Het fysiek bijwonen van Provinciale Statenvergaderingen gedurende de coronacrisis |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de oproep van de commissaris van de Koning (CdK) van Flevoland aan de Flevolandse Statenleden (met kenmerk 2575627) om op woensdag 25 maart alsnog fysiek de Provinciale Statenvergadering bij te wonen, nadat deze vergadering eerst was geannuleerd?
Ik heb begrepen dat de vergadering aanvankelijk doorgang zou hebben vanwege onderwerpen met een groot economisch belang. Daarnaast stonden er enkele hamerstukken op de agenda zoals voorgesteld door de procedurecommissie, waaronder het vaststellen van de verordening op de vertrouwenscommissie ten behoeve van de herbenoeming van de commissaris van de Koning.
Inmiddels heb ik het signaal ontvangen dat provinciale staten van Flevoland hebben besloten alle fysieke vergaderingen tot nader order uit te stellen, dit in verband met het corona-virus.
Bent u bekend met het feit dat onder andere de herbenoeming van de CdK dan op de agenda staat?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u signalen ontvangen dat er binnenkort nog meer Provinciale Statenvergaderingen doorgang zullen vinden? Zo ja, in welke provincie(s)?
Ik heb geen signalen in die richting ontvangen.
Deelt u de opvatting dat overheden in deze tijd het goede voorbeeld moeten geven, aangezien alle Nederlanders is gevraagd hun activiteiten de komende weken drastisch in te perken ten behoeve van de volksgezondheid?
Indachtig de richtlijnen van het RIVM en de maatregelen van het kabinet, heeft het Ministerie van BZK decentrale overheden opgeroepen slechts indien strikt noodzakelijk ter besluitvorming in fysieke vergadering bijeen te komen. Het beeld is dat aan die oproep breed gehoor wordt gegeven. Maar er zijn uitzonderingen denkbaar, zoals de bestrijding van het corona-virus maar ook aangelegenheden die van een groot economisch belang zijn.
Uiteindelijk is de beslissing om al dan niet te vergaderen aan provinciale staten, als democratisch gekozen orgaan, en niet aan de commissaris van de Koning of de Minister van BZK. Ik heb er alle vertrouwen in dat provinciale staten hier in de huidige situatie verantwoorde keuzes in maken. Daarbij wijs ik erop dat zij ook voor een digitale beraadslaging kunnen kiezen. In een digitale beraadslaging kan echter niet gestemd worden. Wel is het zo dat als over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, het voorstel is aangenomen (artikel 32 lid 3 Provinciewet). Indien ten minste één lid om stemming vraagt, dient alsnog een fysieke vergadering te worden gehouden om over het voorstel te kunnen stemmen.
Hoe verhouden de risico’s voor de volksgezondheid zich tot het verzoek van een CdK om de Statenleden fysiek bijeen te laten komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de CdK’s te instrueren alle Provinciale Statenvergaderingen die niet met de coronacrisis te maken hebben uit te stellen, inclusief eventuele herbenoemingen van CdK’s?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid contact op te nemen met een CdK met wie u van mening verschilt over het doorgang laten vinden van een Provinciale Statenvergadering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om te werken aan de wettelijke mogelijkheid voor provincies om de besluitvorming digitaal plaats te laten vinden, in het geval dat de huidige crisismaatregelen worden verlengd? Zo ja, wanneer wordt dit voorstel verwacht? Zo nee, waarom niet?
De Provinciewet gaat uit van fysieke openbare statenvergaderingen; dit is en blijft een belangrijk uitgangspunt in ons staatsrecht. Provinciale staten staan als rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiging aan het hoofd van de provincie. Zij stellen de algemeen verbindende voorschriften en de begroting vast, benoemen de gedeputeerden en bepalen de hoofdlijnen van het beleid. De openbaarheid van hun vergaderingen en het stemmen zonder last zijn in de Grondwet vastgelegd; beide komen in een fysieke vergadering het best tot hun recht.
Digitale besluitvorming door provinciale staten is thans juridisch niet mogelijk. Ik ben echter van mening dat daar in deze uitzonderlijke omstandigheden een tijdelijke uitzondering op moet komen, mits de openbaarheid van statenvergaderingen behouden blijft en voor zolang een openbare fysieke vergadering niet of niet goed mogelijk is, teneinde de continuïteit van het bestuur en de rechtmatigheid van besluitvorming te waarborgen. Met het oog op de vele gewichtige maatschappelijke opgaven is het van groot belang dat het openbaar bestuur zoveel mogelijk blijft functioneren. Afgaande op de eerste signalen vorige week, heb ik de voorbereidingen voor een tijdelijke voorziening direct ter hand genomen. Een daartoe strekkend wetsvoorstel zal Uw Kamer zo spoedig mogelijk bereiken.
Vergaderingen van gedeputeerde staten zijn besloten. De besluiten die gedeputeerde staten (of de afzonderlijke leden in mandaat) nemen, hebben een overwegend voorbereidend en uitvoerend karakter. Dat maakt dat voor gedeputeerde staten digitale besluitvorming op grond van de Provinciewet thans al mogelijk is. Mijn ministerie heeft vorige week overigens direct in voorlichting over de bestaande mogelijkheden voorzien.
Zie ook mijn antwoord op de vragen van het lid Kuiken (PvdA) over digitale besluitvorming in gemeenten en provincies (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2223).
Een boek over de missie in Uruzgan, Afghanistan |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Veteraan haalt uit naar Afghanistan-missie: «Er was helemaal geen Taliban»» over het boek Onvoorspelbaar verleden van Nikko Norte?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit artikel en het boek waarover het gaat? Herkent u zich in het geschetste beeld van het karakter van de Nederlandse missie in Uruzgan? Zo nee, waarom en op welke onderdelen niet? Is een te rooskleurige beeld van de gevechtsmissie gepresenteerd?
De uitspraken in het artikel en in het boek zijn voor rekening van de auteur. Het kabinet herkent zich niet in het geschetste beeld van de Nederlandse missie in Uruzgan.
De door de VN gemandateerde International Security Assistance Force (ISAF) in Afghanistan ondersteunde de Afghaanse autoriteiten op hun verzoek tussen 2005 en 2014 om op termijn zelfstandig de veiligheid en stabiliteit in het eigen land te kunnen garanderen. Bij aanvang van de missie was duidelijk dat het een missie met reële militaire risico’s betrof.2 Er is vanaf het begin aangegeven dat de weg naar stabiliteit lang zou zijn. De complexe realiteit in Afghanistan is door de jaren heen veelvuldig benadrukt in de debatten met en rapportages aan uw Kamer.3
Wat is uw reactie op de constatering dat er helemaal geen Taliban was in het gebied waar Nederland actief was, maar dat er juist gevochten werd tegen een onjuist beeld van de militaire geheime dienst die keer op keer stelde dat er een genadeloze vijand was buiten de poort en dat de Nederlandse militairen vooral werden beschoten door wat de auteur «hooligans» noemt?
De uitspraken zijn voor rekening van de auteur. Het kabinet herkent zich niet in het geschetste beeld van de Nederlandse missie in Uruzgan. Het kabinet neemt met klem afstand van de suggestie dat Nederlandse militairen op onjuiste gronden excessief geweld zouden hebben gebruikt.
Bent u het met de auteur eens dat er geregeld sprake was van een militaire «overreactie» na een beschieting, waarbij bijzonder veel munitie werd verschoten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de constatering van de auteur dat er honderden Afghanen zijn omgekomen die nu nog hadden geleefd als wij daar niet waren geweest?
Nederland heeft zich in Afghanistan onder uiterst moeilijke en gevaarlijke omstandigheden ingezet om de situatie in Afghanistan en Uruzgan in het bijzonder te verbeteren. Daarbij zijn slachtoffers gevallen. Wat er was gebeurd als de internationale gemeenschap geen verantwoordelijkheid had genomen toen de Afghaanse autoriteiten om NAVO-steun vroegen, valt niet te zeggen. Wel is duidelijk dat de internationale inzet er voor heeft gezorgd dat het land stappen kon zetten op het gebied van sociaaleconomische ontwikkeling, onderwijs, vrouwenrechten, goed bestuur en de opbouw van een eigen veiligheidsapparaat. De inspanningen hebben er tevens toe geleid dat Afghanistan geen uitvalsbasis is voor internationaal terrorisme.
Kunt u aangeven hoeveel strijders Nederland heeft gedood tijdens de missie in Uruzgan en hoeveel daarvan Talibanleden waren? Zo nee, waarom niet? Waarop baseert u uw antwoord?
Nee. Defensie heeft geen registratie bijgehouden over het aantal gevallen vijandelijke strijders ten gevolge van Nederlands optreden.
Kunt u aangeven hoeveel burgers door Nederlands optreden in Uruzgan zijn gedood? Zo nee, waarom niet? Waarop baseert u uw antwoord?
In de periode dat Nederland actief was in Uruzgan (2006–2010) zijn door toedoen van ISAF burgerslachtoffers gevallen. Het kabinet betreurt ten zeerste dat slachtoffers onder de burgerbevolking zijn gevallen. Het is niet mogelijk een volledig en betrouwbaar overzicht op te stellen van het aantal burgerslachtoffers dat in Uruzgan is gevallen door handelingen van de Taliban, Afghaanse veiligheidsorganisaties of de internationale troepenmacht. Zoals ook gemeld in de Eindevaluatie van Nederlandse bijdrage aan ISAF zijn hiervoor meerdere redenen.4 Meerdere actoren onderzochten de toedracht wanneer burgerslachtoffers gemeld werden. ISAF deed dat zelf, maar ook de VN (UNAMA) en NGO’s verrichtten onderzoek naar burgerslachtoffers in Afghanistan. De getallen van deze instanties waren niet altijd goed met elkaar te vergelijken en waren ook niet altijd gedetailleerd genoeg om slachtoffers toe te kunnen rekenen aan specifieke provincies, eenheden en/of acties. De VN en ISAF-eenheden hadden vaak geen toegang tot de gebieden waar mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen. Het was verder niet altijd duidelijk of de slachtoffers door het optreden van ISAF waren veroorzaakt of door andere oorzaken. Ook waren de meldingen over burgerslachtoffers vanuit de bevolking vaak niet volledig en accuraat. In vrijwel alle gevallen was het moeilijk of zelfs onmogelijk om een battle damage assessment uit te voeren. De veiligheidssituatie liet dat niet altijd toe, doden worden in de moslimgemeenschap binnen 24 uur begraven en de bevolkingsregistratie liet te wensen over.
Naar aanleiding van een Wob-verzoek is in 2009 een lijst van incidentmeldingen verstrekt, voor zover deze konden worden vrijgegeven. Dit betrof incidenten waarbij Nederlandse militairen betrokken waren, maar ook incidenten waarbij de veroorzaker onbekend was. De lijst is gebaseerd op de meldingen die dagelijks over de afgelopen 24 uur werden opgemaakt en die deel uitmaakten van het reguliere proces van informatievoorziening binnen het ministerie. De registratie maakt melding van in totaal 70 tot 80 doden en 120 gewonden in de periode van oktober 2006 tot en met 30 september 2009 (de reikwijdte van het Wob-verzoek). Het betreft een weergave van gebeurtenissen op basis van op dat moment beschikbare informatie en is, om redenen die hierboven staan benoemd, inherent onvolledig. Het precieze aantal burgerslachtoffers dat door Nederlands toedoen in deze periode is veroorzaakt valt niet met zekerheid te achterhalen.
Op 12 januari 2010 zijn vragen van uw Kamer beantwoord naar aanleiding van berichtgeving over het Wob-besluit in de media.5
Alle berichtgeving omtrent het coronavirus. |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Léonie Sazias (50PLUS), Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS), Henk Krol (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u toelichten hoe het kan dat driekwart van de overleden coronapatiënten niet op een intensive care (IC)-afdeling heeft gelegen?
Goed medisch handelen is altijd het uitgangspunt, wanneer de behandelend arts met een patiënt en diens naasten de voor- en nadelen van een IC-opname afweegt. Intensivisten beoordelen of opname op de IC medisch zinvol is omdat er uitzicht is op genezing, en wat de mogelijke gevolgen van de behandeling op de IC zijn. Dit geldt voor alle patiënten die op de IC terecht komen – zowel voor COVID-19 patiënten als voor patiënten die om andere medische redenen IC-zorg nodig hebben.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie over extra maatregelen voor mantelzorgers?1
We volgen de ontwikkelingen van de groep kwetsbare personen en hun mantelzorgers nauwgezet en ik spreek mijn grote waardering uit voor al die 4,5 miljoen mantelzorgers die hun naaste verzorgen onder deze moeilijke omstandigheden. Onze gezamenlijke inzet is erop gericht om ook voor mantelzorgers heldere communicatie over de publieke gezondheidsrichtlijnen te geven en de gevolgen hiervan voor mantelzorgers in beeld brengen. Aanvullend hierop heeft VWS samen met MantelzorgNL ook via de verschillende communicatie kanalen de waardering geuit voor de grote inzet van mantelzorgers nu in deze moeilijke tijden. De maatregelen van het kabinet die gelden tot 28 april 2020, hebben verdergaande impact op het zorgen voor een naaste. Zo moet het hele gezin (huishouden) thuisblijven als er een zieke in huis is en wordt dagbesteding verder afgeschaald. We willen stimuleren dat mantelzorgers zich vooral op de zorgtaken kunnen richten. Daarom heeft MantelzorgNL de openingstijden van de mantelzorglijn verruimd en een uitgebreide lijst van Q&A’s opgesteld om mantelzorgers van de juiste informatie te voorzien. Verder is in overleg met partijen de richtlijn mantelzorg ontwikkeld met de verschillende vormen van ondersteuning en zorg voor mantelzorgers. Centraal in de richtlijn staat de zorgladder die in beeld brengt hoe zorg en ondersteuning opgeschaald kan worden van het eigen netwerk tot aan crisisopvang. Deze richtlijn is nu goedgekeurd door het RIVM en wordt gepubliceerd op rijksoverheid.nl.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met mantelorganisaties in hoeverre opvang van kinderen gewenst is?
Ja. Via MantelzorgNL komen hierover summier de eerste signalen binnen en voeren we hierover ook nog met andere partijen gesprekken.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie over het komen tot een noodplan voor ouderen?2
Het kabinet werkt langs drie lijnen aan de situatie voor kwetsbare ouderen en mensen thuis:
Waarom is ervoor gekozen om Sanquin bloed te laten testen op antistoffen om te monitoren hoe de verspreiding verloopt en niet voor een representatief onderzoek onder heel de Nederlandse bevolking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is hiervoor gekozen, omdat Sanquin beschikt over de structuur en logistiek om een dergelijk onderzoek snel uit te voeren.
Wanneer wordt bekend of de periode van sociale afstand moet worden verlengd?
Het kabinet heeft hier op dinsdag 31 maart jl. een besluit over genomen.4 Een volgend besluit wordt in de week voorafgaand aan 28 april genomen.
Moeten de zorgmedewerkers die extra worden ingezet een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) hebben? Zo ja, is een versnelde procedure mogelijk?
Een wettelijke VOG verplichting in de zorg geldt voor instellingen die zorg uit de Wet langdurige zorg (Wlz) verlenen en instellingen die geestelijke gezondheidszorg verlenen die onder de zorgverzekering valt en waar cliënten blijven overnachten. Indien er een verhoogd risico is voor kwetsbare personen, is het wenselijk dat een zorginstelling een VOG verlangt van zijn medewerkers. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als een zorgmedewerker zonder toezicht werkt met een patiënt of cliënt. Het is echter aan de zorginstelling zelf om te bepalen of zij een VOG verlangen van hun medewerkers. Wanneer een extra zorgmedewerker een VOG nodig heeft, kan hij deze met spoed aanvragen. Voor het aanvragen van de VOG voor cruciale beroepsgroepen, zoals zorg en kinderopvang, heeft Justis een spoedprocedure beschikbaar gemaakt. Indien er geen bezwaren bestaan kan de VOG uiterlijk binnen 5 werkdagen worden verstrekt. Dit is onder voorbehoud van de postbezorging zoals het nu plaatsvindt.
Justis beoordeelt elke dag of de dienstverlening doorgang kan blijven vinden.
Actuele informatie hierover is als nieuwsbericht te vinden op www.justis.nl.
Welke richtlijnen binnen het verpleeghuis heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgevaardigd over het omgaan met het coronavirus, nu de noodmaatregel om geen bezoek toe te laten is afgekondigd?
In verpleeghuizen gelden ook de hygiënerichtlijnen die worden voorgeschreven door het RIVM, namelijk géén handen schudden, vaak handen wassen, hoesten in de elleboog en papierenzakdoekjes éénmalig gebruiken. Daarnaast zijn er richtlijnen van het RIVM hoe te handelen wanneer een zorgmedewerker gezondheidsklachten heeft en hoe te handelen wanneer er een (verdenking van) besmetting met het coronavirus bestaat. Op de RIVM website staan de richtlijnen aangegeven, ook voor het testbeleid.
Kunt u de stand van zaken geven over de verdeling van beschermingsmiddelen onder organisaties binnen wijkverpleging en thuiszorg?
Graag verwijs ik naar het nieuwe verdeelmodel dat Minister voor Medische Zorg en Sport op 11 april jl. in overleg met partijen uit de zorg vastgesteld heeft voor mondmaskers. In het nieuwe model gaat het niet om een verdeling over de zorgsectoren, maar om een verdeling op basis van besmettingsrisico’s voor zorgverleners. Als er nieuwe mondkapjes beschikbaar komen uit inkoop of eigen productie gaan die naar plekken waar ze het meest nodig zijn. Dat zijn zorgverleners in het ziekenhuis, maar evengoed zorgverleners in verpleegtehuizen en op andere plekken waar Corona-patiënten intensief worden behandeld. In factsheets is het verdeelmodel nader uitgelegd.
Wat is de stand van zaken van de communicatie over ontwikkelingen rondom het coronavirus richting laaggeletterden en anderstaligen?
Informatievoorziening en communicatievormen voor specifieke doelgroepen, waaronder laaggeletterden en anderstaligen, hebben onze bijzondere aandacht:
Hoe wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie over geen leeftijdsgrenzen hanteren?3
Ik heb tijdens het plenair debat van 26 maart jl. aangegeven dat er geen leeftijdsgrenzen worden gehanteerd bij de behandeling van COVID-19. Dit is uw Kamer ook eerder per brief medegedeeld. Graag verwijs ik verder naar mijn Kamerbrief van 7 april jl.6
Bent u voornemens landelijke sturing te organiseren voor het verdelen van de plekken op de IC’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn Kamerbrieven van 25 en 31 maart jl. en 7 april jl.
Is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in staat de beschreven maatregelen uit het noodpakket tijdig en adequaat uit te voeren? Is er al een inschatting te maken hoeveel extra medewerkers hiervoor nodig zijn?
Het UWV heeft op 6 april jl. het loket voor de NOW-regeling opengesteld. Het kabinet heeft veel vertrouwen in UWV, en heeft grote waardering voor de wijze waarop UWV deze taak oppakt. Alleen al in de twee dagen is het aantal subsidieaanvragen voor de tegemoetkoming in de loonkosten de grens van 50.000 werkgevers gepasseerd; UWV is deze aan het verwerken waarna zo snel mogelijk de betalingen plaatsvinden.
Bent u van plan de sollicitatieplicht voor Werkloosheidswet (WW)-gerechtigden aan te passen of op te schorten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook in deze lastige tijden blijft UWV werkzoekenden stimuleren om te solliciteren naar werk. Tegelijkertijd is duidelijk dat de dynamiek op de arbeidsmarkt sterk wordt geraakt door de coronamaatregelen. Voor velen is het lastig om werk te vinden, maar er zijn ook sectoren waar juist behoefte is aan extra personeel. De sollicitatieplicht blijft gehandhaafd. UWV heeft voldoende mogelijkheden om op individuele basis een goede afweging te maken hoe om te gaan met deze verplichtingen. Werkzoekenden kunnen naast solliciteren nog allerlei andere activiteiten ondernemen zoals het netwerk in beeld brengen, toekomstige acties formuleren, enzovoorts. Ook daartoe worden zij door UWV gestimuleerd.
Bij dit alles geldt dat als werkzoekenden niet aan hun sollicitatieplicht kunnen voldoen vanwege beperkingen door het coronavirus, bijvoorbeeld omdat een sollicitatiegesprek niet kan plaatsvinden, dan heeft dat geen gevolgen voor de uitkering.
Bent u voornemens de aflopende WW-rechten te verlengen?
Het kabinet zet met de NOW-regeling vol in op het behoud van werkgelegenheid bij de werkgever. In plaats van de WW te verlengen, wordt zo de periode dat iemand in de WW komt voorkomen of wellicht uitgesteld. Generieke verlenging van de WW is momenteel niet aan de orde.
Bent u bereid in overleg met het UWV en met sociale partners te gaan hoe WW-gerechtigden direct en indirect ingezet kunnen worden in en ter ondersteuning van vitale sectoren?
Voor veel mensen is het vinden van een nieuwe baan in deze omstandigheden waarbij veel bedrijven zijn gesloten lastig. Aan de andere kant zijn er sectoren met vitale functies waar extra inzet welkom of zelfs noodzakelijk is. Er zijn al diverse matchingsinitiatieven van collega’s in specifieke sectoren zoals de zorg waar de nood hoog is. In samenwerking met UWV, sociale partners, bedrijfsleven, gemeenten en instellingen wordt gekeken naar waar snelle matches mogelijk zijn. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de regionale infrastructuur zoals werkgeverservicepunten en private intermediairs.
Bent u bereid de mogelijkheden van vrijwilligerswerk voor mensen met een WW-uitkering en of bijstand uit te breiden als het om gaat om werkzaamheden ter bestrijding van de coronacrisis?
Mensen met een bijstandsuitkering of WW-uitkering kunnen vrijwilligerswerk doen, mits zij daartoe vooraf toestemming hebben van de gemeente (in geval van de bijstand), of van UWV. Belangrijk is dat deze vrijwillige activiteiten niet in de weg staan aan deelname aan betaalde arbeid en geen regulier (betaald) werk verdringen. In geval van de WW moet er ook sprake zijn van onbetaalde arbeid, bij een instelling zonder winstoogmerk. Naar verwachting past ook het vrijwilligerswerk dat nu spontaan opkomt in het kader van de Coronacrisis binnen deze voorwaarden. Mocht uit de praktijk blijken dat toch versoepeling nodig is, dan is de Minister van SZW bereid daar naar te kijken. Het is overigens niet meer dan redelijk dat wanneer met de activiteiten ook de kans op besmetting bestaat, de organisatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd de nodige maatregelen treft om de vrijwilliger zelf goed te beschermen tegen besmetting met de Coronavirus.
In hoeverre heeft u bij de uitwerking van de noodmaatregelen rekening gehouden met het beperken van de administratieve lasten voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en bedrijven?
De uitwerking van de regeling nadert de afronding en zal naar verwachting op korte termijn worden gepubliceerd. Bij de uitwerking zijn gemeenten nauw betrokken en ook vertegenwoordigers van ondernemers zijn geconsulteerd. Bij de uitwerking is het beperkt houden van de administratieve lasten, zowel voor ondernemers als voor gemeenten, een belangrijk uitgangspunt. Daarbij geldt dat zorgvuldigheid en het beperken van frauderisico’s ook betracht moet worden en mogelijk niet al het misbruik en oneigenlijk gebruik ondervangen kan worden. Het kabinet streeft naar een goede balans daartussen, in het licht van de huidige situatie.
Bent u voornemens structurele steun te geven aan voedselbanken zodat cliënten de nodige voedingsmiddelen kunnen krijgen?
Een aantal voedselbanken kampt door het coronavirus met problemen, variërend van een gebrek aan ervaren personeel, te weinig aanvoer van voedsel, maar ook locaties die vanwege het coronavirus niet langer geschikt zijn voor de uitgifte van voedselpakketten. Voedselbanken proberen eerst lokaal een oplossing te zoeken. Een actieteam van de Ministeries van SZW en LNV, VNG en Voedselbanken Nederland is geformeerd om knelpunten te helpen oplossen. Is deze steun niet afdoende, dan kunnen voedselbanken als tijdelijke noodoplossing een beroep doen op het calamiteitenfonds. Dit wordt gevuld met middelen van Voedselbanken Nederland zelf en uit donaties. Er is eenmalig een subsidie van vier miljoen euro als vangnet voor het calamiteitenfonds beschikbaar gesteld door het kabinet. Dit gebeurt in het kader van de corona crisismaatregelen en mede ter invulling van de moties Klaver en Segers en Hijink c.s. De noodsteun van het kabinet is een vangnet voor als de middelen in het fonds onvoldoende blijken te zijn. Naast financiële steun wordt door tal van organisaties, lokaal en landelijk, ook op andere wijze ondersteuning aangeboden aan de voedselbanken. Met inzet van vrijwilligers, aanbod van voedsel en inzet van defensiemedewerkers worden voedselbanken geholpen hun belangrijke functie te blijven vervullen.
Deelt u de verwachting dat de gevolgen van de coronacrisis voor de inkomstenkant van de begroting waarschijnlijk veel groter zijn in omvang dan de gevolgen aan de uitgavenkant? Wanneer worden de eerste projecties verwacht over de gevolgen voor de inkomsten?
Het steunpakket leidt voor de korte termijn tot zowel meer uitgaven als minder belastinginkomsten, dit laatste vooral in de vorm van uitstel van betaling. Naast de getroffen maatregelen beperkt het kabinet de economische en financiële effecten van het coronavirus door de rijksbegroting de klap op laten vangen van een economische terugval. Door automatische stabilisatie stijgen de uitgaven voor werkloosheid (WW en bijstand) terwijl de belastinginkomsten uit bijvoorbeeld bedrijfswinsten en consumptie dalen. Doorgaans is de terugval in belastinginkomsten groter dan de toename van de uitgaven. De omvang van beide is op dit moment echter onzeker, dit hangt met name af van hoe het virus zich ontwikkelt. Het Centraal Planbureau heeft op 26 maart jl. enkele economische scenario’s gepubliceerd. Daarbij heeft het CPB ook gekeken naar het effect op de overheidsfinanciën.
Deelt u de mening dat de bouwsector een grote rol kan spelen bij het weer aanjagen van de economie zodra de restricties in het kader van de coronacrisis worden opgeheven? Treft het kabinet voorbereidingen voor een snelle economische impuls, bijvoorbeeld door middel van extra investeringen in infrastructuur, woningbouw, waterbouw?
Ja, de bouwsector is belangrijk voor de Nederlandse economie. Net als op vele andere sectoren, raakt de coronacrisis ook de bouwsector. Omdat de bouw een terugval veelal pas later merkt, vindt het kabinet het belangrijk dat de bouw door de crisis heen kan blijven bouwen. Het woningtekort blijft immers groot en het kabinet wil de klimaatdoelen van de gebouwde omgeving niet in gevaar brengen. Daarom werkt het kabinet aan maatregelen om de bouw op gang te houden. Hiervoor zijn we in nauw contact met de sector, medeoverheden, ontwikkelaars, corporaties en andere partijen. De eerste stap is het protocol samen veilig werken dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Milieu en Wonen met de sector hebben opgesteld. Daarnaast werkt het kabinet aan continuering van de besluitvorming op lokaal niveau om vergunningverlening zoveel mogelijk op peil te houden, zodat de orderportefeuille niet leegloopt en de woning- en utiliteitsbouw en de verduurzaming van bestaande gebouwen zoveel als mogelijk veilig verder kan.
Ook op het vlak van infrastructuurinvesteringen en waterbouw wordt gekeken hoe publiek opdrachtgeverschap zoveel mogelijk kan worden voortgezet en waar projecten mogelijk naar voren gehaald kunnen worden. Daarbij zal ook bij medeoverheden aandacht gevraagd worden voor continuering van besluitvormingsprocessen en vergunningprocedures. De mogelijkheden om investeringen in infrastructuur te versnellen zijn echter beperkt. Naar verwachting komen vooral de uitgaven voor regulier onderhoud en renovatie van infrastructuur hiervoor in aanmerking, omdat de juridische en bestuurlijke procedures die voorafgaan aan deze werkzaamheden relatief kort zijn. Een gezamenlijke «Taskforce Infra» van Rijkswaterstaat en brancheorganisaties brengt mogelijkheden in kaart om projecten te versnellen en werkzaamheden naar voren te halen. Dit zijn zowel voorstellen die direct uitvoerbaar zijn, als maatregelen voor over een half jaar en voor 2021.
Het Rijk en de bouw- en technieksector hebben ook afgesproken dat zij gezamenlijk blijven investeren in de bouw- en verduurzamingsopgaven voor de toekomst. Het is van groot maatschappelijk belang dat de sector, veilig kan doorbouwen. Het kabinet heeft vorig jaar besloten tot een woningbouwimpuls van 1 miljard euro, die vanaf juli in werking zal gaan, en een heffingsvermindering op de verhuurderheffing voor nieuwbouw. Daarnaast ondersteunt het kabinet de bouw met de regionale woondeals, innovatiesubsidies en subsidiemiddelen voor versnelling en opschaling in de renovatieopgave.
Kunt u een overzicht geven van de begrotingsinspanningen per EU-lidstaat in het kader van de coronacrisis tot nu toe?
Lidstaten hebben verscheidende maatregelen getroffen om de schok door de COVID-19 uitbraak op te vangen. De discretionaire maatregelen worden op dit moment geschat op 2% bbp. Hiernaast zijn liquiditeitsgaranties van meer dan 13% bbp aangekondigd.7 Vanwege landspecifieke omstandigheden verschillen de getroffen maatregelen per lidstaat.
Klopt het dat er door de verschillen in financiële slagkracht tussen EU-lidstaten er onherroepelijk ook grote verschillen ontstaan in de mate waarin lidstaten in staat zijn om hun bevolking en hun economie te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis? Kunt u het antwoord toelichten?
Alle lidstaten doen hun uiterste om hun bevolking en hun economie te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis. De uitgangssituatie verschilt daarbij tussen lidstaten, onder andere wat betreft het niveau van de publieke schuld en de inrichting van automatische stabilisatoren. Met het activeren van de algemene ontsnappingsclausule van het SGP wordt aan lidstaten de maximale ruimte gegeven hun overheidstekorten en schuld tijdelijk te laten oplopen, zodat zij alle noodzakelijke maatregelen kunnen nemen.
Deelt u de mening dat verschillen in de financiële slagkracht tussen EU-lidstaten niet mogen leiden tot grote verschillen in de mate waarin lidstaten in staat zijn om hun bevolking en hun economie te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis? Kunt u het antwoord toelichten?
De crisis die Europa nu treft is ongekend en solidariteit met alle lidstaten is op dit moment van belang. Naast nationale maatregelen zijn ook gecoördineerde internationale maatregelen om deze reden noodzakelijk. Het kabinet onderschrijft dan ook het steunpakket vanuit de Europese Commissie van 37 miljard euro en de ondersteuning vanuit de EIB-groep, en staat open om meer initiatieven op dit vlak te bekijken binnen de bestaande kaders.
Deelt u de zienswijze dat als er in de eurozone wordt overgegaan tot een vorm van mutualisatie van schulden ter financiering van de gevolgen van de coronacrisis, de inzet altijd gelimiteerd zal zijn, waardoor de Europese Centrale Bank (ECB) waarschijnlijk alsnog met alle middelen moet optreden? Kunt u het antwoord toelichten?
De ECB beslist onafhankelijk over de inzet van haar monetaire instrumentarium. Het kabinet is van mening dat de gemeenschappelijke uitgifte van schuldpapier door de eurozonelidstaten, afgezien van schulduitgifte die plaatsvindt in het kader van ESM-steunprogramma´s met bijbehorende voorwaarden, ongewenst is. De algemene positie van het kabinet t.a.v. schuldmutualisatie is weergegeven in mijn recente brief aan uw Kamer over veilige activa.8
Deelt u de zienswijze dat er bij monetaire ingrepen een redelijke evenredige verdeling van Europese steunmiddelen over alle eurolanden afdwingbaar is, terwijl er bij de inzet van EU-middelen en -fondsen, die meer gericht zijn op probleemgevallen, veel eerder sprake zal zijn van zeer onevenredige verdeling tussen de lidstaten? Kunt u het antwoord toelichten?
De ECB bepaalt onafhankelijk welke beleidsinstrumenten ze inzet om het mandaat van prijsstabiliteit voor de gehele eurozone te bewerkstelligen. Daarbij is de ECB gebonden aan de randvoorwaarden van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
De verdeling van middelen via de EU-begroting is afhankelijk van de beleidsdoelen die de Raad (en het EP) willen bereiken. Deze verdeling vloeit dus voort uit de specifieke kenmerken van de programma’s die daarvoor zijn ingericht.
Wat vindt u van de standpunten van een monetair econoom, zoals geuit in de webcast van Economisch Statistische Berichten (ESB), die onder andere voorstelt om het verbod op monetaire financiering voor een jaar op te heffen? Is deze oplossing niet te prefereren boven het ontwikkelen/inzetten van een waaier aan monetaire en fiscale instrumenten op Europees niveau? Kunt u het antwoord toelichten?4
Het verbod op monetaire financiering is opgenomen in het EU-Verdrag (Art 123 VWEU). Om dit artikel te wijzigen zou een verdragswijziging nodig zijn, met overeenstemming van alle lidstaten. Naast het feit dat dit een lange procedure betreft, is het niet wenselijk en onverstandig om het verbod op monetaire financiering op te heffen. Het opheffen van het verbod op monetaire financiering zou aanmerkelijke risico’s met zich mee brengen. Zo kunnen de prikkels om een duurzaam begrotingsbeleid te voeren worden ondermijnd en bestaat het risico op uit de hand gelopen inflatie. Het EU-verdrag dient dan ook leidend te blijven.
Kamerlid Leijten (SP) heeft tijdens het Notaoverleg over de ingelaste Eurogroep op 7 april jl. gevraagd naar het verbod op monetaire financiering in crisistijden in relatie tot een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Hierbij heeft de Minister van Financiën toegezegd schriftelijk op terug te komen bij de beantwoording van deze set Kamervragen.
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het WRR-rapport «Geld en schuld: De publieke rol van banken» hecht het kabinet aan het verbod op monetaire financiering en ziet het kabinet geen reden om dit verbod op te heffen, om redenen zoals hierboven beschreven.
Vindt u dat het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) gebruikt kan worden als fiscale backstop voor deze crisis? Zo ja, welk fonds gaat dan de stabiliteitsfunctie vervullen als het ESM is uitgeput? Kunt u het antwoord toelichten?
Het ESM is beschikbaar voor het bieden van stabiliteitssteun aan lidstaten die te maken hebben of worden bedreigd door ernstige financieringsproblemen indien zulks onontbeerlijk is om de financiële stabiliteit van de eurozone in het geheel en van de lidstaten ervan te vrijwaren (artikel 3 van het ESM-verdrag). Een lidstaat kan onder het ESM-verdrag altijd een aanvraag voor stabiliteitssteun doen aan het ESM, conform de daarvoor overeengekomen procedure (artikel 13). Op dit moment zijn er geen aanvragen gedaan door lidstaten voor steun vanuit het ESM.
Bij het verschaffen van stabiliteitssteun wordt de leencapaciteit van het ESM in acht genomen. Het ESM beschikt momenteel over een leencapaciteit van meer dan € 410 miljard. Ik zie geen noodzaak om te speculeren over de uitputting van het ESM.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat mensen die in financiële problemen komen, niet hun huis worden uitgezet gedurende de coronacrisis?
De Minister voor Milieu en Wonen heeft samen met Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences, de koepels van verhuurders van woningen en met steun van de Woonbond en de LSVb, afgesproken dat er geen huisuitzettingen als gevolg van het coronavirus tijdens de crisisperiode plaatsvinden. Daarnaast spannen verhuurders zich maximaal in binnen hun mogelijkheden om te zoeken naar maatwerkoplossingen voor huurders die in de betalingsproblemen zijn gekomen door het coronavirus. In aansluiting op dit statement hebben leegstandbeheerders in een eigen verklaring aangegeven hoe ze omgaan met hun bewoners in deze crisistijd. Daarnaast worden huisuitzettingen door de rechtbanken niet aangemerkt als urgente zaken, tenzij de rechter in kort geding oordeelt dat de zitting moet doorgaan (alleen in geval van superspoed). In zulke zaken vinden dus voorlopig geen mondelinge behandelingen plaats. Huiseigenaren die ondanks de steunmaatregelen van het kabinet niet langer de financiële ruimte hebben om hun hypotheeklasten te dragen, worden geadviseerd in contact te treden met hun kredietverstrekker. Kredietverstrekkers kunnen dan met de consument zoeken naar een passende oplossing, zoals bijvoorbeeld uitstel van betaling. Er vinden gesprekken plaats met de sector om te bezien of knelpunten kunnen worden weggenomen om dit te vergemakkelijken. Daarnaast hoeven huiseigenaren zich geen zorgen te maken dat zij op straat komen te staan. De Minister voor Milieu en Wonen heeft tevens in een verklaring met kredietverstrekkers, Nationale Hypotheek Garantie en Vereniging Eigen Huis afgesproken dat er bij betalingsproblemen in ieder geval tot 1 juli 2020 geen gedwongen verkopen zullen plaatsvinden.
Het kabinet zet daarnaast in op het aan de voorkant voorkomen dat er mensen in de knel raken door de gevolgen van het coronavirus. Om deze reden zijn diverse maatregelen aangekondigd om banen en inkomens te beschermen en de gevolgen voor zzp’ers, mkb-ondernemers en grootbedrijven op te vangen.
Kunt u een toelichting geven op een eventuele noodtoestand in Nederland? Op welke wijze en door wie wordt dit besloten en wat is de rol hierbij van het parlement?
De Coördinatiewet uitzonderingstoestanden maakt het mogelijk om een noodtoestand af te kondigen als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Er worden twee noodtoestanden onderscheiden: de beperkte en de algemene noodtoestand. Afhankelijk van de noodtoestand kunnen noodbevoegdheden worden geactiveerd, waarbij soms ook kan worden afgeweken van grondrechten die zijn geregeld in een aantal artikelen in de Grondwet. Het uitroepen van een noodtoestand is derhalve een zeer vergaande maatregel die, sinds de totstandkoming van de Coördinatiewet, nog niet is ingezet.
Het besluit om een noodtoestand af te kondigen moet zijn ingegeven door de constatering dat reguliere bevoegdheden ontoereikend zijn om de crisis te beheersen. Tot op heden is niet gebleken dat het reguliere instrumentarium dat de overheid ter beschikking staat, ontoereikend is, nu in het gehele land adequate maatregelen worden getroffen en gehandhaafd. De Coördinatiewet uitzonderingstoestanden is derhalve nog niet toegepast.
Een noodtoestand wordt afgekondigd bij koninklijk besluit, op voordacht van de Minister-President. Het koninklijk besluit moet worden gemeld aan de Staten-Generaal, waarna de Staten-Generaal terstond in verenigde vergadering bijeen moeten komen. Besluitvorming over het eventueel afkondigen van een noodtoestand en over de te activeren noodbevoegdheden vindt plaats in de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb).
Voor de goede orde vermeld ik dat het soms ook mogelijk is (bepalingen uit) noodwetten te activeren zonder dat een noodtoestand is afgekondigd. Dat wordt aangeduid als: separate toepassing. Dit activeren gebeurt bij koninklijk besluit, op voordacht van de Minister-President. Vervolgens wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van dat besluit.
Is er in Nederland sprake van een bijzondere situatie zoals bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden? Worden de maatregelen die worden genoemd in de wet reeds toegepast? Kunt u de antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 30.
Herinnert u zich dat in de brief van 15 maart 2020 over de nationale crisisstructuur wordt gesteld dat de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) onder voorzitterschap van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zo nodig en mogelijk zelf besluiten neemt? Wat is het mandaat en hoe is de controlerende taak van het parlement geborgd?
De inrichting en werkwijze van de nationale crisisstructuur is vastgelegd in het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing 2016 (Stcrt. 2016, 48258) en nader uitgewerkt in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming (Kamerstukken II 2015/16, 30 821, nr. 32). De juridische grondslag voor het instellingsbesluit is artikel 25, eerste lid, van het Reglement van orde voor de ministerraad. De hoog-ambtelijke Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) is onderdeel van de nationale crisisstructuur en vormt het integrale adviesorgaan voor de Ministeriële Commissie. De besluiten van de ICCb vallen onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de betrokken bewindspersonen. De besluitenlijst van de MCCb wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de ministerraad. Voor besluiten waarvan de uitvoering geen uitstel duldt, is geen voorafgaande goedkeuring van de besluitenlijst vereist.
De controlerende taak van het parlement is geborgd via de reguliere verantwoording door de betrokken bewindspersonen.
Herinnert u zich dat de Minister-President enkele gedragsmaatregelen heeft aangekondigd die van groot belang zijn voor het tegengaan van de verspreiding van het virus, zoals geen bijeenkomsten van meer dan 100 mensen en 1,5 meter afstand houden? Kunnen deze maatregelen worden gehandhaafd? Zo ja, op welke manier? Hoe verklaart u de verschillen per gemeente en welke mening heeft u daarover?
Het kabinet is zich zeer bewust van het belang van het naleven door alle mensen van de aangekondigde gedragsmaatregelen. De Minister van VWS heeft op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid, met inachtneming van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio's, de voorzitters van de veiligheidsregio’s diverse aanwijzingen gegeven om hun bevoegdheden op het terrein van openbare orde en veiligheid in te zetten om de verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. De 25 voorzitters van de veiligheidregio’s hebben daartoe vervolgens voor hun eigen regio algemeen verbindende voorschriften gegeven (een noodverordening als bedoeld in artikel 176 van de Gemeentewet).
De bepalingen in de noodverordeningen kunnen zowel bestuurlijk als strafrechtelijk worden gehandhaafd. Hierbij zijn zowel politie als bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s) van gemeenten en andere organisaties (bijvoorbeeld Staatsbosbeheer), evenals toezichthouders betrokken. Om eenduidigheid in de aanpak en handhaving van de coronamaatregelen te bevorderen, hebben de voorzitters van de veiligheidsregio een Model noodverordening COVID-19 en een Handreiking handhavingsstrategie noodverordening COVID-19 opgesteld.
Klopt het dat in meerdere veiligheidsregio’s boetes worden uitgedeeld die kunnen oplopen tot tienduizenden euro’s? Hoe komen die bedragen tot stand? Zijn deze bedragen in elke regio hetzelfde? Zijn de bedragen proportioneel?
Overtreding van een noodverordening kan worden bestraft met maximaal drie maanden hechtenis of een geldboete van € 4.350 (artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht). Daarnaast is bestuursrechtelijke handhaving mogelijk door de voorzitter van de veiligheidsregio met – voor zover dat een geëigend middel is – een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom. De voorzitter van de veiligheidsregio stelt het bedrag vast en dit moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom (artikel 5:32b van de Algemene wet bestuursrecht).
Verschillen in de handhaving tussen de verschillende regio’s zijn niet uit te sluiten. Ik heb geen zicht op mogelijke individuele casus waar de vraagsteller naar lijkt te verwijzen. Overigens treed ik ook niet in de beoordeling daarvan. Dat is een bevoegdheid van de voorzitter van de veiligheidsregio en tegen zijn besluit staat bezwaar en beroep open bij de rechter.
Wordt er lik-op-stukbeleid gevoerd voor de handhaving van crisismaatregelen? Kunt u het antwoord toelichten?
Op basis van de vastgestelde noodverordening en de handreiking handhavingsstrategie wordt lokaal/regionaal door betrokken partijen daar waar nodig opgetreden. Het is aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s in overleg met onder meer het OM en de politie om hierbij per situatie te bepalen hoe te handelen en hoe fors dient te worden opgetreden. Deze keuzeruimte is ook in tijden van crisis belangrijk.
Het programma Undercover in Nederland inzake de training van politiehonden |
|
Dion Graus (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het programma Undercover in Nederland van 19 maart 2020 over de training van politiehonden?1 2
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de camerabeelden waarin (duidelijk) te zien was dat verschillende honden tijdens de «training» werden mishandeld? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Dierenmishandeling is een misdrijf (artikel 2.1 en artikel 8.11 van de Wet dieren). Het is ingevolge artikel 2.1 van de Wet dieren verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. Overtreding van dit verbod is strafbaar gesteld in artikel 8.11 van de Wet dieren. Het is aan de rechter om in een concreet geval te beoordelen in hoeverre het gebruik van een elektronische halsband of andere hulpmiddelen gelet op dit artikel strafbaar is. Het schoppen van dieren en het gebruik van de prikband zijn sowieso verboden handelingen op grond van artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren.
Het OM en de politie zijn een opsporingsonderzoek gestart, zoals bij iedere melding van dierenmishandeling. Nu het opsporingsonderzoek gaande is, kunnen er geen mededelingen over worden gedaan.
Deelt u de mening dat hier te zien is dat honden werden geslagen en/of geschopt en dat gebruik werd gemaakt van verboden middelen, zoals stroombalken, prikbanden en tileenslangen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hier dus sprake is van strafbare feiten en hiertegen daadkrachtig moet worden opgetreden? Zo ja, wat gaat u doen en per wanneer?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de mishandelde honden in beslag genomen en krijgen ze de noodzakelijke zorg zoals vereist in het Besluit houders van dieren?
Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek en de daaropvolgende mogelijke strafrechtelijke procedure, kan inbeslagname volgen. Vervolgens worden de honden dan, zoals in dat geval gebruikelijk, ondergebracht bij een hiervoor aangewezen opslaghouder, waar zij de noodzakelijke zorg zullen krijgen.
Deelt u de mening dat het standpunt van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV), inhoudende dat «het niet aan het bestuur van de KNPV is om het verbod te handhaven», niet juist en/of onhoudbaar is? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) is een zelfstandige, private vereniging en heeft ruim 300 aangesloten verenigingen. De wijze waarop de KNPV omgaat met het handhaven van het verbod is een zelfstandige verantwoordelijkheid van de vereniging. Indien het bestuur of een ander lid van de KNPV constateert dat een lid een dier tijdens een training mishandelt, heeft deze de morele verplichting hiertegen op te treden. Indien er een wettelijk gebod of verbod wordt overtreden, kan hierop van overheidswege worden gehandhaafd.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat op regelmatige basis en steekproefsgewijs anonieme controles plaatsvinden om misstanden te constateren en de betreffende vereniging(en) en/of de betreffende leden hiervoor te (laten) straffen? Zo nee, waarom niet?
Het steekproefsgewijs anoniem controleren zal niets opleveren. Een onbekende bij een training zal altijd opvallen. Ik onderschrijf evenwel het belang van een goed toezicht op de training van honden. Ik zal hierover in overleg treden met de sector en nagaan op welke wijze beter kan worden gecontroleerd. Het zal hierbij van belang zijn dat er voldoende concrete aanwijzingen zijn om de strafbare feiten aannemelijk te maken.
Bent u bereid om er in dat kader (ook) voor te zorgen dat de betreffende vereniging de erkenning verliest?
De KNPV heeft geen erkenning en kan deze dan ook niet verliezen.
Deelt u de mening dat de politie een voorbeeldfunctie heeft in die zin dat juist een overheidsinstantie geen honden dient te kopen die zijn «getraind» met behulp van verboden materialen? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft inderdaad een voorbeeldfunctie. Als bekend is dat een africhter dieren mishandelt of verboden materialen gebruikt, dan neemt de politie bij deze africhter geen honden af.
Deelt u de mening dat de reactie van de politie op de betreffende uitzending te zwak is, omdat er «wordt gestreefd alleen zaken te doen met mensen die honden op een diervriendelijke wijze africhten»? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat bij de aankoop van een (politie)hond door/namens de politie een bewijs nodig is dat de verkopende partij de betreffende hond op een juiste en conform de wet geregelde wijze heeft opgeleid? Zo nee, waarom, niet?3
De politie heeft in 2017 per brief aan het hoofdbestuur van de KNPV kenbaar gemaakt dat stroomgebruik bij het africhten van honden ongewenst is.
Zolang de nieuwe regelgeving van de Minister van LNV met betrekking tot het gebruik van stroombanden nog niet in werking is getreden, kunnen en mogen particulieren op dit moment hun honden nog africhten met dergelijke middelen. Dat betekent dat op dit moment niet kan worden uitgesloten dat sommige particulieren bij het africhten gebruik maken van middelen die wel als dieronvriendelijk kunnen worden aangemerkt, maar nog niet zijn verboden.
Dit laat onverlet dat voor het trainen van honden alleen die methoden toegepast mogen worden die niet in strijd zijn met artikel 2.1 van de Wet dieren. Ook als een handeling nog niet expliciet is opgenomen als verboden handeling in artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren, kan van strijdigheid met artikel 2.1 van de Wet dieren sprake zijn.
De politie wil geen honden afnemen van africhters die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen. Bij de selectie van een geschikte hond worden met individuele africhters afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een koopcontract. Mocht blijken dat een africhter zich niet aan deze afspraken houdt, dan wordt de relatie met deze africhter per direct verbroken.
Op dit moment wordt de mogelijkheid onderzocht of het mogelijk is om dit koopcontract aan te scherpen met een boeteclausule. Als na de koop blijkt dat de hond niet overeenkomstig de afspraken is getraind, kan de africhter dan een boete worden opgelegd.
Indien dit juridisch dan wel praktisch te lastig is of eenvoudig te omzeilen zou zijn, bent u dan bereid om ervoor te zorgen dat de politie geen hond meer koopt van een bij de KNPV aangesloten vereniging waar een/meerdere misstanden in de training van de hond(en) is/zijn geconstateerd?
De politie koopt zijn honden niet bij een vereniging maar van een particulier. Deze particulier kan lid zijn van een vereniging, maar dat hoeft niet. Het lidmaatschap van een vereniging biedt geen garantie dat de trainer zijn honden op een welzijnsvriendelijke manier traint.
De politie wil geen honden afnemen van africhters die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen. Mocht de politie erachter komen dat een particulier waarvan honden worden gekocht de dieren tijdens het africhten en trainen mishandelt, dan wordt de relatie met de betreffende particulier direct beëindigd. Zie verder mijn antwoord op vraag 10.
Het bericht ‘FNV: "Luxe Schiphol-lounge met buffet nog open"’ |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «FNV: «Luxe Schiphol-lounge met buffet nog open»»?1
Ja.
Hoe kan het zijn dat alle horeca in Nederland vanaf zondagavond 15 maart 2020 is gesloten, maar de Aspire Lounge op Schiphol nog steeds is geopend en dat daar in buffetvorm eten en drinken worden aangeboden?
Op 15 maart jl. heeft het kabinet aanvullende maatregelen genomen in de aanpak van het coronavirus. Vanaf 15 maart 18.00 uur behoren alle eet- en drinkgelegenheden waarbij gasten ter plekke het eten en drinken kunnen nuttigen gesloten te zijn. Deze maatregelen zijn inmiddels verlengd tot en met 28 april a.s. Het lokale bevoegd gezag ziet toe op dit verbod. Dat betreft in het geval van Schiphol de voorzitter van Veiligheidsregio Kennemerland (de burgermeester van Haarlemmermeer).
Bij de veiligheidsregio Kennemerland zijn op 19 maart jl. signalen binnengekomen dat er in lounges op Schiphol nog een buffet werd aangeboden. Op basis daarvan heeft de veiligheidsregio Kennemerland de Koninklijke Marechaussee de opdracht gegeven om te handhaven, waarop de exploitanten van de lounges zijn aangesproken en de buffet activiteiten in de lounges zijn gestaakt. De lounges mogen geopend blijven. Ook bezorgen en afhaal activiteiten blijven eventueel mogelijk, mits de maatregelen die (onder meer) in antwoord op vraag 7 in acht worden genomen.
Vindt u het de verantwoordelijkheid van Schiphol om maatregelen, die getroffen worden om het coronavirus te bestrijden, op te volgen? Zo ja, hoe beoordeelt u het dan dat deze lounge nog steeds open is en er gasten worden ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat deze lounge zo snel mogelijk moet sluiten en dus moet stoppen met het aanbieden van eten en drinken in buffetvorm, zoals geldt voor alle horecagelegenheden in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is verantwoordelijk voor dit non-Schengen gebied op Schiphol? Klopt het dat Schiphol als eigenaar van het gebouw kan beslissen om deze lounge te sluiten?
Schiphol heeft aangegeven dat zij zes lounges verhuurt, waarvan drie binnen het Schengengebied en drie in het non-Schengengebied. Lounges zijn verhuurde ruimten waar een luchtvaartmaatschappij of een afhandelaar zijn gasten ontvangt, bijvoorbeeld klanten met businessclass ticket of een bepaalde frequent flyer status. De activiteiten in de lounge zijn een verantwoordelijkheid van de huurders die tevens beschikken over een eigen horecavergunning.
Welke maatregelen hebben Schiphol en Swissport getroffen om werknemers, die gedwongen in deze lounge komen om bijvoorbeeld gebruikt servies op te ruimen en daarmee ook in de buurt van aanwezige gasten komen, te beschermen tegen besmetting met het coronavirus?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5 zijn de exploitanten van de verhuurde ruimten verantwoordelijk voor de activiteiten in de lounges. Per 1 april jl. zijn de lounges van Swissport gesloten. In de nog geopende lounges wordt (onder meer) actief gewezen op de noodzaak om afstand houden.
Welke andere maatregelen heeft Schiphol getroffen om werknemers te beschermen tegen het coronavirus, bijvoorbeeld als het gaat om werknemers die aan incheckbalies werken en reizigers tegenover zich hebben staan op nog geen 50 cm?
Schiphol geeft aan dat er verschillende maatregelen worden getroffen om werknemers te beschermen, waaronder:
Wat vindt u ervan dat werknemers met 39 graden koorts zich niet ziek durven melden, omdat ze bang zijn voor mogelijke consequenties en verlies van hun werk en inkomen?
Het kabinet vindt het zorgelijk dat werknemers zich niet ziek zouden durven melden. Zeker in deze tijd is het van belang dat een werkgever zieke mensen niet laat doorwerken, maar een werknemer de ruimte en tijd geeft om te herstellen, zodat deze na herstel weer gezond aan het werk kan en bovendien een besmetting van andere werknemers kan worden voorkomen. De richtlijnen hierover van het RIVM zijn helder: werknemers dienen thuis te blijven bij ziekte- of verkoudheidsverschijnselen.
De financiële maatregelen die zijn aangekondigd namens de rijksoverheid gelden voor werknemers, maar ook voor flexwerkers en uitzendkrachten, voor zover zij door hun werkgever, respectievelijk het uitzendbureau in dienst worden gehouden. Zij kunnen gebruik maken van de beschermende maatregelen. Het kabinet en ook sociale partners hebben daarbij werkgevers opgeroepen ook flexwerkers zoals oproepkrachten en uitzendkrachten in dienst te houden.
Vindt u dat Schiphol en andere werkgevers die daar actief zijn, zich moeten inspannen om er altijd zorg voor te dragen dat werknemers zich ziek kunnen melden en dat daar geen negatieve gevolgen voor mogen gelden, vooral nu, gezien de ontwikkelingen rondom het coronavirus? Zo ja, bent u bereid om hierover het gesprek aan te gaan met Schiphol als opdrachtgever en werkgever?
Het kabinet doet een moreel appèl op alle werkgevers om hun verantwoordelijkheid te nemen. Werkgevers hebben bovendien de plicht te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van hun werknemers, in dat kader dient de werkgever ook de richtlijnen van het RIVM na te leven. Het is absoluut de bedoeling dat mensen die ziek zijn en koorts hebben thuisblijven, ongeacht waar ze werken. Dat is echt de enige manier waarop we dit virus kunnen bestrijden. Werkgevers kunnen straks als er sprake is van omzetverlies bovendien een deel van de loonkosten terugkrijgen van de overheid.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden?
Vanwege het inhoudelijk overlappen zijn sommige antwoorden samengevoegd.
De verbijstering van politici over de totstandkoming van Windpark Spui in Piershil/Nieuw-Beijerland. |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u zich de verbijstering voorstellen bij politici wanneer zij persoonlijk gaan kijken naar de gevolgen voor de lokale gemeenschap van de totstandkoming van Windpark Spui in Piershil/Nieuw-Beijerland?1
Met de energietransitie staat Nederland voor een grote opgave. Een overgang naar een duurzame energievoorziening is van groot belang, vanwege het tegengaan van klimaatverandering. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat in 2030 35 TWh duurzame elektriciteit op land geproduceerd moet worden.
Deze energiedoelstellingen worden nagestreefd binnen de context van een dichtbevolkte en complexe ruimtelijke omgeving, waarbinnen tal van (maatschappelijke) functies dienen te worden gecombineerd (Kamerstuk 2020D11082). De energietransitie heeft daarmee een grote impact op onze leefomgeving en ons landschap. Ik ben me hiervan bewust.
Initiatiefnemers van energieprojecten moeten altijd voldoen aan ruimtelijke, veiligheids- en milieueisen die in beleid en wet- regelgeving zijn vastgelegd. Omdat de provincie Zuid-Holland bevoegd gezag is voor windpark Spui, ben ik niet direct betrokken bij dit windpark. Van de provincie Zuid-Holland heb ik vernomen dat alle geldende normen in acht worden genomen bij windpark Spui.
Dit neemt niet weg dat omwonenden hinder van energieprojecten kunnen ervaren. Ik begrijp uit de aangehaalde uitspraken dat dit ook het geval is bij windpark Spui. Wanneer omwonenden hinder ervaren als gevolg van energieprojecten, kan er een onbalans zitten in de verdeling van lusten en lasten.
Participatie, zowel procesparticipatie als financiële participatie, is een belangrijk onderdeel van de afspraken in het Klimaatakkoord om lusten en lasten beter te verdelen. Ik heb van de provincie Zuid-Holland begrepen dat bij windpark Spui afspraken zijn gemaakt met de initiatiefnemer over participatie en er onder meer een zogeheten burenregeling is ingesteld voor direct omwonenden voor het treffen van relatief kleine maatregelen om onder andere geluidhinder te beperken.
Heeft u zich op de hoogte gesteld van de persoonlijke ervaringen van omwonenden, zoals ingebracht tijdens de Raadszitting in Zuid-Beijerland in maart jl?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de uitspraak: «Door die windmolens is het alsof de omgeving is vermadurodamiseerd: alles lijkt een stuk kleiner ten opzichte van die enorme horizonvervuilende molens.»?
Zie antwoord vraag 1.
Wat roept de volgende uitspraak bij u op bij een bewoner van een huis dichtbij Windpark Spui over hoe hij de geluidsoverlast van de windturbines ervaart: «Ik ervaar dit als een vliegtuig dat rondcirkelt boven de woning, maar niet wil verdwijnen ... Wij hebben tbs – turbinesyndroom – gekregen.»?
Windturbinegeluid kan – in vergelijking met andere geluidsbronnen – al bij lagere niveaus hinder veroorzaken, waarschijnlijk mede vanwege het repeterende karakter ervan. Om rekening te houden met deze extra hinder, is de normering voor windturbinegeluid relatief streng ten opzichte van die voor andere geluidbronnen, bijvoorbeeld wegverkeersgeluid. Hinder en slaapverstoring zijn de belangrijkste effecten die naar voren komen uit onderzoek naar effecten van windturbinegeluid. Er is geen wetenschappelijke basis voor het fenomeen «(wind)turbinesyndroom»; het onderzoek dat deze term introduceerde is stevig bekritiseerd, omdat het niet voldoet aan belangrijke wetenschappelijke criteria. Zo zijn de resultaten van de studies niet «repliceerbaar» (in nieuwe studies aan te tonen), is gebruik gemaakt van een zeer kleine studiepopulatie en is niet in alle gevallen vermeld wat de geluidniveaus waren.
Hoe kan het dat de windmolens zijn geplaatst waarbij een niet-geïsoleerde woning aan de buitengevel wordt geconfronteerd met geluidsoverlast van 60 Db of meer? Wat moet er gebeuren als geluidsnormen op een dergelijke wijze worden overschreden?
De normstelling voor windturbinegeluid is, net als die voor andere bronnen van omgevingsgeluid zoals verkeer en industrie, gestoeld op de jaargemiddelde geluidbelasting Lden (met extra weging voor geluid in de avond en de nachtperiode). Aan de hand van de grenswaarde van 47 dB Lden wordt de kans op ernstige geluidhinder over langere tijd beperkt, wat echter niet uitsluit dat aan de buitengevel op enig moment een hoger geluidniveau (LAmax) kan worden gemeten. De jaargemiddelde geluidbelasting wordt internationaal gebruikt als maat om de nadelige effecten van omgevingsgeluid in te schatten, zoals in het kader van de Europese richtlijn voor omgevingsgeluid en de WHO, en is ook internationaal de meest gebruikte maat voor het reguleren van windturbinegeluid.
Het is goed mogelijk dat de geluidpieken een bijdrage leveren aan de hinder, ongeacht de precieze geluidniveaus van deze pieken. Mensen horen immers geen gemiddelden, maar geluid op een bepaald moment. Deze piekgeluiden zijn echter verdisconteerd in Lden. De jaargemiddelde dosismaat Lden is een goede voorspeller voor hinder en slaapverstoring.
In het geval van twijfel of de jaargemiddelde geluidbelasting binnen de norm valt, kan in de praktijk worden gecontroleerd of een windturbine voldoet aan het geaccrediteerde geluidproductieniveau dat dient als basis voor de berekening. Voor windpark Spui geldt dat Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid, in opdracht van de provincie Zuid-Holland, uitgebreide controles doet van de akoestische situatie. Uit dit onderzoek blijkt dat het windturbinepark voldoet aan de geluidsnormen en er geen aanleiding is tot handhaving.
Zorgt een «norm» die uitmiddelt over de dag, over het jaar en daarna nog over verschillende jaren wel voor voldoende mogelijkheden voor omwonenden om te toetsen of deze norm niet wordt overschreden?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn niet juist de geluidpíeken verantwoordelijk voor de hinder voor omwonenden in plaats van het geluidsgemiddelde? Moet er niet ook een norm voor het maximale geluid komen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat Nederland in 2009 de bestaande norm van 40 dB naar boven heeft bijgesteld, om überhaupt windenergie mogelijk te maken in ons dichtbevolkte land? Kunt u dit toelichten? Welke argumentatie en besluitvorming lag daaraan ten grondslag?
Nee, dat klopt niet. In 2011 is er voor gekozen om de geluidnormstelling voor windturbines aan te passen aan de Europese dosismaat (Lden), die beter met ervaren hinder correleert dan de tot dan toe in het Activiteitenbesluit gebruikte dosismaat. Ook is destijds de berekeningsmethodiek voor het vaststellen van de geluidniveaus van hoge windturbines op wetenschappelijke gronden aangepast. De gekozen grenswaarde van 47 dB Lden en de aanvullende grenswaarde voor de nacht van 41 dB Lnight corresponderen met de eerdere maximaal toelaatbare waarden binnen het Activiteitenbesluit en met de voormalige uitvoeringspraktijk bij de vergunningverlening (zie Nota van Toelichting bij wijziging milieuregels windturbines3).
Is het juist dat Windpark Spui, thans in bezit van het Japanse Eurus, € 50.000 euro heeft gereserveerd voor benadeelde bewoners, terwijl er nu al minimaal 40 woningen in beeld zijn die moeten worden onderzocht of ze al dan niet voldoen aan het bouwbesluit 2018? Is een bedrag van gemiddeld € 1.250, – per woning voldoende om adequate woningaanpassingen te realiseren?3
De provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor windpark Spui en ik ben niet betrokken bij de afspraken die er tussen de provincie Zuid-Holland en de initiatiefnemer van het windpark zijn gemaakt. Ik heb van provincie Zuid-Holland vernomen dat het budget van € 50.000 is gekoppeld aan de burenregeling uit het participatieplan en is bedoeld voor direct omwonenden. De inschatting was dat het zou gaan om ongeveer 15 woningen. Het bedrag is bedoeld voor relatief kleine extra maatregelen zoals dubbelglas en/of screens, of de plaatsing van een satellietschotel ter voorkoming van storingen in (digitale) communicatieapparatuur.
Ik heb van de provincie Zuid-Holland begrepen dat de uitwerking van het participatieplan van windpark Spui nog niet verloopt zoals afgesproken in de anterieure overeenkomst. Het college van gedeputeerde staten van provincie Zuid-Holland heeft de exploitant van het windpark hierop aangesproken.
Wie/welke instantie handhaaft het recht van omwonenden op compensatie voor de door hen geleden schade?
Zoals ik in mijn brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 33 612, nr. 71) heb aangegeven, kunnen mensen op individueel niveau schade ondervinden als gevolg van verschillende soorten ruimtelijke ingrepen, zoals een woningwaardedaling. Daarom bestaat er de wettelijke planschaderegeling. Dit is een instrument om tegemoet te komen aan schade ontstaan door ruimtelijke ontwikkelingen. In het geval dat een woningeigenaar in aanmerking denkt te komen voor de planschaderegeling kan de eigenaar een planschadevergoeding vragen bij het bevoegd gezag voor schade als gevolg van het plan. Planschade wordt per individueel geval beschouwd. Dit betekent dat de specifieke omstandigheden van de waardedaling worden meegenomen in de beoordeling. Indien de woningeigenaar zich niet kan vinden in de voorgestelde planschadevergoeding, kan men hiertegen beroep aantekenen bij de rechter.
De planschaderegeling is geen antwoord op de hinder die omwonenden mogelijk kunnen ervaren als gevolg van windturbines. Hiervoor gelden wettelijke normen, zoals de bestaande normen voor geluid, waaraan immer voldaan moet worden. Zoals ook in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven zijn deze normen relatief streng in vergelijking met andere geluidsbronnen.
Acht u de planschade-regeling adequaat en in verhouding tot het persoonlijk leed dat omwonenden binnen 10 keer de tiphoogte lijden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u de suggestie om airco’s in huis aan te brengen om het geluid van de windturbines buiten te maskeren een adequate oplossing van geluidsoverlast door windturbines binnenshuis en in de slaapkamer? Kunt u dit toelichten?
Voorop staat dat aan de grenswaarde voor windturbinegeluid aan de gevel moet worden voldaan. Wanneer beneden deze grenswaarde hinder of slaapverstoring wordt ervaren, kunnen individuele oplossingen soms uitkomst bieden. Lang niet iedereen zal echter maskering door een toegevoegde geluidbron, zoals airconditioning, als adequate oplossing voor de overlast accepteren. De manier waarop mensen met hinder omgaan is erg persoonlijk.
Kunt u aangeven wat bij benadering de gemiddelde kosten zijn voor adequate aanpassing van de woningen in verband met geluidsoverlast?
Wanneer woningen voldoen aan maximaal 47 dB op de gevel is het geluid in de woning in principe ook aanvaardbaar, hier gelden geen aanvullende normen voor. De kosten voor extra geluidisolatie zullen per woning sterk variëren en hangen onder meer af van het type woning, de geluidbelasting op de gevel, het gewenste binnenniveau en de omvang van het te isoleren dakoppervlak. Voor geluidisolatie in het kader van de geluidsanering windturbines worden bedragen uitgegeven van € 4.000 tot € 29.000 per woning, maar dit betreft dus hogere geluidbelastingen dan 47 dB en bij lagere geluidbelastingen zullen de bedragen lager zijn. Genoemde bedragen zijn gebaseerd op de uitvoering van de «Beleidsregels tegemoetkoming geluidsanering windturbines» van 2017.
Vindt u niet dat mensen die nu hun huis te koop hebben gezet vanwege de overlast van de windturbines en aantasting van het persoonlijk leefgenot, ruimhartig zouden moeten worden gecompenseerd voor het door hen geleden verlies, dat naar schatting wel 10% bedraagt?4
Bij waardedaling van omliggende woningen geldt de wettelijke planschaderegeling, waarbij sprake is van een normaal maatschappelijk risico (zoals in eerdere beantwoording van vragen aangegeven, zie brief van 19 maart 2020, Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 2153).
Ten aanzien van geluid en slagschaduw bestaan er wettelijke normen om de hinder voor omwonenden te beperken. Ook kunnen er op projectniveau afspraken gemaakt worden om te zorgen voor een eerlijke lusten- en lastenverdeling en hinder te beperken. Zoals eerder aangegeven ben ik geen bevoegd gezag bij windpark Spui, maar ik heb begrepen dat er bij windpark Spui afspraken zijn gemaakt over participatie. Het is aan het bevoegd gezag om er op te zien dat de afspraken uit het participatieplan door de exploitant worden nageleefd.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat benadeelden van Windpark Spui daadwerkelijk worden gecompenseerd voor hun verlies aan woongenot en waarde van hun woning?
Zie antwoord vraag 14.
Vindt u niet dat er naar aanleiding van de situatie bij Windpark Spui er meer duidelijke landelijke regelgeving moet komen voor compensatie van benadeelden op basis waarvan benadeelden makkelijker hun recht kunnen halen? Zo neen, waarom niet?
In Nederland is sprake van eenduidige regelgeving omtrent planschade. Indien iemand schade ondervindt als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, kan een beroep worden gedaan op de planschaderegeling. Dit is een wettelijk vastgesteld instrument om tegemoet te komen aan schade ontstaan door ruimtelijke ontwikkelingen. Wanneer iemand in aanmerking denkt te komen voor de planschaderegeling kan een planschadevergoeding aangevraagd worden bij het bevoegd gezag.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat ondanks bestaande wetgeving de belangen van de gemeenschap het hebben afgelegd tegen de individuele financiële belangen van de ontwikkelaars?
Windpark Spui is tot stand gekomen volgens de procedure voor een Provinciaal Inpassingsplan en bijbehorende omgevingsvergunning. Bij alle ruimtelijke ingrepen, dus ook bij windpark Spui, dienen initiatiefnemers altijd te voldoen aan wet- en regelgeving. Dit betreft ook wet- en regelgeving om belangen van omwonenden te borgen, zoals omtrent geluid, slagschaduw en veiligheid. Bij de totstandkoming van windmolenprojecten wordt getoetst of aan deze normen kan worden voldaan. Ik heb van de provincie Zuid-Holland vernomen dat er geen sprake is van overtredingen van de regels ten aanzien van geluid en slagschaduw (zie ook het antwoord op vraag 5, 6 en 7).
Zoals ik in mijn beantwoording van vragen van 11 november 2019 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 678) heb aangegeven, betekent dit niet dat er geen subjectieve overlast kan worden ervaren. Hier ligt een belangrijke relatie met de wijze waarop omwonenden worden betrokken bij een project. Indien mensen bij hebben kunnen dragen aan het ontwerp- en besluitvormingsproces, zal hun acceptatie van deze windmolens over het algemeen groter zijn. Het is daarom belangrijk om omwonenden in een vroeg stadium actief te betrekken bij plannen voor het realiseren van windmolenprojecten en andere (energie-)projecten en om hun wensen en belangen – o.a. betreffende landschap en geluid – in kaart te brengen en mee te nemen in de ontwikkeling van het project. Daarnaast is in het Klimaatakkoord afgesproken te streven naar 50% lokaal eigendom bij duurzame energieprojecten. Met dit eigendom kan de omgeving niet alleen financieel profiteren van het project, maar heeft de omgeving ook medezeggenschap over de inrichting van het project.
Hoe kan een democratisch proces tot een dergelijke ongewenste uitkomst leiden?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe kunnen we dit in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u bereid om persoonlijk te gaan kijken om uw oordeel te vellen over de gevolgen van de realisatie van Windpark Spui voor de lokale gemeenschap en hoe we dergelijke zaken voor de toekomst kunnen vermijden?
Voor dit windpark is de provincie Zuid-Holland het bevoegd gezag. De verantwoordelijke gedeputeerde heeft op 12 maart 2020 een bezoek gebracht aan het windpark en gesproken met enkele omwonenden. Ik zie daarom momenteel geen aanleiding om in dit kader een bezoek te brengen aan dit windpark of uitspraken te doen over het windpark Spui.
Zou u, aangezien de windturbines bij Piershil/Nieuw-Beijerland zijn overgenomen door het Japanse Eurus, een overzicht kunnen geven van:
De kosten van aanleg, bouw en verkoop van de betreffende windturbines zijn niet bekend bij mij. De rijksoverheid is niet direct betrokken geweest bij de aanleg en bouw, noch bij de verkoop en heeft dus ook niet bijgedragen aan de aanleg of de bouw, noch heeft de verkoop het Rijk direct iets opgeleverd. Het maximale SDE-bedrag waar het project aanspraak op kan maken betreft € 53,7 miljoen voor de gehele subsidieperiode. De precieze hoogte van de reeds en in de toekomst uit te keren SDE+ aan dit specifieke windpark is afhankelijk van de jaarlijkse marktprijs voor elektriciteit en de energieproductie van het windpark en is daarom nu nog niet bekend.
Hoeveel andere windturbineparken in Nederland zijn er inmiddels in buitenlandse handen?
De Nederlandse energievoorziening maakt onderdeel uit van een vrije (Noordwest-)Europese markt. Deze markt functioneert naar behoren dankzij de concurrentie tussen bedrijven. Deze bedrijven hebben aandeelhouders uit verschillende landen. De subsidieregelingen SDE en SDE+ zijn bedoeld om de productie van hernieuwbare energie tegen de laagste kosten te realiseren in Nederland. Het uitsluiten van alle buitenlandse investeerders is niet mogelijk vanwege Europese mededingingsregels en zou daarnaast leiden tot een beperking van het aantal beschikbare partijen dat de benodigde projecten wil en kan financieren. Dit zou een slechte zaak zijn, omdat de benodigde subsidie per geproduceerde eenheid hernieuwbare energie dan mogelijk hoger uitvalt, met hogere overheidsuitgaven als gevolg.
De gegevens over windparken die in handen van buitenlandse aandeelhouders zijn heb ik alleen voor de windturbines die een SDE(+)-beschikking hebben. Van de 2.000 MW aan geïnstalleerde windturbines op land is naar verhouding 40% in handen van buitenlandse aandeelhouders (afgerond 770 MW). Voor de geïnstalleerde windturbines op zee is ongeveer 92% van de 729 MW (669 MW) in buitenlandse handen. Daarbij is het voor mij niet mogelijk om onderscheid te maken tussen windparken die door buitenlandse eigenaren zijn ontwikkeld, versus die na verkoop over zijn gegaan in buitenlandse handen.
De SDE+ vangt de onrendabele top op. Daarmee zorgt de SDE+ er mede voor dat een dergelijk windpark gerealiseerd kan worden en dat de aanlegkosten in de loop der jaren terugbetaald kunnen worden. Het is dus niet zo dat er zonder tegenprestatie SDE naar het buitenland verdwijnt. De exacte hoeveelheid subsidie waar deze buitenlandse exploitanten aanspraak op kunnen maken is afhankelijk van de energieproductie en jaarlijkse elektriciteitsprijs en is dus niet bekend. Het maximale SDE-bedrag waar zij aanspraak op kunnen maken betreft circa 2,8 miljard euro voor de gehele subsidieperiode.
Hoeveel van de door de Nederlandse samenleving opgebrachte opslag duurzame energie (ODE) verdwijnt hiermee als subsidie duurzame energie (SDE) naar het buitenland?
Zie antwoord vraag 22.
Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Vindt u het een goede zaak dat subsidie opgebracht door Nederlandse belastingbetalers, naar het buitenland verdwijnt? Kunt u uw mening motiveren?
Zie antwoord vraag 22.
Is het juist dat in Beieren voor windmolens de afstand tot bewoning op 10 maal de tiphoogte is gesteld? Wanneer is deze maatregel van kracht geworden? Wat was daarvoor de motivatie?5
Het is mij bekend dat deze maatregel enkele jaren geleden (in 2016) in Beieren van kracht is geworden. Naast zorgen over gezondheidseffecten lijkt de weerstand van burgers tegen de visuele vervuiling van het landschap een rol te hebben gespeeld.
Welke norm adviseert de Franse Gezondheidsraad? Is het juist dat deze een minimale afstand van 1.500 meter tot bewoning adviseert? Kunt u toelichten op basis waarvan zij tot dit standpunt komt?6
Hoewel de Franse Gezondheidsraad in 2006 een minimale afstand adviseerde van 1.500 meter, wordt hier in een recenter rapport uit 2017 niet meer aan gerefereerd. In dit recentere rapport concludeert de Franse Gezondheidsraad dat windturbines geen directe fysiologische effecten lijken te hebben, maar wel via visuele hinder en geluidhinder de kwaliteit van leven kunnen beïnvloeden. Daarom wordt een aantal aanbevelingen gedaan, bedoeld om het draagvlak voor windenergie te vergroten en te voorkomen dat windturbines direct of indirect het welzijn van omwonenden aantasten. Zo wordt aangeraden om technologische innovatie te stimuleren om windturbines stiller te maken, systematisch te checken of windturbines aan akoestische eisen voldoen, de overschrijding ten opzichte van het achtergrondgeluidniveau te limiteren, alsmede om bewoners vooraf goed te informeren en te consulteren.
Moeten niet ook in Nederland harde minimale afstandsnormen voor windmolens worden ingevoerd op basis van medisch-wetenschappelijke criteria en het voorzorgsbeginsel? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen, recenter onderzoek mee te wegen en regelgeving voor te bereiden?
In de huidige regelgeving (nu opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer, na inwerkingtreding van de Omgevingswet in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving) wordt de minimale afstand bepaald door de maximaal toelaatbare geluidbelasting, de slagschaduw of het plaatsgebonden risico bij een woning. Dit geeft een betrouwbaarder indicatie van de effecten dan een harde minimale afstandsnorm, welke op grond van beschikbare studies op dit moment niet is vast te stellen.
Bent u ervan op de hoogte dat inmiddels wetenschappelijk onderzoek is verricht waaruit blijkt dat bij de mens ook de hersendelen voor het emotionele en autonome zenuwstelsel betrokken zijn bij het «horen» van laag frequent geluid? En dat dit de verklaring zou kunnen vormen voor de vele klachten van omwonenden?7Wat is uw oordeel over dit onderzoek?
Ja, ik heb kennis genomen van het onderzoek, dat is gericht op het waarnemen van infrageluid (frequenties beneden < 20Hz). Dit is grotendeels onhoorbaar geluid met nog lagere frequenties dan geluid dat gedefinieerd wordt als laagfrequent.
Windturbines produceren net als andere geluidbronnen een mix van «gewoon» geluid (frequenties hoger dan 100 Hz), laagfrequent geluid (20–100 Hz) en infrageluid. Voor infrageluid komen de geluidniveaus van windturbines overeen met de interne lichaamsgeluiden en drukverschillen op de oren tijdens bijvoorbeeld lopen. Er is geen wetenschappelijk bewijs dat het infra- en laagfrequente deel van windturbinegeluid voor unieke gezondheidsproblemen zorgt.9
Wilt u alsnog overwegen of er niet ook een norm voor laag frequent geluid ín de woning moet komen, zoals in Denemarken al sinds 2012 wettelijk is geregeld nadat omwonenden betere bescherming nodig bleken te hebben dan alleen met de reguliere geluidsnormen tegen de buitengevel kan worden bereikt?8
De Nederlandse normen voor windturbinegeluid beslaan het hele geluidsspectrum, dus ook laagfrequent geluid. De Nederlandse normen voor windturbinegeluid blijken in de praktijk ongeveer even streng als de Deense norm voor laagfrequent geluid en bieden daarmee een vergelijkbare bescherming.11
Het Expertisenetwerk Windenergie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) brengt de nieuwste stand van kennis in kaart op het gebied van gezondheidseffecten van windturbines. Het is niet aangetoond dat specifiek laagfrequent geluid en infrageluid van windturbines gezondheidsproblemen veroorzaken. Daarnaast heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, in samenwerking met de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het RIVM gevraagd om de bestaande kennis omtrent laagfrequent geluid in het algemeen beter toegankelijk te maken en te bezien of er verder onderzoek op dit gebied nodig is. In de zomer van 2020 wordt een onderzoeksagenda over laagfrequent geluid verwacht. Die onderzoeksagenda wordt in het najaar uitgewerkt tot een onderzoeksprogramma. De nieuwe informatie van het RIVM over laagfrequent geluid wordt afgewacht alvorens een beslissing te nemen over verdere beleidsontwikkeling op dit gebied.
Is er bekend hoeveel omwonenden in Nederland hebben moeten verhuizen vanwege de overlast die zij ervaren van windturbines? Zou hiervoor niet een landelijk meldpunt moeten worden ingesteld om inzicht te krijgen in de grootte van dit probleem?
Er is geen overzicht van omwonenden die door de komst van windturbines hebben besloten te verhuizen. Ik zie ook geen aanleiding om een landelijk meldpunt in te stellen. Alle ruimtelijke ingrepen – ook een vliegveld, snelweg of een treinspoor – kunnen een effect hebben op de directe leefomgeving van omwonenden en aanleiding zijn voor een verhuizing.
Bent u bereid op basis van het voorzorgsprincipe alle projecten in voorbereiding waarbij de afstand tot woonkernen minder dan 1 kilometer bedraagt, stil te leggen totdat goed onderzoek is gedaan naar de effecten op de gezondheid van windturbines?
In het wetenschappelijk onderzoek dat tot nu toe is gedaan zijn geen duidelijke aanwijzingen gevonden voor een direct verband met gezondheidseffecten, anders dan hinder en mogelijk slaapverstoring. Ook een relatief recent grootschalig Canadees onderzoek (2016) heeft geen rechtstreekse relaties aangetoond tussen de mate van windturbinegeluid waaraan mensen zijn blootgesteld en gerapporteerde of gemeten negatieve gezondheidseffecten. Indirect kan hinder, via stress of bezorgdheid, overigens wel somatische klachten tot gevolg hebben. Aangezien de huidige normering al is gericht op het beperken van hinder en slaapverstoring, zie ik geen aanleiding om projecten in voorbereiding uit voorzorg stil te leggen.
Is het juist dat kinderen als een kwetsbare groep moeten worden beschouwd om gezondheidsschade op te lopen door windturbines? Welke onderzoeken naar het effect van windmolens op kinderen zijn u bekend? Wat was de uitkomst van die onderzoeken?
In het algemeen worden kinderen, vanwege de fase van ontwikkeling, beschouwd als een mogelijk kwetsbare groep voor omgevingseffecten, waaronder geluid. Kinderen lijken echter niet gevoeliger voor het ervaren van geluidhinder dan volwassenen.12 Er bestaan geen studies naar de effecten van windturbinegeluid specifiek op kinderen.
Is u bekend dat op minimaal twee plaatsen in Nederland windturbines zijn/worden geplaatst op respectievelijk 600 en 800 meter van een basisschool?9
Ja.
Bent u bereid om op korte termijn onderzoeksgelden beschikbaar te stellen voor biomedisch onderzoek bij deze kinderen? Zo neen, waarom niet?
Ik zie daar vooralsnog geen aanleiding toe. Opzetten van biomedisch onderzoek vergt een duidelijke vraagstelling en deze lijkt niet te volgen uit uitkomsten van voorgaand onderzoek. Het Expertisenetwerk Windenergie brengt het komende jaar in kaart welke kennis over gezondheid en windturbines een toegevoegde waarde zou hebben ten opzichte van de al bestaande kennis (over bijvoorbeeld geluid). Daarnaast wordt bekeken welke soorten van gezondheidsmonitoring relevant en haalbaar zouden zijn (omvang, tijd en kosten meewegend) in relatie tot windturbines, om (lokale) overheden te ondersteunen in de keuze voor (opdrachten in) vervolgonderzoek.
De totstandkoming van de wet homologatie onderhands akkoord. |
|
Jan de Graaf (CDA), Michiel van Nispen , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bereid de Tweede Kamer nauwgezet en volledig te informeren over de totstandkoming van het wetsvoorstel homologatie onderhands akkoord (Kamerstuk 35 249) en de onderliggende documenten die hierbij horen, omdat deze immers ook vrijgegeven zouden moeten worden aan bijvoorbeeld journalisten die een WOB-verzoek zouden indienen dat hier betrekking op heeft?
Ja.
Wanneer is gestart met de voorbereiding van dit wetsvoorstel?
Het wetgevingstraject startte met de brief van 26 november 2012 van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer. Daarin werd het programma «herijking faillissementsrecht» aangekondigd. In deze brief is de volgende passage opgenomen:
Wat is er precies veranderd na de eerste consultatie?
De reacties op de consultatie van het eerste voorontwerp waren talrijk en merendeels van technische aard. Deze reacties noopten tot nader onderzoek en verdere bestudering van het voorstel. In dit proces zijn de hoofdelementen van de regeling gehandhaafd, maar is de regeling in technische zin aanzienlijk gewijzigd. Dit is terug te zien wanneer het eerste voorontwerp wordt vergeleken met het tweede voorontwerp. Beide voorontwerpen zijn nog steeds beschikbaar op de consultatiewebsites.2
Wat is er precies veranderd na de tweede consultatie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 4 van het algemeen deel van de memorie van toelichting. Hierin is uitgebreid beschreven welke aanpassingen er na de tweede consultatie zijn doorgevoerd en de redenen waarom dit is gebeurd.3
Wilt u de Kamer alle inbrengen van de consultaties in volledigheid toezenden?
De reacties op de eerste consultatie die via de consultatiewebsite zijn ingediend, zijn daarop nog steeds beschikbaar.4 Vijf reacties zijn op andere wijze ontvangen. Dit betreft de reacties van de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, VNO/NCW en MKB Nederland, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en de Commissie vennootschapsrecht. Voor zover mij bekend, zijn twee van deze reacties niet door de desbetreffende belangenorganisaties openbaar gemaakt. De reacties van de Raad voor de rechtspraak5, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak6 en de Commissie vennootschapsrecht7 zijn terug te vinden op website van de desbetreffende instantie.
De reacties op de tweede consultatie zijn eveneens terug te vinden op de consultatiewebsite.8 Daarnaast zijn de reacties van de belangenorganisaties n.a.v. de tweede consultatie op de website van uw Kamer terug te vinden als bijlage bij de Kamerstukken.9
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren en andere belanghebbende teksten aangeleverd voor het wetsvoorstel? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
Het wetsvoorstel betreft complexe materie. Het is belangrijk om een regeling te treffen die voor de praktijk uitvoerbaar is en waarbij de belangen van de betrokken ondernemer, zijn schuldeisers, aandeelhouders en werknemers in evenwicht zijn. Om goed zicht te krijgen op de bestaande praktijk en de te verwachten effecten van het wetsvoorstel op de praktijk, is vanaf het begin van het wetgevingstraject uitgebreid overlegd met bijvoorbeeld curatoren, rechters-commissaris, advocaten, bedrijfsjuristen, juristen uit de bankensector, financieel deskundigen en beleidsmedewerkers van de vakbonden. Zoals te doen gebruikelijk zijn tekstvoorstellen opgesteld door het departement. Daarop is commentaar gevraagd van de praktijk. Het commentaar, inclusief tekstsuggesties, is beoordeeld door het departement. Tekstsuggesties zijn al dan niet overgenomen. Het eindresultaat is een tekst van het departement.
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren teksten aangeleverd voor de memorie van toelichting? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
De in het antwoord op vraag 6 genoemde werkwijze betrof ook de uitleg van de wetstekst die is opgenomen in de memorie van toelichting.
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren teksten aangeleverd voor het nader rapport? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
Op advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State is voor de indiening van het wetvoorstel bij uw Kamer besloten tot een verdere aansluiting van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) op de EU Richtlijn herstructurering en insolventie.10 De praktijk is op de in het antwoord op vraag 6 genoemde wijze betrokken bij de inpassing van elementen uit de Richtlijn in het wetsvoorstel.
Ook een ander advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State is overgenomen. Dit betrof het voorstel om de behandeling van de homologatieverzoeken te beleggen bij één gespecialiseerde rechtbank. In overleg met de Raad voor de rechtspraak is besloten om bij de behandeling van verzoeken in het kader van de WHOA te gaan werken met een landelijke pool van rechters. De Raad voor de rechtspraak heeft mede daarover op 17 april 2019 een aanvullend advies uitgebracht. Dit advies is beschikbaar op de website van de Raad voor de rechtspraak.11
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren teksten aangeleverd voor de nota naar aanleiding van het verslag? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
De in het antwoord op vraag 6 genoemde werkwijze betrof ook de uitleg van de wetstekst die is opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag.
Is er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact geweest met derden over de inhoud van de amendementen?1
De dag voor het aanvankelijk geplande plenaire debat is in het kader van de politieke sondering met de woordvoerders van de coalitiefracties op dit dossier gecommuniceerd over drie concept amendementen. Dit gebeurde als gevolg van een miscommunicatie. Per abuis was ervan uitgegaan dat de amendementen al waren ingediend, terwijl de amendementen bij het departement op dat moment nog slechts bekend waren in het kader van technische bijstand gevraagd door Bureau Wetgeving van uw Kamer. De communicatie hierover op het departement zal in de toekomst scherper zijn. Ook heeft er op ambtelijk niveau overleg plaatsgevonden over de concept amendementen met het Ministerie van Financiën. Dit gebeurde nadat de collega’s van het Ministerie van Financiën, hadden gehoord dat deze amendementen in de maak waren en hierover contact opnamen.
Na de indiening van de amendementen hebben verschillende praktijkdeskundigen bij het ministerie hun zorgen geuit over de impact van de voorgestelde wijzigingen.
Deelt u de mening dat, als dit het geval is geweest, dit volstrekt onacceptabel is en de medewetgevende taak van het parlement schaadt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit niet meer voorkomt?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer?
Ja.
Het openhouden van vliegroutes van en naar Spanje ondanks snelle toename aantal besmettingen |
|
Antje Diertens (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op vragen van de leden van de D66-fractie in het schriftelijk overleg inzake de Transportraad (high level videoconferentie) van 18 maart 2020,waarbij zij vroegen daadkrachtig te zijn in het sluiten van vliegroutes in geval in een land het aantal besmettingen snel toeneemt, en waarin u uitlegde door middel van de «Regeling tijdelijk verbod burgerluchtvaart luchtruim Nederland in verband met COVID-19-virus» een beperking te hebben opgelegd voor het luchtverkeer met als herkomst China, Zuid-Korea, Iran of Italië tot 27 maart 2020?1
Ja.
Klopt het dat in Italië 17.660 personen positief getest waren op het coronavirus op de dag – 13 maart 2020 – waarop u besloot de beperking op luchtverkeer uit Italië in te stellen?
De World Health Organisatie (WHO) rapporteerde op 13 maart 15.113 personen positief getest op het coronavirus in Italië.
Klopt het dat in Spanje op 20 maart 2020 20.410 personen positief getest waren op het coronavirus?
De World Health Organisatie (WHO) rapporteerde op 20 maart 19.980 personen positief getest op het coronavirus in Spanje.
Kunt u verklaren waarom bij een vergelijkbaar aantal gevallen uit Italië geen inkomend luchtverkeer wordt toegestaan, terwijl uit Spanje op 21 maart 2020 21 vluchten aankomen in Nederland, waaronder respectievelijk zes, vier en twee uit de regio’s met de meeste besmettingen, te weten Andalusië, Catalonië en Madrid?
Bij de afweging om luchtverkeer te weren, spelen meerdere aspecten een rol. Het aantal personen positief getest op het coronavirus is daar één onderdeel van.
Kunt u aangeven wat uw afwegingskader was bij het besluit om luchtverkeer uit China, Zuid-Korea, Iran en Italië te weren, en daarbij geen maatregelen te treffen ten aanzien van herkomstlanden waar het coronavirus snel uitbreidde, zoals Oostenrijk, Spanje en Frankrijk?
Om de instroom van mensen die mogelijk het COVID-19 bij zich dragen in Nederland zoveel mogelijk te beperken, heeft de Minister van IenW op mijn verzoek vliegverboden ingesteld voor luchtverkeer met passagiers vanuit hoog-risicogebieden. Het betreft zowel verkeer met luchthavens op Europees Nederlands grondgebied als bestemming als verkeer met luchthavens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba als bestemming. De vliegverboden met luchthavens op Europees grondgebied zijn inmiddels opgeheven. Hiervoor geldt o.a. de verplichte gezondheidsverklaring. Of sprake is van een hoog-risicogebied bepaalt VWS op basis van RIVM-adviezen.
In aanvulling op de vliegverboden zijn in Europees verband afspraken gemaakt over beperkingen voor het inreizen van het Schengengebied.
Bent u bereid de «Regeling tijdelijk verbod burgerluchtvaart luchtruim Nederland in verband met COVID-19-virus» zo te wijzigen dat luchtverkeer uit Spanje per direct fors beperkt wordt tot de noodzakelijke capaciteit voor repatriëring? Zo nee, waarom niet?
Voor landen die op de EASA lijst staan met hoog risico landen geldt dat o.a. de verplichte gezondheidsverklaring en het dringende beroep op 14 dagen thuisquarantaine is doorgevoerd.
Deelt u de mening dat op basis van de toename van het aantal besmettingen, in ieder geval voor Iran en Italië het onverstandig zou zijn vliegroutes weer te openen binnen een week?
Het RIVM is continu bezig met het monitoren en geven van advies over maatregelen ten aanzien van het vliegverkeer. Gebaseerd op deze informatie wordt gekeken hoe ons beleid daarop aan te passen. Voor de landen die op de EASA lijst van hoog risico landen zijn opgenomen gelden aanvullende voorwaarden. Zie antwoord 6.
Bent u bereid de regeling voor Italië en Iran met twee weken te verlengen, met uitzondering voor noodzakelijke repatriëringsvluchten van Europeanen?
Zie antwoord 7.
Kunt u aangeven of en zo ja, welke afspraken u met de KLM-groep en eventueel andere Nederlandse maatschappijen heeft gemaakt over het gericht inzetten van vluchten voor repatriëring van Nederlanders en andere Europeanen?
Er zijn geen specifieke afspraken gemaakt met de KLM-groep of andere luchtvaartmaatschappijen over het gericht inzetten van vluchten voor repatriëring van Nederlanders en andere Europeanen. Wel hebben de Nederlandse reisbranche, verzekeraars en de rijksoverheid in een convenant afspraken gemaakt over de gezamenlijke inspanningen om gestrande Nederlandse reizigers te repatriëren. Zo hebben onder meer de Nederlandse reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen zich gecommitteerd om geen Nederlandse reizigers «achter» te laten en zorg te dragen voor maximaal gebruik van hun beschikbare capaciteit en heeft de rijksoverheid zich eraan verbonden dat het zich ervoor zal inzetten om generiek en specifiek landingsrechten zeker te stellen voor vluchten van reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen om uitvoering te kunnen geven aan terugkeervluchten. Indien noodzakelijk worden daartoe diplomatieke middelen ingezet.
Bent u bereid vanaf heden actief te monitoren of landen een substantiële stijging van het aantal besmettingen laten zien en voor die bestemmingen een afweging te maken ten aanzien van het eventueel opnemen van de vliegroute in de «Regeling tijdelijk verbod burgerluchtvaart luchtruim Nederland in verband met COVID-19-virus»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daarbij in alle gevallen een uitzondering te maken voor evacuatievluchten?
Wij zijn continu bezig met het monitoren en advies of er aanvullende maatregelen voor het luchtverkeer nodig zijn. Op dit moment gelden er aanvullende maatregelen voor vluchten afkomstig uit hoog risico landen zoals weergegeven op de EASA lijst. Zie toelichting antwoord 7.
De voorbereidingen op de implementatie van de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de voortgang van de voorbereidingen op de implementatie van de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (WKB)?
In het Bestuursakkoord dat ik heb gesloten met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn zes criteria van belang in de aanloop naar inwerkingtreding van de Wkb en het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging. Eerste overkoepelend criterium is dat het stelsel voldoende waarborgen bevat dat gerealiseerde bouwwerken voldoen aan de bouwtechnische voorschriften in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van het Bouwbesluit 2012. De nadere criteria zijn:
Uit de proefprojecten komen geen onoverkomelijke knelpunten naar voren voor invoering van het stelsel. Om eventuele knelpunten inzichtelijk te maken en op te lossen, worden nieuwe proefprojecten gestart.
De ICT bij het Rijk en het bevoegd gezag is op orde.
De toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw is operationeel, zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Er zijn voldoende instrumenten voor kwaliteitsborging voor het bouwen toegelaten tot het stelsel zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Er zijn voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Ad. 1.
Proefprojecten hebben tot doel om enerzijds eventuele onvolkomenheden vroegtijdig op te sporen en op te lossen, anderzijds wordt door het doen van de proefprojecten werkervaring opgedaan met de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen partijen (aannemer, kwaliteitsborger en gemeente). Het starten van nieuwe proefprojecten, in aanvulling op eerder uitgevoerde proefprojecten (zie de beantwoording van vraag 8), gaat minder snel dan verwacht. Aandachtspunt voor de komende tijd zal zijn om een meer brede diversiteit aan bouwprojecten mee te nemen. Het streven is om zo te komen tot een representatieve doorsnede van alle bouwprojecten. Focus ligt daarbij op het beproeven van alle stappen in het proces met betrokkenheid van alle partijen. Daarnaast kunnen alle betrokkenen via de proefprojecten ervaring opdoen met het nieuwe stelsel.
Ad. 2.
De digitalisering van het Wkb-proces leunt voor een belangrijk deel op de digitalisering van het stelsel van de Omgevingswet. De landelijke voorziening Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) zorgt voor het kunnen indienen van de Wkb-meldingen. De voortgang van de implementatie van het DSO-LV wordt derhalve nauwlettend gemonitord.
De digitalisering van het Register Kwaliteitsborging met daarin de registratie van de kwaliteitsinstrumenten en de kwaliteitsborgers ligt op schema. Dit register wordt ontwikkeld en beheerd door de Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging beheert en staat los van het DSO-LV.
Ad. 3.
De oprichting van de toelatingsorganisatie ligt geheel op schema.
Ad. 4.
Er zijn momenteel vier instrumenten bekend die zouden kunnen voldoen aan de voorwaarden voor toelating tot het stelsel. Dit is voldoende voor een werkend stelsel van kwaliteitsborging. Mogelijk zullen hier nog instrumenten aan worden toegevoegd.
Ad. 5.
De Vereniging Kwaliteitsborgers Nederland geeft aan dat zij verwachten voldoende personeel te kunnen aantrekken. Hiervoor is echter wel nodig dat er werk voor deze mensen is. Meer proefprojecten kunnen helpen om geleidelijk meer mensen aan te nemen. Aandachtspunt hierbij is dat bij het werven van kwaliteitsborgers bij bouwbedrijven en adviesbureaus dit bij deze partijen niet leidt tot capaciteitsproblemen.
Kunt u ten aanzien van alle afspraken die vastgelegd zijn in het bestuursakkoord, dat u met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft gesloten, aangeven wat de stand van zaken is? Wilt u daarbij expliciet ingaan op de afspraak dat 10% van de bouwprojecten per gemeente die in gevolgklasse I vallen, uitgevoerd moet worden als proefproject? Klopt het dat dat een voorwaarde is voor inwerkingtreding van de WKB volgens bepaling 3.2.2 uit het bestuursakkoord? Is reeds bekend of uit de proefprojecten gebleken is dat geen onoverkomelijke knelpunten naar voren komen voor invoering van het stelsel?
De uitvoering van de afspraken uit het Bestuursakkoord met de VNG loopt gestaag. Samen met de VNG is een stevig implementatietraject opgezet, waarbinnen partijen samenwerken aan de voorbereiding van de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel. Bekeken moet worden wat de ontwikkelingen rondom het coronavirus voor de proefprojecten gaat betekenen, zoals de mogelijke uitval van personeel, de beschikbaarheid van bouwmaterialen, 1,5 meter afstand houden en het tijdelijk verleggen van prioriteiten.
De ambitie om 10% van de bouwprojecten uit te voeren als proefproject is geen expliciete voorwaarde voor inwerkingtreding van het nieuwe stelsel, maar is wel een belangrijk streven. Hoe groter het volume is aan proefprojecten, des te meer ervaring er kan worden opgedaan. Dat betekent dan weer dat er een gedegen voorbereiding is en de inwerkingtreding soepeler kan verlopen. Naast het volume – dat mede afhankelijk is van de bereidheid van gemeenten en bouwende partijen om deel te nemen aan pilots – is het minstens zo belangrijk om een brede diversiteit in bouwtrajecten te beproeven, de zogenaamde representatieve doorsnede. Dit zorgt ervoor dat er een goed beeld ontstaat van eventuele knelpunten die opgelost moeten worden. Het belang van deze gecombineerde aanpak van representatieve doorsnede en volume wordt door alle stakeholders onderkend.
Tot op heden zijn er op basis van de eerdere ervaringen en de recent gestarte nieuwe proefprojecten geen onoverkomelijke knelpunten naar voren gekomen.
Kunt u aangeven hoeveel nieuwe proefprojecten sinds de zomer van 2019 zijn gestart en hoe zich dat verhoudt tot de 10% bouwprojecten per gemeente in gevolgklasse I?
Sinds de zomer 2019 is er gestart met het organiseren van nieuwe proefprojecten. Naast het inzetten op het streefvolume van 10% proefprojecten is het noodzakelijk dat er vanuit een representatieve doorsnede gekeken wordt naar de diversiteit in proefprojecten. Vanuit de representatieve doorsnede wordt gekeken naar alle fases in het bouwproces, van initiatief tot ingebruikname van het bouwwerk.
Daarnaast is het noodzakelijk dat er naast seriematige woningbouw ook andere typen bouwwerken als fietsbrug, bedrijfshal enzovoort als proefproject worden uitgevoerd. Tevens is het van belang dat er kennis en ervaring wordt opgedaan met verbouwingen en kavelwoningen (particulier opdrachtgeverschap). Dit is de meest voorkomende categorie en in het kader van representatieve doorsnede meest urgent om proefprojecten op te initiëren.
Na de eerste toetsing van de instrumenten in december 2019 zijn in januari jongstleden de eerste proefprojecten aangemeld. Begin april zijn er 11 proefprojecten gestart en aangemeld. Naast de nieuw gestarte proefprojecten zijn er diverse proefprojecten in voorbereiding. Zowel bij de kwaliteitsborgers, aannemers als gemeenten. Daarnaast wordt er vanuit de begeleidingscommissie proefprojecten een veertigtal proefprojecten geïdentificeerd en gestart. Deze proefprojecten zijn gericht op verbouwingen en kavelwoningen (particulier opdrachtgevers) als cruciaal onderdeel van de representatieve doorsnede.
Met het huidige aantal proefprojecten wordt nog niet voldaan aan het streven naar 10% proefprojecten. Betrokken partijen moe(s)ten hun inzet op proefprojecten verdelen met actuele ontwikkelingen zoals de Pfas- en stikstofproblematiek, de invoering van de Omgevingswet en recent het coronavirus. De inspanningen vanuit koepel- en brancheorganisaties blijven erop gericht om zoveel mogelijk proefprojecten te stimuleren.
Wat is uw beeld van de voorlichting die van de zijde van het rijk richting gemeenten wordt gedaan? Meent u dat dat voldoende is, nu een eerste brief met voorlichting over de WKB pas in december 2019 is verzonden naar gemeenten vanuit de VNG? Klopt het dat de handreiking voor proefprojecten die gemeenten soelaas moet bieden bij het opstarten van projecten volgens de nieuwe regelgeving, pas eind januari 2020 is verstuurd door de VNG? Zo ja, wat is uw visie daarop? Deelt u de gedachte dat het uitblijven van goede voorlichting bij gemeente leidt tot een matige informatiepositie, bewustwording en onnodige vertraging?
Conform de afspraken in het Bestuursakkoord zorgt het Rijk voor algemene voorlichting over het stelsel. Hiervoor worden al geruime tijd bijeenkomsten gehouden en wordt voorlichtingsmateriaal geproduceerd (zie onder meer de informatie op www.rijkoverheid.nl/Wkb en www.stichtingibk.nl). Daarnaast wordt de Helpdesk Bouwregelgeving en Brandveilig (zie www.helpdeskbouwregels.nl) sinds begin dit jaar ook beschikbaar gesteld en gebruikt voor vragen over de Wkb.
Met de verschillende branches is afgesproken dat voorlichting richting specifieke partijen primair een zaak is van de vertegenwoordigende organisaties. In het geval van gemeenten dus de VNG en VBWTN, de beroepsorganisatie van BWT-ambtenaren. Ook zij geven al langere tijd uitgebreid invulling aan deze voorlichtingstaak via specifieke websites (www.vng.nl/wkb en https://www.bwtinfo.nl/dossiers/kwaliteitsborging-voor-de-bouw), webinars, het Startpakket proefprojecten (VNG), nieuwsbrieven en gezamenlijke bijeenkomsten, zoals de voor dit najaar geplande Roadshows kwaliteitsborging.
Met al deze gezamenlijke acties van het Rijk, VNG en VBWTN ben ik van mening dat de informatiepositie van de gemeenten voldoende is om deel te kunnen nemen aan de proefprojecten. Het deelnemen aan de proefprojecten is voor betrokkenen een bewezen werkwijze en uitgelezen mogelijkheid om snel ervaring op te doen met het nieuwe stelsel.
Wat is uw voornemen ten aanzien van de afspraak uit het bestuursakkoord dat de Minister uiterlijk een half jaar vóór 1 januari 2021 bekend maakt of het stelsel op verantwoorde wijze ingevoerd kan worden per 1 januari 2021 nu vast staat dat er niet is voldaan aan de voorwaarde dat voldoende nieuwe proefprojecten zijn gestart?
In de aanbiedingsbrief bij de beantwoording van deze vragen heb ik aangegeven dat vanwege de vertraging bij de invoering van de Omgevingswet de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2021 niet gerealiseerd kan worden. Hierdoor komt er meer tijd om proefprojecten uit te voeren. Mijn streven is om u vóór de zomer van 2020 te informeren over een definitieve invoeringsdatum. Dit tijdpad is mede afhankelijk van de ontwikkelingen rond het stelsel van de Omgevingswet.
Deelt u de visie dat met het geringe aantal opgestarte proefprojecten eventuele knelpunten onvoldoende inzichtelijk zullen kunnen worden gemaakt? Leidt dat niet onvermijdelijk tot de conclusie dat het stelsel niet op verantwoorde wijze ingevoerd kan worden?
Zie antwoord vraag 5.
Meent u dat er onoverkomelijke knelpunten uit de nieuwe proefprojecten naar voren zullen komen en dat het tijdspad zoals was afgesproken in het bestuursakkoord geen belemmering hoeft te zijn voor verantwoorde invoering van het stelsel? Zo ja, waar baseert u dat op? Is dat besproken met andere stakeholders?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de visie dat het van groot belang is dat alle bouwbedrijven voldoende kans krijgen om ervaring op te doen met het nieuwe stelsel van de WKB voor inwerkingtreding van de nieuwe wet? Zo ja, welk deel van de bouwbedrijven heeft die ervaring inmiddels?
Voor alle partijen zal het nieuwe stelsel leiden tot een aanpassing in hun werkwijze. Ik ben met u van mening dat het dan ook van belang is om ervaring op te doen met kwaliteitsborging. Mede om die reden is in 2015 al gestart met uitgebreide proefprojecten en pilots waarbij met name bouwbedrijven en kwaliteitsborgers gezamenlijk aan de slag zijn gegaan. In het project Keurmerk Garantiewoningen – op basis van het Uitvoeringsbesluit Crisis- en Herstelwet – zijn inmiddels veel projecten uitgevoerd waarbij een grote diversiteit aan bouwbedrijven ervaring hebben opgedaan met kwaliteitsborging.
Ook bij de nieuwe proefprojecten worden de bouwbedrijven gestimuleerd om mee te doen. De branchevereniging Bouwend Nederland speelt daar mede een belangrijke rol in. In de begeleiding van de proefprojecten wordt frequent met bouwende partijen gesproken over de voortgang. Daarbij komt ook aan de orde welke knelpunten er zijn om deel te nemen aan de proefprojecten en hoe deze kunnen worden opgelost.
Kunt u aangeven of er op de beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2021 voldoende gecertificeerde kwaliteitsborgers zullen zijn? Deelt u de visie van de Vereniging KwaliteitsBorgers Nederland (VKBN) dat voor gevolgklasse 1 er 850 kwaliteitsborgers opgeleid en gecertificeerd moeten zijn? Klopt het dat er op dit moment slechts 200 gecertificeerde kwaliteitsborgers zijn? Zo ja, wat is uw visie op dat probleem? Welke partijen zijn verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat er tijdig voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zijn?
Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1, 5, 6 en 7.
De VKBN heeft aangegeven dat er thans circa 200 gecertificeerde kwaliteitsborgers zijn, maar dat het verwerven van het benodigde aantal kwaliteitsborgers geen problemen zal opleveren. Hiervoor is het wel van belang dat er gestaag en in voldoende mate proefprojecten worden uitgevoerd om de toename gecontroleerd te laten verlopen. Het totaal aantal benodigde kwaliteitsborgers is afhankelijk van het aantal bouwtrajecten gevolgklasse 1 na inwerkingtreding en verder. Het genoemde aantal van 850 kwaliteitsborgers is een grofmazige eerste inschatting geweest, gebaseerd op een aanname van het aantal bouwprojecten in 2021 van gevolgklasse 1. Uit herberekeningen van het aantal bouwprojecten volgt dat dit aantal naar verwachting lager uit zal vallen. Met alle betrokken partijen wordt gezamenlijk bekeken hoe de werving van kwaliteitsborgers zo kan worden ingeregeld dat er geen gaten in de keten vallen.
De gevolgen van het Coronavirus |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wordt nu al gestart met de opschaling tot 2000 IC bedden? Zo ja hoe? Zo nee, op welk moment wordt daarmee begonnen?
In mijn brief van 25 maart jl. en in het Kamerdebat van 26 maart jl. heb ik uitgebreid toegelicht hoe de opschaling van de IC-bedden plaatsvindt, welke prognoses ik momenteel hanteer en hoe ik mij inspan om de IC-capaciteit in Nederland te vergroten. Ik verwijs u kortheidshalve daarnaar.
Is opschalen tot 2000 IC bedden voldoende? Wanneer is daar duidelijkheid over?
Zie antwoord vraag 1.
Is verdere opschaling dan tot 2000 IC bedden mogelijk en welke voorbereidingen worden daar nu al voor getroffen? Is er een scenario voor 3000 IC bedden en, zo ja, worden daar al voorbereidingen voor getroffen en wanneer wordt dat ingezet?
Zie antwoord vraag 1.
Wie inventariseert de alternatieven die worden aangedragen om zorgcapaciteit te vergroten? Is hier landelijke regie op (inzet geneeskundestudenten, coassistenten, verpleegkundigen)?
Zorginstellingen zijn zelf hard bezig om de zorgcapaciteit te vergroten. Dit doen ze binnen de organisatie door goed gebruik te maken van wat iedereen kan. Denk bijvoorbeeld aan de inzet van coassistenten onder supervisie van een specialist. Daarnaast is er een groot aanbod van mensen die willen helpen. Dat is echt hartverwarmend. De verschillende initiatieven die hiervoor de afgelopen dagen zijn gelanceerd bundelen hun krachten en worden via een gezamenlijke database gekoppeld aan de vraag van zorgorganisaties. Op www.extrahandenvoordezorg.nl kunnen gepensioneerde of andere professionals die niet meer in de zorg werken zich aanmelden als ze tijdelijk terug zouden willen keren. Ook zorg- en welzijnsorganisaties die door de coronacrisis staan te springen om extra medewerkers kunnen hier terecht. Het platform is een breed samenwerkingsverband van brancheorganisaties, vakbonden, regionale werkgeversorganisaties, beroepsverenigingen, private initiatieven en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Via de centrale database die nu geopend is wordt vraag en aanbod zo goed als mogelijk gematcht. Een team in de regio zorgt ervoor dat mensen terecht komen op de plekken waar ze het hardst nodig zijn en ze het meest kunnen betekenen. Hierbij wordt uiteraard ook gelet op het besmettingsrisico dat mensen van buiten de organisatie met zich mee kunnen brengen.
Vindt u de huidige maatregelen om verspreiding te voorkomen voldoende, wanneer bijvoorbeeld de Algemene Nederlandse Kappers Organisatie (ANKO) haar leden aanraadt gewoon open te blijven en alle kappersbehandelingen uit te voeren? Hoe rijmt u dit met het advies van RIVM en kabinet om tenminste 1.5 meter afstand te houden? Klopt het dat het Ministerie van VWS, zoals op de ANKO website staat, heeft aangegeven dat klachtenvrije klanten welkom zouden moeten zijn?
Zoals ik in mijn brief van 25 maart jl. heb aangegeven, wordt het uitoefenen van alle vormen van contactberoepen, waaronder kappers, tot en met 6 april verboden.
Heeft u kennisgenomen van de dringende oproep van belangenvereniging Per Saldo om maatregelen te treffen voor budgethouders die zich nu vanwege het coronavirus geconfronteerd zien met problemen wat betreft de continuïteit van hun zorg en/of ondersteuning? Kunt u zich de zorgen van budgethouders voorstellen?
Ja, daar heb ik kennis van genomen. Ik ben mij erg bewust van de situatie waarin de budgethouders zich bevinden.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat de zorg en/of ondersteuning van budgethouders ondanks de huidige situatie zo ongestoord mogelijk kan worden gecontinueerd?
Ik vind het belangrijk dat de zorg in Nederland zoveel mogelijk wordt gecontinueerd. Ook voor budgethouders geldt dat zij zoveel mogelijk de zorg moeten krijgen die zij nodig hebben. De budgethouder treedt in eerste instantie in contact met zijn of haar zorgverlener om hierover afspraken te maken. Indien de budgethouder niet binnen zijn budgetafspraken kan maken met zijn/haar zorgverlener, neemt de budgethouder contact op met de budgetverstrekker. De budgetverstrekker heeft de verantwoordelijkheid om de budgethouder hierin te ondersteunen.
Bent u van mening dat net zoals dat het geval is bij gecontracteerde zorgaanbieders ook vanuit een persoonsgebonden budget (pgb)gefinancierde zorg en/of ondersteuning moet worden doorbetaald als deze zorg en/of ondersteuning (tijdelijk) niet geleverd kan worden als gevolg van de maatregelen vanwege het coronavirus?
Zorgaanbieders die zorg leveren gefinancierd met pgb’s hebben een belangrijke positie in het zorglandschap en worden ook getroffen door de huidige crisis en de getroffen maatregelen. Het uitgangspunt dat de continuïteit van zorg voor zorgorganisaties en zorgprofessionals op korte en langere termijn in acht moet worden genomen, geldt ook voor de pgb–zorgaanbieders. Als er sprake is van een arbeidsovereenkomst ondersteunt de SVB de budgethouder financieel bij zijn werkgeverstaken. Als in geval van ziekte geen arbeid kan worden verricht zal de SVB uit de collectieve middelen de verschuldigde vergoeding betalen (loondoorbetaling bij ziekte, maar ook ziekte van de werkgever). Voor zzp’ers zijn de maatregelen vanuit SZW leidend. Voor de langdurige zorg en het sociaal domein geldt ten aanzien van het pgb dat voor de overige contractvormen afspraken worden gemaakt met gemeenten en zorgkantoren.
Voor wat betreft zorg die gefinancierd wordt met een zvw-pgb, ben ik nog in gesprek met verzekeraars.
Bent u bereid het mogelijk te (laten) maken dat budgethouders die nu niet naar de dagbesteding kunnen, de daarvoor bedoelde middelen kunnen inzetten voor individuele zorg en/of ondersteuning thuis, als ook dat eventuele extra kosten vanwege het moeten inzetten van duurdere zorg en ondersteuning worden vergoed?
Het bieden van passende zorg en ondersteuning geldt ook in situaties zoals het wegvallen van dagbesteding. Dit betekent dat zo veel mogelijk een andere, vervangende invulling van de zorg en ondersteuning dient te worden gezocht, ook als daar meerkosten aan verbonden zijn. Het uitgangspunt is dat de aanbieder of zorgverlener samen met de cliënt en zijn/haar omgeving vaststelt of een alternatief voor de dagbesteding noodzakelijk is en als dat zo is, hoe dit alternatief wordt ingezet. Voor het organiseren van een alternatief moet contact worden opgenomen met de verstrekker. De continuïteit van deze alternatieve dienstverlening zal niet worden beperkt door een gebrek aan financiële middelen.
Bent u bereid tijdelijk zorg en/of ondersteuning te betalen waarvoor nog geen zorgovereenkomst is gesloten nu deze onder de huidige omstandigheden soms op zeer korte termijn moet worden georganiseerd, als ook deze achteraf niet terug te vorderen?
Ik ben in overleg met de verstrekkers en de SVB over de mogelijkheden om een tijdelijk proces in te richten waarbij snelheid en beperkte administratieve lasten de uitgangspunten zijn.
Bent u bereid om tijdelijk de zogenaamde «40-uursnorm» buiten werking te laten nu dat in voorkomende gevallen noodzakelijk is om de benodigde continuïteit van zorg en/of ondersteuning te borgen?
Deze zogenaamde 40-uursnorm kennen we binnen de WLZ (geregeld in de Regeling Langdurige Zorg) en in de Zvw (afspraak in de bestuurlijke afspraken en opgenomen in de reglementen van verzekeraars). Bij gemeenten komt het voor dat er een maximaal aantal uren is vastgelegd voor informele zorg. Ik verken of het mogelijk en wenselijk is om de 40-uursnorm in de Wlz en Zvw, in bepaalde situaties tijdelijk buiten beschouwing te laten. Daarbij geldt wat mij betreft dat continuïteit van zorg uitgangspunt is, maar ook dat overbelasting van zorgverleners voorkomen moet worden.
Bent u van mening dat ook pgb-houders moeten kunnen beschikken over beschermende materialen voor hun zorgverleners (zodat zij minder risico lopen besmet te raken) en dat zij daar aanspraak op moeten kunnen maken?
Recent is voor zorgmedewerkers een richtlijn «Persoonlijke beschermingsmaatregelen buiten het ziekenhuis» opgesteld. Daarin staat in welke situaties zorgverleners beschermingsmaatregelen moeten nemen. Deze richtlijn is ook van toepassing voor zorgverleners die zorg verlenen gefinancierd met een pgb. Op dit moment is er schaarste aan PBM en wordt er hard gewerkt om dit probleem op te lossen. Tot die tijd vindt de distributie van schaarse middelen plaats via regionale contactpersonen die hierbij de prioriteiten bepalen en waar nodig een noodpakket leveren. Regionale contactpersonen (ROAZ) voor de aanvraag en distributie van PBM weten dat ook zorgverleners van budgethouders behoefte hebben aan PBM. Ik ben in overleg met Per Saldo om de verzoeken van deze zorgverleners te bundelen.
Bent u bereid direct naturazorg beschikbaar te stellen voor budgethouders die als gevolg van de coronacrisis zelf (tijdelijk) geen zorg en/of ondersteuning kunnen organiseren, zodat zorg en/of ondersteuning worden gecontinueerd?
Zorgcontinuïteit staat voorop. Als de noodzakelijke zorg en ondersteuning wegvalt, moet er een alternatief worden gevonden. In het geval budgethouders het zelf niet georganiseerd krijgen, nemen zij contact op met hun verstrekker of verzekeraar om de mogelijkheden te bespreken. Deze kan hen zo nodig verder op weg helpen naar naturazorg.
Kent u het bericht «Oproep tot onmiddellijke vrijlating van vreemdelingen i.v.m. het coronavirus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in het geval van het ontbreken van zicht op terugkeer, in combinatie met het criterium «geen gevaar voor de samenleving» er nog onvoldoende juridische basis is om de desbetreffende vreemdelingen in detentie te houden? Zo ja, waarom en om hoeveel vreemdelingen gaat het naar schatting? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat niet het voornemen om ongeacht de onderliggende zaak, de vreemdelingenbewaring in alle zaken op te heffen. Hier past een individuele beoordeling. In een aantal gevallen is de vreemdelingenbewaring inmiddels opgeheven omdat in het concrete geval feitelijke uitreismogelijkheden binnen een redelijke termijn ontbreken. Bij brief van 20 maart heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer bericht dat tot en met 6 april 2020 geen asielzoekers in het kader van de Dublinverordening worden overdragen. Als een uitwerking hiervan zijn de bewaringsmaatregelen opgeheven van ongeveer 70 vreemdelingen die onder de Dublinverordening vallen.
In sommige gevallen is terugkeer en het voorbereiden daarvan echter nog wel mogelijk. De maatregelen gericht tegen de verspreiding van het virus zijn naar hun aard tijdelijk. In sommige gevallen is het redelijk en proportioneel om de bewaring nog te laten voortduren. Zeker in die gevallen waarin het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit nog loopt – vaak doordat de vreemdeling niet zijn (volledige) medewerking heeft verleend – is verwijdering op dit moment hoe dan ook nog feitelijk niet aan de orde en is voortduring van de bewaring dus gelegen in het voorduren van het identiteitsonderzoek. Met name ten aanzien van vreemdelingen met een NV-, 1F- of VRIS-label en overlastgevers geldt dat er een zwaarwegend maatschappelijk belang is om de bewaring niet vroegtijdig op te heffen, ondanks de aanwezige (tijdelijke) uitzettingsbeletselen. Dit kan evenzeer gelden in situaties waarin de vreemdeling bijvoorbeeld in detentie een (herhaald) beschermingsverzoek indient terwijl het vermoeden bestaat dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of de uitvoering daarvan te verijdelen. In die gevallen zal het beschermingsverzoek zo veel mogelijk in bewaring worden behandeld.
Op 25 maart bevonden zich circa 360 personen in vreemdelingenwaring.
Zitten er momenteel gezinnen met kinderen in de gesloten gezinsvoorziening? Zo ja, ligt het dan in de rede om deze gezinnen, gelet op de huidige situatie, naar een normale opvanglocatie over te plaatsen?
Er zitten op dit moment geen gezinnen met kinderen in vreemdelingenbewaring.
Kunt u aangeven in welke mate het in detentie houden van deze vreemdelingen het risico op verspreiding van het coronavirus binnen het detentiecentrum vergroot?
De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft maatregelen getroffen om de verspreiding van het virus te beperken. Er is goede monitoring van de gezondheid, en toegang tot medische voorzieningen om verspreiding, als deze zich zou voordoen, te beperken. Binnen de inrichting bestaan daarvoor duidelijke handvatten.
Wat zijn de gezondheids- en andere risico’s indien vreemdelingen waarbij geen zicht op terugkeer bestaat, vrijgelaten zouden worden?
Over de gezondheids- en andere risico’s zijn in zijn algemeenheid geen uitspraken te doen. Dat is voor een vreemdeling die niet meer in bewaring zit zijn eigen verantwoordelijkheid, net als dat voor iedere Nederlander is.
Welke maatregelen zijn er om vrijgelaten vreemdelingen toch onder toezicht te laten staan en bieden die maatregelen een alternatief voor detentie?
Uw Kamer is bij diverse gelegenheden geïnformeerd over de mogelijke alternatieve toezicht maatregelen voor bewaring. Voor al deze maatregelen geldt dat een vreemdeling bereid dient te zijn om mee te werken aan het toezicht. Als een alternatief voor bewaring effectief kan worden toegepast, wordt daaraan toepassing gegeven. De afweging of een alternatief mogelijk is én of een dergelijk middel effectief is, zal in het individuele geval gemaakt worden door de politie en de DT&V.
Klopt het dat, doordat uitzendkrachten in fase A geen directe werkgever hebben, zij nu niet opgeroepen worden en daardoor geen inkomen hebben? Hoe zit dit met werknemers die een nulurencontract hebben en niet opgeroepen worden? Weet u hoeveel uitzendkrachten bij het wegvallen van hun inkomen niet in aanmerking komen voor een WW-uitkering?
Werkgevers met substantieel omzetverlies worden door de nieuwe tegemoetkomingsregeling gecompenseerd in hun loonkosten. De NOW-regeling geldt ook voor uitzendkrachten, met of zonder uitzendbeding. De uitzendwerkgever kan via de NOW een tegemoetkoming aanvragen en wordt gecompenseerd voor de loonkosten voor mensen die hij nog in dienst heeft. Voor uitzendwerkgevers gelden dezelfde voorwaarden als voor reguliere werkgevers. Als de uitzendkracht door de opdrachtgever is «teruggestuurd» en het uitzendbeding is ingeroepen, kan het uitzendbureau de uitzendkracht een tijdelijk contract voor de duur van de tegemoetkoming aanbieden. Het kabinet roept werkgevers dan ook op om werknemers zoveel mogelijk in dienst te houden voor de uren die zij werkten. Werknemers die toch hun baan verliezen kunnen gebruik maken van reeds bestaande vangnetten zoals de WW of de bijstand.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat werkgevers, als zij gebruik maken van de tegemoetkomingsregeling, alle werknemers, dus inclusief uitzendkrachten en mensen met een nulurencontract, in dienst houden, zodat zij zodoende hun inkomen kunnen behouden?
Zie antwoord vraag 20.
Bent u bereid om via een appèl aan werkgevers hen op te roepen al hun werknemers te behouden indien zij gebruik maken van de tegemoetkomingsregeling?
Zie antwoord vraag 20.
Bent u het ermee eens dat een uitkering op bijstandsniveau voor veel zelfstandigen niet voldoende is om op basisniveau te kunnen blijven functioneren? Waarom is niet gekozen voor een uitkering voor zelfstandigen op basis van het wettelijk minimumloon?
De regeling voor zelfstandigen is aanzienlijk versoepeld ten opzichte van het Bbz doordat er geen sprake is van een partner- of vermogenstoets of toets op levensvatbaarheid. Hierdoor wordt de tijdelijke regeling beschikbaar voor veel meer mensen. Dat neemt niet weg dat de regeling alleen bedoeld is voor mensen die in hoge financiële nood verkeren, zoals past bij het karakter van een vangnetuitkering. De regeling vindt zijn juridische grondslag in de Participatiewet. Dat betekent dat niet afgeweken kan worden van de geldende bijstandsnormen. Wanneer de nieuwe regeling afwijkende normbedragen toepast, heeft dit ook gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Met een inkomen ter hoogte van het sociaal minimum hebben mensen voldoende inkomen om te voorzien in de noodzakelijke middelen van bestaan. Het is niet aan de orde om de ondersteuning uit de nieuwe regeling te verhogen naar het WML-niveau.
Bent u ermee bekend dat beveiligers op Schiphol zich grote zorgen maken over hun werkomstandigheden vanwege het ontbreken van veilige en hygiënische werkomstandigheden? Bent u bereid om met Schiphol in gesprek te gaan om de werkomstandigheden van beveiligers te verbeteren?
Ik ben bekend met de signalen over de beveiligers op Schiphol die gezondheidsklachten hebben – koorts, neusverkouden en/of hoesten – waarvan sommige werkgevers eisen dat zij toch op het werk komen. Ik wil benadrukken dat dat absoluut niet de bedoeling is. Mensen met koorts moeten thuisblijven, ongeacht waar ze werken. Dat is echt de enige manier waarop we dit virus kunnen bestrijden. Werkgevers hebben altijd de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor de gezondheid van hun medewerkers, ook in deze situatie. Mochten werkgevers hulp nodig hebben bij het nemen van passende maatregelen op de werkvloer, dan is generieke informatie over het omgaan met het Coronavirus op de werkplek te vinden op de website van het RIVM, Arboportaal.nl en op rijksoverheid.nl. Werkgevers zullen met behulp van hun bedrijfsarts of andere arbokerndeskundigen een vertaalslag moeten maken naar de concrete werksituatie en de risico’s die zich daarbij voordoen. Ik doe daarom een moreel appel op alle werkgevers om deze verantwoordelijkheid te nemen. Mocht dat niet het geval zijn, kan een werknemer zich tot een vakbond of ondernemingsraad wenden. Zij kunnen desgewenst een klacht indienen bij de Inspectie SZW.
Bent u van mening dat ouders, vanwege het sluiten van de scholen, genoeg ruimte en begrip behoren te krijgen van hun werkgever aangaande hun werktijden en werkzaamheden? Wat vindt u ervan dat organisaties werknemers maar een beperkt aantal dagen calamiteitenverlof verlenen? Bent u bereid om het aantal dagen calamiteitenverlof uit te breiden, zodat ouders met kinderen daadwerkelijk een goede combinatie tussen werk en zorg kunnen vinden?
Het kabinet is volledig doordrongen van de moeilijke periode waar we nu in zitten. Om ouders met cruciale beroepen te ondersteunen is er voor gekozen om opvang in het primair onderwijs en in de kinderopvang mogelijk te maken voor de desbetreffende kinderen, zodat deze ouders kunnen blijven werken. Deze opvang is zonder extra kosten beschikbaar. In het algemeen is het belangrijk dat alle partijen zich coulant opstellen en begrip en bereidheid tonen om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Wat vindt u ervan dat werknemers, bijvoorbeeld in de schoonmaaksector, nu gedwongen worden om verlof op te nemen vanwege het tekort aan werk?
Voor alle sectoren, en dus ook de schoonmaaksector, geldt dat werkgevers met een substantieel omzetverlies aanspraak kunnen maken op de nieuwe tegemoetkomingsregeling. Het is als gevolg hiervan niet nodig om werknemers verlofdagen op te laten nemen.
Mocht het nodig zijn dat de overheid bijspringt om deze bedrijven overeind te houden, bent u dan bereid om dit gepaard te laten gaan met stringente voorwaarden voor een redding (i.e. haircuts op obligaties, volledige terugbetaling met rente)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het van groot belang om de nadelige financiële en economische effecten van het coronavirus in de komende periode zoveel mogelijk te beperken en heeft daarbij ook oog voor de meer kwetsbare groepen in de samenleving. Het kabinet heeft een breed pakket aan fiscale en andere maatregelen aangekondigd die bedrijven indirect en direct ondersteunen; zie de kamerbrief van 17 maart over het noodpakket banen en economie. Daarnaast worden financiële markten ondersteund met noodingrepen van de Europese Centrale Bank. Deze maatregelen zullen indirect ook verlichting brengen aan bedrijven. Mocht het nodig zijn om – naast dit pakket van maatregelen – individuele bedrijven, bijvoorbeeld in de zorg, met specifieke maatregelen te ondersteunen – mede ter waarborging van bepaalde publieke belangen – dan zal er te allen tijde verstandig moeten worden omgegaan met de voorwaarden waaronder dat gebeurt.
Bent u het ermee eens dat door de waardedaling op de beurs essentiële bedrijven in Nederland (bijvoorbeeld PostNL) ten prooi kunnen vallen aan vijandige overnames? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te nemen die dienen ter bescherming van deze vitale bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Zowel in binnen- als buitenland ondervinden ondernemingen de effecten van het coronavirus. Dit heeft niet alleen een impact op de aandelenkoersen, maar ook op de bereidheid tot het aangaan van, doorgaans risicovolle, fusies en overnames. De waardedaling op de beurs door de coronacrisis leidt daarmee niet per definitie tot een toename van vijandige overnames van Nederlandse ondernemingen, al is dit ook niet uit te sluiten. Er ligt momenteel in uw Kamer het Wetsvoorstel Bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap voor, die aanvullende bescherming kan bieden in het geval van een vijandige overname. Uw Kamer heeft daar recentelijk het verslag over uitgebracht (Kamerstukken II 2019/20, 35 367, nr. 5). Daarnaast zijn veel beursgenoteerde ondernemingen in Nederland reeds beschermd tegen vijandige overnames.
Daar waar het gaat om Nederlandse vitale processen, wordt het grootste deel van de vitale processen reeds beschermd doordat ze (grotendeels) in handen zijn van overheden of al voorzien zijn van sectorale investeringstoetsing. In aanvulling daarop wordt momenteel gewerkt aan het wetsvoorstel Ongewenste Zeggenschap Telecommunicatie (WOZT) waarvoor uw Kamer op 21 januari 2020 een tweede nota van wijziging heeft ontvangen (Kamerstuk 35 153, nr. 9).
Daarnaast werkt het Kabinet momenteel aan de uitwerking van wetgeving ten aanzien van een stelsel van investeringstoetsing. Hierover is uw Kamer geïnformeerd bij brief van Investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid van 11 november 2019, (Kamerstuk 30 821, nr. 97). De vitale infrastructuur en bedrijven die werken met technologie die raakt aan de nationale veiligheid, vallen in het toetsingsbereik.
Tot slot houdt juist in deze bijzondere situatie de regering de vinger aan de pols bij marktontwikkelingen en zal daar gepast op reageren voor zover daar risico’s voor de Nederlandse publieke belangen door ontstaan.
Het bericht ‘Elise moet door haar spierziekte extra oppassen voor Corona’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht 'Elise moet door haar spierziekte extra oppassen voor Corona» in het Jeugdjournaal?1
Ja.
Heeft u begrip voor het feit dat het coronavirus de onrust in gezinnen met een ernstig ziek kind dat thuis intensieve zorg nodig heeft, nog verder vergroot, terwijl in veel gezinnen al veel stress is veroorzaakt door het – zonder dat de wettelijke regels daaromtrent zijn veranderd – afgeven van lagere (her-)indicaties door zorgverzekeraars?
Ja, dit zijn spannende tijden voor iedereen. Ik begrijp dat dat zeker ook geldt voor de gezinnen met een ernstig ziek kind.
Bent u het met vragenstellers eens dat deze gezinnen nu vooral ook gebaat zijn bij rust en het dus verstandig is voorlopig af te zien van nieuwe herindicaties? Zo ja, bent u dan bereid met zorgverzekeraars af te spreken dat ze vooralsnog overgaan tot «ambtshalve» verlenging van bestaande indicaties?
Ja, ik ben het met de vragenstellers eens dat het voor deze gezinnen goed is als er rust is. Ik ben daarom ook blij dat V&VN, ZN, ActiZ, BINKZ en Zorgthuisnl afspraken hebben gemaakt over hoe om te gaan met indicatiestellingen voor wijkverpleging in tijden van coronacrisis. Deze afspraken zijn vastgelegd in een door V&VN gepubliceerd advies2.
Over herindicatie wanneer de zorginzet niet gewijzigd is, stelt het advies kort samengevat dat de huidige indicatie met drie maanden verlengd kan worden of zoveel korter als van toepassing is.
Ook staat beschreven hoe te werk te gaan wanneer een (her)indicatie wel nodig is. Het blijft namelijk belangrijk dat wanneer de zorgvraag verandert er een nieuwe indicatie gesteld kan worden, zodat het budget kan worden aangepast. Afgesproken is dat de professional de ruimte krijgt om te bepalen of een herindicatie via (beeld)bellen kan, of achter de voordeur moet plaatsvinden. Verpleegkundigen gaan hier uiteraard zeer zorgvuldig mee om. Ik krijg signalen dat verpleegkundigen momenteel überhaupt zo min mogelijk fysiek achter de voordeuren proberen te komen om verspreiding van het coronavirus te voorkomen.
Wilt u deze vragen (uiteraard rekening houdend met de ongetwijfeld grote werklast bij u en uw medewerkers) zo spoedig als mogelijk is beantwoorden?
Ja.
Het onderzoeksrapport van Investico over stalbranden |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het onderzoeksrapport van Investico ««Toename stalbranden: sinds 2012 één miljoen dieren in vlammen op»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat stalbranden structureel moeten worden aangepakt, opdat duizenden dierenlevens gespaard kunnen worden?
Iedere stalbrand met dierlijke slachtoffers is er één te veel en raakt mensen, ook mij. De gevolgen voor de dieren, veehouders en hulpverleners zijn groot, vandaar dat ik een structurele aanpak van stalbranden, die is gericht op het verminderen van de kans op een stalbrand en op het beperken van het aantal dierlijke slachtoffers daarbij, van groot belang acht. Het Actieplan brandveilige veestallen 2018–2022 (hierna: Actieplan) voorziet in deze structurele aanpak.
Kunt u toelichten hoe het volgens u kan dat, ondanks dat er in 2012 en 2018 actieplannen zijn gekomen voor het aanpakken van stalbranden, in 2018 een nieuw Actieplan brandveilige veestallen is gestart, er in 2019 een verdubbeling heeft plaatsgevonden van het aantal stalbranden ten opzichte van 2012, en dat ook het aantal slachtoffers bij dergelijke branden explosief is gestegen?
De aanpak van stalbranden volgens het huidige Actieplan is gebaseerd op de bevindingen van het Actieplan stalbranden 2012–2016, de evaluatie ervan door Wageningen Livestock Research (WLR) en het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) en het rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB), waarin is gekeken naar de mate waarin schadebeperkende en preventieve maatregelen het aantal dierlijke slachtoffers verminderen en welke financiële kosten hiermee gemoeid zijn. Als prioritaire schadebeperkende maatregel is in het kader van deze aanpak het Bouwbesluit gewijzigd en moeten vanaf 2014 nieuw te bouwen stallen en stallen die verbouwd worden voldoen aan strengere eisen rond de brandveiligheid. Als prioritaire preventieve maatregel is een periodieke elektrakeuring van stallen verplicht in de private kwaliteitssystemen van de varkens-, kalver- en pluimveehouderijen. Als gevolg hebben in 2018 en 2019 alle varkens-, kalver- en pluimveehouderijen in Nederland die zijn aangesloten bij een kwaliteitssysteem, een elektrakeuring gehad die periodiek herhaald gaat worden. Deze elektrakeuringen dringen het risico op problemen met elektra en kortsluiting, de belangrijkste vastgestelde oorzaak van stalbranden, terug. Naast deze maatregelen worden in de aanpak van stalbranden andere maatregelen genomen en verkend om de kans op een stalbrand te verkleinen en het aantal dierlijke slachtoffers te verminderen. In mijn brief Stalbranden van 14 januari 2019 (Kamerstuk 35 000, nr. 71) ben ik hierop uitvoerig ingegaan.
Na enige jaren van stijging van het totaal aantal stalbranden is in 2019 een daling te zien, zo vonden in 2018 ruim 60 stalbranden en in 2019 41 stalbranden plaats. Indien men bij de analyse van deze cijfers de brandstichting in het Groningse Kiel-Windeweer in 2019 buiten beschouwing laat is tevens te zien dat sinds 2017 sprake is van een lager aantal dierlijke slachtoffers. Zo waren er in 2017 ruim 232.000 dierlijke slachtoffers te betreuren als gevolg van 28 stalbranden. In 2018 waren er 122.000 dierlijke slachtoffers als gevolg van 28 stalbranden en in 2019 waren ruim 75.000 dierlijke slachtoffers als gevolg van 17 stalbranden te betreuren, de slachtoffers van bovengenoemde brandstichting niet meegerekend. De cijfers zijn na te lezen in de publicatie «registratie van stalbranden en dierlijke slachtoffers»2 Dit motiveert de partners van het Actieplan om de geschetste aanpak gericht op het verminderen van stalbranden en dierlijke slachtoffers onverminderd voort te zetten. Binnenkort informeer ik uw Kamer met mijn brief stalbranden over aanvullende maatregelen in de aanpak van stalbranden en ontvangt de Kamer tevens de tweede voortgangsrapportage van het Actieplan brandveilige veestallen 2018 – 2022.
Klopt het dat in megastallen vaker dodelijke branden plaatsvinden dan in andere stallen en kunt u dit toelichten? Zo ja, hoe gaat u deze problematiek aanpakken?
Uit de geregistreerde gegevens van Brandweer Nederland en het Verbond van Verzekeraars van het aantal stalbranden, dierlijke slachtoffers en de oorzaak van stalbranden kan geen statistisch significante relatie worden afgeleid tussen de grootte van veestallen en de kans op een stalbrand. Kortom, de aantallen zijn zodanig dat hier geen uitspraak over kan worden gedaan. Grotere stallen moeten wel meer maatregelen treffen om een gelijk niveau van brandveiligheid te realiseren. Uiteraard is het zo dat bij een brand in een grote stal de kans dat er meer dieren sterven groter is.
Bent u van mening dat de huidige maatregelen ver genoeg gaan in het voorkomen van stalbranden, gezien de huidige data, en daarmee in het beschermen van dierenlevens? Zo nee, welke stappen bent u bereid te nemen om stalbranden effectiever aan te pakken?
In de huidige aanpak staat het benutten van nieuwe inzichten, kennis en innovaties centraal. Zo is in het Actieplan het accent verlegd naar een risicogerichte aanpak, waarbij op basis van het risicoprofiel van stallen gekozen wordt voor aanvullende maatregelen. Bij deze aanpak worden de maatregelen met name gericht op grote pluimvee- en varkensstallen, omdat bij brand daar meer dierlijke slachtoffers kunnen vallen. Op deze wijze worden stalbranden mede op basis van kennis over oorzaken en risico’s effectiever aangepakt. Om het aantal stalbranden en dierlijke slachtoffers verder te beperken heb ik de partners van het Actieplan gevraagd om na te gaan welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn en welke bestaande maatregelen versneld kunnen worden. Hierover informeer ik u binnenkort nader over aanvullende maatregelen in de aanpak van stalbranden.
Herkent u zich in het beeld dat door dit onderzoek wordt geschetst dat de huidige brandveiligheidseisen voor megastallen achterblijven bij de intensivering van de veehouderij en zo een risico vormen met betrekking tot stalbranden? Zo ja, bent u bereid om de brandveiligheidseisen aan te scherpen?
Volgens het Bouwbesluit mogen brandcompartimenten maximaal 2.500 m2 groot zijn. Veestallen die bestaan uit een brandcompartiment groter dan 2.500 m2 zijn alleen toegestaan als de brandveiligheid gelijkwaardig is aan de brandveiligheid van een brandcompartiment kleiner dan 2.500 m2. In de praktijk betekent dit dat in het geval van een groter brandcompartiment dan 2.500 m2 aanvullende brandveiligheidsmaatregelen genomen dienen te worden om een gelijkwaardige brandveiligheidsniveau te bereiken. Het is aan de initiatiefnemer om deze gelijkwaardigheid te onderbouwen ter beoordeling van het bevoegde gezag (gemeente). In 2018 zijn door het Nederlandse Normalisatie Instituut twee NEN-normen gepubliceerd die hierbij kunnen worden gebruikt.3 Dit is gedaan in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en was één van de acties uit het Actieplan Stalbranden 2012–2016. Op deze wijze is de brandveiligheid van stallen die bestaan uit een brandcompartiment groter dan 2.500 m2 geborgd.
Kunt u toelichten waarom er in het Actieplan brandveilige veestallen voor is gekozen om maar een deel van de aanbevelingen die voortvloeiden uit het onderzoeksrapport van Wageningen Universiteit, op te volgen, terwijl andere adviezen, zoals het opnemen van vluchtdeuren in verblijven, het verbieden van oude cv-ketels en geisers in stallen of het verplichten van een brandhaspel met voldoende lengte, niet zijn opgevolgd? Bent u bereid om dergelijke aanbevelingen te heroverwegen naar aanleiding van dit rapport? Zo ja, kunt u uw overwegingen hierover delen met de Kamer?2
In het antwoord op vraag 3 heb ik toegelicht dat de huidige aanpak is gebaseerd op de resultaten van het Actieplan stalbranden 2012–2016, de evaluatie ervan door Wageningen Livestock Research (WLR) en het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) en het rapport van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). In mijn brief Stalbranden van 14 januari 2019 (Kamerstuk 35 000, nr. 71) ben ik uitvoerig ingegaan op de preventieve en schadebeperkende maatregelen die mede op basis van de evaluatie door WLR-IFV en het EIB-onderzoek als prioritair naar voren kwamen en die als maatregel zijn overgenomen. Verder zal ik u binnenkort nader informeren over aanvullende maatregelen in het kader van de aanpak van stalbranden.
Bent u bereid om de correlatie tussen stalgrootte en het aantal stalbranden, en daarmee slachtoffers, die in dit artikel geschetst wordt opnieuw te onderzoeken? Zo ja, kunt u dit onderzoek delen met de Kamer?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of en op welke wijze de ontwikkeling naar steeds grotere stallen en houderijsystemen op gespannen voet staat met uw visie op de toekomst van de landbouw in Nederland?
De afweging of iets past binnen de toekomst van de landbouw baseer ik op de meetlat zoals opgenomen in de Kabinetsvisie «waardevol en verbonden». Daarin staan negen toetsingscriteria, waaronder het sluiten van kringlopen, het terugdringen van emissies, de aantrekkelijkheid en vitaliteit van het platteland bevorderen en het meewegen van dierenwelzijn, het versterken van de relatie tussen boer en burger en het versterken van Nederland als ontwikkelaar en exporteur van integrale oplossingen voor klimaatslimme en ecologisch duurzame voedselsystemen. Er is niet één manier waarop dit kan, boeren en anderen kunnen dit op basis van hun eigen ondernemerschap invullen. Zo wordt het verbeteren van het dierenwelzijn en de brandveiligheid van stallen in de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen meegewogen als criterium. Op deze wijze wordt ook de toepassing van maatregelen door boeren en andere ondernemers die bijdragen aan het verbeteren van de brandveiligheid gestimuleerd.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja, om herhaling van mijn antwoorden te voorkómen heb ik echter de antwoorden op twee vragen samengevoegd.
Het bericht dat uitzendbureau Fides arbeidsmigranten oproept zich niets aan te trekken van het coronavirus |
|
Jasper van Dijk , Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat uitzendbureau Fides op Poolse fora arbeidsmigranten oproept zich niets aan te trekken van het coronavirus en vooral te komen werken?1
Het is essentieel dat iedereen verantwoordelijkheid neemt om de verspreiding van het coronavirus (COVID-19) zo veel mogelijk tegen te gaan. Werkgevers hebben daarbij de plicht en bijzondere verantwoordelijkheid om de risico’s voor hun werknemers te beperken. Hetzelfde geldt voor uitzendbureaus. Het is van groot belang dat de adviezen van het RIVM volledig worden opgevolgd. Zo moeten werknemers thuisblijven als zij last hebben van (milde) gezondheidsklachten2.
Vindt u het gepast dat Fides met olijke plaatjes van flesjes bier, de risico’s rondom het coronavirus bagatelliseert? Kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie rond het coronavirus vereist een adequate en verantwoordelijke houding van ons allemaal. Dit geldt des te meer voor werkgevers die zorg horen te dragen voor een gezonde en veilige werkplek voor hun werknemers. Daarbij past het niet om de risico’s rondom het coronavirus te bagatelliseren.
Welke maatregelen heeft Fides getroffen om zijn werknemers te beschermen waardoor zij zich naar eigen zeggen niet druk hoeven te maken over het coronavirus?
Het is voor werkgevers essentieel om hun werknemers te informeren over de maatregelen die door het RIVM worden voorgeschreven. Op 13 maart jl. heeft uitzendbureau Fides berichten op social media geplaatst met daarin informatie en maatregelen tegen het verspreiden van het coronavirus. Deze berichten zijn in het Pools en in het Lets gedeeld. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te voorzien in adequate bescherming van werknemers. Aangezien Fides uitzendkrachten ter beschikking stelt aan haar opdrachtgevers, zijn volgens de ABU de genomen maatregelen in lijn met COVID-19 protocollen van de opdrachtgevers, eventuele sector brede richtlijnen en met RIVM-richtlijnen. Zo wordt toegezien dat medewerkers minimaal 1,5 meter afstand houden en worden toegang en gangen gesplitst door plastic schermen om ingaande en uitgaande ploegen te scheiden. Ook dragen alle medewerkers o.a. plastic handschoenen en mondkapjes en zijn in samenspraak met de klanten extra ARBO adviseurs / controleurs ingehuurd om de naleving van protocol en (RIVM)-instructies toe te zien.
Bent u bereid Fides en/of branchevereniging Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) aan te spreken op dit gedrag, waarbij gezondheidsrisico’s vanwege commerciële belangen belachelijk worden gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van SZW staat in nauw contact met zowel de ABU als de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) over de gevolgen van het coronavirus voor arbeidsmigranten. De ABU heeft direct na constatering contact opgenomen met de Fides-directie en deze gewezen op het onwenselijke karakter van de uiting. Fides heeft op grond van het signaal direct actie ondernomen en de uiting verwijderd.
Bent u bereid de Inspectie SZW op het gedrag van Fides te wijzen, zodat zij kunnen controleren of wel alle voorzorgsmaatregelen worden getroffen die je van een werkgever mag verwachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is van algemeen belang dat de adviezen van het RIVM worden opgevolgd om verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Op grond van de Arbowet is de werkgever verantwoordelijk om de risico’s bij de arbeid te voorkomen of te beperken en in te grijpen wanneer nodig. Als de werkgever niet de nodige voorzorgsmaatregelen treft, kan de werknemer, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. Indien de Inspectie SZW meldingen ontvangt, zal per geval worden bekeken wat met de melding kan worden gedaan. Daarbij is het belangrijk dat de melding zo concreet mogelijk is. Zo kan de Inspectie zelf actie ondernemen, bijvoorbeeld door de werkgever aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid. Indien nodig, kunnen meldingen ook worden doorgeleid naar andere partijen, zoals bijvoorbeeld gemeentes.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat alle arbeidsmigranten in hun eigen taal geïnformeerd worden over het Coronavirus, de richtlijnen van het RIVM en specifieke aanwijzingen over de situatie van de arbeidsmigrant?
Op dit moment is informatie over het Coronavirus met daarin het advies van het RIVM beschikbaar in het Nederlands en vertaald naar het Engels, Arabisch, Duits, Papiamento, Pools, Roemeens, Spaans en Turks3. Het voorlichtingsmateriaal in verschillende talen is ook verspreid onder sociale partners die veel met arbeidsmigranten werken. Er is daarnaast contact met buitenlandse ambassades in Nederland over de situatie van arbeidsmigranten en de voorzorgsmaatregelen die kunnen worden getroffen ter voorkoming van besmetting met het coronavirus.
De inzet van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) en eurobonds |
|
Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid, nu de ontwikkelingen op de markten voor Spaanse en met name Italiaanse staatsobligaties met de dag turbulenter worden, het ESM in stelling te brengen om de stabiliteit van de eurozone te waarborgen?
Het ESM is in 2012 opgericht in reactie op de eurozonecrisis. Het doel van het ESM is het vrijmaken van middelen en het verstrekken van stabiliteitssteun ten gunste van ESM-lidstaten die te maken hebben of worden bedreigd door ernstige financieringsproblemen en via deze wijze de financiële stabiliteit in de eurozone en de lidstaten te waarborgen (zie ook artikel 3 van het ESM-verdrag).
Om dit doel te realiseren heeft het ESM verschillende instrumenten tot zijn beschikking voor landen die in financiële problemen (dreigen te) komen, dus ook als de directe aanleiding voor dergelijke problemen wordt gevormd door de COVID-19 uitbraak. De beschikbaarheid van het ESM als onderdeel van het crisismanagementraamwerk van de eurozone is benoemd in de verklaring van de Eurogroep van 16 maart jl.1 Voor concrete inzet van ESM-middelen moeten lidstaten een verzoek om stabiliteitssteun doen (zie ook artikel 13 van het ESM-verdrag).
Mochten eurozonelanden noodsteun ontvangen via de Enhanced Conditioned Credit Line van het ESM, bent u in deze uitzonderlijke situatie dan bereid te pleiten voor soepele voorwaarden die u aan deze noodsteun stelt en wat houden deze voorwaarden wat u betreft in?
Het ESM verschaft stabiliteitssteun op basis van stringente voorwaarden die passend zijn voor het gekozen financiële bijstandinstrument (zie ook ESM-verdragsartikelen 3 en 12). Dergelijke voorwaarden variëren van een macro-economisch aanpassingsprogramma tot de voortdurende inachtneming van vooraf vastgestelde voorwaarden om voor stabiliteitssteun in aanmerking te komen (zie ook artikel 12 van het ESM-verdrag). Dergelijke voorwaarden worden voorafgaand aan de inzet van een instrument vastgelegd in een memorandum van overeenstemming.
De kredietlijn tegen verscherpte voorwaarden (Enhanced Conditions Credit Line: ECCL) is door de Raad van Bewind van het ESM middels een richtsnoer vormgegeven als een preventieve kredietlijn.2 Deze kredietlijn is beschikbaar voor lidstaten die financieel en economisch nog voldoende gezond zijn en zelfstandig kunnen lenen op de geld- en kapitaalmarkten, maar tegelijk enkele financieel-economische kwetsbaarheden kennen. De in bovengenoemd memorandum vast te leggen voorwaarden dienen zich te richten op dergelijke kwetsbaarheden om te waarborgen dat de financieel-economische situatie van het land wordt versterkt. Op deze manier kan de ECCL een signaal aan de markten geven dat de economie voldoende economisch en financieel gezond is om financiering te blijven verschaffen. Tegelijkertijd worden de resterende kwetsbaarheden aangepakt.
Er is sinds de oprichting van het ESM nog nooit een ECCL aangevraagd en er zijn dus nog nooit in de praktijk ECCL voorwaarden geformuleerd. Nederland hecht eraan dat voor elk instrument een passende vorm van conditionaliteit in acht wordt genomen.
Wat is uw visie op de samenhang tussen de recente interventies van de Europese Centrale Bank op de markt voor staatsobligaties van eurozonelidstaten (bijvoorbeeld Italië en Griekenland) en een gecoördineerde beleidsrespons van eurozonelidstaten om de rust op de markt voor staatsobligaties van eurozonelidstaten terug te brengen?
Zoals aangegeven in de kabinetsbrief van 17 maart jl. is de uitbraak van het Coronavirus mondiaal en zijn de economische effecten van de uitbraak dat ook.3 Het mitigeren van deze effecten vereist internationale samenwerking en coördinatie. Het kabinet hecht sterk aan samenwerking binnen de verschillende internationale gremia waarin dit wordt besproken. De afgelopen weken zijn in Europees verband verschillende maatregelen genomen. Zo heeft de Europese Commissie 13 maart jl. een mededeling gepubliceerd waarin het een pakket Europese maatregelen aankondigt dat zich met name richt op de sociaaleconomische gevolgen van het coronavirus. Het macro-economische gedeelte van het pakket heeft onder meer betrekking op het Corona Response Investment Initiative (CRII) en andere initiatieven binnen de EU-begroting, de EIB-groep, toepassing van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en de staatssteunregels. Zo hebben de Europese Commissie en de EIB-groep een gericht steunprogramma voorgesteld dat 28 tot 40 miljard EUR financiering aan het MKB zou moeten mobiliseren. Ook wordt ingegaan op sociaal beleid, leveringszekerheid van medische hulpmiddelen en geneesmiddelen, en luchtvaart. Het kabinet verwelkomt het feit dat de Commissie op korte termijn een uitgebreide mededeling over dit onderwerp heeft opgesteld met reeds enkele wetgevende voorstellen. Voor een bredere appreciatie verwijs ik u naar de bijlage bij de brief «Noodpakket banen en economie» van 17 maart jl.4
Het is belangrijk dat Europese instellingen kijken hoe ze binnen hun mandaat een bijdrage kunnen leveren aan het opvangen van de gevolgen van de COVID-19 uitbraak. Zoals u weet neemt de ECB besluiten onafhankelijk. Zoals ook aangegeven onder vraag 1 is de beschikbaarheid van het ESM als onderdeel van het crisismanagementraamwerk van de eurozone benoemd in het Eurogroep statement van 16 maart jl.5
Bent u het met premier Conte, president Macron en bondskanselier Merkel1 eens dat deze uitzonderlijke economische situatie het rechtvaardigt om te onderzoeken of eurozonelidstaten samen schuld kunnen uitgeven (eurobonds) ter bestrijding van de economische effecten van het coronavirus?
Het kabinet is van mening dat de gemeenschappelijke uitgifte van schuldpapier door de eurozonelidstaten, afgezien van schulduitgifte die al plaatsvindt in het kader van ESM-steunprogramma´s, ongewenst is. De gemeenschappelijke uitgifte van schuld via (vormen van) eurobonds vormt geen oplossing van de structurele uitdagingen van EMU-lidstaten. Gemeenschappelijke schulduitgifte kan daarbij de prikkels voor verstandig beleid op nationaal niveau ondermijnen. Het belang van structureel gezond economisch beleid in het algemeen en het streven naar houdbare overheidsfinanciën in het bijzonder wordt daarbij juist extra onderstreept door de COVID-19 uitbraak. Mede door prudent begrotingsbeleid de afgelopen jaren en het opbouwen van buffers heeft het kabinet nu de mogelijkheid met een massief en breed pakket banen te behouden en de economische gevolgen van de uitbraak te beperken. De algemene positie van het kabinet t.a.v. schuldmutualisatie is weergegeven in mijn recente brief aan uw kamer over veilige activa.7
Hoewel de huidige economische situatie zeker uitzonderlijk is en landen de COVID-19 uitbraak niet kan worden verweten blijven bovengenoemde fundamentele problemen van gemeenschappelijke schulduitgifte bestaan. De COVID-19 uitbraak treft de gehele Europese Unie. Er wordt voor alle landen reeds voorzien in financiële steun vanuit de Europese Unie, zowel direct uit de EU begroting als bijvoorbeeld door de Europese Investeringsbank, zoals ook uiteengezet in het antwoord op vraag 3 genoemde kabinetsbrief van 17 maart jl. Voor eurolanden die in financieringsproblemen (dreigen te) komen als gevolg van de COVID-19 crisis is bovendien als laatste redmiddel het ESM beschikbaar, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1.
Bent u het met uw Franse collega Le Maire eens dat het ESM via garanties en de Europese Investeringsbank als uitgiftepartij een belangrijke rol kunnen spelen in de uitgifte van gemeenschappelijke schuld van eurozonelidstaten en op welke manier gaat u zich er hard voor maken dat de uitgifte van eurobonds op korte termijn kan plaatsvindt?
Ten aanzien van eurobonds verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Er ligt geen concreet voorstel voor een rol van de Europese Investeringsbank (EIB) als uitgiftepartij voor gemeenschappelijke schuld van eurozonelidstaten. De EIB heeft als taak het financieren van projecten die bijdragen aan cohesie of de totstandbrenging of werking van de interne markt en projecten van gemeenschappelijk belang voor verschillende lidstaten. Zowel publieke als private entiteiten kunnen financiering aanvragen bij de EIB door een uitgewerkt voorstel voor een specifiek project dat voldoet aan de voorwaarden van de bank in te dienen. De EIB geeft obligaties (in euro’s en andere valuta) uit om deze taak te vervullen. Het financieren van de algemene overheidsbegroting van een deel van haar aandeelhouders (d.w.z. de eurolanden) valt niet onder de statutair bepaalde taken van de EIB.
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is het ESM is opgericht als laatste redmiddel voor landen die in financieringsproblemen (dreigen) komen en heeft het ESM daarvoor verschillende instrumenten.
Op welke manier houdt u de komende tijd in aanvulling op de regulier geplande Eurogroepbijeenkomsten contact met uw collega-ministers van Financiën van de eurozone en kunt u de Kamer zoveel als mogelijk op de hoogte houden over de inhoud van het contact?
Op initiatief van de voorzitter van de Eurogroep komt de Eurogroep nu vaker bijeen dan de initieel geplande vergaderingen, om met elkaar en met de Europese instellingen te spreken over de economische gevolgen en uitdagingen van de COVID-19 uitbraak. Zolang het niet mogelijk is in Brussel bijeen te komen zal dit telefonisch of per videoconferentie gebeuren. Uw Kamer zal hierover via reguliere kanalen worden geïnformeerd. Gelet op de soms late aankondiging van ingelaste bijeenkomsten en beschikbaarheid van de agenda is het mogelijk dat u de geannoteerde agenda voor de vergaderingen later ontvangt dan u gewend ben.
Het bericht 'Regio vraagt minister om hulp bij verkoop Vestia-woningen' |
|
Jessica van Eijs (D66), Erik Ronnes (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Regio vraagt Minister om hulp bij verkoop Vestia-woningen»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is ten aanzien van de wens van Vestia om haar woningbezit te verkopen om uit de financiële problemen te komen?
Voor de verkoop van het woningbezit van Vestia in de zes maatwerkgemeenten (Barendrecht, Bergeijk, Brielle, Pijnacker-Nootdorp, Westland en Zuidplas) heb ik Hamit Karakus in september 2019 opdracht gegeven om per maatwerkgemeente een (coalitie van) corporatie(s) aan te dragen die bereid en in staat is om het bezit van Vestia in de betreffende gemeente over te nemen. Op 12 mei zijn voor de voorgenomen overdrachten in de zes maatwerkgemeenten intentieovereenkomsten gesloten. Hierover heb ik u per brief geïnformeerd (29 453, nr. 517).
Deelt u de wens van betrokkenen om te komen tot een maximale bespoediging bij de Autoriteit Woningcorporaties en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw, zodat de zaak snel overgedragen kan worden?
Over de uitwerking van de overdracht van de woningen van Vestia wordt momenteel gesproken door meerdere partijen. Dit betreft een complexe overdracht met meerdere facetten, waarbij niet alleen de snelheid van de overdracht, maar ook de voorwaarden waaronder de overdracht plaatsvindt van belang zijn voor de bijdrage aan de volkshuisvestelijke opgave, het financiële herstel van Vestia en de risico’s voor de sector. Alle partijen delen de wens en noodzaak om de overdrachten op korte termijn te laten plaatsvinden, mits de voorwaarden bij de overdracht niet leiden tot een verslechtering van de positie van Vestia en/of de sector. Deze voorwaarden zijn eerder gedeeld door de saneerder bij de beoordeling van het herijkt verbeterplan van Vestia. De saneerder heeft daarnaast bij de ondertekening van de intentieovereenkomsten op 12 mei een adhesieverklaring getekend voor haar inzet bij de voorgenomen overdrachten.
In hoeverre deelt u het uitgangspunt dat bij taakoverdracht geen sprake is van een vastgoedtransactie, maar van overdracht van een (volkshuisvestelijke) taak en dat daarom eventueel een vrijstelling van de overdrachtsbelasting toegepast kan worden?
Indien een woningcorporatie haar (volkshuisvestelijke) taak overdraagt aan een andere woningcorporatie en in het kader daarvan alle activa en passiva (zoals de woningportefeuille, leningen en personeel) die betrekking hebben op die taak aan de andere woningcorporatie worden overgedragen, kan – indien voldaan wordt aan de geldende voorwaarden – sprake zijn van een taakoverdracht die recht geeft op de vrijstelling. De overdrachtsbelasting kent geen specifieke vrijstelling voor overdrachten tussen woningcorporaties, maar wel een vrijstelling bij een taakoverdracht tussen algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s). Woningcorporaties kunnen zijn aangemerkt als ANBI. Die woningcorporaties kunnen daarom bij een taakoverdracht (als in de bovenomschreven situatie) een beroep doen op de betreffende vrijstelling. Voor toepassing van de vrijstelling geldt een aantal voorwaarden. Er moet sprake zijn van overdracht van alle activa en passiva die betrekking hebben op de overgedragen taak en voortzetting van de daarbij behorende werkzaamheden (volkshuisvestelijke taken). Voor toepassing van de vrijstelling geldt voorts dat bij de taakoverdracht commerciële factoren geen rol mogen spelen. In dat kader mag geen koopsom worden bedongen of indien op grond van publiekrechtelijke regelgeving toch een koopsom wordt bedongen, mag deze niet meer bedragen dan de boekwaarde van de overgedragen bestanddelen. Onder boekwaarde wordt voor de toepassing van deze regelgeving verstaan: de historische kostprijs minus de afschrijvingen. Indien alleen de activa en passiva worden overgedragen die betrekking hebben op die taak, en daarnaast geen andere tegenprestatie wordt bedongen, wordt niet toegekomen aan de vraag of de koopsom hoger is dan de historische kostprijs minus afschrijvingen.
Of in een bepaalde situatie wordt voldaan aan alle voor toepassing van de vrijstelling geldende voorwaarden en of betrokkenen aan deze voorwaarden willen voldoen, zal aan de hand van de feiten en omstandigheden van dat specifieke geval beoordeeld moeten worden door de inspecteur van de Belastingdienst. Bij een voorgenomen taakoverdracht kunnen de betrokken partijen de inspecteur verzoeken om vooroverleg, teneinde te bepalen of in dat concrete geval voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling.
Kunt u nader duiden of er sprake is van een taakoverdracht wanneer er in de maatwerkgemeenten wordt voldaan aan overdracht van complete woningportefeuilles tussen twee corporaties, inclusief bijhorende leningen, volkshuisvestelijke verantwoordelijkheden, personeel en de verplichting om jaarlijks volkshuisvestelijk beleid af te stemmen met lokale gemeente- en huurdersvertegenwoordiging? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is de veronderstelling correct dat in de huidige regelgeving het bij het bestempelen van een transactie als «taakoverdracht» de voorwaarde is dat de transactieprijs niet hoger is dan de historische kostprijs minus afschrijving? Als dat zo is, is het in de praktijk dan mogelijk hieraan te voldoen, gegeven dat de transactieprijs tussen woningcorporaties vrijwel altijd hoger is?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in de voorgenomen transacties in de maatwerkgemeenten de transactieprijs naar verwachting minimaal marktwaarde-in-verhuurde-staat is en dat bij het oplossen van de volkshuisvestelijke problematiek in deze gemeenten evident geen sprake is van commercieel handelen door de woningcorporaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dat?
Of bij de voorgenomen transacties in de maatwerkgemeenten de transactieprijs naar verwachting minimaal marktwaarde-in-verhuurde-staat is, kan op dit moment niet worden beoordeeld, omdat de voorgenomen transacties nog moeten worden uitgewerkt. Daarbij geldt in het algemeen dat de transactieprijs bij een activa-passiva transactie doorgaans lager of zelfs nihil zal zijn in vergelijking met uitsluitend een activa transactie, omdat bij een activa-passiva transactie de passiva (mede) worden ingezet ter financiering van de activa. Zoals in het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 is toegelicht, is het aan de inspecteur om aan de hand van de feiten en omstandigheden van een concreet geval te beoordelen of voldaan wordt aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling. De betrokken partijen hebben de mogelijkheid om bij de voorgenomen taakoverdracht de inspecteur te verzoeken om vooroverleg.
Klopt het dat de uitleg van het Ministerie van Financiën is dat leningen van corporaties in zijn algemeenheid niet rechtstreeks zijn gekoppeld aan het vastgoed en dat daarom geen sprake is van «taakoverdracht»? Zo ja, kan een corporatie wel aan die eis voldoen aangezien bij corporaties sprake is van bedrijfsfinanciering?
Nee. Ook onder de omstandigheid dat leningen niet rechtstreeks aan bepaalde onroerende zaken zijn gekoppeld, kan sprake zijn van een taakoverdracht. In dat geval zal nader vastgesteld moeten worden op welke wijze de leningen aan de over te dragen taak kunnen worden toegerekend. Dit kan in overleg met de inspecteur plaatsvinden.
Hoe verhoudt de situatie waarin corporaties die een bijdrage leveren om het Vestia-bezit in de maatwerkgemeenten over te nemen en daarover overdrachtsbelasting dienen af te dragen, zich tot de oproep van de bestuurlijk regisseur dat alle betrokken partijen een bijdrage zouden moeten leveren ten behoeve van een breed gedragen oplossing voor de volkshuisvestelijke problematiek in deze maatwerkgemeenten?
Door de bestuurlijk regisseur is aan alle betrokken partijen (corporaties, gemeenten, provincies en Rijk) gevraagd een bijdrage te leveren aan een oplossing voor de volkshuisvestelijke uitdagingen in de maatwerkgemeenten. In dit kader heeft de bestuurlijk regisseur gezorgd voor een intentieovereenkomst tussen alle betrokken partijen, waarin alle partijen aangeven welke bijdrage zij zullen leveren. In dit kader heeft het Rijk aangegeven nadere uitwerking te geven aan de faciliterende maatregelen die zijn benoemd in het rapport van de bestuurlijk regisseur van 4 juli 2019 (Kamerstuk 29 453, nr. 490). Daarbij heeft het Rijk aangegeven de mogelijkheden voor de toepassing van een bestaande vrijstelling van de overdrachtsbelasting bij deze transacties te onderzoeken of, indien dit niet mogelijk blijkt, beleidsalternatieven ter compensatie van de overdrachtsbelasting. Daarnaast heeft het Rijk aangegeven dat er een mogelijkheid bestaat voor een (gedeeltelijke) kwijtschelding van saneringsheffing, op grond van artikel 118 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (BTiV). Ook heeft het Rijk aangegeven om in samenwerking met de toezichthouder Autoriteit woningcorporaties te kijken naar de markttoets en de interne lening, mocht dit bij de transacties tot problemen leiden. Tot slot is opgenomen dat het Rijk bij het onderzoek naar de motie-Ronnes (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52), waarbij wordt gekeken of alle corporaties in alle woningmarktregio’s voldoende financiële middelen hebben om de toekomstige opgaven (nieuwbouw, renovatie en verduurzaming) te kunnen betalen, ook de aankoop van Vestia-bezit in de maatwerkgemeenten als variant bij de opgave zal voegen. Bij dit onderzoek zullen, indien noodzakelijk, ook beleidsmogelijkheden worden onderzocht om de opgave beter haalbaar te maken.
De capaciteit van IC-units en beademingsapparaten in Nederland ivm de Corona-pandemie |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel Corona-patiënten liggen thans op de Intensive Care (IC) in ziekenhuizen in Nederland?
Om iedereen blijvend goed te informeren over het aantal COVID-19-patiënten dat op de IC ligt, houdt de Nederlandse Vereniging van Intensive Care (NVIC) dagelijks op haar website (www.nvic.nl) bij om hoeveel patiënten dit gaat. In de brief van 20 maart jl. 1 en de brief van heden staat gemeld, welke maatregelen ik samen met de ziekenhuizen neem ter voorbereiding op een verdergaande situatie.
Wat is de prognose over de stijging van het aantal Corona-patiënten op IC’s en hoe hoog zal de stijging daarvan zijn de komende weken volgens de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care en volgens u?
Zie antwoord vraag 1.
Over hoeveel IC-units/-bedden en beademingsapparaten beschikken Nederlandse ziekenhuizen nu? Tot hoe ver zal deze capaciteit worden uitgebreid en wanneer zal deze uitbreiding plaatsvinden en zal deze voldoende zijn?
In de brief van 20 maart jl. en de brief van heden staat aangegeven welke maatregelen ik, samen met de ziekenhuizen, neem om de capaciteit verder op te schalen ter voorbereiding op een verdergaande situatie.
Kunt u aangeven hoeveel intensive care units en beademingsapparaten er naar de huidige verwachting nodig zijn over een, twee en drie weken?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunnen ziekenhuizen en IC-afdelingen over tien dagen nog voldoende Corona-patiënten – en andere – patiënten helpen? En over drie weken? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit zo is?
Het beschikbaar hebben van voldoende IC-capaciteit met beademingsapparatuur is in de aanpak van de crisis één van de grootste prioriteiten van het kabinet, van de ROAZ’en, de ziekenhuizen, de zelfstandige klinieken en van andere betrokken partijen. In het debat van afgelopen week en de brief van 20 maart jl. en de brief van heden is uitvoerig ingegaan op welke maatregelen hiertoe worden ondernomen.
Wilt u deze vragen voor heden – vrijdag 20 maart 2020 – 17.00 uur beantwoorden?
In verband met alle werkzaamheden ten behoeve van de aanpak van de corona crisis, is het niet gelukt de vragen op vrijdag te beantwoorden.
Het lot van geitenbokjes |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat geitenboeren en de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) niet meer weten wat ze moeten doen met de 100.000 geitenbokjes die dit jaar in de lammerperiode als «afvalproduct» bij de productie van geitenkaas en -melk zullen worden geboren in de melkgeitenhouderij?1
Ja.
Heeft u gezien dat deze partijen waarschuwen voor illegale situaties, zoals het doden van pasgeboren geitenbokjes om ze af te voeren naar destructie, het op te jonge leeftijd afvoeren van lammetjes naar de slacht of het houden van teveel dieren op de bedrijven?2
Ja.
Klopt het dat van de tien tot vijftien bokkenmesters, die er naar schatting in 2017 in Nederland waren, er nu maximaal drie overgebleven zijn, omdat de rest geen geldige vergunning had? Zo nee, wat is dan de reden?
Bedrijven die geiten houden dienen zich te laten registreren bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en krijgen een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) toegekend. Daaronder vallen ook de bedrijven die uitsluitend of in overwegende mate geitenbokjes houden. Dergelijke bedrijven kunnen aangemerkt worden als «bokkenmester», maar staan niet onder die aanduiding geregistreerd bij RVO.nl of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Op basis van het UBN en het register Identificatie & Registratie (hierna: I&R) is bij de overheid bekend waar de bedrijven zijn gevestigd en op welke locaties de geiten staan geregistreerd. Op grond van deze registers kan middels data-analyse afgeleid worden welke van deze bedrijven uitsluitend of in overwegende mate geitenlammeren houden en dus gezien kunnen worden als bokkenmester. Op basis van analyse van de I&R-gegevens over 2019 zijn 7 bedrijven geïdentificeerd die als bokkenmesters aangemerkt kunnen worden. Hoeveel bokkenmesters een geldige vergunningen hebben is mij niet bekend. Vergunningverlening en de controle daarop is een bevoegdheid van gemeenten.
De melkgeitenhouderijsector heeft in 2017 het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes (hierna: plan van aanpak) opgesteld. De maatregelen uit het plan van aanpak zijn sinds 1 januari 2018 van kracht en worden privaat geborgd. Met het plan van aanpak streeft de sector naar een situatie waarbij geitenbokjes op het geboortebedrijf worden afgemest of via een een-op-een relatie bij een bokkenmester. Sinds het van kracht worden van de maatregelen heeft een groeiend aantal melkgeitenhouders besloten het afmesten van geitenbokjes in eigen hand te houden. Dit kan een verklaring zijn voor een afname van het aantal bokkenmesters. Handhaving door gemeenten op de aanwezigheid en juistheid van vergunningen kan hier aan bijgedragen hebben.
Hoe lang hebben deze bokkenmesterijen dieren kunnen houden, zonder dat zij over de juiste vergunning beschikten en hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is vergunningverlening een bevoegdheid van gemeenten. Hoeveel bokkenmesters niet of over een ontoereikende vergunning beschikten, hoeveel daarvan op last van gemeenten zijn gestopt met hun activiteiten en hoe lang op de betreffende locaties dieren zijn gehouden is mij niet bekend.
Kunt u bevestigen dat er in het voorjaar van 2019 ook al sprake was van het sluiten van bokkenmesterijen?3
Of en zo ja hoeveel bokkenmesterijen er in 2019 op last van gemeenten in Nederland zijn gesloten is mij niet bekend. Dergelijke gegevens worden niet centraal geregistreerd en gerapporteerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat eind 2019 bleek dat geitenhouders wederom hun aantallen dieren flink hebben uitgebreid, ook in gebieden waar een geitenstop is ingesteld, waardoor het aantal geiten sinds 2000 is verdrievoudigd tot 614.000?4
In de jaren 2017–2019 is het aantal geiten in alle provincies toegenomen, ook in de provincies waar een nieuwbouw- en uitbreidingsverbod van kracht is. In die provincies heeft groei plaats kunnen vinden op grond van vergunningen die al verstrekt waren voor het afkondigen van de verboden.
Deelt u de mening dat de geitensector, door welbewust uit te breiden terwijl bokkenmesterijen hun deuren moesten sluiten, zelf verantwoordelijk is voor deze situatie waarbij er geen ruimte meer is voor de geitenbokjes die straks worden geboren als bijproduct van de geitenkaas- en geitenmelkproductie?
Het was en is de verantwoordelijkheid van individuele geitenhouders om zorg te dragen voor het welzijn van alle dieren die op het eigen bedrijf worden geboren en gehouden.
Erkent u de noodzaak voor het invoeren van een stelsel van productierechten om een verdere groei van het aantal geiten te voorkomen?
Provincies hebben op grond van het omgevingsrecht de bevoegdheid om vanuit het voorzorgprincipe tijdelijke maatregelen te nemen. In totaal negen provincies hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt naar aanleiding van de conclusies uit het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid en Omwonenden (VGO), waarbij een verhoogde kans op longontstekingen in de buurt van geitenhouderijen werd geconstateerd. Provincies hebben hierin dus een eigen afweging gemaakt, die ik zeker ondersteun. Op dit moment wordt het invoeren van productierechten voor geiten nog niet overwogen.
Op welke wijze gaat u zich inzetten om het aantal geiten in Nederland terug te brengen naar een aantal waarbij de geboren lammetjes op de bedrijven kunnen worden aangehouden en wel passen binnen de vergunde ruimte?
Voor het antwoord op de vraag verwijs ik naar de antwoorden op vraag 7 en 8.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij controles op identificatie en registratie in 2018 bij 63% van de onderzochte geiten- en schapenbedrijven overtredingen constateerde en dat bij de herinspecties 75% niet akkoord was?5
Er zijn in 2018 in totaal 100 selecte inspecties uitgevoerd op I&R bij geiten en schapenbedrijven, waarvan 92 reguliere (of eerste) inspecties en 8 herinspecties. Bij 63% van inspecties werden overtredingen geconstateerd. Inspecties worden risicogericht uitgevoerd, dat wil zeggen dat bedrijven vooraf worden geselecteerd op basis van mogelijke risico’s op overtredingen.
Er werden 8 herinspecties uitgevoerd, waarvan er 6 niet akkoord werden bevonden. Er zijn daarvoor 2 schriftelijke waarschuwingen en 2 processen-verbaal opgemaakt (2 geitenhouders, 1 schapenhouder en 1 houder van schapen en geiten).
De inspectieresultaten over 2018 geven nadere duiding bij deze getallen en zijn te vinden op de website van de NVWA.6
Herinnert u zich dat u de vroegtijdige sterfte onder geitenlammetjes van gemiddeld 31% in 2016 en 32% in 2017 onacceptabel noemde?6
Ja.
Heeft u gezien dat de sector waarschuwt dat het probleem met de bokken groter is dan in 2016, toen de sterfte onder geitenbokjes gemiddeld 31% was en opliep tot wel 66% bij 1 bedrijf?
Ik voer op regelmatige basis overleg met de melkgeitenhouderij over het verduurzamen van de sector in den brede. Het welzijn van (met name) jonge dieren is daarbij een blijvend punt van aandacht. De inzet van de sector is erop gericht de zorg voor jonge dieren te verbeteren en daarmee de sterfte terug te dringen. De maatregelen uit het plan van aanpak richten zich daarbij op individuele melkgeitenhouders.
Mijn inzet is erop gericht de sector blijvend aan te spreken op de voortgang van de maatregelen en op de behaalde resultaten. Daarnaast zet ik daar waar mogelijk in op het wegnemen van knelpunten en op het creëren van de juiste voorwaarden en omstandigheden die nodig zijn om de zorg voor en het welzijnsniveau van melkgeiten blijvend te verbeteren en te monitoren.
In het artikel in Boerderij wordt door de sector een tweetal knelpunten gesignaleerd die het voor individuele melkgeitenhouders bemoeilijkt om de juiste omstandigheden te creëren om het welzijn van jonge dieren te optimaliseren: stalruimte en (ammoniak)ruimte op de vergunning. Naast deze in het artikel genoemde knelpunten vormt de beperkte beschikbaarheid van specifiek voor geiten goedgekeurde geneesmiddelen ook een belemmering om snel en gericht de juiste zorg te bieden. Daarnaast vormen de huidige verplichtingen op het gebied van I&R een belemmering voor een adequate monitoring van sterfte onder jonge dieren. In het navolgende ga ik in op de genoemde punten.
Uit het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) is gebleken dat omwonenden rond melkgeitenhouderijen een verhoogde kans op longontstekingen hebben. De precieze oorzaak is niet bekend. Daar wordt momenteel vervolgonderzoek naar uitgevoerd. De resultaten daarvan worden medio 2022 verwacht. Een negental provincies heeft als reactie op de bevindingen, uit voorzorg, een tijdelijk nieuwbouw- en uitbreidingsverbod afgekondigd voor geitenhouderijen. Hierdoor is het voor melkgeitenhouders niet mogelijk om extra stalruimte te realiseren die nodig is als bokjes niet langer naar een bokkenmester kunnen worden afgevoerd, maar op het eigen bedrijf moeten worden afgemest. In de provincie Gelderland mogen gemeenten, op grond van een provinciale gedoogregeling, soepel omgaan met melkgeitenhouderijen waar tijdelijk meer jonge dieren worden gehouden dan zijn vergund. Voor de periode vanaf 2021 werkt de provincie Gelderland aan een permanente oplossing.
Op grond van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) werd tot voor kort aan geitenlammeren ouder dan 10 dagen een eigen ammoniakemissie toegekend. Geitenlammeren tot 10 dagen oud telden niet mee voor de ammoniakemissie van de veehouderijlocatie. Melkgeitenhouders die geitenbokjes niet langer af wilden of konden voeren naar een bokkenmester, maar deze op het eigen bedrijf afmesten, kwamen hierdoor in de knel met hun vergunning. In overleg met de Minister van Wonen en Milieu is besloten om de leeftijd tot waarop geitenlammeren op de eigen veehouderijlocatie niet meetellen bij het bepalen van de ammoniakemissie, te verhogen van 10 tot 30 dagen. De daartoe benodigde wijziging van de Rav is op 11 maart gepubliceerd in de Staatscourant (Staatscourant 2020, 7734). De wijziging is op 6 mei jongstleden in werking getreden. Hierdoor is het voor melkgeitenhouders vanaf die datum eenvoudiger om geitenbokjes langer op de eigen bedrijfslocatie te houden.
In Nederland zijn vrijwel geen diergeneesmiddelen toegelaten voor geiten. Om geiten toch te kunnen behandelen, worden bij deze dieren veelal diergeneesmiddelen toegepast die zijn toegelaten voor andere diersoorten. Voor de hoogst noodzakelijke diergeneesmiddelen is het op grond van een recent gepubliceerde tijdelijke vrijstellingsregeling (Staatscourant 2020, 31639), sinds 17 juni mogelijk diergeneesmiddelen voor geiten met een markttoelating uit een andere EU-lidstaat voor te schrijven en toe te passen. Met deze vrijstellingsregeling is het mogelijk specifieke voor geiten bestemde geneesmiddelen toe te passen, wat de zorg en het welzijn ten goede komt.
Op grond van de huidige Regeling I&R dienen geitenhouders binnen zes maanden na geboorte van een geitenlam, of zoveel eerder als een lam van het bedrijf wordt afgevoerd, melding te doen in het I&R-systeem en het dier te voorzien van identificatiemiddelen. Lammeren die sterven voordat melding in I&R is gedaan en voordat zij zijn voorzien van identificatiemiddelen, kunnen en mogen zonder doodmelding afgevoerd worden voor destructie. Hierdoor ontstaat er een leemte in de sterftecijfers.
Om beter zicht te krijgen op de sterfte onder jonge dieren en daarmee de monitoring te verbeteren, werk ik op dit moment aan een aanscherping van de I&R-registratie voor melkgeitenhouderijen. Ik heb uw Kamer hierover per brief van 4 september 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1063). Streven is om per 1 december 2020 de meldingsplicht voor geboorte van geitenlammeren op melkgeitenhouderijen van 6 maanden te verkorten tot 7 dagen. Tevens zullen melkgeitenhouderijen worden verplicht melding te doen van de exacte geboortedatum (nu alleen geboortejaar), van het geslacht en van doodgeboren lammeren (doodgeboorte in de laatste week van dracht en sterfte na geboorte voordat het oormerk is aangebracht).
Met die maatregelen wordt het mogelijk doodgeboortes en sterfte onder jonge dieren in de melkgeitensector beter in beeld te brengen. De maatregelen maken het mogelijk om beter inzicht te krijgen in sterfte onder jonge dieren en gerichter en effectiever beleid te voeren, specifiek gericht op de zorg voor jonge dieren. Daarnaast bieden de maatregelen aan de melkgeitensector de mogelijkheid om op een effectievere manier uitvoering te geven aan de borging van de privaat opgelegde verplichtingen uit het plan van aanpak.
Gaat de NVWA met deze kennis in het komende lammerseizoen intensief toezicht houden bij alle melkgeitenbedrijven? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om tijdig op te kunnen treden tegen illegale situaties?
De NVWA voert risicogericht toezicht uit op de melkgeitenhouderij, op basis van meldingen. Daarnaast doet de NVWA data-analyse op jongveestromen.
Hoeveel geitenlammeren zijn er in 2019 in de Nederlandse melkgeitenhouderij geboren? Hoeveel lammeren daarvan zijn dood geboren?
Op grond van de I&R-verplichting zijn er in 2019 287.896 geboortes gemeld op geitenbedrijven met het productiedoel melk. Doodgeboren lammeren hoeven op grond van de Regeling I&R op dit moment niet geregistreerd te worden. Hier zijn om die reden geen gegevens over beschikbaar.
Hoeveel van de in vraag 14 bedoelde levend geboren geitenlammeren zijn er in de loop van 2019 alsnog gestorven en op welke leeftijd gebeurde dat?
Lammetjes hoeven pas gemerkt te worden binnen 6 maanden of zoveel eerder als ze het bedrijf verlaten. Als lammetjes niet gemerkt zijn, hoeft de sterfte niet geregistreerd te worden in I&R. In onderstaande tabel is het aantal overleden lammeren per leeftijdscategorie weergegeven die wel zijn geregistreerd in I&R in het jaar 2019.
Overleden op dag 0
89
Overleden tussen 1 en 7 dagen
3.121
Overleden tussen 7 en 14 dagen
17.741
Overleden tussen 14 en 28 dagen
8.293
Overleden tussen 28 en 180 dagen
15.713
Waar blijft de brief met uw inzet voor het terugdringen van de zeer hoge sterfte van geitenbokjes, biggetjes en kalfjes die u eind 2019 naar de Kamer zou sturen?
Zoals uw Kamer is toegezegd ben ik bezig om te komen tot de oprichting van een expertgroep zorg (en sterfte) jonge dieren. Hier zijn inmiddels stappen in gezet. Zo is met steun van de diersectoren een verkenning gestart binnen de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) om te onderzoeken of de expertgroep aldaar ondergebracht kan worden. Ik zal uw Kamer hierover en over mijn brede inzet om te komen tot het terugdringen van genoemde sterfte informeren in de eerstvolgende brief met dierenwelzijnsonderwerpen die is voorzien voor de zomer.
Klopt het dat de LTO vakgroep Melkgeitenhouderij heeft besloten om alle gesprekken over de «zorg voor jonge dieren» op te schorten, zolang zij geen ruimte krijgt om meer geitenlammetjes aan te houden? Zo ja, neemt u dan nu zelf de ruimte om uw eigen beleid en eigen doelen te bepalen op dit dossier?
Zoals in antwoord op vraag 12 heb aangegeven voer ik op regelmatige basis overleg met de melkgeitenhouderijsector.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
De Adviescommissie Gids Proportionaliteit |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
|
|
![]() |
Deelt u ook het enthousiasme over de Gids Proportionaliteit en de Adviescommissie die vanuit meerde facetten van het Inkoopveld adviseert over proportioneel aanbestedingsbeleid?
Hoe veel adviesaanvragen zijn er sinds de instelling bij de Adviescommissie gedaan en hoeveel adviezen zijn er gegeven?
Kan van deze adviezen een overzicht worden gegeven van:
Kan, indien een of meer adviezen niet tot wijzigingen in de Gids Proportionaliteit hebben geleid, worden aangegeven waarom dit niet is gebeurd?
Wilt u in de reeds aangekondigde evaluatie van de adviescommissie expliciet aandacht besteden aan het feit dat in 2017 de schrijfgroep is omgevormd tot een Adviescommissie en dat uw ministerie sindsdien de coördinatie zelf ter hand heeft genomen? Bent u bereid om het functioneren van de schrijfgroep vóór en van de Adviescommissie na dat moment separaat te evalueren, en daarin ook de coördinatierol van uw ministerie onder de loep te nemen?
Herinnert u zich de toezegging gedaan bij het algemeen overleg Aanbesteden van 31 oktober 2029, waarin u aangaf een advies met betrekking tot rechtsbescherming in te gaan winnen bij de Adviescommissie Gids Proportionaliteit, welk advies de Kamer zou ontvangen?
Wanneer is voornoemde adviesvraag aan de Adviescommissie gesteld?
Wanneer kan de Kamer het advies verwachten?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en de antwoorden opsturen voordat wordt begonnen met de evaluatie van de Adviescommissie?
Een convenant voor gemeenten en (jeugd)zorgaanbieders om de continuïteit van (jeugd)zorg aan te bieden in tijden van de coronacrisis |
|
René Peters (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van Actiz en ZorgthuisNL, waarin zij een beroep doen op u en stelselpartijen om bijzondere afspraken te maken om de zorg kwalitatief goed en veilig te houden tijdens de coronacrisis?1
Ik heb kennisgenomen van de betreffende brief van Actiz en ZorgthuisNL.
Heeft u tevens kennisgenomen van het modelconvenant dat gemaakt is, waarmee gemeenten en (jeugd)zorgaanbieders afspraken kunnen maken met als doel om de continuïteit van (jeugd)zorg te garanderen versus de veiligheid?2
Ik heb kennisgenomen van het betreffende modelconvenant.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat (jeugd)zorgaanbieders zich maximaal kunnen blijven inzetten voor de meest kwetsbare cliënten en dat gemeenten hierbij kunnen helpen door voor de nabije toekomst (financiële) rust te scheppen?
Ik deel de mening dat het van groot belang is dat (jeugd)zorgaanbieders zich maximaal kunnen blijven inzetten voor de meest kwetsbare cliënten. Daartoe zijn afspraken gemaakt tussen het Rijk en de VNG3. In deze afspraken doet het Rijk, in afstemming met de VNG, een zeer dringend beroep op gemeenten om hun aanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en maatschappelijke ondersteuning financiële zekerheid en ruimte te bieden, in elk geval tot 1 juni 2020. (Jeugd)zorgaanbieders hebben dat nodig om in deze fase van de crisis continuïteit van zorg en ondersteuning te kunnen garanderen.
Deelt u de analyse dat veel (jeugd)zorgaanbieders in financiële onzekerheid en problemen kunnen komen te zitten, als zij door de coronacrisis de komende maanden veel minder zorg kunnen verlenen?3
Door vraaguitval naar (jeugd)zorg en de verminderde inzetbaarheid van personeel (door verhoogd ziekteverzuim) zal de omvang van de (jeugd)zorg kunnen afwijken van de normale situatie. Het is dan ook van belang de financiële onzekerheid bij (jeugd)zorgaanbieders weg te nemen, door de financiering van (jeugd)zorgaanbieders onverminderd plaats te laten vinden zoals die contractueel overeengekomen was (dan wel op basis van een zo goed mogelijke inschatting daarvan). Hiertoe zijn bovengenoemde afspraken met gemeenten gemaakt. Het doel is om acute liquiditeitsproblemen te voorkomen en de gevolgen van de coronacrisis voor de financiële positie van (jeugd)zorgaanbieders in 2020 te neutraliseren.
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn als gemeenten bijvoorbeeld de komende drie maanden een voorschot voor (jeugd)zorgaanbieders garanderen dat gelijk is aan het gemiddelde van de afgelopen drie maanden? Zo niet, waarom niet?
Het Rijk doet, in afstemming met de VNG, een zeer dringend beroep op gemeenten om hun aanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en maatschappelijke ondersteuning financiële zekerheid en ruimte te bieden tot in ieder geval 1 juni 2020. Het is van belang de financiële onzekerheid bij (jeugd)zorgaanbieders weg te nemen, door de financiering van (jeugd)zorgaanbieders onverminderd plaats te laten vinden zoals die contractueel overeengekomen was (dan wel op basis van een zo goed mogelijke inschatting daarvan). Dit zal voor de maanden maart, april en mei vergelijkbaar zijn aan de afgelopen drie maanden.
Bent u bereid met de VNG in overleg te gaan om mogelijkheden zoals het in vraag 2 genoemde modelconvenant (of een vergelijkbaar convenant) onder de aandacht te brengen bij gemeenten en de Kamer hierover te informeren?
Medio april zijn het Rijk en de VNG tot afspraken gekomen over de uitwerking continuïteit van financiering5. Het modelconvenant dateert uit maart en is in haar huidige vorm zodoende niet meer geschikt om voor te leggen aan gemeenten. De gemaakte afspraken over de uitwerking continuïteit van financiering tussen het Rijk en de VNG zijn echter wel volledig in lijn met de geschetste afspraken in het modelconvenant. In het modelconvenant krijgen aanbieders een voorschot van drie maanden van gemeenten, waarbij er drie maanden na ondertekenen van het convenant wordt afgerekend op basis van werkelijk gemaakte kosten. De kern van de uiteindelijk gemaakte afspraak tussen het Rijk en de VNG is dat financiering van de omzet wordt doorgezet op het niveau van voor de coronacrisis. Verantwoording na afloop zal plaatsvinden op basis van de feitelijk gerealiseerde kosten die een aanbieder heeft gemaakt.
De lokale noodverordeningen in verband met de bestrijding van het coronavirus |
|
Monica den Boer (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de nieuwe aanvullende maatregelen ter bestrijding van het coronavirus van 15 maart gebaseerd waren op artikel 7 lid 1 wet publieke gezondheid en de wet op de veiligheidsregio’s?1 Waarom is de wettelijke grondslag voor de bevoegdheid niet vermeld in de brief?
Ja. De grondslag van de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is inderdaad artikel 7, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid en artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s. Het niet vermelden van de wettelijke grondslag was een omissie.
Bent u bereid in toekomstige kamerbrieven, wanneer het nieuwe beperkende maatregelen betreft aangaande het coronavirus, de juridische basis van deze maatregelen toe te lichten?
Ja.
Kunt u toelichten op welke wijze de besluitvorming over de noodverordeningen die uitvoering gaven aan de coronamaatregelen, heeft plaatsgevonden?
De 25 voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben in hun gezamenlijke vergadering van het Veiligheidsberaad van 16, 23 en 26 maart 2020 afspraken gemaakt over de uitvoering en handhaving van coronamaatregelen door middel van noodverordeningen. Om eenduidigheid in de aanpak en handhaving van de coronamaatregelen te bevorderen hebben de voorzitters van de veiligheidsregio een Model noodverordening COVID-19 en een Handreiking handhavingsstrategie noodverordening COVID-19 opgesteld. Op basis daarvan hebben de voorzitters voor hun eigen regio een noodverordening vastgesteld.
Op welke wijze wordt de democratische controle van deze besluitvorming vormgegeven? Welke rol is weggelegd voor de gemeenteraden in de democratische controle op het handhaven van de noodverordening? Kunt u dit uitsplitsen naar grootste gemeenten binnen de veiligheidsregio die worden geleid door de regioburgemeester en de gemeenten die deze status niet hebben?
De bevoegdheden in de Wet veiligheidsregio’s hebben tot doel zo snel mogelijk effectieve maatregelen te nemen tegen een dreigende ramp of crisis en het handelend vermogen voorop te stellen. Dit blijkt ook duidelijk uit het feit dat de Wet veiligheidsregio’s de noodverordening heeft uitgesloten van het bekrachtigingsvereiste dat voor een gemeentelijke noodverordening geldt (artikel 39, eerste lid, onderdeel b, van de Wet veiligheidsregio’s).
In artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s is bepaald dat de voorzitter van de veiligheidsregio na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters in de regio die deel uitmaken van het regionaal beleidsteam, schriftelijk verslag uitbrengt aan de gemeenteraden over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen. De voorzitter van de veiligheidsregio beantwoordt, in overeenstemming met de betrokken burgemeesters, schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen.
Indien een gemeenteraad daartoe verzoekt, verstrekt de voorzitter van de veiligheidsregio na de procedure van schriftelijke verantwoording mondeling inlichtingen over zijn besluiten. Dat laatste impliceert dat de voorzitter van de veiligheidsregio in de desbetreffende gemeenteraad persoonlijk verantwoording moet afleggen. Aldus is verzekerd dat in de gemeenteraad die het aangaat verantwoording wordt afgelegd door de bestuurder die verantwoordelijk is voor het genomen besluit. De gemeenteraad kan een oordeel over de besluiten van de voorzitter van de veiligheidsregio uitspreken en dit oordeel door tussenkomst van de commissaris van de Koning ter kennis brengen van de Minister van Justitie en Veiligheid. De gemeenteraad heeft niet de bevoegdheid aan een eventueel negatief oordeel consequenties te verbinden. De uitoefening van het eenhoofdig gezag op bovenlokaal niveau ontstijgt naar zijn aard het belang van de afzonderlijke gemeenten. Indien in het publieke proces van het afleggen van verantwoording zou blijken dat de voorzitter van de veiligheidsregio onjuist heeft gehandeld, zal de Minister van Justitie en Veiligheid de voorzitter van de veiligheidsregio daarop aanspreken. In de hierboven beschreven procedure wordt geen onderscheid gemaakt tussen de gemeente, waarvan de voorzitter veiligheidsregio tevens burgemeester is, en de overige gemeenten.
Gelet op het feit dat volgens het legaliteitsbeginsel het bevoegd gezag alleen kan handelen op basis van een vooraf vastgestelde bepaling en dat dit juist in crisissituaties belangrijk is, vindt u dat een noodverordening pas kan worden gehandhaafd wanneer deze vastgesteld, gepubliceerd en dus kenbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij het vaststellen van een noodverordening door de voorzitter van de veiligheidsregio, is artikel 176, eerste lid, van de Gemeentewet van toepassing. Daarin is, toegepast op dit geval, geregeld dat noodverordeningen bekend moeten worden gemaakt op een door de voorzitter van de veiligheidsregio te bepalen wijze. Er gelden hiervoor – anders dan voor reguliere bekendmakingen – geen wettelijke vormvereisten.
Overtreding van een uitgevaardigde en afgekondigde noodverordening is strafbaar (artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht). Bestuursrechtelijk zijn de voorzitters van de veiligheidsregio’s bevoegd overtredingen te beletten of beëindigen via de politie (artikel 172, tweede lid, van de Gemeentewet). Ook voor de bestuursrechtelijke handhaving geldt dat pas kan worden opgetreden als er een voorafgaand wettelijk voorschrift is (artikel 5:4 van de Algemene wet bestuursrecht). De bevoegdheid om een last onder bestuursdwang of onder dwangsom op te leggen, zoals bepaald in artikel 125 van de Gemeentewet, moet naar mijn mening worden geacht met de verordeningsbevoegdheid mee te zijn overgegaan naar de voorzitters van de veiligheidsregio’s in het kader van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s.
Klopt het dat niet alle noodverordeningen waren gepubliceerd op het moment dat zij gehandhaafd werden?2 Wat is uw reactie hierop?
Handhaving is alleen mogelijk als daar een deugdelijke wettelijke grondslag voor is. Mocht handhaving toch ten onrechte hebben plaatsgevonden, dan is het aan een onafhankelijke rechter om daarover een uitspraak te doen.
Bent u van mening dat wet- en regelgeving juist in crisistijd kenbaar moet zijn, vooral als het crisismaatregelen betreft? Zo ja, hoe zet u zich hiervoor in? Zo nee, waarom niet?
Ja, de kenbaarheid van wet- en regelgeving is, ook in crisistijd, belangrijk voor een effectieve werking en handhaving. De wijze van bekendmaking van wet- en regelgeving is wettelijk geregeld.
Op welke plek worden crisismaatregelen gepubliceerd?
De maatregelen worden gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl en via andere communicatie-uitingen van het Rijk. Op grond van artikel 176, eerste lid, laatste zin, van de Gemeentewet maakt de voorzitter van de veiligheidsregio de noodverordening bekend op een door hem te bepalen wijze, zoals www.overheid.nl en de website van de veiligheidsregio.
Bent u het ermee eens dat ook voor de continuering van de noodverordening er een wettelijke basis moet zijn? Zo ja, hoe wordt deze (aanhoudend) getoetst? Zo nee, waarom niet?
Zolang deze pandemie om inperking en beheersing vraagt in Nederland, zijn de noodverordeningen van kracht die gebaseerd zijn op de in het antwoord op vraag 1 genoemde wetgeving. Als deze noodsituatie zich niet meer voordoet, trekt de voorzitter van de veiligheidsregio de noodverordening in (artikel 176, zevende lid, van de Gemeentewet). Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, legt de voorzitter van de veiligheidsregio achteraf verantwoording af over zijn besluiten, waaronder de noodverordeningen.
Bent u bekend met het bericht dat Letland vanwege de bestrijding van het coronavirus bepaalde mensenrechten uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tijdelijk opschort?3 Wat is uw reactie hierop?
Het is mij bekend dat Letland de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa heeft genotificeerd van de aldaar afgekondigde noodtoestand en een aantal verplichtingen onder het EVRM tijdelijk heeft opgeschort. Ik kan niet ingaan op de situatie in Letland. Wel kan ik aangeven dat voor het inperken van grondrechten in Nederland wetgeving in formele zin vereist is. In de noodverordeningen die nu van kracht zijn, kan niet van de Grondwet en de daarin gelegen grondrechten worden afgeweken.
Bent u het ermee eens dat de Nederlandse coronamaatregelen op dit moment geen opschorting van het EVRM vereisen en dat deze te rechtvaardigen zijn onder de beperkingsclausules van die rechten? Kunt u toelichten bij welke maatregelen dit wel het geval zal zijn?
De huidige noodmaatregelen passen inderdaad binnen de bestaande beperkingsclausules van het EVRM.
Kunt u alle vragen apart beantwoorden?
Ja.
Kunt u de vragen voor 31 maart beantwoorden?
Een snellere beantwoording dan vandaag was niet mogelijk.