Liegende politieagenten |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat liegende politieagenten mogelijk nog aan het werk zijn?1 Welke onderzoeken lopen er inmiddels tegen deze agenten? Is het waar dat in afwachting van het onderzoek door het Openbaar Ministerie (OM) er nog geen intern integriteitsonderzoek is gestart? Zijn deze politieagenten hangende het onderzoek geschorst? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht is in de media verschenen naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank te Amsterdam in een strafzaak tegen twee verdachten die politieagenten zouden hebben mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de betrokken opsporingsambtenaren in strijd met de werkelijkheid hebben geverbaliseerd. De rechtbank is tot haar conclusie gekomen mede op basis van videomateriaal dat door de verdediging is ingebracht en tijdens het onderzoek ter terechtzitting is getoond. Het OM deelt niet de conclusie van de rechtbank dat sprake is geweest van doelbewust onjuist verbaliseren (liegen). In dit verband is ook van belang dat de verbalisanten over de gewraakte verschillen niet zijn gehoord. Het OM heeft om deze reden beroep aangetekend tegen deze uitspraak.
De strafzaak is als gevolg van het hoger beroep nog onder de rechter. Het gerechtshof zal de situatie opnieuw beoordelen. Het Openbaar Ministerie en de politie achten het niet gepast om hangende de beroepsprocedure een eigen onderzoek in te stellen. Voor maatregelen richting de betrokken verbalisanten zien het Openbaar Ministerie en de politie op dit moment geen reden.
Hoe vaak heeft in de afgelopen vijf jaren een intern integriteitsonderzoek door de korpsen zelf en/of door de Rijksrecherche plaatsgevonden? Hoe zijn die integriteitsonderzoeken afgerond? Hoe vaak is het OM bij deze onderzoeken betrokken? Heeft dat ooit geleid tot een daadwerkelijke strafvervolging en / of strafrechtelijke veroordeling?
Zoals ik in het Algemeen Overleg Weerbaarheid van 21 december 2011 meldde zijn er jaarlijks circa 1 400 interne onderzoeken bij de politie, waarvan een derde integriteitschending oplevert. Interne onderzoeken worden uitgevoerd door de bureaus integriteit en veiligheid (BIV) bij de regiokorpsen. De Rijksrecherche voert geen interne integriteitonderzoeken uit binnen politie-onderdelen. Indien uit een intern integriteitonderzoek van de politie een strafrechtelijke verdenking ontstaat en het Openbaar Ministerie erbij wordt betrokken, is de Rijksrecherche niet de eerst aangewezen organisatie om dergelijke zaken te onderzoeken. De afdelingen BIV van het korps zelf of eventueel van een naburig korps kunnen onder leiding van een lokale officier met voldoende distantie een dergelijk strafrechtelijk onderzoek uitvoeren. Slechts in uitzonderlijke gevallen waarin bijvoorbeeld de integriteit van de overheid op zeer ernstige wijze wordt aangetast én sprake is van een misdrijf, kan worden besloten tot de inzet van de Rijksrecherche.
Van de 1400 onderzoeken wordt jaarlijks bij ongeveer 450 onderzoeken het OM betrokken. Jaarlijks volgt als gevolg van integriteitsonderzoeken gemiddeld 65 keer ontslag.
Deelt u de mening dat politiefunctionarissen, als vertegenwoordigers van het geweldsmonopolie van de overheid en gezien het gewicht dat een ambtsedig opgemaakt proces verbaal in de rechtspleging heeft, een onberispelijke dienstuitoefening absoluut vereist is? Deelt u de mening dat indien de onberispelijke dienstuitoefening van politiefunctionarissen in het geding is altijd onderzoek moet volgen en de betrokken functionarissen lopende dat onderzoek geschorst dienen te worden?
De integriteit van de politie en van de individuele politieambtenaar is van groot maatschappelijk belang. Dat is aanleiding aan het onderwerp integriteit zowel in preventieve als in repressieve zin uitgebreid aandacht te schenken en dienovereenkomstige maatregelen te treffen. Dit neemt de mogelijkheid van integriteitsschendingen niet volledig weg. In voorkomende gevallen worden die incidenten voortvarend onderzocht. Politieambtenaren zijn onderworpen aan de bepalingen van het strafrecht en de strafvordering, waarbij in enkele gevallen hogere strafbedreigingen gelden indien misdrijven als politieambtenaar worden gepleegd. In het geval van een strafbaar feit vindt het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie plaats. Daarnaast kunnen politieambtenaren ook aan tuchtrechtelijke onderzoeken en daaruit voortvloeiende maatregelen worden onderworpen. Het handelen van politieambtenaren kan tuchtrechtelijk worden onderzocht zodra er sprake is van plichtsverzuim. Strafbare feiten kunnen in de regel als plichtsverzuim worden aangemerkt.
In het geval van ernstig plichtsverzuim kan de Korpsbeheerder de bevoegdheid toepassen strafontslag op te leggen. Indien het aannemelijk is dat het tuchtrechtelijk onderzoek tot een dergelijk besluit zal leiden worden de feitelijke werkzaamheden van de betrokken politieambtenaar beëindigd. In die gevallen wordt de maatregel tot schorsing en/of buitenfunctiestelling toegepast. De betreffende ambtenaar is in dat geval niet meer bevoegd zijn functie uit te voeren. Ook wordt hen de toegang tot dienstruimten en informatiesystemen ontzegd en/of onmogelijk gemaakt.
Bent u bereid om vanaf nu jaarlijks te rapporteren aan de Kamer over integriteit en integriteitsschendingen bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb eerder toegezegd hierover te rapporteren. Ik ben voornemens de jaarlijkse rapportage op te nemen in het jaarverslag Nederlandse Politie. Voor het jaar 2011 zal ik over integriteitschendingen nog separaat rapporteren. Zoals toegezegd zal verslaglegging vervolgens plaatsvinden in het jaarverslag Nederlandse Politie.
Autodiefstal met stoorzender |
|
Lilian Helder (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Diefstal met stoorzender»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Kunt u aangeven hoe groot dit probleem is?
Het is bekend dat deze methodiek wordt gebruikt. Er zijn geen cijfers bekend over de omvang van dit probleem.
Deelt u de mening dat bezit van dergelijke «carlock jammers» evenals «jammers», voor het storen van GPS volgsystemen van auto’s, verboden moeten worden, gezien zij enkel gebruikt worden voor diefstal van auto’s?
Een dergelijk verbod is al van kracht.
Een carlock-jammer is een jammer die specifiek gebruikt wordt voor het blokkeren van elektronische autosloten. Dit type jammer valt onder dezelfde wetgeving als GSM- en GPS-jammers. Het adverteren, gebruiken, in bezit hebben en verhandelen van jammers is een overtreding van de Telecomwet.
Het Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft sinds 2010 de aanpak van jammers geïntensiveerd. Het Agentschap werkt samen met politie, douane en private partijen . Deze samenwerking richt zich op de aanpak van de handel in en het gebruik van jammers en de opsporing hiervan. Ook samenwerking met andere Europese landen vormt daarom een onderdeel van de aanpak van het Agentschap Telecom.
Verder is sinds 1 januari 2012 een nieuwe Richtlijn voor strafvordering Telecommunicatiewet (2011R031) in werking getreden, met onder meer verhoogde boetebedragen voor het adverteren, gebruiken, in bezit hebben en verhandelen van jammers.
Klopt de informatie dat vaak Oost-Europese bendes zijn betrokken bij de diefstal van (vaak dure) auto’s? Zo ja, hoe gaan politie en justitie dit probleem aanpakken? Zijn er goede afspraken gemaakt met andere landen voor opsporing en teruggave van deze gestolen voertuigen? Zo ja, welke en met wie?
Uit de zeer recent door mij ontvangen rapportage over Midden- en Oost-Europese rondtrekkende dadergroepen in Nederland blijkt dat er sprake is van een serieus te nemen verschijnsel: bepaald meer dan incidenteel zijn dergelijke bendes – en soms ook die uit andere landen – actief in ons land. Deze groeperingen houden zich onder andere bezig met de diefstal van voertuigen en voertuigonderdelen. Voor meer informatie over de problematiek en aanpak van rondtrekkende criminele bendes uit Midden- en Oost-Europa verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer over Bestrijding van georganiseerde criminaliteit, nr. 29911/64 van 26 maart 2012.
Gestolen auto’s worden gesignaleerd in het Nationaal Schengen Informatiesysteem alsook wereldwijd via Interpol. Bij het aantreffen van een gestolen voertuig wordt dit gemeld aan het land waar de diefstal heeft plaatsgevonden en zal – mede afhankelijk van de toepasselijke nationale wetgeving en de civielrechtelijke positie van betrokken partijen – teruggave van het gestolen voertuig – kunnen plaatsvinden.
Het bericht dat de luchtvaart in rep en roer is door een nieuwe methode van drugssmokkel |
|
André Elissen (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mol stopt cocaïne in vleugel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de levens van de reizigers van deze vlucht ernstig in gevaar zijn gebracht, nu iemand clandestien gesleuteld heeft aan de vleugel van een vliegtuig? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat alleen al het feit dat iemand op deze manier toegang had tot een vliegtuig een ernstig veiligheidsprobleem vormt? Zo nee, waarom niet?
Het feit dat iemand op deze wijze toegang heeft gehad tot een vliegtuig vormt op zichzelf een ernstig veiligheidsprobleem, los van de vraag of de passagiers van deze specifieke vlucht daadwerkelijk risico hebben gelopen.
Wat gaat u doen om de veiligheidssituatie te verbeteren, zodat vliegtuigen voortaan niet langer clandestien gemanipuleerd kunnen worden? Gaat u daarnaast de drugscontrole verder uitbreiden of aanscherpen?
Er zijn verschillende maatregelen van kracht die erop gericht zijn te voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot een vliegtuig. Wereldwijd hebben landen afspraken gemaakt over de beveiliging van luchthavens in het kader van de International Civil Aviation Organization (ICAO). Ook voor Caribisch Nederland is deze ICAO-regelgeving van toepassing. Sinds de wijziging van de status van deze eilanden wordt daar extra geïnvesteerd in de kwaliteit van de beveiliging van de burgerluchtvaart. Daarbij gaat het onder andere om de inzet van extra beveiligingsmiddelen, het opleiden van personeel, het invoeren van antecedentenonderzoeken en het inrichten van het toezicht op de beveiliging van de burgerluchtvaart (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 31 568, nr. 91). De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op onder meer de grondafhandelingsactiviteiten, evenals de naleving van de eisen waaraan gecertificeerd en vakbekwaam luchthavenpersoneel moet voldoen.
De Douane controleert op de aanwezigheid van verdovende middelen. De drugscontrole wordt niet nog verder aangescherpt, nu er reeds sprake is van een 100% controle voor vluchten van en naar de overzeese gebieden van het koninkrijk. Daarnaast wordt alle operationele informatie uit onderzoeken permanent gebruikt om wat betreft controle en opsporing in te spelen op nieuwe trends. Bovendien neemt KLM vanuit haar eigen verantwoordelijkheid bovenop de wettelijk vereiste maatregelen extra voorzorgsmaatregelen om drugssmokkel tegen te gaan.
Ik ben van mening dat het huidige stelsel van maatregelen afdoende is. Dit enkele incident geeft voor mij thans geen aanleiding om in Nederland aanvullende stappen te nemen bovenop de inspanningen die worden verricht in het kader van de transitie van Caribisch Nederland.
Nemen de plaatselijke autoriteiten, waarmee KLM nauw samenwerkt, het geconstateerde probleem voldoende serieus? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het hier om personeel van de luchthaven moet gaan, gezien het vereiste technische inzicht, de tijd en de gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Onder leiding van het Openbaar Ministerie is door de Koninklijke Marechaussee samen met de Douane en de FIOD een onderzoek opgestart. Het onderzoek strekt zich uit tot alle mogelijk betrokken diensten en bedrijven. Betrokkenheid van luchthavenpersoneel wordt hierbij niet uitgesloten. In het belang van het onderzoek kunnen hierover geen nadere mededelingen worden gedaan.
Wat gaat de Koninklijke Marechaussee doen om de dader(s) op te sporen? Welke diensten zullen er nog meer betrokken worden bij het onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
De bezuinigingen op jongerenwerkers |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in veel gemeentes flink op het jongerenwerk wordt bezuinigd, en in een aantal plaatsen het jongerenwerk zelfs geheel verdwijnt?1
Het is aan het lokaal bestuur om te besluiten wie welke rol vervult en dus ook hoeveel wordt geïnvesteerd in lokaal jongerenwerk.
Erkent u dat jongerenwerk, mits goed uitgevoerd, vaak positieve effecten heeft voor de betreffende jongeren, de ervaren overlast en criminaliteit in de buurt afneemt en de veiligheidsbeleving van buurtbewoners vaak toeneemt?
Het jongerenwerk vervult van oudsher een speciale rol in de relatie jongere, buurt en welzijn.
Het kan een belangrijke rol spelen bij (vroegtijdige) signalering en ondersteuning van jongeren met problemen in de wijken. Problemen thuis en op straat gaan vaak hand in hand. Daarom geldt als uitgangspunt dat de benodigde ondersteuning zo dicht mogelijk bij kinderen en jongeren, in het gezin, op school en in de buurt in samenhang wordt georganiseerd. Ook in de aanpak van problematische jeugd is dit uitgangspunt leidend. Vroegtijdig en stevig ingrijpen voorkomt verder afglijden in hinderlijk, overlastgevend en crimineel gedrag. Wij merken daar wel bij op dat inzet van het jongerenwerk een van de interventies is die kunnen worden ingezet, en niet het enige beschikbare middel.
Deelt u de vrees van onderzoeker Witte, gespecialiseerd in jeugd- en veiligheidsbeleid, dat je problemen kunt verwachten als de jongerenwerkers uit de wijken verdwijnen? Zo niet, op basis van welke onderzoeken of ervaringen heeft u een andere mening?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 en 4 is het aanbod van jongerenwerk niet het enige relevante aspect bij de aanpak van hinderlijk, overlastgevend en crimineel gedrag onder jongeren «op straat». Daarvoor is bijvoorbeeld ook een goede samenwerkende keten van jeugd- en jongerenwerk, politie en openbaar ministerie nodig. Het bevoegde gezag heeft hierin een cruciale rol. Afhankelijk van de lokale speerpunten en problematiek, zal een burgemeester, samen met politie en OM, een plan van aanpak maken op het terrein van jeugd- en jongeren. In een dergelijk plan van aanpak zullen keuzes tot uiting moeten komen als het gaat om in te zetten middelen en capaciteit. Wij hebben er vertrouwen in dat de lokale autoriteiten hierbij tot goede en verantwoorde keuzes komen.
Erkent u dat jongerenwerkers vaak een nuttige buffer zijn tussen de wijkagent en samenleving, zoals criminoloog Ferwerda stelt? Erkent u dat jongerenwerkers met name van groot belang kunnen zijn om te voorkomen dat jongeren van het «hinderlijke» of «overlastgevende» type afglijden naar de criminaliteit, en er bijvoorbeeld voor te zorgen dat meelopende broertjes en zusjes niet hetzelfde foute pad op gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat deze forse bezuinigingen op jongerenwerk in veel gemeenten een negatief effect zullen hebben op de ernst en omvang van overlast en criminaliteit? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Blijft het kabinet zich op het standpunt stellen dat gemeenten exclusief verantwoordelijk zijn voor het al dan niet inzetten van jongerenwerkers, ook als nu of in de nabije toekomst zou blijken dat door deze bezuinigingen op jongerenwerk overlast en criminaliteit zullen toenemen?
Zoals vermeld in antwoord op vragen 3 en 5 hebben wij er vertrouwen in dat de lokale autoriteiten tot goede en verantwoorde keuzes zullen komen over de inzet van het jongerenwerk en de andere beschikbare middelen voor de aanpak van hinderlijk, overlastgevend en crimineel gedrag onder jongeren. Meer nog dan voor de Rijksbegroting is dat immers in het belang van de betreffende gemeenten zelf.
Erkent u dat een toename van overlast en criminaliteit op de langere termijn veel hogere kosten voor de rijksbegroting met zich mee zullen brengen dan het bedrag dat nu door deze bezuinigingen in de gemeentes wordt bespaard? Welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat, gelet op de stelselwijziging jeugdzorg, gemeenten moeten inzetten op preventie, zoals het jongerenwerk, zodat jongeren geen zwaardere zorg nodig hebben? Zo ja, bent u bereid met de Vereniging Nederlandse Gemeenten te overleggen en afspraken te maken over de inzet van het jongerenwerk in de gemeenten?
Eerdere ondersteuning en zorg op maat is één van de doelstellingen van de stelselherziening zorg voor jeugd. Gemeenten worden verantwoordelijk voor alle vormen van zorg voor jeugd, zowel preventieve ondersteuning als zwaardere vormen van zorg. Doordat regie en financiering naar één bestuurslaag (gemeente) gaan, kunnen gemeenten zelf prioriteiten stellen en is er een stimulans om meer te investeren in preventie.
In het ondersteuningsprogramma dat het rijk samen met de VNG aan gemeenten bieden in de aanloop naar de stelselherziening jeugd zal veel aandacht besteed worden aan de beoogde zorginhoudelijke vernieuwing die onder andere gericht is op versterken van preventie. Het is echter aan de gemeenten om afspraken te maken over de vraag hoe de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden ingezet. Het behoort niet tot onze verantwoordelijkheden om afspraken te maken met gemeenten over de inzet van jongerenwerk.
De sluiting van brandweerposten |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat er door heel Nederland de afgelopen jaren 53 brandweerposten gesloten zijn en dat er 42 brandweerposten gesloten dreigen te worden?1
Ik ken de geluiden over het sluiten van brandweerposten. Het is echter niet aan mij om in te gaan op de precieze cijfers hieromtrent. De verantwoordelijkheid voor het sluiten van brandweerposten ligt immers bij het bestuur van de veiligheidsregio’s. Mijn verantwoordelijkheid richt zich op het naleven van de wettelijke kaders uit de wet veiligheidsregio’s, waaronder het behalen van de opkomsttijden. Ik baseer mijn beeld op het onderzoek dat de Inspectie VenJ hiernaar heeft uitgevoerd en zal u voor de zomer informeren over de concrete cijfers met betrekking tot de opkomsttijden en de landelijke dekking in Nederland.
Is het waar dat er sluitingsplannen zijn in de veiligheidsregio’s Haaglanden, Rotterdam-Rijnmond, Noord- en Oost-Gelderland, Friesland, Limburg-Noord, Zuid-Oost Brabant en Zeeland? Waaruit bestaan deze plannen concreet? Kunt u per brandweerpost aangeven waarom sluiting nodig is?
Het bestuur van de veiligheidsregio stelt het brandweerbeleid, op basis van het regionale risicoprofiel, vast in het brandweerbeleidsplan. Onderdeel daarvan is het zogenaamde dekkingsplan, waarin de spreiding en het aantal brandweerposten per veiligheidsregio wordt vastgelegd. Daarin staan de middelen en maatregelen beschreven om de brandweerzorg in de veiligheidsregio te realiseren. De veiligheidsregio’s zijn daartoe verplicht op basis van de Wet veiligheidsregio’s en het Besluit veiligheidsregio’s en moeten zich houden aan de bepalingen uit de Wet.
Het regionale brandweerbeleid en het treffen van maatregelen om dat beleid zo effectief en efficiënt mogelijk uit te voeren, is een regionale bestuurlijke verantwoordelijkheid en bevoegdheid. Ik stel de landelijke kaders. Omdat het vaststellen van het brandweerbeleid en de regionale dekkingsplannen door het bestuur van de regio gebeurt, is het niet aan mij om per brandweerpost aan te geven waarom sluiting nodig is.
Wat zijn de gevolgen van deze plannen voor de opkomsttijden en de veiligheid van de inwoners?
De IOOV is bezig met een grootschalig onderzoek naar de gerealiseerde opkomsttijden in Nederland. Dat onderzoek zal uitwijzen hoe het staat met de opkomsttijden in het land. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Hoe worden gemeenteraden betrokken bij voorstellen over mogelijke sluitingen?
Het is in Nederland zo geregeld dat het beleidsplan moet worden vastgesteld door het bestuur van de veiligheidsregio. Elke burgemeester in een veiligheidsregio maakt deel uit van het bestuur van de veiligheidsregio, dat de beleidsplannen vaststelt.
Binnen ons dualistische stelsel kan een gemeenteraad te allen tijde de burgemeester van een gemeente vragen zich te verantwoorden over het beleid in de eigen gemeente.
Wat is op dit moment de stand van zaken van het onderzoek van Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) naar de opkomsttijden van de brandweer?
Het onderzoek van de Inspectie OOV wordt in mei 2012 afgerond en de resultaten worden dan aan mij kenbaar gemaakt. Ik zal kort daarop ook de Kamer informeren over die uitkomsten en mijn reactie op het rapport geven.
Bent u bereid voorgenomen sluitingen van kazernes op te schorten tot de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn?
Het bestuur van de veiligheidsregio stelt het beleid en de samenhangende maatregelen vast. De veiligheidsregio maakt bestuurlijke afwegingen (op basis van de landelijke kaders) en besluit op basis van haar beleidsplan over de brandweerposten, het aantal en de spreiding. Het is een regionale bestuurlijke afweging welke maatregelen op welk moment moeten worden genomen. Ik ga er daarbij vanuit dat de veiligheidsregio’s de veiligheid van burger en personeel voorop hebben staan.
Zoals ik hiervoor aangaf, wil ik niet op de resultaten van het onderzoek van de IOOV vooruitlopen. Indien het onderzoek van de IOOV uitwijst dat veiligheidsregio’s zich niet houden aan de bepalingen in de Wet, dan is het aan het bestuur van de veiligheidsregio om maatregelen te treffen om die situatie te verbeteren. Ik kan het bestuur van de veiligheidsregio daarop aanspreken.
Het bericht 'Talloze lijntjes Duitse gokmaffia lopen naar Nederland |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Enveloppen in Huis ter Duin. Talloze lijntjes Duitse gokmaffia lopen naar Nederland», dat ingaat op de betrokkenheid van Nederlanders bij omkoping en bedrog in het internationale voetbal?1
Ja.
Ziet u een rol voor uzelf weggelegd om een bijdrage te leveren aan het bewaken van de integriteit van de Nederlandse sport?
De sportwereld is primair verantwoordelijk voor de integriteit van de sport en geeft daar ook invulling aan. Zo zet de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) fors in op preventieve maatregelen zoals voorlichting aan clubs, reglementswijzigingen en samenwerkingsverbanden op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Aanvullend zie ik een rol voor de regering door op nationaal en Europees niveau kennis te delen en de Nederlandse sportwereld in staat te stellen om preventieve projecten te voeren, zoals het verhogen van de weerbaarheid van scheidsrechters.
Welke bijdrage kunt u aan de sportsector leveren om de bewustwording van het gevaar van match fixing te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol heeft het Openbaar Ministerie bij het opsporen en vervolgen van match fixing?
Indien concrete informatie voorhanden zou komen over match fixing in Nederland en er zou een verdenking van niet ambtelijke omkoping (artikel 328ter Wetboek van Strafrecht) rijzen, dan zou opsporing en vervolging door het Openbaar Ministerie ter zake van dat artikel mogelijk kunnen zijn. Tot op heden hebben de Nederlandse autoriteiten echter geen informatie verkregen die zou duiden op strafbare feiten die in dit verband in Nederland begaan zouden zijn.
Indien het buitenland in het kader van een onderzoek naar match fixing aan de Nederlandse autoriteiten een verzoek tot rechtshulp doet om behulpzaam te zijn bij buitenlandse strafrechtelijke onderzoeken dan wordt conform de toepasselijke regels rechtshulp verleend. Ook een verzoek tot overlevering wordt dienovereenkomstig behandeld.
Indien het buitenland informatie over in Nederland gepleegde strafbare feiten aan de Nederlandse autoriteiten geeft of enige strafvervolging overdraagt, dan zal die informatie worden onderzocht dan wel zal het verzoek tot strafvervolging in behandeling worden genomen.
Wanneer is er sprake van een «aanleiding» zoals genoemd in het artikel (BLZ.116) voor het Openbaar Ministerie om op verzoek van sportbonden actie te ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke ontwikkelingen zijn er op dit moment in internationaal en Europese verband om match fixing een halt toe te roepen en de integriteit van de sport te beschermen?
De strijd tegen match fixing staat hoog op de agenda van de Europese Unie en van de Raad van Europa. Zo is bij de EU een werkgroep die zich bezighoudt met goed bestuur in de sport, waarbij match fixing één van de onderwerpen op de agenda is. Voorts is op 15 maart jl. tijdens een bijeenkomst van de Sportministers van de Raad van Europa besloten de onderhandelingen te starten die zouden kunnen leiden tot een Conventie ter bestrijding van match fixing.
Het artikel 'Politici verzwegen bewust omvang Oost-Europese misdaad' |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Knapen (CDA) , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Politici verzwegen bewust omvang Oost-Europese misdaad»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Europese politici bewust de aard en de omvang van de Oost-Europese misdaad toegedekt hebben in de aanloop naar de toetreding van Oost-Europese landen tot de Europese Unie? Zo ja, waaruit valt dit af te leiden en in welke gevallen speelde dit? Zo nee, waarom bent u het hier niet mee eens?
Het probleem van misdaad uit Oost-Europa is in aanloop naar de respectievelijke toetredingen niet bewust verzwegen of toegedekt. Het nemen van maatregelen voor het bestrijden van georganiseerde criminaliteit maakt deel uit van het toetredingsproces tot de Europese Unie (specifiek Hoofdstuk 24 van de toetredingsonderhandelingen: rechtspraak, vrijheid en veiligheid, betreffende o.a. de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken). Zowel in de Europese Raad als in nationale parlementen is hierover gesproken.
Dat laat onverlet dat criminele bendes die opereren vanuit oostelijke Europese lidstaten inmiddels een reëel probleem vormen. De aanpak hiervan is een prioriteit van de regering, waarbij nauw wordt samengewerkt met betrokken landen en organisaties als EUROPOL.
Is dit probleem bewust verzwegen of is dit probleem onderschat?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze werd de afgelopen jaren in de Raad van Ministers het probleem van georganiseerde misdaad in Oost-Europa besproken? Op welke wijze wordt daar nu over gesproken wanneer het gaat om de evaluaties van landen die in een toetredingsproces tot de Europese Unie zitten? Op basis van welke gegevens wordt dit besproken? Is dit voor verbetering vatbaar?
Intra-Europese misdaadbestrijding heeft de volle aandacht van de JBZ-raad en is een terugkerend onderwerp op de agenda. Onder meer in het «Comité Interne Veiligheid», COSI, bespreken EU-lidstaten en de EU-agentschappen belast met rechtshandhaving regelmatig de initiatieven, acties en voortgang in de samenwerking binnen de EU op het terrein van bestrijding van georganiseerde criminaliteit.
Voor het overige verwijzen wij naar de brief over rondtrekkende criminele bendes uit Midden- en Oost-Europa die de Minister van Veiligheid en Justitie mede namens de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel binnenkort naar uw Kamer zal sturen.
Het EU-uitbreidingsproces is aan strikte regels gebonden. Landen met toetredingsperspectief moeten wat betreft bestrijding van criminaliteit voldoen aan de criteria voortvloeiend uit eerdergenoemd Hoofdstuk 24 van de toetredingsonderhandelingen. De Europese Commissie rapporteert over de implementatie van deze criteria. Daarbij worden misdaadcijfers in betrokken landen meegenomen, maar bijvoorbeeld ook de capaciteit van aanklagers en rechters om misdadigers te vervolgen en te berechten. Het kabinet zal er scherp op blijven toezien dat kandidaat-lidstaten pas kunnen toetreden tot de EU als zij hebben aangetoond dat de hervormingen die zij hebben doorgevoerd duurzaam en onomkeerbaar zijn. De eind vorig jaar door de Europese Commissie voorgestelde, en door de Raad goedgekeurde, aangepaste onderhandelingsmethodiek, waarbij in nieuwe toetredingsprocessen de onderhandelingen over Hoofdstukken 23 (over de rechterlijke macht en fundamentele rechten) en 24 als eerste geopend zullen worden, zal hier naar verwachting aan bijdragen. Nederland zal er daarbij op blijven aandringen dat het aannemen van wetten op dit terrein maar één kant van de medaille is. Belangrijker nog is de uitvoering en handhaving van wetgeving. Nederland zal de kandidaat-lidstaten blijven beoordelen op hun «staat van dienst» (track record) op dat gebied. Van het louter afvinken van wetten kan geen sprake zijn. Nederland wil zien dat de wetgeving ook leidt tot duurzame en onomkeerbare maatschappelijke en politieke transformatie in de betreffende landen.
Hoe kan in de toekomst voorkomen worden dat dit probleem zich weer voordoet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe werd in het verleden het probleem van de georganiseerde misdaad in Oost-Europese landen en de gevolgen van toetreding tot de Europese Unie door deze landen voor bestaande lidstaten op dit gebied in kaart gebracht? Is dit voor verbetering vatbaar en zo ja, hoe kan dit verbeterd worden?
Zie antwoord vraag 4.
Zal Nederland zich in de Raad inzetten voor het maken van een prioriteit van de aanpak van georganiseerde misdaad door landen in het toetredingsproces en het verbinden van consequenties voor het toetredingsproces van deze landen aan het niet boeken van voldoende vooruitgang en het opbouwen van een track record bij het bestrijden van de georganiseerde misdaad?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft Nederland inmiddels voldoende zicht op de omvang van dit probleem? Zo ja, wat is deze omvang en wat zijn de gevolgen voor Nederland? Wat valt hieraan te doen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat er wel voldoende zicht hierop komt?
Wij verwijzen naar de hiervoor genoemde brief over rondtrekkende criminele bendes uit Midden- en Oost-Europa die uw Kamer is toegezegd. De betrokken bewindspersonen zullen in die brief deze en andere aspecten in hun samenhang presenteren en behandelen.
Is het volgens u nodig dat er een korpschef met een portefeuille Oost-Europese misdaad komt? Wat zijn hiervan de voordelen en is dit praktisch wenselijk en uitvoerbaar? Als u het hier niet mee eens bent, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de samenwerking tussen Europese opsporingsdiensten wordt verbeterd zodat meer misdrijven kunnen worden opgelost? Welke vooruitgang is hierop geboekt de afgelopen jaren en zal dit de komende jaren verder verbeteren?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat arbeidsmigranten uit Oost-Europa over het algemeen geen band hebben met de criminele bendes en dus niet verantwoordelijk zijn voor deze misdrijven?
Dat lijkt het geval te zijn. In het rapport-Koopmans inzake Lessen uit Recente Arbeidsmigratie (www.tweedekamer.nl/nieuws/kamernieuws/newspage969_rapport_tclura.jsp) wordt geconstateerd dat criminaliteit gepleegd in Nederland door mensen uit Midden- en Oost-Europa niet zo zeer is toe te schrijven aan arbeidsmigranten, maar juist aan mensen die louter met een crimineel motief naar Nederland komen.
Het bericht: ‘Ruim helft diplomaten betaalt boetes niet’ |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat in 2009 en 2010 respectievelijk 60% en 55% van de verkeersboetes die diplomaten zijn opgelegd, niet worden betaald?1
Ja.
Deelt u de mening dat ook diplomaten zich aan de regels van het gastland dienen te houden, omdat de wet voor iedereen geldt en zeker vanwege het feit dat zij te gast zijn en daarmee een visitekaartje zijn van hun eigen land? Zo nee, waarom niet?
Ja. Diplomaten dienen zich te houden aan de wetten en regels die in het ontvangende land gelden (artikel 41 van het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer uit 1961).
In welk deel van het aantal niet betaalde verkeersboetes betreft het bekeuringen op kenteken? Worden in die gevallen de kentekenhouders expliciet uitgenodigd om de naam van de bestuurders kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk resultaat?
Het betreft in de meeste gevallen verkeersovertredingen op kenteken en in enkele gevallen «staandehoudingen». De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften gaat uit van een kentekenaansprakelijkheid. De houder van het kenteken is aansprakelijk voor de gedragingen zoals deze gepleegd worden met het voertuig. Een expliciete uitnodiging om de naam van de bestuurder kenbaar te maken ontbreekt daarom.
Welke richtlijnen gelden er voor Nederlandse diplomaten in het buitenland voor wat betreft de betaling van door hen opgelopen verkeersboetes? In welke mate worden deze richtlijnen Nederlandse diplomaten nageleefd?
Nederlandse diplomaten hebben de staande instructie door hen opgelopen verkeersboetes te betalen.
Wilt u per land aangeven in welke mate buitenlandse diplomaten de aan hen opgelegde verkeersboetes niet betalen?
Dat is voor de genoemde periode niet goed mogelijk. Herleiden van alle verkeersboetes over 2009 en 2010 per ambassade zou een vergelijking vereisen tussen verschillende bestanden, waarbij de nauwkeurigheid van het eindresultaat niet kan worden gegarandeerd. In het afgelopen jaar is actie ondernomen om de aansluiting tussen deze bestanden in de toekomst te verbeteren.
Wat wordt door u gedaan om te bevorderen dat buitenlandse diplomaten hun verkeersboetes betalen? Welke mogelijkheden ziet u om daarin nog verbetering aan te brengen?
Het CJIB stuurt de initiële beschikking, een eerste en tweede aanmaning inclusief wettelijke verhogingen. Mocht betaling uitblijven, dan wordt dit traject stopgezet.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken oefent vervolgens druk uit met diplomatieke middelen als duidelijk wordt dat er sprake is van bijzonder ernstige of bijzonder veel overtredingen van een bepaalde diplomaat; de ambassade wordt officieel aangeschreven of de ambassadeur kan op het Ministerie worden ontboden.
Het Ministerie vestigt regelmatig per circulaire nota de aandacht van alle ambassades op de verplichting voor diplomaten zich aan de verkeersregels te houden en opgelopen boetes te betalen.
Wat gaat u via die diplomatieke weg anders doen dan voorheen, waardoor diplomaten nu wel zullen overgaan tot betaling van hun boetes?
In bilaterale contacten met ambassades worden de verplichting zich aan de regels te houden, en de verplichting van betaling, benadrukt. Op grond van het Verdrag van Wenen kunnen echter geen dwangmiddelen tegen diplomaten worden toegepast. Deze beperking bestaat opdat diplomaten (waaronder ook Nederlandse diplomaten in het buitenland) die in een ander land werken, niet door het ontvangende land via de strafwet onder druk gezet kunnen worden. Dit beperkt ook de afdwingbaarheid van de betaling van verkeersboetes.
Met het CJIB is afgesproken dat Buitenlandse Zaken voortaan eerder zal worden geïnformeerd over niet betaalde boetes, zodat eerder actie kan worden ondernomen. In samenwerking met het CJIB en de RDW wordt in de toekomst jaarlijks een operatie uitgevoerd om individuele ambassades nogmaals te herinneren aan hun eventuele openstaande boetes.
Kent u het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik binnen katholieke instellingen veel langer moeten wachten op een schadevergoeding dan voorzien?1 Herinnert u zich de vragen over het aantal sterfgevallen in katholieke instellingen voor verstandelijk gehandicapte kinderen?2
Ja.
Is het waar dat de compensatiecommissie van het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK slachtoffers half december 2011 heeft toegezegd om binnen zes weken, maar uiterlijk begin februari, uitsluitsel te geven en dat vorige week pas de aanvragers van een vertraging op de hoogte zijn gesteld?
Blijkens informatie van het onafhankelijke Meldpunt Seksueel Misbruik RKK is eind februari aan de eerste 47 aanvragers van compensatie bericht dat de behandeling van hun aanvragen meer tijd in beslag heeft genomen dan de Compensatie Commissie aanvankelijk heeft aangenomen. De voorzitter van de Compensatie Commissie heeft aangegeven dat de vertraging zeer wordt betreurd, maar een zorgvuldige beoordeling meer tijd vergt dan aanvankelijk was voorzien en dat de Compensatie Commissie haar uiterste best doet alle aanvragen zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen de toegezegde termijn van zes weken te behandelen.
Ik kan niet op basis van de vertraging in de afhandeling van de eerste compensatieverzoeken een oordeel geven over de opvolging die de Rooms-Katholieke Kerk geeft aan de aanbevelingen van de Commissie Deetman. De Rooms-Katholieke Kerk moet enige tijd worden gegund om de aangekondigde maatregelen tot uitvoering te brengen. Het is vervolgens primair aan de Commissie Deetman om bij de eerste monitoring met een oordeel te komen over de opvolging van de aanbevelingen.
Deelt u de mening dat met bovenbeschreven gang van zaken het belang van eendrachtig handelen binnen de Rooms-Katholieke Kerk om nu en in de toekomst samen met de slachtoffers door erkenning, hulp, genoegdoening en nazorg bij te dragen aan herstel van het aangedane leed, zoals verwoord in de eerste aanbeveling van de commissie-Deetman, in het geding is gekomen en daarmee naar onvoldoende wordt opgevolgd door de Rooms-Katholieke Kerk? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de opvatting dat de Staat onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van mensenrechten binnen de kerkelijke instellingen, gezien het feit dat uit het rapport van de commissie-Deetman blijkt dat seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945–2010 van structurele aard was en een grote omvang kende?
In mijn brief aan uw Kamer van 13 februari 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33000-VI, nr. 82) en tijdens het debat naar aanleiding van het rapport van de Commissie Deetman op 31 januari en 15 februari 2012 ben ik ingegaan op de rol van de overheid zoals die in verschillende onderzoeken aan de orde komt en is gekomen. Ik memoreer hier dat de Commissie Samson onderzoek doet naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in een instelling of pleeggezin zijn geplaatst, bekendheid van de overheid met deze signalen en de reactie van de overheid hierop alsook huidige mechanismen voor het signaleren van seksueel misbruik. Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven, kunnen concrete klachten over de rol van de politie en het Openbaar Ministerie aan mijn departement worden gezonden. Over een half jaar zal worden bezien welke conclusies hieruit moeten worden getrokken.
Uit de bevindingen van de Commissie Deetman ten aanzien van de omvang en de aard van het misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over het toezicht van de Staat op de naleving van de mensenrechten. Waar het betreft seksueel misbruik in horizontale relaties, zoals bij het misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, staat de rol van de Staat vanuit het oogpunt van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ter discussie als enig overheidsorgaan wist of behoorde te weten van seksueel misbruik en heeft nagelaten (preventieve) maatregelen te nemen. Ik verwijs u voor het juridisch kader naar de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 31 maart 2010 van de toenmalige Ministers van Justitie en voor Jeugd en Gezin (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VI, nr. 91). Mede gelet op de uitkomsten van de onderzoeken door de Commissie Deetman en de heer Steenhuis heb ik daarvoor nu geen aanwijzingen.
Hebt u concrete aanwijzingen dat de justitiële autoriteiten wetenschap hebben gehad of hadden moeten hebben van dergelijke misdragingen binnen katholieke instellingen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat deze autoriteiten geen rol hebben gespeeld in het willens en wetens negeren van misdragingen binnen katholieke instellingen in de hele periode van 1945–2010?
Uit de mij op dit moment ter beschikking staande gegevens heb ik geen aanwijzingen dat de justitiële autoriteiten wetenschap hebben gehad van (de aard en omvang van) misbruikzaken binnen Rooms-Katholieke instellingen, anders dan de zaken die aan de politie en het Openbaar Ministerie ter kennis zijn gebracht. Evenmin heb ik aanwijzingen dat er sprake is geweest van het willens en wetens negeren van misdragingen binnen katholieke instellingen in de periode 1945–2010. In het rapport van de Commissie Deetman komen diverse van deze zaken aan de orde, waarin door de politie onderzoek is verricht en het Openbaar Ministerie tot vervolging is overgegaan.
Wat was de rol van de overheid, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij specifiek en actief het tegengaan van misbruik binnen de Rooms-katholieke Kerk in de periode 1945 tot 2010?
Voor zover ik heb kunnen nagaan was er bij de overheid, de politie en het Openbaar Ministerie geen afzonderlijke (beleidsmatige) aandacht voor specifiek het tegengaan van seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Daarbij dient bedacht te worden dat er in de naoorlogse decennia zowel politiek als bestuurlijk relatief weinig aandacht was voor zedenmisdrijven en de bestrijding ervan. De achtergrondstudies bij het rapport van de Commissie Deetman geven hiervan een beeld.
Voor zover van zaken melding werd gedaan bij de politie of het Openbaar Ministerie werden die als individuele zaak beoordeeld en afgehandeld. Bij grotere onderzoeken waarin katholieke instellingen een rol speelden werd met het oog op de gewenste afstand wel de rijksrecherche met het onderzoek belast. Dit was bijvoorbeeld het geval bij het onderzoek naar misstanden in de Rooms-Katholieke instelling in Harreveld.
Hoe verklaart u het feit dat ondanks de grote omvang van seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945–2010 het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter kwam gering is?
Het onderzoek van de Commissie Deetman heeft laten zien dat het zwaartepunt van de misbruikzaken ligt in de periode 1945–1970 en dat misbruik toen nauwelijks door slachtoffers bij de overheid werd gemeld. In het rapport van de Commissie Deetman worden als verklarende factoren onder meer genoemd de taboesfeer rondom seksualiteit, de zwijgcultuur en drempels voor slachtoffers om aangifte te doen. Dit verklaart waarom het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter is gekomen gering is.
Is het waar dat priesters lagere straffen voor seksueel misbruik kregen dan andere individuen in de samenleving? Zo ja, hoe verklaart u deze voorkeursbehandeling? Zo nee, waar blijkt dat uit?
De mij ter beschikking staande systemen kunnen geen inzicht bieden in de door rechters gehanteerde strafmaat in zedenzaken in het verleden, waar het gaat om de vergelijking van straffen die aan priesters of andere Rooms-Katholieke geestelijken zijn opgelegd en de straffen die in vergelijkbare gevallen aan anderen werden opgelegd. Hierbij is tevens van belang dat er weinig vergelijkingsmateriaal is omdat er destijds nauwelijks aangifte werd gedaan en er maar een beperkt aantal zaken tegen Rooms-Katholieke geestelijken aan de rechter is voorgelegd. Ik heb geen aanwijzingen dat vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerk van de justitiële autoriteiten een voorkeursbehandeling genoten.
Waarom duurt het langer dan de in september 2011 voorziene paar maanden was voordat de uitkomst van het feitenonderzoek van het OM naar de sterfgevallen in de zwakzinnigeninstelling Sint Joseph in Heel bekend wordt? Welke aspecten?
De beschikbare onderzoekscapaciteit en het lokaliseren en benaderen van betrokkenen, alsmede het lokaliseren en ontsluiten van relevante archieven hebben ertoe geleid dat het feitenonderzoek tot begin maart 2012 heeft voortgeduurd. Procureur-generaal Moraal heeft tijdens de hoorzitting van uw Kamer op 18 januari 2012 meegedeeld dat het onderzoek naar verwachting dit voorjaar zal zijn afgerond. Momenteel wordt gewerkt aan de eindrapportage.
Is de eerdere vraag of het OM of andere delen van de rechterlijke macht al jaren eerder zouden kennis zouden hebben gehad over het aantal sterfgevallen nog steeds onderwerp van onderzoek? Zo ja, is het vinden van een antwoord op die vraag mede de reden voor de langere duur van het feitenonderzoek?
Deze vraag is nog steeds onderwerp van onderzoek, maar is niet bepalend voor de duur ervan.
Veroordeelde criminelen die nog niet in de gevangenis zitten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Veroordeelde misdadigers lopen vrij rond»?1 Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over het feit dat er in de regio Amsterdam-Amstelland 1 700 veroordeelden vrij zouden rondlopen?2
Ja.
Bevat de genoemde tv-uitzending feitelijke informatie, bijvoorbeeld over het aantal veroordeelden dat tijdelijk dan wel definitief zijn straf ontloopt, die onjuist is? Zo ja, welke? Wat zijn de juiste feiten dan wel?
Het televisieprogramma De Vijfde Dag heeft naar mijn mening terecht aandacht gevraagd voor het aantal veroordeelden dat hun straf nog dient uit te zitten. Ik ben mij bewust van deze problematiek en heb dan ook verschillende maatregelen ingezet om dit aantal te verminderen, zoals in mijn antwoord op vraag 9 is aangegeven.
Het CJIB registreert het aantal lopende zaken in één jaar, dit wil echter niet zeggen dat deze vonnissen allemaal in 2010 zijn uitgesproken. Hierdoor ontstaat er een verschil tussen de cijfers van het programma en de cijfers van het CJIB. Een ander verschil is dat het aantal zaken wordt geregistreerd en niet het aantal personen. Een persoon kan meerdere zaken op zijn naam hebben staan.
Uit de gegevens van het CJIB blijkt dat in 2010 12 610 zaken ten aanzien van principale vrijheidsstraffen (volwassen) zijn aangeboden (ingestroomd). In 2010 zijn 15 440 lopende zaken ten aanzien van principale vrijheidsstraffen (volwassenen) door het CJIB afgedaan. In 771 gevallen werd het vonnis via de zelfmeldprocedure voltrokken, in 4 435 gevallen via aansluitende detentie en in 6 723 gevallen via arrestatie en vervolgens de ten uitvoerlegging van de straf. Daarnaast kregen 253 gevallen gratie, vielen 618 gevallen onder de categorie overig en zijn 2 640 zaken verjaard.
Deelt u het onbegrip van winkeliers die vast moet stellen dat de dader van het misdrijf, waarvan zij het slachtoffer zijn geworden, nog gewoon vrij rondlopen? Zo ja, hoe gaat u dit uitleggen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit onbegrip deel ik. Ik acht het daarom van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de belangen van slachtoffers, nabestaanden en samenleving. In mijn brief van 25 oktober 20113 heb ik uw Kamer bericht over het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB). Dit programma richt zich op het (in samenhang) doorvoeren van verbeteringen in de uitvoeringsketen, waaronder het bevorderen van het sneller ten uitvoerleggen van straffen.
Tevens heb ik in het kader van het actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit specifieke maatregelen genomen om extra aandacht te besteden aan slachtoffers van een overval. Zo is met Slachtofferhulp Nederland (SHN) afgesproken dat zij elk slachtoffer van een overval bezoekt en ondersteunt en wijst op mogelijkheden die het Schadefonds Geweldsmisdrijven biedt. Ter ondersteuning worden slachtoffers van een overval ook door SHN telefonisch benaderd om deze regeling onder hun aandacht te brengen en eventueel een preventieadvies in te plannen. Deze slachtoffers kunnen (vanaf 2010) gebruik maken van een slachtofferregeling, waarbij zij € 1 000,– aan subsidie kunnen ontvangen voor het nemen van preventieve maatregelen.
Hoeveel veroordeelden, waarvan het vonnis door het ontbreken van de kennis van de verblijfplaats van de veroordeelde niet ten uitvoer wordt gelegd, stonden er in 2009, 2010 en 2011 in het landelijke opsporingsregister (OPS) gesignaleerd?
Gemiddeld aantal zaken van volwassenen in OPS4:
2009
2010
20115
Totaal gemiddelde
62 512
61 620
54 437
Aantal vrijheidsstraffen
19 436
17 479
15 432
De cijfers over 2011 zijn gebaseerd op de metingen in de periode januari t/m juli 2011.
Hoeveel veroordeelde daders ontlopen vanwege verjaring van het door hen gepleegde strafbare feit hun opgelegde straf? Kunt u aangeven hoeveel daders dit de afgelopen vijf jaar jaarlijks betreft?
Geëxpireerde zaken (geen personen) terzake van principale vrijheidsstraffen6
2007
929
2008
1 256
2009
2 131
2010
2 659
20117
2 862
Het gaat hier om het aantal principale vrijheidsstraffen voor jeugdigen en volwassen.
Dit zijn voorlopige cijfers (nog niet officieel door CJIB gepubliceerd).
Het aantal geëxpireerde zaken wordt mede bepaald doordat de registratie van onherroepelijke vrijheidsstraffen in 1996 door het CJIB is gestart. Destijds zijn ook oude zaken van voor 1996 in het systeem ingevoerd. Dit leidt er toe dat deze zaken, voor zover ze een verjaringstermijn van 16 jaar hebben (misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld) de afgelopen jaren zijn gaan expireren. Omdat er inmiddels 16 jaar door het CJIB wordt gemeten, verwacht ik dat de expiratie de komende jaren gaat stabiliseren8.
Deelt u de mening dat het in het kader van het voorkomen van recidive veel effectiever is om veroordeelde criminelen daadwerkelijk achter de tralies te zetten in plaats van ze na een volgende veroordeling weer een straf op te leggen, die mogelijk ook weer niet wordt uitgevoerd? Zo ja, waarom zorgt u dan er dan niet eerst voor dat veroordeelde criminelen hun straf ondergaan voordat u minimumstraffen gaat invoeren voor criminelen die een tweede keer worden veroordeeld? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Het uitgangspunt dat een veroordeelde elke straf die hem wordt opgelegd, moet ondergaan, staat los van het voorstel van het kabinet om minimumstraffen in te voeren voor recidive bij zware misdrijven. Overigens gaat het hier om zodanige ernstige misdrijven dat in principe voorlopige hechtenis is aangewezen.
Weet u hoeveel veroordeelden in afwachting van hun gevangenisstraf zich opnieuw schuldig maken aan strafbare feiten? Zo ja, om hoeveel veroordeelden gaat het dan? Zo nee, waarom hebt u geen kennis van deze ernstige vorm van recidive terwijl u stelt dat u recidive, in het algemeen wilt aanpakken?
Het WODC berekent jaarlijks de strafrechtelijke recidive van Nederlandse justitiabelen. Deze gegevens worden opgenomen in de Recidivemonitor. De Recidivemonitor biedt geen inzicht in het aantal veroordeelden dat in afwachting van hun gevangenisstraf opnieuw recidiveert.
Om de recidive te verminderen worden diverse maatregelen genomen. Het sneller ten uitvoer leggen, waardoor er minder mogelijkheid bestaat dat personen in afwachting van hun straf recidiveren, is één van deze maatregelen. Op dit terrein lopen verschillende verbeterinitiatieven. Deze zijn onderdeel van de programma’s Herontwerp Keten Strafrechtelijke Handhaving en Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB) waarover uw Kamer op 29 februari 2012 is geïnformeerd9.
Uit hoeveel leden bestaat het Team Executie Strafvonnissen (TES)? Hoeveel zaken van veroordeelde criminelen die hun straf nog niet hebben ondergaan behandelen zij jaarlijks? Hoeveel zaken lager er voor dit team in de jaren 2009, 2010 en 2011 nog op de plank?
Het TES-team bestaat uit 20 fte. Het TES-team is de afgelopen jaren uitgebreid. Dit heeft zijn vruchten afgeworpen, het aantal zaken op de plank is op 1 januari 2011 gereduceerd tot nul.
In onderstaande tabel is het aantal zaken van het Team Executie Strafvonnisen (TES) weergegeven:
2009
2010
2011
Aantal afgehandelde zaken
179
527
522
Aantal zaken op de plank (peildatum 1 januari)
1 022
6
0
Wat gaat u concreet doen, anders dan het hebben van plannen en uiten van voornemens, om ervoor te zorgen dat er minder veroordeelden hun straf blijven ontlopen? Hoeveel veroordeelde personen zullen er aan het einde van 2012 nog niet de straf hebben ondergaan waarvoor zij zijn veroordeeld? Hoeveel per 2013, 2015 en 2015? Kunt u daarbij een onderscheid maken naar veroordeelden tot vrijheidsstraffen van meer en minder dan 300 dagen?
Ik heb veel concrete maatregelen genomen om het aantal veroordeelden dat vrij rond loopt te beperken, zoals de verlenging van de verdubbelde inzet van het Team Executie Strafvonnissen(TES) tot tenminste 2014, de inzet van diverse zogenaamde «Pakze-teams» bij de politiekorpsen, de in 2011 gestarte doorlichting van 6 500 zaken die langer dan drie jaar in het OPS geregistreerd staan, de onthouding van sociale zekerheidsrechten aan bepaalde OPS-gesignaleerden en de scherpere toepassing en het onderzoek naar de mogelijkheden om een paspoort te onthouden aan bepaalde categorieën onherroepelijk veroordeelden3. Mijn inzet zal de komende tijd gericht zijn op een versterking en uitbouw van deze maatregelen.
Een precieze prognose, hoeveel veroordeelde personen aan het eind van 2012 en latere jaren hun straf niet hebben ondergaan, is niet te geven. Mijn verwachting is dat de resultaten van het Programma Versterking Executie Strafvonnissen (PVES) op termijn het verjaringspercentage gunstig beïnvloeden. Deze inspanningen worden door het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB) voortgezet. Verbetering van de onderlinge uitwisseling van gegevens vormt immers een kernelement van dit programma. De ontwikkeling van het OPS wordt jaarlijks nauwgezet gemonitord. Uw Kamer wordt hier in het kader van de voortgang over het programma USB over geïnformeerd.
Het bericht 'Angst rondtrekkende bendes bij winkelier' |
|
Lilian Helder (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Angst rondtrekkende bendes bij winkelier»?1
Ja.
Klopt het dat grootschalige diefstallen door rondtrekkende Oost-Europese bendes explosief is gegroeid en wordt geschat op een toename van 10% in twee jaar?
De precieze omvang van diefstal gepleegd door rondtrekkende Oost-Europese dadergroepen is niet bekend. Daarom kan ook niet aangegeven worden of deze vorm van criminaliteit in twee jaar met 10% is toegenomen. Van alle veroordeelden vanwege vermogensdelicten was één op de zestig in de periode 2009–2011 van Oost-Europese afkomst zonder vaste woon- of verblijfplaats. Het beeld dat Oost-Europeanen zich in toenemende mate schuldig maken aan vele vormen van vermogenscriminaliteit in de EU wordt onder meer bevestigd door het Nationaal Dreigingsbeeld van 2008 en het Organized Crime Threat Assessment 2011 van Europol.
Wat gaat er mis in de aanpak van politie en Justitie van deze Oost-Europese criminelen zeker gezien het bestrijden van rondtrekkende bendes prioriteit heeft in Europa?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de brief die ik uw Kamer op 26 maart 2012 gestuurd heb (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 911, nr. 64). In die brief heb ik deze en andere aspecten in hun samenhang gepresenteerd.
Hoe beoordeelt u het commentaar van de Utrechtse criminoloog Dina Siegel die zegt dat Europese politici bewust de aard en de omvang van de Oost-Europese misdaad hebben toegedekt in de aanloop naar de toetreding van Oost-Europese landen tot de Europese Unie (EU)?2
Zoals aangegeven in mijn antwoord op Kamervragen van de leden Dijkhoff en Hennis-Plasschaert van 1 maart 2012 (2012Z03941 , zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1954) is het probleem van de misdaad uit Oost-Europa in aanloop naar de toetreding van Oost-Europese landen tot de Europese Unie niet bewust verzwegen of toegedekt. Het nemen van maatregelen tegen de georganiseerde misdaad maakt deel uit van het toetredingsproces tot de Europese Unie. Zowel in de Europese Raad als in nationale parlementen is hierover gesproken. Dat laat onverlet dat criminele bendes die opereren vanuit oostelijke Europese lidstaten, inmiddels een reëel probleem vormen. De aanpak hiervan is een prioriteit van de regering, waarbij nauw wordt samengewerkt met betrokken landen en organisaties als Europol.
Waarom gaan detailhandel Nederland en het Openbaar Ministerie nu pas samenwerken en camerabeelden uitwisselen?
Het uitwisselen van informatie en beeldmateriaal is in 2010 gestart in een pilot, waarin drie grote winkelketens, de politie en justitie deze werkwijze al beproefd hebben. Na de afronding van de pilot in 2011 is overeengekomen deze werkwijze op structurele basis voort te zetten en het aantal deelnemende winkelketens uit te breiden.
Deelt u de mening dat deze bendes het veiligheidsgevoel van de burgers tot een nulpunt laat dalen en het vertrouwen in politie en Justitie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Voor de meeste vormen van criminaliteit waardoor burgers en bedrijven getroffen worden, geldt dat zij van invloed kunnen zijn op het veiligheidsgevoel. Een adequaat optreden van politie en justitie kan bijdragen aan het vergroten van de veiligheidsgevoelens en het vertrouwen in de rechtsstaat. Echter, uit onderzoek is gebleken dat niet altijd sprake is van een rechtevenredige relatie.3 Zo zijn er veilige wijken waar de onveiligheidsgevoelens toch groot zijn. En omgekeerd zijn er onveilige wijken waar men zich toch veilig voelt.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze bendes, die schade veroorzaken bij winkeliers die oploopt tot 250 miljoen euro per jaar, tot op de laatste cent geplukt worden?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de brief die ik uw Kamer op 26 maart 2012 gestuurd heb (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 911, nr. 64).
Welke maatregelen gaat u nemen om deze Oost-Europese bendes en de criminelen die deze bendes aansturen zo snel mogelijk achter slot en grendel te krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Het gratis toegankelijk maken van informatie uit basisregistraties ten behoeve van opsporing |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat (bijvoorbeeld) de gegevens van de Kamer van Koophandel niet vrijelijk beschikbaar zijn voor de politie?
De gegevens in het Handelsregister kunnen door een ieder worden ingezien, dus ook door de politie. Hierop zijn twee uitzonderingen: het zoeken op persoonsnaam en het inzien van afgeschermde woonadressen. Deze opties zijn voorbehouden aan de daartoe in de wet genoemde geautoriseerde partijen. Hieronder valt (onder meer) het Openbaar Ministerie, ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten.
Bent u bekend met het feit dat de mogelijkheden voor bevraging beperkt zijn omdat de politie betaalt per informatievraag?
Per 1 januari 2012 is voor het gebruik van gegevens uit het Handelsregister voor het ministerie van Veiligheid en Justitie de zogeheten budgetfinanciering van kracht. Dit houdt in dat de afzonderlijke instanties, zoals politie en het OM, geen facturen meer krijgen. In plaats daarvan hevelt elk departement jaarlijks een budget over naar het ministerie waar het basisregister onder valt. De administratieve lasten die verbonden waren aan de facturering zijn daarmee weggenomen.
Voor wat betreft de kosten die zijn verbonden aan de toegang tot het Handelsregister ten behoeve van controle en opsporing, heeft de invoering van de budgetfinanciering gezorgd dat mogelijke knelpunten voor het gebruik van de basisregistraties zijn verholpen. Wel zal mijn ministerie nog navraag doen bij de relevante handhaving- en opsporingsdiensten of dit daadwerkelijk het geval is.
Deelt u de mening dat de politie hiermee onnodig wordt beperkt in haar mogelijkheden om bijvoorbeeld inzage te krijgen in financiële constructies van bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de volgende aanbeveling uit het onderzoeksrapport Emergo: «Overheids-instellingen moeten opnieuw zonder betaling toegang krijgen tot de basisregistraties van het Kadaster en Kamer van Koophandel; instanties die (...) immers als monopolisten informatie verzamelen op grond van een wettelijke, publieke taak. Zonder onbetaalde toegang tot deze registraties is het (...) minder goed mogelijk om territoria, branches en groepen personen door te lichten.»?1 Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van basisregistraties is verplicht binnen de overheid. Het kabinet streeft ernaar dat de financiële drempels voor het gebruik van basisregistraties, niet alleen binnen de overheid maar ook daarbuiten, zo veel mogelijk verdwijnen en dat het gebruik ervan toeneemt. De Programmaraad Stelsel Basisregistraties heeft in dit kader een eindbeeld geformuleerd voor de financiering van het gebruik van basisregistraties, waarbij er per 1/1/2015 geen sprake meer is van financiële drempels bij gebruik door overheden en andere gebruikers. Hiermee zal ook de onderlinge facturering en verrekening verdwijnen wat zal bijdragen aan een efficiënte overheid. Dat betekent overigens niet dat het gebruik in de toekomst «gratis» kan zijn maar dat de kosten op andere wijze dan tarifering of beprijzen van gebruik worden gedekt.
Momenteel wordt er een impactanalyse voor dit eindbeeld uitgevoerd specifiek gericht op de kern van het stelsel van basisregistraties: BAG, GBA, Handelsregister, Kadaster, Topografie en de stelselvoorzieningen voor het genoemde eindbeeld. Op basis van de uitkomsten van deze impactanalyse kan eind 2012 nadere besluitvorming plaatsvinden over het door de Programmaraad voorgestelde eindbeeld.
Overigens is het niet zo dat overheidsinstellingen voorheen zonder betaling toegang hadden tot de gegevens in het Kadaster en het Handelsregister.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat de politie zonder betaling toegang krijgt tot bovengenoemde basisregistraties? Welke termijn verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Een dreigend tekort aan gediplomeerde technisch rechercheurs |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen over een tekort aan examinatoren voor technisch rechercheurs? Herinnert u zich de nog onbeantwoorde Kamervragen van 6 januari 2012 over de chaos bij examens op de Politieacademie?1
Ja. De antwoorden op de Kamervragen van 6 januari 2012 zijn door mij op 19 maart 2012 verzonden.
Is het waar dat u nog geen afspraken heeft over het wegwerken van achterstanden in de examinering van technisch rechercheurs, zoals de woordvoerder van de Politieacademie aangeeft? Zo ja, wat gaat u doen om de knelpunten in de examinering van technisch rechercheurs op te lossen?
Zoals ik in mijn antwoorden op de Kamervragen van 6 januari 2012 heb aangegeven, zijn er afspraken gemaakt over het wegwerken van achterstanden in de examinering bij de Politieacademie. Deze afspraken hebben betrekking op alle examens, dus ook op die van technisch rechercheurs. Het bericht dat hier geen afspraken over zijn gemaakt is niet correct.
Heeft u inzicht in de behoefte aan examinering en certificering van technisch rechercheurs om aan de toekomstige behoefte te voldoen? Kunt u de Kamer hier inzicht in geven? Kunt u garanderen dat de problemen met de examinering geen tekorten opleveren in het aantal gecertificeerde technisch rechercheurs?
Korpsen geven jaarlijks op basis van hun personeelsbehoefte de opleidingsbehoefte voor technisch rechercheurs aan bij de Politieacademie. Voor 2012 hebben korpsen totaal 703 opleidingseenheden en trainingen aangevraagd bij de Politieacademie. Hierbij worden in het totaal 694 examens afgenomen. Van 9 workshops wordt geen examen afgenomen. Op de peildatum 19 maart 2012 is er sprake van 8 uitgestelde examens. Hierbij zijn geen examens voor zogenaamde voorbehouden handelingen, zodat er geen (aspirant) technisch rechercheur later dan bedoeld een verplichte certificering behaalt. Dit is een van de garanties die de Politieacademie heeft gegeven bij de aanpak van de examenproblematiek.
Is het waar dat Europese afspraken over Europese regels voor uniforme forensische expertise leiden tot een grotere behoefte aan strengere registratie en toetsing van deskundigen? Zo ja, hoe bereidt de politie zich hierop voor en is dit mogelijk met de huidige middelen?
Of Europese afspraken over uniforme forensische expertise gaan leiden tot een grotere behoefte aan strengere registratie en toetsing van deskundigen is nog niet bekend. In december 2011 heeft de Europese Raad raadsconclusies aangenomen die tot doel hebben het forensisch onderzoek in 2020 op een hoger niveau te tillen en hierdoor de internationale samenwerking te verbeteren. Om dit te bereiken zal eerst in overleg met de lidstaten een actieplan worden opgesteld, dat in juni 2013 gereed dient te zijn. Zodra dit actieplan gereed is en is goedgekeurd, zal duidelijk zijn welke gevolgen dit voor de Nederlandse politie heeft. Overigens is de Europese Commissie gevraagd om dit initiatief zowel beleidsmatig als financieel te ondersteunen.
Is het waar dat de korpsen door de schaarste aan gespecialiseerd personeel de voorkeur geven aan inzet van ervaren rechercheurs in de praktijk? Hoe wilt u voorkomen dat door het uitlenen van examinatoren aan de Politieacademie vertragingen ontstaan in onderzoeken van de politie?
Korpsen zullen altijd een afweging maken over de inzet van hun personeel. Bij de inzet van een beperkte groep gespecialiseerd personeel speelt bovendien dat bij plotseling voordoende calamiteiten prioriteiten dienen te worden gesteld. Politiewerk valt nooit helemaal te plannen. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden zullen korpsen meer of minder ervaren rechercheurs inzetten. Door een goede examenplanning op basis van beschikbaarheid van examinatoren wil ik voorkomen dat deze afwegingen frequent gemaakt moeten worden. Het valt echter niet helemaal uit te sluiten dat in geval van een calamiteit een examen zal moeten worden verschoven.
De opkomsttijden van de politie in Zundert |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie kwam vorig jaar 60 keer te laat bij spoed in Zundert» in dagblad BNDeStem?1
Ja.
Kloppen de cijfers van de gemeente Zundert voor de aanrijtijden van de politie in 2011? Zo nee, wat zijn de cijfers dan? Zo ja, hoe oordeelt u over de veel voorkomende en grote overschrijdingen van de gewenste aanrijtijd?
Ja.
De norm is dat de politie in 80% van de meldingen met prioriteit 1, binnen 15 minuten ter plaatse moet zijn. Dit is inclusief de tijd die nodig is om de melding op te nemen door de gemeenschappelijke meldkamer. Het district Breda, waarbinnen de gemeente Zundert ligt, voldoet als geheel aan deze norm.
Bij een kwart van de meldingen waarbij de politie de norm heeft overschreden, ging het om een melding van de ambulancedienst of de brandweer. Natuurlijk blijft het van belang dat de politie ook in die gevallen zo snel mogelijk ter plaatse is. Bij meldingen voor de ambulance of de brandweer kan er in meer gevallen een «overschrijding» plaatsvinden van de meldkamertijd door de politie. Immers, de meldkamertijd begint automatisch te lopen op het moment dat een van de disciplines de 112-melding opneemt.
Welke factoren veroorzaken de overschrijding van de aanrijtijd? Deelt u de mening dat het grote aantal overvallen en de ligging tegen de grens het juist nodig maken dat de politie in geval van nood snel ter plekke is?
Zoals al eerder bij vraag 2 is aangegeven wordt de grootste overschrijding van de aanrijdtijden van de politie veroorzaakt door meldingen die in 2e of 3e instantie pas voor de politie zijn. De teller voor de aanrijdtijd gaat lopen bij het moment van opnemen bij 112 in de gemeenschappelijke meldkamer.
Kunt u inschatten welke invloed de heropening van een politiebureau gaat hebben op de aanrijtijden? Zijn er nog andere maatregelen genomen om de politie sneller ter plaatse te laten zijn?
Het politiebureau in Zundert is niet heropend. Er wordt tijdelijk door een projectteam gewerkt vanuit het bureau in Zundert.
Binnen het district Breda wordt gewerkt met een districtelijk team Noodhulp voor het rijden op prioriteitmeldingen. Dit betekent dat er door een gespecialiseerd team wordt gereden op de meldingen. De noodhulpvoertuigen zorgen voor bezetting in de verschillende (geografische) cirkels en surveilleren in deze cirkels om de aanrijdtijd zo kort mogelijk te laten zijn. De eenheden kunnen ook ingezet worden bij prioriteitsmeldingen in andere gemeenten binnen het District Breda.
Vanaf december 2011 rijdt er in de nachtelijke uren een noodhulpauto in de cirkel Zundert. Buiten de nachtelijke uren valt Zundert samen met de gemeente Etten-Leur of Rucphen binnen een cirkel. Er rijdt dus 24 uur per dag een Noodhulpauto in het gebied.
Bent u bereid om in overleg te treden met de burgemeester van Zundert en de korpsbeheerder over noodzakelijke maatregelen om ook de burgers van Zundert de noodzakelijke politiezorg te bieden?
Het indelen van capaciteit bij de politie binnen een regiokorps is een verantwoordelijkheid van het Regionaal College en het gezag en geen verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie.
De openbaarmaking van gegevens van 112-bellers |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gegevens van bellers naar 112 gewoon op internet»?1
Ja.
Bent u bekend met websites als 112 meldingen.nl en Alarmeringen.nl?
Ja.
Is het waar dat u eerder heeft aangegeven de situatie onwenselijk te vinden maar dat een oplossing hiervoor te tijdrovend en arbeidsintensief zou zijn?
Ja, ik vind deze situatie onwenselijk. Ik zal daarom de besturen van meldkamers er nogmaals op wijzen om terughoudender om te gaan met het verstrekken van privé gegevens in de doormelding via het P2000 alarmeringssysteem. Maatregel op langere termijn is vervanging van het huidige P2000 systeem medio 2014. Bij vervanging van het systeem zal versleuteling van de berichten één van de belangrijkste eisen zijn, zodat het scannen van de paging berichten van het P2000 systeem niet meer mogelijk is, en de berichten niet langer zijn terug te vinden op bovengenoemde websites
Bent u bekend met het feit dat met bovengenoemde sites dieven en inbrekers in feite worden gefaciliteerd?
Wanneer in de meldkamer terughoudender wordt omgegaan met het verstrekken van privé-gegevens in de doormelding via het P2000 alarmeringssysteem kan voorkomen worden dat informatie die gebruikt kan worden door criminelen is terug te vinden op internet.
Deelt u de mening dat het hier wel degelijk gaat om een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft in een richtlijn al in 2007 aangegeven dat het plaatsen van persoonsgegevens op internet alleen mag na persoonlijke toestemming. Het CBP doet echter geen uitspraak over het feit of de websitebeheerders in dit geval een overtreding begaan. Het College laat de beslissing aan het Openbaar Ministerie en de strafrechter om op basis van de Wet Bescherming persoonsgegevens te bepalen of hier een overtreding is begaan.
Deelt u de mening dat een en ander ook niet leidt tot een meer effectieve noodhulpverlening of opsporing? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor effectieve noodhulpverlening of opsporing is het ongewenst dat de persoonsgegevens van de melders via internet zijn te traceren.
Waarom wordt geen gebruik gemaakt van het afgeschermde C2000-systeem in plaats van P2000?
Bij paging (P2000) wordt gebruik gemaakt van eenrichtingverkeer communicatie, hoger zendvermogen en een andere (lagere) frequentie dan het C2000-netwerk. Deze lagere frequentie garandeert binnenshuis een beter bereik. Hulpverleners die door middel van alarmering (en dus P2000) worden opgeroepen, bevinden zich vaak in een gebouw of object.
Bent u voornemens om alsnog maatregelen te nemen om deze praktijk een halt toe te roepen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het gebrek aan toezicht op escortbedrijven |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Illegaal escortbureau kan z’n gang gaan» en «Amper toezicht op clandestiene escort»?1 Herinnert u zich de Kamervragen over escortbedrijven zonder vergunning?2
Ja.
Deelt u de mening dat de overheid er amper in slaagt illegale escortbedrijven aan te pakken? Zo ja, hoe komt dit en wie is daar verantwoordelijk voor? Zo nee, waaruit blijkt precies dat de aanpak van illegale escortbedrijven wel slaagt?
Het prostitutiebeleid is een lokale aangelegenheid en er bestaan op dit moment nog flinke verschillen in het vergunningenregime dat gemeenten toepassen op escortbedrijven. Momenteel is het nog mogelijk dat een escortbedrijf legaal opereert zonder vergunning. Het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden in de seksbranche, waarmee uw Kamer inmiddels heeft ingestemd, beoogt aan deze problematiek een einde te maken. Zo maakt het wetsvoorstel prostitutiebedrijven, waaronder escortbedrijven, vergunningplichtig en worden aan vergunningen een aantal voorwaarden verbonden: een bedrijf moet op een vaste locatie worden gevoerd, de exploitant van een prostitutiebedrijf is bereikbaar voor toezichthouders, de exploitant of beheerder moet aanwezig zijn en adverteren is alleen toegestaan met het in de vergunning vermelde vergunning- en vaste telefoonnummer. Met de invoering van de wet zullen naar verwachting de lokale verschillen in het beleid grotendeels vervallen en zal het onderscheid tussen het legale en het illegale deel van de branche duidelijker worden. Daardoor wordt het toezicht op de branche makkelijker.
Ter versterking van de informatiepositie van de toezichthouder zal verder een landelijk register van verleende escortvergunningen worden ingericht. De toezichthouder kan hiermee, onafhankelijk van waar de vergunning is afgegeven, op elk moment inzicht krijgen in de vergunning en de daaraan verbonden voorwaarden. In het landelijk register zijn tevens weigeringen en intrekkingen van gemeentelijke vergunningen van onder meer escortbedrijven opgenomen. Gemeenten die, op grond van bepaalde omstandigheden, een vergunning hebben geweigerd of ingetrokken moeten dit onverwijld bij het register melden. Gemeenten die een aanvraag van een prostitutiebedrijf moeten beoordelen kunnen dus in de toekomst zien of in een andere gemeente met betrekking tot de vergunningaanvrager eerder een vergunning is geweigerd of ingetrokken. Daarmee kan het shoppen van exploitanten worden tegengegaan. Indien blijkt dat een bedrijf niet vergund is, kunnen bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen worden genomen. Ik verwacht dat het wetsvoorstel een flinke verbetering van het toezicht en de handhaving zal opleveren.
Is het waar dat gemeenten er niet in slagen illegale escortbedrijven tegen te gaan? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waarom is dat niet waar? Waaruit blijkt dat gemeenten er wel in slagen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het nog steeds mogelijk is dat escortbedrijven waarvan een vergunning wordt geweigerd in een andere gemeente actief kunnen worden? Zo ja, hoe kan dat worden voorkomen? Zo nee, wat is daar niet waar aan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het aantal illegale escortbedrijven een veelvoud is van het aantal legale bedrijven? Zo ja, kunt u een indicatie geven van de verhouding tussen legale en illegale escortbedrijven? Zo nee, waarom is dat niet waar?
In de tweede evaluatie van de opheffing van het algemeen bordeelverbod3 is geconstateerd dat het onmogelijk is een enigszins betrouwbare schatting van het aantal niet-vergunde seksinrichtingen in Nederland te geven, aangezien een aanzienlijk deel van de responsgemeenten dit niet (precies) kon aangeven. Wel is duidelijk dat het bij de niet-vergunde bedrijven veelal gaat om niet-locatie gebonden prostitutie, zoals escortbedrijven.
Is het waar dat escortbedrijven zonder vergunning kunnen adverteren? Welke regels en afspraken met de media gelden nu voor advertenties van escortbedrijven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2, 3, 4 en 11 is het momenteel nog toegestaan dat een escortbedrijf legaal opereert zonder vergunning. Het wetsvoorstel zal hier een eind aan maken door ieder escortbedrijf in Nederland vergunningplichtig te maken. Adverteren zal volgens het wetsvoorstel alleen toegestaan zijn met het in de vergunning vermelde vergunning- en vaste telefoonnummer, waardoor deze bedrijven makkelijker traceerbaar worden. Escortbedrijven die in strijd met de advertentievoorwaarden handelen zijn strafbaar. Kranten en andere advertentiemedia zijn niet verplicht om deze advertentieverplichtingen te controleren, maar zouden dat wel kunnen. Dat biedt een aanknopingspunt om media – bijvoorbeeld door het sluiten van convenanten – ertoe te bewegen illegale advertenties niet te plaatsen.
Deelt u de mening dat, vooral vanwege het vluchtige karakter van de escortbranche, het tegengaan van illegaliteit en het handhaven van een vergunningplicht slechts mogelijk is als alleen legale bedrijven kunnen adverteren? Deelt u de mening dat alleen een landelijk register niet voldoende is? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstellingen? Deelt u de mening dat zowel de illegale adverteerder als degene die de advertentie plaatst strafbaar zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de vrees dat door het niet optreden tegen illegale escortbedrijven de kans dat mensenhandel buiten het zicht van de autoriteiten blijven levensgroot is en er slachtoffers van vrouwenhandel en gedwongen prostitutie worden gemaakt? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het onverteerbaar is dat dergelijke zware misdrijven worden genegeerd? Wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer niet wordt opgetreden tegen illegale escortbedrijven blijven misstanden, zoals gedwongen prostitutie, bestaan. Dergelijke zware misdrijven mogen niet worden genegeerd en om die reden is de bestrijding van mensenhandel door dit kabinet ook als prioriteit benoemd. Het wetsvoorstel ter regulering van de prostitutie zal een belangrijke rol spelen bij de bestrijding van mensenhandel.
Daarnaast is een doelstelling van dit kabinet dat het aantal aangepakte criminele organisaties – waaronder organisaties die zich met mensenhandel bezighouden – aan het eind van deze kabinetsperiode is verdubbeld. Andere voorbeelden van maatregelen zijn het recent bij uw Kamer ingediende voorstel om de maximumstraffen voor mensenhandel te verhogen4 en het in december 2012 vastgestelde en aan uw Kamer aangeboden actieplan voor de rijksbrede aanpak van de loverboyproblematiek.
Deelt u de mening dat de capaciteit voor de handhaving van de regels ten aanzien van prostitutie te laag is? Zo ja, heeft dit te maken met een verkeerde prioriteitstelling bij politie en gemeenten of zijn er andere redenen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van mensenhandel is reeds een landelijke prioriteit van de politie. Er wordt zoveel capaciteit als nodig hiervoor ingezet. Het is van belang dat ook gemeenten hun taken in toezicht en handhaving in de prostitutiesector stevige oppakken. Het wetsvoorstel biedt hen hiertoe het benodigde instrumentarium. Veel (grotere) gemeenten doen dat overigens ook al steeds meer, dat juich ik toe. Wanneer de gemeenten het toezicht en de handhaving van de vergunningen op zich nemen, kan de politie (extra) capaciteit inzetten voor de opsporing van ernstige misstanden en mensenhandel.
Hoeveel politieambtenaren zijn er in Nederland specifiek gericht op het bestrijden van mensenhandel?
Elke politieregio heeft gecertificeerde mensenhandelrechercheurs in dienst. Het totaal aantal politiefunctionarissen dat zich richt op de aanpak van mensenhandel is echter geen vast gegeven. Mensenhandel is een ernstig misdrijf dat door de politie met prioriteit wordt aangepakt met – bij voorkeur – multidisciplinaire teams. In deze teams werken politiefunctionarissen uit verschillende teams, zoals de Vreemdelingenpolitie, recherche en zedenpolitie, samen met partijen als de Inspectie SZW en de FIOD. Deze teams wijzigen continue in aantal en samenstelling.
In hoeverre kan met de nieuwe Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche op het moment dat die in werking treedt wel opgetreden worden tegen bovengenoemde mistoestanden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat die wet een papieren tijger wordt als daarnaast niet ook voldoende capaciteit voor de handhaving daarvan wordt gereserveerd? Zo ja, hoe gaat u zorgen voor meer capaciteit, bijvoorbeeld in het kader van de prioriteitstelling van de Nationale Politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat gaat u als verantwoordelijk bewindspersoon doen om ervoor te zorgen dat de wet- en regelgeving ten aanzien van prostitutie wel gehandhaafd gaat worden? Op welke concrete resultaten, anders dan door u geuite voornemens en beloften, ten aanzien van de bestrijding van illegale prostitutie kunt u over een jaar aanspreken?
Zoals hiervoor uiteen gezet zal het wetsvoorstel het toezicht op de prostitutiebranche versterken. Gemeenten zullen een belangrijke rol gaan spelen bij het toezicht, waardoor ook politiecapaciteit effectiever kan worden ingezet ten behoeve van de handhaving. De laatste jaren is veel geïnvesteerd in de versterking van de bestuurlijke aanpak. Onder meer dankzij de ondersteuning door de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC) pakt het bestuur meer en meer haar rol. Ik verwijs hier onder meer naar de aanpak van de gemeenten Alkmaar en Den Haag (Doubletstraat), die uitermate succesvol zijn.
Het beheer van belangrijke politiespullen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie slordig met dienstspullen ex-agenten»? Welke risico’s kunnen ontstaan door het ongeoorloofd bezit van politievoorwerpen?1
Ja. Ik ben mij bewust van het feit dat het ongeoorloofd bezit van politievoorwerpen risico’s met zich mee kan brengen.
Is het waar dat de heer Franx u tijdens een gesprek geconfronteerd heeft met voorwerpen uit zijn dienstverband als agent, die hij nadien nooit in heeft hoeven leveren? Was u ook verbijsterd over de onzorgvuldigheid, waardoor dit heeft kunnen gebeuren? Wat voor actie heeft u hierop ondernomen?
De heer Franx heeft mij tijdens een gesprek enkele voorwerpen laten zien, die hij na het beëindigen van zijn dienstverband niet heeft ingeleverd. Ik heb vernomen dat het korps hier in een eerdere fase schriftelijk om heeft gevraagd.
In het gesprek heb ik de heer Franx verzocht de voorwerpen alsnog in te leveren. Naar ik heb vernomen heeft de heer Franx de voorwerpen inmiddels bij het korps geretourneerd.
Heeft u inzicht in het aantal spullen dat agenten na het beëindigen van hun betrekking niet hoeven inleveren? Weet u of hierin verschillen bestaan tussen de korpsen en welke voorwerpen vooral niet ingenomen worden?
Voor het uitoefenen van de politiefunctie wordt een breed scala aan voorwerpen beschikbaar gesteld die door de werkgever worden bekostigd. Het eigendomsrecht van deze voorwerpen is en blijft bij de korpsen. Na uitdiensttreding dienen alle voorwerpen derhalve te worden ingeleverd en ingenomen.
De uitrusting van agenten en de eerste uitrusting van aspirant agenten wordt door de korpsbeheerders beschikbaar gesteld waarbij gebruik wordt gemaakt van de eigen logistieke en administratieve organisatie van de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland (VtSPN). Voor de vervanging van de persoonlijke uitrusting heeft de agent beschikking over een persoonlijk budget dat via een gesloten bestelprocedure bij de VtSPN kan worden ingezet. De administratie van de verstrekte goederen wordt binnen de eigen korpsadministratie bijgehouden.
Bij beëindiging van de dienstbetrekking wordt bij ieder korps de bewapening, de uniformkleding en de uitrusting ingenomen. Bij een overstap naar een ander korps wordt slechts de bewapening ingenomen. De administratie van de bewapening wordt binnen ieder korps bijgehouden, niet op centraal niveau. Er bestaat er geen landelijk uniform protocol voor de verstrekking en inname van de overige goederen waardoor op centraal niveau geen gedetailleerd inzicht aanwezig is.
Op welke manier voert de politie een administratie van de spullen die aan agenten verstrekt worden om hun werk te doen? Wordt de inname van deze spullen ook geadministreerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u de invoering van de nationale politie gebruiken om schoon schip te maken en de verstrekking van belangrijke politiespullen goed te administreren? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er ook zicht komt op reeds verstrekte spullen?
Ik acht het van belang om binnen de nieuwe politieorganisatie belangrijke politiespullen goed te administreren om maatschappelijke risico’s te voorkomen. Door realisatie van de nationale politie worden de huidige complexiteit en diversiteit aan korpsadministraties voor het vastleggen van belangrijke politiespullen aanzienlijk vereenvoudigd en geüniformeerd. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, zal de administratie op hoofdpunten worden beperkt en blijft het daarbij mijns inziens noodzakelijk een beroep te doen op de eigen integriteit en verantwoordelijkheid van politiepersoneel.
In diverse artikelen in politiebladen en korpsbladen is het politiepersoneel het afgelopen half jaar gewezen op de noodzaak om politiekleding en overige artikelen in te leveren, en de risico’s die kunnen ontstaan als politiekleding en andere artikelen in handen komen van onbevoegden.
De verantwoordelijkheid van korpsbeheerders op dit punt zal in het nieuwe bestel overgaan op de Korpschef en de chefs van de eenheden van de nieuwe politieorganisatie. Uit de reactie van de Raad van Korpschefs en de kwartiermaker Nederlandse Politie maak ik op dat deze visie wordt ondersteund.
Het bericht 'ruim 2600 veroordeelden ontlopen cel met succes |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Ruim 2600 veroordeelden ontlopen cel met succes»?1
Ja.
Is het waar dat meer dan 2600 veroordeelden, die zich voor Justitie hebben schuilgehouden, hun vonnis in 2010 zagen verjaren (25% meer dan in 2009)?
Ja. Het aantal geëxpireerde zaken wordt mede bepaald doordat de registratie van onherroepelijke vrijheidsstraffen in 1996 door het CJIB is gestart. Destijds zijn ook oude zaken van voor 1996 in het systeem ingevoerd. Dit leidt er toe dat deze zaken, voor zover ze een verjaringstermijn van 16 jaar hebben (misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld) de afgelopen jaren zijn gaan expireren. Omdat er inmiddels 16 jaar door het CJIB wordt gemeten, verwacht ik dat de expiratie de komende jaren gaat stabiliseren2.
Voor wat voor soort misdrijven zijn deze criminelen veroordeeld? Vormen zij een gevaar voor de samenleving?
Het betreft hier verschillende soorten misdrijven. Uit een korte analyse van de beschikbare cijfers blijkt dat het in veel gevallen gaat om misdrijven waarop in het Wetboek van Strafrecht een maximale straf langer dan drie jaar staat, zoals het in bezit hebben van valse reisdocumenten of het plegen van diefstal in vereniging3. Ik acht het van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de belangen van slachtoffers, nabestaanden en de samenleving. Het niet ten uitvoer leggen van vonnissen ondermijnt het vertrouwen van de burger in de rechtsstaat. In mijn brief van 25 oktober 20114 heb ik uw Kamer bericht over het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen. Dit programma richt zich op het (in samenhang) doorvoeren van verbeteringen in de uitvoeringsketen, waaronder het bevorderen van het sneller ten uitvoerleggen van straffen.
Deelt u de mening dat dit niet is uit te leggen aan slachtoffers, nabestaanden en de samenleving en dat dit het vertrouwen in politie en Justitie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het, zoals het Openbaar Ministerie zegt, dat ongeveer twee op de drie veroordeelden actief gezocht moet worden om ze de gevangenis in te krijgen, na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak, en dat 62% van de veroordeelden, die niet al vastzaten, niet reageert op een oproep om zich bij de gevangenis te melden? Welke maatrgelen gaat u nemen om deze veroordeelden in het vervolg per direct op te sporen en achter slot en grendel te zetten?
Ja, dat klopt. Ik heb al diverse maatregelen genomen om het aantal veroordeelden dat vrij rond loopt te beperken. Zo is de verdubbelde inzet van het Team Executie Strafvonnissen (TES) verlengd tot tenminste 2014, zijn diverse zogenaamde «Pakze-teams» bij de korpsen ingezet en is in 2011 gestart met de doorlichting van 6 500 zaken die langer dan drie jaar in het OPS geregistreerd staan. Daarnaast zijn er maatregelen genomen gericht op de onthouding van sociale zekerheidsrechten aan bepaalde OPS-gesignaleerden en een betere toepassing van de mogelijkheden die de Paspoortwet biedt. Mijn inzet zal de komende tijd gericht zijn op een versterking en uitbouw van deze maatregelen.
Ziet u, naast het vergroten van de pakkans, aanleiding om de gevallen en/of gronden voor de voorlopige hechtenis uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen aanleiding om de gevallen en/of gronden voor de voorlopige hechtenis uit te breiden. Artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering geeft een aantal gronden aan om een persoon in voorlopige hechtenis te nemen in afwachting van de zitting, zoals vluchtgevaar, de maatschappelijke veiligheid en het recidivegevaar. De voorlopige hechtenis kan tussentijds worden geschorst als deze gegronde redenen niet meer aanwezig zijn. Dit is aan het oordeel van de rechter.
Niet uitgesloten kan worden dat in individuele gevallen mensen die uit preventieve hechtenis zijn vrijgelaten een misdrijf begaan. De enige oplossing om dit te voorkomen is om alle preventief gehechten in voorlopige hechtenis te houden. Deze oplossing verdraagt zich echter niet met de bepalingen in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en kan tot gevolg hebben dat er onevenredig veel schadevergoeding dient te worden uitgekeerd omdat iemand uiteindelijk niet wordt veroordeeld.
Welke maatregelen gaat u per direct nemen om te voorkomen dat nog meer veroordeelden hun straf zullen ontlopen?
Zie antwoord vraag 5.
Het opslaan van adresbestanden door Twitter |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Twitter geeft toe: ze slaan je adresboek op»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat vergelijkbaar met Facebook, ook Twitter via een applicatie hele adresboeken met namen, telefoonnummers en e-mailadressen van gebruikers uploadt naar de eigen server en deze informatie daar tot zelfs 18 maanden lang opslaat?
Ik heb de berichten hierover gelezen, maar kan de juistheid hiervan niet op grond van eigen informatie bevestigen.
Deelt u de mening dat dit een privacyschending is van zowel de gebruiker als van diens contacten?
Het oordeel of er in casu sprake is van een schending van de Wet bescherming persoonsgegevens, en het eventueel inzetten van handhavende maatregelen, is niet aan mij, maar aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en doet geen mededelingen over lopende of voorgenomen onderzoeken.
Overtreedt Twitter naar uw mening de Wet bescherming persoonsgegevens omdat aan gebruikers niet «ondubbelzinnige toestemming» wordt gevraagd voor de opslag van hele adresbestanden op hun server? Indien nee, acht u deze handelswijze wenselijk?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de opslag van adresbestanden zich naar uw mening tot artikel 5, derde lid van de e-privacy richtlijn (2002/58/EG) waarin is bepaald dat het opslaan van cookies alleen is toegestaan op voorwaarde dat informatie wordt verschaft aan de gebruiker over het doel van verwerking en daarbij de mogelijkheid wordt geboden om een dergelijke verwerking te weigeren?
Artikel 5, derde lid van de e-privacy richtlijn is geïmplementeerd in artikel 4.1 van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen. Op de naleving van dit artikel ziet de OPTA toe. Of voldaan is aan de voorwaarden van deze bepaling en het eventueel inzetten van handhavende maatregelen is ter beoordeling van de OPTA. Ook de OPTA is een onafhankelijke toezichthouder die geen mededelingen doet over lopende of voorgenomen onderzoeken. In het algemeen geldt bij een mogelijke samenloop van bevoegdheden tussen OPTA en CBP dat zij hierover zullen overleggen, conform hun samenwerkingsconvenant.
Welke stappen onderneemt u ten aanzien van telecom- en social networkaanbieders om ervoor te zorgen dat wetgeving inzake gegevensbescherming in Nederland volledig wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 3.
Overtredingen Arbeidstijdenwet politie |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de Arbeidstijdenwet door de politiekorpsen vorig jaar in totaal 350 000 keer is overtreden?1
Halfjaarlijks vindt er bij politie op eigen initiatief een zogenaamde ATW monitor plaats. De laatst gehouden monitor over het eerste halfjaar 2011 gaf een totaal beeld van 180 000 overtredingen op vijf thema’s, die ook door de inspectie SZW worden onderzocht. Het aantal van 350 000 dat de Telegraaf beschrijft, is daarmee een eigen conclusie.
Het aantal van 180 000 benadert de uitkomsten van de daaraan voorafgaande monitor over het laatste halfjaar 2010 die uitkwam op 186 000 overtredingen. Afgezet tegen enkele jaren geleden is het aantal overigens aanzienlijk verminderd. Het aantal blijft overigens zorgelijk hoog.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van dit enorm hoge aantal overschrijdingen?
Voor de oorzaken van de overschrijdingen en de korte en lange termijn maatregelen die ik wil treffen, verwijs ik u naar het recent uitgevoerde onderzoek van de Inspectie SZW en mijn reactie daarop, die u een dezer dagen van mij ontvangt.
Wat zijn de gevolgen van deze overschrijdingen voor de korpsen, de teams en de individuele agenten?
Overtredingen leiden tot een risico op boetes voor de korpsen bij herhaalde en ernstige overtredingen van de ATW en het risico van ziekte, gevaar voor veiligheid voor teams en medewerkers bij overbelasting. Op individueel niveau leiden overtredingen voorts tot overwerk. Deze overwerk-uren hebben overigens geen invloed op het contractueel overeengekomen aantal te werken uren op jaarbasis. Het Besluit Bezoldiging voorziet in compensatie voor deze uren (vrije tijd, geld en een toeslag per overgewerkt uur).
Deelt u de mening van de politiebonden dat de oorzaak deels ligt in de verhouding tussen de hoeveelheid werk en het totale beschikbare politiepersoneel? Zo nee, waarom niet?
De politiecapaciteit is per definitie begrensd, de vraag naar politiezorg is dat niet. Een onderzoek acht ik dus niet zinvol. Wat wel van belang is, is dat het gezag en de leiding van de politie voortdurend keuzes maken en prioriteiten stellen. De prioriteiten moeten zodanig worden gesteld dat de geprioriteerde werkzaamheden gedaan kunnen worden met de beschikbare capaciteit.
Bent u bereid te (laten) onderzoeken hoe het staat met de verhouding van de hoeveelheid werk en beschikbare capaciteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u het aantal overschrijdingen fors terugdringen en wat zijn daardoor de mogelijke gevolgen voor de korpsen, de teams en de individuele agenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat nog meer zaken op de plank blijven liggen als agenten zich strikter gaan houden aan de Arbeidstijdenwet? Hoe gaat u dit voorkomen?
Een striktere toepassing van de ATW leidt tot minder inzetbare uren. Ik tref echter ook andere maatregelen om het aantal inzetbare uren op peil te houden, waaronder de reductie van de administratieve lasten bij de politie, en de stroomlijning van de strafrechtketen. Al met al is mijn inzet de productiviteit van de politie te verhogen.
Hoeveel aangiftes en lopende zaken zijn er in 2011 op de plank blijven liggen en dus onopgelost gebleven?
De definitieve cijfers inzake de prestaties van politie en het openbaar ministerie over 2011 zijn nog niet beschikbaar. Deze zullen in mei van dit jaar via het jaarverslag politie en het jaarverslag van het openbaar ministerie openbaar worden gemaakt. Voor de cijfers voor eerdere jaren verwijs ik naar de eerdere jaarverslagen.