Het bericht 'Kabinet gebruikt drukmiddelen niet om asielzoekers terug te sturen' |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «overbelast COA zoekt gymzalen en evenementenhallen voor asielzoekers»1 en «Kabinet gebruikt drukmiddelen niet om asielzoekers terug te sturen»?2
Ja.
Herkent u zich in de inschattingen dat de uitzetting van afgewezen asielzoekers moeizaam verloopt en dat het gebruik van drukmiddelen om terugkeersamenwerking te bevorderen belemmert wordt door een prioritering voor de bescherming van handels- en diplomatieke belangen?
Nederland doet het in vergelijking met andere EU-lidstaten redelijk goed wanneer het aankomt op de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers.3 Dit neemt niet weg dat er noodzaak is tot verbetering.
Het vertrek van uitgeprocedeerde asielzoekers is afhankelijk van veel factoren, waar de samenwerking met het land van herkomst er één van is. Nederland is actief in gesprek met relevante landen van herkomst over terugkeer en bekijkt per land op welke wijze we effectief onze terugkeersamenwerking kunnen verbeteren. Als het kabinet bepaalde instrumenten niet heeft ingezet, dan is dat omdat op dat moment zo’n maatregel voor dat specifieke land niet effectief dan wel gewenst werd geacht.
Kunt u aangeven welk afwegingskader u hanteert bij het al dan niet inzetten van drukmiddelen in het kader van «more for more, less for less» ter bevordering van de terugkeersamenwerking met derde landen?
Het kabinet bekijkt per relevant land van herkomst op welke wijze we effectief onze terugkeersamenwerking kunnen verbeteren. Op deze problematiek wordt meer in detail ingegaan in de kamerbrief d.d. 10 juli 2020 naar aanleiding van de motie Becker c.s.4.
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Algerije, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Eritrea, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Ethiopië, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Marokko, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Irak, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Iran, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Moldavië, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Nigeria, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Pakistan, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Somalië, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u een beoordeling geven van de effectiviteit van de terugkeersamenwerking met Turkije, inclusief een overzicht van de omvang van de ontwikkelingsrelatie vanuit Nederland respectievelijk vanuit de EU, de handelsstromen respectievelijk van Nederland en van de EU, en een overzicht van de stappen die in deze kabinetsperiode zijn genomen ter bevordering van de terugkeersamenwerking met dit land in het kader van «more for more, less for less»?
Kunt u de bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Het bericht ‘Vrouwen willen wél meer werken in de zorg: oplossing voor personeelstekort?’ |
|
Judith Tielen (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen willen wél meer werken in de zorg: oplossing voor personeelstekort?»1 en de inhoud van het onderliggende onderzoek van de stichting Het Potentieel Pakken, dat uitgevoerd is onder 17.500 zorgmedewerkers?2
Ja.
Bent u het met de uitspraken in het artikel eens dat er, ondanks de aandacht voor vacatures en tekorten, veel te weinig aandacht is voor het potentieel aan deeltijdwerkende professionals die nu al werkzaam zijn in de zorg? Zo nee, kunt u aangeven hoe u hiernaar kijkt?
Het verhogen van de deeltijdfactor vormt één van de oplossingsrichtingen voor het arbeidsmarktvraagstuk. Het gesprek over de wens om meer uren te werken kan hier een belangrijke rol in spelen. Dit gesprek moet meer worden gevoerd.
Vindt u het ook een probleem dat zorgprofessionals die deeltijd werken, maar meer uren willen werken, daarvoor blijkbaar niet de kans krijgen? Zo ja, op welke manier wilt u dit probleem bespreekbaar maken en oplossen? Zo nee, hoe kwalificeert u deze bevinding?
Het verhogen van de deeltijdfactor vormt één van de oplossingsrichtingen voor het arbeidsmarktvraagstuk. Het kabinet plaatst dit thema graag hoger op de agenda. Daarbij wil ik benadrukken dat de wens tot meer óf minder werken altijd een persoonlijke afweging is. Het gesprek over de wens om meer te werken wordt nog onvoldoende gevoerd binnen zorgorganisaties. Ik heb dit dan ook besproken met werkgevers en werknemers aan de Landelijke Actietafel, in het kader van het Actieprogramma Werken in de Zorg. Het belang van dit thema wordt breed gedeeld.
Verder ondersteunt het kabinet de stichting Het Potentieel Pakken (financieel) in hun werkwijze. De stichting ondersteunt zorgorganisaties in het verkrijgen van inzicht en de mogelijkheden voor personeel om meer uren te werken. De grootste belemmeringen voor zorgorganisaties om meer uren aan te bieden kunnen met hun aanpak worden weggenomen, zoals een goed plan- en roosterbeleid. De bewezen inzichten en aanpak worden verwerkt in een draaiboek. Hierdoor kan de aanpak gemakkelijk worden opgeschaald. Uit een inventarisatie onder de leden van ActiZ blijkt dat er veel interesse is in de aanpak van de stichting Het Potentieel Pakken. De voorzitter en oprichter van de stichting is daarnaast ook aangesteld als ambassadeur van het Actie Leer Netwerk voor het thema «meer uren werken».
De sector gaat er ook zelf mee aan de slag. Op initiatief van de Brancheorganisaties Zorg4 wordt er een gezamenlijke inspiratiebijeenkomst georganiseerd, samen met de stichting Het Potentieel Pakken, met ondersteuning van het Actie Leer Netwerk. Naar aanleiding van deze inspiratiebijeenkomst faciliteert het Actie Leer Netwerk vervolgens leerbijeenkomsten. Deze leerbijeenkomsten zijn bedoeld voor HR professionals van verschillende branches om in hun organisatie daadwerkelijk met het thema «meer uren werken» aan de slag te gaan en om leerervaringen uit te wisselen.
Tenslotte noem ik het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Deeltijdwerk waarin onder andere zal worden geanalyseerd welke belemmeringen werknemers nu ervaren als het gaat om meer uren werken. Dit onderzoek en de kabinetsreactie wordt deze winter aan de Kamer toegezonden.
Op welke manier bent u van plan uitvoering te geven aan de oplossingen die aangedragen worden in het rapport?3
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier bent u bezig uitvoering te geven aan de aangenomen motie van de leden Tielen en Van Weyenberg over het mogelijk maken van tijdelijke uitbreiding van contracturen en het stimuleren van werkgevers om extra uren aan te bieden aan deeltijdwerkenden?4
Een reactie op de motie van de leden Tielen en Van Weyenberg zal volgen in de kabinetsreactie op het IBO Deeltijdwerk. Zoals benoemd in het antwoord op vragen 4, 5 en 6 wordt dit deze winter verwacht.
Bent u het eens met de stelling dat de werkgevers in de zorgsector zelf meer eigenaarschap kunnen nemen bij het oplossen van de personeelstekorten door beter in te spelen op de mogelijkheden van de al in de sector werkzame zorgprofessionals? Zo ja, hoe wilt u dat stimuleren? Zo nee, hoe kijkt u hier dan wel tegenaan?
Zie antwoord vraag 3.
Verwacht u dat de in de zorg geconstateerde bevindingen met betrekking tot deeltijdwerkenden, vergelijkbaar zijn met deeltijdwerkenden in andere sectoren zoals de onderwijssector? Zo ja, op welke manier wilt u ervoor zorgen dat er meer afstemming komt tussen de betrokken vakministers over tekorten en oplossingen met betrekking tot de uitbreiding van deeltijdwerk? Zo nee, waarom niet?
Om te monitoren of de inspanningen in de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt voldoende zijn houdt het kabinet een vinger aan de pols in sectoren waar de overheid zelf werkgever is of de randvoorwaarden voor werkgevers sterk beïnvloedt. Begin 2018 leidde dit tot het vormgeven van een gezamenlijke aanpak van krapte op de arbeidsmarkt.6 Zoals eerder toegelicht in de reactie op moties en toezeggingen, ingediend en gedaan tijdens het debat over het tekort aan arbeidskrachten van 12 september jl.7, zijn veel van de uitdagingen waar de verschillende sectoren mee te maken hebben zeer divers en vaak regioafhankelijk. Daarom is gekozen om binnen de overkoepelende aanpak sectorspecifiek beleid te voeren in de aanpak van arbeidsmarktkrapte.
Regelmatig wordt bezien waar de aanpakken in de publieke sectoren elkaar kunnen versterken. Recent vond hierover opnieuw een gesprek plaats, waarbij de Ministeries van VWS, OCW, Defensie, J&V, SZW en de VNG aanwezig waren. Het delen van ervaringen en leren van elkaars aanpak stond hierbij centraal. Dit voorjaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de gedeelde ervaringen. Overigens is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ook partner van de stichting het Potentieel Pakken en tevens op deze wijze nauw betrokken bij de initiatieven.
Bent u het eens met de stelling dat het waarschijnlijk (kosten-)effectiever is om het huidige personeel te stimuleren om meer uren te werken en hen te binden aan de sector dan te investeren in werving? Zo ja, hoe verwerkt u dat in de verschillende programma’s ten behoeve van de arbeidsmarkt? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Nee, hier ben ik het niet mee eens. Het gaat om én én. Het actieprogramma Werken in de Zorg wordt gericht op drie actielijnen: 1) Meer werken in de zorg; 2) beter leren; en 3) anders werken in de zorg. Het stimuleren om meer uren te werken is hierbinnen één van de oplossingsrichtingen. Voor een uitgebreide stand van zaken verwijs ik u naar de meest recente voortgangsrapportage8.
Iraniërs die dreigen met de vernietiging van historische Joodse graftombes |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Iraniërs dreigen de historische Joodse graftombes van Ester en Mordechai in Iran te vernietigen?1
Ja.
Kunt u nagaan hoe de Iraanse autoriteiten hebben gereageerd op de oproep van de terroristische Basiji-militie om de historische Joodse graftombes te vernietigen?
Daar hebben de Iraanse autoriteiten voor zover bekend niet op gereageerd.
Klopt het dat de Basiji-militie onderdeel is van de Revolutionaire Garde en op de terreurlijst staat van onder meer de VS? Zo ja, bent u bereid deze militie toe te voegen aan de Nederlandse lijst van terreurorganisaties?
De Basij-militie is sinds 1981 formeel ingelijfd in de Islamitische Revolutionaire Garde Corps (IRGC) en staat sinds 2007 onder commando van de IRGC-commandant. De IRGC staat sinds 2010 gelist onder het EU-sanctieregime inzake het Iraanse nucleaire programma. In 2019 heeft de VS de IRGC op de nationale terreurlijst geplaatst. Tevens staan diverse huidige en voormalige Basij-kopstukken gelist onder het EU-sanctieregime inzake de mensenrechtensituatie in Iran.
Zijn de graftombes nog steeds geregistreerd als cultureel erfgoed bij de Iraanse Cultural Heritage and Tourism Organization, zoals u eerder aangaf? Zo nee, waarom niet?2
De graftombes zijn nog steeds geregistreerd als cultureel erfgoed bij de Iraanse Cultural Heritage and Tourism Organization.
Bent u, gezien de acute dreiging voor de Joodse graftombes, bereid er bij de Iraanse autoriteiten op aan te dringen dat heilige plaatsen zoals de Joodse graftombes te allen tijde behouden en beschermd dienen te worden?
Nu de graftombes reeds adequaat beschermd worden middels nationale wetgeving, lijkt hiertoe geen noodzaak te bestaan.
Het bericht dat een aantal gemeenten grenzen stelt aan de komst van arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal gemeenten stelt grenzen aan de komst van arbeidsmigranten»?1
Arbeidsmigranten leveren enerzijds een belangrijke bijdrage aan de economie van gemeenten en Nederland in het algemeen.
Ik begrijp anderzijds de zorgen van de gemeenten die in het nieuwsbericht worden genoemd dat een grote aanwas van arbeidsmigranten gepaard kan gaan met leefbaarheidsproblematiek. Dat gemeenten beleid ontwikkelen om problematische situaties aan te pakken is goed, maar dit beleid moet dan wel binnen de juridische kaders en mogelijkheden passen.
Om misstanden met arbeidsmigratie beter aan te pakken, heeft het kabinet een integrale agenda opgesteld welke in december 2019 naar uw Kamer is verstuurd. Een belangrijk onderdeel van deze agenda is goede samenwerking tussen verschillende partijen, waaronder sociale partners, provincies én gemeenten. De misstanden kunnen immers alleen gezamenlijk aangepakt worden.
Kunt u zich voorstellen dat gemeenten in het kader van de leefbaarheid maatregelen nemen tegen de komst van hoge aantallen arbeidsmigranten? Zo nee, waarom niet?
Om de druk op reguliere woonwijken en leefbaarheid behapbaar te houden, heeft de gemeente instrumentarium tot haar beschikking om ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning of door bij onwenselijke situaties in te zetten op handhaving. Tevens kunnen gemeenten contact opnemen met de Stichting Normering Flexwonen om te kijken of de kwaliteit van de huisvesting op orde is.
Quota aan aantallen arbeidsmigranten vind ik niet de weg. Ik wil dat er regionale afspraken komen wat betreft huisvesting van arbeidsmigranten om zo ook de leefbaarheidsproblematiek mede aan te pakken, want alleen regio’s tezamen kunnen dit oppakken.
Erkent u dat het verstandig is dat de gemeenteraad van Zaltbommel negatieve effecten op de leefomgeving, waaronder de sociale cohesie, de parkeerdruk en het aanwezige voorzieningenniveau, wilt voorkomen door een maximum van 2.000 plekken aan het aantal arbeidsmigranten te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met het gemeentebestuur van Kerkrade eens dat grote aantallen arbeidsmigranten druk leggen op de woonvoorzieningen en op termijn de samenhang in de buurt kan ontwrichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees van het gemeentebestuur van Barneveld voor verdringing van de lokale beroepsbevolking?
Zowel uit een onderzoek van SEO Economisch Onderzoek uit 2014 als uit het onderzoek van het CPB en SCP uit 2018 naar verdringing door arbeidsmigratie volgt dat er gemiddeld geen effecten worden gevonden. Voor sommige groepen kan er echter wel een negatief effect zijn. Het gaat dan om de groepen die direct concurreren met immigranten. Vaak zijn migranten lager opgeleid dan gemiddeld, en concurreren ze dus met laagopgeleiden. De negatieve effecten voor laagopgeleiden spelen vooral op de korte termijn. Een flexibele arbeidsmarkt kan zich makkelijker aanpassen aan de instroom van een nieuwe groep. De cijfers voor Nederland suggereren volgens CPB en SCP, in combinatie met de literatuur, dat hier weinig verdringing door migratie te verwachten is.
Ziet u net als de gemeente Stichtse Vecht dat werk bij voorkeur wordt uitgevoerd door inwoners die kunnen en willen werken, maar die nu nog aan de kant staan?
In het genoemde onderzoek van SEO wordt geconcludeerd dat werknemers in bedrijfstakken die veel gebruikmaken van arbeidsmigranten niet massaal zijn uitgestroomd naar werkloosheid of inactiviteit. Nieuwe instromers en werkzoekenden hebben ook geen last gehad van concurrentie bij het vinden van een nieuwe baan. Dit vanwege de dynamiek van de arbeidsmarkt. Dit neemt niet weg dat voor groepen die direct met arbeidsmigranten concurreren er dus wel op korte termijn negatieve effecten kunnen zijn.
Erkent u dat een hoog aanbod van arbeidsmigranten niet helpt om mensen zonder werk aan de slag te krijgen? Hoe voorkomt u verdringing?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat werkgevers op geen enkele wijze geprikkeld worden om te investeren in de circa een miljoen mensen die aan de kant staan, zolang zij ongebreideld goedkope arbeidskrachten uit het buitenland kunnen aantrekken?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vaak is door werkgevers voorgesteld om de lonen te verhogen in plaats van over te gaan tot het werven van arbeidsmigranten?
Dit is een proces van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. In Nederland maken sociale partners afspraken over onder meer de loonontwikkeling in de verschillende cao’s. Ik treed hier niet in.
Deelt u de mening dat niet alleen gemeenten, maar ook u moet overgaan tot regulering van arbeidsmigratie, conform de Initiatiefnota van de leden Segers en Marijnissen over een Actieplan arbeidsmigratie?2
Ik zal op verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken zo spoedig mogelijk op dit actieplan reageren.
Deelt u de mening dat het recente plan van D66 om arbeidsmigranten uit Afrika te halen buitengewoon ondoordacht is, onder andere omdat het tot een braindrain in het land van herkomst leidt alsmede tot verdringing en loondump in Nederland?3
Zoals de Staatssecretaris van JenV heeft aangegeven tijdens het AO Vreemdelingen- en asielbeleid van 13 februari jl. komt het kabinet nog met een reactie op het plan van D66 en zal dit worden meegenomen in de kabinetsvisie op de demografische ontwikkelingen naar aanleiding van de motie-Dijkhoff c.s.4
Het bericht ‘CO2-compensatie is misleidend en ‘nattevingerwerk’' |
|
Matthijs Sienot (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «CO2-compensatie is misleidend en «nattevingerwerk?»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de zorgen over de betrouwbaarheid van CO2-compensatieprojecten voor de luchtvaart?
Aangezien de effectiviteit van CORSIA afhangt van de betrouwbaarheid van alle elementen van het systeem, heeft ook de betrouwbaarheid van CO2-compensatieprojecten mijn aandacht. Via de Nederlandse deelname aan ICAO wordt er op toe gezien dat internationaal strenge voorwaarden gehanteerd worden voor de kwaliteit van certificaten, die luchtvaartmaatschappijen voor CORSIA zullen kopen. Op de kwaliteit van certificaten die luchtvaartmaatschappijen vrijwillig kopen in de markt vindt geen toezicht plaats, net zoals breder geldt voor de gehele vrijwillige markt in CO2-compensatie. De certificaten die vrijwillig worden gekocht en waarop geen toezicht is kunnen niet worden gebruikt voor CORSIA, terwijl de certificaten waarop wel toezicht is wel kunnen worden gebruikt voor CORSIA.
Bent u het ermee eens dat deze onbetrouwbaarheid kan leiden tot een onrealistisch beeld van de daadwerkelijke kosten van CO2-reductie, en dat dit beeld de markt voor CO2-reductieprojecten kan verstoren ten koste van CO2-reductieprojecten die wel daadwerkelijk een positieve impact kunnen hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de afgelopen 20 jaar is er onder het Kyoto Protocol (de voorloper van de Overeenkomst van Parijs) heel veel ervaring opgedaan met CO2-compensatieprogramma’s en projecten. Deze ervaring is gebruikt bij de uitwerking van de emissions unit eligibility criteria;regels voor programma’s en projecten die in aanmerking komen voor CORSIA. Die regels zijn opgesteld om er op toe te zien dat CO2-certificaten daadwerkelijke reductie betekenen, dat de investeringen additioneel zijn, en ook dat certificaten maar één keer kunnen worden ingezet voor het reduceren van CO2 (voorkomen van dubbeltelling).
Aan de hand van deze criteria worden programma’s en projecten door een speciaal daartoe ingestelde technische commissie (Technical Advisory Board,TAB) beoordeeld en wordt bepaald of de eenheden van deze programma’s en projecten onder CORSIA mogen worden ingebracht en waarvan luchtvaartmaatschappijen vervolgens de CO2-certificaten kunnen kopen. Nederland is betrokken geweest bij de totstandkoming en uitwerking van deze regels. Via de Nederlandse zetel in de Raad van ICAO kan scherp worden toegezien op de toepassing van die criteria en het daarop gebaseerde advies van de TAB.
Gaat u stappen ondernemen of bent u bereid stappen te nemen tegen misleiding in de luchtvaart bij CO2-compensatieclaims, ook gezien dit onderdeel wordt van het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA), dat in 2021 met een pilot zal starten? Zo ja, hoe gaan deze stappen eruitzien?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u waarborgen dat de emissiecompensatie-investeringen die zullen worden gemaakt binnen het CORSIA zullen gaan naar projecten die daadwerkelijk de CO2-compensatie genereren die zij beloven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een verstoring van de emissiecompensatiemarkt door onbetrouwbare aanbieders zou kunnen leiden tot een vertekend beeld bij de Nederlandse consument over de klimaatimpact van vluchten, waarmee het transportkeuzes zou kunnen beïnvloeden?
Ik raad de consument aan om altijd kritisch te kijken naar de CO2-uitstoot van verschillende transportmodaliteiten en dit mee te laten wegen bij het maken van keuzes. Dat consumenten vrijwillig de mogelijkheid hebben om uitstoot te compenseren is geen vervanging voor het maken van een dergelijke keuze.
Hoe en waar private ondernemingen hun CO2-compensatie-investeringen doen is de uitkomst van een complex proces, waarbij een afweging wordt gemaakt op basis van aspecten zoals prijs van de reductie-eenheden, prijsontwikkeling in de koolstofmarkt, de kwaliteit van de aangeboden projecten, de kosten van investeringen in andere reductiemaatregelen en de gevolgen voor de ticketprijs. Aangezien toezicht op CORSIA internationaal geregeld is, is het bovenal van belang dat de kwaliteit van compensatieprojecten waarvan CO2-certificaten worden gekocht aan de criteria voldoet. Daar wordt op gestuurd in ICAO.
Voor de beantwoording van de vragen over het functioneren en eventueel toezicht op de vrijwillige CO2compensatiemarkt verwijs ik naar de Kamerbrief van mijn collega van Economische Zaken en Klimaat (DGKE-K/20065012, d.d. 12 maart 2020).
Bent u ook van mening dat de Nederlandse consument erop moet kunnen vertrouwen dat het geld dat zij investeren via deze compensatieaanbieders ook daadwerkelijk leidt tot de aan hen beloofde CO2-reductie?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe houdt u toezicht of bent u van plan toezicht te gaan houden op CO2-compensatieclaims en de daarbij horende certificatieschema’s, zoals bijvoorbeeld de Gold Standard? Kunt u bovendien toelichten hoe deze manieren ertoe bij zouden kunnen dragen dat de Nederlandse consument kan vertrouwen in de waarde van een eventuele CO2-reductie-investering?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van plan om afspraken te gaan maken met de luchtvaartsector over het verplaatsen van een deel van hun CO2-compensatie-investeringen naar projecten binnen de EU, of zelfs Nederland, zodat toezicht houden op claims eventueel vergemakkelijkt kan worden en er een nieuwe financiële impuls ontstaat om in Nederland en de EU te werken aan CO2-reductie? Zo ja, kunt u toelichten wanneer en hoe u dat van plan bent te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Het zogeheten ‘Istanboel 10’-proces |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van laatste zitting in het zogeheten «Istanboel 10»-proces waar een groep van elf mensenrechtenverdedigers terecht staat die in 2017 werden gearresteerd tijdens een training voor digitale veiligheid?
Ja.
Kent u de analyse van het Nederlands Helsinki Comité gebaseerd op de officiële procesdocumenten en informatie van Turkse mensenrechtenverdedigers?
Ja.
Deelt u de zorg over de aanklacht die is gebaseerd op de Turkse antiterrorismewetgeving? Zo nee, waarom niet?
Nederland kan niet oordelen over individuele aanklachten, maar maakt zich in het algemeen zorgen over het effect van de huidige Turkse anti-terrorismewetgeving op de mensenrechtensituatie in het land. Nederland heeft recent bijvoorbeeld in VN-verband bij Turkije aangedrongen op aanpassing van deze wetgeving.
Deelt u de zorg over een eerlijke procesgang voor deze mensenrechtenverdedigers? Zo ja, heeft u deze zorgen geuit tegenover uw Turkse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt deze zaak op de voet en heeft elke hoorzitting samen met andere Europese partners gemonitord, meest recentelijk op 19 februari jl. Nederland mag en kan zich echter niet mengen in de rechtsgang in een andere staat. De Nederlandse regering zal bij de Turkse autoriteiten het belang van een functionerende rechtsstaat, waaronder het recht op een eerlijk proces, onder de aandacht blijven brengen. Ook in relatie tot deze zaak. Dit doet Nederland ook in Europees verband.
Verder blijft Nederland het maatschappelijk middenveld, en mensenrechtenverdedigers in Turkije steunen, onder andere dankzij het Matra-programma en het Mensenrechtenfonds.
Bent u van mening dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, inclusief mensenrechtenverdedigers in Turkije, onder druk staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier geeft u opvolging aan deze zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om openlijk aandacht te schenken aan deze zaak en via de geijkte kanalen druk uit te oefenen op de Turkse autoriteiten om alle beklaagden een eerlijk proces te geven, al dan niet samen met uw Europese collega’s?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken op 4 maart aanstaande?
Ja.
De berichten ‘VS van plan uit WTO-onderdeel te stappen’ en ‘Chinese bussen kunnen bij aanbesteding niet worden geweerd’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «VS van plan uit WTO-onderdeel te stappen»1 en «Chinese bussen kunnen bij aanbesteding niet worden geweerd»?2
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre u de opvatting van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland deelt dat het juridisch niet mogelijk is om aanbestedingen uit China te weren?
Bij aanbestedingsprocedures is het mogelijk om inschrijvers uit China te weren. Ik informeerde uw Kamer op 23 april jl. hierover bij de beantwoording van vragen over de openbaar vervoersconcessie IJssel-Vecht4 in de provincies Overijssel, Gelderland en Flevoland. U bent ongetwijfeld op de hoogte van de recente berichtgeving over het mogelijke gebruik van «side letters» door Keolis. Dit is een vervelende kwestie waarnaar de provincie Overijssel en Keolis onderzoek doen. Ik volg deze ontwikkelingen op de voet. Deze kwestie staat echter los van de beantwoording waarin in algemene zin wordt uitgelegd onder welke omstandigheden niet-Europese partijen kunnen worden geweerd bij aanbestedingen en ov-concessies. Zowel in het geval van de concessie IJssel-Vecht als in het geval van Noord-Holland zit dat als volgt.
Het is voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement (GPA)) van de WTO en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt. China is geen partij bij de GPA, noch heeft de EU een bilateraal handelsakkoord met China. Om die reden kunnen inschrijvers uit China worden geweerd. Het is voor speciale-sectorbedrijven in de zin van de Aanbestedingswet 2012 daarnaast mogelijk om een inschrijving op een opdracht voor leveringen af te wijzen indien het aandeel van de uit dergelijke derde landen afkomstige goederen meer dan vijftig procent uitmaakt van de totale waarde van de goederen waarop deze inschrijving betrekking heeft. Deze mogelijkheden vloeien voort uit internationale en Europese regelgeving en worden ook door die regelgeving ingekaderd.
In de gevallen van Overijssel, Gelderland en Flevoland, respectievelijk van Noord-Holland, ging het echter niet om aanbestedingen van bussen maar om verleningen van openbaarvervoersconcessies. In Overijssel, Gelderland en Flevoland was de winnende inschrijver Keolis, een Nederlandse vervoersmaatschappij (in eigendom van Keolis SA in Frankrijk). In Noord-Holland was dat Connexxion, eveneens een Nederlandse vervoersmaatschappij. Deze vervoersmaatschappijen hebben vervolgens bussen aangekocht middels een private transactie. Zoals ook toegelicht in de hiervoor aangehaalde beantwoording van vragen, was het voor de concessieverleners niet mogelijk om de vervoersbedrijven de verplichting op te leggen om bussen uit de EU te betrekken.
De twee gevallen zijn overigens verschillend als het gaat om de herkomst van de bussen. Keolis heeft bussen gekocht van het van oorsprong Chinese bedrijf BYD. In de concessies van de provincie Noord-Holland rijdt Connexxion in de concessie Noord-Holland Noord met bussen van zowel BYD als VDL, in de concessie Haarlem-IJmond met bussen van BYD en VDL en vanaf eind 2020 ook van het Nederlandse bedrijf Ebusco. Voor de concessie Gooi- en Vechtstreek heeft de winnende vervoerder (Transdev) in Nederland geproduceerde bussen (Ebusco & VDL) aangeboden.
Kunt u aangeven hoe deze opvatting van het college zich verhoudt tot het antwoord op eerdere vragen over aanbestedingen uit China van 28 oktober 2019, waarin u mededeelde dat «Nederlandse – en andere Europese – aanbestedende diensten geen inschrijvingen hoeven toe te laten uit landen die niet zijn aangesloten bij de Government Procurement Agreement (GPA) onder de WTO, zoals China»?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre de multilaterale overeenkomst over aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) mogelijkheden biedt voor overheden op zowel landelijk als ook provinciaal niveau en gemeentelijk niveau voor het weren van aanbestedingen uit landen die geen partij zijn bij deze overeenkomst?
Onder de GPA van de WTO mogen aanbestedende diensten van de aangesloten landen (potentiële) inschrijvers uit deze landen geen toegang weigeren tot de markt voor overheidsopdrachten. Dit betekent dat de GPA de markt voor overheidsopdrachten van een deelnemend land opent voor inschrijvingen van bedrijven uit andere deelnemende landen. Dit brengt met zich mee dat deze markt gesloten kan blijven voor inschrijvingen van bedrijven uit niet-GPA-landen, ongeacht het bestuurlijk niveau.
Hoe verhoudt de Aanbestedingswet, die geen mogelijkheid biedt tot het geven van een voorkeur aan Nederlandse of Europese partijen, zich tot het GPA?
De Aanbestedingswet 2012 sluit aan op de GPA. De Aanbestedingswet verbiedt namelijk aanbestedende diensten om minder gunstige voorwaarden toe te passen op inschrijvers uit landen die bij de GPA zijn aangesloten of waarmee de EU een bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt dan op inschrijvers uit EU-lidstaten. Omgedraaid betekent dit dat aanbestedende diensten wél minder gunstige voorwaarden toe mogen passen op inschrijvers uit landen waar dat niet voor geldt. De Europese Commissie draagt dit standpunt ook actief uit. Ik verwijs in dit geval echter naar mijn antwoord op vraag 2 en 3: het ging hier niet om inschrijvingen uit derde landen op aanbestedingen, maar om private transacties.
Wat is uw inzet ten aanzien van het verduidelijken van de mogelijkheden voor het weren van aanbestedingen vanuit landen die geen partij zijn bij het GPA? Heeft u hierover informatie gedeeld met provincies en/of gemeenten, of bent u voornemens dit te doen?
Ik deel daar informatie over met aanbestedende diensten, zoals provincies en gemeenten, via PIANOo, het expertisecentrum aanbesteden5.
Kunt u aangeven hoe uw inspanningen om het Commissievoorstel over een Instrument voor Internationale Overheidsopdrachten aan te scherpen vorderen? Op welke momenten heeft u uw voornemen om dit voorstel effectiever te maken en de mogelijkheden voor het nemen van restrictieve maatregelen uit te breiden tot dusver kenbaar gemaakt?
De besprekingen over het voorstel van de Commissie voor een International Procurement Instrument zijn op dit moment in Brussel gaande. Daarbij wordt onderzocht hoe verschillende aanpassingen van het voorstel kunnen uitpakken. De daadwerkelijke tekstuele onderhandelingen zijn nog niet begonnen en de planning daarvan is mede afhankelijk van corona-maatregelen. In de besprekingen tot nu toe is het Nederlands standpunt stelselmatig ingebracht teneinde een effectief instrument tot stand te brengen dat daarnaast zo min mogelijk bestuurlijke en administratieve lasten met zich mee brengt.
Hoe staat u tegenover het – mogelijke – voornemen van de Verenigde Staten om zich terug te trekken uit het GPA?
De door u aangehaalde geruchten zijn niet bevestigd door de Verenigde Staten. Ten algemene blijft overeind dat het kabinet voorstander is van een op regels gebaseerd handelssysteem en van afspraken over internationale toegang tot de markt voor overheidsopdrachten via de GPA.
Kunt u schetsen wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn voor Nederlandse ondernemers en de Nederlandse economie wanneer de Verenigde Staten zich uit het GPA terugtrekt? Biedt het GPA mogelijkheden tot het weren van aanbestedingen van bedrijven uit de Verenigde Staten op het moment dat zij niet langer partij zijn bij de GPA?
Nederlandse ondernemers hebben op basis van de GPA toegang tot overheidsaanbestedingen in de Verenigde Staten op het niveau van de federale overheid en op het niveau van de individuele staten. Daarbij geldt dat de mate van toegang per staat verschilt.
Als de Verenigde Staten zich uit de GPA zou terugtrekken, zouden ondernemers uit de EU en andere bij de GPA aangesloten landen die toegang verliezen. Daar staat tegenover dat veel Nederlandse ondernemers op dit moment al zaken doen in de Verenigde Staten via een lokale partner of dochteronderneming. Die praktijk wordt niet geraakt door een eventuele terugtrekking uit de GPA.
Voor wat betreft de mogelijkheden om inschrijvingen uit niet bij de GPA aangesloten landen te weren, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en 3. De daar geschetste mogelijkheden gelden ook voor Nederlandse aanbestedende diensten die inschrijvers uit de Verenigde Staten zouden willen weren, indien de Verenigde Staten zich terug zouden trekken uit de GPA.
Bent u voornemens om in Europees verband of in diplomatiek contact met de Verenigde Staten uw houding ten opzichte van het mogelijke terugtrekken van de Verenigde Staten uit het GPA en het belang van multilaterale afspraken over internationale aanbestedingen kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet draagt te allen tijde de boodschap uit dat het hecht aan het multilaterale handelssysteem en de GPA.
De immorele marketing door een medicijnfabrikant die is veroordeeld door de rechter |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter over de marketing van geneesmiddelenfabrikant Boehringer Ingelheim en op het Signalement Farmamarketing?1 en2
De rechter heeft in deze zaak geoordeeld dat Boehringer Ingelheim reclame heeft gemaakt die het rationele gebruik van deze geneesmiddelen niet bevordert wegens het ontbreken van een objectieve voorstelling van zaken. In brieven waarin de voorschrijvende artsen op de hoogte worden gebracht van de terugbetalingsregeling van Boehringer Ingelheim wordt geen objectieve voorstelling van zaken gegeven. Hen wordt voorgehouden dat het rationele farmacotherapie is om Jardiance® en Synjardy® in te zetten bij patiënten met diabetes type 2 die insuline gebruiken, terwijl dit op grond van de huidige stand van de wetenschap (nog) niet is aangetoond. De voorschrijvende artsen worden hierdoor op het verkeerde been gezet ofwel misleid. Door in de brieven daarvan geen melding te maken, worden de verboden van artikel 84 lid 3 en ook van 84 lid 4 Geneesmiddelenwet overtreden. De terugbetalingsregeling is om die reden al ontoelaatbaar. Het toepassen van deze terugbetalingsregeling is onrechtmatig tegenover Novo Nordisk, die geneesmiddelen tegen diabetes type 2 in de markt brengt die wel worden vergoed.
Na dit vonnis is tussen partijen een schikking getroffen, en is een nieuwe terugbetaalregeling in het leven geroepen.
Ik heb dit onder de aandacht gebracht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Zie verder mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Wat vindt u ervan dat artsen deze medicatie bleven voorschrijven vanwege wetenschappelijke artikelen die overmatig waren beïnvloed door de industrie?
Het is mij niet bekend dat artsen deze medicatie bleven voorschrijven vanwege artikelen die beïnvloed waren door de industrie.
Zijn er meer gevallen waarbij volgens u de terugbetaalregeling van fabrikanten kan worden aangemerkt als reclame?
Er zijn mij geen gevallen bekend waarbij een terugbetaalregeling kan worden aangemerkt als reclame. Terugbetaalregelingen zijn als zodanig in principe niet verboden.
Bedacht moet worden het vonnis van de Rechtbank Midden Nederland een zeer specifieke casus betreft, waarbij de rechter oordeelde dat de door Boehringer verstrekte informatie onvolledig was. Deze uitspraak kan daarom niet zomaar worden vertaald naar terugbetalingsregelingen in het algemeen.
Wat zegt het vonnis volgens u over terugbetaalregelingen door fabrikanten in het algemeen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de voorzitter van de recente richtlijnencommissie inzake cardiovasculair risicomanagement (CVRM) directeur is van een contract research organisation (CRO), die afhankelijk is van onderzoeksopdrachten van de farmaceutische industrie? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?3
Voor zover ik heb kunnen nagaan is de voorzitter van deze richtlijncommissie niet verbonden aan een CRO.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de farmaceutische industrie geen invloed kan uitoefenen op richtlijnen, met als resultaat dat rationeel gebruik van een geneesmiddel niet wordt bevorderd of dat wordt aangezet tot off-label gebruik van een geneesmiddel?
Dat is de taak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd. Deze heeft voldoende handvatten om op te treden tegen wetsovertredingen.
Wat vindt u ervan dat deze uitspraak pas kwam nadat de concurrent een kort geding had aangespannen? Wordt er voldoende toezicht gehouden op onrechtmatige marketingpraktijken door fabrikanten?
De handelwijze van Boehringer werd door de rechter onrechtmatig geacht jegens Novo Nordisk. Het is begrijpelijk dat dit aan het licht komt na een kort geding.
Ik vind dat de IGJ voldoende toezicht houdt en ook dat zij voldoende wettelijke handvatten heeft. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 1 onderzoekt de IGJ de terugbetaalregeling van Boehringer.
Honden afscheid laten nemen van baasje |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ziekenhuis laat hond afscheid nemen van overleden baasje»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het heel mooi is dat het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) het toeliet dat de hond afscheid kon nemen van zijn in het ziekenhuis overleden baasje?
Het is mooi dat er aandacht is voor de individuele omgeving en wensen van de patiënt en dat in dit geval dus wordt gedacht aan de hond van de patiënt. Veel mensen hebben een nauwe band met het huisdier en maken huisdieren deel uit van de naaste omgeving. Met voldoende aandacht en zorgvuldigheid voor de gezondheidsrisico’s voor kwetsbare patiënten kon in deze situatie de hond afscheid nemen van de patiënt.
Het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) heeft mij laten weten dat vanuit infectiepreventie per casus in overleg met medisch verantwoordelijken wordt gekeken of het microbiologisch verantwoord is om dieren in het UMCG toe te laten en onder welke condities. In het UMCG worden vaker huisdieren toegelaten, maar dit is geen alledaagse gang van zaken. In een ziekenhuis moet de gezondheid en veiligheid van patiënten voorop staan. Het is belangrijk dat er een afweging wordt gemaakt tussen de individuele wensen van patiënten en de risico’s voor de gezondheid van (andere) patiënten.
Er zijn ook negatieve kanten aan het bezoek van huisdieren te noemen, zo stelt ook de Werkgroep Infectie Preventie (WIP). Huisdieren zijn namelijk dragers en overbrengers van pathogene micro-organismen en zorgen daarom voor infectiegevaar. Zij kunnen micro-organismen overbrengen via hun vacht van de ene naar de andere patiënt. De WIP geeft aan dat het bij honden (en katten) vooral gaat om besmettingen met staphylokokken, darmbacteriën zoals salmonella en campylobacter, parasieten en schimmels.
Wat zijn de voorwaarden waaronder het UMCG huisdieren toelaat in het ziekenhuis en op de intensive care?
Het UMCG geeft aan dat het toelaten van specifieke diersoorten ter ondersteuning bij menselijke handicaps of tekortkomingen wordt toegestaan onder de hieronder beschreven condities. Voor specifieke en persoonlijke zorgsituaties wordt een afgeleid pakket aan voorwaarden geformuleerd en afgestemd. Voor een patiënt die afhankelijk is van een hulphond, wordt meestal wel een oplossing gevonden, waarbij de hond onder bepaalde omstandigheden zelfs samen met zijn eigenaar op een eenpersoonskamer mag worden opgenomen.
Minimale voorwaarden zijn:
Het wordt afgeraden dat medewerkers de hond aanhalen of aaien.
Hanteren alle Nederlandse ziekenhuizen dergelijke voorwaarden, waardoor het dus in principe mogelijk is dat een huisdier toegelaten wordt? Zo nee, betekent dat dat er ziekenhuizen zijn waarin huisdieren principieel nooit toegelaten worden in het ziekenhuis en/of op de intensive care?
Op een aantal websites van ziekenhuizen, zoals het UMC Utrecht en het Medisch Spectrum Twente, is aangegeven dat huisdieren niet zijn toegestaan, met uitzondering van hulphonden. Ook voor de toegang van hulphonden gelden voorwaarden. Op bijvoorbeeld de website van het Medisch Spectrum Twente wordt vermeld dat afdelingen met kwetsbare patiëntengroepen, waaronder de IC, niet zijn toegestaan voor hulphonden. Voor speciale situaties, zoals die in het UMC Groningen, kan een uitzondering worden gemaakt. Het is aan de ziekenhuizen zelf om in specifieke gevallen de afweging te maken tussen de toegevoegde waarde van het toelaten van huisdieren en de risico’s ervan.
De beschreven situatie bij het UMCG is niet nieuw. Eerder heeft in het Laurentius Ziekenhuis in Roermond een hereniging plaatsgevonden tussen hond en baas. De betreffende vrouw lag op de IC en is naar de ambulancesluis gereden voor een ontmoeting met haar hond.
Indien het laatste het geval is, deelt u de mening dat het wenselijk is dat er gestandaardiseerde voorwaarden komen waaronder het mogelijk is dat huisdieren toegelaten worden in het ziekenhuis en op de intensive care?
Op dit moment wordt in de huisregels van ziekenhuizen omtrent hulphonden en huisdieren, voor zover publiekelijk geëxpliciteerd, een afweging gemaakt tussen de risico’s voor de gezondheid en veiligheid van patiënten en de behoeftes van mensen in uitzonderlijke situaties. Dit betekent dat hulphonden dikwijls onder voorwaarden worden toegelaten. Soms laten ziekenhuizen bij wijze van uitzondering ook huisdieren toe onder toepassing van de nodige maatregelen omtrent de hygiëne, zoals in het UMCG en het Laurentius Ziekenhuis. Gezien de risico’s met betrekking tot hygiëne en gezondheid voor kwetsbare patiënten zal in elke situatie opnieuw de afweging wordt gemaakt door een ziekenhuis.
Zo ja, gaat u zich hiervoor inzetten en hoe houdt u de Kamer daarvan op de hoogte?
Het is aan de individuele zorgaanbieders om te bezien of zij huisdieren kunnen en willen toelaten en hoe ze invulling geven aan de randvoorwaarden daarvoor. Met de IGJ ben ik van mening dat zorgaanbieders daar hun eigen verantwoordelijkheid in hebben. Het gaat om persoonsgerichte zorg en unieke ziekenhuizen waardoor het niet wenselijk is om gestandaardiseerde voorwaarden te hanteren.
Indien het niet mogelijk mocht zijn om het te standaardiseren in ziekenhuizen, bent u dan bereid om in gesprek te gaan met rouwcentra/uitvaarcentra om het daar mogelijk te maken?
Rouwcentra en uitvaartcentra zijn private organisaties. Het is aan rouwcentra en uitvaartcentra zelf om in samenspraak met de nabestaanden de afweging te maken voor het faciliteren van afscheid voor huisdieren.
Het bericht ‘Werkgever beboet voor discrimineren zwangere: Velen gaan de fout in’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Werkgever beboet voor discrimineren zwangere: «Velen gaan de fout in»»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat zwangerschapsdiscriminatie nog steeds veelvuldig voorkomt, ondanks de inspanningen voor meer voorlichting?
Het is onacceptabel dat een zwangerschap leidt tot discriminatie of spanningen op de werkvloer. Een zwangerschap dient een positieve en zoveel mogelijk zorgeloze tijd te zijn. Niet alleen voor het individu, maar ook voor de samenleving is het een groot probleem wanneer vrouwen door zwangerschapsdiscriminatie gehinderd worden in hun participatie op de arbeidsmarkt en hierdoor ongelijkheid in de hand wordt gewerkt.
Heeft u enigszins zicht op hoe vaak zwangerschapsdiscriminatie voorkomt en klopt het dat deze vorm van discriminatie meestal niet aan het licht komt, zoals de heer Besselink aangeeft in het RTL-nieuws artikel?
Een indicatie voor de prevalentie van zwangerschapsdiscriminatie wordt gevormd door een onderzoek dat in 2016 is uitgevoerd door het College voor de Rechten van de Mens2. Uit dit onderzoek bleek dat 43% van de vrouwen die zwanger waren of net een kind hadden gekregen in aanraking kwam met mogelijke discriminatie op de werkvloer en/of bij sollicitaties. Het onderzoek wordt nu herhaald.
Klopt het dat ook ziekmelden tijdens een zwangerschap niet kan worden gezien als «niet naar behoren functioneren», zoals de voormalig werkgever in het verweer heeft aangedragen?
Ongeschiktheid om de functie uit te voeren als gevolg van ziekte (belemmering in het functioneren door ziekte), ongeacht of de oorzaak van de ziekte zwangerschapsgerelateerd is, kan niet worden gezien als «niet naar behoren functioneren».
Wat vindt u ervan dat zwangere vrouwen nu soms gesprekken met hun werkgever stiekem opnemen om aan te kunnen tonen dat er sprake is van discriminatie?
Ik ben geen voorstander van het stiekem opnemen van gesprekken tussen werknemers en werkgevers, in geen van beide richtingen. Tegelijkertijd is het voor slachtoffers van discriminatie uitermate complex om aan te tonen dat van discriminatie sprake is geweest. Het is aan het College of de rechter om te oordelen of deze middelen in een zaak geoorloofd zijn en meegewogen kunnen worden.
Hoe is de bescherming tegen zwangerschapsdiscriminatie in andere landen geregeld? Zijn er landen waarbij de bewijslast van zwangerschapsdiscriminatie wordt neergelegd bij de werkgever?
Voor de gehele Europese Unie geldt dat in geval van discriminatie naar geslacht in de arbeidssituatie degene die meent dat verboden onderscheid wordt gemaakt feiten moet aanvoeren die dat onderscheid kunnen doen vermoeden en dat de verweerder vervolgens dient te bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden. Op grond van artikel 2, lid 2, aanhef en sub c, van de richtlijn 2006/54/EG uit 2006 valt elke minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof onder het begrip discriminatie. Dit betekent dat in ieder geval in alle EU-lidstaten in gevallen waarin zwangere vrouwen en vrouwen die recentelijk zijn bevallen en/of borstvoeding geven feiten aanvoeren die discriminatie op het werk doen vermoeden de bewijslast van het tegendeel bij de werkgever ligt.
Ook in Nederland is het in dergelijke gevallen zo geregeld. Het onderscheid kan aannemelijk gemaakt worden door middel van stukken, verklaringen etc. Het is vervolgens aan de andere partij om te bewijzen dat geen sprake is van discriminatie.
Klopt het dat een groot deel van zwangerschapsdiscriminatie plaatsvindt door het niet verlengen van een contract?
Ja, dat klopt. Dit blijkt onder andere uit het voornoemde onderzoek van het College en de vragen en meldingen die zij ontvangen over zwangerschapsdiscriminatie.
Bent u bekend met de analyse van het College voor de Rechten van de Mens dat de regels rond het uitzendbeding botsen met het discriminatieverbod?2
Ja
Zijn er voorbeelden bij u bekend waar rechters hebben geoordeeld dat het uitzendbeding voorgaat op het discriminatieverbod?
Het is ook uitzendwerkgevers niet toegestaan om te discrimineren. Als in de arbeidsovereenkomst een uitzendbeding is opgenomen dan kan dat worden ingeroepen. In sommige gevallen kan het inroepen van dit beding zelf discriminatoir zijn. Het is aan de rechter om dat op grond van alle omstandigheden van het geval te beoordelen.
Deelt u de mening dat in alle gevallen het discriminatieverbod eigenlijk voor zou moeten gaan op het uitzendbeding?
Zoals gezegd geldt ook bij uitzendkrachten met een uitzendbeding gewoon het discriminatieverbod. Vraag is of er in deze gevallen sprake is van discriminatie. Het uitzendbeding stelt flexibiliteit centraal. Dat betekent dat geldt dat de werkrelatie van rechtswege eindigt indien de opdracht bij de inlener op diens verzoek wordt beëindigd. In deze afweging staat niet de achtergrond of eventuele zwangerschap van een uitzendkracht centraal, maar de gevraagde directe beschikbaarheid voor de inlener die bij ziekte vervalt. Het College heeft aangekondigd dit complexe vraagstuk te willen voorleggen aan de rechter als zich een zaak op dit terrein aandient. Dat lijkt me de geëigende route om te bewandelen.
Welke wijzigingen zijn er nodig om dit te verduidelijken in de wetgeving?
Een dergelijke wijziging is mijns inziens vooralsnog niet aan de orde. Zoals reeds aangegeven is, geldt ook bij uitzendkrachten met een uitzendbeding in hun contract het discriminatieverbod. Vraag is alleen hier of er sprake is van discriminatie wegens zwangerschap. Zoals eerder aangegeven wil het College dit complexe vraagstuk in een voorkomend geval laten toetsen door de rechter.
Daarnaast heeft het Gerechtshof Den Haag onlangs in een tussenbeschikking d.d. 17 maart 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:460) vooralsnog geoordeeld dat de cao-bepaling omtrent het einde van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding in geval van een ziekmelding in strijd is met het opzegverbod van artikel 7:670 BW en daarom vernietigbaar is. Niet uitgesloten is dat het eindoordeel van het Gerechtshof gevolgen heeft voor het uitzendbeding in relatie tot een ziekmelding die verband houdt met zwangerschap. De rechtszaak is aangehouden aangezien het Gerechtshof aanvullende vragen stelt die eerst beantwoording door partijen behoeven. De einduitspraak in deze zaak moet worden afgewacht.
Klopt het dat de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie niet toeziet op het eventueel niet verlengen van een contract?
Dat klopt. De wet richt zich op de fase van werving en selectie bij externe en interne vacatures, waarbij het doel is dat de werkgever gelijke kansen biedt aan alle sollicitanten.
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van MKB-Nederland, de heer Vonhof, in de uitzending van De Monitor zegt over de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie: «Het zit heel erg in de vorm, die mag niet discrimineren aan de voorkant, maar niet over de uitkomst. Het zegt alleen dat je het niet zo mag opschrijven»?3
De wet volgt de structuur, toepassing en werking van de huidige Arbowetgeving. Dat wil zeggen dat werkgevers, en in dit geval ook intermediairs via een wijziging van de Waadi, beleid moeten hebben en implementeren om te voorkomen dat een risico zich voordoet. In dit geval is dat risico arbeidsmarktdiscriminatie. De Inspectie SZW ziet vervolgens niet alleen toe op de aanwezigheid van dit beleid, maar ook of dit in de praktijk tot uitvoering komt op de werkvloer.
Ter voorkoming van discriminatie in wervings- en selectieprocedures werkt het aantoonbaar om deze procedures te structureren3. De wet stelt deze norm: wervings- en selectieprocedures dienen met beleid te worden ingericht en gelijke kansen te bieden aan alle sollicitanten.
Zijn er in de gesprekken met sociale partners over discriminatie ook voorstellen geweest vanuit werkgevers- of werknemersorganisaties voor het beter aanpakken van (zwangerschaps)discriminatie?
In gesprekken met sociale partners komt regelmatig het belang van bewustwording terug, dat geldt voor alle gronden waaronder zwangerschapsdiscriminatie. Dit belang onderschrijf ik volledig. Hier is door dit kabinet en voorgaande kabinetten flink in geïnvesteerd en dat zal ook zo blijven. We moeten echter vaststellen dat arbeidsmarktdiscriminatie een hardnekkig probleem is. De Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie vormt een stevig aanvullend instrument voor de overheid om arbeidsmarktdiscriminatie aan te pakken.
Deelt u de analyse van de heer Vonhof dat door verwijzing naar arbocatalogi de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie vooral een papieren tijger is?
De wet volgt de structuur, toepassing en werking van de huidige Arbowetgeving. Hierbij geldt dat ondernemingen gebruik mogen maken van arbocatalogi. Arbocatalogi zijn waardevol als ondersteuning voor bedrijven, bijvoorbeeld als deze zelf over onvoldoende kennis of middelen beschikken om een werkwijze voor werving en selectie op te stellen. Arbocatalogi zijn een instrument om dan tot een goede beleidsstandaard te komen. Er mag vanuit gegaan worden dat de betrokken werkgevers de inhoud van de arbocatalogi tot zich nemen en toepassen. De Inspectie SZW ziet immers niet alleen toe op de aanwezigheid van beleid maar ook de wijze waarop dit geïmplementeerd wordt op de werkvloer.
Op welke manier zouden we vrouwen die zwangerschapsdiscriminatie aankaarten, nog beter kunnen ondersteunen?4
Voor vrouwen die hun ervaringen met zwangerschapsdiscriminatie willen melden geldt dat zij dit op een laagdrempelige manier kunnen doen bij de lokale antidiscriminatievoorziening (adv). De adv kan vervolgens adviseren over- en ondersteunen bij mogelijke vervolgstappen, zoals een zaak aanhangig maken bij het College voor de Rechten van de Mens of de civiele rechter. Ik zal in de communicatie over de rechten van zwangere vrouwen en vrouwen die net bevallen zijn deze mogelijkheid steviger onder de aandacht brengen.
Deelt u de analyse van mevrouw Van Dijk van de arbodienst HealthyWoman in dezelfde uitzending dat een groot deel van de zwangerschapsdiscriminatie voortkomt uit de hogere kans op uitval van vrouwen in het eerste jaar na de bevalling?
Zwangerschapsdiscriminatie gebeurt vooral op basis van bedrijfseconomische afwegingen. Het kan zijn dat een van deze afwegingen de mogelijkheid is dat een zwangere vrouw na haar bevalling en verlof tijdelijk verminderd inzetbaar wordt door ziekte. Dat is echter geen grond om vrouwen die een gezin (willen) stichten op voorhand te discrimineren.
Klopt het dat een derde van de vrouwen meer dan twee weken ziek is in het eerste jaar na de bevalling, en dat de helft daarvan langer dan twaalf weken ziek is?
De genoemde cijfers komen naar voren in een wetenschappelijk artikel uit 20025, het ontbreekt aan (recente) data of onderzoeken om deze verder te onderbouwen. Wel is bekend dat vrouwen in de leeftijd 25 tot 35 jaar een aanzienlijk hoger ziekteverzuim kennen dan mannen in deze leeftijdscategorie.
Onderschrijft u de noodzaak dat alle klachten die samenhangen met zwangerschap daarom onder de Wet arbeid en zorg (WAZO)-uitkering zou moeten vallen? Heeft u een beeld van hoeveel van deze uitval wordt opgevangen door een WAZO-uitkering?
Ik onderschrijf niet de noodzaak dat alle klachten onder de WAZO uitkering zouden moeten vallen. De WAZO geldt voor alle zwangere vrouwen en voorziet in een verlofregeling van 16 weken rond het moment van de bevalling. Deze regeling geldt voor alle zwangere werkneemsters, ongeacht of zij klachten als gevolg van de zwangerschap ervaren.
Als een vrouw zich buiten de verlofperiode ziek meldt wegens klachten die samenhangen met de zwangerschap of bevalling dan is er recht op een Ziektewet-uitkering. De uitkering kent in dit geval geen wachtdagen en bedraagt 100% van het dagloon. In de meeste gevallen wordt deze uitkering rechtstreeks aan de werkgever betaald, die de uitkering eventueel aangevuld doorbetaalt aan de werkneemster. De werkgever wordt in deze gevallen dus gecompenseerd voor de kosten van de loondoorbetaling bij ziekte. Daarnaast is een verschil tussen de Ziektewet en de WAZO dat er in de ZW re-integratieverplichtingen gelden voor werkgever en werknemer. Kortom, ik zie geen reden om het huidige stelsel op dit punt te veranderen.
Het mogelijk maken van het enkelvoudig in- en uitchecken. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de berichten «Tarievenchaos in openbaar vervoer kost reiziger miljoenen» en «Ombudsman voor het openbaar vervoer: «Reiziger moet niet opdraaien voor fouten in computersystemen»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat u zich bij enkelvoudig in- en uitchecken alleen richt op een landelijke uitrol van een app met een locatiebepaling?
In het AO OV en taxi van 26 september 2019 heb ik toegezegd dat ik de Kamer nader zou informeren over de technische oplossingen die door vervoerders worden ontwikkeld om enkelvoudig in- en uitchecken mogelijk te maken. Ik heb dit besproken in het NOVB en met de Voortgangsrapportage NOVB wordt uw Kamer hier nader over geïnformeerd, in samenhang met de ontwikkeling van nieuwe betaalwijzen in het OV. Daarbij is het goed in ogenschouw te houden dat 97% van de treinreizen met één vervoerder plaatsvindt en dat slechts bij 3% een overstap tussen verschillende spoorvervoerders nodig is. Niettemin vind ik het belangrijk dat de OV sector blijft werken aan het nog eenvoudiger maken van het zoeken, boeken en betalen van de deur-tot-deur reis. Ontwikkelingen zoals MaaS en nieuwe betaalwijzen bieden technologische kansen om in- en uitchecken nog makkelijker te maken. Met eenmalige OV chipkaarten (kaartjes bij de balie of automaat) en e-tickets kan al gereisd worden met enkelvoudig in- en uitchecken.
Daar komt een nieuwe mobiele applicatie met achteraf betalen bij. Dit is interessant voor frequente reizigers die met een persoonsgebonden abonnement reizen en enkelvoudig in- en uit willen checken. Tijdens de pilot op de Valleilijn werd met het voor reizigers vergelijkbare «swipe en go» het gebruiksgemak van deze mobiele applicatie met een 8,0 beloond. De nieuwe applicatie is voor alle treinreizigers geschikt, maar wordt vanwege de complexiteit gefaseerd ingevoerd.
Op 4 februari 2019 is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek naar de kosten en baten van het invoeren van enkelvoudig in- en uitchecken binnen het huidige stelsel van de OV chipkaart5. Uit het onderzoek blijkt dat de baten niet opwegen tegen de kosten. In het AO OV en taxi van 21 maart 2019 is hier uitvoerig over gesproken en daarna is ook schriftelijk6 nog ingegaan op vragen over het tijdpad van een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken en de wisselwerking met de nieuwe OV betaalwijzen.
Wat vindt u ervan dat er alleen gewerkt lijkt te worden aan de uitrol van een app met een locatiebepaling, ondanks dat de Kamer er regelmatig steun voor heeft uitgesproken om het in- en uitchecken bij het overstappen naar andere vervoerders op het spoor definitief te beëindigen3 en de Kamer de motie Von Martels heeft aangenomen4 die verzoekt om een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken uit te werken die breder is dan alleen een landelijke uitrol van een app met locatiebepaling?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat een oplossing waarbij de reiziger privacy moet inleveren om enkelvoudig in- en uit te checken te summier is?
Ik hecht er aan te benadrukken dat de privacy van reizigers bij álle vormen van betalen wettelijk is geborgd. Op basis van zijn reisgedrag kan een reiziger ervoor kiezen een persoonlijke OV-chipkaart of abonnement te kopen. Daarvoor moeten persoonsgegevens worden overlegd om bij controle vast te kunnen stellen dat de reiziger degene is die recht heeft op dat reisproduct. Vervoerders zijn voor het verwerken en verstrekken van gegevens gebonden aan de AVG en de Autoriteit persoonsgegevens ziet erop toe dat vervoerders niet meer persoonsgegevens verwerken dan strikt noodzakelijk is. Als reizigers niet willen dat hun gegevens bekend zijn bij de vervoerder kunnen zij anoniem en met enkelvoudig in en uitchecken in de treinketen reizen, zie hiervoor antwoord 3.
Bent u bereid om voor het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS op 4-3-2020 via een Kamerbrief te schetsen hoe u alsnog ervoor gaat zorgen dat alsnog wordt voldaan aan de motie Von Martels die verzoekt om een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken uit te werken die breder is dan alleen een landelijke uitrol van een app met locatiebepaling?
Tijdens het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS van 4-3-2020 heb ik gezegd hierover het gesprek met uw Kamer te voeren tijdens het AO OV en taxi van 25 maart. Dat overleg wordt nu schriftelijk.
Gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen wordt ook de Voortgangsrapportage NOVB, met daarin relevante informatie over enkelvoudig in- en uitchecken, naar uw Kamer gestuurd.
Wat is uw reactie op het feit dat de Ombudsman voor het openbaar vervoer kritisch is op de weigering van het kabinet om vervoersbedrijven te verplichten tot een «enkelvoudige check-in, check-out?
In het artikel waaraan wordt gerefereerd staat dat de Ombudsman begrip heeft voor de afweging dat de investering voor enkelvoudig in- en uitchecken nu niet meer loont in het huidige systeem. Ik ben blij met het werk van de OV ombudsman omdat het individuele reizigers helpt bij incidentele voorvallen en het reis- en betaalgemak van alle reizigers verhoogt door het signaleren van structurele verbeterpunten. Bij het implementeren van de nieuwe betaalwijzen zullen deze signalen en de boodschappen uit het Manifest van de consumentenorganisaties ter harte worden genomen.
Bent u het eens met de stelling van Bert van Wee, hoogleraar Transportbeleid aan de TU Delft, dat de reiziger centraal moet staan in plaats van de vervoersbedrijven en met de Ombudsman voor het openbaar vervoer dat het vreemd is dat als klanten problemen ervaren zij vaak te horen krijgen dat het niet anders kan omdat het systeem nu eenmaal zo is ingericht? Op welke manier komt u tegemoet aan deze kritiek?
Ik zie de stellingen niet als kritiek. Het staat buiten kijf dat de reiziger centraal staat en dat lukt ook steeds beter zoals blijkt uit de OV klantenbarometer 2019, waarin de reizigers het gemak van de OV chipkaart gemiddeld met een 8,3 opnieuw hoger waarderen dan ooit daarvoor.
In het NOVB proberen we problemen die samenhangen met het OV betaalsysteem op te lossen. Een oplossing kan zijn dat er voor een specifieke doelgroep alternatieven geboden worden waarmee een als probleem ervaren situatie wordt opgelost.
Bent u het eens met de Ombudsman voor het openbaar vervoer dat het huidige systeem foutgevoelig is en helemaal onrechtvaardig is voor mensen met een abonnement? Op welke manier komt u tegemoet aan deze kritiek?
De Ombudsman geeft aan dat meermaals in- en uitchecken per treinvervoerder de kans op incomplete transacties vergroot. Om die foutgevoeligheid te verkleinen hebben treinvervoerders tal van maatregelen genomen en is het aantal incomplete transacties bij een overstap teruggebracht naar 0,06% van het aantal treinreizen.
Ik begrijp dat het voor abonnementhouders met een afgekocht reisrecht, die vrij kunnen reizen binnen hun abonnement, onrechtvaardig voelt indien ze een boete krijgen wanneer ze het verkeerde incheckpaaltje hebben gekozen. Daarom zijn in het NOVB afspraken over coulance gemaakt. Reizigers met een landelijk afgekocht reisrecht, die incidenteel vergeten in te checken, wordt de boete kwijtgescholden.
Kunt u aangeven bij hoeveel verbindingen er voor de opbrengstenverdeling tussen vervoerders geen omchecken nodig zou zijn, omdat er geen twijfel is over de gekozen reisroute?
Uit het onderzoek uit 2018 bleek dat in 3% van de in totaal 400 miljoen treinreizen een reis met meerdere vervoerders is gemaakt. Het is zeer aannemelijk dat de opbrengstverdeling van die 3% niet in alle gevallen eenduidig kan omdat er meerdere routes mogelijk zijn om van herkomst naar bestemming te reizen en omdat er binnen verschillende concessies verschillende tarieven gehanteerd kunnen worden. Door onderlinge afspraken over harmonisatie van tarieven en de opbrengstverdeling tussen concessieverleners (overheden) kan dit afgedwongen worden, maar dit heeft gevolgen voor de tariefbevoegdheid en het betreft maatwerk per concessie.
Kunt u aangeven hoeveel reizigers per dag een interoperabele reis maken en hoeveel reizigers per dag op een station komen met twee of meer vervoerders?
Zie antwoord 9. Gemiddeld wordt 3% van de treinreizen met twee of meer vervoerders gemaakt. Verder is het voor reizigers technisch niet meer mogelijk om op stations met poortjes bij een verkeerde vervoerder uit te checken. De reiziger krijgt bij een vergissing een heldere boodschap op het display van het poortje.
Kunt u een opsomming geven van welke activiteiten er plaatsvinden en/of hebben plaatsgevonden om ook grensoverschrijdend in- en uitchecken en/of vereenvoudigen van ticketing van grensoverschrijdend spoor en/of busvervoer mogelijk te maken?
Anders dan de huidige OV chipkaart werken de toekomstige nieuwe OV betaalwijzen op internationale standaarden waardoor reizigers van buiten Nederland bijvoorbeeld met de bankpas eenvoudiger kunnen reizen en betalen voor het OV in Nederland.
Met de MaaS-pilot in Limburg wordt beproefd of er multimodale, grensoverschrijdende deur-tot-deur vervoersoplossingen geboden kunnen worden. Er wordt in april 2020 een app gelanceerd, die de reisbehoefte van reizigers uit Nederland, Duitsland (Noordrijn-Westfalen) en België moet koppelen aan vervoer aan beide kanten van de grens. Reizigers hebben de keuze uit OV, deelfietsen, deelauto’s en taxi, maar ook eigen vervoer kan in de planner worden opgenomen. In de app kan de reis direct worden gepland, geboekt en betaald. Met één app krijgt de reiziger hiermee de mogelijkheid om, in eerste instantie, vanuit Limburg tickets aan te schaffen en toegang te krijgen tot het grensoverschrijdende openbaar vervoer. Na afloop van de tweejarige pilot dient het systeem operationeel te zijn voor het volledige grensoverschrijdende vervoer. De grensoverschrijdende pilot in Limburg is één van de zeven nationale MaaS-pilots die dit jaar worden opgestart.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS op 4 maart 2020?
Zie antwoord 5.
De gevaarlijke glasplaten in ministerie Rijnstraat 8 |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Onbetrouwbaar glas bij megaministerie: uiteindelijke breuk kan elk moment optreden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ambtenaren die in het ministerie werken zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving? Doet u al het mogelijke om de veiligheid van gebruikers en omstanders te garanderen?
Ik deel de mening dat gebruikers en omstanders van Rijnstraat 8 zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving. Daarom span ik mij ook in om te komen tot een goede en duurzame oplossing voor alle problemen rondom het glas. Na de eerste breuken heb ik conform het contract een melding van een beschikbaarheidsgebrek ingediend bij het consortium PoortCentraal, dat contractueel verantwoordelijk is voor de veiligheid in en om het gebouw. Verder heb ik getracht in goed overleg met PoortCentraal en de gemeente Den Haag te komen tot een duurzame oplossing.
Zoals ik eind vorig jaar in antwoord op vragen van de leden Nijboer en Kuiken en het lid Van Eijs uiteen zette, is bekend dat in dit type glas onzuiverheden door nikkel-sulfide insluitingen kunnen zitten die onder invloed van omgevingsfactoren, zoals warmte, tot glasbreuk kunnen leiden.2 Bij hoge temperaturen zet die nikkel-sulfide insluiting uit, waardoor het glas kan barsten. Problematisch is echter dat er sinds vorig jaar nog geen sluitende verklaring voor de grote hoeveel gebarsten ruiten is gevonden. Het bureau Nieman-Kettlitz en TNO zijn gevraagd hier onderzoek naar te doen. Immers de oorzaak van de vele breuken geeft richting aan een passende en toekomstbestendige oplossing.
In afwachting van de verklaring is vorig jaar meteen een calamiteitenplan opgesteld om de veiligheid van gebruikers en passanten te waarborgen. Toen is het zekere voor het onzekere genomen, mede op grond van de notitie van Nieman-Kettlitz die de wind als een mogelijke oorzaak beoordeelde. Deze notitie, waar het AD over bericht, is u bij de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen op 30 september 2019 aangeboden. De genomen beheersmaatregel in het calamiteitenplan was dat bij windstoten van windkracht 7 of hoger de onderdoorgang van Rijnstraat 8 zou worden afgesloten. Dat heeft helaas tot veel overlast geleid bij de gebruikers en passanten en bij de winkeliers in en nabij Rijnstraat 8.
Op 24 oktober 2019 was het TNO-rapport gereed. Daarin werd bevestigd dat
nikkel-sulfide insluitingen vrijwel zeker de enkele breuken hebben veroorzaakt. Verder heeft TNO de beschikbare documenten zoals testrapporten, certificaten, specificaties en montagetekeningen geanalyseerd en zo nodig berekeningen opnieuw laten uitvoeren. Dit leidde tot de conclusie dat het glas voldoet aan het contract en aan de veiligheidseisen volgens wet- en regelgeving, maar dat er geen afdoende verklaring is waarom er relatief zoveel ruiten gebarsten zijn. Om die reden werd geadviseerd maatregelen te treffen om de eventuele gevolgen van een ruitbreuk voldoende te beheersen. Dat er nog geen oorzaak was gevonden, was teleurstellend. Er is vervolgens een aantal bijeenkomsten met deskundigen georganiseerd. Op basis van hun kennis en de opgedane ervaringen is ter vervanging van het calamiteitenplan een tijdelijk beheersplan opgesteld. Daarin staat onder andere dat de wind geen trigger voor de ruitbreuk is.
Een andere conclusie van de deskundigen, was dat de hoge temperaturen de ruitbreuken veroorzaken. Vandaar dat er een strikt monitorings- en handelingsprotocol in het tijdelijk beheersplan werd opgenomen, waarbij de frequentie van de monitoring en de te nemen acties vooral afhangen van de temperatuur. Hiermee gaf het beheersplan voldoende garanties voor de veiligheid voor gebruikers en passanten. Vandaar dat het door alle betrokkenen (TNO, bureau Nieman-Kettlitz, PoortCentraal, gemeente Den Haag, Rijksvastgoedbedrijf) onderschreven werd.
Het tijdelijke beheersplan liep tot 1 april jl. Vanaf dat moment moest er een nieuw beheersplan zijn. Dat plan was vrijwel gereed toen op 16 maart een ruit brak bij een relatief lage temperatuur, maar wel op een dag met veel zon. Daarmee was er discussie over een van de belangrijkste uitgangspunten uit het nieuwe beheersplan; hoge temperatuur als trigger. Nog steeds wordt de temperatuur als trigger gezien, maar nu wordt ook bezien of in bepaalde omstandigheden directe zonnestraling op de gevel ook tot een breuk kan leiden. Uit voorzorg heb ik direct de frequentie van de monitoring laten verhogen. Daarmee blijft de veiligheid gewaarborgd. Nu blijkt dat na ruim een half jaar nog steeds de achterliggende oorzaak van de individuele ruitbreuk onder experts ter discussie staat, heeft PoortCentraal te kennen gegeven dat er uiterlijk 2 juni a.s. een rapport wordt verwacht waarin wel een sluitende verklaring wordt gevonden voor de relatief vele breuken. Als die wordt gevonden moet onverwijld de oorzaak worden aangepakt en worden gezorgd voor een duurzame oplossing.
Mocht er op 2 juni geen verklaring gevonden zijn, dan wordt direct doorgeschakeld naar een vergaande oplossing, bijvoorbeeld het plakken van constructief folie of het vervangen van alle ruiten. De periode tot juni wordt benut en is noodzakelijk om de voorbereidingen te treffen voor dergelijke permanente oplossingen, zodat die direct na 2 juni in uitvoering gegeven kunnen worden. Bij die voorbereidingen moet integraal gekeken worden naar consequenties voor constructie, onderhoud, veiligheid, investerings- en exploitatielasten, aansprakelijkheid, levertijd e.d. Daarnaast wordt door de betrokken deskundigen gewerkt aan een aangepast beheersplan dat door alle betrokkenen kan worden onderschreven, met scherper omschreven beheersmaatregelen en minimalisering van de overlast. Totdat dit er is blijft het tijdelijke beheersplan gelden, met de aanvullende beheersmaatregel van geïntensiveerde monitoring.
Kunt u reageren op de uitspraak dat «wind toch geen trigger lijkt te zijn»? En op de uitspraak dat «de uiteindelijke breuk ieder moment [kan] optreden»? Wat vindt u ervan dat de veiligheid van personen die langs de betreffende atriumgevels lopen in beduidende mate is afgenomen? Kan de veiligheid van mensen in de buurt van het gebouw wel worden gegarandeerd, omdat schade aan de ruiten ook kan optreden zonder storm of hoge temperaturen?
Na de notitie van het bureau Nieman-Kettlitz zijn verschillende aanvullende studies uitgevoerd door dit bureau en door TNO, waarbij ook gebruik is gemaakt van de kennis van andere adviesbureaus en het Kenniscentrum Glas. De nadere studies en de bijeenkomsten van deskundigen hebben geleid tot een consensus dat de wind geen trigger is. De breuk van 16 maart jl. laat, in tegenstelling tot de aanname tot dat moment, zien dat een breuk niet alleen afhankelijk hoeft te zijn van hoge temperaturen. Om nauwkeuriger te bepalen hoe temperatuur inwerkt op de ruiten worden temperatuurmeters en -loggers geplaatst. De gegevens die dit oplevert moeten leiden tot een nauwkeurigere set beheersmaatregelen en kunnen informatie opleveren voor de definitieve oplossing. De laatste breuk laat zien dat het beheersplan, dat de veiligheid van gebruikers en passanten moet waarborgen, goed werkt. De breuk is snel gedetecteerd, de ruimte direct onder de gebroken ruit is meteen afgezet en vervolgens is de ruit afgeplakt zodat geen glas naar beneden kon vallen. Enkele dagen later is de gebroken ruit verwijderd.
Onderschrijft u de conclusie van de notitie van ingenieursbureau Nieman-Kettlitz om «alle ruiten zo snel als mogelijk vervangen door beglazing die wel voldoet aan NEN 2608 en NEN-EN 14179-1 en dit in ieder geval voor de eerste herfststorm met een windkracht 7 of meer»? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven was er ten tijde van de eerste notitie van het bureau Nieman-Kettlitz van augustus 2019, gebaseerd op verstrekte foto’s van de ontstane situatie en een visuele opname op afstand, nog veel onduidelijk en was er geen afdoende verklaring voor het relatief grote aantal gebarsten ruiten. Omdat die verklaring ontbrak, was er ook geen zicht op een betrouwbare definitieve oplossing. Bij een dergelijke mate van onzekerheid past het niet om een ingrijpende keuze te maken zoals het vervangen van alle ruiten die mogelijk niet de juiste is en daarmee het probleem niet oplost. Daarom is ingezet op een afdoende calamiteitenplan in afwachting van een definitieve oplossing.
Op welke termijn gaat u de veiligheid van de ambtenaren en omstanders wel waarborgen en uitvoering geven aan de aanbeveling om de ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Ik betreur dat de onduidelijkheid rondom de oorzaak van de vele glasbreuken zolang duurt. De veiligheid van ambtenaren en omstanders is echter niet in het geding. Deze is gewaarborgd door de maatregelen in het beheersplan, zoals het handelen na de laatste breuk laat zien. Ik heb PoortCentraal aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid voor een veilig en ongestoord te gebruiken gebouw, zonder aanvullende beheersmaatregelen. Het Rijksvastgoedbedrijf stuurt op de contractuele nakomingsacties. 2 juni is voor mij dan ook een bepalende datum. Op mijn verzoek heeft het Rijksvastgoedbedrijf de te nemen stappen afgestemd met de gemeente Den Haag. Dit laat onverlet de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de gemeente als toezichthouder op handhaving van de Woningwet en de taak en verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf en PoortCentraal voor de naleving daarvan.
Hebt u bij uw besluit om de ruiten niet zo snel als mogelijk te vervangen ook rekening gehouden met een verhoogd risico op letselschade door de valsnelheid van ruiten op grote hoogte, maar ook met psychologische schade of schade als gevolg van schrikreacties, bijvoorbeeld als iemand opzij springt en onder een tram komt? Zo ja, hoe heeft u deze elementen gewogen? Zo nee, waarom niet?
De genomen beheersmaatregelen, zowel uit het calamiteitenplan als het beheersplan, zijn gericht op het voorkomen van letsel- of andere schade. Daarbij is rekening gehouden met de door u genoemde aspecten. Hierbij is het een belangrijk gegeven dat geen van de betreffende ruiten na breuk geheel of deels is losgekomen en naar beneden is gevallen.
Waarom heeft u bij beantwoording van schriftelijke vragen over de gevaarlijke situatie na spontaan springen van ramen bij ministeries Rijnstraat 8 gerapporteerd over de laatste drie aanbevelingen, maar niet over de meest belangrijke aanbeveling om alle ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de conclusie van de notitie «dat een gebarsten ruit kan blijven zitten totdat deze door wind zwaarder wordt belast» een feitelijke constatering betreft en een geen aanbeveling, en dat het evenzeer mogelijk is dat ruiten wel naar beneden vallen na optreden van insluiting?
Op basis van verstrekte foto’s en een visuele opname op afstand schreef Niemann-Kettlitz in augustus 2019 in hun advies dat «de conclusie getrokken kan worden dat een gebroken ruit kan blijven zitten totdat deze (door wind) zwaarder/zwaar wordt belast (hoge temperaturen zullen wel het barsten van ruiten in de hand werken maar niet het loskomen daarvan)». Zodra geconstateerd is dat een ruit is gebarsten, wordt deze voor de zekerheid meteen met folie afgeplakt totdat de gebarsten ruit veilig verwijderd kan worden om zo uit te sluiten dat glas naar beneden zou kunnen vallen. Als de ruit door omstandigheden niet meteen kan worden afgeplakt, wordt de ruimte onder de gebarsten ruit afgezet (niet de gehele onderdoorgang) tot het moment dat er wel kan worden afgeplakt.
Wat is de inhoud van het beheersplan dat door Nieman-Kettlitz is goedgekeurd? Hoe luiden de aanbevelingen en conclusies van het onderzoek dat TNO heeft gedaan? Kunt u deze documenten aan de Kamer doen toekomen?
Als bijlage treft u het TNO-rapport aan.3 De conclusies van TNO heb ik in antwoord 2 genoemd.
De inhoud van het bijgesloten beheersplan4 is een monitorings- en handelingsprotocol. Een aanvullende beheersmaatregel bij dit beheersplan is de geïntensiveerde monitoring.
Wanneer is de hinder voor bezoekers en winkeliers door het afzetten van de toegang tot Den Haag eindelijk afgelopen? Heeft u een einddatum gesteld?
In het tijdelijke beheersplan wordt de onderdoorgang van Rijnstraat 8 alleen afgesloten bij een windkracht KNMI code oranje of hoger (twee of drie keer per jaar op basis van historische gegevens). Bovendien is PoortCentraal zoals hierboven vermeld, aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid om met een meer permanente duurzame oplossing te komen. Die oplossing moet ervoor zorgen dat het gebouw in zijn omgeving ongestoord kan worden gebruikt en zonder beheersmaatregelen voldoet aan het uitgevraagde veiligheidsniveau. Indien PoortCentraal hieraan onvoldoende invulling geeft, zal ik niet aarzelen gebruik te maken van de contractuele mogelijkheden om dit gewenste doel te effectueren, met doorberekening van de daarmee gemoeide kosten.
Het bericht ‘Hoe de Facebook-CEO zichzelf zou inperken’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe de Facebook-CEO zichzelf zou inperken»?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Hoe staat u tegenover de uitspraken van Věra Jourová, voormalig Europees Commissaris voor Justitie, dat algoritmes onderworpen moeten worden aan een audit en dat academici meer toegang moeten krijgen om algoritmes beter te begrijpen? In hoeverre gebeurt dit al in Nederland?
Onderzoek naar algoritmes is belangrijk om grip te blijven houden op AI-toepassingen. Kennis uit verschillende wetenschapsgebieden is van belang om te kunnen beoordelen waaraan algoritmes kunnen voldoen. Naast de technische aspecten is er ook kennis nodig uit de sociale en geesteswetenschappen om bijvoorbeeld te beoordelen wanneer er sprake is van bias of andere onwenselijke gevolgen van bepaalde algoritmes. Onderzoekers hebben toegang tot algoritmes voor zover deze openbaar zijn of indien er toegang wordt gegeven door de rechthebbende van het algoritme. Het kabinet juicht, zoals beschreven in het Strategisch Actieplan AI, toe dat marktpartijen hun verantwoordelijkheid nemen in aanvulling op bestaande wettelijke vereisten. Er zijn verschillende initiatieven die hier invulling aan geven, zoals vertrouwde derde partijen die audits uitvoeren op algoritmes.2
Naast de kennis die academici gaan inbrengen zal er ook behoefte zijn aan toezichthouders die erop toezien, en indien nodig handhavend optreden, wanneer men algoritmes ontwikkelt en in gebruik neemt die mogelijke ongewenste effecten tot gevolg kunnen hebben. Daarom werken de Nederlandse toezichthouders nauw met elkaar samen om kennis te delen. Zo is bijvoorbeeld de Inspectieraad met alle Rijksinspecties bezig met het ontwikkelen van een programma waarin ze uitdagingen omtrent algoritmes en toezicht willen adresseren en samen tot gepaste oplossingen willen komen.
Hoe staat u tegenover hervorming van de manier waarop technologiebedrijven belasting betalen in Nederland? Hoe zoekt Nederland de samenwerking op dit terrein binnen de OESO en bijvoorbeeld met Frankrijk?
Bij de OESO vinden binnen het Inclusive Framework (waaronder OESO-leden en niet-leden) discussies plaats over een nieuw internationaal stelsel voor belastingheffing in een digitaliserende economie (Pijler 1, zie brief Staatssecretaris van Financiën van 10 oktober 2019) en over internationale afspraken om een minimumniveau van winstbelasting te waarborgen (Pijler 2, zie brief Staatssecretaris van Financiën van 14 november 2019).3 Voor de laatste stand van zaken verwijs ik u graag naar de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, en zijn brief van 10 februari 2020 met zijn reactie in het kader van twee schriftelijke overleggen hieromtrent.
Wat vindt u ervan dat Facebook elke vorm van overheidsregulering tegenwerkt en dit verdedigt door te zeggen dat de gebruiker instemt met de gebruikersvoorwaarden? Hoe omzeilt Facebook op dit moment de nationale wetgeving? Welke andere techreuzen omzeilen nationale of Europese wetgeving? Wat is uw inzet hierop? Zijn er lopende onderzoeken vanuit het Nederland naar techreuzen?
Ik begrijp dat u zich afvraagt of grote techbedrijven, zoals Facebook, strategisch opereren. De nieuwe dienstverlening die dit soort ondernemingen biedt, en de wijze waarop ze dat doen, leidt soms tot de vraag welke wet- of regelgeving van toepassing is. Dit kan ertoe leiden dat er verschillen van mening ontstaan over de toepasselijkheid van wet- of regelgeving. Uiteraard zullen bedrijven daarbij de voor hen meest gunstige uitleg daarvan bepleiten, hetgeen kan betekenen dat zij zich op het standpunt stellen dat bepaalde wet- of regelgeving niet op hen van toepassing is. In dit kader is het positief om te zien dat deze vraagstukken worden voorgelegd aan de rechterlijke macht zodat die daar een oordeel over kan vellen en duidelijkheid kan verschaffen. Zie bijvoorbeeld de recente uitspraak van de rechter Amsterdam in de zaak tussen Facebook en John de Mol, of de uitspraken van het Hof van Justitie van de EU inzake UberPop en Airbnb. Dit soort uitspraken verduidelijkt welke wet- en regelgeving voor dit soort ondernemingen van toepassing is voor de diensten die zij bieden. Zodra deze duidelijkheid er is, dienen deze ondernemingen zich uiteraard daarnaar te voegen en zo nodig hun handelen daarop aan te passen.4 Hoewel het natuurlijk ondernemingen vrij staat om wetgeving op de voor hen meest gunstige wijze uit te leggen, doe ik een moreel appel op grote techbedrijven om hun verantwoordelijkheid proactief te nemen gegeven hun sterke positie en bij hun handelen oog te hebben voor het publieke belang.
Hoe ondervinden Nederlandse bedrijven oneerlijke concurrentie van deze techreuzen? Hoe gaat u dit tegen? Welke hulp biedt u aan deze bedrijven?
Nederlandse bedrijven kunnen oneerlijke concurrentie van techreuzen ondervinden doordat deze bedrijven hun machtspositie misbruiken. Via bestaande mededingingsregelgeving wordt via toezicht achteraf (ex post) opgetreden tegen ondernemingen die misbruik maken van een economische machtspositie. Zo heeft de Europese Commissie in de afgelopen jaren in verschillende zaken waarin grote platforms betrokken waren boetes opgelegd voor het overtreden van de mededingingsregels. Tevens ondervinden Nederlandse bedrijven dat in de digitale economie het risico bestaat dat grote platforms een dusdanig belangrijke marktpositie hebben dat consumenten en ondernemers hier niet of nauwelijks meer omheen kunnen (en dus een poortwachtersfunctie hebben). Ondanks dat er geen sprake hoeft te zijn van machtsmisbruik, wordt toetreding door nieuwe ondernemingen hierdoor nagenoeg onmogelijk. In deze situatie is alleen achteraf toezicht zoals in het huidige mededingingsrecht onvoldoende.
Om ervoor te zorgen dat de concurrentie ook in de digitale economie wordt geborgd, pleit ik in Europa dat er in specifieke situaties, in ieder geval op Europees niveau, ook vooraf (ex ante) maatregelen moeten kunnen worden gesteld om de concurrentiemogelijkheden te versterken en bewaken. Een voorbeeld van zo’n maatregel kan zijn dat een platform specifieke data moet delen. Op 17 mei 2019 heb ik hierover een brief met mijn beleidsinzet naar de Kamer gestuurd waarin drie maatregelen, waaronder het ex ante instrument, worden beschreven.5 Deze maatregelen moeten er samen voor zorgen dat consumenten en ondernemers hun keuzevrijheid behouden en die kunnen benutten om de kansen die de platformeconomie biedt optimaal te verzilveren.
De Europese Commissie heeft op 19 februari 2020 haar digitale strategie gepubliceerd en kondigt daarin aan om de mogelijkheid om vooraf (ex ante) in te kunnen grijpen bij platforms met een poortwachtersfunctie te gaan verkennen en eind 2020 met een voorstel te komen.6 Dit is in lijn met mijn beleidsinzet. Ik ben verheugd dat het uitdragen van deze beleidsinzet bij verschillende gelegenheden effect heeft gehad en dat de Europese Commissie ook het belang inziet van een gezamenlijke aanpak op Europees niveau voor het borgen van de concurrentie in onze digitale economie. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd over de digitale strategie van de Europese Commissie middels een BNC-fiche.
Heeft de sterke marktpositie van techreuzen gevolgen voor innovatie, bijvoorbeeld doordat innovatieve bedrijven en/of concurrenten worden opgekocht door grote techbedrijven? Zo ja, wat kan hier aan worden gedaan? Zo nee, waarom denkt u dat? Kunt u in dat verband ook toelichten wat een land als Nederland meer zou kunnen doen bij dit soort risico’s?
Grote platforms hebben binnen de digitale economie op verschillende manieren invloed op innovatie in de markt. Aan de ene kant kunnen ze een positieve invloed hebben op innovatie, omdat het ervoor kan zorgen dat bij de overname van een startup een bepaalde innovatie waar de startup aan werkt, wordt doorontwikkeld door een kapitaalkrachtig bedrijf. Om die reden is het bedrijfsmodel van sommige startups ook om een innovatie op de markt te zetten en vervolgens te worden overgenomen door een groot platform. Aan de andere kant komt het ook voor dat grote bedrijven concurrenten overnemen die een potentiële bedreiging voor ze vormen. Vooral bedrijven met marktmacht kunnen een prikkel hebben om toekomstige concurrenten over te nemen en hun innovaties stop te zetten. Een bedrijf met een duurzame machtspositie ervaart immers minder druk om te investeren in innovatie.
Op dit moment zijn de meldingsdrempels in het concentratietoezicht gebaseerd op omzet. Overnames van relatief kleine innovatie startups, die te weinig omzet maken om boven de meldingsdrempels uit te komen, blijven nu buiten het zicht van toezichthouders. Deze overnames kunnen de mededinging en daarmee de innovatie toch significant beperken. Om ervoor te zorgen dat zowel de potentiële beperking van de mededinging als de mogelijke voordelen voor bijvoorbeeld innovatie en daarmee consumenten beoordeeld kunnen worden, is het belangrijk dat de toezichthouder ook deze fusies of overnames in het vizier krijgt. Daarom pleit ik in Europa voor aanpassing van de huidige meldingsdrempels voor fusies – bijvoorbeeld door ze te baseren op de transactiewaarde van een fusie of de verhouding tussen de omzet en transactiewaarde. Op die manier zullen ook deze fusies en overnames van bedrijven die (nog) geen hoge omzet hebben, maar wel ingrijpende mededingingseffecten kunnen hebben, in het vizier van de toezichthouder komen.
Daarnaast zet ik me in voor de aanpassing van de Europese richtsnoeren waar de toepassing van mededingingsregels in is vastgelegd. Zo kan bijvoorbeeld worden verduidelijkt hoe kan worden beoordeeld of bij een overname door een groot platform sprake is van een potentiële concurrent. In haar digitale strategie heeft de Europese Commissie aangekondigd de mededingingsregels te evalueren en een mogelijke aanpassing van de mededingingsregels te verkennen om te zorgen dat de toepassing van de regels nog effectief blijft in een digitaliserende wereld.
Hoeveel werkgelegenheid heeft Nederland te danken aan grote techbedrijven zoals Google, Amazon, Facebook, Apple en Netflix? Hoeveel is dit in vergelijking met andere sectoren?
De werkgelegenheid die techbedrijven voor Nederland opleveren bestaat allereerst uit directe werkgelegenheid, zoals de ruim 5.000 medewerkers die voor Booking.com in Amsterdam werken. Techbedrijven zijn geen aparte bedrijfstak in de officiële statistieken, dus de werkgelegenheid die deze bedrijven opleveren wordt niet bijgehouden. Ook de werkgelegenheid dit indirect tot stand komt als gevolg van de aanwezigheid van kantoren van techbedrijven in Nederland wordt niet bijgehouden. Daarnaast werkt ongeveer 0,4% van de beroepsbevolking via techbedrijven in de «kluseconomie»: maaltijdbezorging, huishoudelijke dienstverlening. Hierbij is het de vraag in hoeverre dit additionele werkgelegenheid is, en welk deel ervan slechts vervanging van reeds bestaande werkgelegenheid is. Het CBS is verder bezig om te kijken naar mogelijkheden om platformen in Nederland te meten.
Nieuw onderzoek naar fysiotherapie voor COPD-patiënten |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek «Effecten van de frequentiereductie van langdurige fysiotherapeutische revalidatie bij ernstig COPD: een niet-gerandomiseerde multicenter effectstudie»?1
Het is belangrijk dat dit type onderzoek wordt verricht. Bij het uitbrengen van het advies over fysio- en oefentherapie bij COPD in 2018 is dit ook door het Zorginstituut geadviseerd. Helaas is van genoemd onderzoek alleen een kort abstract ter beschikking gesteld en niet het gehele onderzoeksrapport. Dat maakt het – ook voor het Zorginstituut – voorbarig om op de conclusies van dit onderzoek te reageren. Daarvoor is meer gedetailleerde informatie nodig over onder meer de onderzoeksgroepen en -methoden. Ik roep de onderzoekers daarom op de volledige onderzoekresultaten ter beoordeling aan het Zorginstituut te sturen.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat de ziektesymptomen ernstiger zijn bij patiënten die minder fysiotherapie ontvangen?
Het Zorginstituut constateerde in 2018 dat fysio- en oefentherapie effectief is voor het verbeteren van de gezondheidstoestand van COPD-patiënten, maar dat de doelmatigheid van de inzet van fysiotherapie niet optimaal was. Er was geen wetenschappelijke onderbouwing voor het hoge aantal behandelsessies bij een aanzienlijk deel van de patiënten, in tegenstelling tot het geadviseerde lagere aantal behandelsessies waarvoor wel onderbouwing beschikbaar was.
Het Zorginstituut gaf in haar advies aan dat meer onderzoek naar de meest doelmatige inzet van fysio- of oefentherapie, zowel in de eerste behandelfase als in de continueringsfase gewenst is. Het is dus goed dat hier onderzoek naar wordt gedaan.
Zoals bij vraag 1 aangegeven, adviseer ik de onderzoekers om hun volledige onderzoek aan het Zorginstituut voor te leggen. Het Zorginstituut kan vervolgens beoordelen of dit aanleiding geeft opnieuw te adviseren over de aanspraak.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat het ontvangen van minder fysiotherapie leidt tot meer medicijngebruik en ziekenhuisopnames?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat de maximering van het aantal behandelingen waar Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD)-patiënten recht op hebben, tot hogere zorgkosten leidt?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u ondanks de conclusies van dit onderzoek nog steeds achter uw uitspraak dat er geen directe relatie bekend is tussen het ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie van longaanvallen? Zo ja, waarom?2
De vragen van het lid Ploumen gingen over patiënten die vanwege een verbetering van de gezondheidssituatie geen of een lagere aanspraak krijgen op fysiotherapie. Vanuit dit perspectief – patiënten met een verbeterde gezondheidssituatie – heb ik aangegeven dat bij COPD veel fluctuaties in de ernst van de symptomen kunnen optreden en dat er geen directe relatie daarvan bekend is met het ontvangen van fysio- of oefentherapie. Er is geen wetenschappelijke onderbouwing voor de relatie tussen het opnieuw krijgen van longaanvallen en het ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie daarvan bij patiënten waarvan de gezondheidssituatie is verbeterd.
Het onderzoek van de Vereniging Fysiotherapie en Wetenschap gaat niet over de relatie tussen het wel/niet ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie van longaanvallen. Op basis van het abstract lijkt het onderzoek te gaan over de vraag of bij patiënten die meerdere behandelingen per week hebben ontvangen minder longaanvallen zijn voorgekomen dan bij patiënten die (gemiddeld) één behandeling per week hebben ontvangen. Alle patiënten in het onderzoek hebben dus fysiotherapie gehad. In hoeverre dit onderzoek gedegen wetenschappelijke onderbouwing levert met betrekking tot de noodzakelijke behandelfrequentie laat ik ter beoordeling aan het Zorginstituut.
Deelt u de mening dat bovengenoemde uitspraak over het uitblijven van verbeterde behandeluitkomsten bij het ontvangen van fysiotherapie voor ernstig COPD, in strijd is met de actuele stand van de wetenschap en het recente Verbetersignalement «Zorgtraject van mensen met COPD» van het Zorginstituut Nederland?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de maximering op het aantal behandelingen oefen- en fysiotherapie voor COPD-patiënten los te laten? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven is het de rol van het Zorginstituut om te beoordelen of het onderzoek aanleiding geeft om het advies over de aanspraak te herzien.
Ik kan hier niet op vooruitlopen.
Het bericht dat de provincie Drenthe toestemming heeft gegeven voor het afschieten van tientallen diersoorten op Groningen Airport Eelde |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Katten, vossen en aalscholvers worden afgeschoten op Groningen Airport» en «Reeën, vossen en zilvermeeuwen worden afgeschoten op Groningen Airport»?1 2
Ja.
Kent u de berichten «Afschieten dieren bij vliegveld Eelde moet verboden worden», «Verzet tegen toestemming afschieten dieren op luchthaven», «Organisaties willen stop op afschieten dieren bij vliegveld Groningen Airport» en «Organisaties willen stop op afschieten dieren bij vliegveld»?3 4 5 6
Ja.
Klopt het dat de provincie Drenthe toestemming heeft gegeven om de jacht te openen op de volgende dieren: kokmeeuw, stormmeeuw, mantelmeeuw, zilvermeeuw, kievit, goudplezier, blauwe reiger, zilver reiger, knobbelzwaan, aalscholver, grauwe gans, kolgans, Canadese gans, brandgans, taigarietgans, kleine rietgans, dwerggans, soepgans, wilde eend, slobeend, krakeend, zomertaling, wintertaling, smient, pijlstaart, fazant, patrijs, scholekster, wulp, spreeuw, houtduif, Turkse tortel, holenduif, zomertortel, stadsduif, zwarte kraai, roek, kauw, ekster en Vlaamse gaai, reeën, vossen, verwilderde katten, nertsen, wasberen, wasbeerhonden, hazen, konijnen, bruine rat, zwarte rat, muskusrat, woelrat, mollen, huismuis, dwergmuis, bosmuis, grote bosmuis, brandmuis, aardmuis, veldmuis, noordse woelmuis, ondergrondse woelmuis, rosse woelmuis, eikelmuis, hazelmuis en relmuis? Zo nee, hoe zit het dan?
In de Wet natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen jacht, schadebestrijding en populatiebeheer. De jacht is alleen mogelijk op de soorten genoemd in artikel 3.20 van de Wet natuurbescherming, dit betreft Fazant, Houtduif, Wilde eend, Haas en Konijn. Provincies zijn niet bevoegd om soorten toe te voegen aan dit artikel uit de Wet natuurbescherming. De opening van de jacht wordt geregeld via de Regeling natuurbescherming, artikel 3.5, en ook hier hebben de provincies geen bevoegdheid. De provincie Drenthe heeft wel een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming verleend aan Groningen Airport Eelde voor het verstoren van nesten en rustplaatsen, vangen en doden van de door de vragenstellers genoemde diersoorten7. Deze ontheffing is afgegeven met het oog op schadebestrijding, in dit geval de veiligheid van de luchtvaart, en op grond van deze ontheffing kan op alle in de ontheffing genoemde dieren zo nodig afschot plaats vinden.
Kunt u per diersoort verduidelijken of er toestemming is gegeven voor het vernielen of verstoren van nesten en rustplaatsen en voor het vernielen of wegnemen van eventuele eieren? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, heeft de provincie Drenthe een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming verleend aan Groningen Airport Eelde voor het verstoren van nesten en rustplaatsen, vangen en doden van de door de vragenstellers genoemde diersoorten. Dit gaat voor de vogels genoemd op bijlage 2 van de ontheffing om een ontheffing om nesten te vernielen. Verder heeft de provincie Drenthe ontheffing verleend om vaste rustplaatsen van zoogdieren te vernielen.
Kunt u van al deze diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort aangeven waaruit blijkt dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan het doden van het dier?
In de Wet natuurbescherming is de provincie het bevoegd gezag om te beslissen op verzoeken om ontheffingen voor het doden van dieren. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en de besluiten die de provincie daarbij neemt.
Kunt u van al deze diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort gedetailleerd aangeven hoe onderbouwd is dat het afschieten in het belang is van de openbare veiligheid of een andere dwingende reden van groot openbaar belang?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Erkent u dat diverse diersoorten die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten op de Rode Lijst staan van bedreigde diersoorten?
Ja, enkele soorten die op grond van de door de provincie Drenthe verleende ontheffing mogen worden afgeschoten, staan op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten.
Kunt u per diersoort beschermd onder de Vogel- en Habitatrichtlijn de onderbouwing geven dat de maatregelen niet zullen leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding?
Voor geen van de soorten beschermd onder de Vogel- en Habitatrichtlijn is het terrein van Groningen Airport Eelde een essentieel deel van hun leefgebied in hun huidige verspreidingsgebied. Het luchthaventerrein is slechts een zeer kleine oppervlakte van het totale aanbod aan leefgebied in Drenthe.
Kunt u van alle diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort aangeven hoe hun populatie zich lokaal en nationaal heeft ontwikkeld?
U kunt deze informatie vinden op de site van SOVON, www.sovon.nl of van de zoogdiervereniging, www.zoogdiervereniging.nl.
Hoe wordt door de jagers, voordat er geschoten wordt, het onderscheid gemaakt tussen diersoorten waar wel en waar geen ontheffing voor is gegeven?
De ontheffing is verleend aan de vogelwacht van Groningen Airport Eelde. De provincie Drenthe heeft te kennen gegeven dat zij de leden van deze vogelwacht voldoende deskundig acht om de diersoorten waar de ontheffing voor is afgegeven, te onderscheiden van overige diersoorten.
Hoe wordt door de jagers, voordat er geschoten wordt, het onderscheid gemaakt tussen een verwilderde huiskat en een huiskat met een thuis?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Erkent u dat de ontheffing van de provincie Drenthe verder gaat dan strikt noodzakelijk is? Zo nee, waaruit blijkt de strikte noodzakelijkheid van deze ontheffing?
Nee, de mogelijkheid van aanvaringen van diersoorten met vliegtuigen levert een veiligheidsrisico op. Een beperking van het aantal diersoorten kan daarom in het belang zijn van de veiligheid van het luchtverkeer. De urgentie voor de vliegveiligheid en aan het belang van openbare veiligheid bij de ontheffing dient een groot gewicht te worden toegekend, omdat aanvaringen kunnen leiden tot dodelijke ongevallen met vliegtuigen.
Erkent u dat de effectiviteit van de ontheffing van de provincie Drenthe onvoldoende is aangetoond? Zo nee, waaruit blijkt die effectiviteit?
Nee, uit de door Groningen Airport Eelde aan de provincie verstrekte rapportages blijkt dat met het gevoerde beheer het aantal vogelaanvaringen onder de normen van de EASA (Europian Aviation Safety Agency) blijft.
Wat gaat u doen om de provincie Drenthe aan te moedigen om deze ontheffing in te trekken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, is de provincie ingevolge de Wet natuurbescherming het bevoegd gezag om beslissingen te nemen ten aanzien van ontheffingen voor het vangen en doden van dieren. Indien belanghebbenden zich niet kunnen verenigen met de inhoud van dergelijke beslissingen, staat voor hen de weg naar de rechter open. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten van de provincies, noch om te interveniëren in de rechtsgang.
Waarom wordt in de ontheffing van de provincie Drenthe voorgeschreven dat «het vervoer van gedode vogels dient zodanig plaats te vinden dat de vogels vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn»?7
De provincie Drenthe heeft mij meegedeeld dat langs het terrein van Groningen Airport Eelde een fietspad is gelegen. De provincie acht het niet wenselijk dat langsfietsende personen geconfronteerd worden met gedode vogels.
Hoe draagt dit voorschrift bij aan de maatschappelijke informatiepositie over het doden van dieren rond vliegvelden?
De provincie heeft het als wenselijk geoordeeld om dit voorschrift op te nemen. Een ieder die kennis wil nemen van de informatie over de aantallen gedode vogels en dieren kan evenwel de cijfers hierover vanuit de rapportages van Groningen Airport Eelde ontvangen.
Deelt u de mening dat het doden van dieren rond vliegvelden niet zou moeten worden verdoezeld voor de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie neemt, zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat gaat u doen om de samenleving beter te informeren over het doden van dieren rond vliegvelden?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 17.
Kunt u per Nederlandse luchthaven een overzicht verschaffen van de actueel geldende ontheffingen en vergunningen voor het doden van dieren?
De provincie is het bevoegd gezag voor de afgifte van vergunningen en ontheffingen, alsmede voor de naleving daarvan, voor het vangen en doden van dieren op basis van de Wet natuurbescherming. Ik heb er vertrouwen in dat de provincie dit op een adequate wijze uitvoert. Dit geldt ook voor de vergunningen en ontheffingen die op grond van de Wet natuurbescherming voor de Nederlandse luchthavens worden afgegeven. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, evenals het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, heeft geen overzicht van dergelijke ontheffingen en vergunningen die de provincies voor de luchthaven afgeven en hebben ook geen invloed op de inhoud hiervan. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen die de provincie daarin neemt. Daarnaast is een ontheffingsprocedure met voldoende waarborgen omkleed. Zo kan er bezwaar tegen worden gemaakt of beroep worden aangetekend bij de Bestuursrechter. Bij eerdere beantwoording van vragen over ontheffingen in het kader van de Wet natuurbescherming voor Rotterdam The Hague Airport9 en de Twente Airport10, heb ik erop gewezen dat dergelijke vergunningen en ontheffingen een provinciale verantwoordelijkheid zijn.
Kunt u hierbij telkens aangeven of de betreffende diersoort op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten staat?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Kunt u van de afgelopen jaren per Nederlandse luchthaven een overzicht verschaffen van alle diersoorten die daar in de omgeving jaarlijks zijn gedood?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Kunt u hierbij telkens aangeven of de betreffende diersoort op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten staat?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Deelt u de mening dat het ethisch problematisch is dat in het huidige vliegveiligheidsbeleid de belangen van dieren structureel worden genegeerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Gezien het belang dat met de veiligheid van de luchtvaart is gemoeid, is het helaas niet te voorkomen dat af en toe moet worden ingegrepen. Wel dienen dergelijke ingrepen tot het uiterst noodzakelijke te worden beperkt. Het is aan de provincies om daarbij een zorgvuldige afweging te maken.
Erkent u dat het afgeven van een ontheffing voor het schieten van tientallen diersoorten op gespannen voet staat met de wettelijke plicht zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende dieren?
Nee, voor het borgen van de vliegveiligheid moeten op luchthavens, conform internationale voorschriften, maatregelen worden genomen om het risico op botsingen met dieren te voorkomen, indien dit risico zich voordoet. De zorgplicht eist dat negatieve effecten zoveel mogelijk moeten worden voorkomen of beperkt. Het nemen van preventieve maatregelen en het verjagen van dieren is daar een uitwerking van en moet daar waar mogelijk voorkomen dat er dieren moeten worden gedood.
Erkent u dat de luchtvaart een toenemend veiligheidsprobleem behelst voor de levens van diverse diersoorten? Zo nee, waarom niet?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 24.
Erkent u dat een stevige krimp van de luchtvaart een positief effect zal hebben voor de veiligheid van dieren rond vliegvelden? Zo nee, waarom niet?
Met een toename van het vliegverkeer kan het aantal aanvaringen met vogels en andere dieren toenemen. Onafhankelijk van de hoeveelheid verkeer moeten luchthavens voor het borgen van de vliegveiligheid, conform internationale voorschriften, maatregelen nemen om het risico op botsingen met dieren te voorkomen, indien dit risico zich voordoet.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Agressie tegen verkeersregelaars in Twente neemt toe: we zijn tandeloze tijgers’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Agressie tegen verkeersregelaars in Twente neemt toe: We zijn tandeloze tijgers»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving uit het artikel dat agressie tegen verkeersregelaars aan het toenemen is? Zijn er cijfers bekend over de mate waarin evenementen- en beroepsverkeersregelaars agressief bejegend worden? Wat is uw beeld als het gaat om agressie en geweld tegen verkeersregelaars?
Ik wil vooropstellen dat agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ontoelaatbaar is. Verkeersregelaars dragen bij aan een veilig Nederland, en agressie en geweld tegen hen moet bestraft worden. Een harde daderaanpak (verhoging van strafeis met +200%), sneller straffen en prioritair behandelen van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak zijn hoofdonderdelen van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen OM en politie. Deze afspraken zijn dan ook van toepassing als het gaat om agressie en geweld tegen verkeersregelaars.
Er zijn geen registratiecijfers beschikbaar van de beroepsgroep verkeersregelaars over agressie en geweld in hun branche. De politie beschikt ook niet over cijfers over het aantal gevallen van agressie en geweld tegen verkeersregelaars. Wanneer mensen met een publieke taak melding maken of aangifte doen van fysiek of verbaal geweld bij de uitvoering van hun werkzaamheden, wordt dit in het registratiesysteem van de politie geregistreerd onder de code VPT (Veilige Publieke Taak). Bij deze registratie wordt de functiegroep van de betrokkene niet eenduidig geregistreerd. Het is daarom niet mogelijk om deze VPT gecodeerde registraties uit te splitsen per functiegroep. Derhalve kan geen uitspraak gedaan worden over een eventuele meerjarige trend.
De politie heeft wel een lijst met beroepsgroepen als richtlijn om te bepalen of een bepaalde beroepsgroep een VPT-code zou moeten krijgen. Verkeersregelaars staan op die lijst.
Vallen verkeersregelaars die bijvoorbeeld bij voetbalwedstrijden of bij wegwerkzaamheden worden ingezet onder het programma Veilige Publieke Taak (VPT)? In hoeverre gelden de eenduidige landelijke afspraken(ELA) die politie en het Openbaar Ministerie gemaakt hebben inzake de aanpak van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ook voor verkeersregelaars? Hoe kan het dat verkeersregelaars niet of nauwelijks op de hoogte zijn van deze ELA? Bent u bereid om verkeersregelaars onder de werking van deze ELA te brengen?
Verkeersregelaars voeren een wettelijke en daarmee publieke taak uit. Het programma Veilige Publieke Taak (VPT) onder coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dat liep tot 2017, stimuleerde onder andere preventieve maatregelen tegen agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak, en dus ook verkeersregelaars. Dit programma is geëvalueerd en daarover is uw kamer vorig jaar bericht.2 De ELA zijn onverminderd van kracht. Deze zijn van toepassing indien er sprake is van agressie en geweld tegen verkeersregelaars.
Een onderdeel van het programma VPT was het stimuleren van werkgevers om informatie over VPT en de ELA met hun werknemers te delen. Na afronding van het programma VPT is dit uitgangspunt van werkgeversverantwoordelijkheid ten aanzien van informatieverstrekking overeind gebleven. Het instrumentarium wat indertijd ontwikkeld is, is nog steeds voor werkgevers en anderen toegankelijk op www.agressievrijwerk.nl.
Herkent u het probleem dat verkeersregelaars wel bevoegd zijn om aanwijzingen en een stopteken te geven, maar dat zij niet bevoegd zijn om overtreding daarvan te handhaven? Welke mogelijkheden zijn er om verkeersregelaars in de uitoefening van hun werkzaamheden meer back-up te geven? Wat vindt u van het voorstel uit het artikel om verkeersregelaars – dan wel enkele, specifiek daartoe opgeleide verkeersregelaars – de status van buitengewoon opsporingsambtenaar te geven, zodat zij zelf boetes kunnen uitdelen en de pakkans daardoor vergroot wordt?
Het klopt dat de bevoegdheden van verkeersregelaars beperkt zijn tot het geven van aanwijzingen en het geven van stoptekens. Zoals in een brief aan uw Kamer van is aangegeven is er sprake van een complementaire taakverdeling tussen politie en gemeentelijke BOA’s.3 Binnen die taakverdeling, waarbij de gemeentelijke BOA’s zich richten op overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden, en de politie belast is met het handhaven van de openbare orde en veiligheid, past het niet om de verkeersregelaars een BOA status te geven t.b.v. de opsporing van strafbare gedragingen van verkeersdeelnemers die gericht zijn tegen de persoon van de verkeersregelaar.
Ik vind het belangrijk dat mensen hier voldoende voor geëquipeerd zijn, en ik moedig het daarom aan dat werkgevers en organisatoren ervoor zorgen dat voldoende aandacht wordt besteed aan het omgaan met (dreiging van) agressie en geweld door verkeersregelaars. Het staat de verschillende aanbieders van opleidingen of e-learning instructie tot verkeersregelaar vrij dit onderdeel toe te voegen indien dit niet het geval is. De werkgever van de beroepsverkeersregelaar en de evenementenorganisator die de evenementenverkeersregelaar inzetten hebben een verantwoordelijkheid jegens hun verkeersregelaars.
De politie behandelt een melding van agressie en geweld tegen een verkeersregelaar op dezelfde manier als andere meldingen van agressie en geweld tegen beambten die een publieke taak vervullen. Zodra de politie een dergelijke melding krijgt, zal de politie daar sterk tegen optreden.
Onduidelijke tarieven bij laadpalen voor elektrische auto’s |
|
Rutger Schonis (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de Kassa-uitzending over onduidelijke tarieven bij laadpalen voor elektrische auto’s?1
Ja.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst in de uitzending over het gebrek aan transparantie van de tarieven bij publieke laadpalen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil benadrukken dat het belangrijk is dat tarieven transparant en duidelijk gecommuniceerd worden. Verschillende partijen en factoren bepalen de prijs bij publieke laadpalen. Laadpunten worden beheerd door een exploitant die in ruil voor dit beheer en het leveren van stroom een tarief per kWh elektriciteit rekent. Op basis van (concessie)afspraken met gemeenten kunnen piek- en dal tarieven per kWh gelden. Ook gelden in sommige gemeenten lagere kWh-tarieven voor «slim laden» op momenten dat veel groene stroom beschikbaar is en gelden in enkele gemeenten tijdsgebonden connectietarieven om «laadpaalkleven» te voorkomen.
Daarnaast maken vrijwel alle consumenten gebruik van een pasje of app van een serviceprovider om eenvoudig laadsessies te starten en per factuur te betalen. De consument bepaalt zelf of hij gebruik maakt van een serviceprovider en welk contract hij hiermee afsluit. Voorbeelden van prijsmodellen van serviceproviders zijn een vast bedrag per maand voor onbeperkt laden, een standaard kWh-tarief voor elke laadsessie of een opslag op het kWh-tarief van de exploitant.
Consumenten hoeven geen gebruik te maken van een serviceprovider. Zij kunnen ook kiezen voor «ad-hoc» laden. Daarbij wordt een laadsessie rechtstreeks aan de exploitant betaald, zonder tussenkomst van een serviceprovider. Bij elk publiek laadpunt dient zo’n ad-hoc betaaloptie te zijn.
Afhankelijk van de keuze voor ad-hoc laden of laden via een serviceprovider, het contract van de consument met zijn serviceprovider en de kWh-prijs op het uur van de dag, kan de prijs voor een laadsessie bij een laadpaal verschillen. Het is op basis van wetgeving over prijstransparantie aan de exploitanten en serviceproviders om hierover helder te communiceren. Dat doen zij vooraf via hun websites en apps en achteraf op de facturen voor laadsessies. Toch kan het door de combinatie van prijzen en spelers lastig zijn voor consumenten om het tarief voor een specifieke laadsessie te weten te komen.
Hoe verklaart u dat bij eenzelfde publieke laadpaal verschillende tarieven gehanteerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is dat er vooraf duidelijkheid is over de transparantie van prijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, er gelden wetten voor prijstransparantie, die ervoor zorgen dat consumenten goed geïnformeerde keuzes kunnen maken. Prijstransparantie is belangrijk voor de verdere groei van elektrisch rijden. Ik heb met de brancheverenigingen van exploitanten en serviceproviders in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) nadere afspraken gemaakt over prijstransparantie. Die afspraken zijn eind 2019 door eViolin (branchevereniging van exploitanten en serviceproviders) vertaald in een gedragscode met afspraken over onderlinge verantwoordelijkheden en data-uitwisseling voor prijstransparantie. Daarnaast hebben enkele decentrale overheden in concessies stevige afspraken met exploitanten over prijstransparantie, waarbij de optie bestaat om serviceproviders die geen transparantie bieden tijdelijk de toegang tot laadpalen te ontzeggen. Ten slotte heeft prijstransparantie inzake laadpalen de komende jaren ook de verscherpte aandacht van toezichthouder ACM, getuige haar ACM-Agenda 2020–2021.
Bent u het ermee eens dat, zeker nu elektrisch rijden ook voor particulieren steeds aantrekkelijker wordt, het een vereiste is dat elektrisch laden makkelijk, transparant en betaalbaar voor iedereen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de afspraak met de sector om voor 2020 de prijzen aan de laadpaal op een transparante wijze weer te geven? Indien de uitvoering van deze afspraak is vertraagd, wat is hiervoor de reden?
Ik heb begin dit jaar samen met de brancheorganisaties geconstateerd dat verbetering nodig is. Exploitanten en serviceproviders hebben daarop als eerste stap op hun websites en apps de statische prijslijsten en beschrijvingen van de opbouw van hun prijzen op orde gebracht. eViolin blijft dit monitoren. Echter, doordat prijzen kunnen wisselen per gebied of tijdstip kan het met enkel zo’n statische prijslijst of beschrijving voor de consument nog steeds lastig zijn om uit te vinden welk tarief op een bepaald moment geldt bij een specifieke laadpaal.
Er zijn exploitanten en serviceproviders die daarom op hun website of app dynamische overzichtskaarten bieden, waarop per paal de tarieven voor het laden worden getoond. Dit doen echter nog niet alle aanbieders en op de bestaande kaarten zijn nog niet voor alle laadpunten de prijzen te zien. Om de actuele prijzen per paal te tonen is koppeling van de systemen en frequente uitwisseling van prijsdata door alle exploitanten en providers nodig. Zij zijn daar nog niet volledig in geslaagd, mede door de (financiële) investeringen die hiervoor nodig zijn. Ook spelen er discussies over data-eigendom en bedrijfsgevoeligheid van data in deze relatief nieuwe markt.
eViolin heeft toegezegd dat haar leden per 1 juni 2020 hun systemen gereed hebben gemaakt voor het onderling uitwisselen van de actuele laadprijzen. Hierdoor kunnen providers voor elke specifieke paal de actuele laadprijs weergeven, die ontstaat door de combinatie van het exploitantentarief en het eigen providertarief. Leden die dit niet doen zal eViolin schorsen. Daarnaast wordt door het Nationaal Kennisplatform Laadinfrastructuur, de vereniging DOET en eViolin in afstemming met eigenaren van publieke laadpunten en de Vereniging Elektrisch Rijders (VER) voor de zomer een onafhankelijke testmethode voor prijstransparantie ontwikkeld. Tot slot zal in het kader van de NAL met decentrale overheden worden samengewerkt om tot concessies te komen waarin nauwkeurige afspraken over prijstransparantie worden gemaakt.
Bent u bereid om met de sector in gesprek te gaan over de mogelijkheid en wenselijkheid van een standaardlaadtarief? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat al een soort standaardtarief, namelijk de «ad-hoc» prijs voor laden zonder tussenkomst van een provider. Consument kunnen kiezen voor deze ad-hoc prijs van de exploitant of voor betalen met de pas van een serviceprovider met de bijbehorende prijs. Daarnaast kunnen consumenten die de zekerheid van een vaste laadprijs willen daarvoor bij diverse providers abonnementen afsluiten.
Het opleggen van een vast laadtarief waarmee alle tariefdifferentiatie uit de markt verdwijnt acht ik niet wenselijk. Voor de ontwikkeling van de laadmarkt is prijsconcurrentie nodig. Zo komen nieuwe diensten en producten tot stand, zoals de mogelijkheid om tegen lagere tarieven te laden als de consument bereid is te laden op momenten dat er veel groene stroom beschikbaar is. Een standaardtarief zou deze prijsconcurrentie beperken. Zoals aangegeven ben ik wel met de sector in gesprek om de prijstransparantie te vergroten.
Bent u bekend met de voorstellen van de Vereniging Elektrische Rijders?2
Ja. Ook de ACM is bekend met de voorstellen van de VER.
Ziet u kansen om aan de slag te gaan met deze voorstellen? Zo nee, waarom niet?
De aanbevelingen liggen in lijn met de hierboven beschreven acties en afspraken. Over ad-hoc betalen heeft eViolin toegezegd dat alle exploitanten voor 1 juni 2020 een ad-hoc betaaloptie bieden op alle publieke toegankelijke palen en een manier om het ad-hoc tarief te raadplegen. Dat kan bijvoorbeeld een QR-code op de paal zijn die de klant naar een betaalwebsite doorstuurt. Ook gaan zij voor die datum online en of bij de paal communiceren dat de prijs voor laden met een pas of app van een serviceprovider kan afwijken van de «ad-hoc laadprijs». Daarnaast stellen veel decentrale overheden in concessies expliciete eisen over ad-hoc betaalopties. Aanvullend werk ik aan een wetswijziging waarmee wordt geregeld dat voor alle publieke laadpunten in Nederland via een nationaal toegangspunt voor laadpuntendata het ad-hoc tarief te vinden is. Deze wetswijziging gaat naar verwachting in de eerste helft van 2020 in consultatie.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument & Markt op te roepen om strenger toe te zien op de transparantie en de hoogte van de prijzen bij de laadpaal? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in contact met de ACM over hun toezicht op prijstransparantie. De ACM heeft in de afgelopen periode al gesprekken gevoerd met de brancheverenigingen van exploitanten en serviceproviders over de regels rond prijstransparantie. In haar ACM-Agenda 2020–2021 heeft de ACM verscherpte aandacht voor transparantie van laadtarieven aangekondigd en geeft zij aan op te kunnen treden bij misstanden. De ACM maakt daarin als onafhankelijke toezichthouder haar eigen afweging.
Bent u in de gelegenheid om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Duurzaam Vervoer van 22 april 2020?
Ja.
Het artikel ‘Burgemeesters roepen na gewelddadig weekeinde op tot messenverbod voor minderjarigen’. |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Burgemeesters roepen na gewelddadig weekeinde op tot messenverbod voor minderjarigen»?1
Ja.
In hoeverre is de toevoeging van het verbod op stiletto-, vlinder- en valmessen in de circulaire wet wapens en munitie effectief gebleken? Hoeveel individuele wapenverzamelaars hebben sinds 2012 de ontheffing op verbod gekregen en hoeveel aanvragen zijn er afgewezen?
Of de genoemde toevoeging van het verbod op stiletto-, vlinder- en valmessen effectief is gebleken is niet aan te geven, aangezien onbekend is hoe de situatie zonder die toevoeging zou zijn geweest.
Op grond van artikel 4 van de Wet wapens en munitie zijn er sinds 2012 zeven ontheffingen afgegeven in het kader van het verzamelen van messen (messenverzamelaars) en drie aanvragen daarvoor zijn afgewezen. Ik heb geen indicatie dat verzamelaars van wapens een aandeel hebben in de problematiek van illegaal wapenbezit.
Kunt u uiteenzetten op welke manier de preventie, waarover de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in uw naam heeft gesproken tijdens het vragenuur van 14 januari 2020, tot uiting zal komen, naast het preventief fouilleren dat u in uw brief van 3 februari 2020 toelichtte?
De Minister van Rechtsbescherming en ik zijn met onder andere burgemeesters en politie in gesprek over de mogelijkheden om het wapenprobleem aan te pakken. Zoals toegezegd tijdens het genoemde vragenuur en in de brief van 3 februari informeer ik uw Kamer over de uitkomsten in het voorjaar.
Kunt u delen hoe de eerste gesprekken met onder andere de politie omtrent meerdere steekincidenten de afgelopen tijd verlopen? Bent u tevens in gesprek met belangenorganisaties van wapen- en munitiebezitters, in- en externe deskundigen, vertegenwoordigers van de diverse ministeries en de burgemeesters van de betrokken gemeentes, zoals Nissewaard, Ridderkerk, Haarlemmermeer en Smallingerland?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de lijst met verboden wapens uit te breiden wanneer uit de analyses die de politie nu uitvoert blijkt dat er wapens tussen zaten die niet verboden waren?
Op basis van de Wet wapens en munitie is elk voorwerp verboden als gelet op de aard van het voorwerp en de omstandigheden waaronder het voorwerp wordt aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit is bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Onder deze omstandigheden kan dus ook het dragen van bijvoorbeeld schroevendraaiers en kleinere keukenmessen in de openbare ruimte verboden en dus strafbaar zijn. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde brief acht ik dat vooralsnog een afdoende verbodsbepaling. Mocht uit de gesprekken anderszins blijken, dan ben ik uiteraard bereid dit standpunt in heroverweging te nemen.
Bent u bereid te bekijken hoe de regels ten aanzien van steekwapens kunnen worden aangescherpt? Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van de burgemeesters Van Oosten uit Nissewaard en Attema uit Ridderkerk voor een wettelijk verbod voor minderjarigen om überhaupt een mes op zak te hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om, in overleg met de politie, het Openbaar Ministerie, het genootschap van burgemeesters, belangenorganisaties van wapenbezitters en andere deskundigen, te bezien of de waarborgen voor het controleren of een aanvrager van een wapen nog steeds kan worden beschouwd als een «actief en serieus verzamelaar» nog voldoen en eventueel uit te breiden? Zo ja, bent u bereid een verslag van dit overleg met de Kamer te delen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 zijn de Minister van Rechtsbescherming en ik met onder andere burgemeesters en politie in gesprek over de mogelijkheden om het wapenprobleem aan te pakken. Ik informeer uw Kamer in het voorjaar over de uitkomsten daarvan.
Het Ministerie van JenV, de politie en de Dienst JUSTIS staan doorlopend met elkaar in contact over de uitvoering van de zogenoemde «Korpscheftaken» uit de Wet wapens en munitie. Bij de aanvraag voor een ontheffing en wapenverlof vindt screening van de aanvrager plaats, onder meer met behulp van referenten. De screening is onlangs nog aangescherpt met de – fasegewijze – invoering van de e-screener. Een ontheffing en een verlof is een jaar geldig; bij verlenging wordt de screening opnieuw uitgevoerd. De politie voert gedurende het jaar ook controles uit, waaronder een huisbezoek. Ook voor wapenhandelaren geldt een erkennings- en controlesystematiek dat gericht is op het tegengaan van illegale handel in wapens.
Friesland als niet-regenboogprovincie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat Friesland de enige niet-regenboogprovincie van Nederland is?1
Ja, maar daar is verandering in gekomen. De motie hierover om regenboogprovincie te worden is 27 mei jl. aangenomen door de provinciale staten. Zie ook antwoord bij vraag 6.
Bent u het met presentator en producent Sipke Jan Bousema eens als hij zegt: «Ik zou het fantastisch vinden als eerbetoon, niet alleen voor homo’s en lesbiennes, maar ook voor de ouders die ze omarmen, dat die regenboogvlag wordt gehesen»?
Ja.
Deelt u de mening dat het ontzettend belangrijk is voor mensen uit de lhbti-gemeenschap dat zij ook steun krijgen van de provincie om zichtbaar zichzelf te kunnen zijn?
Ja.
Welke invulling geven andere provincies aan het feit dat zij regenboogprovincie zijn?
Provincies richten zich vooral op het stimuleren van de samenwerking tussen gemeenten en maatschappelijke organisaties die zich met het LHBTI-thema bezighouden. Eigen activiteiten van provincies op het LHBTI-thema vinden vooral plaats op jaarlijks terugkerende vieringen, zoals Coming Out-dag. Daarnaast hechten de meeste provincies eraan om als werkgever het goede voorbeeld te geven als het gaat om acceptatie van LHBTI-personen. Ze geven veelal aan dat ze hieraan werken door het voeren van een inclusief personeelsbeleid.
Is er net als met de Regenboogsteden ook samenwerking tussen het Rijk en de regenboogprovincies?
Het initiatief van Regenboogprovincies komt van de provincies zelf.
Hiertoe hebben zij een informeel overleg geïnitieerd. Het Ministerie is hierbij betrokken en binnen het overleg is specifiek aandacht voor de verbinding met de regenboogsteden.
Bent u bereid om zich in te zetten om van Friesland toch een regenboogprovincie te maken?
Op 27 mei jl. werd de motie over Regenboogprovincie Friesland door de provinciale staten aangenomen. Ik ben verheugd dat de provincie Friesland zich aansluit bij de samenwerkende regenboogprovincies en op die wijze een extra impuls geeft aan de sociale acceptatie en – veiligheid van LHBTI-personen. Vanzelfsprekend zal ik de ontwikkelingen rond de regenboogprovincies nauwgezet volgen.
Het bericht ‘Justitie laat het bedrijfsleven lelijk in de steek bij corruptiezaken’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Justitie laat het bedrijfsleven lelijk in de steek bij corruptiezaken»?1
Ja.
Hoeveel bedrijven zijn de laatste vijf jaar strafrechtelijk vervolgd voor corruptiedelicten? Hoeveel van die bedrijven hebben geschikt met het Openbaar Ministerie? Hoeveel bedrijven zijn veroordeeld?
Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende vormen van corruptie, te weten ambtelijk binnenlandse corruptie, niet-ambtelijke binnenlandse corruptie, ambtelijke buitenlandse corruptie en niet-ambtelijke buitenlandse corruptie. Corruptiedelicten kunnen zich in formeel-juridische zin uiten in verschillende strafbare feiten (art. 177, 178 en 328ter Sr, maar ook art. 225 Sr). Als gevolg hiervan is een exact cijfer van het aantal strafzaken waarin vervolging is ingesteld niet te geven. Momenteel lopen er enkele tientallen strafrechtelijke onderzoeken door het Functioneel Parket en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie naar verdenkingen van buitenlandse en niet-ambtelijke omkoping.
De afgelopen vijf jaar is sprake geweest van omstreeks vijf bedrijven waaraan een (hoge) transactie is aangeboden en geaccepteerd voor corruptiedelicten. Het OM brengt bij een hoge transactie ook een persbericht uit. Ten aanzien van verschillende lopende corruptieonderzoeken is het onderzoek nog in volle gang en is een vervolgingsbeslissing derhalve nog niet genomen.
Herkent u het beeld dat wij in Nederland te maken hebben met «primitief, onderontwikkeld recht» op het gebied van corruptie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar kan het beter? Kunt u ingaan op de stelling van de heer Verbruggen dat de regelgeving verbrokkeld is en verspreid over onderdelen van ons Wetboek van Strafrecht?
Nee, ik herken mij niet in dit beeld. Omkoping is in Nederland strafbaar gesteld in de artikelen 177, 178, 178a, 328ter, 363, 364 en 364a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De artikelen 177, 178 en 178a Sr betreffen het omkopen van ambtenaren en rechters (actieve omkoping). Deze artikelen zijn ondergebracht in Titel VIII (Misdrijven tegen het openbaar gezag). De passieve varianten van deze vorm van omkoping, dus het aannemen van een gift, belofte of dienst voor het iets doen of nalaten in de functie van ambtenaar of rechter, zijn strafbaar gesteld als ambtsmisdrijf in de artikelen 363, 364 en 364a (Titel XXVIII Ambtsmisdrijven). De actieve en passieve, niet-ambtelijke omkoping is strafbaar gesteld in artikel 328ter (Titel XXV Bedrog). De plaatsing in het Wetboek van Strafrecht wordt bepaald door het belang dat met de strafbaarstelling wordt beschermd. De plaatsing van deze artikelen heeft geen invloed op de strafbaarstelling. Er is ook geen aanleiding de indeling van deze artikelen te wijzigen.
Nederland is partij bij een aantal internationale corruptieverdragen van de Raad van Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking (OESO) en de Verenigde Naties (VN). In het kader van deze verdragen wordt Nederland ook periodiek onderworpen aan evaluaties in de vorm van een peer review om te bezien of Nederland voldoet aan de verdragsverplichtingen. Het beleid van het kabinet is erop gericht naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering te geven aan deze aanbevelingen. In februari 2019 is het rapport van de vijfde evaluatieronde van de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (hierna: GRECO) gepubliceerd. In 2020 wordt Nederland aan twee evaluaties in het kader van de OESO en VN-verdragen onderworpen.
De afgelopen jaren zijn diverse investeringen gedaan door Nederland in de opsporing en vervolging van alle vormen van corruptie. Hier wordt ook aan gerefereerd in mijn recente Kamerbrief naar aanleiding van een artikel van Transparency International inzake de aanpak van corruptie in Nederland.2
Klopt het dat de strafbaarheid van de omkoping van buitenlandse ambtenaren niet alle situaties dekt? Zo ja, waar zitten de hiaten? Bent u voornemens daaraan iets te doen? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de Nederlandse strafwet er niet in voorziet dat vervolging kan worden ingesteld tegen omkoping die in het buitenland heeft plaatsgevonden terwijl er geen relatie met Nederland is, bijvoorbeeld omdat de natuurlijke persoon of rechtspersoon door wie het feit is begaan niet-Nederlands is en degene die is omgekocht ook niet Nederlands is. Dit betreft geen kwestie van strafbaarheid, maar de reikwijdte van de extraterritoriale rechtsmacht. In een dergelijke situatie is er geen rechtens te beschermen belang aan de orde, dat noopt tot uitbreiding van de Nederlandse rechtsmacht. Nederland kent een uitgebreide rechtsmacht op dit terrein, waardoor in veel situaties vervolging in Nederland mogelijk is, ook als het strafbare feit in het buitenland is gepleegd. Daarbij kan worden opgemerkt dat Nederland voldoet aan de verplichtingen op basis van internationale verdragen tot strafbaarstelling van buitenlandse omkoping.
Kunt u de verschillen uiteenzetten tussen de Nederlandse anti-corruptiewetgeving en de anti-corruptiewetgeving van Engeland en Frankrijk?
Een volledig overzicht van de verschillen tussen de Nederlandse anti-corruptiewetgeving en de anti-corruptiewetgeving van Engeland en Frankrijk kan ik u niet geven. Enkele in het oog springende verschillen worden hier genoemd.
Het Verenigd Koninkrijk kent de «UK Bribery Act 2010» welke per 1 juli 2011 in werking is getreden. Ook Frankrijk kent separate wetgeving bekend als Sapin II, die in November 2016 is aangenomen.
Beide wetten kennen een «Defered Prosecution Agreement (DPA)» een soort uitgestelde vervolgingsovereenkomst. Nederland kent deze modaliteit niet. Een DPA ziet op een schikking tussen het OM en een onderneming die verdacht wordt van overtreding van de wet, waarbij vervolging van die onderneming voor een bepaalde tijd wordt uitgesteld. Indien de onderneming zich aan het einde van de gestelde periode aan vooraf afgesproken voorwaarden heeft gehouden, wordt er niet tot vervolging overgegaan en zal het OM de aanklacht tegen de onderneming waarop de DPA van toepassing is, laten vallen. Ook kennen beide wetten specifieke bepalingen ten aanzien van zogeheten compliance programma’s ter voorkoming van omkoping. Bedrijven dragen, afhankelijk van aantal werknemers of omzet, in dit kader de verantwoordelijkheid om gepaste maatregelen te treffen en adequate procedures te implementeren om te waarborgen dat de natuurlijke- en rechtspersonen die binnen de invloedssfeer van het bedrijf vallen, zich conform het verbod op buitenlandse omkoping gedragen. Hoe ver deze ketenaansprakelijkheid in de praktijk reikt, is afhankelijk van een beoordeling van de feiten en omstandigheden in het specifieke geval. In Frankrijk worden de compliance programma’s overzien door de hiertoe opgerichte «Agence Francaise Anticorruption» (AFA).
In de meest recente brochure «eerlijk zakendoen zonder corruptie», die wordt uitgebracht in samenwerking tussen VNO-NCW, MKB-Nederland en ICC Nederland samen met de Ministeries van Buitenlandse Zaken, van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken, wordt nader ingegaan op de wetgeving van het VK. Zie ook https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2017/01/19/eerlijk-zakendoen-zonder-corruptie.
Deelt u de mening dat de wetgever actie moet ondernemen om de anti-corruptiewetgeving te moderniseren? Zo ja, heeft u al concrete acties hiervoor op de agenda staan? Zo nee, waarom niet?
Nee, op dit moment zie ik geen aanleiding tot modernisering van de anti-corruptiewetgeving. De Nederlandse anti-corruptiewetgeving voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. Indien de lopende internationale evaluaties hier wel aanleiding toe geven, zal ik de aanbevelingen van deze organisaties op basis van hetgeen ik onder antwoord 3 heb aangeven ter hand nemen.
Ook wordt er, zoals aan uw Kamer gecommuniceerd naar aanleiding van de «evaluatie Wet OM-afdoening», gewerkt aan de invoering van een rechterlijke toets bij hoge transacties.3