Het bericht dat Nederland de geldkraan van beroemd onderzoek naar zwarte gaten dicht draait |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Nederland draait geldkraan dicht van beroemd onderzoek naar zwarte gaten»?1
Ik deel de conclusie dat de «geldkraan zou zijn dichtgedraaid» niet. Zie het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze beoordeelt de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) of er sprake is van maatschappelijke impact? Kunt u dit uitgebreid toelichten? Kunt u daarnaast een definitie geven van maatschappelijke impact?
In aanvragen voor NWO-subsidies dient te worden beschreven hoe het onderzoek zou kunnen bijdragen aan de samenleving en aan de economie. De gevraagde toelichting en de wijze van beoordeling hiervan verschilt per financieringsinstrument en wordt toegelicht in de call for proposals. Dit is te verklaren door de aard van het voorgestelde onderzoek. Van een onderzoeker die een aanvraag doet voor financiering voor een thematisch programma binnen de nationale onderzoeks-prioriteiten, zoals de Nationale Wetenschapsagenda of één van de topsectoren, vraagt NWO logischerwijs meer naar kennisbenutting en impact dan van een onderzoeker die een aanvraag indient binnen de calls die gericht zijn op vrij onderzoek. In de NWO-strategie 2019–2022 definieert NWO maatschappelijke impact als volgt: «maatschappelijke (culturele, economische, industriële, ecologische of sociale) veranderingen die (mede) het gevolg zijn van door onderzoek gegenereerde kennis en kunde».
Hoe beoordeelt u de maatschappelijke impact van experimenten met de Event Horizon Telescope die dit jaar wereldwijd de voorpagina’s en internationale journaals haalden met de eerste foto van een zwart gat?
De impact van het experiment met de Event Horizon Telescope dat heeft geleid tot de eerste foto van een zwart gat is vooral van wetenschappelijke aard. Het gaat hier om een doorbraak in de fundamentele wetenschap. De maatschappelijke impact van deze doorbraak moet worden gezien in het licht van de waardering die de samenleving heeft voor dit soort fundamentele wetenschap, met name als deze betrekking heeft op de oorsprong van ons bestaan. Door de foto is veel positieve aandacht ontstaan voor de Nederlandse wetenschap. Ik vind het belangrijk dat zo veel mogelijk mensen kennis kunnen nemen van dit soort fundamentele doorbraken. Gezien het belang van goede communicatie hierover en omdat deze veel vergt van Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep, heb ik éénmalig een bedrag van € 200.000 toegekend ter ondersteuning. Zie ook de antwoorden op de vragen van de heer Paternotte over de Nederlandse participatie in de Event Horizon Telescope (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 523).
Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse onderzoekers en universiteiten, die een prominente rol hebben gespeeld bij dit project?
Dat hangt af van besluitvorming van verschillende instellingen en organisaties en van de kwaliteit van (nieuwe) financieringsverzoeken. Zo is Prof. dr. Heino Falcke medeaanvrager binnen het «The Dutch Black Hole Consortium». Voorts is aannemelijk dat in de toekomst nieuwe aanvragen zullen volgen zodat er mogelijk alsnog NWO-financiering komt. Ook andere (Europese) financieringsbronnen kunnen een rol spelen. Tot slot merk ik op dat ook voor de betrokken universiteiten een rol is weggelegd bij de financiering van dit type onderzoek.
Hoe reflecteert u op de NWO als subsidieverstrekker nu de geldkraan voor dit onderzoek is dichtgedraaid?
Zoals ik al in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven deel ik de conclusie dat «de geldkraan is dichtgedraaid» niet. NWO kan als subsidiegever niet meer uitgeven dan op haar begroting staat en zal dus voortdurend scherpe keuzes moeten maken. Dat doet zij zo onafhankelijk mogelijk, op basis van peer review. Ik heb er alle vertrouwen in dat NWO in het beoordelingsproces van onderzoeksvoorstellen de juiste keuzes maakt.
Het onderhoud aan de vuurtoren te Egmond aan Zee, waarbij mogelijk chroom 6 is vrijgekomen |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de problemen rond het onderhoud van de vuurtoren te Egmond aan Zee?1
Ja, ik ben op de hoogte van de problemen rondom de communicatie bij het onderhoud van de vuurtoren te Egmond aan Zee.
Wat zijn bij dit type projecten, in het algemeen, de voorschriften als het gaat om de communicatie naar omwonenden en naastgelegen ondernemingen?
Wat de best passende werkwijze is voor communicatie met omwonenden wordt voor werkzaamheden aan vuurtorens per situatie specifiek bepaald. Dit hangt onder andere af van de ligging van de vuurtoren ten opzichte van de omwonenden en naastgelegen ondernemingen.
Op welke wijze heeft de communicatie rond het onderhoud van de vuurtoren in Egmond aan Zee voorafgaand aan het project plaatsgevonden?
Voorafgaand aan de werkzaamheden heeft afstemming plaatsgevonden met De BUCH. De BUCH is een werkorganisatie voor de zelfstandige gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo, die één gezamenlijke ambtelijke organisatie hebben. Tijdens de werkzaamheden is zowel telefonisch, per e-mail als persoonlijk op de bouwplaats contact geweest met De BUCH. Dit contact ging over de monumentale status van het object in relatie tot de uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast zijn asbestsanering, verwijderen van chroom-6, vandalismebestrijding en de voortgang van de werkzaamheden besproken. Met De BUCH is niet gesproken over communicatie naar de omgeving.
Wie is verantwoordelijk voor betrekken van omwonenden en naastgelegen ondernemingen?
De gemeente is in dit specifieke project verantwoordelijk voor de monumentale status van het object. Rijkswaterstaat is eigenaar van het object en als opdrachtgever verantwoordelijk voor de werkzaamheden aan de vuurtoren. In die hoedanigheid is Rijkswaterstaat ook verantwoordelijk voor het betrekken van en communiceren met omwonenden en naastgelegen ondernemingen.
Wat is hierbij de rol van de gemeente?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is hierbij de rol van Rijkswaterstaat?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze zijn omwonenden en naastgelegen ondernemingen geïnformeerd, nadat bij de werkzaamheden chroom 6 is aangetroffen en de werkzaamheden maandenlang stil lagen?
De omwonenden en naastgelegen ondernemingen zijn over de werkzaamheden niet geïnformeerd. Er heeft alleen afstemming plaatsgevonden met de betrokken gemeenten (De BUCH). Overigens is de volksgezondheid nooit in het geding geweest.
Is er in de maanden dat het onderhoud aan de vuurtoren stil lag, gewerkt aan een nieuw onderhoudsplan, waarin gevaarlijke stoffen als chroom 6 op een voor de volksgezondheid verantwoorde manier zouden worden verwijderd? Zo ja, is dit onderhoudsplan ter inzage beschikbaar? Op welke wijze is dit nieuwe plan besproken met de belanghebbende omwonenden? Zo nee, waarom is er geen dergelijk plan gemaakt?
Ja, er is een nieuw onderhoudsplan gemaakt. Dit plan is op verzoek ter inzage beschikbaar. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat, door een onvolledige afdichting rond de vuurtoren, er op enig moment sprake was van stofwolken, mogelijk met chroom 6, die zich over de omgeving verspreiden? Zo ja, was hierdoor sprake van een gevaar voor de volksgezondheid? Hoe zijn omwonenden hierover geïnformeerd? Welke maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat er een gevaar voor de volksgezondheid zou ontstaan?
Vanaf juni 2018 tot heden worden werkzaamheden verricht aan de vuurtoren. Het verwijderen van chroom-6-houdende verf is gestart op 10 juli en was op 26 juli 2019 afgerond. Deze werkzaamheden met chroom-6 zijn destijds in verschillende afgesloten ruimten verricht, en daarbij zijn alle benodigde veiligheidsmaatregelen genomen en metingen verricht. Na afloop van de werkzaamheden met chroom-6 zijn alle ruimtes zorgvuldig gereinigd en is het chroom-6 houdend materiaal afgevoerd.
Daarna hebben straalwerkzaamheden plaatsgevonden aan onderdelen waar we van hebben vastgesteld dat deze geen chroom-6 bevatten. Het gaasdoek dat ter afscherming om de vuurtoren hangt, kan afhankelijk van de windkracht en richting straalstof doorlaten. Dit heeft ook plaatsgevonden. Zoals hierboven aangegeven bevatte dit straalstof geen chroom-6: er was dus geen gevaar voor de volksgezondheid.
Bestaat er een protocol dat dient te worden toegepast als bij onderhoud (mogelijk) sprake is van gevaarlijke stoffen zoals chroom 6? Zo ja, is dit protocol ter inzage beschikbaar? Is dit protocol in dit geval toegepast? Zo nee, waarom niet?
Ja, er bestaat een zodanig protocol. Dit betreft het beheersregime chroom-6, dat is opgesteld door Rijksvastgoedbedrijf, ProRail en Rijkswaterstaat. De Minister van Binnenlandse Zaken heeft uw Kamer, mede namens mij, daar op 12 juli 2019 over geïnformeerd2. Dit beheersregime wordt toegepast door de gehele sector Rijk en is beschikbaar op het Arboportaal3.
Tijdens de werkzaamheden aan de vuurtoren in Egmond is geen gebruik gemaakt van dit regime, omdat het toen nog niet beschikbaar was. Wel is uiteraard conform vigerende maatregelen volgens het Veiligheid- en Gezondheidsplan gewerkt. Een VenG-plan is een verplichting uit het Arbobesluit (artikel 2.28) en beschrijft de maatregelen die we nemen op gebied van Veiligheid en Gezondheid op de bouwlocatie. Op grond van het VenG-plan van de werkzaamheden kan worden geconcludeerd dat de toegepaste veiligheidsmaatregelen gelijkwaardig zijn aan het vastgestelde beheersregime.
Welke instantie is verantwoordelijk voor de controle en handhaving als het gaat om dit type projecten?
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de controle en handhaving op de eigen opdrachtnemer bij dit type projecten. De Inspectie SZW is toezichthouder op de Arbowet.
Bestaat er een meldingsplicht voor onderhoud aan objecten waarbij (mogelijk) gevaarlijke stoffen vrij kunnen komen? Zo ja, bij welke instantie? Is dit in dit geval gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een meldingsplicht voor (het werken met) bepaalde gevaarlijke stoffen, zoals het werken aan asbest, bij de Inspectie SZW. Voor (het werken met) chroom-6 bestaat geen meldingsplicht.
Begrijpt u de zorgen van omwonenden en ondernemers over de stofwolken en aanwezigheid van chroom 6 in de Vuurtoren?
Ja, ik begrijp deze zorgen. De communicatie met de omgeving is onvoldoende geweest en dit betreur ik. Ik vind het daarbij wel belangrijk om nogmaals te benadrukken dat er op elk moment veilig is gewerkt. De veiligheid van omwonenden, ondernemers en ook medewerkers is, zoals eerder aangegeven bij antwoord 7, nooit in het geding geweest.
Kunt u Rijkswaterstaat en de gemeente aansporen om snel met omwonenden en ondernemers in gesprek te gaan en uitleg te geven over de werkzaamheden en om de vragen van omwonenden en ondernemers te beantwoorden?
Rijkswaterstaat staat zeer open voor een gesprek en gaat met hulp van de BUCH op korte termijn in gesprek met de omwonenden.
De Nederlander die in Roemenië verdacht wordt van het misbruiken en vermoorden van een meisje en mogelijk andere vergelijkbare misdrijven |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Roemeense aanklager: «Vermoeden dat Johannes V. op meerdere plekken heeft toegeslagen»»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de Nederlandse politie de Roemeense politie assisteert bij het strafrechtelijk onderzoek? Welke actie wordt er vanuit Nederland door de opsporingsinstanties genomen?
Nederland verleent rechtshulp aan de Roemeense autoriteiten. De rechtshulp heeft bestaan uit o.a. de doorzoeking van de woning van verdachte, informatiebevragingen over bijvoorbeeld telefoonnummers, kentekens, contacten. Dacty en DNA zijn overgedragen aan Roemenië.
Klopt de berichtgeving dat de Roemeense autoriteiten (zoals het interview van de Procureur-Generaal bij Digi24.tv) geen officiële bevestiging hebben gehad van de Nederlandse autoriteiten dat de Nederlandse verdachte overleden is? Zo ja, hoe kan dat?
Dezelfde middag van het overlijden van Johannes V. is de Hoofdofficier van Boekarest officieel op de hoogte gebracht door de Nederlandse officier van justitie belast met rechtshulp. Een schriftelijke bevestiging (met onder andere processen-verbaal) is begin oktober verstuurd.
Bent u bekend met het feit dat er in Roemeense media breed twijfels geuit zijn of Johannes V. wel echt overleden is, onder ander door de familie van het vermoorde meisje? Kunt u eraan bijdragen dat hierover geen enkele twijfel bestaat?
Er bestaat naar aanleiding van de bevindingen van de politie ter plaatse geen enkele twijfel dat Johannes V. daadwerkelijk om het leven is gekomen.
Van welke andere misdrijven wordt Johannes V. nog meer verdacht en om welke landen gaat het?
Voor zover bij ons bekend is hij in Roemenië ook verdachte in een andere zaak. Deze zaak is pas naar boven gekomen naar aanleiding van (het onderzoek naar) het delict van september 2019. Eerder was er geen verdenking en was er dus geen aanleiding om informatie op te vragen bij de Nederlandse autoriteiten. De verdenking in Roemenië betreft vrijheidsberoving en aanranding. Het Roemeense OM heeft hierover een persbericht uitgebracht.2
Was Johannes V. in Nederland reeds een bekende zedendelinquent en kunt u aangeven waarvoor hij veroordeeld was en welke straf hij gekregen had?
Hij was bekend als zedendelinquent en heeft zijn straffen en behandeling voor zijn eerdere misdrijven ondergaan. Ik ga niet in op de exacte veroordelingen dan wel straffen die Johannes V. eerder heeft gekregen.
Op welke wijze stond Johannes V. in de Europese systemen geregistreerd en welke informatie hadden de Roemeense autoriteiten of hadden de Roemeense autoriteiten kunnen hebben?
Johannes V. stond niet geregistreerd in een Europees systeem en de Roemeense autoriteiten hadden langs die weg geen informatie over hem beschikbaar. Johannes V. stond ook niet gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS II), dat wordt gebruikt voor signaleringen. Over Johannes V. is eveneens geen informatie gedeeld op het platform «Secure Information Exchange Network Application (SIENA).» Dit platform wordt gebruikt om buitenlandse autoriteiten te voorzien van informatie. Alleen wanneer Roemenië informatie zou hebben opgevraagd in het kader van werkgelegenheidsscreening of voor strafrechtelijke doeleinden, zou Nederland preventief justitiële documentatie hebben gestuurd naar Roemenië. Deze uitwisseling vindt plaats via het European Criminal Record System (ECRIS).3
Bent u van mening dat er voldoende gedaan is om ervoor te zorgen dat Johannes V. in andere landen van de Europese Unie geen zedenmisdrijven kon plegen?
Johannes V. heeft zijn straffen en behandeling voor zijn eerdere misdrijven ondergaan. Hij is teruggekeerd in de samenleving en kon gebruik maken van zijn recht op vrij verkeer binnen de EU als Nederlands staatsburger.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Zorgvuldige afstemming van deze antwoorden maakte het helaas niet mogelijk om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
De prijsverhoging van Fampyra |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat fabrikant Biogen de prijs van Fampyra per 1 oktober 2019 met 64% verhoogt en zo de korting die de afgelopen periode werd aangeboden nu gewoon terugbetaald krijgt?1
Fampyra was in de periode 1 april 2016 tot 1 april 2018 voorwaardelijk tot het pakket toegelaten. In die periode vond aanvullend onderzoek naar de effectiviteit plaats. Na afloop hiervan was de effectiviteit van Fampyra onvoldoende aangetoond en werd het middel niet vergoed uit het basispakket. Wel kwam er een tijdelijke beschikbaarheidsregeling van Biogen, waarbij er ook sprake was van een door Biogen verlaagde prijs. Nu is Fampyra alsnog tot het verzekerde pakket toegelaten, onder strikte voorwaarden. Biogen hanteert nu alsnog de prijs die zij na afloop van de voorwaardelijke toelating van Fampyra heeft gehanteerd bij de vergoedingsaanvraag. Met de huidige prijs handelt Biogen binnen de huidige wet- en regelgeving: de prijs blijft onder de maximumprijs op basis van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp).
Als de fabrikant 28 tabletten voor € 70 kon leveren gedurende het Voorlopig Toelatingstraject (VT-traject) en in de maand september na volledige toelating, waar is dan de prijsverhoging naar € 115 op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat het middel op jaarbasis ruim € 1.000 meer gaat kosten per patiënt (van € 1.817 naar € 2.996, exclusief receptregelkosten)?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u, voordat u akkoord ging met dit VT-traject, niet ook over de afloop afspraken gemaakt, bijvoorbeeld in de vorm van een maximale prijs?
De effectiviteit van middelen die een VT-traject moeten gaan doorlopen is nog niet bewezen. Een oordeel of besluit over de prijs is op dat moment dan ook niet aan de orde. Wel worden er afspraken gemaakt over de prijs tijdens het VT-traject. Op het moment dat een middel als bewezen effectief uit een VT-traject komt, geldt hetzelfde toelatingskader als bij andere nieuwe geneesmiddelen die tot de markt zijn toegelaten. Dat houdt in dat het Zorginstituut na afloop van de voorwaardelijke toelating een pakketbeoordeling doet en op basis hiervan mij dan ook kan adviseren om een prijsonderhandeling te doen. In dit geval heeft het Zorginstituut op basis van hun criteria, die zij voor alle geneesmiddelen die worden beoordeeld hanteren, niet geoordeeld dat er een aanleiding is voor een prijsonderhandeling. Dat houdt in dat er, naast het vaststellen van een Wgp-maximumprijs, geen nadere prijsmaatregelen van kracht zijn. De totale uitgaven aan Fampyra blijven onder de drempelwaarde van 10 miljoen euro die wordt gehanteerd om de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel te beoordelen en een prijsonderhandeling te overwegen.
De prijs van Fampyra is in lijn met de prijs die de fabrikant eerder had opgenomen in de vergoedingsaanvraag in 2017 en ligt onder de maximumprijs op basis van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp), de gemiddelde prijs in onze buurlanden.
Klopt het dat er per jaar nog € 2,4 miljoen bijkomt bovenop de € 3,7 miljoen die het Zorginstituut Nederland in haar advies als meerkosten heeft geraamd op basis van 2.100 patiënten?2
Dat klopt.
Deelt u de mening dat er een weeffout zit in het systeem en op deze manier inderdaad de hoge medicijnkosten niet beteugeld gaan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 4 geldt na een traject van voorwaardelijke toelating hetzelfde toelatingskader als bij andere nieuwe geneesmiddelen die tot de markt zijn toegelaten. Daarmee is geborgd dat ook na een VT-traject er zo nodig een toetsing is van de prijs en het middel tegen een aanvaardbare prijs in het pakket kan worden opgenomen.
Wat is volgens u een reële prijs gebaseerd op de reële productiekosten en een reële winstmarge voor Biogen? Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te laten zoeken? Zo nee, waarom niet?
Biogen hanteert op dit moment een lijstprijs die lager ligt dan het gemiddelde van de prijsstelling van Fampyra in de ons omringende landen (België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, op grond van de Wgp). Omdat ik geen aanleiding zie voor nadere prijsregulering van Fampyra (zie mijn antwoord op vraag3 zie ik ook geen aanleiding om onderzoek te doen naar productiekosten en winstmarges.
Deelt u de mening dat dergelijke situaties onwenselijk zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Is de conclusie juist dat deze prijsverhoging geen effect heeft op de toegankelijkheid van Fampyra voor Multiple Sclerose (MS)-patiënten en niet zal leiden tot bijbetalingen voor patiënten? Kunt u dit toelichten?
Die conclusie is juist. Fampyra is opgenomen op bijlage 1B van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Middelen op bijlage 1B zijn niet geclusterd met andere, vergelijkbare, geneesmiddelen en kennen geen vergoedingslimiet. Hierdoor zijn bijbetalingen voor patiënten niet aan de orde.
Berechting van IS-strijders in Irak |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Is Iraaks recht wel compatibel» en «Nederland wil berechting IS’ers in Irak»?1
Ja.
Klopt het dat u met verschillende landen heeft gesproken over een juridische constructie waarmee IS-strijders in Irak berecht kunnen worden? Op welke rechtsgrond zou deze berechting plaatsvinden?
Zoals onder meer aangegeven in de reactie op het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (Kamerstuk 27925 nr. 658), heeft het kabinet voorkeur voor vervolging en berechting van ISIS-strijders in internationaal verband. Ook hecht het kabinet er grote waarde aan dat goed wordt gekeken naar mogelijkheden van nationale berechting, in Nederland maar bijvoorbeeld ook in landen in de regio. Naar aanleiding van uitspraken van Irak dat het land hiertoe bereid is, zijn enkele Europese landen met Irak in gesprek om te bezien of vervolging en berechting van buitenlandse strijders (foreign terrorist fighters) onder bepaalde voorwaarden mogelijk is in Irak. Gerechtigheid voor de slachtoffers van de gruwelijke misdrijven van ISIS en het tegengaan van straffeloosheid vormen daarbij het uitgangspunt voor eventuele samenwerking, waarbij de geldende rode lijnen van de betrokken Europese landen leidend zijn. De te gebruiken rechtsgrond(en) zouden kunnen komen uit internationaal recht, Iraaks recht, of een combinatie daarvan.
Wat zijn de uitkomsten van dit overleg geweest?
De besprekingen hebben vooralsnog een verkennend karakter. Belangrijkste uitkomst tot dusver is de wederzijdse bereidheid om de mogelijkheden voor berechting van uitreizigers door Irak nader te verkennen. Daarbij zijn de rode lijnen aangegeven over het niet toepassen van de doodstraf, berechting in overeenstemming met internationale standaarden zoals het recht op een eerlijk proces, en consulaire bijstand. Ook Irak heeft zijn rode lijnen gemarkeerd, onder meer ten aanzien van nationale wetgeving over de doodstraf. Zoals eerder aangegeven in de reactie op het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur is het berechtingsvraagstuk zeer complex en zullen snelle oplossingen niet worden gevonden.
Klopt het dat u voor deze berechting 1,6 miljoen euro beschikbaar stelt? Vanuit welke begroting wordt dit gefinancierd?
Nederland stelt 1,6 miljoen euro beschikbaar aan Interpol ten behoeve van het versterken van het gebruik van biometrische informatie in Irak. Het identificeren en registreren van FTF en andere terrorismeverdachten met behulp van biometrische informatie en de koppeling met de internationale Interpol-systemen verhoogt de kans op vervolging en berechting. Ook verhoogt het de pakkans mochten strijders grenzen oversteken. Dit project is eerder met succes toegepast in bijvoorbeeld Niger en Mali. Het betreft dus een capaciteitsopbouwtraject van Interpol ten behoeve van het Iraakse juridische systeem, en is geen financiering van berechting. Het project wordt gefinancierd uit de gelden die beschikbaar zijn voor terrorismebestrijding in de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Klopt het dat de Iraakse wet de begrippen genocide en misdaden tegen de menselijkheid niet kent? Op basis van welke strafbaarstelling(en) worden IS-strijders in Irak op dit moment dan berecht?
Het Iraakse strafrecht kent geen strafbaarstelling van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. IS-strijders worden op dit moment berecht op basis van de Iraakse antiterrorisme-wetgeving, waarbij deelname aan een terroristische organisatie ten laste kan worden gelegd.
Klopt het dat verdachten volgens de Iraakse wet niet veroordeeld kunnen worden voor genocide en misdaden tegen menselijkheid?
Ja.
Het bericht dat de overheid op één dag meer dan een miljard heeft verloren op de aandelen van ABN AMRO |
|
Roald van der Linde (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid verliest op één dag meer dan een miljard op aandelen ABN»?1
Ja.
Onderschrijft u nog steeds de passage uit het regeerakkoord, waarin staat dat ABN AMRO zo snel als verantwoord mogelijk volledig naar de markt wordt gebracht?2
Ja.
Kunt u toelichten waarom sinds uw aantreden nog geen aandeel ABN AMRO is verkocht?
Wat in het regeerakkoord staat geldt nog steeds: ABN AMRO wordt zo snel als verantwoord mogelijk is, volledig naar de markt gebracht. De timing van dergelijke transacties wordt bepaald op basis van verschillende factoren, zoals de ontwikkeling van de aandelenprijs, open en gesloten periodes, interesse bij investeerders en de marktomstandigheden. NLFI weegt deze factoren voordat zij mij adviseert om aandelen te verkopen.
De laatste verkoop van aandelen vond plaats op vrijdag 15 september 2017. Ik kan geen mededelingen doen over de rationale van de timing of de omvang van de verdere verkoop van het aandelenbelang in ABN AMRO. Deze informatie zou koersgevoelig kunnen zijn en openbaarmaking daarvan zou een negatief effect op voorgenomen transacties kunnen hebben.
Kunt u nader uiteenzetten voor hoeveel euro het Ministerie van Financiën de aandelen van ABN AMRO heeft gekocht? Hoeveel heeft de Nederlandse staat inmiddels al terug van dit bedrag? Hoeveel zijn deze aandelen nu waard?
De directe kosten voor de staat met betrekking tot ABN AMRO bedragen in totaal EUR 21,7 miljard. Hiervan heeft EUR 12,8 miljard betrekking op de overname van Fortis Bank Nederland in 2008, waarvan ABN AMRO destijds een dochter was, en EUR 8,9 miljard op de herkapitalisaties van Fortis Bank Nederland en ABN AMRO. De opbrengsten van de verkoop van de certificaten ABN AMRO is tot nu toe EUR 8,2 mld.
De staat heeft nog 528.800.001 certificaten ABN AMRO. Op 1 oktober 2019 bedroeg de slotkoers EUR 15,775. De waarde van het belang van de staat in ABN AMRO was op die dag daardoor EUR 8,341 miljard.
Klopt het dat u snel overleg wilt met NL Financial Investments (NLFI) om over de aandelen van ABN AMRO te praten? Zo ja, waar wilt u precies over spreken en kunt u de Kamer hierover informeren?
Er is doorlopend overleg met NLFI over het aandeel in ABN AMRO. NLFI en ABN AMRO zijn op donderdag 26 september 2019 bij mij langs gekomen nadat publiekelijk bekend werd gemaakt dat ABN AMRO onderwerp van onderzoek is van het Openbaar Ministerie. ABN AMRO heeft publiekelijk aangegeven volledig mee te werken aan het onderzoek van het Openbaar Ministerie.
Herinnert u zich de datum van de laatste verkoop van aandelen van ABN AMRO? Heeft NLFI sindsdien geadviseerd om een nieuwe tranche naar de markt te brengen? Zo ja, waarom heeft u besloten om dit niet te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen op welke manier de democratische controle op het beheer van de aandelen van ABN AMRO exact is vormgegeven en welke checks & balances hierin zitten?
De staat heeft op dit moment via NLFI een belang van 56,3 procent in ABN AMRO. Naar aanleiding van de motie-Weekers c.s.3 om het aandeelhouderschap in financiële instellingen, onder meer ABN AMRO, op een zakelijke, niet-politieke wijze in te vullen en de belangen van de staat als aandeelhouder en beleidsmaker op transparante wijze te scheiden, is het belang in onder meer ABN AMRO ondergebracht bij NLFI. NLFI is op 1 juli 2011 door de Minister van Financiën opgericht op grond van de Wet stichting administratiekantoor beheer financiële instellingen (Wet NLFI).
NLFI is een rechtspersoon met een wettelijke taak. De verhouding tot de Minister van Financiën is geregeld in de voornoemde Wet NLFI, de statuten van NLFI en het toezichtarrangement zoals dat gepubliceerd is op de website van NLFI. In de statuten is onder meer vastgelegd dat zwaarwegende of principiële beslissingen van NLFI, zoals onder andere beslissingen over beloningen en beslissingen die wezenlijke gevolgen hebben voor de zeggenschap, het risico en het kapitaalbeslag van de staat, onderworpen zijn aan de voorafgaande instemming van de Minister van Financiën. Ook is bijvoorbeeld geregeld dat de Minister de bestuurders van NLFI benoemt en dat de begroting en de jaarrekening van NLFI de goedkeuring van de Minister behoeven. De relatie tussen het Ministerie van Financiën en NLFI is verder uitgewerkt in het «Toezichtarrangement NLFI».4 De Minister van Financiën is overeenkomstig de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen het aanspreekpunt voor de Staten-Generaal.
Kunt u deze vragen voor de Algemene Financiële Beschouwingen beantwoorden?
Ja.
Het verzekeren van zonnepanelen tegen hagelschade |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Verzekeraars stoppen met vergoeden onzichtbare hagelschade aan zonnepanelen»?1
Ja.
Is het waar dat door een wijziging van de polisvoorwaarden van sommige verzekeraars hun cliënten met een woonhuisverzekering niet langer verzekerd zijn tegen de onzichtbare schade die bij zonnepanelen kan ontstaan na de impact van hagelstenen? Zo ja, betekent dit dat een substantieel deel van de woningeigenaren nu niet meer tegen deze schade verzekerd is en hoe groot is dat deel? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het artikel in Solarmagazine vermeldt dat een aantal verzekeraars is gestopt met het vergoeden van onzichtbare hagelschade aan zonnepanelen. Het Verbond van Verzekeraars heeft dit aan mij bevestigd. Als deze verzekeraars dat door een wijziging van de polisvoorwaarden expliciet in die voorwaarden hebben opgenomen, betekent dat inderdaad dat de betreffende woningeigenaren niet meer voor het risico op deze schade verzekerd zijn. Anderzijds zijn er ook verzekeraars die aangeven dit risico nog wel te dekken. Het is mij niet bekend of het niet-verzekerde deel van huiseigenaren substantieel is. Dat hangt af van de verschillende polisvoorwaarden die verzekeraars hanteren, hun marktaandeel en het aantal huiseigenaren dat naar aanleiding van de wijziging in de polisvoorwaarden naar een andere verzekeraar is overgestapt.
Deelt u de mening dat voor het blijven bestaan van het draagvlak voor zonnepanelen, daarbij ook hoort dat eigenaren daarvan goed verzekerd kunnen zijn tegen hagelschade? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat verzekeraars niet alle schade meer willen vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening zeker. Dat neemt echter niet weg dat ik het ook van belang vind dat verzekeraars bezien welke risico’s zij, vanuit oogpunt van hun solvabiliteit, verantwoord kunnen dekken. Overleg tussen verzekeraars en leveranciers van zonnepanelen kan bijdragen aan meer duidelijkheid over de oorzaken van onzichtbare schade aan zonnepanelen (waaronder hagel). Dit kan ook leiden tot een duidelijker handelingsperspectief voor mensen die zonnepanelen aan willen schaffen of verzekeren en tot een betere verzekerbaarheid. Door de onzichtbaarheid van sommige schade aan zonnepanelen is het complex om aan te tonen wat de oorzaak hiervan is geweest. Ik beschouw dit primair als een zaak tussen verzekeraars, marktpartijen en eigenaren van zonnepanelen. Ik heb begrepen dat tussen deze partijen reeds overleg hierover plaatsvindt.
Hoe zijn cliënten van de in het bericht genoemde verzekeraars op de hoogte gesteld van de wijziging in de polisvoorwaarden? Is dat naar uw mening op een voor de cliënt duidelijke manier gebeurd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Verzekeraars dienen bij het wijzigen van de voorwaarden de van toepassing zijnde voorschriften na te leven. Dit betekent in elk geval dat op grond van artikel 4:20, derde lid, onderdeel a, van de Wft wezenlijke wijzigingen in de informatie die nodig is voor een adequate beoordeling van de verzekering tijdig aan cliënten moeten worden medegedeeld. Het vervallen van een belangrijk deel van de dekking kan mijns inziens kwalificeren als zo’n wezenlijke wijziging. Op grond van de door verzekeraars vastgestelde «Gedragscode Geïnformeerde verlenging en contractstermijnen particuliere schade- en inkomensverzekeringen» dienen verzekeraars bij de communicatie hierover een taalniveau te hanteren waarvan zij mogen verwachten dat de verzekeringsnemer dit begrijpt. Het is mij niet bekend wat in dit geval de feitelijke gang van zaken is geweest omtrent de wijziging van de voorwaarden.
Kunnen cliënten die geconfronteerd worden met de genoemde wijziging van de polisvoorwaarden om die reden hun verzekering opzeggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien een verzekeraar de voorwaarden van een overeenkomst ten nadele van de verzekeringnemer wijzigt, is de verzekeringnemer gerechtigd de overeenkomst op te zeggen tegen de dag waarop de wijziging ingaat, en in ieder geval gedurende één maand nadat de wijziging hem is meegedeeld (artikel 7:940, vierde lid, van het BW). Ook daarna nog hebben verzekeringsnemers bij toepassing van de in vraag 4 genoemde gedragscode bij verlenging van de verzekeringsovereenkomst met een looptijd van twaalf maanden de gelegenheid de verzekeringsovereenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand.
Wilt u in overleg treden met het Verbond van Verzekeraars om te bevorderen dat verzekeraars voortaan weer wel de genoemde hagelschade onder hun verzekering laten vallen?
Er zijn nog steeds verzekeraars actief die de genoemde, onzichtbare hagelschade dekken. Dit risico is dus nog steeds verzekerbaar. Het is aan verzekeraars om te bepalen welke producten zij aanbieden. Wanneer het aanbod verschraalt blijkt in veel gevallen dat preventie en schadebeperking de belangrijkste factoren zijn die de dekkingsmogelijkheden weer kunnen verbeteren. Het is aan de sector waarin de schade wordt geleden om daarin stappen te zetten. Het Verbond noch ikzelf is het toegestaan met verzekeraars afspraken te maken over te geven dekking en daarbij behorende premies, omdat dit raakt aan de mededingingswetgeving.
Het bericht ‘Aboutaleb: kapotte drugsscanners Curaçao gevaarlijk voor Nederland.’ |
|
André Bosman (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aboutaleb: kapotte drugsscanners Curaçao gevaarlijk voor Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat zowel in de haven als op het vliegveld van Curaçao de meeste drugsscanners al jaren kapot zijn? Zo ja, om hoeveel scanners gaat het hier ten opzichte van het totaal aantal scanners en wat zijn hiervan de consequenties voor de toevoer van drugs vanaf Curaçao naar Nederland?
De Curaçaose autoriteiten hebben aangegeven dat er in de zeehaven twee mobiele goederenscanners aanwezig zijn, die sinds ongeveer twee jaar defect zijn. De Curaçaose autoriteiten werken aan de reparatie van één van deze mobiele scanners. In de zeehaven wordt momenteel in afwezigheid van de scanners fysiek gecontroleerd, deels steekproefsgewijs en deels op basis van inlichtingen.
De Curaçaose autoriteiten hebben aangegeven dat er een functionerende bolletjesscanner aanwezig is op luchthaven Hato, maar dat deze niet volledig kan worden ingezet. Tevens geven Curaçaose autoriteiten aan geen operationele informatie te kunnen delen over wanneer de scanner al dan niet wordt ingezet en wat de redenen daarvan zijn.
Passagiers van vluchten afkomstig uit Curaçao worden op Schiphol onderworpen aan het 100% controleregime van de Douane. Daardoor zijn de consequenties van het niet functioneren van de apparatuur op Hato voor Nederland beperkt.
De bolletjesslikkersaanpak staat op verzoek van Curaçao op de agenda van het aankomend Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van januari 2020. Hier zal ik met mijn collega, de Minister van Justitie van Curaçao, de problematiek bespreken.
Kan worden aangegeven wanneer precies is vastgesteld dat de scanners defect zijn?
Zie het antwoord op vraag 2
Hoe beoordeelt u deze bevindingen in het licht van de internationale strijd tegen drugshandel?
De bevindingen en ontwikkelingen op de luchthaven en haven van Curaçao blijf ik nauwlettend volgen. Waar er problemen zijn die beide landen raken, zullen de betrokken Nederlandse en Curaçaose bewindspersonen gezamenlijk naar oplossingen zoeken. Zo wordt er ook in regionaal verband samengewerkt om de zee- en luchtgrenzen in het Caribische deel van het Koninkrijk te versterken via het baseline-initiatief waarover uw Kamer bij brief2 van 30 september jl. nader is geïnformeerd in het kader van de periodieke rapportage rechtshandhaving naar aanleiding van het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO).
De Curaçaose Minister van Justitie heeft aangegeven dat bolletjesscanners onder zijn verantwoordelijkheid vallen, maar andere scanners niet. Kunt u opheldering geven welke scanners precies onder welke bewindspersoon vallen?
De Curaçaose Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de Douane, en daarmee tevens voor de containerscanners in de zeehaven. De zogeheten bolletjesscanner op Hato valt onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie van Curaçao.
In welke mate vindt er op de luchthaven en op de haven van Curaçao een effectieve drugscontrole plaats?
De grenscontroleprocessen inclusief de drugscontroles zijn een autonome aangelegenheid van Curaçao. De Curaçaose autoriteiten hebben aangegeven dat er een functionerende bolletjesscanner aanwezig is op luchthaven Hato, maar dat deze niet volledig kan worden ingezet. Tevens geven Curaçaose autoriteiten aan geen operationele informatie te kunnen delen over wanneer de scanner al dan niet wordt ingezet en wat de redenen daarvan zijn.
Zoals aangegeven staat de bolletjesslikkersaanpak op verzoek van Curaçao op de agenda van het aankomend Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van januari 2020. Hier zal ik met mijn collega, de Minister van Justitie van Curaçao, de problematiek bespreken.
Is er nog steeds sprake van 100 procent controle op luchthavens in Nederland ten aanzien van passagiers van vluchten komend vanuit Curaçao? Zo nee, waarom niet?
Ja
Kunt u een overzicht geven van de drugsvondsten van de afgelopen vijf jaar afkomstig uit Curaçao?
De Douane heeft in de periode 2015 t/m (de eerste 3 kwartalen van) 2019 het volgende vanuit Curacao onderschept:
Jaar
Modaliteit
Soort
Aantal onderscheppingen
Totaal gewicht (kg, afgerond)
2015
Luchtvracht
Cocaïne
61
76,9
Passagiers
Cocaïne
321
238,6
Zeevracht
Cocaïne
9
382,0
391
697,5
2016
Luchtvracht
Cocaïne
42
25,6
Passagiers
Cocaïne
144
94,3
Zeevracht
Cocaïne
9
3.546,0
195
3.665,9
2017
Luchtvracht
Cannabis
1
0,3
Cocaïne
24
9,7
Passagiers
Cocaïne
140
150,7
Zeevracht
Cocaïne
1
40,0
166
200,7
2018
Luchtvracht
Cannabis
1
0,1
Cocaïne
30
15,0
Passagiers
Cocaïne
251
239,0
Hash
1
0,4
Zeevracht
Cocaïne
5
429,0
288
683,5
2019
(t/m 30-9)
Luchtvracht
Cocaïne
18
12,7
Passagiers
Cocaïne
140
97,5
MDMA
1
0,2
Zeevracht
Cocaïne
3
480,0
162
590,4
Naast in zeevracht, luchtvracht en passagiersverkeer onderschept de Douane ook in briefpost verdovende middelen. Het gaat hier telkens om een zeer kleine hoeveelheid (maximaal enkele grammen). Het resultaat van de onderscheppingen in briefpost is geen onderdeel van de rapportage, omdat het voor de verhouding aantal/hoeveelheid onderscheppingen voor het geheel van de onderscheppingen een vertekend beeld geeft.
Het bericht ‘Vluchtelingenwerk bezorgd om uitzetting Afghaanse tolk’ |
|
Joël Voordewind (CU), Salima Belhaj (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vluchtelingenwerk bezorgd om uitzetting Afghaanse tolk»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat een Afghaanse man, die tevens een tolk is geweest voor het Amerikaanse leger in Afghanistan en asiel heeft aangevraagd in Nederland, is afgewezen voor een verblijfsvergunning in Nederland en binnenkort wordt uitgezet?
Zoals bekend ga ik niet in op individuele zaken.
Hoe verhoudt deze uitzetting zich tot uw eerdere antwoorden dat «in het algemeen geldt dat iedereen die in Afghanistan voor een tegenstander van de Taliban of van ISIS heeft gewerkt, zich in een kwetsbare positie kan bevinden» en «op 1 maart jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een algemeen ambtsbericht over Afghanistan uitgestuurd, waarin onder meer wordt ingegaan op de positie van specifieke groepen zoals tolken. In dit ambtsbericht wordt verwezen naar berichten uit internationale media die een soortgelijke dreiging voor tolken beschrijven»?2
Uit het ambtsbericht van Buitenlandse Zaken van 1 maart 2019 over Afghanistan kwam naar voren dat burgers die geassocieerd worden met – of die beschouwd worden als ondersteunend aan – de Afghaanse regering, pro-regering gewapende groepen, het Afghaanse maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap in Afghanistan, waaronder internationale strijdkrachten, extra risico lopen op gericht geweld van met name de Taliban en ISKP. Daarom is deze groep in het landgebonden asielbeleid als risicogroep toegevoegd.4
Dit betekent dat iemand op basis van geringe indicaties voor bescherming in aanmerking kan komen. Afhankelijk van de individuele omstandigheden wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bepaald of betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor bescherming. Het behoren tot een risicogroep betekent echter niet dat er automatisch recht op bescherming ontstaat. Personen die in Afghanistan als tolk hebben gewerkt voor Nederland of andere buitenlandse troepen werden in beginsel tot deze risicogroep gerekend.
Op 12 november 2019 is door uw Kamer een motie5 van het lid Belhaj c.s. aangenomen om tolken als systematisch vervolgde groep aan te merken. Het kabinet heeft besloten om conform de motie, systematische vervolging aan te nemen voor tolken die hebben gewerkt voor internationale militaire missies in Afghanistan. Dat betekent dat personen die tot deze categorie behoren voor bescherming in Nederland in aanmerking komen, tenzij het asielverzoek kan worden afgewezen bijvoorbeeld omdat er verboden gedragingen zijn gepleegd als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek op grond van de Dublinverordening of er sprake is van een veilig derde land. Een meer uitgebreide reactie op de motie ontvangt u via een separate brief aan uw Kamer.
Op welke wijze wordt gewogen of tolken die in Afghanistan hebben gewerkt wel of niet in de categorie vallen van risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire? Kunt u uw overwegingen hierbij toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is volgens u het enkel kunnen aantonen dat iemand als tolk heeft gediend voor een tegenstander van de Taliban of ISIS niet voldoende om in aanmerking te komen voor een asielvergunning? Kunt u zo concreet en specifiek mogelijk toelichten wanneer wel of geen sprake is van het deel uit maken van een risicogroep in de zin van paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire en wanneer voorts een asielvergunning wordt toegekend?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat tolken, die bijdragen aan de veiligheid van internationale militaire missies en de internationale veiligheid in het algemeen, steun en bescherming van de Nederlandse Staat verdienen? Zo ja, hoe verhoudt dit antwoord zich tot de eerder genoemde asielafwijzing en voorgenomen uitzetting van een tolk die heeft gewerkt voor het Amerikaanse leger in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt er onderscheid gemaakt tussen verschillende tolken die in Afghanistan gediend hebben voor het wel of niet toekennen van een asielvergunning in Nederland?3 Waarop is dit onderscheid gebaseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom krijgt niet elke tolk een asielvergunning indien aangetoond kan worden dat de desbetreffende persoon als tolk in Afghanistan heeft gediend, gelet op het feit dat onder andere het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 1 maart jl. wijst op de dreiging voor tolken in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel Afghaanse tolken hebben een asielverzoek in Nederland ingediend? Hoeveel daarvan zijn toegekend?
De IND registreert niet op asielmotieven. Derhalve is het niet mogelijk exacte cijfers te geven over de aantallen asielverzoeken van Afghaanse tolken.
Uit de mij bekende dossiers blijkt wel een indicatie van de cijfers. Daaruit blijkt dat op dit moment rond de tien Afghaanse voormalig lokale medewerkers een asielvergunning is verleend en dat momenteel minder dan vijf asielaanvragen openstaan.
Het bericht 'Alarmerende klimaatstudie blijkt niet te kloppen – Zeespiegel stijgt niet zo hard' |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Alarmerende klimaatstudie blijkt niet te kloppen – Zeespiegel stijgt niet zo hard»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat wetenschappers een onderzoek, waaruit zou blijken dat de zeespiegel sneller zou stijgen, hebben moeten intrekken omdat zij een «statistische fout» hebben gemaakt?
Het is goed dat fouten worden onderkend en worden gecorrigeerd. Het laat zien dat het proces van collegiale toetsing in de wetenschap goed werkt om eventuele fouten te ontdekken en te corrigeren. Overal worden fouten gemaakt; ook in de wetenschap. Daarom laten we ons als overheid in het klimaatbeleid niet leiden door een enkele studie, maar baseren we ons met name op het IPCC, dat steeds alle gepubliceerde studies weegt en daarmee een extra check biedt op de robuustheid van wetenschappelijke inzichten.
Deelt u de mening dat mensen continu bang worden gemaakt met doembeelden over klimaatverandering, waar helemaal niks van blijkt te kloppen? Deelt u de conclusie dat allerlei rampzalige voorspellingen in het verleden over de stijgende zeespiegel nooit zijn uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening en conclusie deel ik niet. Nationaal en internationaal baseren we ons op degelijke en goed onderbouwde rapportages van het IPCC. Het IPCC baseert zich op zijn beurt op vele wetenschappelijke artikelen waarover brede consensus is in wetenschappelijke kring. Het teruggetrokken artikel uit Nature maakte gebruik van een vrij nieuwe methode waarover nog geen brede consensus is; het is dus ook niet opgenomen in de IPCC-rapporten. Voorspellingen over de opwarming van de aarde uit het verleden blijken tot nu toe dan ook behoorlijk goed uitgekomen aldus het KNMI.2
In het laatste speciale IPCC-rapport over oceanen en cryosfeer wordt geconcludeerd dat het mondiaal gemiddelde zeeniveau stijgt, met een versnelling in de afgelopen decennia. Dit komt door toenemend ijsverlies door de Groenlandse en Antarctische ijskappen, alsmede door voortdurend massaverlies van gletsjers en thermische uitzetting van oceanen. Zonder maatregelen zal de stijging van de zeespiegel volgens het IPCC doorgaan tot mogelijk 2,3–5,4 meter in 2300. Ook in Nederland merken we dit. De temperatuur is sinds 1906 met 1,9 graad toegenomen, De zeespiegel langs de Nederlandse kust is sinds 1890 met 24 cm gestegen en we zien steeds meer weerextremen zoals extreme neerslag en temperaturen.3
Bent u ertoe bereid niet langer mee te doen aan deze klimaatbangmakerij, direct te stoppen met uw eigen klimaatagenda en de burgers niet langer op kosten te jagen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van bangmakerij. Zoals uit de antwoorden op bovenstaande vragen blijkt, is er wereldwijd grote consensus dat ons klimaat verandert. We zien de eerste gevolgen hiervan nu al.
Het laatste rapport van IPCC over oceanen en cryosfeer laat zien dat maatregelen om de temperatuur tot beneden 2 graden te beperken veel kunnen uitmaken voor de te verwachte zeespiegelstijging op lange termijn. De stijging kan hiermee worden beperkt tot ongeveer een meter in plaats van vele meters. In Nederland nemen we, samen met de vele andere ondertekenaars van de overeenkomst van Parijs, onze verantwoordelijkheid om de klimaatverandering zoveel als mogelijk tegen te gaan en zo ons land leefbaar te houden voor de toekomstige generaties. We zetten met het Klimaatakkoord in op maatregelen die eerlijk, haalbaar en betaalbaar zijn.
Legale en veilige abortus in Europa |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat ruim 15 miljoen vrouwen in Europa geen toegang hebben tot legale en veilige abortus? En is het u bekend dat in sommige landen in Europa vrouwen vervolgd worden voor het ondergaan van een abortus?
Het is het kabinet bekend met het feit dat niet in alle landen in Europa vrouwen toegang hebben tot legale en veilige abortus. Het aantal van 15 miljoen vrouwen is mij niet bekend. Het Center for Reproductive Rights liet desgevraagd weten dit cijfer niet te kunnen traceren.
In Andorra, Malta en San Marino is abortus onder alle omstandigheden verboden. In Liechtenstein is abortus alleen mogelijk ingeval het leven of de gezondheid van de vrouw in gevaar is of ingeval van verkrachting. In Monaco en Polen is abortus alleen mogelijk ingeval van gevaar voor het leven of de gezondheid van de vrouw, ingeval van verkrachting of wanneer de foetus ernstige afwijkingen vertoont.
In Andorra, San Marino, Malta en Liechtenstein kunnen vrouwen strafrechtelijk vervolgd worden. In Noord-Ierland zijn in de afgelopen jaren vrouwen vervolgd voor het gebruik van medicamenteuze abortus (abortuspillen) maar recent verviel de strafbaarheid van abortus in Noord-Ierland.
Deelt u de mening dat elke vrouw ter wereld toegang moet hebben tot legale en veilige abortus? Zo ja, hoe vindt u het in dat licht dat ruim 15 miljoen vrouwen op het Europese continent dit recht wordt ontzegd?
Zowel binnen als buiten de Europese Unie zet Nederland zich in voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zoals gedefinieerd in het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (1994), het Platform voor Actie van de 4e Wereldvrouwenconferentie (1995) en het rapport van de Guttmacher-Lacet Commission on Sexual and Reproductive Health and Rights (SRHR) Accelerate Progress: sexual and reproductive health and rights for all (2018). Nederland bepleit toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Het kabinet staat voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor alle vrouwen. Het kabinet constateert dat in een aantal Europese landen liberalisering van abortuswetgeving inmiddels een feit is (waaronder Cyprus, Ierland en recent Noord-Ierland) en dat is een positieve ontwikkeling. Het aantal van 15 miljoen vrouwen is het kabinet zoals aangegeven niet bekend.
Bent u bereid om hierover met uw ambtsgenoten uit Malta, Polen, Andorra, San Marino en Liechtenstein in gesprek te gaan? Zo ja, wilt u er bij hen op aandringen abortus niet langer strafbaar te stellen en voor elke vrouw toegankelijk te maken?
Nederland bepleit toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. In reguliere contacten met ambtsgenoten bespreekt het kabinet waar nodig en opportuun zorgen over vrouwenrechten en dat zat het kabinet blijven doen. Zorgvuldige inschatting is daarbij belangrijk ter voorkoming van onbedoelde contraproductiviteit. Het kabinet verwijst in dit kader ook naar de beantwoording door de Minister van VWS mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op de vragen van het Kamerlid Ploumen (PvdA) over «de financiële ondersteuning van Europese anti-abortus clubs door Amerikaanse miljardairs» (2019Z15969) die de Tweede Kamer op 20 september 2019 zijn toegegaan.
Deelt u de mening dat toegang tot legale en veilige abortus een belangrijk recht is voor vrouwen? Zo ja, bent u het dan ook eens dat toegang tot legale en veilige abortus te belangrijk is om enkel aan lidstaten over te laten? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u er in Europees verband toe oproepen om overal binnen de Europese Unie abortus legaal en toegankelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om ook Ursula von der Leyen, de eerste vrouwelijke voorzitter van de Europese Commissie, op te roepen legale en veilige abortus op te nemen in haar Agenda voor de Toekomst? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Vrouwenrechten en versterking van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zijn een belangrijke prioriteit van het kabinetsbeleid. Het kabinet draagt het belang hiervan ook uit in Europees kader en zal bepleiten hieraan prioriteit te geven bij de Europese Commissie.
Het bericht 'Medewerkers onbeschermd blootgesteld aan landbouwgif' |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Medewerkers onbeschermd blootgesteld aan landbouwgif»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de beelden bij het genoemde bericht blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn genomen met de gezondheid van mensen? Zo ja, wat is uw reactie daarop? Zo nee, waarom niet?
Het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen dient zorgvuldig en volgens de regels te gebeuren. Hier is in dit geval geen sprake van. Dat is onacceptabel.
Is het waar dat het deze beelden niet op zichzelf staan, maar dat er veel vaker overtredingen in de land- en tuinbouw zijn met bestrijdingsmiddelen? Zo ja, hoeveel overtredingen zijn er jaarlijks en hoeveel boetes zijn daarvoor opgelegd?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt onder meer toezicht op het zorgvuldig en volgens de regels toepassen van gewasbeschermingsmiddelen door agrarische ondernemers. De NVWA publiceert hierover elk jaar zijn bevindingen. Uit de rapportage over het jaar 2018 blijkt dat er 132 inspecties zijn uitgevoerd tijdens het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij zijn 34 overtredingen vastgesteld, die hebben geleid tot een boete. Het merendeel van deze overtredingen betrof het niet voldoen aan de regels die gelden voor het reduceren van de verwaaiing van gewasbeschermingsmiddelen.2
Er is geen cijfermatig beeld over overtredingen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot arbeidsomstandigheden. In zover het blootstelling van werknemers betreft, dient de werkgever overeenkomstig de arbeidsomstandighedenwetgeving te waken over veiligheid en gezondheid van de omstandigheden en het voorkomen van blootstelling.
De Inspectie SZW laat desgevraagd weten dat de beelden er op lijken te duiden dat de werkgever zich onvoldoende van die verantwoordelijkheid kwijt. De Inspectie SZW kan op basis van beelden overigens niet overgaan tot vaststelling van eventuele overtredingen. Vaststelling dient ter plekke plaats te vinden waarbij aard, mate en duur van blootstelling van belang zijn. Om deze feiten en omstandigheden aan te tonen moet er sprake zijn van «heterdaad» situaties. Zeker bij het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen is de kans relatief klein om op het «juiste» moment te controleren. Daarom is het van groot belang dat misstanden bij de Inspectie SZW gemeld worden.
De Inspectie SZW heeft in 2018 en 2019 enkele controles naar aanleiding van meldingen verricht. Daarnaast wordt bij (reguliere) inspecties in de agrarische sector door de inspecteurs gecontroleerd of chemicaliën, waaronder gewasbeschermingsmiddelen, bijvoorbeeld veilig zijn opgeborgen en of de persoonlijke beschermingsmiddelen nog goed zijn. De afgelopen vijf jaar zijn geen bedrijven beboet vanwege overtredingen op het vlak van het bieden van een veilige situatie voor het werken met gewasbeschermingsmiddelen.
Is de gezondheid van de betrokken medewerkers en omwonenden reeds onderzocht? Zo ja, wat zijn de algemene conclusies van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet en gaat dit alsnog op korte termijn gebeuren?
Ik heb geen informatie over het feit of de gezondheid van betrokken medewerkers in dit geval is onderzocht. Dit is de verantwoordelijkheid van de betrokken ondernemer en de betrokken medewerker zelf. Ik vind het belangrijk dat mensen weten hoe ze hier melding van maken. Ik heb ook geen informatie over het feit of de gezondheid van de omwonenden in dit geval is onderzocht. De gezondheid van omwonenden heeft – zoals uw Kamer weet – de aandacht van het kabinet (Kamerstuk 27 858, nr. 484). Zo heeft het RIVM in juli 2018 een verkenning gepubliceerd waaruit geen duidelijke verbanden tussen gezondheid en de nabijheid van landbouwpercelen bleken (Kamerstuk 34 775 XIV, nr. 149). In april van dit jaar is het Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden uitgebracht (Kamerstuk 27 858, nr. 450). Een consortium van wetenschappelijke instituten onder coördinatie van het RIVM heeft in 2016 tot en met 2018 intensief praktijkonderzoek gedaan bij omwonenden van de bloembollenteelt om de mate van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen van nabije velden vast te stellen. Geconstateerd is dat omwonenden daar via de lucht en huisstof aan worden blootgesteld. Op basis van de beschikbaar gekomen resultaten zijn geen onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van omwonenden naar voren gekomen. Tegelijkertijd signaleerden de onderzoekers lacunes in de beschikbare kennis. Momenteel vindt een herbeoordeling van de gezondheidsverkenning plaats en is de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren in hoeverre blootstelling van omwonenden leidt tot gezondheidsrisico’s, de huidige toelatingsbeoordeling voldoende beschermend is voor omwonenden en of voldoende rekening wordt gehouden met de afstand tot objecten voor bewoning. Ik verwacht het advies in de zomer van 2020 te ontvangen.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde FNV'er dat veel arbeidsmigranten niet weten hoe ze in Nederland melding moeten maken van dergelijke overtredingen en dat de Inspectie SZW er beter bovenop moet zitten? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?2
Zoals per brief aan uw Kamer is medegedeeld zijn EU-arbeidsmigranten vaak onvoldoende op de hoogte van hun rechten en plichten (Kamerstuk 29 861, nr. 47). Dit kan leiden tot misstanden of ongevallen. Voorlichting is dan ook heel belangrijk. Het kabinet heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in voorlichting aan arbeidsmigranten in hun eigen taal, zowel in de landen van herkomst als in Nederland. Er zijn brochures in verschillende talen over wonen en werken in Nederland geplaatst op rijksoverheid.nl en ook de Inspectie SZW biedt informatie aan in verschillende talen. Zo zijn meldingsformulieren van de Inspectie SZW in diverse talen te vinden op de website van Inspectie SZW. Verder zal het kabinet samen met diverse partijen (o.a. gemeenten, werkgevers- en werknemersorganisaties en sociale partners) bezien hoe informatie effectiever kan worden verspreid en hoe en door wie de voorlichting kan worden verbeterd en uitgebreid.
Is het waar dat de betrokken teler in 2018 van de Inspectie SZW een waarschuwingsbrief heeft gekregen en dat de Inspectie SZW desalniettemin in 2019 geen controle bij deze teler heeft uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dat over de handhaving van de regels met betrekking tot arbeidsveiligheid?3
Het betrokken bedrijf heeft in 2018 van de Inspectie SZW een brief ontvangen. Dit betrof geen waarschuwingsbrief, maar een afsluitende brief met daarin een samenvatting van hetgeen is aangetroffen en besproken tijdens de inspectie. Tijdens deze inspectie heeft de Inspectie SZW geen overtredingen geconstateerd. Er vond op dat moment overigens geen bespuiting plaats. In de brief werd het bedrijf geïnformeerd over het feit dat er niet handhavend werd opgetreden. Een herinspectie is aan de orde indien bij eerste inspectie een overtreding is geconstateerd.
Wat moet er gebeuren om de pakkans bij dit soort overtredingen te vergroten en hoe gaat u hiervoor zorgen?
Naleving van wet- en regelgeving dient voor bedrijven en werkgevers van zelf te spreken. Naleving moet plaatsvinden en niet alleen omdat de overheid controleert. Dit laat onverlet dat de overheid controleert en dat bij overtredingen opgetreden wordt.
Het vaststellen van overtredingen van de regels die gelden voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen dient op heterdaad plaats te vinden. De inzet van de NVWA is om inspecties uit te voeren op het moment dat agrarische ondernemers daadwerkelijk gewasbeschermingsmiddelen toepassen.
Ten aanzien van de controles op arbeidsomstandigheden is door het kabinet geconstateerd dat de balans is verschoven van actieve, risicogerichte controles naar reactieve controles (naar aanleiding van arbeidsongevallen). Dit is neergelegd in het Inspectie Control Framework (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 74). Om die balans de komende tijd te herstellen, versterkt het kabinet de inspectieketen, oplopend tot 50,5 miljoen euro in 2022. Daarmee draagt het kabinet bij een verhoging van de inspectiedekking. Om de kans te verhogen dat overtredingen worden bestraft, is het belangrijk dat misstanden gemeld worden zodat deze geconstateerd kunnen worden.
Niet meer kunnen blussen door een vrijwillige brandweerman vanwege extreme wachttijden Centraal Bureau Rijvaardigheden (CBR) |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Brandweerman Peter kan niet meer blussen door extreme wachttijden CBR: «te bizar voor woorden»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het werk van brandweervrijwilligers net zo belangrijk is als het werk van beroepschauffeurs? En dat het dus van groot belang is dat deze groep vrijwilligers tijdig hun rijbewijs verlengd krijgen?
Voor iedereen die afhankelijk is van zijn rijbewijs is het van groot belang dat het rijbewijs tijdig kan worden verlengd. Dit geldt ook voor brandweervrijwilligers en ik betreur het ten zeerste dat zij hinder ondervinden van de problemen bij het CBR.
Kunt u aangeven of deze groep vrijwilligers net zo snel in de procedure worden geholpen als beroepschauffeurs? Zo niet, bent u bereid het CBR deze opdracht te geven zodat dit wel het geval zal zijn?
Alle houders van een CDE rijbewijs worden bij het CBR met voorrang behandeld. Bij het in behandeling nemen van de gezondheidsverklaring houdt het CBR de verloopdatum van het rijbewijs van deze groep in de gaten. Dat laat onverlet dat in sommige situaties de houder met een verlopen rijbewijs geconfronteerd wordt, omdat bijvoorbeeld de chauffeur aan de late kant is begonnen en na doorverwijzing het CBR moet wachten op de uitslag van een keuring.
Kunt u aangeven waarom deze brandweerman extra moet betalen voor een spoedprocedure, terwijl de reden van vertraging bij het CBR ligt en niet bij de brandweerman?
Zodra het CBR heeft besloten dat iemand veilig kan blijven rijden, kan deze klant een nieuw rijbewijs aanvragen bij de gemeente. Vijf werkdagen na de aanvraag ligt dan het nieuwe rijbewijs klaar. Er bestaat ook de mogelijkheid voor een spoedaanvraag. Dan is het rijbewijs vaak al de volgende werkdag in bezit. De spoedaanvraag kost bij de gemeente ongeveer 35 euro extra.
Deze kosten voor het met spoed aanvragen van het rijbewijs kunnen worden gedeclareerd bij het CBR. Daarvoor gelden enkele voorwaarden die op de website van het CBR gepubliceerd zijn. In de tweede herinneringsbrief van de RDW, die burgers een week voor de verloopdatum van het rijbewijs ontvangen, wordt gewezen op de mogelijkheid dat het CBR de kosten voor de spoedaanvraag vergoedt.
Hoeveel mensen die ruim van tevoren zijn begonnen met de verlengingsaanvraag van hun rijbewijs krijgen een brief waarin hen wordt gevraagd extra te betalen voor een spoedprocedure?
Het CBR rekent geen kosten voor de spoedprocedure, en stuurt hier ook geen brief over. Nadat het CBR een besluit heeft genomen over de rijgeschiktheid kan een klant kiezen voor de spoedprocedure bij de gemeente om sneller over het nieuwe rijbewijs te beschikken. Daarvoor brengt de gemeente kosten in rekening. In bepaalde gevallen komen mensen in aanmerking voor vergoeding van deze kosten door het CBR (zie ook het antwoord bij vraag 4).
Zijn er sinds uw vorige berichtgeving (zomer 2019) over het verwisselen van medische dossiers bij het CBR nog meer dossiers verwisseld of kwijtgeraakt?
Op 29 augustus jl. heb ik u geïnformeerd over de datalekken bij het CBR met medische dossiers waarbij een document van een bepaalde klant in het (digitale) dossier van een andere klant raadpleegbaar bleek te zijn. Op 10 september jl. heb ik u gemeld dat het CBR heeft aangegeven dat bij het scannen van op papier ontvangen formulieren, het mogelijk is dat er fouten worden gemaakt omdat dit een menselijke handeling betreft. Daarbij heb ik aangegeven dat het CBR om die reden de raadpleegfunctie van medische documenten in MijnCBR uit gaat zetten voor documenten die vanaf papier via het scanningproces in de OPUS-systemen zijn opgenomen. Zoals gemeld kunnen klanten wel digitaal de statusinformatie raadplegen om te zien hoe het ervoor staat met hun aanvraag. Het CBR heeft mij bericht dat deze werkwijze sinds 17 september jl. is ingevoerd. Met deze interventie borgt het CBR dat er geen datalekken meer kunnen ontstaan via het proces van ingescande papieren documenten.
Het bericht ‘Politiechef die racisme aankaartte weggestuurd’ |
|
Niels van den Berge (GL), Monica den Boer (D66), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Politiechef die racisme aankaartte weggestuurd»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de teamchef van de politie in Leiden, die zich kritisch heeft uitgelaten over racisme, machtsmisbruik en interne pesterij binnen de politie, op non-actief is gesteld door de korpsleiding van de politie? Zo ja, waarom is deze keuze gemaakt? Zo nee, kunt u uitleggen wat er is gebeurd?
De teamchef is niet op non-actief gezet. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 628, nrs. 909 en 911) Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft de desbetreffende teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing.
De korpsleiding heeft mij verzekerd dat iedere melding van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen. Zo ook de melding van de betrokken teamchef. In mijn brief van 3 september jl. heb ik het beleid van de korpschef toegelicht dat gericht is op het realiseren en behouden van een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving.
Deelt u de mening dat de cultuur betreffende discriminatie en uitsluiting binnen de politie zeer zorgelijk is? Kunt u toelichten waarom juist een teamchef die deze problematiek aan de kaak stelt naar huis wordt gestuurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nader ingaan op de interne spanningen die volgens andere leidinggevenden zijn ontstaan in de eenheid Den Haag?
De korpschef heeft mij bevestigd dat meldingen over grensoverschrijdend en ontoelaatbaar gedrag in de organisatie worden opgepakt. Zoals ik u in mijn brieven van 9 oktober jl. en 15 oktober jl. heb gemeld is door het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten begin 2019 een (oriënterend en later disciplinair) onderzoek gestart naar aanleiding van de meldingen over vermeende misstanden binnen een team van de politie-eenheid Den Haag. Daarnaast heeft de politiechef aan een extern bureau opdracht gegeven om een teamanalyse (management) te laten uitvoeren.
In mijn brief van 3 september jl. heb ik uw Kamer bericht over het beleid van de korpschef om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en bevorderen.2 Het streven is een klimaat waar eenieder zich vrij voelt zich te uiten en waarin collega’s voor elkaar zorgen, naar elkaar luisteren, open staan voor kritiek en daar samen van willen leren. Daarnaast heeft de korpschef besloten een ombudsfunctonaris aan te stellen waar collega’s die in de knel komen terecht kunnen om te voorkomen dat ze vastlopen in de organisatie. Deze functionaris heeft directe toegang tot de korpsleiding en is een aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen.
Deelt u de mening dat, gelet op de gang van zaken, het er op zijn minst de schijn van heeft dat de aangekaarte problematiek onvoldoende serieus wordt genomen binnen de korpsleiding?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het op non-actief stellen van de Leidse teamchef zich tot de eerdere uitspraken van de korpsleiding dat het wegkijken bij meldingen over fout gedrag van politieagenten «pijnlijk en onacceptabel" is?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit blijkt volgens u dat de politie de meldingen over de verziekte cultuur serieus neemt?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht «Discriminatie en wangedrag bij politie Den Haag»?2
Ja.
Hoe verhouden uw antwoorden «Voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag zoals intimidatie, discriminatie en pesten is binnen de politie geen plaats. De ervaringen van politiemedewerkers over de afhandeling van signalen en meldingen van grensoverschrijdend gedrag neem ik zeer serieus.», «De korpsleiding heeft mij verzekerd dat iedere melding van grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen», «De korpschef heeft mij verzekerd dat de politieorganisatie iedere melding van grensoverschrijdend gedrag serieus neemt en aanpakt», «Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van een veilige en inclusief werkklimaat» zich tot de berichten zoals gemeld door NRC over de op non-actief gestelde teamchef?
De korpsleiding heeft mij gemeld dat de teamchef niet op non-actief is gesteld. De korpsleiding heeft mij daarnaast verzekerd dat iedere melding van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen. In mijn brief van 3 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3848) heb ik u geïnformeerd over het bestaande beleid van de korpschef en over de aanvullende maatregel om een ombudsfunctionaris aan te stellen. Verder heb ik uw Kamer in het Algemeen Overleg van 10 oktober (Kamerstuk 29 628, nr. 914) toegezegd met de korpschef in gesprek te gaan over de inzet voor de totstandkoming van een cultuurverandering bij de politie, evenals de registratie en opvolging van interne klachten en meldingen.
Kunt u zich het ongemak voorstellen om personele zaken in de Tweede Kamer aan te kaarten, maar dat het belang van een open cultuur binnen de politie in deze casus zwaarder weegt? Deelt u de mening dat de signalen over discriminatie en uitsluiting mogelijk het vertrouwen in de politieleiding schaden?
Met uw Kamer ben ik van mening dat ons grote terughoudendheid past in te gaan op individuele casussen. Ik zie het als mijn taak om met de korpschef in gesprek te zijn over het belang van een open cultuur en de noodzaak om signalen van discriminatie en grensoverschrijdend gedrag serieus te nemen. De korpschef is verantwoordelijk voor het personeelsbeleid van de politie en die verantwoordelijkheid neemt hij ook.
De betreffende teamchef is niet op non-actief gezet. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl. Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft bij deze teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de teamchef uit Leiden over de problematiek die zij aankaart? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het artikel ‘Marokkaanse Nederlanders bevrijd ons van dubbele nationaliteit’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Sven Koopmans (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Marokkaanse Nederlanders bevrijd ons van dubbele nationaliteit»1 en het manifest voor keuzevrijheid in nationaliteit?2
Ja.
Constaterende dat in het regeerakkoord staat dat nakomelingen van migranten in de toekomst voor een nationaliteit moeten kiezen, wat doet u om mensen te helpen die nu al van hun dubbele nationaliteit af willen? Wat kan u nog meer doen?
Nederland is van mening dat het recht om afstand te doen van een nationaliteit begrepen moet worden onder het recht om van nationaliteit te veranderen, als bedoeld in artikel 15 tweede lid van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens. Om die reden roept Nederland landen die het afstand doen van hun nationaliteit juridisch of in de praktijk niet toestaan op om hierover hun wetgeving of handelwijze te heroverwegen.
Klopt het dat het koninkrijk Marokko «een scala aan instituties in het leven heeft geroepen om Marokkanen in Nederland te bespioneren, te intimideren, te verleiden, te rekruteren, te corrumperen?»
Contact tussen overheden van andere landen en personen in Nederland is in beginsel niet problematisch zolang dit op vrijwillige basis plaatsvindt. Ditzelfde geldt ook voor overheden van andere landen in Nederland en de contacten die zij onderhouden met Nederlanders, die ook over de nationaliteit van dat land beschikken.
In algemene zin zijn er staten die proberen invloed te houden op personen in Nederland die uit die staat geëmigreerd zijn. In sommige gevallen beschikken deze emigranten nog wel over de nationaliteit van hun land van herkomst of hebben ze daar familie wonen, maar wonen zij zelf inmiddels al lang in Nederland. Het kan ook gaan om mensen die hun land om politieke redenen ontvlucht zijn en in ons land slachtoffer worden van intimidatie. Dergelijke inmengingsactiviteiten creëren een permanent gevoel van onveiligheid in de betreffende gemeenschappen. Hiermee kunnen ook nationale spanningen geëxporteerd worden naar ons land. De invloed gaat soms zo ver dat mensen zich beperkt voelen in de uitoefening van hun grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting.
Hoe kijkt u aan tegen de in het manifest genoemde lange arm van Marokko in Nederland? Wat is uw aanpak op de omschreven voorbeelden uit het manifest? Bent u bereid om, net zoals voor de Turkse diaspora politiek, een aanpak op de Marokkaanse diaspora politiek te ontwikkelen?
Het staat Marokko vrij banden te onderhouden met Marokkanen die in Nederland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat. Er kan geen sprake zijn van ongewenste beïnvloeding op de individuele levens van Nederlanders en de keuzes die zij maken. Wanneer het Kabinet constateert dat de diasporapolitiek van een land de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt of de participatie van de diaspora belemmert, dan is er sprake van ongewenste buitenlandse inmenging. Hiervoor heeft het kabinet een aanpak. Voor de verschillende instrumenten die het kabinet tot haar beschikking heeft verwijs ik naar de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging.3 Hierin wordt een landen neutrale aanpak geschetst met een overzicht van het instrumentarium dat het kabinet kan inzetten, afhankelijk van de concrete situatie. Er worden tevens enkele voorbeelden gegeven.
Bent u bereid om Marokkaanse en Turkse Nederlanders maximale praktische hulp te bieden bij het afstand doen van hun tweede nationaliteit? Zo ja, op welke wijze? Bijvoorbeeld door middel van een stappenplan, praktische informatie en/of beleid?
Het is aan landen zelf om te bepalen op welke wijze hun nationaliteit verkregen kan worden, en ook op welke wijze hiervan wel of niet afstand gedaan kan worden. Met betrekking tot de Marokkaanse nationaliteit is bekend dat de nationaliteitswetgeving bepalingen bevat die toestaan dat van de Marokkaanse nationaliteit afstand kan worden gedaan. Vanuit het verleden is ook bekend dat een Nederlander, met ook de Marokkaanse nationaliteit, in de praktijk geen afstand van de Marokkaanse nationaliteit kon doen.
Voor Nederlanders, die ook de Turkse nationaliteit hebben kent de Turkse wet- en regelgeving het recht om afstand te doen van de nationaliteit. Verzoeken om afstand te doen van de nationaliteit worden in de regel ook gehonoreerd door Turkije.
Is er een Europese Unie (EU)-standpunt met betrekking tot derde landen die EU-onderdanen verhinderen om van hun dubbele nationaliteit af te komen? Kunt u toelichten hoe Nederland een leidende rol zal gaan pakken in deze discussie?
Er is geen EU-standpunt over dit onderwerp omdat nationaliteitsrecht niet onder de bevoegdheid valt van de EU, maar onder die van de afzonderlijke lidstaten. Pas wanneer het gaat om de aan de nationaliteit van een lidstaat verbonden Unieburgerschapsrechten komt het EU-recht in het geding. Daar is in dit geval geen sprake van.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en nog voordat de begrotingsbehandelingen aanvangen beantwoorden?
Uw Kamer ontvangt deze antwoorden gezamenlijk met het antwoord op het verzoek van lid Paternotte (D66) bij de Regeling van Werkzaamheden van 24 september 2019 om een schriftelijke reactie op het manifest «Keuzevrijheid in nationaliteit».
De beelden waaruit blijkt dat circus Freiwald zich opnieuw niet aan de wet houdt en een olifant daarvan de dupe is |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de beelden van de olifant van circus Freiwald, die aangeraakt wordt door publiek in Heerlen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat één van de voorwaarden verbonden aan de tijdelijke ontheffing voor circus Freiwald (voor het meereizen, verplaatsen en op het circusterrein houden van een olifant) een verbod op direct contact is, dat wil zeggen het aanraken van de olifant door publiek?2
Ja.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat «het dierenwelzijn van Buba voldoende gediend is met een verbod op optreden en een verbod op direct contact»? Zo ja, kunt u bevestigen dat een overtreding van het verbod op direct contact een ernstige aantasting van het welzijn van de olifant kan betreffen?3
Ik ken deze uitspraak. Het verbod op direct contact is een van de voorwaarden die is ingesteld om het welzijn van de olifant te beschermen. Een overtreding hiervan kan het welzijn dus aantasten.
Erkent u dat de beelden geen enkele twijfel laten dat sprake is van een overtreding van deze voorwaarde door circus Freiwald?
Tijdens de inspectie op 27 september 2019 is vastgesteld dat Circus Freiwald artikel 2 van de ontheffingsvoorwaarden heeft overtreden, omdat het circus de olifant in contact heeft laten komen met omstanders. Hiervoor heeft het circus een schriftelijke waarschuwing ontvangen conform het interventiebeleid van de NVWA. Een onaangekondigde herinspectie zal nog plaatsvinden.
Erkent u dat uit de beelden blijkt dat de kennelijke dompteur dit aanraken door het publiek aanmoedigt door met een emmer wortels voor de olifant uit te lopen en deze wortels uit te delen onder de omstanders?
Ja.
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) handhavend op zal treden tegen circus Freiwald?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 4.
Wordt in de risicoanalyse van de NVWA inmiddels rekening gehouden met het feit dat er een verhoogde kans is dat circus Freiwald de regels aan zijn laars lapt, gezien de geschiedenis van voorvallen van de voorgaande jaren, en kunt u dat toelichten?4
De NVWA controleert circussen op basis van meldingen. Omdat circus Freiwald een schriftelijke waarschuwing heeft ontvangen zal er conform het interventiebeleid een onaangekondigde herinspectie worden uitgevoerd.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak de NVWA het circus gecontroleerd heeft in de periode 2015–2019?
De NVWA heeft het circus in deze periode vier keer gecontroleerd.
Kunt u uiteenzetten of er in de periode 2015–2019 overtredingen zijn geconstateerd en of dit geleid heeft tot bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In de periode 2015–2019 is tweemaal een schriftelijke waarschuwing gegeven. Eenmaal in 2015 en eenmaal in 2019. Conform het interventiebeleid van de NVWA wordt bij herhaalde overtreding binnen drie jaar een zwaardere sanctie opgelegd, in deze zaak was de periode tussen de geconstateerde overtredingen langer.
Bent u bereid de inspectierapporten met de Kamer te delen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Deze rapporten worden niet actief openbaar gemaakt. Reden daarvoor is het belang van het beschermen van de privacy van personen die betrokken zijn bij de inspectie.
Kunt u toelichten of u de hoeveelheid en de mate van overtredingen zorgwekkend vindt?
Na grondig onderzoek naar de mogelijkheden voor het herplaatsen van olifant Buba is besloten een tijdelijke ontheffing te verlenen aan het circus. Aan deze ontheffing zijn voorwaarden gesteld. Het circus dient zich te houden aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de vrijstelling. Als dat niet het geval is, treedt de NVWA ook op.
Kunt u toezeggen dat de NVWA het circus regelmatig zal inspecteren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 7.
Op basis van welk (maatschappelijk) belang is de tijdelijke ontheffing voor circus Freiwald in 2017 opnieuw verleend?
Er is, rekening houdend met de specifieke situatie van Buba, gezocht naar een geschikte opvangplek. Deze bleek niet beschikbaar in Europa en daarom heeft Circus Freiwald voor Buba een tijdelijke ontheffing ontvangen.5
Kunt u toelichten aan welke termijn moet worden gedacht bij een «tijdelijke» ontheffing?
De ontheffing geldt tot en met 30 juni 2020.
Kan er na het aflopen van de tijdelijke ontheffing voor Circus Freiwald op 30 juni 2020 opnieuw een tijdelijke ontheffing worden verleend? Zo ja, bent u dat van plan en op basis van welke criteria?
Er zal tegen die tijd opnieuw worden gekeken of er een geschikte opvangplek is voor de olifant in Europa. Op basis van de uitkomsten hiervan wordt besloten of er opnieuw een tijdelijke ontheffing moet worden verleend.
Bent u bereid tegen die tijd de Kamer te informeren over uw voorgenomen besluit?
Ik zal uw Kamer tegen die tijd informeren over mijn besluit.
Kent u het oordeel van drie dierenartsen dat de olifant «mentaal en fysiek» in staat is om herplaatst te worden?5
Ja.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat «in de ideale situatie alle wilde dieren onmiddellijk na de inwerktreding [sic] van het verbod op wilde dieren in het circus zijn opgevangen in een opvangcentrum» en staat u nog steeds achter die uitspraak?6
Ja.
Kunt u toezeggen dat u bij de beoordeling van een eventuele verlenging van de tijdelijke ontheffing, opnieuw zal zoeken naar een geschikte opvangplek voor de olifant in Europa, aangezien het ontbreken van een opvangplek de reden is dat een tijdelijke ontheffing destijds is verleend? Zo ja, wie zal worden gevraagd te zoeken naar een opvangplek? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal opnieuw zoeken naar een geschikte opvangplek in Europa. Ik besluit te zijner tijd aan wie ik medewerking hiervoor vraag.
Is het juist dat uw ambtsvoorganger heeft toegezegd daar een bemiddelende rol in te spelen en bent u van plan zich aan die toezegging te houden? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken? Zo nee, waarom niet?7
Voormalig Staatssecretaris Van Dam heeft toegezegd dat het Ministerie een bemiddelende rol oppakt bij het opvangen van dieren, indien dat nodig is. Ook ik houd mij hieraan.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het onverteerbaar vinden dat een circus bijna vijf jaar na de invoering van het verbod op wilde dieren in circussen nog altijd een olifant mee mag laten reizen?
In de ideale situatie zouden alle wilde dieren onmiddellijk na de inwerkingtreding van het verbod op wilde dieren in het circus zijn opgevangen in een opvangcentrum. De praktijk is dat er ten tijde van het verstrekken van de tijdelijke ontheffing geen plaats was in een opvangcentrum binnen Europa voor de Afrikaanse olifant Buba. Daarom is een tijdelijke ontheffing verstrekt.
Kunt u zich voorstellen dat het rechtsgevoel van mensen wordt aangetast dat een circus met een dergelijke uitzonderingspositie de voorwaarden van die positie ook nog eens aan zijn laars lapt en deelt u de mening dat hiertegen opgetreden moet worden?
Het circus dient zich te houden aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de ontheffing. De NVWA ziet hierop toe.
Deelt u de mening dat de olifant een beter leven verdient dan zijn dagen te slijten in een circus?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 21.
Anticonceptie in Nederland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de petitie van Bureau Clara Wichmann «anticonceptie in het basispakket», die is ondertekend door ruim 55.000 mensen? Hoe oordeelt u over de wens van deze 55.000 mensen?1
Ja. In mijn antwoorden op de volgende vragen ga ik nader in op de wens om anticonceptie in het basispakket op te nemen.
Hoeveel mensen in Nederland maken gebruik van anticonceptie? Hoeveel mannen in Nederland maken gebruik van anticonceptiemiddelen? Hoeveel vrouwen in Nederland maken gebruik van anticonceptiemidddelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen exacte cijfers, maar in het rapport Seksuele Gezondheid in Nederland 2017 worden wel percentages gegeven over gebruik van de diverse anticonceptie methoden2. Zie verder mijn antwoorden op vragen 13 tot en met 17.
Deelt u de mening dat de kosten voor goede anticonceptie niet alleen bij vrouwen moeten komen te liggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tot 21 jaar wordt anticonceptie vergoed vanuit het basispakket. Vanaf 21 jaar komen de kosten voor anticonceptie voor eigen rekening. Ik ga niet over of en hoe deze kosten binnen een relatie worden gedeeld.
Deelt u de mening dat goede reproductieve zorg niet enkel in het belang is van de vrouw, maar van de samenleving als geheel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening dat goede reproductieve zorg voor eenieder van belang is en van grote invloed is op de zelfbeschikking van de vrouw. Dat met name kwetsbare vrouwen (zoals dak- en thuisloos, illegaal, verstandelijk beperkt, verslaafd, sociaal geïsoleerd, zeer jong, of psychisch belast) onvoldoende toegang tot seksuele en reproductieve zorg kunnen ervaren is uiteraard geen wenselijke ontwikkeling.
Op 11 september 2018 hebben zowel de Minister van VWS als de Staatssecretaris u geïnformeerd over respectievelijk het traject onbedoelde (tiener) zwangerschappen en het programma Kansrijke start. Ongeplande en ongewenste zwangerschappen zijn vooral een probleem bij kwetsbare vrouwen. Het programma Nu Niet Zwanger (NNZ) voorkomt kwetsbaar ouderschap bij deze specifieke doelgroep via een kortdurende, intensieve begeleiding op maat rond het bespreken van seksualiteit, de kinderwens, de situatie van de vrouw (en partner) en door passend (langdurig) anticonceptiegebruik te realiseren. Vrouwen worden zo ondersteund om regie te nemen over hun kinderwens, seksualiteit en anticonceptie. Dit doet Nu Niet Zwanger door het gesprek aan te gaan, bij hun leefwereld aan te sluiten en te kijken naar hun vragen, behoeften, barrières en mogelijkheden bij kinderwens, seksualiteit en anticonceptie. Het Nu Niet Zwanger programma loopt inmiddels in 18 regio’s en wordt de komende twee jaar verder landsdekkend uitgerold naar 50 regio’s.
Deelt u de mening dat goede anticonceptie een grote invloed heeft op de zelfbeschikking van de vrouw? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vindt u het in dat licht dat er in Nederland vrouwen zijn die geen gebruik maken van anticonceptiemiddelen gebruiken omdat dit te duur voor hen is?
De kosten van de pil bedragen – afhankelijk van welke pil het betreft – 8 tot 40 euro per kwartaal. De gemiddelde prijs van de anticonceptiepil is 13,95 euro per kwartaal, dat is dus minder dan 5 euro per maand.
In april 2010 oordeelde het toenmalige College voor Zorgverzekeringen (CvZ, huidige Zorginstituut) dat de kosten van de pil zo laag waren dat mensen het zelf konden betalen. Ook voor jongeren met een beperkt budget en dat is nog steeds zo. Volledig schrappen leek daarom in de rede te liggen. Het risico was daarbij echter dat het aantal tienerzwangerschappen en abortussen bij meisjes mogelijk zou gaan stijgen als de pil niet meer in het pakket zou zitten. Dit eventuele effect werd door het CvZ zwaarder voor deze doelgroep zwaarder gewogen dan het «voor eigen rekening» argument. Het CvZ adviseerde daarom de pil voor vrouwen tot en met 21 jaar in het basispakket te houden. Destijds heeft Minister Klink dit advies overgenomen en alleen de pil voor vrouwen boven de 21 uit de basisverzekering geschrapt.
Hoeveel vrouwen in Nederland maken er precies geen gebruik van anticonceptie vanuit een kostenoverweging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. Elke vrouw zal een afweging maken of zij anticonceptie gebruikt en welk middel. Hierbij kunnen verschillende afwegingen een rol spelen.
Hoeveel vrouwen kiezen uit kostenoverweging voor de anticonceptiepil terwijl een ander anticonceptiemiddel beter bij haar situatie zou passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier geldt dat elke vrouw een individuele keuze maakt welk anticonceptiemiddel zij gebruikt en welke afwegingen zij daarbij maakt. Er zijn daarover geen gegevens beschikbaar.
Bent u van mening dat in een welvarend en geëmancipeerd land als Nederland passende anticonceptie voor iedereen beschikbaar moet zijn, ongeacht de dikte van de portemonnee?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat bij de keuze voor een anticonceptiemiddel kostenoverwegingen geen rol mag spelen?
Ik ben van mening dat iedereen een goede afweging moet kunnen maken voor de keuze van een anticonceptiemiddel. Diverse overwegingen kunnen daarbij een rol spelen zoals of je er dagelijks aan wil denken, of je hormonen wil gebruiken et cetera. Ik zie niet in waarom daarbij het kostenaspect in deze afweging geen rol zou mogen spelen.
Hoeveel vrouwen die een abortus hebben ondergaan vanwege een ongeplande zwangerschap gebruikten geen anticonceptiemiddel toen zij zwanger raakten? Hoeveel van hen gebruikte niet het anticonceptiemiddel dat het beste bij haar paste vanwege kostenoverwegingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de Landelijke Abortus Registratie 20153 blijkt dat een derde van de vrouwen die een zwangerschapsafbreking ondergaat, geen anticonceptie gebruikte voorafgaand aan de zwangerschap. Twee derde van de vrouwen die een zwangerschapsafbreking ondergaat, geeft aan dat de zwangerschap is ontstaan ondanks dat zij anticonceptie gebruikte, waarbij de meest gebruikte anticonceptiemiddelen de pil en het condoom zijn. De meeste vrouwen schrijven de oorzaak van de onbedoelde zwangerschap toe aan het falen van de gebruikte anticonceptiemethode. Er zijn geen cijfers bekend van het aantal vrouwen dat vanwege kostenoverwegingen niet het anticonceptiemiddel gebruikte dat, gelet op haar levenswijze, het beste bij haar past.
Hoe beoordeelt u het feit dat een derde van de vrouwen die een abortus ondergaat, aangeeft de anticonceptiepil te gebruiken, wat doet vermoeden dat zij de anticonceptiepil niet op de juiste manier gebruikte? Hoeveel van deze vrouwen raakten ongepland zwanger omdat zij niet het voor haar meest passende anticonceptiemiddel gebruikten?
Slechts 15,6% van de vrouwen die de anticonceptiepil gebruikt en een abortus heeft ondergaan, geeft aan dat zij zelf een fout heeft gemaakt in het gebruik van de pil. Nu de betrouwbaarheid van de anticonceptiepil 99% bij correct pilgebruik is, is het aannemelijk dat mogelijk sprake is van een onderrapportage van het aantal gebruikersfouten. Gebruikersfouten kunnen verschillend van aard zijn, bijvoorbeeld het vergeten van een of meerdere pillen, een te lange stopweek, diarree of overgeven en gecombineerd gebruik met bepaalde geneesmiddelen. Er kan dus niet de conclusie getrokken worden dat de anticonceptiepil voor vrouwen waarbij sprake is van een gebruikersfout niet de meest passende vorm van anticonceptie is. Er zijn dan ook geen cijfers beschikbaar van het aantal vrouwen dat ongepland zwanger raakt omdat zij niet het voor haar meest passende anticonceptiemiddel gebruikt.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van de anticonceptiepil? Wat zijn de kosten per jaar voor het individu bij gebruik hiervan? Welke kosten zijn gemoeid met opname van de anticonceptiepil in het basispakket?
Er gebruiken ongeveer 2,1 miljoen vrouwen de pil. De kosten per jaar liggen tussen de 40 en 160 euro, afhankelijk van welke pil een vrouw kiest. Indien de pil wordt opgenomen in het basispakket worden de kosten geschat op 30 miljoen.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van het hormoonspiraal? Welke kosten maken mensen die hiervan gebruikmaken? Wat zijn de kosten per jaar voor het individu bij gebruik van het hormoonspiraal? Welke kosten zijn gemoeid bij het opnemen van zowel de aanschaf- als plaatsingskosten van het hormoonspiraal in het basispakket, gespecificeerd voor plaatsing door de huisarts en voor plaatsing door de gynaecoloog?
Ongeveer 100.000 vrouwen maken gebruik van de hormoonspiraal. De Mirena spiraal wordt het meest gebruikt. Die kost 160 euro en kan vijf jaar blijven zitten. De aanvullende plaatsingskosten van een spiraal bij de huisarts bedragen 63,53 euro door de gynaecoloog vaak meer dan 200 euro.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van een koperspiraal? Welke kosten maken zij die hier gebruik van maken? Wat zou het kosten wanneer zowel de aanschaf als de plaatsing van het koperspiraal (bij zowel de huisarts als de gyneacoloog) worden vergoed vanuit de basisverzekering?
Uit het rapport Seksuele gezondheid 20174 blijkt dat ongeveer 17% van de vrouwen een spiraal (koper of hormoon) gebruikt. Voor verzekerden jonger dan 21 jaar worden bepaalde anticonceptie hulpmiddelen zoals het pessarium of een koperhoudende spiraaltje vergoed. Condooms worden niet vergoed. Bij plaatsing in het ziekenhuis zijn deze hulpmiddelen onderdeel van de ziekenhuiskosten. De zorgverzekeraar vergoedt de kosten dan rechtstreeks aan het ziekenhuis. Indien deze hulpmiddelen door een huisarts worden geplaatst worden de kosten voor de hulpmiddelen door de zorgverzekeraar vergoed. In 2017 maakten 940 verzekerden onder 21 jaar gebruik van deze extramurale aanspraak. Door de Zorgverzekeraar werd gemiddeld € 55 vergoed voor de aanschaf van het pessarium en € 49 voor het koperspiraaltje. De totale kosten bedroegen € 49.700. De aanvullende plaatsingskosten van een koperspiraal bij de huisarts bedragen 63,53 euro en door de gynaecoloog vaak meer dan 200 euro.
Vanaf 21 jaar moet de vrouw de spiraal zelf betalen en indien de gynaecoloog de spiraal plaatst ook de kosten daarvoor, voorzover het eigen risico nog niet is opgemaakt. Het eigen risico is voor de huisarts uitgezonderd. Daar betaalt de vrouw dus niets voor de plaatsing.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van het hormoonstaafje? Welke kosten maken mensen die hier gebruik van maken? Wat zou het kosten wanneer zowel de aanschaf als de plaatsing van het hormoonstaafje (bij zowel de huisarts als de gyneacoloog) worden vergoed vanuit de basisverzekering?
Van het hormoonstaafje maken in totaal ongeveer 15.500 vrouwen gebruik.
De kosten van het hormoonstaafje zijn gemiddeld 132 euro. De aanvullende plaatsingskosten van een hormoonstaafje bij de huisarts bedragen 63,53 euro en door de gynaecoloog vaak meer dan 200 euro.
Hoeveel mensen laten zich in Nederland steriliseren? Hoeveel van hen zijn man? Hoeveel van hen zijn vrouw? Wat zijn de kosten van deze ingreep per individu? Wat zou het kosten wanneer deze behandeling wordt vergoed vanuit de basisverzekering?
Circa 35.000 mannen en 10.000 vrouwen laten zich jaarlijks steriliseren.
De kosten hiervan bedragen circa 400 euro voor mannen, en circa 1.500 euro voor vrouwen. Op basis van deze getallen zouden de kosten voor de basisverzekering circa 30 miljoen bedragen.
Wat zou het kosten wanneer alle anticonceptie wordt opgenomen in het basispakket? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De kosten zijn afhankelijk van diverse factoren. Voor de anticonceptiepil is de vraag voor welk merk pil een vrouw kiest. Voor het hormoonstaafje en hormoonspiraal zijn de kosten afhankelijk van het merk en wie het staafje of spiraal plaatst. Voor de koperspiraal zijn geen volledige gegevens beschikbaar, maar ook daar geldt dat de kosten afhankelijk zijn van wie de koperspiraal plaatst. Om die reden kan niet worden aangegeven wat de kosten zouden zijn als alle anticonceptiemethoden worden opgenomen in het basispakket, maar dat het om vele tientallen miljoenen zal gaan is duidelijk. Immers, sterilisatie en opname van de anticonceptiepil zal al 60 miljoen zijn.
Wat zijn de jaarlijkse kosten van onjuist gebruik van anticonceptie?
Ik heb geen gegevens over de jaarlijkse kosten van onjuist gebruik van anticonceptie.
Bent u er bekend mee dat er vrouwen zijn die anticonceptiemiddelen niet alleen gebruiken ter voorkoming van een ongewenste zwangerschap maar ook voor het tegengaan van een onregelmatige cyclus, overmatige menstruatie, hevige menstruatiepijnen of endometriose? Vindt u dat er voor deze groep sprake is van een medische noodzaak? Zo ja, zou voor deze groep de anticonceptiemiddelen moeten worden opgenomen in het basispakket?
Ja, het is mij bekend dat anticonceptiemiddelen ook gebruikt worden voor andere doelen dan voorkoming van een ongewenste zwangerschap. Maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangaf, de kosten voor anticonceptiemiddelen zijn niet hoog, waardoor ik geen aanleiding zie om de anticonceptiemiddelen in geval van eventuele medische noodzaak in het pakket op te nemen.
Wat zijn de effecten van goede en passende anticonceptie op de arbeidsproductiviteit van vrouwen? Kunt u in uw antwoord een onderscheid maken tussen de effecten voor het individu en de effecten voor de samenleving als geheel?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Kunt u een opsomming maken van alle baten van goede reproductieve zorg? Wat is de economische waarde van goede en passende anticonceptie? Hoeveel arbeidsproductiviteit gaat verloren door gebruik van het verkeerde anticonceptiemiddel?
Ook hierover zijn geen gegevens bekend.
Zou u deze vragen kunnen behandelen voor de begrotingsbehandeling VWS?
Ja.
Het intrekken van paspoorten Syriëgangers en beleid Buitenlandse Zaken inzake ‘gematigde’ rebellen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoeveel van de vijf mensen die hun Nederlanderschap teruggekregen hebben, zijn onderdeel geweest van een rebellengroep die via het Nederlandse Non Lethal Assistance (NLA)-programma steun gekregen heeft?1
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen.
Houdt het teruggeven van het Nederlanderschap en het intrekken van de beschikking waarmee ze tot ongewenst vreemdeling verklaard werden, verband met het Nederlandse NLA-programma?
Nee. Zoals de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in haar brief van 24 september jl. aan de Kamer heeft aangegeven, hielden de intrekkingen van de beschikkingen waarmee het Nederlanderschap werd ingetrokken van deze vijf personen verband met een uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 april 2019 in twee andere zaken.2 In die zaken bepaalde de Afdeling dat het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid (art. 14, vierde lid Rijkswet op het Nederlanderschap, RWN) in principe toelaatbaar is maar dat de intrekking gebaseerd moet zijn op gedragingen en aansluiting van de persoon bij een terroristische organisatie die ten minste hebben voortgeduurd tot en met 11 maart 2017. Dit is de dag waarop het besluit tot vaststelling van de «lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid» in werking is getreden.
In vijf van de elf zaken was geen informatie van op of na die datum beschikbaar. De onvermijdelijke conclusie was dat die intrekkingen daarom geen stand konden houden en door de rechter zouden worden vernietigd.
Vindt u dat jihadisten die vechten voor een door de rechter als terroristisch beschouwde organisatie, het Nederlanderschap zou moeten kunnen worden ontnomen?
De essentie van Artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap is dat hiermee het intrekken van de Nederlandse nationaliteit mogelijk is gemaakt ter bescherming van de nationale veiligheid. Wij zijn dan ook van mening dat aansluiting bij een terroristische organisatie grond kan zijn voor intrekking van het Nederlanderschap, mits dit ook getoetst wordt aan de nationale veiligheid (zie ook het antwoord op vraag 12).
Herinnert u zich de uitspraak van de rechtbank Rotterdam op 29 maart jl. die stelt dat de Syrische rebellengroepering Ahrar al Sham een terroristische organisatie is?2
Ja.
Kunt u nogmaals uitleggen waarom de regering dit oordeel niet overneemt, terwijl u nota bene erkent dat dat Ahrar al Sham jihadistisch en salafistisch is?
Wat betreft het kwalificeren van de aard van een organisatie is het belangrijk te benadrukken dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de rechter vanuit verschillende kaders kijken naar de vraag of een groep «terroristisch» is. Dit is tevens aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van 28 maart jl. (Aanhangsel Handelingen 2018–2019, nr. 2047), in antwoorden op Kamervragen van 26 september jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 226) en in een brief aan uw Kamer op 9 mei jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 258). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich op terrorismelijsten van de Europese Unie en de Verenigde Naties. Daarop zijn de terroristische groepen geplaatst waar internationaal consensus over bestaat. De rechter toetst aan de wet. De overheid treedt daar vanzelfsprekend niet in; noch vormen de kaders of afwegingen van Buitenlandse Zaken of het Openbaar Ministerie een doorslaggevend argument voor de rechtelijke toets.
Het is juist dat Nederland zich niet uitsluitend hoeft te baseren op internationale terrorismelijsten. Zoals vastgelegd in de sanctieregeling terrorisme (2007–II) kan de Nederlandse regering op basis van de algemene bepalingen uit VNVR Resolutie 1373 personen bevriezingsmaatregelen opleggen in het kader van terrorismebestrijding. Anders dan bij een strafrechtelijke veroordeling, gaat het daarbij om een preventieve maatregel, om terrorisme en de financiering daarvan te voorkomen. Maar Nederland verkiest bij grote voorkeur de weg van de internationale terrorismelijsten (VN en/of EU). Het effect van de (bevriezings-)maatregel is vanzelfsprekend het grootst als deze niet alleen nationaal, maar in breed internationaal kader genomen wordt. Aangezien het operatiegebied van Ahrar al-Sham zich beperkt tot Syrië is het kabinet vooralsnog niet voornemens om de organisatie toe te voegen aan de nationale sanctielijst terrorisme (zie ook Kamerstuk 32 623, nr. 272).
In hoeverre heeft uw weigering dit oordeel over te nemen te maken met NLA-steun aan «gematigde» Syrische rebellen, die (structureel) operationeel samenwerkten met Ahrar al Sham, waarmee een «rode lijn» binnen het NLA-programma overschreden is?
Het niet kwalificeren van Ahrar al-Sham als terroristisch heeft niet met het zogeheten non-lethal assistance programma te maken.
In hoeverre speelt mee dat de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken in 2016 nog beweerde dat de kwalificatie radicaal jihadistisch niet opging voor o.a. Ahrar al Sham, en er nog steeds sprake is van verschil van mening tussen Buitenlandse Zaken enerzijds en het Openbaar Ministerie en de rechter anderzijds?
De uitspraak van de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken is niet de reden voor het niet kwalificeren van Ahrar al-Sham als terroristisch.
Zie het antwoord op vraag 5 voor de verschillende kaders van waaruit de aard van een organisatie wordt gekwalificeerd.
Herinnert u zich het verzoek van het Openbaar Ministerie in opdracht van de rechter op 25 maart jl. om informatie over vier Syrische strijdgroepen en een aantal individuen, voor zover dit verband hield met het vraagstuk van eventueel aanmerken van mogelijke terroristische organisaties? Kunt u alsnog antwoord geven op de vraag waarom Buitenlandse Zaken dit verzoek grotendeels naast zich neer heeft gelegd?3
Het Openbaar Ministerie is geïnformeerd dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen informatie verzamelt met het doel groepen of organisaties van een dergelijke kwalificatie te voorzien. Tevens is gewezen op het feit dat Sham al Islam op de sanctielijst van de Verenigde Naties staat sinds 29 februari 2016. De overige drie groepen staan niet op een terrorismelijst van de VN of de EU.
Ook is verwezen naar de Algemene Ambtsberichten over de veiligheidssituatie in Syrië (voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van asielverzoeken en voor besluitvorming over terugkeer van afgewezen asielzoekers) en de communicatie met de Kamer, zoals beschikbaar in Kamerstukken en de verslagen van Kamerdebatten over Syrië, en gewezen op de mogelijkheid om een specifiek informatieverzoek in te dienen bij het mede door Nederland gefinancierde International Impartial and Independent Mechanism (IIIM) dat bewijzen verzamelt van oorlogsmisdaden in Syrië met het oog op vervolging.
Bent u bereid alsnog antwoord te geven op de vraag: «Kunt u bevestigen dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken over informatie/bewijsstukken beschikt die belastend zijn voor individuen en/of groepen die Nederland in het kader van het NLA-programma heeft gesteund»?4
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere malen informatie gedeeld met het Openbaar Ministerie maar is het uiteindelijke oordeel over strafbaarheid aan de rechter (Kamerstuk 32 623, nr. 268).
Beschouwt Buitenlandse Zaken Jabhat al-Shamiya, dat het OM als een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk beschouwt, een «jihadistisch-salafistische» organisatie die de oprichting van een kalifaat nastreeft, als een «gematigde» rebellengroepering? Waarom wel/niet?
Zoals gesteld in de beantwoording van de Kamervragen in september 2018 (Kamerstuk 32 623, nr. 229) strookt de mening van Syrië-deskundigen over het huidige niet-jihadistische karakter van Jabhat al Shamiya met de informatie waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken over beschikt.
Herinnert u zich uw antwoord, waarin u moest toegeven dat Nederland zélf kan bepalen welke organisatie ons land als terroristisch bestempelt, en we ons dus niet uitsluitend hoeven te baseren op internationale terrorismelijsten?5
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de regering Ahrar al Sham niet toe wil voegen aan de nationale sanctielijst terrorisme en evenmin aan de lijst van terreurorganisaties op basis van artikel 14 lid 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap?
De Nationale Sanctielijst bestaat uit personen en organisaties waarop de nationale bevriezingsmaatregel van toepassing is. Zoals vastgelegd in de sanctieregeling terrorisme (2007-II) kan de Nederlandse regering op basis van de algemene bepalingen uit VNVR Resolutie 1373 personen bevriezingsmaatregelen opleggen in het kader van terrorismebestrijding. De maatregel kent een territoriale beperking en wordt buiten het grondgebied van Nederland toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen. Vanwege deze beperking gaat de Minister van Buitenlandse Zaken slechts over tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien sprake is van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, meer in het bijzonder indien aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Aangezien het operatiegebied van Ahrar al-Sham zich beperkt tot Syrië is het kabinet vooralsnog niet voornemens om de organisatie toe te voegen aan de nationale sanctielijst terrorisme.
Artikel 14 lid 4 maakt het mogelijk in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap in te trekken van een persoon als uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De dreiging voor de nationale veiligheid staat in deze wet centraal. Gelet hierop worden alleen organisaties op de in artikel 14 lid 4 RWN genoemde lijst geplaats die:
Voor de plaatsing op de lijst is het niet van belang welke ideologie ten grondslag ligt aan het terrorisme. De dreiging voor de Nederlandse nationale veiligheid is doorslaggevend voor de plaatsing op de lijst. Ahrar al Sham voldoet niet aan deze criteria.
Betekent deze weigering dat Syriëgangers die willen vechten voor Ahrar al Sham, of volgens Buitenlandse Zaken «gematigde» rebellengroeperingen, geen uitreisverbod in de zin van artikel 3 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding kan worden opgelegd?
De tijdelijke Wet bestuurlijke maatregelen Terrorismebestrijding kan niet toegepast worden op een persoon die wil uitreizen met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie die niet op de lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid staat. De overheid kan wel diverse andere (bestuurlijke) maatregelen nemen om uitreizigers tegen te houden of te verhinderen. De paspoortmaatregel is hier een voorbeeld van. Door het weigeren of inhouden en vervallen verklaren van reisdocumenten kan de mogelijkheid uit te reizen worden verstoord of bemoeilijkt. Van geval tot geval zal beoordeeld worden welke maatregelen genomen kunnen worden.
Betekent deze weigering bovendien, in het geval van dubbele nationaliteit, dat het Nederlanderschap van deze Syriëgangers niet kan worden ingetrokken, tenzij ze onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf?
Op basis van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap van een persoon alleen worden ingetrokken, als uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Daarom worden alleen organisaties op de in de Rijkswet op het Nederlanderschap genoemde lijst geplaatst die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Als geen sprake is van aansluiting bij een van de op deze lijst genoemde organisaties, kan het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap alleen worden ingetrokken indien een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf heeft plaatsgevonden en daarnaast ook aan de overige voorwaarden is voldaan (onder andere dat betrokkene niet staatloos mag worden na intrekking).
Zo ja, hoe beoordeelt u dit gebrek aan armslag in het licht van de grote ophef over vijf jihadisten die hun Nederlanderschap terugkrijgen dat hen eerder was ontnomen?
Zoals uw Kamer in de brief van 24 september 2019 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is geïnformeerd, is de reden van het ongedaan maken van de intrekking van het Nederlanderschap in een vijftal zaken dat niet voldoende kon worden gemotiveerd dat de gedragingen en aansluiting van de betrokken personen bij een terroristische organisatie ten minste tot en met 11 maart 2017 hebben voortgeduurd.
Zoals beschreven bij beantwoording van vraag 14, kan het Nederlanderschap daarnaast op grond van artikel 14, tweede lid RWN, worden ingetrokken indien sprake is van een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf.
Bent u bereid de mogelijkheden te verruimen om jihadisten die vechten voor een door de rechter als terroristisch beschouwde organisatie te kunnen denaturaliseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 moet aan een aantal criteria worden voldoen voordat een organisatie op de lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid kan komen. Het vereiste van plaatsing op de lijst houdt verband met het vereiste van kenbaarheid met betrekking tot een dergelijke ingrijpende maatregel als het intrekken van het Nederlanderschap.
Overigens zal zoals toegezegd tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap wordt deze wet na drie jaar geëvalueerd. Deze evaluatie zal naar verwachting in het voorjaar van 2020 aan de Kamer worden gestuurd. Na deze evaluatie zal het kabinet kijken naar de eventuele gevolgen voor deze wet en de uitvoering daarvan.
Bent u bereid daartoe het besluit van de toenmalige Minister van Veiligheid & Justitie aan te passen?6 Zo nee, waarom niet?
De in de Rijkswet op het Nederlanderschap genoemde lijst met terroristische organisaties is dynamisch. Als er aanleiding is hier terroristische organisaties aan toe te voegen of vanaf te halen dan wordt dit bekend gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kunt u deze vragen één voor één binnen twee weken beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Bloedvergieten op Papoea |
|
Sadet Karabulut , Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL), Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bloedige dag op Papoea: 20 doden en 65 gewonden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat maandag 23 september 2019 twintig doden en 65 gewonden zijn gevallen tijdens het met bruut geweld neerslaan van een demonstratie op Papoea door Indonesische veiligheidstroepen?
Het kabinet heeft met grote zorg geconstateerd dat bij de onlusten in Wamena, Papua, op maandag 23 september minstens 32 doden en vele tientallen gewonden zijn gevallen. Over de toedracht is nog veel onduidelijk. Wel is duidelijk dat diverse kanten geweld hebben gebruikt, en dat aan diverse kanten slachtoffers zijn gevallen. De Indonesische autoriteiten en de Indonesische mensenrechtencommissie doen onderzoek naar de gebeurtenissen.
Ook was sprake van interetnisch geweld tussen inwoners van Papua die afkomstig zijn uit andere delen van Indonesië (zogeheten «migranten») en Papua’s. Uit informatie die voorhanden is over het incident in Wamena op 23 september, blijkt dat de meerderheid van de dodelijke slachtoffers migranten waren. De groep gewonden bestaat voor ongeveer de helft uit migranten en de andere helft uit Papua’s. Deze cijfers bevestigen de complexiteit van de situatie ter plekke.
De demonstraties ontstonden naar aanleiding van berichtgeving over een scholier in Wamena die racistisch bejegend zou zijn.
Klopt het dat deze demonstratie een gevolg was van smeulende frustraties onder de Papoeabevolking vanwege het racisme en de discriminatie waarmee zij onder het Indonesische bewind te kampen hebben?
De sociaaleconomische ontwikkeling van Papua is een prioriteit voor president Widodo. De president heeft de provincies sinds zijn aantreden regelmatig bezocht. Naar aanleiding van de recente onlusten in Papua heeft Widodo zich uitgesproken over het tegengaan van racistische en etnische discriminatie in Papua. Widodo gaf daarbij aan graag in dialoog te gaan met vertegenwoordigers van de Papua bevolking. Ondanks pogingen van de federale regering om de ontwikkeling van Papua te bevorderen, blijft er sprake van sociaaleconomische achterstelling. Ook is er discriminatie vanuit de samenleving jegens de Papua bevolking. Recente incidenten met racistische uitlatingen hebben de gevoelens onder de Papua’s dat ze worden achtergesteld en gediscrimineerd versterkt en aanleiding gegeven voor de heftige reacties.
Wat komt er tot op heden terecht van de beloften van de Indonesische president Widodo om discriminatie tegen Papoea’s tegen te gaan en ontwikkeling te bevorderen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt het door de Indonesische autoriteiten afgekondigde demonstratieverbod zich tot relevante internationaalrechtelijke bepalingen?
De vrijheid van burgers om te demonstreren is een fundamenteel recht en dient te worden gerespecteerd door overheden. Ook het internationaal recht, waaronder het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten waar Indonesië partij bij is, beschermt dit grondrecht. Aan het recht om te demonstreren kunnen beperkingen worden gesteld, indien er sprake is van bedreiging van de nationale veiligheid of openbare orde. Het inperken van het demonstratierecht mag echter alleen met inachtneming van de beginselen van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Wat is de huidige status van de Nederlandse deelname aan het Community Policing Programme? Kunt u bevestigen dat de Nederlandse bijdrage hieraan per juli 2019 is beëindigd?2
De Nederlandse bijdrage is beëindigd.
Kunt u tevens aangeven in hoeverre onze deelname heeft bijgedragen aan goed functionerende Community Policing Forums (CPF’s)?
Met behulp van het Community Policing Programme van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) zijn in Papua en de Molukken 47 Community Policing Forums (CPFs) opgezet en intensief begeleid. De CPFs bieden een effectieve manier om de gemeenschap op provincie-, district-, sub-district- en dorpsniveau samen te brengen om ontwikkelingen in de gemeenschappen te bespreken. In veel van de gemeenschappen dienen CPFs als platform om (dreigende) conflicten binnen de gemeenschap op te lossen.
De CPF’s van het IOM project hebben tevens als voorbeeld gediend voor de 249 CPF’s die inmiddels zijn opgezet door lokale partijen zelf. IOM beschouwt 115 CPF’s van deze fora als actief, omdat zij aan de volgende criteria voldoen: 1) zij komen regelmatig bijeen, 2) zij verrichten probleemoplossende activiteiten, 3) zij hebben een organisatiestructuur, en 4) zij worden operationeel gefinancierd door de gemeenschap of de overheid).
De CPF’s hebben in de afgelopen jaren o.m. een rol gespeeld in het adresseren van zaken van lokale veiligheid, huiselijk geweld, en landconflicten. In totaal zijn er 1130 zaken geregistreerd als opgelost in het kader van de door IOM ondersteunde CPF’s (346 in 2017, 387 in 2018 en 397 in 2019). In de praktijk blijkt het vooral van belang dat het CPF een platform biedt waarbij een inclusief proces gecombineerd wordt met traditionele conflictbeheersingsmechanismen die van oudsher in de gemeenschap aanwezig zijn.
Waar hebben de Nederlandse diplomatieke inspanningen op hoogambtelijk niveau en tijdens bilaterale gesprekken tot op heden toe geleid?3
Door dit onderwerp op de agenda te houden, toont Nederland dat het zeer hecht aan de bescherming van mensenrechten in Papua en het vinden van een duurzame oplossing voor de problematiek in dit gebied. Dankzij onze inzet hebben wij dit onderwerp bespreekbaar kunnen maken, ook op het hoogste politieke niveau. President Widodo gaf bij zijn recente ontmoeting met Minister-President Rutte aan dat verbetering van de situatie in Papua ook tijdens zijn nieuwe termijn hoog op zijn persoonlijke agenda zal staan.
Bent u bereid binnen de diplomatieke relaties met Indonesië nog meer prioriteit toe te kennen aan het opkomen voor de belangen van Papoea’s, onder meer in het kader van handelsmissies?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Papua nauwgezet, en geeft er prioriteit aan deze ontwikkelingen als vast onderdeel bij de Indonesische autoriteiten aan te kaarten. Op 7 oktober jl. heeft Minister-President Rutte de ontwikkelingen in Papua met Indonesische president Widodo besproken en daarbij benadrukt dat dialoog en terughoudendheid de beste middelen zijn om tot een duurzame oplossing te komen. Op 25 september jl. sprak ik met mijn Indonesische collega Retno Marsudi over de situatie in Papua, waarbij ik mijn zorg over de onlusten in Papua heb overgebracht, en het belang van een bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua heb benadrukt. Minister Marsudi bevestigde dat de Hoge Commissaris is uitgenodigd.
Op hoog ambtelijk niveau wordt eveneens regelmatig over de situatie in Papua gesproken. De Nederlandse ambassade in Jakarta bespreekt deze situatie, inclusief de recente ontwikkelingen, geregeld met de Indonesische autoriteiten.
Het bericht ‘Schiphol is niet de enige: ook 5 andere Nederlandse vliegvelden missen natuurvergunning’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Eppo Bruins (CU), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schiphol is niet de enige: ook 5 andere Nederlandse vliegvelden missen natuurvergunning»?1
Ja.
Klopt het dat Rotterdam The Hague Airport, Eindhoven Airport, Maastricht Aachen Airport, Lelystad Airport en Groningen Airport Eelde geen natuurvergunning hebben voor hun economische activiteiten? Zo ja, waarom niet?
Lelystad Airport, Rotterdam The Hague Airport, Maastricht Aachen Airport en Eindhoven Airport beschikken niet over een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Groningen Airport Eelde beschikt wel over een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze is op 2 december 2009 door gedeputeerde staten van Groningen en Drenthe verleend.
De exploitant van een luchthaven is verantwoordelijk voor het aanvragen van de benodigde vergunningen op grond van wet- en regelgeving. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor het verlenen van de vergunningen op grond van de Wet luchtvaart, waaronder de gebruiksvergunning en een veiligheidscertificaat. In verband met andere wet- en regelgeving (bijvoorbeeld natuur) kan het zijn dat een luchthaven ook andere vergunningen nodig heeft waarvoor andere instanties bevoegd gezag zijn. Het kan hierbij om verschillende vergunningen gaan, bijvoorbeeld een natuurvergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor zover schade wordt aangericht aan de natuur, een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de (ver)bouw van een terminal of een vergunning op grond van de Waterwet voor het lozen van (afval)water.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is op grond van de Wnb bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving ten aanzien van aanleg, uitbreiding, inrichting, wijziging, gebruik, beheer en onderhoud van militaire luchthavens, de luchthaven Schiphol en overige burgerluchthavens van nationale betekenis als bedoeld in de Wet luchtvaart, voor zover dat kan leiden tot verslechtering van de kwaliteit van habitats of significante verstoring van soorten. Wanneer significante gevolgen (gevaar voor het halen van de instandhoudings-doelstellingen) niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, moet een passende beoordeling worden gemaakt voordat vergunning kan worden verleend.
Een natuurvergunning kan noodzakelijk zijn indien er sprake is van een project of andere handeling die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, bijvoorbeeld als gevolg van (extra) stikstofdepositie. Van belang hierbij is de Europese referentiedatum van 7 december 2004, het moment waarop de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn zijn gaan gelden voor het betrokken gebied (aanwijzing Vogelrichtlijngebied of plaatsing Habitatrichtlijngebied op de communautaire lijst). Dat wil zeggen dat voor deze datum nog geen vergunningplicht gold voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur. Voor die tijd was natuurbeoordeling nodig voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur. Daarna, bijvoorbeeld bij wijzigingen in het gebruik, kan mogelijk wel een natuurvergunning nodig zijn.
Ten aanzien van Schiphol, Lelystad Airport, Rotterdam The Hague Airport, Maastricht Aachen Airport, Groningen Airport Eelde en Eindhoven Airport zijn er handhavingsverzoeken bij het Ministerie van LNV ingediend waarbij gesteld wordt dat deze luchthavens niet over een geldige Wnb-vergunning beschikken. Deze handhavingsverzoeken zijn door de Minister van LNV, het bevoegd gezag voor de Wnb, in behandeling genomen en worden volgens de gebruikelijke procedure afgehandeld. In het kader van deze handhavingsverzoeken zal het Ministerie van LNV de benodigde informatie verzamelen en zienswijzen opvragen. Op basis daarvan zullen besluiten op de handhavingsverzoeken worden genomen. Ik kan daarop nu niet vooruitlopen.
Vanuit deze context en vanuit mijn verantwoordelijkheid op grond van de Wet luchtvaart ga ik nader in op de situatie bij de regionale luchthavens van nationale betekenis die geen natuurvergunning hebben (Lelystad Airport, Rotterdam The Hague Airport, Maastricht Aachen Airport en Eindhoven Airport). Voor de genoemde luchthavens geldt dat ten behoeve van de besluitvorming over de vigerende gebruiksvergunningen op grond van de Wet luchtvaart relevant milieu, respectievelijk natuuronderzoek is verricht als onderdeel van de Milieueffectrapportage (MER). Daarbij is de gebiedsbescherming van de Habitatrichtlijn (alsmede de Vogelrichtlijn) betrokken. Dat betekent dat in de betrokken MER-en inzichtelijk is gemaakt of en zo ja welke Natura2000-gebieden beïnvloed worden door het gebruik van de luchthaven en in welke mate.
Ten tijde van het MER Lelystad Airport 2014 en de actualisatie van het MER in 2018 is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie in Natura2000-gebieden in verband met de openstelling van de luchthaven voor (groot) handelsverkeer. De stikstofdepositie als gevolg van de uitbreiding van Lelystad Airport bleek beperkt te zijn waarmee destijds volstaan kon worden met een melding in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Als gevolg van de recente PAS-uitspraak van de Raad van State, is daarom door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de project-specifieke aanpak opgepakt om tot een passende beoordeling te komen. Op basis daarvan wordt bezien of, en zo ja, welke vervolgstappen noodzakelijk zijn.
Het huidige gebruik van Lelystad Airport met klein verkeer valt binnen de kaders van de oude gebruiksvergunning, het Aanwijzingsbesluit uit 2001 op grond van de Wet luchtvaart. Dit besluit is vastgesteld voor de Europese referentiedatum van
7 december 2004, waarop de lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in de Habitatrichtlijn is vastgesteld. Dat wil zeggen dat voor deze datum nog geen vergunningplicht gold voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur.
Voor Rotterdam The Hague Airport is in 2001 een aanwijzingsbesluit op grond van de Wet luchtvaart vastgesteld. Dit is voor de referentiedatum van 7 december 2004, waarop de lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in de Habitatrichtlijn is vastgesteld. Dat wil zeggen dat voor deze datum nog geen vergunningplicht gold voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur. Nadien hebben twee wijzigingen van het Aanwijzingsbesluit plaatsgevonden, de laatste wijziging in 2010. Ten behoeve van de besluitvorming voor dit wijzigingsbesluit in 2010 op grond van de Wet luchtvaart heeft relevant milieu en natuuronderzoek plaatsgevonden (onderdeel van het MER). Conclusie van het deelonderzoek natuur («Effecten van vliegveld Rotterdam in relatie tot de vigerende natuurwetgeving», Bureau Waardenburg, 2008) van dit MER is dat beschermde Natura2000-gebieden op een afstand van 15 km of meer van Rotterdam The Hague Airport liggen, dat vliegtuigen hier op hoogtes (ruim) boven de 3.000ft passeren en dat derhalve geen (significante) effecten te verwachten zijn.
Voor Maastricht Aachen Airport is op 27 december 2004 een aanwijzingsbesluit op grond van de Wet luchtvaart vastgesteld. Weliswaar is deze datum gelegen na de referentiedatum van 7 december 2004, maar voor het moment waarvoor op grond van de sinds 2005 van kracht zijnde Natuurbeschermingswet 1998 een afzonderlijke natuurtoestemming (natuurvergunning) nodig was. Ten behoeve van de besluitvorming voor dit aanwijzingsbesluit op grond van de Wet luchtvaart heeft relevant milieu en natuuronderzoek plaatsgevonden (onderdeel van het MER). Vanwege ingediende bezwaren zijn in de periode daarna door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu twee beslissingen op bezwaar vastgesteld. Ten behoeve de laatste beslissing op bezwaar in 2011 is door Bureau Waardenburg nieuw onderzoek verricht («Effecten van veranderingen in het vliegverkeer van en naar luchtvaartterrein Maastricht Aachen Airport in relatie tot de vigerende natuurwetgeving bijdrage in de beslissing op bezwaar 2011», Bureau Waardenburg, 2011) en is een passende beoordeling door Bureau Waardenburg opgesteld in verband met de additionele stikstofdepositie door vliegverkeer en wegverkeer in het Bunder & Elsloërbos (Bureau Waardenburg, 2011). Conclusie van deze passende beoordeling die in het kader van het aanwijzingsbesluit Wet luchtvaart is opgesteld, is dat de extra stikstofdepositie als gevolg van de beslissing op bezwaar niet leidt tot significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000 gebied.
Voor militaire luchthaven Eindhoven, inclusief de civiele medegebruiker Eindhoven Airport, is onder bevoegd gezag van het Ministerie van Defensie (en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat als medebevoegd gezag) een luchthavenbesluit vastgesteld in 2014 op grond van de Wet luchtvaart. Ten behoeve van het Luchthavenbesluit Eindhoven is relevant milieu respectievelijk natuuronderzoek verricht (onderdeel van het MER). Uit de analyses naar de effecten van stikstofdepositie blijkt een beperkte toename in de stikstofdepositie in de nabij de luchthaven gelegen Natura2000-gebieden. Uit de ecologische beoordeling blijkt dat de kwaliteit van de aanwezige habitattypen en het leefgebied van de soorten overwegend goed is en dat er sprake is van minimaal behoud en een positieve trend. In het MER is dan ook geconcludeerd dat de toename van stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen activiteit (ontwikkeling naar 43.000 civiele vliegtuigbewegingen) voor geen van de Natura2000-gebieden negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen voor die gebieden.
Kunt u aangeven of de natuurvergunning nodig was voor de uitspraak van de Raad van State en of de natuurvergunning nodig is na de uitspraak van de Raad van State?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wat de natuurvergunning precies inhoudt, waar precies op wordt getoetst, of gaat het om één of meerdere vergunningen en of het Europese of nationale regelgeving is? Is deze natuurvergunning alleen nodig rond Natura 2000-gebieden of in het algemeen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke Nederlandse natuurgebieden die deel uitmaken van Natura 2000 worden niet beïnvloed door de uitstoot van stikstof als gevolg van luchtvaart van en naar Rotterdam The Hague Airport, Eindhoven Airport, Maastricht Aachen Airport, Lelystad Airport en Groningen Airport Eelde?
In de verschillende uitgevoerde natuuronderzoeken (onderdeel van de opgestelde MER-en) ten behoeve van besluitvorming over de gebruiksvergunningen voor de regionale luchthavens op grond van de Wet luchtvaart is dit uitgewerkt. Zie daarvoor het antwoord op vraag 2.
Bij welke van deze eerdergenoemde luchthavens is de toename van het aantal vluchten dusdanig groot dat deze gezien moeten worden als uitbreiding van een «project» in de zin van de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) of de MER-richtlijn (2014/52/EU)? Heeft in deze gevallen ooit een passende beoordeling als bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn plaatsgevonden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke gevolgen hebben deze onvergunde activiteiten voor het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit voor luchtvaart?
Het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) en Luchthavenindelingbesluit (LIB) hebben betrekking op Schiphol. Zoals ik eerder heb aangegeven wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het bij het Ministerie van LNV ingediende handhavingsverzoek en daarmee de conclusie dat er sprake is van onvergunde activiteiten. Ik verwijs verder naar de antwoorden op Kamervragen van de leden Paternotte (D66) en Bruins (ChristenUnie) over het bericht «Schiphol heeft al jaren geen natuurvergunning: «100.000 vluchten illegaal»» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 542).
Wat betekent het ontbreken van de natuurvergunning voor de continuïteit van de betreffende luchthavens?
Zoals ik eerder heb aangegeven wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van de bij het Ministerie van LNV ingediende handhavingsverzoeken en daarmee de conclusie dat er sprake is van onvergunde activiteiten.
Kunt u deze vragen elk apart beantwoorden?
Ja.