen aangegeven dat het verstandiger is, gelet op alle recente ontwikkelingen, het overleg tot nader order aan te houden. Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan is op dit moment als verkenner gesprekken aan het voeren met de betrokken partijen.
Is het waar dat het «actiecomité BIG II in de overgang» niet uitgenodigd is voor het overleg met betrekking tot de overgangsregeling BIG II, terwijl 60.000 ongeruste verpleegkundigen hen steunen over de onrust die er is rondom de wet BIG II?
Zoals aangegeven bij vraag 1 hebben verschillende partijen aangegeven het nu verstandig te vinden het overleg aan te houden. Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan voert namelijk als verkenner gesprekken met de betrokken partijen. Hij zal ook met het actiecomité BIG II in gesprek gaan.
Bent u bereid om het actiecomité alsnog uit te nodigen voor dit overleg en mogelijk komende overleggen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo neen, waarom wilt u niet in gesprek met verontruste verpleegkundigen?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor dinsdag 3 september 2019?
Ik heb mijn best gedaan u zo spoedig mogelijk te informeren.
Een grensconflict tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Frankrijk in Oyster Pond op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe is het mogelijk dat het grensconflict tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Frankrijk in Oyster Pond op Sint Maarten al sinds 1996 bestaat, maar pas eind dit jaar de onderhandelingen zullen beginnen?1
Na de ondertekening in april 2016 van het zeegrensverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek in het Caribisch gebied, is gestart met de voorbereiding van de onderhandelingen over de landgrens van Sint Maarten.
De voorbereiding bestaat onder meer uit een technisch deel, waaronder het identificeren van de delen van de grens waar verschil van inzicht over bestaat en het verzamelen en uitwisselen van relevante materialen zoals kaarten. Een ander deel van de voorbereiding bestaat uit het in kaart brengen van de juridische posities van beide partijen. Hierover hebben inmiddels twee technische bijeenkomsten tussen het Koninkrijk en Frankrijk plaatsgevonden. Dit proces heeft wel de nodige vertraging opgelopen door de orkaan Irma die in 2017 veel schade aanrichtte op het eiland. Als gevolg daarvan lag de prioriteit met name bij de wederopbouw.
Klopt het dat de Franse invallen tot 2017 hebben voortgeduurd en pas zijn gestopt nadat de orkaan Irma dit gebied volledig verwoestte? Waarom zijn de mensen in dit gebied al die tijd door niemand beschermd?
Tussen 2014 en 2017 hebben zich enkele incidenten voorgedaan waarbij de Franse autoriteiten controles uitvoerden in de horeca op de pier. In totaal betreft het een incident in 2014, één in 2016 en twee in 2017. In reactie heeft het Koninkrijk der Nederlanden hiertegen geprotesteerd, onder meer met diplomatieke nota’s.
Waarom beweert u dat dit grensconflict slechts betrekking zou hebben op één restaurant? Klopt het dat de Fransen ook aanspraak maken op ander grondgebied in Oyster Pond, en ook op andere delen van Sint Maarten, waar ook zeer vitale infrastructuur is gevestigd?
Het grensconflict in Oyster Pond gaat over de vraag of de grens in het midden door het water loopt of langs de noordoever. Zoals aangegeven in mijn beantwoording op de Kamervragen van 25 juli 2019 (Kamerstuk II 2018/2019–3616), heeft het verschil van inzicht in Oyster Pond in het kader van de wederopbouw van dit gebied alleen effect op één restaurant en een jachthaven aan een steiger aan de noordoever van Oyster Pond. Het ontbreken van een grens op de rest van het eiland heeft vooralsnog niet geleid tot onenigheden. Als onderdeel van de technische voorbereiding van de grensonderhandelingen wordt op dit moment in kaart gebracht waar die grens volgens beide partijen precies zou moeten lopen en wordt gekeken of hiertussen discrepanties bestaan.
Klopt het dat de regering van Sint Maarten in het verleden vergunnigen heeft verleend aan de betreffende slachtoffers? Waarom neemt de regering van Sint Maarten nu niet de verantwoordelijkheid om slachtoffers financieel tegemoet te komen voor de buiten hun schuld om geleden schade?
De eigenaar van het betreffende restaurant en jachthaven gelegen in Oyster Pond, heeft in het verleden een bouwvergunning verkregen van Sint Maarten. Binnen deze vergunning is het de eigenaar eveneens toegestaan om dit restaurant en jachthaven in oorspronkelijke staat te herbouwen na de orkaan Irma. Sint Maarten verhindert de herbouw niet. Wel is het mogelijk dat de onzekerheid veroorzaakt door het grensconflict de herbouw bemoeilijkt. Nederland en Sint Maarten doen hun uiterste best om deze situatie op te lossen.
Welke inspanningen is de Nederlandse regering bereid te doen om «het specifieke restaurant voldoende comfort te geven om tot herbouw te kunnen overgaan»?
Op basis van de bestaande bouwvergunning is het reeds mogelijk om het restaurant en de jachthaven opnieuw op te bouwen in de oorspronkelijke staat. De eigenaar heeft aangegeven te vrezen voor nieuwe ingrepen door de Franse overheid en te zoeken naar garanties om dergelijke incidenten te voorkomen. Het is daarom belangrijk om hierin jegens de eigenaar samen met Frankrijk op te trekken om een oplossing te vinden. Deze wens is meermaals met Frankrijk besproken. In mijn volgende onderhoud met de Franse Minister van Overzeese Gebieden, dat over een maand zal plaatsvinden, zal ik het belang hiervan nogmaals benadrukken.
Het illegaal aanbieden van op Nederlanders gerichte online kansspelen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Unibet krijgt boete van 470.000 euro voor aanbieden van online gokken» en herinnert u zich de motie Bouwmeester c.s. waarin de regering wordt verzocht te bewerkstelligen dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat uit het oordeel van de Kansspelautoriteit (Ksa) blijkt dat er bedrijven zijn die illegaal gericht op de Nederlandse markt online kansspelen aanboden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Ksa heeft geoordeeld dat er in deze casus in ieder geval gedurende een periode in de tweede helft van 2018 online kansspelen zijn aangeboden aan Nederlandse consumenten. Dit bleek onder meer uit het gegeven dat het mogelijk was om met het Nederlandse betaalmiddel iDEAL te betalen en dat er een Nederlandstalige chatservice beschikbaar was.
Blijft u bij uw woorden uit uw brief aan de Eerste Kamer van 8 februari 2019: «illegale aanbieders die zich actief op de Nederlandse markt blijven richten en hier spelers werven, wil ik weren»? Zo ja, hoe kunt u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?3
Ik blijf inderdaad bij het standpunt dat ik illegale aanbieders die zich actief op de Nederlandse markt blijven richten wil weren. Ik heb daarbij in de betreffende brief ook aangegeven dat een aanvrager die in het verleden actief illegaal heeft aangeboden de twijfel over zijn betrouwbaarheid kan wegnemen door gedurende een aaneengesloten periode voorafgaand aan de vergunningaanvraag goed gedrag te laten zien. De motie van het lid Postema die in de Eerste Kamer is aangenomen noemt daarbij een termijn van minimaal twee jaar. Ik heb de Ksa gevraagd op basis van deze uitgangspunten een beleidsregel op te stellen. Op 12 juli jl. heeft de Ksa een concept-beleidsregel gepubliceerd waarmee een eerste indicatie aan mogelijke vergunningsaanvragers wordt gegeven over de invulling van de betrouwbaarheidstoets. Uit de concept-beleidsregel komt naar voren dat de Ksa geen vergunning zal verlenen wanneer in de twee jaar voorafgaand aan een vergunningaanvraag de aanvrager zonder de daarvoor vereiste vergunning online heeft aangeboden specifiek gericht op de Nederlandse markt. Daarbij past de Ksa verschillende criteria toe. Zo wordt er bijvoorbeeld gekeken of de aanbieder gebruik heeft gemaakt van een website met de extensie.nl, de Nederlandse taal heeft gebruikt, betaalmiddelen heeft gebruikt die uitsluitend of grotendeels door Nederlanders worden gebruikt, of reclame heeft gemaakt op tv, radio of in gedrukte media, gericht op de Nederlandse markt. Deze concept-beleidsregel zal deel uitmaken van een bredere beleidsregel waarin ook andere aspecten worden betrokken bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Daarnaast worden aanvragers onderworpen aan een Bibobtoets.
Deelt u de mening dat in het licht van het illegaal aanbieden van op de Nederlandse markt gerichte online kansspelen en uw in de vorige vraag genoemde Kamerbrief er reden is om twijfels te hebben bij de betrouwbaarheid van de in het bericht genoemde aanbieders van online kansspelen? Zo nee, waarom niet?
Het is (na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand) aan de Ksa om op het moment dat een vergunningaanvraag wordt ingediend door een online aanbieder te beoordelen of de aanbieder voldoende betrouwbaar is om voor een vergunning in aanmerking te komen. In mijn antwoord op de derde vraag heb ik aangegeven welke uitgangspunten daarvoor gelden, en hoe de Ksa voornemens is deze beoordeling in te vullen.
Vanaf wanneer begint de aaneengesloten periode voorafgaand aan de vergunningaanvraag te lopen waarin de aanvrager van een online vergunning goed gedrag moet laten zien (de afkoelingsperiode)?
De Ksa heeft laten weten een termijn te hanteren van twee jaar voorafgaand aan een ingediende vergunningaanvraag. Het hangt dus af van het moment waarop een vergunningaanvraag wordt ingediend wanneer deze termijn begint te lopen.
Hoe lang voor het aanvragen van een vergunning moet een aanvrager tenminste goed gedrag laten zien om in aanmerking voor een vergunning te kunnen komen?
Het gaat om een periode van twee jaar.
Is het aanvragen van een vergunning op een moment in de periode waarin de aanvrager goed gedrag moet laten zien, niet mogelijk dan wel tenminste veel minder kansrijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat is dan het nut van die afkoelingsperiode?
Indien een vergunningaanvraag wordt ingediend, terwijl de aanbieder binnen een periode van twee jaar voorafgaand aan het moment van indiening nog zonder de daarvoor vereiste vergunning online heeft aangeboden specifiek gericht op de Nederlandse markt, dan wordt de aanvraag in beginsel door de Ksa afgewezen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Dode dieren die gedumpt zijn in het buitengebied van Haaren |
|
Arne Weverling (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Dode dieren gedumpt in buitengebied Haaren» en ««Wie doet nu zo iets?»: Dood zwijn en hazen gedumpt in buitengebied Haaren»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven of onderzocht zal worden wat de precieze doodsoorzaak van de gevonden dieren, te weten zeven hazen en een wild zwijn, is? Zo ja, kunt u de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer delen? Zo nee, deelt u de mening van een wildbeheerder in het gebied waarin de dieren gevonden zijn dat deze vermoedelijk zijn gebruikt als prooi voor honden tijdens gokwedstrijden?
De plaatselijke politie heeft geen melding ontvangen over de gevonden dieren en heeft het betreffende bericht in eerste instantie uit de media vernomen. Vooralsnog is er in deze zaak bij de politie geen aangifte gedaan. Er heeft geen schouw van de dieren of ander nader onderzoek plaatsgevonden. Er zijn meerdere oorzaken denkbaar voor het aantreffen van deze dode dieren. Ik kan dus geen uitspraken doen over de doodsoorzaak van de gevonden dieren.
Kunt u aangeven of gokwedstrijden waarin honden een prooi moeten vangen vaker georganiseerd worden in Nederland? Is dit toegestaan volgens de wet? Hebben politie en andere handhavingsorganisaties zicht op het aantal van dit soort wedstrijden dat jaarlijks georganiseerd wordt in Nederland?
Het is mij niet bekend hoeveel gokwedstrijden worden georganiseerd waarin honden een prooi moeten vangen. Wettelijk is dit niet toegestaan. Honden mogen onder bepaalde voorwaarden wel worden ingezet bij uitoefening van de jacht, een en ander is geregeld in de Wet natuurbescherming.
Kunt u aangeven of in het recente verleden vaker dode dieren gevonden zijn die vermoedelijk zijn gebruikt bij gokwedstrijden? Zo ja, op welke plaatsen was dit? Zo nee, waarom niet?
Er zijn mij geen recente gevallen bekend van gevonden dode dieren die mogelijk gebruikt zijn bij gokwedstrijden.
Herkent u het geschetste beeld dat er de afgelopen tijd een toename is van illegale activiteiten in het buitengebied van Haaren? Zo ja, om wat voor activiteiten gaat het? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de bij politie en Openbaar Ministerie beschikbare gegevens kunnen geen uitspraken worden gedaan over een eventuele toename van illegale activiteiten in het buitengebied van Haaren en in buitengebieden in het algemeen.
Is in Nederland een toename te zien in het aantal illegale activiteiten in buitengebieden? Zo ja, om wat voor activiteiten gaat het en hoe groot is de toename?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er meer toezicht moet komen in buitengebieden om illegale activiteiten als stroperij en drugsdumpingen te voorkomen?
Met de verdere uitwerking van het plan van aanpak willen we het toezicht en de handhaving in het buitengebied versterken, de illegale activiteiten in het buitengebied terugdringen en de veiligheid van de groene boa’s vergroten.
Momenteel vindt de uitvoering en verdere uitwerking van het plan van aanpak nog volop plaats onder begeleiding van een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de betrokken ministeries (LNV en JenV), de werkgevers van groene boa’s, de Nationale politie, het Openbaar Ministerie en de provincies.
Ik heb de Kamer toegezegd begin 2020 te rapporteren over de voortgang van de uitwerking van het plan van aanpak. Ik kan hier inhoudelijk verder niet op vooruit lopen.
Kunt u aangeven welke vorderingen u heeft gemaakt op basis van het in oktober 2018 gepresenteerde plan van aanpak inzake versterking van handhaving en toezicht in het buitengebied? Kunt u per in dit plan voorgestelde maatregel (capaciteit, opleiding, uitrusting, samenwerking) aangeven welke vorderingen er zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat in het in oktober 2018 gepresenteerde plan van aanpak te lezen is dat een aantal voorgestelde maatregelen nog verdere uitwerking behoeft? Om welke maatregelen gaat het hier? Is de uitwerking van deze maatregelen reeds gereed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Massale muizen- en rattenplaag op komst in Nederland' |
|
Arne Weverling (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Massale muizen- en rattenplaag op komst in Nederland»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD), dat waarschuwt voor een massale muizen- en rattenplaag? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De signalen over een mogelijke toename van het aantal ratten en muizen neem ik serieus. De zachte winters van afgelopen jaren en de ruime aanwezigheid van voedsel, dat bijvoorbeeld voor vogels wordt gestrooid, kunnen zorgen dat de leefomgeving voor knaagdieren gunstiger wordt, waardoor de kans op plagen toeneemt. Om dit tegen te gaan en om ook in de toekomst een effectieve duurzame plaagdierbeheersing te behouden, is meer aandacht voor preventie en een bronaanpak essentieel.
Herkent u zich in de kritiek van het KAD, dat stelt dat de overheid zegt dat er niks aan de hand is en tevreden is met de manier waarop zaken nu lopen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het uitgangspunt bij het professioneel bestrijden van ratten en muizen in en rond gebouwen is dat het systeem van geïntegreerd plaagdiermanagement algemeen toegepast gaat worden. Dit betekent allereerst het toepassen van preventieve maatregelen, zoals het opruimen van voedsel, het weghalen van nestelplaatsen en het monitoren van de populatie. Op het moment dat er toch ratten en muizen gesignaleerd worden, dan kunnen niet-chemische maatregelen worden toegepast, zoals klemmen en vallen. Op het moment dat deze niet-chemische maatregelen geen soelaas blijken te bieden, dan kunnen biociden worden toegepast. Er dient uiteraard wel aan de voorwaarden – zoals het beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid en certificering – te worden voldaan.
Het kabinet wil conform het reageerakkoord het aantal stalbranden verminderen. Ook staat in het regeerakkoord dat afspraken worden gemaakt over de bestrijding van knaagdieren door ondernemers. In het Actieplan brandveilige veestallen 2018 – 2022 zijn afspraken gemaakt met de relevante actoren. De oorzaken van stalbranden zijn divers. Het is bekend dat knaagdieren mogelijk een van oorzaken zijn. De systematiek van geïntegreerd plaagdiermanagement kunnen veehouders ook gebruiken om de aanwezigheid van ratten en muizen in en rond gebouwen (lees: stallen) te voorkomen en te bestrijden. Veehouders hebben daarnaast de mogelijkheid om een professionele plaagdierbestrijder in te huren.
Om plagen van ratten en muizen te voorkomen is een goede uitvoering van geïntegreerd plaagdiermanagement in de praktijk noodzakelijk en wel door alle betrokken partijen. Voor verdere optimalisatie daarvan is evaluatie nodig. Er is daarom in overleg tussen de vier betrokken ministeries2 in 2018 gestart met een verkennend onderzoek dat wordt uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) waarbij Wageningen University & Research (WUR) en het KAD als kennisinstituten zijn betrokken. Verschillende bij plaagdierbeheersing betrokken partijen nemen deel aan dit verkennende onderzoek, waaronder de agrarische sector, horeca, overheden, inspectiediensten en plaagdierbeheersers. De rapportage van dit verkennende onderzoek verschijnt naar verwachting eind 2019 en zal ik, in afstemming met de betrokken ministeries, met een beleidsreactie aan uw Kamer aanbieden.
Is er bij het verbieden van diverse soorten gif om ratten en muizen te bestrijden rekening gehouden met het voldoende beschikbaar zijn van alternatieven? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze afweging vindt plaats door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Het Ctgb is verantwoordelijk voor de toelating van biociden en voor de gebruiksvoorschriften die aan de toelatingen gekoppeld zijn.
Op dit moment mogen, ten gevolge van Ctgb-besluiten, anticoagulantia (bloedverdunners) binnen gebruikt worden tegen muizen door particulieren en professionals, en tegen ratten alleen door professionals. Buiten mogen deze middelen thans alleen tegen ratten gebruikt worden binnen een gecertificeerd systeem van geïntegreerd plaagdiermanagement. Het Ctgb heeft dat voorgeschreven in de toelating van deze middelen.
De volgende stap is dat het Ctgb voornemens is voor te schrijven dat in 2023 anticoagulantia, tegen ratten èn muizen, binnen èn buiten, uitsluitend door professionele plaagdierbeheersers en agrarische ondernemers die daarvoor gecertificeerd zijn mogen worden gebruikt, als andere maatregelen onvoldoende blijken te werken.
Die andere maatregelen staan beschreven in het systeem voor geïntegreerd plaagdiermanagement: opruimen van voedsel, weghalen van nestelplaatsen, monitoring van de populatie en het gebruik van klemmen en vallen.
De genoemde anticoagulantia zijn de meest gangbare biociden tegen ratten en muizen en zijn voor het milieu zwaar giftige stoffen, onder andere vanwege de risico’s van doorvergiftiging van andere zoogdieren en roofvogels. De enige reden waarom deze middelen op de markt mogen zijn, is vanwege de maatschappelijke noodzaak om ze beschikbaar te hebben voor de beheersing van ratten en muizen in en rond gebouwen. Geïntegreerd plaagdiermanagement, waar preventie aan de basis staat, voorkomt overmatige inzet van deze biociden en hierdoor blijft resistentie bij ratten en muizen hiertegen zo laag mogelijk. Alleen bij een lage resistentie bij ratten en muizen is de inzet van biociden effectief genoeg om een populatie terug te dringen. Onderzoek van WUR heeft al in 2012 aangetoond dat er ook in Nederland meerdere regio’s zijn waar bruine ratten voorkomen met een verhoogde resistentie tegen middelen op basis van anticoagulantia3.
Klopt het dat consumenten vanaf 2023 geen enkele mogelijkheid meer hebben om gif te kopen om muizen en ratten in hun huis te bestrijden en enkel aangewezen zijn op specialistische bedrijven voor bestrijding? Zo nee, waarom niet?
Er zal dan geen sprake zijn van een algemeen verbod, maar van een verbod van het gebruik van bepaalde biociden, de anticoagulantia, door particulieren. Alle middelen blijven wel voor professioneel gebruik beschikbaar, onder de voorwaarde dat de professionele gebruiker hiertoe gecertificeerd is.
Particulieren mogen al sinds 25 jaar geen ratten meer met deze middelen bestrijden. In 2023 zullen de anticoagulantia ook niet meer beschikbaar zijn voor particulieren voor het bestrijden van muizen. Dat heeft te maken met de vakkennis die nodig is om deze zwaar giftige middelen veilig te kunnen gebruiken.
Voor particulieren geldt dat preventie en niet-chemische maatregelen – zoals vallen en klemmen, of een kat – de voorkeur hebben om het probleem aan te pakken. Milieu Centraal geeft hier voorlichting over4. Als dit niet blijkt te werken, dan kan een particulier gebruik maken van chemische alternatieven op basis van een andere werkzame stof, namelijk alfachloralose. Als er echt sprake is van een muizen- of rattenplaag, die vaak meer dan één huishouden zal treffen, is het noodzakelijk om de bestrijding door een professionele plaagdierbeheerser te laten uitvoeren.
Kunt u aangeven welke middelen op dit moment nog verkrijgbaar zijn voor het particulier bestrijden van muizen en ratten, die vanaf 2023 niet meer verkocht kunnen worden?
Op dit moment5 zijn er 25 toelatingen voor de bestrijding van muizen door particulieren binnenshuis. Daarvan zijn er 21 op basis van anticoagulantia en die toelatingen zullen volgens het Ctgb omstreeks 2023 vervallen. De overige vier toelatingen zijn op basis van alfachloralose. Er zijn geen middelen toegelaten tegen ratten voor de particulier.
Zijn er naar uw mening voldoende alternatieven om particulier muizen en ratten te bestrijden indien bepaalde bestrijdingsmiddelen niet meer verkrijgbaar zijn? Zo ja, welke alternatieven zijn dit?
Er zijn naar mijn oordeel voldoende alternatieven. Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op vragen 3 en 5. Door voorlichting aan particulieren, zoals via eerder genoemde website van Milieu Centraal, kan zoveel mogelijk worden voorkomen dat niet-toegelaten schadelijke middelen worden gebruikt.
Deelt u de zorgen dat indien er geen geschikte alternatieven aanwezig zijn, consumenten overgaan op het gebruiken van andere middelen die in sommige gevallen veel schadelijker zijn voor andere dieren en het milieu? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u er aan om dit soort situaties te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Herkent u zich in het beeld dat het KAD schetst inzake onderzoek naar alternatieven voor muizen- en rattenbestrijding, namelijk dat al het onderzoek op dit moment stil ligt? Zo nee, welke onderzoeken worden er op dit moment nog verricht?
Zoals ook bij de beantwoording van vraag 3 is genoemd vindt momenteel door het RIVM een verkennend onderzoek plaats naar de optimalisatie van geïntegreerd plaagdiermanagement, waarbij de WUR en het KAD als kennisinstituten zijn betrokken. Op basis van dit onderzoek zal ik in afstemming met de ministeries LNV, VWS en BZK beoordelen welke vervolgstappen nodig zijn om geïntegreerd plaagdiermanagement bij de beheersing van muizen en ratten te optimaliseren.
Deelt u de mening dat indien muizen en ratten niet meer op een deugdelijke manier bestreden kunnen worden, de gevolgen zeer nadelig kunnen zijn voor het woongenot van Nederlanders, hun gezondheid en het milieu? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat het woongenot afneemt en dat de kans op het overdragen van ziekten vanuit de omgeving toeneemt als er een ernstige plaagsituatie ontstaan is. Het Ctgb heeft op basis van deze potentiële nadelige gevolgen besloten dat de middelen op basis van anticoagulantia beschikbaar moeten blijven voor gecertificeerde professionele gebruikers (waaronder gecertificeerde agrarische ondernemers), om deze te kunnen gebruiken wanneer andere maatregelen niet voldoen.
Daarom ook blijft de bronaanpak met preventieve maatregelen om deze plagen te voorkomen zo belangrijk (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 322).
De (on)mogelijkheid voor volwassenen om geadopteerd te worden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bijzondere adoptie na dramatisch auto-ongeluk: «Bekroning van ons gezin»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, ondanks dat het familierechtelijk (zijnde juridisch) soms niet het geval is, mensen zich een hecht gezin kunnen voelen en dat in de praktijk ook zijn?
Die mening deel ik. Menselijke gevoelens laten zich niet leiden door juridische kaders.
Kunt u aangeven waarom voor adoptie een leeftijdsgrens gehanteerd wordt, in die zin dat volwassenen alleen in uitzonderlijke situaties geadopteerd kunnen worden?
Adoptie is primair een kinderbeschermingsmaatregel. Adoptie is bedoeld voor kinderen die niet bij hun eigen ouders of een ander gezin (in het land van herkomst) kunnen opgroeien. Deze maatregel heeft betrekking op minderjarige kinderen, zodat de wet een leeftijdsgrens hanteert. De opvoeding en verzorging die het beste voor het belang van het kind worden geacht, staat daarbij centraal. Bij volwassenen ontbreekt het opvoedings- en verzorgingsaspect en is een kinderbeschermingsmaatregel niet aan de orde. Daarom is enkel in zeer uitzonderlijke situaties adoptie van een meerderjarig persoon mogelijk. Het is aan de rechter om in individuele gevallen hierover een oordeel te geven.
Zijn er cijfers bekend over de behoefte van volwassenen, zoals de familie in het bericht, om geadopteerd te worden?
Er zijn mij geen cijfers bekend over de behoefte van volwassenen om geadopteerd te worden. Uit navraag bij de Raad voor de rechtspraak is gebleken dat de informatie gevraagd in vraag 5 niet op een dusdanige manier opgeslagen of bewaard wordt om aan te kunnen hoe vaak een rechter dit in het verleden heeft toegestaan en met welke motivatie.
Kunt u aangeven hoe vaak een rechter dit in het verleden toegestaan heeft en met welke motivatie?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke landen de mogelijkheid bieden om als volwassene geadopteerd te worden?
Het is mij bekend dat in België, Frankrijk en Duitsland adoptie van een meerderjarige mogelijk is, maar er kan dan enkel sprake zijn van een zwakke adoptie. Bij een zwakke adoptie blijven de bestaande familierechtelijke betrekkingen met de geboorteouders bestaan.
Kunt u aangeven welke mogelijke bezwaren er zijn tegen het mogelijk maken van adoptie van volwassenen? Deelt u de mening dat, indien alle betrokkenen dit willen, de wetgever dit niet tegen zou moeten houden?
Ik zie geen reden tot een wetswijziging. In mijn antwoord op vraag 3 heb ik de reden van het hanteren van een leeftijdsgrens voor adoptie toegelicht. Een bezwaar tegen meerderjarigenadoptie is dat dit zou kunnen leiden tot omzeiling van regelingen waarin afstamming een rol speelt, zoals erfrecht, nationaliteits- en migratierecht, maar bijvoorbeeld ook de overdraagbare melkveefosfaatreferentie.2 Verder blijkt uit de bestaande jurisprudentie dat in een zeer beperkt aantal uitspraken door de rechter is geoordeeld dat op grond van de individuele bijzondere omstandigheden de adoptie van een meerderjarige mogelijk is.3 Daarnaast zijn er ook andere juridische middelen die ingezet kunnen worden om bepaalde praktische problemen op te lossen waar mensen die met elkaar een gezin vormen tegenaan kunnen lopen. Zoals de mogelijkheid om elkaar te machtigen om medische informatie over elkaar te mogen ontvangen van een arts.
Bent u bereid om te reflecteren op een eventuele wetswijziging? Zo ja, wanneer komt u hierop terug? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer is het WODC-onderzoek over eenvoudige adoptie, waarnaar in eerdere brieven alsmede in het Regeerakkoord verwezen wordt, gereed?2 3
De verwachting is dat het onderzoek eind dit jaar is afgerond.
Kunt u aangeven wat de precieze vraagstelling is van het WODC-onderzoek?
Het onderzoek richt zich op de vraag in hoeverre de invoering van eenvoudige adoptie, zoals voorgesteld door de Staatscommissie Herijking ouderschap, tegemoet komt aan de behoeftes en belangen van pleegouders die langdurig voor een pleegkind zorgen en de betreffende pleegkinderen en wat de voor- en nadelen van de invoering van eenvoudige adoptie in het Nederlands recht zijn. Of de leeftijd van het pleegkind hierbij een rol speelt, is niet als onderzoeksvraag geformuleerd. Ik ga er vanuit dat als uit het onderzoek blijkt dat dit wel het geval is, de onderzoekers dit aspect in de beantwoording van de onderzoeksvragen zullen meenemen.
Wordt in dit WODC-onderzoek ook de leeftijd van een eventueel (eenvoudig) geadopteerde meegenomen?
Zie antwoord vraag 10.
Procedeergedrag van de Rijksoverheid |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Landsadvocaat kost steeds meer miljoenen»?1
Ja.
Kunt u in tabelvorm aangeven wat per ministerie per jaar de afgelopen vijf jaar is uitgegeven aan externe inhuur van juristen? Kunt u per jaar daarvan aangeven wat is uitgegeven aan de landsadvocaat?
Naast de kosten die aan de landsadvocaat worden besteed, worden nog overige kosten voor externe inhuur van juridisch advies gemaakt. U kunt een groot gedeelte van deze kosten terugvinden in de bijlagen bij de jaarverslagen van ieder ministerie onder de post externe inhuur juridisch advies.2 Voor de afgelopen vijf jaar valt op basis van informatie van de verschillende ministeries het volgende schematische overzicht te geven. De bedragen zijn afgerond op miljoenen euro’s.3
Algemene Zaken
0.1
0.4
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.9
2.6
Buitenlandse Zaken
0.2
1.2
Defensie
4.7
0.3
Economische Zaken en Klimaat
2.62
3.23
Financiën
2.0
0.54
Infrastructuur en Waterstaat
3.6
2.5
Justitie en Veiligheid
5.5
2.7
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit5
1.5
–
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.4
0.26
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.3
0.2
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.6
0.3
Totaal
25
14.1
Deze bedragen zijn met het meest recente Wob-besluit over de kosten van de inhuur van de landsadvocaat van 25 juli 2019 reeds openbaar gemaakt.
Voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zijn sommige kosten van de landsadvocaat t.b.v. advisering over de jaren 2014 t/m 2018 zowel onder «Kosten landsadvocaat» als onder «Overige kosten externe inhuur juridisch advies jaarverslagen» vermeld.
In het jaarverslag van Economische Zaken bijlage 3 externe inhuur staat dat hierin tevens is opgenomen de kosten voor externe inhuur juridisch advies van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De kosten van Financiën voor de verplichte procesvertegenwoordiging in invorderingszaken door de Rijksadvocaat en de kosten voor juridisch advies met betrekking tot het Staatsdeelnemingenbeleid (in het bijzonder de kosten voor de juridische afwikkeling van de maatregelen in het kader van de kredietcrisis) worden op de begroting van Financiën verantwoord op het beleidsartikel waarop het betrekking heeft en bedraagt per jaar: € 5.0 mln. (2018), € 5.2 mln. (2017), € 5.8 mln. (2016), € 4.8 mln. (2015) en € 5.6 mln. (2014).
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is eind 2017 ingesteld.
In deze post is voor OCW niet meegenomen de kosten van de huisadvocaat van het agentschap DUO. De kosten hiervoor bedragen in totaal voor de afgelopen vijf jaren € 0.1 miljoen.
Algemene Zaken
0.1
–
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.9
0.4
Buitenlandse Zaken
0.2
1.02
Defensie
3.3
–
Economische Zaken en Klimaat3
3.1
0.8
Financiën
1.7
0.2
Infrastructuur en Waterstaat
3.8
3.8
Justitie en Veiligheid
6.2
2.2
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.5
0.2
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.6
0.3
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.1
0.3
Totaal
23,5
9.2
Voor de jaren 2017 en 2016 geldt dat met het Wob-besluit van 3 oktober 2018 over de kosten van inhuur van de landsadvocaat slechts een totaalbedrag van de bij de rijksoverheid gedeclareerde honoraria van de LA (afgerond op duizendtallen) openbaar zijn gemaakt. Ten behoeve van uw Kamervraag is nu een uitsplitsing per departement gemaakt, waar mogelijk op basis van de in deze jaren daadwerkelijk aan de landsadvocaat betaalde kosten. De bedragen zijn daarnaast afgerond op miljoenen euro’s. De totaalbedragen wijken daardoor enigszins af van de bedragen die eerder in het Wob-besluit zijn gecommuniceerd.
De hogere totaalbedragen in 2017 en 2018 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten opzichte van voorgaande jaren zijn met name het gevolg van inhuurkosten van inkoopspecialisten. Deze kosten zijn in die jaren administratief aangemerkt als externe juridische inhuur.
De naam van het Ministerie van Economische Zaken is eind 2017 gewijzigd in het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Algemene Zaken
0.2
–
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.9
1.7
Buitenlandse Zaken
0.2
0.2
Defensie
2.1
0.3
Economische Zaken
2.9
0.5
Financiën
2.3
0.3
Infrastructuur en Waterstaat
3.8
4.0
Justitie en Veiligheid
6.0
2.2
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.6
0.3
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.5
0.6
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.4
0.6
Totaal
22.9
10.7
Algemene Zaken
0.1
–
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
1.8
4.0
Buitenlandse Zaken
0.2
0.2
Defensie
1.5
0.2
Economische Zaken
3.0
0.3
Financiën
2.7
0.2
Infrastructuur en Milieu
3.5
2.7
Justitie en Veiligheid
6.6
3.6
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.3
0.3
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.7
0.1
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.6
0.6
Totaal
22.0
12,2
Deze bedragen zijn met het Wob-besluit over de kosten van de inhuur van de landsadvocaat van 18 april 2016 reeds openbaar gemaakt.
Algemene Zaken
0.1
–
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.4
4.0
Buitenlandse Zaken
0.2
0.6
Defensie
1.2
0.3
Economische Zaken
3.6
0.4
Financiën
2.4
0.2
Infrastructuur en Milieu
5.2
2.3
Justitie en Veiligheid
6.0
3.3
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.3
0.8
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.5
0.1
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.1
1.1
Totaal
23.0
13.1
Deze bedragen zijn met het Wob-besluit over de kosten van de inhuur van de landsadvocaat van 6 mei 2015 reeds openbaar gemaakt.
Hoe verklaart u de stijgende trend in de uitgaven door de overheid aan de landsadvocaat?
Zoals u in bovenstaand schema kunt zien waren de kosten voor de inhuur van de landsadvocaat de afgelopen jaren vrij constant. Het is moeilijk aan te geven waarom de kosten van inhuur van de landsadvocaat in 2018 hoger zijn uitgevallen dan in voorgaande jaren. Een mogelijke verklaring kan worden gevonden in het feit dat procedures complexer zijn geworden. Daarnaast zijn deze kosten soms ook incident gedreven. Uit het top 10- overzicht van zaken met hoge uitgaven aan de landsadvocaat volgt bijvoorbeeld dat er dit jaar veel kosten gemoeid zijn met het advies voor het project GrIT van Defensie en de herziening Gasgebouw bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
In welke gevallen kiest de rijksoverheid voor de landsadvocaat en in welke gevallen volstaat een (andere) extern ingehuurde jurist?
Voorop staat dat het merendeel van de juridische aangelegenheden binnen de ministeries zelf wordt afgehandeld. Niettemin maken alle ministeries ook gebruik van de diensten van de landsadvocaat. De Staat is geheel vrij in de keuze van een advocaat, maar met name om de eenheid in vertegenwoordiging te bevorderen is het van belang dat niet in elke procedure een ander kantoor de belangen van de Staat behartigt. Daarom wordt de Staat in beginsel zoveel mogelijk door hetzelfde advocatenkantoor bijgestaan. Op dit moment is de landsadvocaat verbonden aan het advocatenkantoor Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn. Het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld, betreft civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Naast deze civiele procedures, wordt de landsadvocaat soms ook ingeschakeld in bestuursrechtelijke zaken. Bijvoorbeeld daar waar de bijzondere expertise van de landsadvocaat gewenst is. In voorkomende gevallen wordt waar nodig gebruik gemaakt van andere advocatenkantoren. Uit het schema bij het antwoord op vraag 2 volgt dat naast de kosten voor de inhuur van de landsadvocaat ook bij elk ministerie overige kosten aan externe inhuur van juridisch advies worden gemaakt. Onder deze post vallen voor de meeste departementen onder andere de overige advocatenkosten, de inhuur van advisering bij de voorbereiding van (specialistische) wet- en regelgeving en juridisch advies over bestaande regelgeving en het inhuren van juridische capaciteit voor de reguliere processen waar extra personele capaciteit op nodig is. Bijvoorbeeld om achterstanden bij bezwaar weg te werken of tijdelijk een zieke werknemer te vervangen.
Wat is de reden dat ministeries zelf steeds meer juristen en ook eigen advocaten in dienst nemen?
Als uitgangspunt geldt dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorg dragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners in zaken waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven. Een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties heeft eigen advocaten in dienst, zodat ook voor de verplichte procesvertegenwoordiging in veel voorkomende civiele zaken niet langer in alle gevallen van externe juridische dienstverlening gebruik gemaakt hoeft te worden. Ook wordt binnen de juridische functie van het Rijk samengewerkt en over en weer een beroep op elkaar gedaan bij sommige gecompliceerde adviesvragen om een onnodig beroep op de landsadvocaat te voorkomen.
Hoe verhoudt deze trend zich tot de ambitie die u in uw brief van 12 juli 2019 hebt uitgesproken, dat «het terugdringen van onnodige juridisering begint bij de overheid»?2
Bij het antwoord op vraag 4 heb ik reeds aangegeven dat de inhuur van de landsadvocaat in het grootste deel van de zaken noodzakelijk is daar waar het civiele procedures betreft, waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Voor het volledige beeld mag bovendien niet onvermeld blijven dat de Staat in het overgrote deel van deze procedures als gedaagde optreedt. De kosten voor de inhuur van de landsadvocaat staat gelet hierop niet haaks op wat ik in de contourennota rechtsbijstand heb aangegeven, namelijk dat het terugdringen van onnodige juridisering begint bij de overheid die zelf het goede voorbeeld moet geven. Daarbij is bovendien het bestuursrecht een belangrijke inhoudelijke prioriteit. De overheid is wederpartij in circa 60 procent van de zaken waarin gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend. Deze 60 procent is als volgt opgebouwd: 13 procent asiel- en vreemdelingenzaken, 29 procent strafrechtzaken, 7 procent BOPZ en 11 procent overig bestuursrecht. Het kabinet wil het aantal onnodige procedures in het bestuursrecht, waaronder procedures waarin sprake is van rechtsbijstand, terugdringen. Het aanpassen van procedeergedrag van de overheid en het voorkomen van onnodig procederen vraagt om inzicht in de complexe dynamiek en samenhangende factoren die kunnen aanzetten tot het procederen tegen overheidsbesluiten. Dit aanpakken vraagt om een brede samenwerkingscoalitie en om het bundelen van denkkracht. Binnen de aanpak is onder meer sprake van aandacht voor (Rijks)beleid en wet- en regelgeving enerzijds en voor procedeergedrag van overheden anderzijds. Daarnaast is er aandacht voor betere communicatie en passend contact. In mijn brief van 12 juli jl. heb ik dit toegelicht.
Kunt u in het licht van die ambitie aangeven hoe u de externe inhuur van de landsadvocaat en het daarmee gepaard gaande procedeergedrag bij de rijksoverheid gaat terugdringen?
Zie mijn antwoord op vragen 5 en 6.
Het bericht ‘Deportaties in Turkije: ‘Ze hebben hem naar Syrië gestuurd’’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Deportaties in Turkije: «Ze hebben hem naar Syrië gestuurd»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije de afgelopen tijd Syrische vluchtelingen heeft uitgezet naar Syrië, terwijl dit geen veilig land is? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel vluchtelingen zijn uitgezet naar Syrië? Zo nee, hoe verklaart u dan de beweringen die in het bericht van Nieuwsuur worden geuit?
Deelt u de mening dat het uitzetten van vluchtelingen naar een onveilig land in strijd is met internationale verdragen, zoals het VN-vluchtelingenverdrag? Zo ja, wat is uw oordeel als het klopt dat Turkije deze afspraken schendt?
Wat betekent het mogelijk schenden van de afspraken door Turkije voor de afspraken tussen de Europese Unie en Turkije over het opnemen en terugsturen van migranten en vluchtelingen?
Heeft u, al dan niet in Europees verband, contact gehad met de regering van Turkije over deze kwestie? Zo ja, wat is besproken en afgesproken? Zo nee, bent u van plan dat na deze berichtgeving alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre ziet u een relatie tussen de toename van de aankomsten via zee in Griekenland in de maand juli (ten opzichte van 2018 en 2017) en de berichtgeving over de uitzettingen in Turkije? Waarom ziet u wel of geen relatie?2
Het totale aantal aankomsten in 2019 in Griekenland vanuit Turkije, dat wil zeggen via zee én via land, is volgens de Europese Commissie ongeveer gelijk aan het totale aantal aankomsten in dezelfde periode in 2018. Wel is het zo dat er vanaf januari 2019, dus niet alleen in juli en augustus, een toename te zien is in het aantal aankomsten via zee. Afghanen vormen hierbij verreweg de grootste groep. En veel kleiner aandeel betreft Syriërs. Gegeven het bovenstaande, kan op dit moment niet worden geconcludeerd dat er een rechtstreeks verband is tussen voornoemde berichten over uitzettingen naar Syrië en de toename van het aantal aankomsten op de Griekse eilanden.
De deportatie van Syrische vluchtelingen door Turkije |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Deportaties in Turkije: «Ze hebben hem naar Syrië gestuurd»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije vluchtelingen uit Syrië oppakt en deporteert naar onveilig gebied in Syrië, al dan niet gebruikmakend van gedwongen ondertekende verklaringen over vrijwillig vertrek?
Indien u het in vraag 2 genoemde niet kunt bevestigen, bent u bereid de Europese Commissie te verzoeken hier eigenstandig onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Indien het klopt dat Turkije vluchtelingen terugstuurt naar onveilig gebied in Syrië, wat betekent dit volgens u voor de mate van veiligheid van Turkije voor vluchtelingen?
Is de Turkijedeal nog van kracht, nu Turkije heeft gesteld de afspraken voorlopig op te schorten en geen vluchtelingen uit Griekenland meer over te nemen vanwege het uitblijven van visumliberalisatie?2
Noch uit de contacten tussen de Europese Unie en de Turkse autoriteiten, noch uit de praktische uitvoering van de Verklaring blijkt dat Turkije gestopt is met het terugnemen van vluchtelingen uit Griekenland. Begin augustus heeft nog een terugkeeroperatie plaatsgevonden vanaf de Griekse eilanden.
Hoeveel geld van de tweede tranche van de in de Turkijedeal afgesproken € 6 miljard, die vanuit de EU zou worden geïnvesteerd in de opvang van vluchtelingen in Turkije, is inmiddels overgemaakt?
In de EU-Turkije Verklaring is door de EU een tweede tranche van EUR 3 miljard toegezegd, in aanvulling op de reeds in 2015 toegezegde eerste tranche, eveneens EUR 3 miljard, middels de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije (FRIT) In totaal is tot juli 2019 via de eerste en tweede tranche EUR 5,6 miljard gecommitteerd en zijn voor EUR 3,45 miljard aan contracten gesloten.3 De looptijd van projecten onder de tweede tranche is tot 2025.
Zoals gemeld in de beantwoording van de vragen van het lid Groothuizen (D66) over «Deportaties in Turkije: «Ze hebben hem naar Syrië gestuurd»», is er op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een structureel beleid om Syrische vluchtelingen uit Turkije uit te zetten. Het uitgangspunt van de EU-Turkije Verklaring is dat deze binnen geldende juridische kaders plaatsvindt, waaronder dus ook de verplichting om het principe van non-refoulement te respecteren. Bovendien dragen de middelen die in het kader van de FRIT worden besteed via VN-organisaties en internationale ngo’s, juist bij aan het verbeteren van de omstandigheden van vluchtelingen in Turkije. Zo hebben dankzij de Faciliteit meer dan 635.000 Syrische kinderen in Turkije toegang tot onderwijs, en zijn meer dan 5 miljoen consultaties in ziekenhuizen aan vluchtelingen verleend. Daarnaast ontvangen 1,5 miljoen kwetsbare vluchtelingen via de Faciliteit een bijdrage voor hun basisbehoeften.
Kan het geld dat nog vanuit de EU naar Turkije wordt overgemaakt in het kader van de Turkijedeal voorwaardelijk worden gemaakt aan het stoppen van arrestaties en deportaties van Syrische vluchtelingen door Turkije? Zo ja, bent u bereid hiervoor te pleiten bij de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om op bilateraal niveau aan de Turkse overheid te kennen te geven dat Nederland niet gediend is van het deporteren van Syrische vluchtelingen in strijd met het non-refoulement beginsel? Zo nee, waarom niet?
In contacten met de Turkse autoriteiten wordt met grote regelmaat gewezen op het belang om te zorgen voor adequate opvang en bescherming van vluchtelingen conform geldende internationale kaders, waaronder het beginsel van non-refoulement. Daarbij erkent Nederland ook de grote uitdaging waar Turkije voor staat als het grootse opvangland van vluchtelingen in de wereld. Het is van belang om Turkije bij zijn inspanningen, die ook een gedeelde verantwoordelijkheid zijn, te blijven steunen.