De structurele terreur in Utrechtse wijken |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gezin Utrecht geterroriseerd»?1
Ja.
Wanneer gaat u, in navolging van de specifieke gesprekken over het aanpakken van terreur tegen homostellen, ook in dit kader de burgemeesters bijeenroepen? In hoeverre heeft u, het vertrouwen verloren in burgemeester Wolfsen?
Tijdens de op 14 februari 2012 met burgemeesters gehouden bijeenkomst over wegpesten uit de woonomgeving is in brede zin gesproken over wegpesten en intimidatie. Bij brief van 6 maart 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 27 017, nr. 92) hebben de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel en ik u over de uitkomsten van deze bijeenkomst geïnformeerd. De recente gebeurtenissen in Utrecht vallen binnen de reikwijdte van het gevoerde gesprek, en ik zie hierin dan ook geen aanleiding om een nieuwe bijeenkomst te beleggen.
Zoals ook vermeld in antwoord op eerdere vragen, van de leden Van Klaveren, Helder en Brinkman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1621) is het primair aan de gemeenteraad om te oordelen over het functioneren van een burgemeester.
Hoe duidt u het gegeven uit het Jaarrapport Integratie 2011 dat maar liefst 65% van de Marokkaanse jongens tussen 12 en 23 jaar verdachte is van criminaliteit?
Het aandeel verdachten onder Marokkaans-Nederlandse jongens tot 23 jaar is met 65% veel hoger dan het aandeel verdachten onder autochtone jongeren (25%). Dit zijn zorgelijke cijfers. Om overlast en criminaliteit op straat aan te pakken, zet het kabinet stevig in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, zowel individueel als in groepsverband. In deze aanpak wordt geen onderscheid naar etniciteit gemaakt. Marokkaans-Nederlandse jongeren en andere groepen niet-westerse allochtonen veroorzaken vaker problemen en zullen daarom navenant meer met deze aanpak in aanraking komen.
Deelt u de opvatting dat een combinatie van een spijkerharde politieaanpak van het Marokkaanse straattuig, wijkuitzettingen en denaturalisatie een structurele oplossing zullen vormen van de onophoudelijke terreur door deze groep? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot de maatregelen die het kabinet neemt om overlast en criminaliteit op straat structureel aan te pakken, verwijs ik u naar het antwoord op de eerdergenoemde vragen door de leden Van Klaveren, Helder en Brinkman.
Specifiek ten aanzien van de gebeurtenissen op 19 en 20 februari 2012 in Utrecht kan ik u melden dat de politie direct onderzoek heeft ingesteld en dat er inmiddels verdachten zijn aangehouden en in hechtenis genomen.
Omkoping en bedrog in het internationale voetbal |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Paul aus Holland»1, waarin omkoping en bedrog in het internationale voetbal aan de orde wordt gesteld?
Ja.
Is het waar dat een aantal Duitse jeugdspelers in handen is gevallen van niemand ontziende onderwereldfiguren? Welk risico lopen Nederlandse jeugdspelers? Wat wordt er gedaan om jonge sporters te beschermen tegen de gokmaffia?
In dit artikel wordt een beeld geschetst van de situatie in Duitsland. Ik beschik niet over de achterliggende documenten en kan het artikel dus niet op feiten beoordelen. In Nederland zijn geen gevallen bekend waarbij Nederlandse jeugdspelers op dergelijke wijze worden benaderd. Dat neemt niet weg dat waakzaamheid geboden is. De KNVB zet fors in op preventieve maatregelen zoals voorlichting aan clubs, reglementswijzigingen en samenwerkingsverbanden op landelijk, Europees en mondiaal niveau. Een aantal concrete voorbeelden van deze maatregelen zijn: het informeren van de clubs, het trainen van scheidsrechters, het realiseren van een anonieme tiplijn en het instellen van een Integriteitseenheid bij de KNVB.
Ziet u een rol voor uzelf weggelegd bij het beschermen van – jonge – sporters tegen matchfixing en de onderwereldpraktijken die matchfixing met zich meebrengt? Zo ja, over welke middelen beschikt u of welke gaat u ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Primair ligt de verantwoordelijkheid bij de individuele (jonge) speler om niet toe te geven aan de verleiding om veel geld te verdienen door mee te werken aan frauduleuze praktijken. Daarnaast heeft de KNVB een grote verantwoordelijkheid in het behouden van de integriteit van de sport. Tot slot zie ik ook een rol voor de regering door op nationaal en Europees niveau kennis te delen en de Nederlandse sportwereld in staat te stellen om preventieve projecten uit te voeren, zoals het verhogen van de weerbaarheid van scheidsrechters. Voor de aanpak van criminele gedragingen gerelateerd aan matchfixing in ons land hebben wij een adequaat nationaal strafrechtelijk stelsel.
Hoe beoordeelt u de stelling van de Duitse politie dat het syndicaat deels vanuit Nederland opereerde? Zijn de arrestaties in Duitsland aanleiding geweest voor onderzoek naar matchfixing in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn er vanuit Nederland ondernomen en welke resultaten heeft dit opgeleverd?
In 2009 is door de Duitse autoriteiten in het kader van het Duitse opsporingsonderzoek een rechtshulpverzoek gedaan tot het verrichten van opsporingshandelingen waarvan een Nederlands onderdaan die in Nederland woonde het onderwerp was. De resultaten van het onderzoek in Duitsland hebben niet geleid tot het doen van nader onderzoek door de Duitse autoriteiten (verzoek tot rechtshulp op verzoek tot overlevering van de Nederlandse onderdaan) dan wel het overdragen van de strafvervolging aan de Nederlandse autoriteiten. Daarnaast hebben de Nederlandse autoriteiten geen informatie verkregen die zou duiden op strafbare feiten die in dit verband in Nederland begaan zouden zijn.
Deelt u de mening dat matchfixing een groot gevaar vormt voor de Nederlandse sport en de Nederlandse voetbalcompetitie in het bijzonder? Kunt u aangeven wat uw inzet zal zijn in de komende periode om matchfixing in Nederland bestrijden en buiten de deur te houden?
Matchfixing is een mondiaal probleem. Het zou naïef zijn om te denken dat de Nederlandse sport of de Nederlandse burgers hier immuun voor zouden zijn.
Eerst en vooral is de sport aan zet en die zetten hier fors op in met verschillende preventieve maatregelen. Mijn beleid hierop is aanvullend, zoals ik in de beantwoording van vraag 3 heb uiteen gezet. Tenslotte wil ik vermelden dat op 15 maart j.l., tijdens een bijeenkomst van de Sportministers van de Raad van Europa, is besloten de onderhandelingen te starten die zouden kunnen leiden tot een Conventie ter bestrijding van matchfixing. Uiteraard zal ik aan deze onderhandelingen deelnemen.
Problemen bij de vormgeving van de nationale politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Vertrouwenscrisis in het politieapparaat» en «Eén korps, veel problemen?»1 In hoeverre herkent u het beeld, dat bij de vorming van de nationale politie een technocratische benadering wordt gekozen en de inhoud van het politievak niet centraal staat?
Ja. Het beeld dat bij de vorming van de nationale politie een technocratische benadering wordt gekozen en de inhoud van het politievak niet centraal staat herken ik niet. Bij de voorbereidingen voor de nationale politie krijgt vakmanschap de ruimte en staat voorop dat de politie in de toekomst in staat is meer tijd te besteden aan straatwerk en recherchewerk. Ook het aanvalsprogramma vermindering administratieve lasten zal eraan bijdragen dat agenten minder met papierwerk zijn belast. De nieuwe organisatie van de bedrijfsvoering staat volledig ten dienste van het primaire proces (noodhulp, handhaving van de openbare orde en opsporing).
Wat is de stand van zaken van de uitwerking van het ontwerpplan van de nationale politie in de beoogde inrichtingsplannen en realisatieplannen? Wat is de huidige tijdsplanning voor de vorming van de nationale politie, ten opzichte van de plannen van maart 2011? Wanneer zult u het inrichtingsplan en het realisatieplan van de nieuwe politieorganisatie aan de Kamer sturen?
De kwartiermaker nationale politie kan zich bij de voorbereidingen op de nationale politie baseren op het ontwerpplan. Momenteel worden in overleg met gezagdragers, vakorganisaties, medezeggenschap en andere betrokkenen een inrichtingsplan en een realisatieplan opgesteld. Na consultatie van de gezagsdragers en belangrijke partners zal ik deze plannen vaststellen. Ik heb uw Kamer toegezegd geen onomkeerbare stappen te zetten voor parlementaire goedkeuring van het wetsvoorstel. Ik zal de plannen dan ook niet eerder vaststellen dan na publicatie van de wetgeving in het Staatsblad. Dan zal ik de Kamer de plannen toezenden. Over de voortgang verwijs ik u naar de voortgangsrapportage over de vorming van de nationale politie, welke ik gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer zend.
Is het waar dat de vorming van een nationale politie onder grote druk staat en dat dit gepaard gaat met veel crisisoverleggen? Herkent u het beeld dat het vertrouwen in nationale politie en de politietop wegebt? Zo nee, hoe verklaart u het beeld dat hierover bestaat? Wat gaat u doen om deze ontwikkeling te keren?
Voor behoud van vertrouwen is het goed informeren en betrekken van politiemedewerkers, gezagdragers en andere direct belanghebbenden van belang. Daar wordt op verschillende manieren actief in voorzien door de kwartiermakerorganisatie en mijn Ministerie van Veiligheid en Justitie. Van crisisoverleggen is geen sprake. Ik herken het beeld, dat het vertrouwen in de nationale politie en de politietop afneemt, niet.
Hoe wordt in de opbouw van de planvorming gewaarborgd dat de inrichting van de nieuwe politieorganisatie aansluit bij een deugdelijke, aan de politiepraktijk ontleende, probleemanalyse? Laat de nieuwe politieorganisatie ruimte voor lokaal maatwerk, of wordt overal strikt dezelfde Haagse blauwdruk toegepast?
Er zijn in de loop der jaren verscheidene rapporten over de politie verschenen met probleemanalyses en aanbevelingen. Die rapporten zijn betrokken bij de analyse waarop de besluitvorming om over te gaan tot een nationale politie is gebaseerd. Ook met recente rapporten die aangeven waar verbetering mogelijk is wordt rekening gehouden bij de verdere planvorming, zoals het rapport van de adviescommissie Schouten/Telgen2 over de aanbesteding van politievoertuigen en het rapport van de Algemene Rekenkamer3 over prestaties in de strafrechtketen.
Vanuit het doel één korps te bouwen en vanuit het oogpunt van efficiency worden de onderdelen van het korps gelijkvormig ingericht en georganiseerd. Dit laat onverlet dat er enige ruimte blijft voor lokaal maatwerk. Dit zal in het inrichtingsplan nader worden uitgewerkt.
Op welke wijze wordt de kennis vanuit de organisatie betrokken bij de verdere planvorming en hoeveel ruimte wilt u de politie geven om dit proces zorgvuldig en van onderaf gevoed uit te voeren? Bent u bereid om aanpassingen in de planning te maken om dit proces zorgvuldig te kunnen uitvoeren?
De kwartiermaker nationale politie heeft voor de voorbereiding op de nationale politie een kwartiermakerorganisatie gevormd bestaande uit politiemedewerkers uit verschillende korpsen. Waar nodig wordt (in overleg met betrokken korpsbeheerder en korpschef) uit de korpsen extra expertise betrokken. Bij het schrijven van de plannen laat de kwartiermakerorganisatie zich tevens voeden door overleggen met vakorganisaties en medezeggenschap en werkbezoeken aan korpsen. Daarnaast heeft bij het opstellen van deze plannen uitgebreid afstemming plaatsgevonden met het ministerie, burgemeesters, openbaar ministerie en andere betrokken partijen.
Vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe politiewet worden de plannen geïmplementeerd. Ook in die fase wordt medewerkerparticipatie georganiseerd teneinde politiemedewerkers een actieve rol te geven in het veranderproces.
Hoe zullen de robuuste basisteams geworteld zijn in de plaatselijke gemeenschap? Op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat specialismes niet op te grote afstand van de dagelijkse uitvoering georganiseerd worden, zodat de samenwerking in de praktijk soepel verloopt?
Robuuste basisteams vormen de basis van de politieorganisatie. Het basispolitiewerk wordt in die teams verricht. Op lokaal niveau hebben elke burgemeester en officier van justitie één herkenbare en aanspreekbare politiefunctionaris. De wijkagenten vervullen een sleutelfunctie in de basisteams. Zij vormen letterlijk het lokale gezicht van de politie en zijn vaak het eerste aanspreekpunt. Wijkagenten werken, tezamen met collega’s uit het basisteam, probleemgericht aan veiligheid, met partners en burgers. De wijkagent vormt een belangrijk onderdeel van het lokale netwerk aan scholen, buurtbewoners, veiligheidspartners en ander hulpverleners.
Op het niveau van het district wordt een aantal specialismen georganiseerd, juist om de afstand tussen het niveau van de regionale eenheid en het lokale niveau te verkleinen. Op regionaal niveau is specialisme georganiseerd dat wordt ingezet ten behoeve van onderzoeken op lokaal en regionaal niveau. In de basisteams worden medewerkers belast met specifieke taakaccenten, hetgeen bij uitstek een mogelijkheid biedt de verbinding te leggen met de specialismen in de districten en de regionale eenheden.
Zowel de geworteldheid van de politie in de plaatselijke gemeenschap als het opereren van de politie in ondergeschiktheid aan het lokale gezag zullen voor mij belangrijke toetsingscriteria zijn bij de beoordeling van het inrichtingsplan en het realisatieplan.
Wanneer komt er duidelijkheid over de organisatie van ondersteunende diensten binnen de politieorganisatie? Hoe gaat u veilig stellen dat u de hiermee beoogde besparing ook daadwerkelijk gaat realiseren? Wilt u reageren op de angst van de Ondernemingsraad van korps Amsterdam-Amstelland dat centralisatie van de ondersteuning nadelig is voor de uitvoering van het politiewerk?
In het inrichtingsplan zullen de inrichting en werking van de bedrijfsvoering binnen de nationale politie worden beschreven. De besparingsdoelstelling vormt tezamen met het realiseren van een kwaliteitsverbetering het belangrijkste inrichtingskader voor de bedrijfsvoering. In het realisatieplan nationale politie zal worden beschreven hoe het ontwerp van de bedrijfsvoering – en daarmee de besparingsdoelstelling – stap voor stap wordt gerealiseerd. Zoals ik ook in mijn beantwoording van vraag 2 heb gesteld, zal ik deze plannen niet vaststellen voordat het wetsvoorstel door beide Kamers is goedgekeurd en gepubliceerd in het Staatsblad.
Ik deel de zorgen ten aanzien van de centralisatie van de bedrijfsvoering niet. Door de bedrijfsvoering te centraliseren wordt efficiënter gebruik gemaakt van de beschikbare mensen en middelen. Dit zal zorgen voor een kwaliteitsimpuls over de volle breedte van de bedrijfsvoering. Een centrale inrichting betekent niet dat de bedrijfsvoering volledig op afstand van de eenheden zal worden georganiseerd. Een deel van de werkzaamheden kan het best in de eenheid georganiseerd worden.
Hoe zorgt u ervoor dat de kwartiermakers een nieuwe start kunnen maken binnen de nationale politieorganisatie, terwijl ze ook in de korpsleiding van de huidige politiekorpsen zitting hebben?
Ik herken het door Fijnaut geschetste beeld niet. De huidige kwartiermakers zijn de beoogde leidinggevenden in de nationale politie. Zij worden – indien zij de benoemingsprocedure met succes doorlopen – benoemd vanaf het moment dat de nieuwe politiewet in werking treedt. De procedure daarvoor wordt pas na publicatie van de wetgeving gestart. Ik acht de omstandigheid dat een kwartiermaker thans tevens deel uitmaakt van de leiding van een korps geen belemmering voor een nieuwe start binnen de nationale politie. De leidinggevenden binnen de nationale politie worden benoemd aan de hand van kwaliteitscriteria die hen voor deze baan geschikt maken, praktijkervaring en vernieuwingskracht maken daar deel vanuit.
Herkent u het beeld, dat oud-hoogleraar C. Fijnaut eerder schetste van mensen met onvoldoende gewicht die behendig hiphoppend als manager de top van de politie hebben bereikt?2 Zo nee, hoe garandeert u de kwaliteit en de praktijkervaring van de politietop?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de huidige onduidelijkheid voor verlamming in de politieorganisatie zorgt en waar de moraal en de effectiviteit sterk onder kunnen leiden? Hoe gaat u voorkomen dat de politieorganisatie vooral met zichzelf bezig is en wanneer denkt u duidelijkheid te kunnen bieden aan alle politiemedewerkers over hun rol in de nieuwe organisatie?
Ik ben mij ervan bewust dat een reorganisatie zoals momenteel in voorbereiding is tot vragen leidt. Politiemedewerkers willen weten wat de vorming van de nationale politie voor hen betekent. Ik heb geen signalen dat de morele gesteldheid en effectiviteit onder de transformatie lijden. De kwartiermaker nationale politie gebruikt verschillende kanalen om de politiemedewerkers zo goed mogelijk te informeren over en betrokken te houden bij de ontwikkelingen. Dit en de afspraken die ik met korpsbeheerders en openbaar ministerie heb gemaakt om de going concern te borgen, moeten ervoor zorgen dat de staande politieorganisatie zo min mogelijk in beslag wordt genomen door de vorming van de nationale politie. In de fase nadat de wetgeving gepubliceerd is, zal de communicatie over de plannen, inclusief een toelichting op de betekenis ervan voor iedereen afzonderlijk, worden geïntensiveerd.
Slachtoffers van seksueel misbruik |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Slachtoffer of aangever seksueel misbruik: Nomen est omen?»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verandering van de benaming van «slachtoffer» naar «aangever» in de Aanwijzing voor de opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (hierna: de Aanwijzing) van het Openbaar Ministerie (OM) gezien kan worden als een indicatie dat slachtoffers vanwege het doen van valse aangiftes meer gewantrouwd zijn gaan worden? Zo ja, is daar reden toe en welke? Zo nee, waarom is er dan wel gekozen voor de verandering in die benaming?
In de jaren negentig lag in zedenzaken de nadruk sterk op hulpverlening aan aangeefsters. Dit ging soms ten koste van de objectiviteit en de professionaliteit van het opsporingsonderzoek, met alle gevolgen van dien voor onterecht beschuldigden. De huidige Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik legt de nadruk op waarheidsvinding en een professionele bejegening van aangevers en andere betrokkenen bij zedenzaken. Het gebruik van de neutralere term «aangever» heeft met wantrouwen jegens de slachtoffers niets te maken, maar beoogt meer recht te doen aan het streven naar objectiviteit in het proces van waarheidsvinding bij zedenzaken.
De bejegening van slachtoffers blijft voor het OM onverminderd een zeer belangrijk aandachtspunt. Het feit dat in de Aanwijzing voor de opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik gekozen is voor de term aangever doet niets af aan het feit dat een aangever tevens slachtoffer kan zijn. Ook blijven de rechten die worden toegekend aan een slachtoffer op grond van artikel 51b Sv e.v. en de Aanwijzing slachtofferzorg gewoon bestaan. Zo biedt het OM slachtoffers van ernstige (zeden) delicten een gesprek met de officier van justitie aan. Samen met Slachtofferhulp Nederland en de politie wordt het slachtoffer veel meer op maat ondersteund, bijvoorbeeld door familierechercheurs van de politie en zaakcoördinatoren van het OM. Het opleidingsprogramma voor OM medewerkers besteedt ook aandacht aan slachtofferbejegening.
Heeft u een indicatie dat het aantal valse aangiftes van seksueel misdrijf de afgelopen tien jaar is toegenomen? Zo ja, waar blijkt dat concreet uit? Zo nee, waarom is de benaming in de Aanwijzing dan wel veranderd en hoe verhoudt zich dit tot het feit dat in de Aanwijzing op meerdere plaatsen de nadruk op valse aangiften wordt gelegd?
Bij het OM zijn geen exacte gegevens bekend over het aantal valse aangiften en of dit is toe- of afgenomen. In zedenzaken wordt in principe eerst een zogenaamd «informatief gesprek» gevoerd met de aangever, alvorens wordt overgegaan tot het doen van aangifte. Het informatieve gesprek kan ertoe leiden dat aangevers uiteindelijk niet overgaan tot het doen van een onjuiste aangifte. Niet alle onjuiste aangiftes zijn overigens valse aangiftes. Kenmerkend voor een valse aangifte is dat er opzet in het spel is.
Bureau Beke2 heeft in opdracht van het programma politie & wetenschap in 2011 een exploratief onderzoek gedaan naar valse aangiften van zedenmisdrijven door meisjes van 12–18 jaar. Uit dit onderzoek blijkt dat ongeveer de helft van de informatieve gesprekken uitmondt in een aangifte. De onderzoekers schatten dat ongeveer 20% van de aangiftes als twijfelachtig of vals zijn te bestempelen, waarbij 1%-3% van de aangifte als «vals» wordt aangemerkt en 15%-18% als «twijfelachtig». Het gegeven dat het probleem van valse aangiftes zich niet beperkt tot incidenten, terwijl de gevolgen van valse aangiften voor ten onrechte beschuldigden zeer ingrijpend zijn en grote impact hebben op betrokkenen zelf en hun omgeving, rechtvaardigt dat in de aanwijzing hiervoor aandacht wordt gevraagd.
Deelt u de stelling in het genoemde artikel dat ten minste 80% van de aangevers van een zedenmisdrijf daadwerkelijk ook slachtoffer is? Zo ja, waarom wordt deze groep van 80% dan toch over een kam geschoren met personen die -al dan niet opzettelijk – een valse of onjuiste aangifte hebben gedaan? Zo nee, over welke cijfers van valse of onjuiste aangifte beschikt u dan wel?
Zie antwoorden vraag 2 en 3
Deelt u de mening dat de overweging in de Aanwijzing ongegrond is dat het vanwege de objectiviteit beter is om van «aangever» te spreken in plaats van over «slachtoffer»? Zo ja, wat gaat u doen om dit te doen corrigeren? Zo nee, waarom staat de term «slachtoffer» dan wel gewoon in het wetboek van Strafvordering en heeft het slachtoffer ook in het stadium waarin de schuld van de verdachte nog niet is vastgesteld al wel rechten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er concrete indicaties dat gespecialiseerde zedenrechercheurs vanwege de benaming «slachtoffer» de objectiviteit bij de waarheidsvinding uit het oog zijn verloren? Zo ja, welke indicaties zijn dit? Zo nee, ontvalt dan ook niet meteen de belangrijkste overweging om de benaming van «slachtoffer» in «aangever» te veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat juist slachtoffers van zedenmisdrijven kwetsbaar zijn en dat de meldings- en aangiftebereidheid van deze groep slachtoffers ten opzichte van andere misdrijven al laag is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat bij het bejegenen van slachtoffers daar rekening mee moet worden gehouden en dat een bejegening als «aangever» als mogelijk geen slachtoffer, daarbij niet past? Zo ja, vreest u dan ook dat door alle slachtoffers als aangever te bejegenen de aangiftebereidheid verder zal afnemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat slachtoffers van zedenmisdrijven kwetsbaar zijn en dat het doen van een aangifte moeilijker en ingrijpender kan zijn dan bij andere delicten. Dat is de reden dat bij zedenzaken op een andere manier aangiften opgenomen worden, bijvoorbeeld door eerst een informatief gesprek te voeren en daarna de aangifte op te nemen. Er zijn speciale verhoorruimtes ontwikkeld ten behoeve van minderjarige slachtoffers en personen met een verstandelijke beperking. Ook worden eisen gesteld aan rechercheurs en officieren van justitie die zedenzaken behandelen. Deze functionarissen hebben speciale opleidingen gevolgd, onder meer op het gebied van bejegening van de betrokkenen en het horen van mensen met bijvoorbeeld een verstandelijke beperking.
Alle slachtoffers worden door het OM en politie professioneel bejegend. Ook voor aangevers van zedenmisdrijven geldt de Aanwijzing slachtofferzorg. Ik deel uw vrees dus niet dat de aangiftebereidheid zal afnemen.
Hoeveel bij het OM ingeschreven rechtbankzaken betroffen in 2010 en 2011 zaken van verkrachting? Hoeveel zaken van verkrachting zijn er in 2010 en 2011 door het OM afgedaan en hoeveel door de rechter in eerste aanleg?
In 2010 zijn 610 zaken van verkrachting onder de ingeschreven rechtbankzaken. Door het OM zijn in 2010 274 zaken van verkrachting afgedaan. In eerste aanleg zijn door de rechter 203 zaken afgedaan3.
De cijfers over 2011 zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Naar verwachting verschijnen deze medio 2012. De uitgave Criminaliteit en Rechtshandhaving 2011 waarin deze cijfers worden opgenomen verschijnt in oktober 2012.
Is er in Nederland onderzoek gedaan naar hoe slachtoffers van seksueel geweld het contact met actoren in de justitiële keten ervaren? Zo ja, komen de uitkomsten daarvan overeen met de uitkomst van buitenlands onderzoek waaruit blijkt dat meer dan de helft van de slachtoffers contact met het rechtssysteem als nadelig of schadelijk heeft ervaren? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Omdat ik het belangrijk vind om te weten hoe het slachtoffer het contact met het rechtssysteem ervaart, wordt op dit moment de slachtoffermonitor 2011 uitgevoerd. Deze monitor brengt in kaart welke behoeftes slachtoffers hebben en hoe de ervaringen met de justitiële slachtofferzorg verloopt. In deze versie van het onderzoek is geen specifieke aandacht voor de groep zedenslachtoffers. Ik wil deze monitor structureel uitvoeren, de volgende monitor staat gepland voor 2014. Ik zal bekijken of het mogelijk is in de volgende versie van de monitor specifieke aandacht te vragen voor groep zedenslachtoffers.
Bent u bereid om de aanbevelingen in het genoemde artikelen na te volgen en dus onder andere de term «aangever» weer in die van «slachtoffer» te laten veranderen, in de Aanwijzing meer te benadrukken dat slachtoffers van seksueel geweld vanwege hun netelige positie speciale aandacht van politie en justitie verdienen en het onderwerp valse aangifte minder te laten benadrukken in de Aanwijzing? Zo ja, hoe gaat u deze aanbevelingen navolgen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, de term aangever in de aanwijzing voor de opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik sluit aan bij de nadruk die in de aanwijzing is gelegd op waarheidsvinding. Daarbij geldt ook in zedenzaken de Aanwijzing slachtofferzorg, welke aanwijzing ziet op de bejegening van slachtoffers. Zoals in de Memorie van Toelichting bij de wet Versterking Positie Slachtoffers staat beschreven is iemand slachtoffer totdat het tegendeel bewezen is, ongeacht de terminologie in het kader van de aanwijzing voor de opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik.
Overtredingen van de arbeidstijdenwet door de politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie overtreedt Arbeidstijdenwet»?1 Klopt het genoemde aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet? Hoe verhoudt dit aantal overtredingen zich tot eerdere jaren?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel «Politie overtreedt Arbeidstijdenwet» in de Telegraaf van 21 februari 2012.
Dit aantal berust op de uitkomsten van de zogenaamde ATW-monitor, die door mij halfjaarlijks wordt gehouden onder de 26 politiekorpsen. In deze monitor worden op vijf thema’s, die ook door de inspectie SZW worden onderzocht, de overtredingen in beeld gebracht. In de laatste halfjaarlijkse monitor, die ziet op het eerste halfjaar van 2011, werd vanuit eigen registratiesystemen een aantal van 180 000 overtredingen geteld. Het aantal dat de Telegraaf beschrijft, is daarmee een eigen conclusie.
De uitkomsten van de laatste monitor zijn nagenoeg gelijk met de daaraan voorafgaande monitor over het laatste halfjaar 2010 die uitkwam op 186 000 overtredingen. Afgezet tegen enkele jaren geleden is het aantal weliswaar aanzienlijk verminderd. Het aantal blijft echter zorgelijk hoog.
Deelt u de mening dat dit buitensporig hoge aantal overtredingen laat zien dat er roofbouw gepleegd wordt op agenten door ze langer en vaker in te zetten dan wettelijk toegestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om het aantal overtredingen en de overbelasting van agenten te verminderen?
De naleving van de ATW heeft in de korpsen al meer aandacht gekregen, maar nog niet voldoende. Dit moet veel beter. Het aantal overtredingen dat we nu zien, is fors, maar het gaat wat ver om daaraan de conclusie te verbinden dat roofbouw wordt gepleegd op medewerkers. Op enig moment teveel gewerkt, betekent ook dat medewerkers daarvoor compensatie krijgen in de vorm van verlof en uiteraard in de vorm van geld. Daarin voorziet het Besluit algemene rechtspositie politie. De rechtspositie voorziet daarnaast in een regeling voor die situatie dat een medewerker aan het eind van het jaar teveel heeft gewerkt. Dit is de Regeling teveel en te weinig gewerkte uren, waarbij een te weinig gewerkt aantal van meer dan 9 uur op jaarbasis wordt kwijtgescholden en een teveel gewerkt aantal van meer dan 9 uur in mindering wordt gebracht op het in het volgend jaar te werken aantal uren.
Dat neemt natuurlijk niet weg dat het aantal overtredingen verder moet afnemen. Een dezer dagen stuur ik aan de Tweede Kamer mijn reactie op het rapport van de Inspectie SZW inzake de naleving van de Arbeidstijdenwet. Daarin zal ik aangeven welke maatregelen ik voor de korte en lange termijn wil treffen.
Hoe wordt er binnen de politie gezorgd dat de inzet van personeel op een verantwoorde manier gebeurt als de arbeidstijdenwet in ieder geval niet nageleefd wordt? Is er sprake van afdoende personeelszorg? Zo nee, hoe gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in het aantal overtredingen binnen de bijzondere politiediensten en de reguliere politiedienst, zoals onderscheiden in het TNO-rapport van maart 2010 over de toepassing van de Arbeidstijdenwet (AWT) bij de politie?
Dit inzicht is niet op te halen uit de ATW monitor, op welke gegevens u zich thans baseert. Daarvoor is nader onderzoek nodig. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5.
Bent u momenteel bezig met het verkrijgen van ontheffing van de arbeidstijdenwet voor bijzondere politiediensten? Zo ja, welke vooruitgang boekt u hierbij?
Ik heb nog geen actie ondernomen in de richting van het ministerie van SZW. De achtergrond daarbij is dat uit meerdere onderzoeken (TNO onderzoeken 2010 en 2011 en onderzoek IOOV maart 2011) naar voren is gekomen dat een deel van de problematiek niet schuilt in de ATW, maar in regelingen in de rechtspositie van de politie die gelden bovenop de eisen van de ATW. Dit geldt voor alle diensten bij de politie, dus ook voor de bijzondere politiediensten. Het ministerie van SZW kent deze conclusies. Deze aanvullende beperkingen zijn onderwerp van de onderhandelingen over een nieuwe cao voor de politie. Afhankelijk van de uitkomst daarvan zal een ontheffingsaanvraag worden overwogen, en nader onderzoek worden gedaan naar de onderdelen en functies waarvoor een dergelijke ontheffing zou kunnen gelden. De verkenning van zo’n afwijkend regiem zie ik als één van de lange termijnoplossingen om het aantal ATW-overtredingen verder terug te dringen. Het spreekt voor zich dat terughoudendheid daarbij gepast is. Ik ben als werkgever ook verantwoordelijk voor de veiligheid, gezondheid en welzijn van deze medewerkers.
Wat doet u met de andere aanbevelingen uit het TNO-rapport, namelijk het maken van afspraken met de politievakbonden hoe in de geest van de arbeidstijdenwet gehandeld kan blijven worden en het ontwikkelen van alternatieve instrumenten om overvraging van agenten te voorkomen?
Ik neem aan dat u hiermee doelt op het wijzigen van het huidige arbeidstijdenregiem (LAR) en de rechtspositie, dan wel het louter toepassen van de arbeidstijdenwet (ATW) op de politieorganisatie. Zoals hiervoor aangegeven is een en ander onderwerp van cao-overleg. Mijn doel daarbij is meer flexibiliteit te creëren en te komen tot een regiem waarin zowel aandacht is voor de belangen van de werknemer, maar ook voor die van de organisatie en het groepsbelang. Binnen de sector zijn in de afgelopen decennnia (te) veel regelingen afgesproken die door stapeling een te zware wissel trekken op de beschikbaarheid van medewerkers juist op die momenten dat het politiewerk met name aan de orde is.
Euthanasie bij dementie |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De vrouw die niet meer wist dat ze dood wilde»1 en de reacties daarop «Demente bedenkt zich? Dan is het moord» van K. Rozemond en het artikel «Geen euthanasie bij een demente die zich bedenkt» van de artsen Keizer, Kimsma en Chabot?2
Ja.
Onderschrijft u de constatering dat er, na het bekendmaken van het oordeel van de Regionale toetsingscommissie euthanasie in NRC Handelsblad, nieuwe feiten zijn gepresenteerd door de betrokken artsen en de toetsingscommissie euthanasie?3 Wat is uw reactie hierop?
Het oordeel van de Regionale toetsingscommissies euthanasie bevat een weergave van de beoordeling van de melding door de commissie. Ik treed niet in de beoordeling van een individueel geval en of er al dan niet nieuwe feiten zijn gepresenteerd. De Regionale toetsingscommissies euthanasie hebben op grond van de hen beschikbaar gestelde en ingewonnen informatie geoordeeld dat er in deze casus sprake was van zorgvuldig handelen door de arts. In de brief aan uw Kamer (32 647, nr. 5) hebben mijn collega van Veiligheid en Justitie en ik uiteengezet wat de rol en positie van het OM in relatie tot de Regionale toetsingscommissies euthanasie is. Voorts is in de brief uiteengezet wat de mogelijkheden zijn om nader onderzoek te doen naar beoordeelde meldingen. Die mogelijkheden zijn beperkt en doen zich hier niet voor. Rechtsonzekerheid voor arts en patiënt is mijns inziens niet aan de orde.
Deelt u de mening dat er twijfel is ontstaan over de zorgvuldigheid van de Regionale toetsingscommissie euthanasie in deze casus, en daarmee twijfel over het oordeel? Zo ja, leidt dit tot rechtsonzekerheid voor arts en patiënt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat een Regionale toetsingscommissie euthanasie via de media een eigen eerder afgegeven oordeel toelicht?
De Regionale toetsingscommissies euthanasie hebben op verzoek van de journalist, bij monde van de plaatsvervangend coördinerend voorzitter, een toelichting gegeven van algemene strekking op wat zich in een individueel geval heeft voorgedaan. Zij hebben zich daarbij uitgesproken over de reikwijdte van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Euthanasiewet).
Wat vindt u van de opvatting van de Regionale toetsingscommissie euthanasie dat artsen «nog een stap verder kunnen gaan»?
Deze zin dient gelezen te worden in de context van het artikel en moet worden gezien als een verduidelijking aan artsen omtrent de ruimte die de wet biedt. De Regionale toetsingscommissies euthanasie geven, bij voorkeur door middel van hun oordelen op euthanasiemeldingen, aan waar de grenzen lopen van de zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet. Duidelijkheid over deze grenzen is bij artsen zeer gewenst. Zo blijkt uit de evaluatie uit 2007 van de Euthanasiewet dat artsen over het algemeen ruim binnen de grenzen van de wet blijven, onder meer omdat zij het niet duidelijk vinden waar deze grenzen zich bevinden. Zowel de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG) als de Regionale toetsingscommissies euthanasie trachten door middel van communicatie deze grenzen te verhelderen. Ik vind het van groot belang dat deze partijen tezamen duidelijkheid creëren voor artsen.
Wat vindt u van het feit dat de Regionale toetsingscommissie euthanasie zulke opvattingen naar aanleiding van een casus in de krant laat optekenen?
Zie ons antwoord op vraag 5.
Bent u, zoals de heer Rozemond betoogt, bereid een justitieel onderzoek te laten instellen door het Openbaar Ministerie om zo duidelijkheid te verkrijgen over het werkelijke beloop, en om helder te krijgen waar de wettelijke grens ligt bij euthanasie en hulp bij zelfdoding? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de in vraag 3 genoemde brief aan uw Kamer heb toegelicht is een dergelijk oordeel van de Regionale toetsingscommissies euthanasie een eindoordeel. Uitsluitend in de situaties waarin de commissie zich niet bevoegd acht, wanneer geconstateerd is dat niet conform de zorgvuldigheidseisen is gehandeld of wanneer de euthanasie op een andere wijze dan door melding aan het licht komt, is er in het huidige systeem een rol weggelegd voor het OM. Geen van deze situaties doet zich hier voor. Nader onderzoek door het OM is daarom niet aan de orde.
Deelt u de conclusie dat er juridische onduidelijkheid bestaat over de waarde van een schriftelijke euthanasieverklaring? Acht u het in dit licht wenselijk dat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) een heldere richtlijn hieromtrent formuleert?
Nee, hierover bestaat geen juridische onduidelijkheid. De wet en de wetsgeschiedenis maken duidelijk dat een schriftelijke wilsverklaring in de plaats kan komen van een mondelinge wilsverklaring. Dit is vastgelegd in artikel 2, lid 2 van de Euthanasiewet. Niettemin blijkt in de praktijk dat niet alle artsen hierover hetzelfde oordelen. Om meer duidelijkheid en uniformiteit te creëren, heeft de KNMG recentelijk een handreiking «Tijdig praten over het levenseinde» gepubliceerd en binnenkort verschijnt hiervan ook een versie voor patiënten.
Wordt de rol van de Regionale toetsingscommissies en het toezicht op de toetsingscommissies meegenomen in de evaluatie van de Euthanasiewet?
In de evaluatie van de Euthanasiewet wordt onder meer het functioneren van de Regionale toetsingscommissies euthanasie geëvalueerd. Het toezicht op de Regionale toetsingscommissies euthanasie is niet officieel belegd en kan dus ook niet geëvalueerd worden. Wel zal in de evaluatie aandacht worden besteed aan de rol van het Openbaar Ministerie (OM) bij meldingen die door de toetsingscommissies als onzorgvuldig zijn beoordeeld. Ten slotte zal aandacht worden besteed aan de rol van het OM en de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij de handhaving van de Euthanasiewet.
Politieprioriteiten in Twente |
|
Khadija Arib (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «CDA en VVD in Twente laten animal cops veel liever zedenzaken oplossen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het goed is dat er op lokaal niveau (in dit geval Dinkelland) nagedacht wordt over voor welke prioriteiten de politie moet worden ingezet? Zo ja, over welke instrumenten beschikken individuele gemeenten om (mede) invulling te geven aan de prioriteiten van de politie en acht u die instrumenten afdoende? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik juich het toe dat in de gemeenten wordt nagedacht over de invulling van politieprioriteiten. Zowel de Politiewet 1993 als het wetsvoorstel Politiewet 200x zijn daar ook op ingericht: de Politiewet 1993 bepaalt bijvoorbeeld dat regionale colleges advies uitbrengen over de (regionale doorvertaling van) landelijke prioriteiten, terwijl het wetsvoorstel voor de Politiewet 200x bijvoorbeeld bepaalt dat regioburgemeesters, alvorens zij in overleg treden met de minister over de landelijke doelstellingen en die voor de regionale eenheden, eerst de burgemeesters van de gemeenten in het gebied van de regionale eenheid horen over de lokale prioriteiten van hun gemeenten. Het wetsvoorstel Politiewet 200x koppelt voorts de afspraken die door de gezagsdragers in de driehoek worden gemaakt over de inzet van de politie aan de doelen die de gemeenteraad vaststelt voor de handhaving van de openbare orde en de hulpverlening door de politie. Dit borgt dat de lokale prioriteiten de basis zijn voor de lokale inzet van de politie.
Deelt u de mening dat op lokaal niveau ten minste voor een deel invulling moet kunnen worden gegeven aan de prioriteiten voor de politie? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de wijze waarop de nationale politie wordt ingericht en aangestuurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van de in het nieuwsbericht gememoreerde motie waarin staat dat animal cops zich ook bezig zouden moeten gaan houden met andere prioriteiten? Zo ja, wat is uw mening daarover en welke mogelijkheden bestaan binnen uw kabinetsplannen om animal cops voor andere prioriteiten in te laten zetten dan het bestrijden van dierenleed?
Op 24 oktober 2011 informeerde ik uw Kamer over de uitgangspunten die voor de introductie van de dierenpolitie worden gehanteerd. Een van deze uitgangspunten is dat de dierenpolitie bestaat uit 100% vrijgestelde functionarissen, waarbij ik opmerkte dat de dierenpolitie werkzaam is binnen de algemene politietaak van artikel 2 Politiewet 1993 en beschikt over reguliere (politie)bevoegdheden. Als de dierenpolitie tijdens de vervulling van zijn werkzaamheden een ernstig strafbaar feit constateert, waartegen optreden geen uitstel kan dulden, dan kan uiteraard worden opgetreden.
Deelt u de verbazing dan wel ontstemming van sommigen over het feit dat de lokale CDA en VVD een motie hebben ingediend dan wel ondersteund waarin aangedrongen wordt op een bredere inzet van animal cops dan alleen voor dierenleed? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik respecteer vanzelfsprekend de eigen verantwoordelijkheid van ieder vertegenwoordigend orgaan.
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde rechercheur dat uit het feit dat er twee rechercheurs kinderporno bestrijden en er veertien animal cops in Twente zijn, blijkt dat dieren belangrijker worden gevonden dan kinderen? Zo ja, wat gaat u doen om de prioriteiten de andere kant op te doen verleggen? Zo nee, waarom niet?
Zowel de intensivering van het werk van de politie op het terrein van dierenhandhaving en dierenhulpverlening als het offensief tegen kinderporno zijn landelijke prioriteiten voor de politie. Kortheidshalve verwijs ik naar de brieven van 18 februari en 10 mei 2011 waarin ik uw Kamer over deze landelijke prioriteiten informeerde.
Het bericht dat de wet zou wijken voor religieuze regels |
|
Ard van der Steur (VVD), Joost Taverne (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht over de uitspraak van de rechtbank te Den Haag inzake religieuze plichten die voor een wettelijke plicht zouden gaan?1
Ja.
Strookt het bericht met de inhoud van de genoemde (mondelinge) uitspraak?
De mondelinge uitspraak van de kantonrechter is schriftelijk vastgelegd in een proces-verbaal van de zitting. De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat de inhoud van de berichtgeving van de rechtbank d.d. 20 februari 2012, welke te vinden is op www.rechtspraak.nl, strookt met de mondelinge uitspraak. In het door u aangehaalde krantenbericht worden aan de rechterlijke uitspraak, die betrekking heeft op het tonen van een legitimatiebewijs, gevolgen verbonden voor allerlei andere onderwerpen die te maken hebben met religieuze plichten. Daarvoor biedt de uitspraak zelf geen grondslag.
Komt deze uitspraak op schrift?
Zie antwoord vraag 2.
Is in deze rechtszaak hoger beroep ingesteld?
Ja.
Wat is in het algemeen uw oordeel over het wijken van wettelijke plichten voor religieuze plichten?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 2 t/m 5 van de leden Van Klaveren en Helder (vraagnummer 2012Z03212*, ingezonden 20 februari 2012).
De uitspraak van een kantonrechter dat de religieuze plicht zwaarder weegt dan de plicht te voldoen aan de Nederlandse wet |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wet wijkt voor God»?1
Ja.
Deelt u mening dat iedereen in Nederland zich moet houden aan de plicht te voldoen aan de Nederlandse wet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt die visie zich tot de uitspraak dat de religieuze plicht zwaarder weegt dan de plicht te voldoen aan de Nederlandse wet?
Iedereen die zich in Nederland bevindt moet zich houden aan de Nederlandse wet. Van een categorische uitzondering voor aanhangers van een bepaalde religie kan geen sprake zijn. Uitzonderingen zijn slechts mogelijk als de wet daarin voorziet met het oog op de vrijheid van godsdienst. Indien er discussie ontstaat over de vraag hoe de wet in een concreet geval uitgelegd moet worden dan is het oordeel daarover aan de rechter. De omstandigheden van de casus zijn dermate specifiek dat hier aan geen algemene conclusies over de relatie tussen religieuze plichten en de Nederlandse wet verbonden kunnen worden. Het OM heeft beroep tegen de uitspraak van de kantonrechter ingesteld. Het oordeel van de rechter over deze casus is daardoor nog niet definitief. Ik onthoud mij daarom van een oordeel over wat dit vonnis betekent voor de relatie tot religieuze plichten en de wet.
In hoeverre bent u, deelt u de mening dat deze bizarre uitspraak het fundament van de Nederlandse rechtsstaat aantast?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze uitspraak tot zeer gevaarlijke situaties kan leiden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen om te bewerkstelligen dat iedereen zich blijft houden aan de Nederlandse wet?
Zie antwoord vraag 2.
De komst van een extremistische imam naar Nederland |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Joram van Klaveren (PVV), Mirjam Sterk (CDA) |
|
Leers , Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe moet het antwoord dat u de gewraakte, ook tot geweld oproepende, uitlatingen van de heer Al Haddad verwerpelijk vindt, nader worden geduid in juridische zin? Kwalificeert u deze uitlatingen als zijnde in strijd met de openbare orde, als bedoeld in de Vreemdelingenwet? Deelt u de mening dat deze uitspraken in omstandigheden ook een overtreding van de strafwet kunnen inhouden?1
De vaak geciteerde uitspraken vind ik verwerpelijk. Bij het beoordelen of mogelijk discriminatoire uitlatingen strafbaar zijn, is het noodzakelijk om exact te kunnen vaststellen welke uitlatingen wanneer, waar, en in welke context zijn gedaan. Die beoordeling van de strafbaarheid dient in een individueel geval in eerste instantie door het openbaar ministerie en uiteindelijk door de strafrechter te geschieden. Ik kan dan ook niet aangeven in hoeverre deze geïsoleerde citaten, waarvan ik in mijn beantwoording van eerdere schriftelijke vragen heb aangeven deze verwerpelijk te vinden, een overtreding van de strafwet kunnen inhouden.
De wet biedt mij niet de ruimte om zonder concrete aanwijzingen voor dreigende ernstige strafbare feiten iemand de toegang tot Nederland te ontzeggen louter op basis van zijn uitspraken.
Ik had geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van de heer Haddad hier ook daadwerkelijk zou leiden tot een werkelijk en ernstig gevaar voor de openbare orde en veiligheid, ook gelet op zijn eerdere bezoeken aan Nederland in 2009 en 2010. Het feit dat zijn aanwezigheid in Nederland niet tot problemen in de sfeer van openbare orde heeft geleid, bevestigt mij in dat oordeel.
Kunt u nader toelichten waarom u ondanks uw bevestigende antwoord op de vraag of de uitlatingen verwerpelijk zijn, desondanks niet van mening bent dat er voldoende reden is de toegang van de heer Al Haddad tot Nederland te weigeren?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke gronden heeft u aanleiding gezien om in eerdere, min of meer vergelijkbare gevallen, de toegang wel te weigeren?
Ik heb in deze zaak de bestaande nationale en internationale regelgeving toegepast. In vergelijkbare gevallen is, en zal, vergelijkbaar worden gehandeld.
Hebt u zich ervan gewist hoe Groot-Brittannië de uitspraken van de heer Al-Haddad kwalificeert? Zo ja, wat is daarop het antwoord?
Voor zover door mij valt na te gaan is betrokkene in het VK niet vervolgd voor zijn uitspraken.
Kunt u de Kamer nader informeren over het beleid om personen tegen wie bedenkingen bestaan om redenen van openbare orde en/of de nationale veiligheid al dan niet tot Nederland toegang te verschaffen? Hoe vindt de besluitvorming en afweging op dit punt precies plaats, mede tegen de achtergrond van de uitvoering van de motie-Van der Staaij2 en tegen de achtergrond van de doelstelling om de verspreiding van extremisme en radicalisme tegen te gaan?
Staand beleid is om personen die een bedreiging voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid vormen de toegang tot Nederland te ontzeggen. Voor EU-onderdanen geldt, anders dan voor niet-EU-onderdanen, dat toegangsweigering op deze gronden alleen kan plaatsvinden indien er concrete aanwijzingen zijn dat er ernstige strafbare feiten ophanden zijn.
Voor niet-EU-onderdanen geldt dat eenieder die aan de Schengenvoorwaarden voldoet, de grens mag passeren en – indien visumplichtig – een visum kan krijgen. Indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de internationale betrekkingen in het geding zijn, biedt de Schengenregelgeving de ruimte om een visumaanvraag af te wijzen en/of toegang aan de grens te weigeren. Of sprake is van risico’s op het gebied van mogelijke openbare ordeverstoringen en welke consequenties daaraan worden verbonden, is een zaak waarbij elk geval op eigen merites wordt beoordeeld.
Op het moment dat een niet-EU-onderdaan een visum aanvraagt of toegang tot Nederland verzoekt aan de buitengrens, vindt een controle plaats van de beschikbare systemen zoals het opsporingsysteem (OPS) en het Schengen informatiesysteem (SIS). Als de vreemdeling daarin voorkomt zal dat in vrijwel alle gevallen een dwingende reden zijn een visum of toegang te weigeren. Uiteraard wordt bij de besluitvorming, indien nodig, informatie over de vreemdeling opgevraagd bij o.a. het openbaar ministerie, inlichtingendiensten, buitenlandse overheden en Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland.
Het strafrechtelijk afkopen van vervolging na het lastigvallen en bedreigen van een scheidsrechter |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht: «Arbiter niet blij met straf»?1
Ja.
Is het waar dat aan drie belagers van de in het artikel genoemde scheidsrechter door het Openbaar Ministerie een schikkingsvoorstel van 210 euro is gedaan? Zo nee, wat is hieraan dan niet waar? Zo ja, bij welke feiten zouden de belagers betrokken zijn geweest?
In de onderhavige kwestie heeft het slachtoffer bij de politie aangifte gedaan van belaging en diefstal. Het OM heeft onderzocht of sprake was van strafbare bedreigingen. Om een vervolgingsbeslissing te kunnen nemen bleek nader onderzoek noodzakelijk. Na afronding hiervan is de zaak door het OM beoordeeld en bleek onvoldoende bewijs voorhanden voor vervolging wegens belaging en bedreiging. Wel kon worden bewezen dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan diefstal in vereniging. Het OM heeft voor dit feit – overeenkomstig de daarvoor geldende richtlijnen – aan ieder van de verdachten een transactievoorstel van € 210,– aangeboden. De totale procedure heeft circa 10 maanden in beslag genomen, omdat naar aanleiding van het eerste proces-verbaal nader onderzoek nodig was.
Heeft het inderdaad 10 maanden geduurd voordat er een schikkingsvoorstel is gedaan? Zo ja, waarom duurde dit zo lang, en hoe verhoudt zich dat tot het ook door u voorgestane lik-op-stuk-beleid met betrekking tot voetbalgeweld? Zo nee, hoe lang heeft dit dan wel geduurd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke schikkingsbedragen worden doorgaans voorgesteld in zaken waarin iemand is lastig gevallen en bedreigd? Welke richtlijn of andere objectieve grondslag ligt hieraan ten grondslag?
Welk transactiebedrag wordt aangeboden is afhankelijk van allerlei factoren zoals de aard van het delict, recidive van de verdachte, gebruik van wapens, discriminerende opmerkingen. Voor het aanbieden van transacties, waaronder ter zake van bedreiging, kent het OM een openbare richtlijn. Deze zogenaamde Bos/Polaris-richtlijn is onder meer te vinden op www.om.nl. Voor belaging geldt geen speciale richtlijn maar de strafbedreiging genoemd in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Is de scheidsrechter slachtofferhulp aangeboden? Zo nee, waarom niet?
De betrokken scheidsrechter heeft bij aangifte zoals gebruikelijk het zogenaamde «wensenformulier» overhandigd gekregen en geretourneerd naar het Openbaar Ministerie. Daarop heeft hij slechts aangegeven dat hij op de hoogte gehouden wil worden van de voortgang van het strafproces. Dit heeft het Openbaar Ministerie gedaan.
Past het niet vervolgen van verdachten van voetbalgeweld binnen uw aanpak van dat probleem? Zo ja, in hoeverre? Zo nee, waarom niet, en wat wilt u hier aan veranderen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Digitale spionage van China en Rusland |
|
André Elissen (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Traveling Light in a Time of Digital Thievery»?1
Ja.
Is het in uw beleving waar dat reizigers met waardevolle informatie een groot risico lopen dat hun apparaten in China en Rusland gemanipuleerd worden zodat deze landen informatie kunnen bemachtigen? Zo ja, hoe groot is dit risico? Welke landen maken zich nog meer schuldig aan dit soort activiteiten?
Er is een reële kans dat waardevolle informatie op deze wijze gestolen wordt door buitenlandse inlichtingendiensten. Buitenlandse inlichtingendiensten beschikken over een breed scala aan middelen om aan informatie te komen. Zo worden bestanden gekopieerd van gegevensdragers (laptops, mobiele telefoons, pda’s enzovoorts); wordt telefoon- en dataverkeer afgeluisterd (vast en mobiel) en wordt gebruik gemaakt van camera’s of microfoons in bijvoorbeeld hotelkamers. De AIVD en MIVD hebben in dit kader verschillende brochures uitgebracht waarin wordt gewaarschuwd voor het risico op spionage bij reizen naar het buitenland en waarin wordt aangegeven wat reizigers zelf kunnen doen om het risico te verkleinen.2
In de jaarverslagen van de AIVD en MIVD wordt aangegeven dat het risico op spionage onverminderd aanwezig is, daarbij geldt dat met name het risico op digitale spionage toeneemt. Ook uit het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) komt de dreiging van cyberspionage door statelijke actoren prominent naar voren.3 Het CSBN laat zien dat er sprake is van een toenemende dreiging van digitale spionage. Zowel overheden als private organisaties zijn regelmatig doelwit van digitale spionage geweest, ook in Nederland. Deze cyberaanvallen zijn gericht op het verkrijgen van vertrouwelijke informatie van economische of politieke waarde, of op direct geldelijk gewin.4
China, Rusland en Iran zijn in het meest recente jaarverslag van de AIVD genoemd als landen waarvan de buitenlandse inlichtingendiensten spionageactiviteiten ondernemen. Nadere informatie over landen die zich schuldig maken aan spionage kan ik niet verstrekken aangezien dat raakt aan het kennisniveau en de bronnen van de AIVD en de MIVD. Deze informatie is gerubriceerd en kan ik in het openbaar niet met u delen. U kunt er echter van uitgaan dat naast de genoemde landen ook andere landen heimelijke inlichtingenactiviteiten ondernemen in Nederland. De inlichtingendiensten doen hier onderzoek naar en treden op waar nodig.
Treft de Nederlandse overheid speciale maatregelen wanneer ambtenaren, diplomaten of politici naar China of Rusland afreizen om te voorkomen dat deze landen op digitale wijze spioneren? Geeft u het Nederlandse bedrijfsleven voorlichting over dit onderwerp of biedt u op andere wijze ondersteuning of bescherming? Zo nee, waarom niet?
De AIVD en MIVD doen in het kader van de wettelijke taak onderzoek naar ongewenste inlichtingenactiviteiten van vreemde mogendheden. Over dit onderzoek informeren de AIVD en MIVD overheidsinstanties die maatregelen kunnen nemen. Tevens informeren de AIVD en de MIVD, in specifieke gevallen, díe instanties die doelwit zijn van de heimelijke inlichtingenactiviteiten, dit kunnen zowel overheden als bedrijven zijn.
Het Nationaal Bureau voor Verbindingsbeveiliging (NBV) bevordert als onderdeel van de AIVD de beveiliging van vertrouwelijke informatie van de overheid. De AIVD geeft advies over informatiebeveiliging, beoordeelt beveiligingsproducten en ondersteunt bij de implementatie ervan. Ook dit advies kan gericht zijn tot zowel overheden als bedrijven.
Daarnaast gelden voor de beveiliging van waardevolle overheidsinformatie de regels die zijn vastgelegd in het «Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie». In dit voorschrift zijn ook beschermingsmaatregelen tegen dreigingen van digitale spionage inbegrepen.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in het standaard opleidingsprogramma van diplomaten bewustwordingsactiviteiten op het gebied van integrale veiligheid, inclusief informatiebeveiliging en risico op spionage, opgenomen.
Toeleveranciers van de defensieorganisatie krijgen van de MIVD advies over informatiebeveiliging. Daarnaast worden aan defensieorderbedrijven eisen gesteld ten aanzien van informatiebeveiliging en worden cursussen voor beveiligingsfunctionarissen van deze bedrijven gegeven. Voor bedrijven die bijzonder interessant zijn voor buitenlandse inlichtingendiensten worden maatwerkbijeenkomsten georganiseerd om de bewustwording te vergroten.
In april 2010 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS) aangeboden aan de Tweede Kamer. Het kabinet heeft uw Kamer in zijn brief d.d. 22 februari 2011 op de hoogte gebracht van de aanpak naar aanleiding van dit onderzoeksrapport.5 Dat betreft onder andere voorlichting aan bedrijfsleven en overheden over de risico’s van spionage en de mogelijkheden om de weerbaarheid daartegen te vergroten. Daarvoor is de Handleiding Kwas ontwikkeld en wordt dit jaar een e-learning module beschikbaar gesteld.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de vice-president van beveiligingsbedrijf McAfee dat apparaten die door de Chinese overheid worden gecontroleerd nooit meer op het bedrijfsnetwerk aangesloten mogen worden? Worden apparaten van de Nederlandse overheid ook niet meer gebruikt wanneer deze aan de Chinese grens zijn gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een risico dat apparaten die worden afgegeven aan derden, bijvoorbeeld bij grenscontroles, worden voorzien van middelen om heimelijk informatie weg te halen.
Organisaties en overheden zijn zelf verantwoordelijk voor het maken van een risico-inschatting van het gebruik van dergelijke apparaten binnen het bedrijfsnetwerk en het implementeren van maatregelen die het weglekken van informatie kunnen voorkomen. De bovengenoemde Handleiding KWAS ondersteunt organisaties bij het maken van deze risico-inschatting.
Hoe beoordeelt u het hacken van telefoons, computers of andere communicatiemiddelen van Nederlandse staatsburgers door een vreemde mogendheid als China of Rusland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dergelijke inlichtingenactiviteiten kunnen de nationale veiligheid aanzienlijke schade toebrengen en de nationale belangen aantasten. Daarom vindt het kabinet dit soort activiteiten ontoelaatbaar. Constatering van dergelijke activiteiten leidt altijd tot het nemen van maatregelen.
Welke gevaren ziet u voor Nederland wanneer landen als China en Rusland (en eventueel ook andere landen) zich op grote schaal aan cyberspionage schuldig maken?
Informatie op economisch, technisch-wetenschappelijk, militair en politiek terrein kan als gevolg van spionage weglekken naar het buitenland. Deze spionage kan een dreiging tegen de staatsveiligheid en de nationale belangen van Nederland vormen. Het kan daarnaast leiden tot economische schade, het verlies van concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven en de koppositie die Nederland in bepaalde sectoren bekleed.
Het kwijtmaken van het archief van het Nationale Cyber Security Centrum |
|
André Elissen (PVV), Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Govcert kan niet bij eigen archief hackincidenten»?1
Ja.
Hoe kijkt u tegen het feit aan dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) niet meer bij de registraties van incidenten vóór 2009 kan komen? Past dit binnen het profiel van een lerende organisatie? Vindt u het belangrijk dat er (trend)onderzoek gedaan kan worden naar eerdere incidenten? Zegt deze manier van werken iets over de zorgvuldigheid van werken en/of de technische competenties van het NCSC en voorloper Govcert? Hoe worden kennis en kunde rond cyber security momenteel geborgd?
De registratie van incidenten van vóór 2009 is toegankelijk. Voor meer details per incident zijn echter wel extra handelingen nodig. Aangezien het reeds afgehandelde en in trendrapporten verwerkte zaken betreft, is dit mijns inziens aanvaardbaar.
Govcert.nl heeft tot 2012 jaarverslagen en trendrapporten uitgebracht, die mede gebaseerd zijn op de incidenten die sinds 2004 hebben plaatsgevonden. In die rapporten is gewaarschuwd voor bepaalde trends in kwetsbaarheden of risico’s.
Het NCSC/Govcert.nl werkt zorgvuldig en beschikt over de benodigde technische competenties. De incidenten zijn zorgvuldig afgehandeld. Daarnaast heeft Govcert.nl, mede op basis van via deze incidenten opgedane kennis, jaarverslagen gepubliceerd en trendrapporten uitgebracht. Verder worden jaarlijks vele ICT-beveiligingsadviezen met handelingsperspectief uitgebracht.
Hebben zich vóór 2009 incidenten voorgedaan waarbij SCADA-systemen werden gehackt of misbruikt door onbevoegden? Zo ja, waarom is er niet eerder actie ondernomen om iets te doen aan de kwetsbaarheden die bijvoorbeeld in EenVandaag werden getoond?2 Zo nee, waar baseert u dat op? Hoe weet u dat er geen SCADA-systemen werden gehackt of misbruikt door onbevoegden, aangezien het NCSC aangeeft niet over deze gegevens te beschikken?
Ja. ik ben mij al langer bewust van de kwetsbaarheid van SCADA-systemen en heb daarom hiervoor gewaarschuwd in publicaties zoals het Trendrapport Digitale Veiligheid 2010 en het Cyber Security Beeld Nederland.
Om de weerbaarheid van vitale sectoren te vergroten, zijn reeds maatregelen genomen. Er is geoefend en er zijn penetratietesten gedaan. Het verhogen van de weerbaarheid van de vitale sectoren is een van de actielijnen van de Nationale Cyber Security Strategie. Daarnaast heeft het NCSC naar aanleiding van de uitzending EenVandaag SCADA eigenaren extra gealerteerd over SCADA-beveiliging. Verder heeft het NCSC een checklist omtrent beveiliging van SCADA-systemen opgesteld om organisaties te helpen een juiste en bewuste keuze te maken voor een passend beveilingsniveau. Eigenaren van SCADA-systemen zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun SCADA-systemen.
Wat vindt u ervan dat Govcert/NCSC informatie die zij op basis van de Wet Openbaarheid van bestuur (Wob) zou moeten verstrekken, niet verstrekt omdat de informatie op dusdanige wijze is opgeslagen dat deze niet meer eenvoudig geraadpleegd kan worden? Gaat u vanuit de eigen verantwoordelijkheid van de overheid ervoor zorgen dat deze gegevens zo snel mogelijk toegankelijk worden gemaakt? Zo ja, doet u dit om aan de ene kant te leren van incidenten en aan de andere kant om de indiener van het Wob-verzoek alsnog tegemoet te komen? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit te doen?
Zoals ik bij antwoord 2 heb aangegeven, is de informatie toegankelijk. Voor meer gedetailleerde informatie zijn extra, arbeidsintensieve handelingen nodig.
Bij het Wob-verzoek waarnaar u verwijst, heeft verzoeker uitdrukkelijk ingestemd met de openbaarmaking van informatie vanaf 2009 alsook dat hij zijn bezwaar zou intrekken als hem informatie vanaf 2009 zou worden verstrekt. De desbetreffende informatie is openbaar gemaakt. Dat verzoeker thans om hem moverende redenen andere gedachten daarover heeft, betreur ik omdat het bestuursorgaan zich aan de gemaakte afspraak heeft gehouden.
Hoe beoordeelt u de situatie dat een onderdeel van de overheid dat goed met techniek zou moeten kunnen omgaan, niet meer over de eigen historische gegevens kan beschikken? Had Govcert in uw beleving met open standaarden moeten werken? Had Govcert in uw beleving met het overgaan naar een nieuwe database de historische gegevens moeten migreren? Zo nee, waarom is er geen gebruik gemaakt van open standaarden? Waarom zijn er geen gegevens gemigreerd of is er geen virtualisatie toegepast om de gegevens alsnog te kunnen gebruiken?
Zoals weergegeven in antwoord 2 beschikt het NCSC/Govcert.nl over de eigen historische gegevens in een database. Deze database is gebaseerd op open source software, open standaarden dus.
Migratie van gegevens is op grond van de Archiefwet verplicht wanneer de duurzaamheid van de gegevens niet langer gegarandeerd kan worden. Zoals ook wordt weergegeven in antwoord 7, is dat hier niet aan de orde. De gegevens zijn veilig gesteld. Uit doelmatigheidsoverwegingen is er voor gekozen om de oude gegevens niet te migreren en te virtualiseren.
Denkt u dat er een precedentwerking van deze zaak uitgaat en dat andere overheidsonderdelen nu ook gegevens op dusdanige wijze gaan opslaan dat deze niet meer gemakkelijk te delen zijn? Vindt u daarnaast dat de wijze van archiveren van Govcert vergelijkbaar is met het opslaan van de gegevens in een container om deze vervolgens af te laten zinken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie verder het antwoord op de vraag 2.
Vindt u dat er naar de letter én de geest van de Wob is gehandeld? Had Govcert en heeft het NCSC in uw beleving een verplichting dan wel een verantwoordelijkheid om de incidentengegevens van de periode voor 2009 toegankelijk te houden? Voldeed Govcert en voldoet het NSCS aan de archiefwet? Zo ja, waarom vindt u dat? Kunt u uitsluiten dat deze manier van obstructie, waaronder het slecht toegankelijk maken van gegevens en het eerdere bericht dat de gegevens zoek waren, strafbaar is? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om herhaling van dit soort situaties te voorkomen?
De Wob bevat regels voor de openbaarmaking van informatie over bestuurlijke aangelegenheden en niet over het beheer en de toegang tot overheidsarchieven. Die regels zijn opgenomen in de Archiefwet. De Erfgoedinspectie heeft als toezichthouder op de Archiefwet vastgesteld dat de incidentmeldingen van Govcert van de periode vóór 2009 zijn gearchiveerd in een database. Deze database wordt in een beveiligde beheersomgeving beheerd. De database is voldoende toegankelijk conform de archiefwettelijke eisen die zijn gesteld voor op termijn vernietigbare archieven.
Kunt u deze vragen vóór 15 maart 2012 beantwoorden zodat de antwoorden bij het algemeen overleg over cyber security en privacy kunnen worden betrokken?
Ja.
Een internationale aanpak van voetbalhooligans |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Van der Laan is voetbalhooligans zat» en het bericht «Ajax-fans aangehouden in Amsterdam»?1
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat er een internationale aanpak van voetbalhooligans moet komen? Zo ja, welke mogelijkheden om in internationaal verband op te treden bestaan er nu al en op welke terreinen schiet het bestaande beleid tegen hooligans tekort? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds sprake van een internationale aanpak van voetbalhooligans. De lidstaten van de Europese Unie hebben de afgelopen jaren een aantal gecoördineerde maatregelen uitgewerkt voor het optreden van de politie bij internationale voetbalwedstrijden. De politiediensten van de lidstaten werken samen bij de handhaving van de openbare orde rond internationale voetbalwedstrijden.
Van belang hierbij is dat de lidstaten stelselmatig en snel informatie uitwisselen over individuele en groepen supporters/hooligans, hun verplaatsingen door of naar andere landen en de risico’s die er spelen ten aanzien van de openbare orde. In de lidstaten zijn er daarom nationale informatiepunten opgericht ten behoeve van de uitwisseling van informatie betreffende voetbalgeweld (EU-besluit (2002/348/JBZ).
Ook is het gebruikelijk dat politiemedewerkers (zgn. «spotters») met supportersgroepen meereizen naar internationale uitwedstrijden om de lokale autoriteiten in het kader van de gemaakte afspraken te ondersteunen met informatie en operationele ondersteuning. Het kan bijvoorbeeld gaan om het herkennen van personen met een stadionverbod. De Europese lidstaten hebben op dit punt met elkaar afgesproken dat binnen de EU-grenzen personen met een stadionverbod ook bij buitenlandse wedstrijden kunnen worden geweerd (EU-resolutie,17 november 2003).
Buiten de voetbalwedstrijden om vinden er internationale bijeenkomsten plaats waar deskundigen praktijkervaringen uitwisselen en aandachtspunten en «best practices» met elkaar delen. Deze ervaringen zijn vertaald in een Europees handboek dat als belangrijkste leidraad voor internationale voetbalwedstrijden dient. Het handboek bevat bepalingen met betrekking tot politiële samenwerking, minimaal te treffen veiligheidsmaatregelen, de communicatiestrategie van de politie met de media, de samenwerking met stewards (begeleiders van de supporters) en met de wedstrijdorganisatoren, het toegangsbeleid en de kaartverkoop.
Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat internationale supporters niet meer op eigen gelegenheid naar het stadion zouden mogen gaan en dat er een internationale combiregeling zou moeten komen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een internationale combiregeling zodat supporters niet meer op eigen gelegenheid naar het stadion kunnen komen, kent verschillende logistieke en praktische bezwaren. Zo zijn bij internationale wedstrijden de supporters in het algemeen veel minder geografisch geconcentreerd dan bij nationale wedstrijden, is de reisafstand langer, moet er vaak worden overgestapt, en is het tijdstip van aankomst minder precies af te stemmen op de start van de wedstrijd. Bovendien benutten veel supporters hun buitenlandse reis niet alleen om de wedstrijd te bekijken, maar ook om een bezoek te brengen aan de speelstad. In het verleden hebben er dan ook slechts enkele combiregelingen bij internationale wedstrijden plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld Ajax – Anderlecht (17-12-2009) en FC Twente – Werder Bremen (20-10-2010). Gezien deze bezwaren voor een internationale combiregeling zetten de verschillende ketenpartners in plaats daarvan in op een optimale informatie-uitwisseling en samenwerking om zo openbare orde risico’s zo vroeg mogelijk in te schatten en hiertegen adequate maatregelen te kunnen treffen.
Hoeveel inspanningen, uitgedrukt in geld en inzet van personeel, moeten Nederlandse gemeenten en andere overheden zich jaarlijks getroosten om bij internationale voetbalwedstrijden maatregelen tegen voetbalgeweld te nemen?
Voor het seizoen 2011/2012 tot 1 maart 2012 zijn er door de politie bij 22 Europese (club)voetbalwedstrijden 3 376 personen ingezet. Het gaat om gemiddeld 153 politiemedewerkers per wedstrijd. Er is bij de wedstrijden veel variatie in de inzet van de politie, van 42 tot 555 politiefunctionarissen. Voor de twee interlands van het Nederlands Elftal zijn er 233 politiemedewerkers ingezet.
Deelt u de mening dat in geval van internationale voetbalwedstrijden, het belang van de openbare orde verder gaat dan de gemeentegrens van de gemeente waar de wedstrijd plaatsvindt? In hoeverre acht u het uw verantwoordelijkheid om bij voetbalwedstrijden met publiek dat voor een deel van buiten Nederland komt, in te grijpen?
De handhaving van de openbare orde is en blijft een verantwoordelijkheid van de burgemeesters ingevolge artikel 172 van de Gemeentewet. Dit geldt ook bij internationale voetbalwedstrijden. Burgemeesters beschikken over een aantal bevoegdheden waarmee ze de openbare orde in hun eigen gemeente kunnen handhaven. Het is al praktijk in Nederland dat burgemeesters hun maatregelen op elkaar afstemmen en informatie uitwisselen. Via deze weg reiken de genomen maatregelen verder dan één gemeente. Daarnaast wordt bij internationale wedstrijden politie-informatie uitgewisseld (zie antwoord op vraag 2) tussen de landen van de spelende teams op basis waarvan preventieve maatregelen kunnen worden genomen. Ik zie dan ook geen verdere rol voor mijzelf weggelegd.
Bent u bereid om gemeenten die extra kosten moeten maken in verband met internationale voetbalwedstrijden daar financieel voor te compenseren? Zo ja, hoe en per wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De gemeenten zijn – net als bij nationale voetbalwedstrijden – zelf verantwoordelijk voor het handhaven van de openbare orde. Daar vallen ook de eventuele extra kosten onder die in dat kader worden gemaakt.
Tientallen vaders die jaarlijks vals beschuldigd worden door ex'en van misbruik of mishandeling |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aantijgingen vrouwen lastig aan te pakken»?1
Ja.
Hoe komt het dat een moeder die een onjuiste aangifte doet van misbruik of mishandeling zelden wordt vervolgd, terwijl het Openbaar Ministerie (OM) juist heeft gesteld altijd over te gaan tot vervolging bij een valse aangifte van een zedenmisdrijf ?2
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat de woordvoerder van het OM in Groningen heeft gezegd dat ernaar wordt gestreefd om bewust onjuist gedane zedenaangiftes – indien bewijsbaar – altijd te vervolgen. In veel gevallen liggen dergelijke aangiftes echter in een schemergebied tussen onjuiste en bewust onjuiste aangiftes. In die gevallen is het opsporingsonderzoek complex en arbeidsintensief. Het OM bekijkt dan of het onderzoek opportuun is en of er voldoende capaciteit beschikbaar is om het uit te voeren. Alleen het doen van een bewust onjuiste aangifte is strafbaar en vervolgbaar op grond van artikel 188 Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak dat jaarlijks tientallen bewust onjuiste aangiftes tegen vaders worden gedaan vanwege misbruik of mishandeling, en dat daarvoor zelden wordt vervolgd, kan ik niet bevestigen. Bij het OM zijn hiervan geen aantallen bekend.
Deelt u de mening dat de gevolgen van een valse aangifte groot zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze misstanden een halt toe te roepen?
Ja, ik verwijs naar de brief die de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 4 november 2011 aan uw Kamer heeft gestuurd in reactie op een brief van het Vaderkenniscentrum/Stichting Kind en Omgangsrecht (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 31 839, nr. 141). In punt 6 in die brief is de Staatssecretaris specifiek ingegaan op bewust onjuist gedane aangiftes en de manier waarop de politie en het OM daarmee omgaan. Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Bent u voorts bereid om de gevolgen die een valse aangifte heeft op andere terreinen aan te pakken, zoals bijvoorbeeld in civiele procedures die zijn opgestart door de ex met betrekking tot de kinderen? Zo nee, waarom niet?
In de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2010A026, Stcrt. 2010, nr. 19123) is bepaald dat het OM bij gebleken valsheid van een aangifte – als de zaak eerder in de publiciteit is geweest – een perspublicatie kan uitbrengen waarin duidelijk wordt gemaakt dat het een bewust onjuiste aangifte betrof. Deze publicatie dient ertoe het veiligheidsgevoel van de burgers te herstellen en een bijdrage te leveren aan het eerherstel van de ten onrechte beschuldigde. Het OM heeft mij meegedeeld dit onderdeel van de aanwijzing ruimhartig te zullen toepassen.
Als een civiele procedure over bijvoorbeeld het vaststellen van een omgangs- of zorgregeling nog loopt, kan betrokkene het gegeven van een bewust onjuist gedane aangifte zelf in de procedure naar voren brengen. Dat kan bijvoorbeeld met behulp van een sepotbrief van het OM of de hiervoor genoemde perspublicatie. Als een omgangs- of zorgregeling al door de rechter is vastgesteld, en de aangifte is meegenomen bij zijn weging van de belangen van het kind, dan kan betrokkene een nieuwe gerechtelijke procedure starten om deze regeling opnieuw te laten vaststellen. Ook dan kan betrokkene een sepotbrief of perspublicatie inbrengen.
Het bericht dat de islamitische schaamtecultuur medebepalend is voor de strafmaat |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Schoolbestuur krijgt werkstraf voor fraude»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat de islamitische schaamtecultuur nooit medebepalend dient te zijn voor de strafmaat?
In zijn algemeenheid houdt de strafrechter bij de strafoplegging rekening met het wettelijke strafmaximum, de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit (waaronder de gevolgen daarvan voor de samenleving in het algemeen en het slachtoffer in bijzonder), de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, en de persoon van de dader. De eis van de officier van justitie en eventuele gedragskundige rapportages spelen ook een belangrijke rol. Verder kan de rechter bij de strafoplegging rekening houden met bijzondere omstandigheden, zoals gezichtsverlies of media-aandacht. Het gaat hier om bijzondere omstandigheden waarvan moet worden aangetoond dat zij zich voordoen en relevant zijn in het specifieke geval dat aan de rechter is voorgelegd, en niet om iets dat in zijn algemeenheid wordt aangenomen voor bepaalde categorieën verdachten of voor verdachten die horen tot een bepaalde (religieuze) groep. Ik acht dit een juist en rechtvaardig beoordelingskader.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat deze absurde redenatie navolging zal kennen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat het niet hoeven opstaan voor rechters op basis van de islam, de oproep van een hoogleraar om Nederlandse rechters shariales te laten volgen en het gegeven dat de islamitische schaamtecultuur medebepalend is voor de strafmaat, wijst op de voortgaande islamisering van de rechtsspraak? Zo nee, hoe duidt u deze voorbeelden dan?
Wat betreft het mee laten wegen van de «islamitische schaamtecultuur» verwijs ik naar het antwoord op vragen 2 en 3. Het weigeren om op te staan voor de rechter om redenen die verband houden met godsdienstige overtuigingen is voor zover mij bekend in één uniek geval (een advocaat) voorgekomen. De hoogleraar die de oproep heeft gedaan om rechters shariales te laten volgen maakt geen deel uit van de rechtspraak. Dit soort incidenten zijn mijns inziens uitsluitend illustratief voor de opvatting van de betrokkene maar vormen geen basis. Voor de veronderstelling dat sprake zou zijn van islamisering van de rechtspraak.
De veroordeling van twee directeuren van Eternit in Italie |
|
Paulus Jansen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend me de veroordeling van twee directeuren van Eternit door de strafrechter in Italië voor het feit dat zij verantwoordelijk zijn voor de dood van 3000 Italianen als gevolg van blootstelling aan Asbest?1
Ja.
Van hoeveel mensen is bekend dat zij sinds 1960 zijn overleden als gevolg van blootstelling aan asbest?
Ik beschik niet over gegevens om deze vraag te beantwoorden. Ik verwijs in algemene zin naar de brief die mede namens mij door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 25 834, nr. 58, p. 2). Daarin wordt ingegaan op sterfgevallen door blootstelling aan asbest. Ook verwijs ik naar het jaarverslag 2010 van het Instituut Asbestslachtoffers (www.asbestslachtoffers.nl, p.14). Daarin vermeldt het instituut cijfers van verschillende bronnen vanaf 1990 en andere relevante gegevens over het aantal mensen met mesothelioom (longvlies- en buikvlieskanker) in Nederland.
Bent u in navolging van Italië, bereid een strafrechtelijk onderzoek in te laten stellen naar het gebruik van asbest en de rol van de directie van Eternit en andere vergelijkbare bedrijven voor de dood van Nederlanders als gevolg van blootstelling aan asbest? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie bepaalt in welke gevallen er aanleiding is een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Het Openbaar Ministerie heeft mij gemeld dat geen zaak bekend is tegen Eternit. Of tegen de leidinggevenden van het bedrijf in Nederland, of vergelijkbare bedrijven, strafrechtelijk zal worden opgetreden vanwege het eventueel veroorzaakt hebben van dodelijke slachtoffers, hangt onder meer af van de vragen of er aangifte is of wordt gedaan, of het vermoeden bestaat dat strafbare feiten zijn gepleegd in Nederland, of die feiten verjaard zijn en wie verantwoordelijk waren of zijn voor die feiten.
Voor een nadere toelichting op de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving van de asbestwetgeving verwijs ik naar de in antwoord op vraag 2 genoemde brief.
Het bericht dat de anonieme Tor-netwerk een speeltuin is voor pedoseksuelen en dat de politie en justitie het nakijken hebben |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat het anonieme Tor-netwerk een speeltuin is voor pedoseksuelen en dat politie en Justitie het nakijken hebben?1
Ja.
Is het waar dat in Nederland honderden mensen door misbruik te maken te maken van anonieme netwerken vrijwel ongestoord kinderpornografisch materiaal kunnen produceren en verspreiden? Zo ja, wat kunt en gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, wat is hier dan niet waar aan?
Bekend is dat veel kinderpornografisch materiaal wordt verspreid via anonieme internetnetwerken zoals TOR. Uit (inter)nationale opsporingsonderzoeken blijkt dat in dergelijke netwerken met regelmaat communicatie aangetroffen wordt die naar de inhoud doet vermoeden afkomstig te zijn van Nederlandse gebruikers. Gezien de hiervoor genoemde anonimiteit, en omdat niet alle communicatie die via anonieme internetnetwerken wordt gevoerd structureel wordt gemonitord, zijn geen uitspraken te doen over het aantal (Nederlandse) gebruikers dat via dergelijke netwerken kinderpornografisch materiaal verspreidt of uitwisselt. Overigens is het TOR-netwerk uitsluitend een middel om te communiceren en data uit te wisselen; met behulp van TOR zelf worden geen kinderen misbruikt of misbruikmateriaal geproduceerd.
Is het waar dat dankzij het hackerscollectief Anonymous pedoseksuelen en pedofielen die misbruik maken van het Tor-netwerk zijn ontdekt en niet dankzij politie en Justitie? Zo ja, hoe kan dit? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Het is al langer bekend dat het TOR-netwerk wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, waaronder het verspreiden en uitwisselen van kinderpornografisch materiaal.
Is het waar dat pedoseksuelen wereldwijd honderdduizenden afbeeldingen en video’s van misbruikte kinderen via het anonieme Tor-netwerk verspreiden en bekijken? Zo ja, weet u om hoeveel pedofielen en pedoseksuelen het precies gaat? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Uitgaande van hetgeen internationaal bekend is omtrent het aantal personen dat aanwezig is in besloten of anonieme internetnetwerken (waaronder TOR) en het aantal kinderpornografische afbeeldingen dat wereldwijd bekend is (vele miljoenen), is aannemelijk dat via dergelijke anonieme netwerken tenminste honderdduizenden afbeeldingen en video’s zijn of worden verspreid.
Is het waar dat de Amsterdamse zedenverdachte M. met twee servers actief was op het Tor-netwerk? Zo ja, deelt u dan de mening dat ook hieruit blijkt hoe gevaarlijk misbruik van een dergelijk netwerk kan zijn?
In het onderzoek naar de Amsterdamse zedenzaak is gebleken dat de hoofdverdachte voor het verspreiden en uitwisselen van kinderpornografisch materiaal gebruik maakte van TOR. Niet gebleken is dat hij binnen dat netwerk zelf servers of websites met dergelijk materiaal beheerde.
Is het waar dat politie en Justitie al maanden op de hoogte zijn van deze schokkende informatie en dat de politie afgelopen zomer een aantal websites van het Tor-netwerk offline wist te halen nadat een rechter-commissaris daar bij hoge uitzondering toestemming voor heeft gegeven? Zo ja, waarom duurde dit zo lang? Zo nee, wat is dan niet waar?
Het ontbreken van identificerende informatie bij datacommunicatie via anonieme netwerken zoals TOR en het feit dat de uitwisseling van kinderpornografisch materiaal vaak in besloten, internationaal verband plaatsvindt, zijn vertragende factoren in de aanpak van criminele feiten die via dergelijke netwerken worden gepleegd. Bij die aanpak zijn opsporingsdiensten daarom veelal aangewezen op de inzet van meer tijdsintensieve of nieuwe, innovatieve opsporingsmethodieken.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek in de Amsterdamse zedenzaak en het door het KLPD verrichte onderzoek naar het netwerk van Robert M., heeft het Team High Tech Crime van het KLPD in de zomer van 2011 onder gezag van het Landelijk Parket een interventie gepleegd tegen een aantal websites binnen het TOR-netwerk waarop kinderpornografisch materiaal werd aangeboden. Daarbij is op bevel van de officier van justitie, na machtiging door de rechter-commissaris, de beveiliging van deze websites doorbroken.
Is het waar dat sindsdien bijna niets meer door politie en Justitie is ondernomen, anders dan het maken van plannen en het hebben van voornemens? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat hebben politie en Justitie dan wel concreet gedaan?
In de aanpak van kinderporno wordt voortdurend geïnvesteerd. In kinderporno-onderzoeken blijkt met regelmaat dat verdachten gebruik maken van anonieme internetnetwerken, zoals TOR. Op deze informatie wordt in die onderzoeken steeds adequaat geacteerd.
Waarom kan het georganiseerde hackerscollectief Anonymous bovengenoemde praktijken wel aan het licht brengen en politie en Justitie klaarblijkelijk niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de opsporingsdiensten onvoldoende middelen hebben om effectief op te treden tegen het misbruik van anonieme netwerken? Zo ja, wat gaat u hieraan veranderen? Zo nee, waarom niet?
Criminaliteit die via het internet plaatsvindt, is naar zijn aard doorgaans grensoverschrijdend van aard. De opsporing van dergelijke criminaliteit kent echter beperkingen in door landsgrenzen bepaalde rechtsmacht en is daarom in sterke mate afhankelijk van internationale samenwerking. In de noodzaak van die samenwerking zit vaak een vertragende factor, hetgeen aan de slagkracht van het optreden van opsporingsdiensten kan afdoen. Overigens bestaat met veel landen een goede samenwerkingsrelatie en biedt de Cybercrimeconventie van de Raad van Europa mogelijkheden om digitale sporen internationaal snel veilig te stellen. Desalniettemin blijft voortdurende aandacht voor de effectiviteit van internationale regelgeving van het grootste belang.
Deelt u de in de genoemde uitzending geponeerde mening dat politie en Justitie het nakijken hebben en dat we de strijd tegen kinderporno op het internet aan het verliezen zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u in dat verband treffen? Zo nee, waaruit blijkt, mede in het licht van het in de uitzending getoonde, het tegendeel?
Het aanbod van kinderpornografisch materiaal dat via het internet wordt verspreid, overstijgt de opsporingscapaciteit die wereldwijd beschikbaar is om deze vorm van criminaliteit te bestrijden. Zoals bekend wordt in Nederland de capaciteit bij de politie en bij het OM in 2012 flink uitgebreid. Daarnaast moeten in de aanpak strategische en tactische keuzes worden gemaakt. Sinds februari 2012 is een landelijke strategische en tactische stuurploeg onder leiding van het OM van start gegaan. Belangrijk in de aansturing is dat de aanpak zich meer richt op de producenten van kinderpornografisch materiaal en verspreiders daarvan en relatief minder op downloaders .
Deelt u de menig dat het onverteerbaar is dat het Openbaar Ministerie (OM) moet constateren dat het om ingewikkelde materie gaat waar nog geen pasklare oplossing voor is, terwijl al jaren bekend is dat anonieme netwerken misbruikt worden door pedoseksuelen en andere criminelen? Zo ja, was u van die constatering op de hoogte? Deelt u ook de mening dat u als verantwoordelijk bewindspersoon meer had moeten doen om dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, die meningen deel ik niet. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 7.
Deelt u de mening dat voor de aanpak van bovengenoemde praktijken specifieke expertise nodig is? Zo ja, waar is die expertise te vinden en hoe gaat u die aanwenden en welke middelen stelt u daarvoor ter beschikking? Zo nee, hoe denkt u dan dit probleem op te kunnen lossen?
De voortschrijdende ontwikkelingen in communicatie- en digitale technieken en het criminele misbruik daarvan, vereisen bijzondere kennis. Binnen de opsporing en het Openbaar Ministerie is blijvende aandacht voor het opbouwen en onderhouden van de benodigde expertise en ervaring. Vooral de taakuitvoering in het kader van de nationale aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme vereist meer specialistische kennis. Er komt in totaal 150 fte voor deze taakuitvoering beschikbaar. In de werving van deze 150 fte wordt bijzondere aandacht besteed aan de specialistische expertise. Daarnaast komen er 60 fte in totaal voor het team hightechcrime van de politie voor de bestrijding van cybercrime breed bij.
Voor wat betreft bepaalde, meer bijzondere specialismen, heb ik uw kamer ter gelegenheid van de beantwoording van de Kamervragen omtrent de inhuur van externe expertise bij de opsporing, reeds bericht (Vergaderjaar 2011-2012, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 332). Ik verwijs naar de antwoorden op die vragen.
Deelt u de opvatting dat de anonimiteit van een netwerk, zoals het Tor-netwerk, ook voor positieve doeleinden kan worden gebruikt en essentieel is voor het waarborgen van de anonimiteit en veiligheid van bepaalde personen, zoals bijvoorbeeld journalisten en activisten die binnen totalitaire regimes anoniem informatie kunnen delen en verspreiden? Zo ja, bent u dan ook van mening dat de bestrijding van kinderporno op anonieme netwerken niet ten koste mag gaan van de doelstelling en werking van dergelijke netwerken? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen reden tot strafrechtelijk ingrijpen wanneer het Tor-netwerk wordt gebruikt voor legale doeleinden.
De inzet van BOA’s |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat u bijzondere opsporingsambtenaren (BOA’s) meer politietaken uit wilt laten voeren?1
Gemeenten hebben een eigenstandige taak naast de politie waar het gaat om optreden tegen overlast en verloedering. Daarvoor kunnen zij boa’s inzetten. Boa's zijn geen vervanging of concurrent van de politie, maar een exponent van de verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur om zaken op het terrein van leefbaarheid, verloedering en overlast in de openbare ruimte aan te pakken. Tot die openbare ruimte horen ook winkelgebieden.
In deze winkelgebieden zijn veelal al boa’s aanwezig, die bevoegdheden hebben om op te treden tegen allerlei vormen van overlast en verloedering in het winkelgebied. Deze «winkelboa’s» krijgen de bevoegdheid om bepaalde handelingen te verrichten ten aanzien van winkeldiefstal. De boa’s worden alleen ingezet bij een winkeldiefstal waar geen geweld bij is gebruikt. Mocht er gedurende het proces alsnog geweld voorkomen, wordt de politie ingeschakeld. De boa kan onder meer worden ingezet bij het opnemen van de aangifte, het opmaken van een proces verbaal van bevindingen en het vervoeren van de winkeldief naar het politiebureau. De hulpofficier van justitie beslist of de aanhouding rechtmatig is en vaardigt de strafbeschikking uit.
Welke taken moeten zij precies gaan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kiest u ervoor om BOA’s meer politietaken uit te laten voeren? Welke problemen bij de politieorganisatie worden hiermee opgelost?
Politiecapaciteit is per definitie schaars. Er moet dus intelligent en efficiënt worden omgesprongen met alle beschikbare capaciteit van de politie en van andere handhavingsdiensten. Juist omdat in winkelgebieden soms intensief toezicht plaatsvindt door boa’s, is het effectief om de inzet van boa’s bij een veelvoorkomend delict als winkeldiefstal te beproeven. De boa die optreedt in winkelgebieden en aldaar overlastfeiten en andere «kleine ergernissen» in de buitenruimte (APV-feiten) aanpakt, heeft bevoegdheden in het kader van domein 1 van de buitengewone opsporingsambtenaar. Dit (bestaande) bevoegdhedenpakket wordt uitgebreid met de mogelijkheid om in de betreffende winkelgebieden ook op te treden bij eenvoudige winkeldiefstal zonder geweld. Bepaalde handelingen kunnen daarbij dan van de politie worden overgenomen. Daarmee wordt de veiligheid in het winkelgebied verder verhoogd omdat een grotere handhavingsdichtheid ontstaat. Het is aan de driehoek om deze totale handhavingscapaciteit op een effectieve manier in te zetten.
Speelt een tekort aan agenten een rol in uw besluit? Zo ja, waarom kiest u er dan niet voor om het aantal agenten te verhogen?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke eisen moeten BOA’s voldoen die politietaken uit gaan voeren? Krijgen zij hiervoor extra opleiding en/of training?
Alle boa’s moeten een specifiek boa-examen doen. Deze exameneisen worden dit jaar aangevuld met vaardigheden op het terrein van conflictbeheersing en gesprekstechnieken. Daarnaast wordt in 2012 een traject voor permanente educatie met aanvullende bekwaamheidseisen ingevoerd voor boa’s werkzaam in het domein Openbare Ruimte. De boa’s die gaan deelnemen aan de proef met de boa in winkelgebieden moeten een aanvullende module doorlopen gericht op de aanpak van winkeldiefstal.
Deelt u de vrees dat uw plan ten koste gaat van de kwaliteit van het politiewerk, aangezien politieagenten veel beter opgeleid zijn voor dergelijke taken dan BOA’s? Zo ja, waarom kiest u dan toch voor de inzet van BOA’s? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze vrees niet. De inzet van boa’s in winkelgebieden dient als aanvulling op de inzet van de politie en komt niet in de plaats van de politie. De winkelboa’s krijgen ook een aanvullende module gericht op winkeldiefstal, naast hun algemene boa opleiding. De overige eisen ten aanzien van bekwaamheid, uitoefening van bevoegdheden en wetskennis, zoals vastgelegd in de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar, gelden onverkort.
Wat is uw reactie op de kritiek van de politiebonden dat uw plan leidt tot versnippering van de veiligheidsstructuur en meer bureaucratie?
Ik ben van mening dat door de inzet van boa’s bij winkeldiefstallen de totaal beschikbare handhavingscapaciteit (politie en boa’s) op een effectieve en efficiënte wijze wordt ingezet.
Het oprukken van ‘Ndrangheta in de Nederlandse samenleving' |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Villa VPRO van dinsdag 14 februari 2012, waarin naar voren werd gebracht hoe ernstig en gevaarlijk de aanwezigheid van de «Ndrangheta in Nederland is?
Ja.
Deelt u deze constatering? Zo nee, waarom niet?
Uit het in de VPRO-uitzending genoemde rapport van het Korps Landelijk Politiediensten volgt dat er aanwijzingen zijn dat op zijn minst enkele leden van de «Ndrangheta ook hier te lande betrokken zijn bij drugshandel, witwassen, daaraan gerelateerde oplichtingspraktijken en wapenhandel.
Deelt u tevens de constatering dat Nederland geen inzicht heeft of onvoldoende inzicht heeft in de activiteiten van «Ndrangheta in Nederland en dat de Nederlandse politie en justitie geen of onvoldoende zicht hebben op de aanwezigheid van «Ndrangheta in de diverse lagen van de Nederlandse maatschappij? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de kennis over de «Ndrangheta (en overige maffia) niet versnipperd maar juist geconcentreerd en inzichtelijk moet zijn en dat specifieke onderzoeks- en opsporingscapaciteit nodig is die gericht is op de aanwezigheid van «Ndrangheta? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren (2008–2011) is er flink geïnvesteerd in de samenwerking tussen de Nederlandse en Italiaanse politie en justitie op het gebied van georganiseerde criminaliteit. Deze samenwerking is versterkt door de plaatsing van een Liason Officer in Italië en door afspraken met de anti-maffia-afdeling van het Italiaanse Openbaar Ministerie. Dat heeft geleid tot meer inzicht in de verblijfplaatsen en activiteiten van maffialeden en tot de opsporing en aanhouding van een aantal belangrijke voortvluchtige maffialeden. De uitwisseling van informatie heeft ook geleid tot diverse opsporingsonderzoeken in Nederland.
De verschillende verschijningsvormen van internationale, georganiseerde- en zware criminaliteit, waaronder de criminele activiteiten van de «Ndrangheta, dienen niet geïsoleerd maar in onderlinge samenhang te worden bestreden. Juist om die reden is de aanpak van de georganiseerde misdaad, alsmede de daarbij behorende onderzoeks- en opsporingscapaciteit, bij de Dienst Nationale Recherche en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie belegd. Deze organisaties onderhouden een goede informatiepositie op de belangrijkste criminele fenomenen zoals in beeld gebracht in het Nationaal Dreigingsbeeld (NDB) en verrichten opsporingsonderzoeken waar mogelijk. Zo komen ook de criminele activiteiten van de Italiaanse maffia in beeld en worden ze opgespoord en vervolgd.
De ervaring en analyse wijst uit dat de maffia niet alleen en zelfstandig opereert, maar samenwerking zoekt in bijvoorbeeld Nederland met de (leden van de) zogenaamde Hollandse netwerken en met criminele organisaties uit onder meer Zuid-Amerika. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 maart 2012 heb aangegeven is er dan ook geen reden om binnen de Nationale Recherche een speciaal opsporingsteam voor de aanpak van de Italiaanse maffia in te stellen, omdat juist dat tot versnippering zal leiden. Wel is van belang dat de desbetreffende problematiek nog eens goed tegen het licht wordt gehouden. Dit zal worden gedaan door een gemengde werkgroep verbonden aan de Nationale recherche, met deelname van o.a. de belastingdienst en de FIOD.
Hoe groot acht u de kans dat «Ndrangheta is geïnfiltreerd of zal infiltreren in de Nederlandse overheid, mede in het licht van hun werkwijze in Italie en elders? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland zijn er tot op heden geen aanwijzingen die duiden op infiltratie van de «Ndrangheta binnen de Nederlandse overheid. Politie en justitie blijven wel waakzaam op signalen van infiltratie en ondermijning.
Hoe kan de Nationale Recherche zicht hebben op de Italiaanse maffia, in het bijzonder de «Ndrangheta, als in de politiesystemen geen koppeling gelegd wordt tussen criminele activiteiten en leden van de «Ndrangheta?
Om zicht te krijgen op de criminele activiteiten van leden van de «Ndrangheta verrichten de dienst Nationale Recherche en het Landelijk Parket (strafrechtelijk) onderzoek. Door diepgaand onderzoek wordt inzichtelijk welke groeperingen zich met welke vorm van georganiseerde criminaliteit bezighouden. Daarbij wordt op basis van de politiesystemen uiteraard gekeken naar betrokkenheid van leden van de «Ndrangheta bij criminele activiteiten.
Deelt u de mening dat in Nederland een helikopterview ontbreekt? Zo nee, waaruit blijkt dat Nederland een duidelijk overzicht heeft van het reilen en zeilen van «Ndrangheta?
Ik deel die mening niet. De helikopterview wordt in Nederland geborgd middels het NDB. Daarin worden de belangrijkste criminele dreigingen en bijbehorende ondermijnende effecten benoemd. Nieuwe criminele fenomenen worden in het NDB beoordeeld op grond van hun dreiging. Ook signalen van criminele activiteiten van de Italiaanse maffia worden daarin opgepikt. Deze worden vervolgens in hun volle omvang beoordeeld, waarna opsporingsonderzoeken of andere interventies worden gestart.
Deelt u de mening dat hetgeen in de uitzending aan de orde is gesteld aanleiding geeft om te veronderstellen dat de praktijken van de «Ndrangheta in Nederland in hoge mate de rechtsorde bedreigen? Zo ja, deelt u dan ook de sense of urgency die daaruit spreekt? Welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat tot de buitenlandse bronnen die melding hebben gemaakt van de aanwezigheid van «Ndrangheta in Nederland?
De criminele activiteiten van leden van de «Ndrangheta bedreigen, net als alle andere vormen van georganiseerde misdaad, de Nederlandse rechtsorde. Politie en justitie zijn zich terdege bewust van de ondermijnende effecten van de internationale georganiseerde criminaliteit, waaronder de «Ndrangheta, en zijn daar uitermate waakzaam op. De huidige werkwijzen van politie en justitie, waaronder het NDB, ondervangen op adequate wijze de dreiging van nieuwe criminele fenomenen en koppelen daar de prioritering van opsporingsonderzoeken aan.
Bent u bereid om, indien de Kamer dat verzoekt, de opstellers van het rapport toestemming te geven in vertrouwen met de Kamer te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het rapport had voor de Dienst Nationale Recherche en het Openbaar Ministerie tot doel om meer inzicht te krijgen in de activiteiten van de «Ndrangheta in Nederland. Ik heb u op 13 februari 2012 een publieksversie daarvan toegestuurd. Ik zie op dit moment geen noodzaak om de Kamer daarnaast nog met de opstellers van het rapport vertrouwelijk in gesprek te laten gaan maar wacht een standpunt van de Kamer terzake af.
Wat gaat u doen met het advies in het rapport om diepgaand onderzoek te doen naar de Ndrangheta?
De aanpak van de georganiseerde criminaliteit, waaronder de activiteiten van de «Ndrangheta, blijft onverkort prioriteit. Waar mogelijk zullen Italiaanse maffialeden die in Nederland aanwezig zijn tegemoet worden getreden met een gecombineerde politiële, justitiële en fiscale aanpak.