De bestrijding van mensenhandel |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat de politie er niet in is geslaagd de doelstelling voor 2019 te realiseren van 190 OM-verdachten mensenhandel, en dat er met 145 zaken zelfs sprake is van een daling? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. In 2019 werden niet de afgesproken 190, maar 145 verdachten ter vervolging ingeschreven bij het OM. Dit is onwenselijk en wij hebben er vertrouwen in dat dit beter gaat worden. Het komende jaar wordt gebruikt om aan een sterker fundament te bouwen voor de opsporing en vervolging op het domein van mensenhandel. De verbeterlijnen van deze ontwikkeling zijn eerder uitgezet in de brief die uw Kamer op 19 november 2019 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft ontvangen.2 Hierbij is de inzet om het aantal OM-verdachten voor 2020 te realiseren, waarbij wel de kanttekening geldt dat nog niet bekend is wat de impact van corona hierop is.
Daarnaast hechten wij eraan te benadrukken dat het aantal OM-verdachten niet een volledig beeld geeft van de inspanningen die er op de aanpak van mensenhandel worden verricht. Naast vele andere inspanningen in de aanpak van mensenhandel, waren de meeste aangiften mensenhandel in 2019 aangiften van buitenlandse slachtoffers, veelal Dublinclaimanten (die door een gebrek aan opsporingsindicaties en/of rechtsmacht in Nederland niet konden leiden tot OM-verdachten).
Bent u tevens bekend met het feit dat de oorspronkelijke ambitie van 190 OM-verdachten mensenhandel door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het maatschappelijk middenveld al als onvoldoende werd beschouwd?
Ja. De door hen geuite zorgen hebben er mede toe geleid dat het thema in de Veiligheidsagenda is opgenomen en dat er, gezien de resultaten in de jaren daarvoor, een ambitieuze doelstelling aan verbonden is. In de uitwerking van de Veiligheidsagenda, naar uw Kamer gezonden op 4 juli 2019, is beschreven hoe de streefcijfers tot stand zijn gekomen3.
Wat is de doelstelling van het aantal OM-verdachten mensenhandel voor 2020? Hoeveel zaken zijn er tot op heden aangemeld? Is de doelstelling van 240 zaken voor 2020 met de huidige inzet nog haalbaar? In hoeverre bieden de middelen uit de motie-Segers/Asscher hiervoor afdoende ruimte?2
In het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) is afgesproken om de Veiligheidsagenda voor 2020 te herijken. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 17 december 20195. Dit proces is in gang gezet. Ik verwacht u in de zomer nader over de uitkomst te kunnen informeren.
In beginsel wordt uw Kamer pas weer over de voortgang van de afspraken van de Veiligheidsagenda geïnformeerd middels het jaarverslag van de politie over 2020. Ik zal evenwel bezien of er een tussentijds moment mogelijk is, bijvoorbeeld in het najaar, om u hierover te informeren.
In het halfjaarbericht politie dat op 29 mei jl. aan uw kamer is gezonden is vermeld dat het eerste deel van de gelden naar aanleiding van de motie Segers-Asscher inmiddels overgeschreven is naar de politie6. De politie bereidt zich voor op de werving van de benodigde capaciteit die is gepland voor 2020, om de Afdeling Vreemdelingenpolitie Identificatie en Mensenhandel (AVIM) verder op sterkte te brengen in de strijd tegen mensenhandel. Zoals ook aangegeven in de eerdergenoemde brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 november 2019 gebeurt dit door het geld aan te wenden voor de versterking met in eerste instantie specialistische en later ook tactische opsporingscapaciteit. De inzet is dat dit jaar ongeveer 12 fte geworven zijn voor de opsporing, naast ongeveer 6 fte voor de Identificatie- en Registratiestraten. De werving krijgt de komende jaren een vervolg. In samenspel met andere ontwikkelingen zal dit moeten leiden tot een versterkte aanpak van mensenhandel. Het is daarmee te vroeg om aan te geven of deze middelen toereikend zijn.
In hoeverre is het uitblijven van groei een gevolg van de toename van het aantal Dublinclaimanten en in hoeverre ziet u ook andere factoren? Kunt u aangeven in hoeverre de bezetting en inzetbaarheid van de medewerkers van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) meer/minder onder druk staat vergeleken met andere politie-eenheden vanwege ziekteverzuim, opleidingen en deelname aan de Regeling Partieel Uittreden (RPU)?
Bij de mogelijke verklaringen voor het niet behalen van het streefcijfer van OM-verdachten zijn in de jaarverantwoording van politie verschillende factoren genoemd. Hiervan haalt u een aantal voorbeelden aan in uw vraag. Een belangrijke factor is de enorme toestroom van verzoeken tot het opnemen van een aangifte mensenhandel door migranten van buiten de EU, veelal Dublin-claimanten. Deze aangiften hebben in 2019 een groot deel van de AVIM-capaciteit in beslag genomen, maar hebben door een gebrek aan opsporingsindicaties en/of rechtsmacht in Nederland niet tot verdachten geleid. Met als gevolg dat de opsporing en vervolging van mensenhandelaren in het geding komen. Met de werkwijze om deze toestroom landelijk gecontroleerd in goede banen te leiden als ook met de aanpassing van de verblijfsregeling, lijkt deze toestroom beheersbaarder te worden, maar vormt deze nog steeds het grootste aandeel binnen de aangiften mensenhandel.
In de jaarverantwoording over 2019 is ook gemeld dat de bezetting en inzetbaarheid van de medewerkers van AVIM onder druk staat vanwege onder meer ziekteverzuim, opleidingen, deelname aan de Regeling Partieel Uittreden. Er is inderdaad sprake van een hogere gemiddelde leeftijd bij AVIM, waardoor er ook meer aanspraak wordt gemaakt op RPU. Daarnaast ligt het ziekteverzuim bij AVIM aanmerkelijk hoger ten opzichte van de hele politie. Ook geven opleidingen binnen AVIM extra druk, vanwege verplichte certificering en specifieke kennisbehoefte. Met de gelden naar aanleiding van de motie-Segers/Asscher wordt evenwel de komende jaren verlichting verwacht.
Hoe staat het met het aangekondigde fenomeenonderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar aanleiding van de motie- Segers/Buitenweg? Vinden er momenteel, in het licht van de coronacrisis, nog uitzettingen plaats onder mensen uit deze groep?3
Zoals kenbaar gemaakt in de voortgangsbrief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 13 november 2019 is in het najaar een verzoek bij het WODC ingediend8. Er zijn inmiddels gesprekken gevoerd over de mogelijkheden om deze verkenning vorm te geven. De Staatssecretaris verwacht u hierover voor het zomerreces nader te kunnen informeren.
Op 18 maart jl. is vanwege de coronacrisis door de Staatssecretaris besloten alle overdrachten op basis van de Dublinverordening op te schorten. Dit besluit is tot op heden nog van kracht. Er wordt momenteel bezien welke mogelijkheden bestaan om Dublinoverdrachten de komende periode weer te hervatten.
Is er zicht op de ontwikkeling van het aantal aangiftes van minderjarigen? Hoeveel minderjarige slachtoffers van mensenhandel hebben er vorig jaar aangifte gedaan? Hoeveel slachtoffers mensenhandel hebben er na het informatieve gesprek geen aangifte gedaan? Kunt u beide cijfers uitsplitsen per regio? In hoeverre draagt de proeftuin aangiftebereidheid bij aan het vergroten van de contactbereidheid tussen slachtoffers en de politie?
Het is niet mogelijk om aangiftes zoals ze worden geregistreerd in de politiesystemen te splitsen in meerderjarigheid en minderjarigheid. Ook is niet uit het systeem te halen of de intakes en aangiftes hetzelfde slachtoffer of zaak betreffen. Met de proeftuin aangiftebereidheid van Nederlandse minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting, waarvoor de Staatssecretaris eind vorig jaar het formele startsein heeft gegeven, zal hier meer zicht op komen. Het is op dit moment evenwel nog te vroeg om resultaten mee te geven, omdat de proeftuin nog aan haar start staat. De verwachting is dat de proeftuin gaat bijdragen aan de contactbereidheid tussen slachtoffers en de politie.
Hoe vaak is het afgelopen jaar in de opsporing bij mensenhandelzaken gebruik gemaakt van de webcrawler? Kunt u in de beantwoording concreet het aantal zaken vermelden, in tegenstelling tot de beantwoording zoals is gedaan in de nota naar aanleiding van het verslag van het schriftelijk overleg over onder andere het overzicht op hoofdlijnen Citrix-kwetsbaarheden?4
De webcrawler wordt ontwikkeld en de technische werking ervan wordt binnen de pilot getest, maar wordt nog niet gebruikt in opsporingsonderzoeken. Voorwaarde voor operationeel gebruik is het opstellen van een toegespitst operationeel juridische handelingskader voor inzet bij de opsporing van mensenhandel. Dit kader is nog in ontwikkeling bij het OM en de politie. Deze uitwerking van het handelingskader is juridisch complexer gebleken dan gedacht. Gekeken wordt op welke wijze uw kamer geïnformeerd kan worden op het moment dat het handelingskader gereed is.
Is het juridisch kader voor de webcrawler, die volgens het jaarverslag van de politie begin 2020 gefinaliseerd zou zijn, inmiddels formeel vastgesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak is het afgelopen jaar in de opsporing gebruik gemaakt van lokprofielen?
De politie en het OM hebben de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in de opsporing en vervolging van daders van online seksueel (kinder-)misbruik. Sinds 2015 is de bestrijding van kinderporno en kindersekstoerisme expliciet in de Veiligheidsagenda opgenomen. Bovendien zijn in het regeerakkoord middelen vrijgemaakt waarmee in 2018 de capaciteit en expertise in het digitale domein van de politie zijn versterkt. Nieuwe digitale experts en tools worden ingezet voor meerdere criminogene fenomenen, waaronder kinderpornozaken en zeden, met inbegrip van nepcoaches die zedendelicten plegen op pro-ana websites.
Lokprofielen zijn het afgelopen jaar (nog) niet ingezet binnen de opsporing, ook niet in onderzoeken naar zogenaamde pro-ana coaches. Op korte termijn ontvangt uw Kamer een brief waarin de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid nader in gaan op de aanbevelingen – onder meer op opsporing – van een recent onderzoek door het Centrum tegen kinderhandel en Mensenhandel (CKM) naar de wereld van pro-ana coaches.
Worden lokprofielen ook ingezet in onderzoeken naar zogenaamde pro-ana coaches? Zo ja, hoeveel zaken zijn er überhaupt opgestart naar deze coaches in de afgelopen twee jaar?
Zie antwoord vraag 9.
Is het aantal van 39 complexe zaken een toename of afname ten opzichte van eerdere jaren? Hoe verhoudt dit zich tot de constatering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in de Dadermonitor 2013–2017 waarin wordt gesteld dat het aantal betrokkenen per strafzaak de laatste jaren is verminderd hetgeen verklaard kan worden doordat de politie minder complexe mensenhandelzaken op zich neemt?
In de Veiligheidsagenda is afgesproken dat 2019 het referentiejaar zal zijn voor de doelstelling op complexe mensenhandel-onderzoeken. Dit betekent dat in 2019 is begonnen met het in kaart brengen hiervan. De aantallen complexe onderzoeken in 2020 kunnen straks dus vergeleken worden met de 39 onderzoeken uit 2019.
Bent u voorts bekend met het bericht «Nieuwe aanpak Tilburg leidt naar vijftig slachtoffers mensenhandel»?5
Ja.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokkenen om te bezien of de (bewustwordings)campagne ook in andere gemeenten of zelfs landelijk kan worden uitgerold?
Ja, de betrokkenen zijn ook al op ons ministerie bekend. De campagne heeft inderdaad mooie resultaten opgeleverd. In het kader van het programma «Samen tegen mensenhandel» vindt uitwisseling plaats van ideeën tussen een groot aantal partijen die een rol hebben bij de aanpak, opsporing en nazorg van mensenhandel. Het gesprek waarom u vraagt en het verwerken van good practices in de structurele integrale aanpak vindt daarbij dus al regelmatig plaats.
Bent u tevens bereid in gesprek te gaan met betrokkenen om te zien of onderdelen van de Tilburgse aanpak ook in de structurele aanpak, opsporing en nazorg van mensenhandel kunnen worden verwerkt?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Notaoverleg Veiligheid van 8 juni aanstaande?
Ja.
Het bericht ‘lastig leden werven en geen evenementen, corona brengt studentenvereniging in problemen’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lastig leden werven en geen evenementen, corona brengt studentenvereniging in problemen»?1
Ja.
Aan welke voorschriften moeten studenten- en studieverenigingen vanaf 1 juni voldoen, zowel voor binnen- als buitenactiviteiten, om weer bijeenkomsten te mogen organiseren?
Voor activiteiten van studenten- en studieverenigingen gelden de algemene regels uit de noodverordeningen en de RIVM-richtlijnen.
Tot 15 juni gold dat er in het hoger onderwijs geen onderwijsactiviteiten plaatsvonden op de locaties van hogeronderwijsinstellingen. Met de Vereniging van hogescholen (VH) en de Vereniging van universiteiten (VSNU) is hierover afgesproken dat activiteiten georganiseerd door studenten- en studieverenigingen tot 15 juni in principe werden afgeschaald, net als alle andere activiteiten die niet direct bijdroegen aan het georganiseerd onderwijs. Deze afspraken zijn vastgelegd in het servicedocument ho. De versoepelingen per 1 juli bieden meer ruimte voor de openstelling van allerlei activiteiten. Op hoofdlijnen wordt er een onderscheid gemaakt tussen basisregels voor activiteiten binnen en buiten. Voor meer informatie over deze verschillende basisregels en de voorwaarden die gelden zie de brief COVID-19 Update stand van zaken van het Ministerie van VWS.2 Uiteraard kunnen activiteiten alleen plaatsvinden wanneer dat past bij de bepalingen van de regionale (nood)verordening en de adviezen van de GDD en het RIVM. Daarom blijft gelden dat studenten- en studieverenigingen over de mogelijkheden voor activiteiten in nauw overleg moeten blijven met de instelling, gemeente en veiligheidsregio.
Klopt het dat voor studentenverenigingen, die beschikken over een horecavergunning, per 1 juni dezelfde verruiming van de corona-maatregelen geldt als voor de horeca? Zo nee, waarom niet?
De verruiming van de corona-maatregelen voor de horeca geldt ook voor studentenvereniging met daarin een eet- en drinkgelegenheid. Zij kunnen de deuren weer openen met inachtneming van de regels van de horeca. Vanaf 1 juli gelden er verschillende basisregels voor binnen en buiten activiteiten. Dat houdt in dat binnen per zelfstandige ruimte maximaal 100 personen zijn toegestaan (exclusief personeel), mits er sprake is van placering en als de personen 1,5 meter afstand van elkaar kunnen bewaren, de bijbehorende verkeersstromen zijn gescheiden en hygiënemaatregelen zijn getroffen. Deze voorwaarden gelden ook voor buitenterrassen met maximaal 250 personen. Binnen kunnen meer dan 100 en buiten meer dan 250 personen worden toegelaten als naast bovenstaande voorwaarden ook wordt gereserveerd en een gezondheidscheck plaatsvindt.
Waar kunnen studenten- en studieverenigingen zich melden over onduidelijkheden rondom de coronamaatregelen met betrekking tot het organiseren van activiteiten of de organisatie van de introductieweken?
Studenten- en studieverenigingen kunnen zich met vragen omtrent de coronamaatregelen richten tot de instelling, de gemeente of de veiligheidsregio.
Bent u in overleg met de VSNU, de Vereniging van Hogescholen en de Landelijke Kamer van Verenigingen over de gevolgen van de coronamaatregelen op de introductieweken van aankomende studenten? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen? Zo ja, wat zijn de afspraken die hieruit zijn voortgekomen?
Met regelmaat vindt er overleg plaats met o.a. de VSNU en de VH over de gevolgen van de coronamaatregelen voor het hoger onderwijs en de activiteiten die binnen en buiten de instelling plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor overleg met de studentenorganisaties, ISO en LSVb. Met de LKvV hebben we nog geen overleg gevoerd. Zij houden onder meer met de instellingen en andere stakeholders in de regio contact.
Ik vind het belangrijk dat eerstejaarsstudenten op een goede manier kennis kunnen maken met hun studentenstad, hun studie en hun medestudenten. De gebruikelijke grootschalige introductieweken vlak voor aanvang van het nieuwe collegejaar voor nieuwe studenten kunnen niet in de gebruikelijke vorm plaatsvinden. In overleg met de instelling, gemeente en veiligheidsregio kunnen er mogelijk fysieke activiteiten op beperkte schaal plaatsvinden, uiteraard met inachtneming van de algemene voorschriften van het RIVM. Verder zal ook van digitale middelen gebruik gemaakt moeten worden. De organisatie van deze introductieactiviteiten vraagt om flexibiliteit van alle betrokkenen. Ik heb begrepen dat hier ook al goede ideeën voor ontstaan. Ik verwacht dat instellingen over wat er wel en niet kan communiceren richting studenten en studenten- en studieverenigingen en dat de verenigingen hierover ook contact onderhouden met de gemeente en veiligheidsregio.
Beperkingen begrafenissen en kerkdiensten in het licht van de Grondwettelijke vrijheden |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen over begrafenissen en kerkdiensten in het licht van grote aantallen bezoekers van warenhuizen en bouwmarkten?1
Ja.
Bent u tevens bekend met de door de Afdeling advisering van de Raad van State gegeven voorlichting over de grondrechtelijke aspecten van de coronamaatregelen?2
Ja.
Zou u aan kunnen geven hoe de zeer vergaande beperking van het aantal deelnemers aan kerkdiensten en begrafenisplechtigheden zich verhoudt tot de grondrechten, in het bijzonder de vrijheid van godsdienst?
Op grond van de op basis van artikel 7, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid door de Minister van VWS aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s gegeven opdrachten en de ter uitvoering daarvan door de voorzitters van de veiligheidsregio’s vastgestelde noodverordeningen, geldt een verbod op samenkomsten. Onder meer voor samenkomsten tot belijdenis van godsdienst en levensovertuiging en uitvaarten bestaat een uitzondering op dit verbod, mede met het oog op de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Deze bijeenkomsten zijn mogelijk, mits de hygiënevoorschriften in acht worden genomen, men steeds anderhalve meter afstand houdt en niet meer dan dertig personen aanwezig zijn. Met deze maatregelen blijft een betekenisvolle uitoefening van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging behouden, omdat kleinschalige bijeenkomsten mogelijk zijn en door het live uitzenden van de diensten (streamen via de website van de betreffende religieuze organisatie of via YouTube) de mogelijkheid wordt geboden om op afstand deel te nemen aan de dienst. Uit de praktijk blijkt dat het overgrote deel van de kerkgenootschappen gebruikmaakt van deze mogelijkheid en er zelfs vaak voor kiest om helemaal af te zien van fysieke diensten en deze uitsluitend online aanbieden. Hiervoor verwijs ik naar het communiqué van 26 maart van de religieuze koepelorganisaties waarin zij hun achterban oproepen om fysieke aanwezigheid bij alle religieuze samenkomsten zoveel mogelijk te beperken en de diensten zoveel mogelijk digitaal te laten plaatsvinden, dan wel uit te stellen. De religieuze koepelorganisaties hebben, in goed overleg met mij, op 29 mei in een gemeenschappelijke verklaring aangegeven hoe ze de komende tijd hun geloof op een veilige manier kunnen beleven met hun gemeenschap. Zij hebben uitgesproken dat behoedzaam vieren van het geloof het nieuwe uitgangspunt is nu de maatregelen per 1 juni versoepeld zijn. Ik heb waardering voor de wijze waarop de geloofsgemeenschappen de afgelopen tijd hun inventiviteit hebben getoond en allerlei nieuwe manieren hebben gevonden om gezamenlijk het geloof te vieren en hier hoop uit te putten.
In de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State aan uw Kamer is aangegeven dat bijeenkomsten inzake belijdenis van godsdienst en levensovertuiging binnen gebouwen, uitsluitend bij wet in formele zin, kunnen worden beperkt. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft ook aan dat de spanning met artikel 6, eerste lid, van de Grondwet voor een korte periode wellicht kan worden weggenomen met de methode van de redelijke uitleg. Ik volg deze lijn, die inhoudt dat de op grond van de noodverordeningen geldende maximering van het aantal deelnemers voor samenkomsten tot belijdenis van godsdienst en levensovertuiging binnen gebouwen geen beperking zou zijn van de vrijheid van godsdienst voor de beperkte duur van deze crisisperiode waarin de noodverordeningen noodzakelijk zijn. Een redelijke uitleg van de vrijheid van godsdienst brengt dan met zich dat dit recht niet zó ver reikt dat het onder de huidige omstandigheden een onbeperkt aantal deelnemers aan religieuze bijeenkomsten omvat, zelfs indien het samenkomsten binnen gebouwen en besloten plaatsen betreft. Met de door het kabinet genomen maatregelen blijft een betekenisvolle uitoefening van de vrijheid van godsdienst mogelijk; kleinschalige bijeenkomsten (maximaal dertig personen) zijn mogelijk evenals de mogelijkheid om online deel te nemen aan de diensten. De noodverordeningen vormen een, voor de beheersing van de ontstane crisissituatie, belangrijk en noodzakelijk juridisch kader. Noodverordeningen dienen in een rechtsstaat niet al te lang te duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van een ieder. Zoals aangekondigd in mijn brief van 1 mei 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 35 300 VI, nr. 124), is een wetsvoorstel in voorbereiding met daarin onder andere bepalingen over maatregelen voor zover die grondrechten van burgers beperken.
Hoe oordeelt u in dit licht over de opvatting van de Afdeling advisering van de Raad van State dat de noodverordeningen in principe ongeschikt zijn om de grondrechten te beperken, met name ook met betrekking tot het recht op de vrijheid van godsdienst binnen gebouwen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat de genomen maatregelen spanning opleveren met artikel 6, eerste lid, van de Grondwet? Welke consequentie verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat noodverordeningen geen geschikt en toegestaan middel zijn om vergaande en langdurige beperkingen aan te brengen op de vrijheidsrechten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ook wie terecht uitgaat van het uitgangspunt van behoedzaamheid zich er steeds van moet vergewissen of de al dan niet voorgeschreven maatregelen zich wel op een logische en verklaarbare manier tot elkaar verhouden?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat het antwoord op vraag 2 in de eerder genoemde vragen weliswaar feitelijk correct is, omdat er inderdaad geen maatregelen gelden voor commerciële activiteiten, maar dat dit feit als zodanig géén argument is om het onderscheid te maken tussen commerciële activiteiten en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten?
Nee, die mening deel ik niet. Zie ook het antwoord op de volgende vraag.
Kunt u aangeven wat de precieze dragende gedachte erachter is dat het voor bijvoorbeeld warenhuizen en bouwmarkten mogelijk is om honderden personen tegelijkertijd te ontvangen, terwijl vergelijkbare aantallen binnen grote gebouwen ongewenst zouden zijn? Wat is de precieze motivering hiervoor en op welke wijze is hierbij afgewogen of op de minst vergaande manier inbreuk is gedaan op de grondrechten en ook op de meest proportionele manier?
Voor warenhuizen en bouwmarkten geldt dat deze niet van overheidswege zijn gesloten. Het is in beginsel aan deze sectoren om te besluiten om open te gaan en om daarbij een beleid te voeren waarbij de beperkende maatregel met betrekking tot het houden van anderhalve meter afstand tussen daar aanwezige personen in acht wordt genomen. De voorzitters van de veiligheidsregio’s kunnen warenhuizen en bouwmarkten sluiten als deze onvoldoende maatregelen nemen om de anderhalve meter te borgen. Voor samenkomsten in grote gebouwen (zoals in kerkgebouwen die plaatsen kunnen bieden aan 1500 personen) geldt dat die vaak gepaard gaan met reisbewegingen op gezette tijden. Men zit bovendien gedurende langere tijd in een besloten ruimte (dicht) bij elkaar. Er is bovendien vaak sprake van een hechte gemeenschap met leden die elkaar voor of na een dienst ook willen treffen. Deze afwegingen hebben meegeteld bij het genomen besluit.
Kunt u tevens aangeven wat de argumentatie is tussen het (voorgenomen) onderscheid tussen bioscopen waar het aantal van 30 geldt per zaal, terwijl dit bij kerkgebouwen waar meerdere grote vergaderzalen aanwezig zijn, niet het geval is?
Zoals bij de beantwoording van vraag 9 aangegeven, is hierbij onder meer de overweging geweest dat samenkomsten in (grote) kerkgebouwen vaak gepaard gaan met reisbewegingen op gezette tijden, terwijl bioscopen door de regulering van aanvangs- en eindtijden beter in staat zijn bezoekersstromen te reguleren.
Bent u bereid om op zo kort mogelijke termijn te komen tot maatwerk (bijvoorbeeld door het stellen van een afstandsnorm en hygiënevoorschriften) in plaats van uniforme getalsmatige regels die gelden ongeacht de regio, de concrete situatie ten aanzien van de gezondheidszorg of de grootte van het gebouw? Is het uw voornemen om op zo kort mogelijke termijn te komen tot proportionele maatregelen die kunnen variëren naar de grootte van een gebouw en het aantal zitplaatsen per gebouw, eventueel in relatie tot de mate waarin een bepaalde regio getroffen is door een uitbraak van corona?
Ik onderhoud uit hoofde van mijn verantwoordelijkheid voor de erediensten en conform mijn toezegging, sinds het begin van deze crisis nauw contact met verschillende kerkgenootschappen, religieuze koepelorganisaties en kerkelijke vertegenwoordigers. Ik spreek hen minstens wekelijks en heb de afgelopen weken verschillende erediensten bezocht. Dit doe ik onder andere om toe te lichten waarom deze voor hen ingrijpende beslissing (diensten beperken tot 30 personen) genomen moest worden. In de gesprekken heb ik de religieuze koepelorganisaties opgeroepen na te denken over het intelligent opstarten van de erediensten, zodra het kabinet aangeeft dat daar weer ruimte voor is.
Mijn oproep om na te denken over het opstarten van de erediensten is voortvarend opgepakt door de religieuze koepelorganisaties. De Boeddhistische Unie, het Contactorgaan Moslims en Overheid, het Interkerkelijk Contactorgaan Overheid en de Hindoeraad (en veel van de bij hen aangesloten kerkgenootschappen) hebben protocollen opgesteld waarin wordt aangeven op welke wijze erediensten kunnen opstarten en kunnen worden hervat in de anderhalvemetersamenleving. Daarbij juist rekening houdend met het bijzondere karakter van hun diensten en de gebedshuizen waar deze plaatsvinden. Dit biedt bij uitstek de mogelijkheid tot het gewenste maatwerk, omdat de betreffende kerk zelf verantwoordelijk is voor het opstellen, uitvoeren en naleven van het eigen protocol. De kerk kan een protocol opstellen en eventueel bijstellen op basis van nieuwe inzichten, aangepaste normen en veranderingen in de omgeving.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de protocollen ligt bij de kerken. Het past ook niet bij onze kerk-staat-relatie om als overheid inhoudelijk te sturen op de protocollen die door de kerken zijn opgesteld; vrijheid van godsdienst houdt ook in dat de overheid zich zoveel mogelijk onthoudt van ingrijpen in de interne organisaties van kerkgenootschappen.
Op 24 juni heeft besluitvorming over verdere versoepeling van de maatregelen vanaf 1 juli plaatsgevonden. Nu we per 1 juli weer een stap vooruit kunnen zetten in de corona-aanpak kunnen we – met het in acht nemen van de basisregels die onder andere zien op anderhalve meter afstand houden en de hygiënevoorschriften – nieuwe maatregelen voor activiteiten binnen vaststellen. Voor bijeenkomsten binnen kan er worden gevarieerd: (1) maximaal 100 personen per ruimte met vaste zitplaatsen en (2) geen maximumaantal personen onder de voorwaarden: vaste zitplaatsen, reservering en gezondheidscheck vooraf. Hiermee wordt het mogelijk om het bezoekersaantal te laten variëren naar de grootte van een gebouw en het aantal zitplaatsen per gebouw.
Het is ten slotte het voornemen van het kabinet om ook het in de eerdergenoemde brief van 1 mei 2020 aangekondigde wetsvoorstel bijzondere aandacht te schenken aan religieuze en levensbeschouwelijke situaties.
Overweegt u ook, net als bij de bezoekregelingen bij zorginstellingen, met pilots te werken?
Nee, zie het antwoord op de vorige vraag.
Deelt u de mening dat ook in een zogenoemde anderhalvemetersamenleving het de voorkeur verdient om ruimte te bieden voor eigen verantwoordelijkheid zoals de kerken die net als veel andere sectoren in de samenleving laten zien boven allerlei voorschriften die precies voorschrijven wat wel en niet gewenst zou zijn en tevens dat overleg de voorkeur verdient boven allerlei opgelegde regels? Op welke wijze en op welke termijn biedt u perspectief op het nemen van de eigen verantwoordelijkheid binnen de geldende regels van het RIVM?
Zie antwoord op vraag 11.
Welke empirische onderzoeken kent u over situaties waarin kerkdiensten, trouwdiensten en uitvaartbijeenkomsten na het instellen van de maatregelen van respectievelijk 13 en 23 maart jl. zouden hebben bijgedragen aan de verspreiding van het virus? Waar zijn de resultaten van deze onderzoeken te vinden?
Mij zijn geen empirische onderzoeken hierover bekend.
De voorgenomen aanwijzing omtrent de beschikbaarheidbijdrage voor postmortale orgaanuitname bij donoren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat u bedoelt met uw voornemen dat de projectsubsidie als «leidraad»1 zal fungeren voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor de aanvulling van de beschikbaarheidbijdrage?
De aanvulling van de beschikbaarheidsbijdrage voor postmortale orgaanuitname bij donoren betreft de kosten van perfusie van nieren. Direct na uitname worden de nieren aangesloten op een perfusiemachine door een perfusiemedewerker. Op dit moment worden de kosten van nierperfusie door de zorgverzekeraars betaald via een projectsubsidie. Dat de projectsubsidie «leidraad» kan zijn, betekent dat het bedrag van de projectsubsidie gebruikt wordt om de hoogte van de aanvulling per 1 januari 2021 vast te stellen. In 2021 zal de NZa 2021 weer een kostenonderzoek uitvoeren om de hoogte van de beschikbaarheidsbijdrage opnieuw te herijken, waarbij ook deze nieuwe post zal worden meegenomen.
Wat betekent het hanteren van de huidige financiële middelen als «leidraad» voor de continuïteit voor het aanbieden van de post mortem orgaanuitname bij donoren vanaf 1 januari 2021, zowel kijkend naar personele als financiële consequenties?
De continuïteit van het aanbieden van post mortem orgaanuitname is en blijft hiermee geborgd, zowel qua personeel als qua financiële middelen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor dinsdag 9 juni 2020?
Ja.
Het bericht dat het bellenscherm tegen plastic zwerfafval te duur zou zijn |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bellenscherm in IJssel te duur»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat het budget voor dit project was? Kunt u aangeven hoe groot het tekort is?
Er was 400.000 begroot voor deze pilot als onderdeel van de gezamenlijke aanpak plastic zwerfafval in rivieren (Kamerstuk 30 872, nr. 222). Om deze pilot in de IJssel bij Kampen te realiseren is intensief samengewerkt met The Great Bubble Barrier, CLEAR RIVERS, Deltares en combinatie BAM van den Herik. Gedurende de voorbereiding van de pilot is geconstateerd dat er voor de realisatie hiervan, inclusief verwerking en monitoring, significant meer financiering noodzakelijk was dan de begrote 400.000. Zo zou het vangsysteem toegepast worden op de hele breedte van een dynamische rivier gedurende een jaar onder verschillende omstandigheden. Dit vroeg om een robuuster systeem en extra engineering. Ook bleken er meer middelen nodig te zijn voor de monitoring van de effectiviteit en de effecten van het vangsysteem op bijvoorbeeld vismigratie. Er kunnen geen eenduidige uitspraken gedaan worden over het afnemen van de kosten op termijn, omdat de pilot niet tot uitvoering is gebracht.
Heeft u bij de kosten-baten afweging ook de milieukosten die veroorzaakt worden door plastic dat in de oceaan terechtkomt, meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Veel is nog onbekend over het effect van (micro)plastics in het milieu. Daarom is het bijvoorbeeld nog niet eenduidig te zeggen wat de precieze milieukosten hiervan zijn. Het staat echter buiten kijf dat plastic niet thuis hoort in het milieu en dus ook niet in het water. Daarom zet het kabinet in op het sluiten en verduurzamen van de kunststofketen en specifiek met het beleidsprogramma microplastics op onder andere het voorkomen van zwerfafval in rivieren. Op land richt het beleid zich op preventie van zwerfafval, bijvoorbeeld door de implementatie van de Single Use Plastics-richtlijn en de invoering van statiegeld op kleine plastic flesjes. Ook het verbod op gratis plastic tasjes draagt bij aan het voorkomen van de milieuvervuiling die ontstaat door zwerfafval.
Ook zet het kabinet in op het verminderen van marien zwerfvuil in de uitvoering van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM), en lopen er verschillende Green Deals met stakeholders om dit doel ook te bereiken.
Kunt u aangeven of het tekort veroorzaakt werd door structurele kosten waarvan ook niet aannemelijk is dat deze op termijn afnemen of door kosten die te verwachten zijn bij een innovatieve startup?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u overwogen om belangrijke veroorzakers van zwerfafval, zoals de verpakkingsindustrie en de drankproducenten te vragen het tekort op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Deze pilot is een initiatief van het Rijk geweest om inzicht te krijgen in de mogelijkheden om plastics op te ruimen en te verwerken als beheerder van de Rijkswateren.
Heeft u vanuit het Rijk overwogen het tekort op te vangen? Zo ja, waarom heeft u daartoe niet besloten? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Ja. Gedurende de voorbereiding van de pilot is geconstateerd dat er voor de realisatie van het systeem, inclusief verwerking en monitoring, significant meer financiering noodzakelijk is dan er beschikbaar is. Gezamenlijk is vervolgens gezocht naar extra financieringsbronnen en manieren om de kosten te drukken. Zo is gekeken of de duur van de pilot korter kon, en zijn de mogelijkheden verkend bij het ministerie, Rijkswaterstaat en de Provincie Overijssel. Helaas hebben deze inspanningen niet tot een oplossing voor het tekort geleid. Er is daarom besloten deze pilot niet te starten. Wij verwijzen u ook naar het nieuwsbericht op de website van Rijkswaterstaat (https://zwerfafval.rijkswaterstaat.nl/actueel/nieuws/nieuws/2020/pilot-plastic-afvangen-verwerken-ijssel-stopt/).
Hoe is het stopzetten van deze proef te rijmen met uw ambitie om de plastic soep te bestrijden?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid het stopzetten van deze proef te heroverwegen?
Het besluit om de pilot niet uit te voeren is met zorgvuldigheid genomen en er is geen aanleiding tot een andere afweging te komen. Tijdens de voorbereiding van de pilot zijn waardevolle inzichten opgedaan over de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het afvangen en verwerken van plastic uit een rivier als de IJssel. Partijen werken momenteel samen om de belangrijkste lessons learned te rapporteren. De rapportage wordt binnenkort beschikbaar gesteld. Wij zullen de Kamer hierover nader informeren.
Naast de pilot in de IJssel worden onder de gezamenlijke aanpak van plastic zwerfafval in de rivieren (Kamerstuk 30 872, nr. 222) meerdere pilots met vangsystemen en circulaire verwerking van het afgevangen plastic zwerfafval uitgevoerd, waarmee we inzicht krijgen in de potentie van deze aanpak. Zoals aangegeven in de kamerbrief is de aanpak erop gericht om verdere verspreiding van macro- en microplastics in het milieu te voorkomen. Hiervoor is het nodig de problematiek van macro- en microplastics in de rivieren in kaart te brengen (monitoringmethodiek), welke technologieën voorhanden zijn om het op te ruimen en andere interventiestrategieën te ontwikkelen. Naast de pilot met vangsystemen wordt ingezet op een bronaanpak gericht op gedragsbeïnvloeding van de gebruikers van de rivieren en op de ontwikkeling van een monitoringsystematiek.
Chinese censuur op niet-Chinese video’s en commentaren op Youtube |
|
Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de signalen dat commentaren en video’s over China en over de situatie rondom het coronavirus in China op Youtube worden gecensureerd?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat entiteiten uit China er via YouTube in slagen om de commentaren en de video’s die zijn geplaatst door gebruikers uit andere landen, waaronder Nederland, te censureren of te verwijderen?
De in vraag 1 aangehaalde berichtgeving spreekt van automatische verwijdering door YouTube van commentaren waarin twee specifieke Chinese termen voorkomen. Volgens recentere berichtgeving spreekt YouTube van een softwarefout en doet het onderzoek naar de oorzaak van de verwijdering van deze berichten.2
Wat vindt u ervan dat moederbedrijf Google kennelijk toestemming heeft gegeven voor censuur van Amerikaanse en Europese burgers op een van haar platforms?
Wereldwijd staat er druk op platforms om een rol te spelen bij het beoordelen en modereren van illegale, onrechtmatige of schadelijke inhoud op hun netwerken. Platforms hebben zich immers ook aan de nationale wetgeving te houden als zij hun diensten aanbieden. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de handhaving van private rechten, zoals auteursrecht, maar ook om de bestrijding van terrorisme of kinderpornografie. Hoe ver die verantwoordelijkheid reikt is al jaren onderwerp van discussie, ook in Europa, al geldt hier het uitgangspunt dat deze verantwoordelijkheid altijd moet worden afgewogen met de vrijheid van meningsuiting, en in het bijzonder de positie die platforms hebben om burgers de mogelijkheid te bieden van hun vrijheden gebruik te maken.
Wat betreft de verwijdering van YouTube van commentaar met daarin bepaalde Chinese termen spreekt YouTube van een softwarefout en doet het onderzoek naar de oorzaak van de verwijdering van deze berichten. Het is goed dat YouTube op deze manier toelichting gegeven heeft. Deze casus toont aan hoe belangrijk het is dat dit soort bedrijven transparantie betrachten over hun content moderatie beleid.
Bent u bereid om met enkele ambtenaren de proef op de som te nemen zodat de toenemende en overtuigende signalen over de genoemde censuur worden omgezet in politieke bevestiging?
Antwoord op vraag 4 en 5: Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 2 en 3 spreekt YouTube van een softwarefout en doet het onderzoek naar de oorzaak van de verwijdering van deze berichten. YouTube geeft tevens aan dat de verwijdering van berichten niet het gevolg is geweest van beïnvloeding van buitenaf.3 Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding om actie te ondernemen.
Bent u bereid om, na bevestiging van openlijke censuur, actie te ondernemen richting het moederbedrijf van Youtube en uiteraard ook richting de Chinese overheid?
Zie antwoord vraag 4.
Welke tegenmaatregelen kunnen er worden overwogen om aan het moederbedrijf van Youtube en aan de Chinese overheid duidelijk te maken dat het censureren van de vrijheid van meningsuiting van westerse burgers op een westers platform onacceptabel is?
Zie het antwoord op vraag 5. In aanvulling daarop wil ik benadrukken dat Nederland staat voor een open, vrij en veilig internet. Het beschermen en bevorderen van mensenrechten online en vrijheid van meningsuiting online is verankerd binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid en het internationale cyberbeleid. Nederland draagt deze visie uit bij de EU, de Raad van Europa en de VN. Ook zet NL zich hiervoor in middels de Freedom Online Coalitie; met deze Coalitie van 32 landen brengt Nederland regelmatig gezamenlijke verklaringen uit op dit vlak.
Het bericht 'Vervoersbedrijf-keolis-frauduleuze-sideletters-chinese-bedrijven-aanbesteding' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht 'Vervoersbedrijf-keolis-frauduleuze-sideletters-chinese-bedrijven-aanbesteding»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de artikelen in Follow the Money van 23 en 29 mei 2020. Het aangehaalde artikel van 24 mei is op 23 mei verschenen.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
Deze zaak moet nu eerst worden onderzocht. Maar als het bericht juist is, is dat natuurlijk verontrustend.
Kunt u het bestaan van tenminste vier zogenaamde «side letters» bevestigen, waarin geheime afspraken staan met Chinese busleveranciers BYD en Ginaf die niet in de officiële contracten van de aanbesteding zijn opgenomen? Was het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat vóór het weekend van 23-24 mei 2020 van het bestaan van deze afspraken op de hoogte?
Ik beschik niet over side letters en kan de inhoud daarvan dan ook niet bevestigen, beoordelen of delen. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af. Mijn ministerie is in het weekend van 23-24 mei 2020 door Keolis op de hoogte gesteld van het feit dat zij deze zaak onderzoeken. Keolis heeft op 3 juni jl. een vervolgstatement uitgebracht waarin ze ontkrachten dat het zou gaan om een verklaring die ziet op de tijdige levering van de emissievrije bussen die nodig zijn voor de concessie IJssel-Vecht. Volgens Keolis zou het gaan om twee verklaringen die zien op het onderwerp circulariteit en één verklaring die gaat over de levering van de buurtbussen.
Wat is de precieze inhoud van de afspraken in de «side letters»? Kunt u deze (desnoods vertrouwelijk) met de Kamer delen? Klopt het dat de betreffende bedrijven bij het niet nakomen van hun leveringsgaranties gevrijwaard zijn van rechtszaken en boetes? Indien u dit niet weet, bent u bereid dit na te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Indien dit het geval is (side-letters inhoudende vrijwaring van leveringsgaranties), hoe beoordeelt u dan de uitkomst van de selectie van de busleverancier door Keolis nu zij zelf desgevraagd aangaven dat garanties op tijdige levering juist mede de doorslag hadden gegeven om te kiezen voor BYD en andere partijen afvielen?
Zie antwoord vraag 3.
Plaatst de informatie die nu naar buiten komt de aanbesteding door streekvervoerder Keolis volgens u in een ander daglicht? Kan, anders dan uw conclusie luidde na eerdere Kamervragen, gesteld worden dat deze aanbesteding niet volgens de regels is verlopen?2 Zo ja, wat zouden hiervan de gevolgen kunnen zijn? Kunt u de verschillende (juridische) scenario’s op een rij zetten?
Uiteraard moet eerst de uitkomst van het onderzoek afgewacht worden. Maar indien de berichtgeving waar blijkt, dan betekent dat dat Keolis onjuiste informatie heeft overlegd aan de provincies en hierdoor de aanbesteding mogelijk onterecht heeft gewonnen. Afhankelijk van de eisen die de provincies in de aanbestedingsprocedure hebben gesteld, kunnen de provincies de concessieverlening intrekken. In dat geval hebben de provincies de mogelijkheid de concessie aan een andere vervoerder te verlenen, waarvan de inschrijving wel voldoet aan de gestelde eisen, maar ze zijn daartoe niet verplicht. Een alternatief is dat de vervoersconcessie opnieuw wordt aanbesteed. Dit hangt af van de specifieke omstandigheden en is ter beoordeling aan de aanbestedende dienst. Een andere optie is dat nietigheid of vernietigbaarheid wordt gevorderd bij de rechter, door de aanbestedende dienst zelf of door andere inschrijvers.
Bent u bereid om, naast het juridische onderzoek dat de provincie Overijssel nu laat uitvoeren, op zeer korte termijn ook zelf onderzoek in te stellen naar hoe deze aanbesteding is gegaan, of sprake is van frauduleus handelen (en door wie) en of de gegunde aanbesteding geldig is dan wel moet worden overgedaan, opdat overheden en ook OV-vervoerders lessen kunnen trekken voor de toekomst?
Nee, dit is in de eerste plaats aan de drie provincies of – indien er sprake zou zijn van strafbare feiten – het openbaar ministerie. Wel ben ik bereid om in samenspraak met de provincies te bezien of er lessen voor de toekomst te trekken zijn uit deze casus. Maar dan moeten eerst de lopende onderzoeken zijn afgerond.
Bieden de bestaande Europese richtlijnen en nationale wet- en regelgeving voldoende mogelijkheden om, indien blijkt dat inderdaad frauduleus en niet volgens de regels is gehandeld, bedrijven die zich van dergelijke frauduleuze praktijken bedienen uit te sluiten van vervolg-, her- en/of andere aanbestedingen en concessieverleningen?
Ja, de Aanbestedingswet bevat een bepaling op basis waarvan inschrijvers die zijn veroordeeld voor bepaalde delicten (bijvoorbeeld omkoping en witwassen) moeten worden uitgesloten. Tevens kent de Aanbestedingswet een aantal andere gronden waarop de aanbestedende dienst een inschrijver of gegadigde kan uitsluiten van de aanbestedingsprocedure. Dit kan bijvoorbeeld indien sprake is van ernstige beroepsfouten waardoor de integriteit van de inschrijver in twijfel kan worden getrokken. Dit kan ook wanneer de inschrijver zich in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van de informatie (die nodig is voor de controle op het ontbreken van gronden voor uitsluiting of het voldoen aan de geschiktheidseisen) of wanneer de inschrijver die informatie heeft achtergehouden. Deze uitsluitingsgronden moeten wel door de aanbestedende dienst van toepassing worden verklaard op de opdracht. Of dergelijke facultatieve uitsluitingsgronden op een opdracht van toepassing worden verklaard, is ter beoordeling aan de aanbestedende dienst. Aan deze facultatieve uitsluitingsgronden zitten overigens wel beperkingen: ten eerste gelden deze uitsluitingsgronden niet voor altijd (maar voor drie jaar) en ten tweede kan het bedrijf zichzelf door maatregelen zuiveren en zo eerder onder de uitsluiting uitkomen.
Bent u het ermee eens dat de onderhavige concessieverlening, die gezamenlijk is uitgezet door drie provincies, van een zeer forse omvang (ca. 900 miljoen) is, waarmee ook de belangen voor de (enkele) marktpartijen voor het binnenhalen van een dergelijke opdracht en concessieverlening en de afhankelijkheid ervan heel groot zijn? Hoe kijkt u aan tegen de omvang van dit soort mega opdrachten, mede in relatie tot de uitgangspunten in de aanbestedingsregelgeving om niet onnodig te clusteren en waar mogelijk percelen te hanteren?
Ja, ik deel uw inschatting dat de belangen en afhankelijkheid van marktpartijen bij dergelijke opdrachten groot zijn. Dat is een aspect dat door aanbestedende diensten wordt meegenomen in hun afweging omtrent de vormgeving van de opdracht. Bij het bepalen van de grootte kijken aanbestedende diensten tevens naar de samenhang van de aan te bieden vervoersdiensten en de kwaliteit van de dienstverlening aan de reiziger. Deze concessie betreft een groot vervoerscontract, maar is niet uitzonderlijk groot. Ik wijs er wel op dat het handelen van aanbestedende diensten in mijn ogen nooit frauduleus handelen door een ondernemer kan rechtvaardigen.
Welke mogelijkheden zijn er om nadere eisen te stellen door de concessieverlener aan de concessiehouder voor zijn (die van de concessiehouder) keuze voor het busmateriaal? Herinnert u zich dat u in de eerdere beantwoording heeft aangegeven dat het niet mogelijk is om in de technische specificaties naar een bepaalde herkomst te verwijzen? Deelt u de mening dat het wel mogelijk is om eisen te stellen aan de concessiehouder op welke wijze (met welke technische gronden, garanties, criteria – allen uiteraard non-discriminatoir) deze tot zijn -transparante- afweging zou moeten komen voor de keuze van een busleverancier?
Er zijn inderdaad mogelijkheden om nadere eisen te stellen, zoals ik aangegeven heb in de beantwoording van de eerdere vragen over dit traject (Aanhangsel van de Handelingen II 2019–2020, nr. 2582). In dit geval hebben de provincies inderdaad eisen opgenomen ten aanzien van het busmaterieel en wel aan technische kenmerken als toegankelijkheid, uiterlijk en duurzaamheidskenmerken van de voertuigen en moesten inschrijvers onder meer beschrijven hoe zij bij de start van de concessie over voldoende materieel konden beschikken. De concessie is op basis van deze systematiek gegund aan Keolis.
Hoe kijkt u aan tegen het splitsen van de concessieverlening van het busvervoer en de aanschaf van het busmateriaal, dus dat de aanbesteding van het busmateriaal ook zelf door de opdrachtgever c.q. concessieverlener wordt uitgevoerd?
Dat is een keuze die de aanbestedende dienst zelf moet maken en waarbij verschillende factoren worden meegewogen. Door een dergelijke keuze verkrijgt de opdrachtgever meer sturingsmogelijkheden als het gaat om, bijvoorbeeld, de herkomst van het materieel. Een dergelijke keuze vergt wel marktkennis op dit terrein van de concessieverlener én betekent dat de concessieverlener eigenaar wordt van de bussen en daarmee eerstverantwoordelijk voor beheer en onderhoud (al kan dit uiteraard op de markt gezet worden). Ook verandert de rolverdeling tussen concessieverlener en vervoerder, omdat de concessieverlener niet alleen opdrachtgever maar in feite ook leverancier aan de vervoerder wordt. Of dat haalbaar en wenselijk is, is een afweging van de opdrachtgever.
Wanneer kan de Kamer concrete voorstellen over uw inzet in Europa voor nieuwe toezichtsbevoegdheden als het gaat om bedrijven die mogelijk discriminatoire financiële steun ontvangen (en hier tegen op te treden indien dat het geval blijkt), tegemoet zien?
Middels mijn brief aan uw Kamer over de kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld voor alle ondernemingen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470) heb ik aangegeven welke concrete voorstellen het kabinet doet om de toezichtsbevoegdheden te versterken. Specifiek gaat het in dit kader om het voorstel van het kabinet voor een level playing field instrument (LPFI).
Op 17 juni jl. heeft de Europese Commissie een witboek gepresenteerd over buitenlandse subsidie op de interne markt. Het witboek bevat enkele voorstellen voor instrumenten gericht op optreden tegen marktverstorende staatssteun bij activiteiten op de interne markt, zoals overnames en aanbestedingen. Dit witboek zal mogelijkerwijs een voorloper zal zijn van een (wetgevend) voorstel van de Europese Commissie dat het gelijke speelveld op de interne markt beter moet helpen bewaken. Zoals ik ook in mijn publieke reactie op het witboek heb aangegeven, sluit de probleemanalyse van de Europese Commissie aan bij die van Nederland en bevat het plan elementen van het Nederlandse kabinetsvoorstel voor het LPFI, zoals dat afgelopen december aan de Europese Commissie is gestuurd. Wel zien we nog ruimte voor verbetering. Ik ga de komende tijd daarom graag in gesprek met de Europese Commissie en andere lidstaten. De Tweede Kamer ontvangt spoedig een brief met appreciatie van de voorstellen in het witboek.
Hoe vaak is in de afgelopen jaren binnen Europa de aanschaf van (bus)vervoersmateriaal toegekend aan BYD en/of Ginaf? Was in alle gevallen sprake van een aanbestedingsprocedure? Zijn daarbij onrechtmatigheden geconstateerd?
In de casus waar deze vragen betrekking op heeft was – zoals bij de meeste openbaar vervoersconcessies – geen sprake van aanbesteding van busmaterieel, maar aanbesteding van vervoersdiensten. De inkoop van het busmaterieel dat daarvoor gebruikt wordt, wordt niet centraal geregistreerd. Het is daarom voor mij niet mogelijk om deze informatie te achterhalen.
Wanneer verwacht u dat het nieuwe aanbestedingsinstrument van de Europese Commissie (het «International Procurement Instrument») en het Nederlandse voorstel voor een «level playing field instrument» dat het gelijke speelveld moeten bevorderen, inzetbaar zullen zijn? Deelt u de mening dat hierbij haast geboden is, te meer daar de coronacrisis en de kwetsbare positie waarin sommige economieën zich momenteel bevinden voor bepaalde landen, en voor bedrijven uit die landen, strategische aanleiding kan zijn te proberen een groter aandeel te verwerven in Europa’s economie, wat onwenselijk is?
De onderhandelingen over het voorstel voor het International Procurement Instrument (IPI), die door de COVID-19-crisis waren onderbroken, zijn inmiddels op een informele wijze via videoconferencing hervat. Het is op dit moment nog niet bekend wanneer de formele onderhandelingen weer kunnen beginnen, hoeveel tijd de onderhandelingen in beslag zullen nemen en wanneer het instrument vervolgens inzetbaar zal zijn. Nederland zet zich in deze onderhandelingen onverkort in voor een spoedige totstandkoming (zoals reeds aangegeven in Aanhangsel van de Handelingen II 2019–2020, nr. 1263) en voor een stevig en effectief IPI, conform het standpunt dat in december 2019 aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstuk 35 207, nr. 33).
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 over het LPFI heeft de Europese Commissie inmiddels een witboek uitgebracht met daarin voorstellen voor instrumenten om op te treden tegen marktverstorende staatssteun. Ik ben verheugd dat de Europese Commissie zo snel na het Nederlandse initiatief actie heeft ondernomen. Een uitgewerkt wetgevend voorstel van de Europese Commissie wordt in 2021 verwacht. Vervolgens moeten de Europese Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement het ook gezamenlijk eens worden over een nieuw instrument. Een dergelijk instrument zal dus niet op korte termijn inzetbaar zijn.
Ik ben het met u eens dat het van belang is om snel voortgang te maken op deze punten. Daarom heb ik ook een concreet voorstel uitgewerkt voor een LPFI, waarmee de discussie op Europees niveau is versneld. Het is wel van belang dat wetgevende voorstellen van de Europese Commissie op dit terrein zorgvuldig worden voorbereid. Ook de onderhandelingen over een IPI dienen zorgvuldig te verlopen.
Naast het IPI en een LPFI zijn ook andere instrumenten in dit kader van belang. Het gaat dan bijvoorbeeld om de al bestaande sectorale investeringstoetsen voor de gas-, elektriciteits-, IT- en telecommunicatiesector en het wetsvoorstel voor de brede investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid die naar verwachting eind 2020 aan uw Kamer wordt aangeboden (Kamerstuk 30 821, nr. 97). Met het stelsel van investeringstoetsing worden nationale veiligheidsbelangen bij buitenlandse overnames en investeringen beter beschermd.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat we als EU een Europese industriepolitiek voeren, zodat Nederlandse en Europese bedrijven kansen pakken en we voorkomen dat landen als China onze markt gaan domineren?
Zoals aangegeven in de kabinetspositie Europese concurrentiekracht (Kamerstuk 30 821, nr. 73) is een modern Europees innovatie- en industriebeleid van belang om de Europese concurrentiekracht te behouden en vergroten. Bij effectief Europees beleid kan de transitie naar een duurzame en digitale economie versneld worden gemaakt en het toekomstige verdienvermogen van de EU worden versterkt. Dit vraagt volgens het kabinet o.a. om een intensivering van de Europese samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie en een focus op maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën in het Europees beleid. Ook het inzetten op een gelijk speelveld is hierbij van belang. De Europese industriestrategie, gepresenteerd in maart, biedt hiervoor goede aanknopingspunten. De appreciatie hiervan vindt u in het desbetreffende BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2862).
Het bericht ‘Pimpelmezen gaan massaal dood, net nu ze ons van de jeukrups moeten verlossen’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Pimpelmezen gaan massaal dood, net nu ze ons van de jeukrups moeten verlossen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in het artikel die grote vraagtekens zet bij het feit dat verschillende gemeenten het middel Xentari inzetten om preventief de eikenprocessierups te bestrijden?
In het artikel spreekt boswachter Frans Kapteijns zijn zorg uit over het negatieve effect van het gebruik van het middel Xentari op jonge vogels. Dit betreft een persoonlijke mening. Het middel Xentari wordt geacht veilig te zijn voor andere diersoorten zoals vogels. Er is nog geen negatief effect vastgesteld.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat wordt onderzocht welk effect Xentari heeft op jonge vogels en andere dieren?
Nee. Voor middelen die zijn toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) geldt dat die bij gebruik volgens het wettelijk gebruiksvoorschrift veilig zijn voor mens, dier en milieu. Dat geldt ook voor Xentari in relatie tot de gezondheid van kool- en pimpelmezen. Het Ctgb heeft bij de toelating vastgesteld dat Xentari géén gevaar vormt voor vogels.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in het stedelijk gebied de sterfte onder kool- en pimpelmezen is opgelopen tot 33%? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welk verband dit houdt met de bestrijding van de eikenprocessierups?
De bewering dat in het stedelijk gebied de sterfte van kool- en pimpelmezen is opgelopen tot 33% wordt niet onderbouwd door beschikbare data over de populaties pimpel- en koolmezen.
Indien er een verband blijkt te zijn tussen de massale sterfte van kool- en pimpelmezen en de bestrijding van de eikenprocessierups, bent u dan bereid om stappen te nemen tegen het gebruik van deze giftige middelen?
Vooralsnog is er geen sprake van massale sterfte van kool- en pimpelmezen in Nederland. Ook is er bij geconstateerde sterfte geen verband met de bestrijding van de eikenprocessierups vastgesteld.
Bent u bereid om te onderzoeken of in Nederland ook sprake is van een bacterie die massale sterfte onder vooral pimpelmezen veroorzaakt, die nu in Duitsland is ontdekt?
In Nederland heeft het Dutch Wildlife Health Centre al een aantal dode pimpelmezen onderzocht. Vastgesteld is dat het aannemelijk is dat deze als gevolg van de eerder in Duitsland ontdekte bacterie gestorven zijn. In Nederland is geen sprake geweest van een massale sterfte. Ook lijkt deze bacterieziekte zich niet verder te hebben verspreid.
Welke stappen gaat u nemen om de sterfte onder kool- en pimpelmezen te voorkomen?
Kool- en pimpelmezen hebben een hoog reproductieniveau en kunnen tot 13 jongen per nest grootbrengen. Het grootste deel daarvan zal al in het eerste jaar sterven. Het voorkomen van sterfte moet vooral gevonden worden in het voorkomen van predatie door andere dieren, zoals huiskatten, maar op dit moment is er geen aanleiding om zorgen te hebben over de Nederlands populaties kool- en pimpelmezen. Er zijn derhalve geen maatregelen nodig.
Bent u bereid om het gebruik van plakstrips op bomen te verbieden die gebruikt worden ter bestrijding van de eikenprocessierups, maar waar ook veel nuttige insectecten, vleermuizen en vogels bij omkomen?
Het gebruik van lijmbanden, lijmstrips en andere vangmiddelen met lijm zijn op grond van de Wet natuurbescherming buitenhuis verboden en mogen derhalve niet gebruikt worden ter bestrijding van de eikenprocessierups. Van dit verbod kunnen provincies ontheffing verlenen.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Fysiotherapeuten maken zich druk over tekortschietende corona-compensatie: “Dit is een vitaal beroep”’ |
|
Maarten Hijink |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Fysiotherapeuten maken zich druk over tekortschietende corona-compensatie: «Dit is een vitaal beroep»»?1
Mijn reactie kunt u vinden in de antwoorden op deze Kamervragen.
Wat is uw reactie op het feit dat er nog veel onduidelijkheden bestaan omtrent de continuïteitsbijdrage?2
Om zo snel mogelijk duidelijkheid en zekerheid te bieden over de financiële gevolgen van de uitbraak van COVID-19 aan aanbieders, is na het uitbreken van de coronacrisis direct constructief overleg gevoerd met de zorgverzekeraars, de zorgkantoren en de gemeenten. De partijen hebben vol ingezet om mogelijk te maken dat compensatie kan worden uitbetaald voor zowel extra zorgkosten als voor de continuïteit van zorg in verband met het coronavirus. Om de continuiteïtsbijdrage te kunnen uitkeren heeft de Nederlandse zorgautoriteit (NZa) met spoed regelgeving vastgesteld zodat de juiste prestatiebeschrijvingen en daarmee de betaaltitels beschikbaar komen. Zorgverzekeraars maken door middel van de continuiteïtsbijdrage afspraken met zorgaanbieders, die als gevolg van de crisis en de adviezen van het RIVM hun omzet zien teruglopen, maar wel kosten moeten maken.
De continuïteitsbijdrage vanuit de zorgverzekeraar is een vergoeding voor de doorlopende kosten zoals loonkosten, kosten voor vastgoed en overige vaste kosten. Voor de fysiotherapie ligt dit percentage op 86% van de omzet die is weggevallen. Dit geldt voor zorgaanbieders met een omzet tot 10 miljoen euro. Hiermee wordt de continuïteit van de zorg bekostigd en zorgen zorgverzekeraars ervoor dat ze nu en later aan hun zorgplicht kunnen voldoen. Het betalen van een continuiteïtsbijdrage is een bijzondere en nieuwe situatie, waarbij uit premiegeld een betaling wordt gedaan voor zorg die niet is geleverd en dit niet terugbetaald hoeft te worden. Dit vereist zorgvuldigheid en ik vind het dan ook vanzelfsprekend dat zorgverzekeraars hier nadere voorwaarden aan stellen.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft uitgebreide informatie over de regeling en antwoorden op de veelgestelde vragen op haar website geplaatst. ZN werkt dit overzicht met vragen regelmatig bij. Daarnaast kan een aanbieder altijd contact opnemen voor meer informatie met de zorgverzekeraar die het grootste aandeel verzekerden in de regio heeft. ZN onderhoudt ook contact met branche- en beroepsverenigingen, zodat die goed geëquipeerd zijn om de regeling nader toe te lichten aan hun leden. Ik ben mij ervan bewust dat het voor een individuele zorgverlener lastig kan zijn om de consequenties van de regeling in zijn of haar specifieke situatie volledig te doorgronden. Daar is een taak weggelegd voor hun branche- en beroepsverenigingen.
Wat zijn de gevolgen voor zorgverleners die, bij het uitblijven van een compensatieregeling vanuit de zorgverzekeraars, een beroep hebben gedaan op rijksregelingen, waarvan nu blijkt dat deelname aan die regelingen hen uitsluit van aanspraak op de continuïteitsbijdrage?3
Zorgverzekeraars hebben in hun brief van 5 april jl. de zorgaanbieders geïnformeerd over de continuïteitsbijdrageregeling. Zorgverzekeraars hebben toen aangegeven dat deze regeling open zal staan voor alle zorgaanbieders (met of zonder zorgcontract) die zorg verlenen die valt onder de basisverzekering of de aanvullende zorgverzekering en die voldoen aan de nog uit te werken voorwaarden.
Zorgaanbieders kunnen net als andere ondernemers ook gebruik maken van de Rijksregelingen, als zij aan de voorwaarden van de betreffende regelingen voldoen. Belangrijk hierbij is wel dat de financiële afspraken met zorginkopers voorliggend zijn aan de Rijksregelingen, hetgeen betekent dat zorgaanbieders worden geacht zich in eerste instantie te wenden tot deze zorginkopers en met hen te bezien of zij financiële ondersteuning kunnen krijgen. Dit is ook relevant voor een beroep op (een van) de Rijksregelingen. Daarbij moet een zorgaanbieder immers onder meer een adequate inschatting geven van het voorziene omzetverlies. De ondersteuning vanuit een zorginkoper dempt het omzetverlies en moet worden meegenomen bij een aanvraag voor (een van) de Rijksregelingen. Indien een zorgaanbieder zich heeft aangemeld voor een rijksregeling en vervolgens de continuiteïtsbijdrage aanvraagt bij de zorgverzekeraar, zal de zorgaanbieder moeten verklaren dat hij zorgt dat de verrekening met de rijksregeling goed loopt en dat dubbele uitbetaling wordt voorkomen. Doet een zorgaanbieder dit niet of niet adequaat dan leidt dit op een later moment tot (forse) verrekeningen van de ontvangen bijdrage vanuit (een van) de Rijksregelingen.
Waarom moeten zorgaanbieders akkoord gaan met een lening met voorwaarden van zorgverzekeraars, terwijl de rijksregelingen kunnen worden gekarakteriseerd als een gift met voorwaarden?
De continuïteitsbijdrage die zorgaanbieders ontvangen hoeft niet te worden terugbetaald. Wel wordt een eventuele hogere productie, als gevolg van inhaalzorg, in de maanden daarna deels verrekend met de continuïteitsbijdrage. Overigens betreft bijvoorbeeld de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) ook geen gift, maar een subsidie, waarbij op het moment van vaststelling ook wordt gekeken naar het daadwerkelijk omzetverlies over de periode waar de regeling op ziet. Als dit omzetverlies anders is dan bij aanvraag opgegeven vindt ook hier een verrekening plaats op dat moment.
Kan het zo zijn dat inhaalzorg niet vergoed wordt en negatief uitpakt voor fysiotherapeuten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tegenover de continuïteitsbijdrage (voor fysiotherapie ligt dit percentage op 86%) staat dat zorgverzekeraars voor inhaalzorg minder dan het gebruikelijke tarief betalen. Inhaalzorg wordt dus wel vergoed, maar tegen een lager tarief. De vergoeding voor de inhaalzorg voor de fysiotherapie bedraagt 45%. Zorgaanbieders die na de crisis weer hun normale (volledige) omzet hebben, krijgen deze volledig vergoed conform de afspraken die ze daarover hebben gemaakt met de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars verwachten wel dat zorgverleners waar mogelijk inhaalzorg gaan leveren. Alleen zo is er voldoende capaciteit om de wachtlijsten niet onnodig te laten oplopen. Op het moment dat zorgaanbieders de niet-verleende zorg gaan inhalen bovenop de reguliere zorg, geldt daarvoor een aangepaste vergoeding. In de berekening van de continuïteitsbijdrage wordt alle zorg, die in de 6 maanden na afloop van de continuïteitsbijdrage boven de normomzet wordt geleverd, behandeld als inhaalzorg. Via de continuïteitsbijdrage zijn in de periode maart t/m juni de vaste lasten al vergoed en kan voor de inhaalzorg worden volstaan met een lagere vergoeding. De vergoeding van inhaalzorg is zo gekozen dat de loonkosten van medewerkers daardoor gedekt worden. Op deze manier is er geen sprake van dubbele betaling, maar worden de extra kosten die een zorgaanbieder voor inhaalzorg maakt wel vergoed.
Kunt u reageren op de uitspraak van voorzitter Guido van Woerkom van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) dat het afromen van de tegemoetkoming zodra de zorg weer op gang komt, hetzelfde is als vragen aan een cafébaas die nu overheidssteun krijgt, om een gedeelte van het bedrag af te staan aan de Minister van Sociale Zaken zodra de kroegen weer opengaan? Deelt u de mening dat er geen sprake mag zijn van een lagere prijs voor inhaalzorg?
Ik vind dat de vergelijking met de cafébaas niet opgaat, immers zij maken enkel gebruik van de Rijksregelingen die generiek van aard zijn en die ook voorwaarden kennen die passen bij dit generieke karakter. In de zorg is er een specifieke regeling per sector afgesproken die rekening houdt met de vaste kosten, hetgeen het ook mogelijk maakt om daar specifiek voor de zorgsector geldende voorwaarden aan te verbinden. Indien de inhaalzorg tegen het reguliere tarief zou worden betaald zou er voor een deel sprake zijn van dubbele betaling, omdat aanbieders via de continuiteïtsbijdrage al een vergoeding hebben gekregen voor de vaste kosten over de periode maart t/m juni. Daarnaast krijgen fysiotherapeuten voor de reguliere zorg de gebruikelijke vergoeding en heeft het lagere tarief alleen betrekking op zorg die in de 6 maanden na afloop van de continuïteitsbijdrage boven de normomzet wordt geleverd.
Hoe rijmt u de nog steeds geldende omzetplafonds en de verplichting tot leveren van inhaalzorg met elkaar? Deelt u de mening dat omzetplafonds zouden moeten worden losgelaten? Zo nee, waarom niet?
De continuïteitsbijdrage-regeling is een separate regeling vanwege de coronacrisis. Indien sprake is van een bestaande overeenkomst tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar, dan worden deze gemaakte contractafspraken, waaronder eventuele volumeafspraken zoals omzetplafonds, na de definitieve vaststelling van de continuïteitsbijdrage bilateraal tussen de zorgaanbieder en zorgverzekeraar afgewikkeld.
Wat vindt u ervan dat verzekeraars al hebben aangekondigd dat zij net als ieder jaar zwaardere eisen gaan stellen bij het afsluiten van contracten voor volgend jaar?
De contractering is primair een zaak tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Binnen de paramedische zorg, waaronder de fysiotherapie, monitort de NZa jaarlijks de contractering. De monitor levert aanknopingspunten voor verzekeraar om de zorginkoop te verbeteren. Signalen en aanbevelingen uit deze monitor bespreek ik met betrokken partijen in het bestuurlijk overleg paramedische zorg. Daarnaast zijn in de bestuurlijke afspraken paramedische zorg 2019–2022 verschillende afspraken gemaakt die raken aan de contractering. Aan de uitvoering van deze afspraken wordt momenteel gewerkt.
Deelt u de mening dat als een zorgaanbieder tegen een lagere vergoeding zorg moet gaan verlenen, zorgverzekeraars ook de continuïteit van de zorgaanbieder moeten garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars moeten voldoen aan de zorgplicht. De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Ik vind het wel belangrijk dat de vergoeding voor inhaalzorg zo hoog is dat de variabele kosten kunnen worden gedekt. ZN heeft hierbij rekening gehouden bij het vaststellen van het percentage.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er zo veel mogelijkheden zijn voor zorgverzekeraars om de continuïteitsbijdrage te weigeren of de overeenkomst te ontbinden, vanwege de grote negatieve gevolgen voor zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars hebben de regeling juist opgezet om zorgaanbieders, gecontracteerd en ongecontracteerd, te ondersteunen. Ik ga ervan uit dat zorgverzekeraars alleen een continuïteitsbijdrage weigeren of overeenkomst ontbinden als ze daar goede reden voor hebben, bijvoorbeeld in het geval van fraude. De voorwaarden van de regeling zijn door ZN gepubliceerd op haar website. Als een zorgaanbieder het niet eens is met de uitkomst in de bevestigingsbrief kan de zorgaanbieder schriftelijk een klacht indienen bij de desbetreffende zorgverzekeraar. Dit dient de zorgaanbieder te doen binnen 4 weken na dagtekening van de brief. De zorgverzekeraar zal in principe binnen 4 weken inhoudelijk op de klacht reageren. De geschillenregeling is online te vinden op de website van ZN.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat niet alle zorgverzekeraars meedoen met de regeling voor de continuïteitsbijdrage? Wat vindt u hiervan?
Zorgverzekeraars zijn vanuit de zorgplicht verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg. Vanuit deze verantwoordelijkheid hebben de zorgverzekeraars de continuïteitsbijdrage-regeling opgesteld. Ik vind het goed dat zorgverzekeraars op dit punt in de crisis zoveel mogelijk samen optrekken. Ik roep hen ook op dat in de crisis zoveel mogelijk samen te blijven doen. Twee zorgverzekeraars doen op dit moment (nog) niet mee in de continuïteitsbijdrage-regeling voor zorgaanbieders met een omzet kleiner dan 10 mln. euro. Het gaat daarbij om twee zorgverzekeraars met een beperkt marktaandeel. Eén van deze zorgverzekeraars heeft voor een eigen regeling gekozen.
Hoe rijmt u de eisen die in de regeling worden gesteld aan zorgverleners, met uw toewijding om de zorg te ontregelen en de administratieve belasting terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen periode is voor de verschillende domeinen de uitwerking ter hand genomen van regelingen om de extra kosten die zorgaanbieders maken als gevolg van de coronacrisis te compenseren en om de financiële zorgen die zorgaanbieders als gevolg van de crisis ervaren zo veel mogelijk te verhelpen. De nadere uitwerking, onder andere van de wijze waarop gemaakte kosten moeten worden verantwoord, is momenteel gaande. Dat gebeurt in samenspraak met onder andere vertegenwoordigers van zorgaanbieders. Van belang is hierbij het vinden van de juiste balans: verantwoording in enige vorm en mate is vanzelfsprekend nodig, maar zeker ook met oog voor de administratieve lasten die als gevolg hiervan bij zorgaanbieders kunnen optreden. In de gesprekken die nu gaande zijn met alle hierbij betrokken partijen span ik mij in om die balans zo goed mogelijk te vinden.
Waarom wordt er zo verschillend omgegaan met gecontracteerde en ongecontracteerde zorgverleners en deelt u de mening dat het ongewenst is dat de regeling het potentieel herbergt om definitief af te kunnen rekenen met deze laatste groep? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regeling voor de continuïteitsbijdrage staat bewust ook open voor zorgaanbieders zonder contract. Niet-gecontracteerde zorgaanbieders die gebruik willen maken van de regeling continuïteitsbijdrage zullen wel een betalingsovereenkomst moeten ondertekenen die bij de regeling hoort.
Deelt u de mening dat het scheef is om de continuïteitsbijdrage te baseren op de omzet van een praktijk over 2019, aangezien die voor sommige praktijken helemaal geen recht doet aan de huidige situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De continuïteitsregeling is een generieke regeling, die betrekking heeft op tienduizenden zorgaanbieders. Daardoor is er in beperkte mate maatwerk mogelijk. Ik kan me voorstellen dat er situaties zijn waarin de omzet van 2019 niet representatief is voor 2020. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat in het geval van een fusie/praktijkovername of een wijziging in de AGB, er door de zorgaanbieder maatwerk kan worden aangevraagd.
Klopt het dat de inzage die zorgverleners moeten verlenen aan de zorgverzekeraar in persoonlijke, financiële en praktijkinhoudelijke informatie, normaal gesproken niet geëist kan worden? Wat vindt u hiervan?
De voorwaarden die zorgverzekeraars stellen aan de steun die zij bieden, moeten controleerbaar zijn. Inzage zal altijd proportioneel zijn en ingegeven door de vraag die beantwoord moet worden.
Welke impact kan het verschaffen van inzage in deze financiële informatie hebben op eventueel toekomstige contracten tussen de zorgverzekeraar en zorgverlener? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzage in financiële informatie wordt door zorgverzekeraars uitsluitend gebruikt voor zover het gaat om het controleren van de afspraken in het kader van de continuiteitsbijdrage-regeling.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als door het verschaffen van inzage in deze financiële informatie de relatie tussen zorgverlener en zorgverzekeraar nog onevenwichtiger wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Wat gaat u doen als blijkt dat de uitvoering van de continuïteitsbijdrage in de praktijk betekent dat eerstelijns zorgverleners in financiële problemen komen en de regeling dus haar doel dan voorbijschiet, omdat zorgverzekeraars niet in staat blijken de continuïteit van zorg te waarborgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders die ondanks de continuïteitsbijdrage-regeling toch in financiële problemen dreigen te komen, kunnen contact opnemen met de prefererente zorgverzekeraars (hardheidsclausule). Daarnaast hebben zorgverzekeraars een zorgplicht. In geval van een faillissement, moeten zorgverzekeraars ervoor zorgen dat hun verzekerden toegang hebben tot de zorg die zij nodig hebben. Wanneer meer aanbieders en mogelijk ook groepen aanbieders in financiële problemen komen kan dit risico’s met zich meebrengen voor de zorgplicht. Ook als het gaat om aanbieders die stuk voor stuk niet essentieel zijn voor de zorgplicht, kunnen zij dat collectief wel zijn. De NZa is zich hier ook van bewust en neemt dit nadrukkelijk mee in het toezicht op de zorgplicht. Het is goed dat zorgverzekeraars zich met continuïteitsbijdragen maximaal inzetten om zorgaanbieders te ondersteunen en aan hun zorgplicht te voldoen. Het is echter niet uit te sluiten dat er instellingen zijn die uiteindelijk toch failliet gaan, bijvoorbeeld omdat zij er al voor de uitbraak van het coronavirus financieel slecht voor stonden. Dat staat echter los van de inzet en steun van de zorgverzekeraars.
Beïnvloeding van Europees onderzoek door de farmaceutische industrie |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Farmaceuten voorkwamen onderzoek naar epidemieën»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitkomsten van het onderzoek «In the Name of Innovation» van Corporate Europe Observatory?2 Hoe oordeelt u over de uitkomsten van dit onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het is van belang dat publieke belangen goed worden geborgd in Europese onderzoeks- en innovatieprogramma’s. Het Corporate Europe Observatory (CEO) onderzoek heeft betrekking op de publiek-private partnerschappen (PPPˊs) Innovative Medicines Initiative (IMI) en Bio-Based Industries (BBI). IMI en BBI zijn onderdeel van Horizon 2020 – het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie voor de periode 2014–2020. In 2017 heeft de Europese Commissie een tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 uitgevoerd, waar de PPPˊs onderdeel van uitmaakten. Nederland heeft in dit verband het grote belang van de publiek-private partnerschappen benadrukt3, maar ook aangegeven dat bij deze partnerschappen een open en transparante aanpak nodig is. Uit de Interim evaluatie kwamen enkele aanknopingspunten voor verbetering naar voren voor dit type PPP, zoals de versterking van de interactie met lidstaten en het beter betrekken van relevante stakeholders.
De bevindingen die volgden uit de interim evaluatie met betrekking tot de partnerschappen liggen ten grondslag aan de modernisering van het partnerschappenstelsel onder Horizon Europe, het volgende EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie voor de periode 2021–2027. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat houden u op de hoogte van de Nederlandse inzet en de vorderingen in het proces, in lijn met de uitgangspunten zoals vermeld in het BNC fiche voor Horizon Europe.4
Voor het publiek-private partnerschap Innovative Medicines Initiative (IMI) dragen de Europese Commissie en de European Federation of Pharmaceutical Industries and Associations (EFPIA) als partners de verantwoordelijkheid voor de actuele uitvoering, in lijn met de IMI-regelgeving onder artikel 187 en het betreffende kaderprogramma. De financiering van het partnerschap betreft dus een combinatie van publieke en private financiering.
Waar het onderzoek kritiek levert op deze uitvoering, ga ik ervan uit dat het bestuur en de dagelijkse leiding van IMI binnen de regelgevende kaders openstaan voor voortdurende verbetering, corrigerende maatregelen en nieuwe ideeën die steeds weer nodig zullen zijn bij een initiatief dat zich beweegt op onontgonnen grond van innovatieve publiek-private samenwerking ten behoeve van biomedische research. Ik waardeer het dan ook dat IMI aangeeft een open dialoog met de onderzoekers over hun bevindingen te blijven zoeken.5
Klopt het dat de Europese Commissie in 2018 een onderzoekslijn wilde starten die de ontwikkeling van vaccins in voorbereiding op een epidemie zou vergemakkelijken en dat dit niet door ging door gebrek aan steun van de farmaceutische industrie? Zo ja, waarom lukte het de farmaceutische industrie dit onderzoeksvoorstel tegen te houden? Met welke argumentatie wist de farmaceutische industrie dit voorstel tegen te houden?
Bij PPPˊs gaat het om een combinatie van publieke en private investeringen. De betrokken overheden, in dit geval de Europese Commissie, alsook de private partijen maken hierin hun eigen afweging. Voor de verdere beantwoording van deze vraag wil ik u verwijzen naar het open schrijven1 van IMI naar aanleiding van het GHA/CEO rapport over IMI. IMI gaat daarin gedetailleerd in op de gang van zaken rondom deze bevinding in het rapport.
Wat vindt u van het feit dat de farmaceutische industrie profiteert van onderzoeksgeld, zelfs kan bepalen welk onderzoek wordt uitgevoerd en zichzelf op deze wijze rechtstreeks kan bevoordelen met publiek geld?
Het bepalen van de doelstellingen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de publieke en private partijen die het partnerschap financieren. Op haar website geeft IMI gedetailleerde uitleg6 over de wijze waarop de doelstellingen7, zoals omschreven in de IMI1 en IMI2 wetgeving en de Strategische Research Agenda, de keuze van de onderwerpen voor de in te dienen onderzoeksvoorstellen en, vervolgens, de selectie van de winnende projecten bepalen. Zo wordt voorkomen dat in partnerschappen noch de publieke als private partij eenzijdig kan bepalen welk onderzoek wordt uitgevoerd. Publiek-private samenwerking onder IMI is erop gericht om een brug te slaan tussen wetenschap en het bedrijfsleven. Door de samenwerking tussen wetenschap, overheid en bedrijfsleven, vergroten we de kans dat nieuwe wetenschappelijke inzichten ook daadwerkelijk tot betere medicijnen en innovaties leiden. Zoals in de beantwoording op vraag 2 is aangegeven wordt in de vormgeving van de partnerschappen voor Horizon Europe in de periode 2021–2027 rekening gehouden met de aanbevelingen voor verbetering die onder andere volgden uit de interim evaluatie.
Op welke wijze zou ervoor gezorgd kunnen worden dat de financiering van onderzoeksvoorstellen alleen op wetenschappelijke en maatschappelijke gronden wordt bepaald?
Zie antwoord vraag 4.
Is Nederland vanwege Europese regelgeving verplicht dit toe te blijven staan of zijn er mogelijkheden voor Nederland om hier niet meer aan mee te doen? Zo ja, welke?
Artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie stelt dat de Unie partnerschappen of andere structuren in het leven kan roepen die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van programma’s voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie in de Unie. Zoals door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan u is aangegeven8 voorziet ook Horizon Europe in institutionele partnerschappen. De gebieden waarop dit soort partnerschappen kunnen worden gevormd, met inbegrip van de mogelijke voortzetting van bestaande partnerschappen, zijn breed van aard en onder andere gericht op EU brede maatschappelijke opgaven en zullen worden vastgesteld tijdens het lopende proces van strategische planning. Artikel 187-partnerschappen worden vastgesteld in een verordening die wordt voorgelegd aan de Raad. Een European Partnership for Innovative Health (Initiative) behoort tot de kandidaat partnerschappen op het terrein van de volksgezondheid.
Op welke wijze kan de te grote invloed van de farmaceutische industrie bij co-financiering worden tegengegaan? Welke stappen zijn daarvoor nodig? Welke stappen zou Nederland kunnen zetten en welke stappen gaat u hiertoe zetten?
IMI voorziet in een besluitvormingsproces waarin zowel de publieke als private belangen, gegeven hun investeringen, een bepalende rol hebben en waarbij dus rekening wordt gehouden met een te grote invloed van één van de partijen c.q. de farmaceutische industrie. Ik verwijs daarvoor naar mijn antwoord onder 2, 3, 4 en 5. Vooralsnog zijn geen aanvullende stappen vereist.
Bent u het ermee eens dat een verplicht Transparantieregister Zorg tenminste duidelijkheid kan geven over de geldstromen en belangen binnen de farmaceutische sector? Zo ja, bent u van plan een wettelijk verplicht transparantieregister in te stellen waarin alle financiële transacties tussen farmaceutische industrie en medisch specialisten en/of onderzoekers worden geregistreerd? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds een Transparantieregister Zorg. Dit register berust op zelfregulering en is opgericht in 2012 door de Stichting Code Geneesmiddelenreclame, waarin koepelorganisaties van fabrikanten, ziekenhuizen, artsen, apothekers, verpleegkundigen en physician assistents deelnemen. Het Kabinet heeft vooralsnog geen plannen een wettelijk verplicht transparantieregister in te stellen. Uit de evaluatie van het huidige Transparantieregister Zorg die in 2019 is uitgevoerd door het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik blijkt dat het register op hoofdlijnen goed functioneert en doeltreffend is, maar dat ook verbeteringen mogelijk en wenselijk zijn. Ik wil de sector zelf de gelegenheid geven het bestaande transparantieregister verder te verbeteren en heb hen eerder opgeroepen de aanbevelingen van de evaluatie ter harte te nemen. Op korte termijn vindt een Bestuurlijk Overleg plaats waarin ik word geïnformeerd door partijen wat zij hebben gedaan met de uitkomsten van de evaluatie. Dit jaar zal wederom een evaluatie worden uitgevoerd van het Transparantieregister, de uitkomsten daarvan zal ik eind van het jaar met uw Kamer delen.
Het bericht ‘Geen goedkeuring: zorgverzekeraar betaalt noodhospitaal niet’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Geen goedkeuring: zorgverzekeraar betaalt noodhospitaal niet»?1
Begrijpt u het besluit van zorgverzekeraar CZ?
Begrijpt u het besluit van Maastricht UMC+ (MUMC+) om het noodhospitaal te bouwen? Was het in de coronacrisis niet logischer om uit voorzorg te handelen om een eventuele piek aan te kunnen?2
Heeft het ziekenhuis volgens u correct gehandeld op basis van de regionale situatie?
Bent u net als het MUMC+ van mening dat het noodhospitaal geen weggegooid geld is (onder andere omdat een deel van het materieel later nog gebruikt kan worden)?
Wie gaat de rekening van zo’n 4,5 miljoen euro voor de bouw van het noodhospitaal betalen? Bent u van mening dat het MUMC+ voor deze kosten moet opdraaien? Zo nee, welke partij moet volgens u dan de rekening betalen?
Ik heb van de betrokkenen begrepen dat er nog geen formeel verzoek tot vergoeding is ingediend. Ik wacht de verdere uitkomsten van deze gesprekken af. Ik ben van mening dat deze discussie niet via de media moet worden gevoerd.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het gebouwde noodhospitaal in Rotterdam? Is het waar dat noch het Rijk, noch de zorgverzekeraar willen bijdragen in de kosten aldaar?3
In Rotterdam is geen sprake van een noodhospitaal, maar van extra gerealiseerde zorgcapaciteit buiten het ziekenhuis voor zorg aan kwetsbare patiënten uit de thuissituatie, (kleinschalige) instellingen of het ziekenhuis een alternatief te bieden als opname in het ziekenhuis door de patiënt niet (langer) gewenst of mogelijk is, of waar dit medisch niet zinvol wordt geacht. Of voor kwetsbare patiënten waarvoor de zorg in de thuissituatie niet veilig (voor mantelzorger, medebewoner of zorgpersoneel), of niet efficiënt (personeel, persoonlijke beschermingsmiddelen) kan worden georganiseerd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft de Directeuren Publieke Gezondheid (DPG) op 31 maart onder meer gevraagd om de opgave ten aanzien van deze doelgroep als gevolg van COVID-19 voor de regio in beeld te brengen en te zorgen dat op basis daarvan afspraken worden gemaakt over de in te richten cohorten (capaciteit) en de inzet van het beschikbare personeel. Hij heeft hen gevraagd erop toe te zien dat er – gelet op de opgave – voldoende plekken worden gerealiseerd voor kwetsbare patiënten buiten het ziekenhuis en waar nodig tijdelijke zorglocaties (Coronacentra) voor cohortverpleging in de regio te realiseren en daarbij afspraken te maken met de exploitant en de zorgverzekeraar over de financiering. Op 9 april heb ik afspraken gemaakt over de financiering en het besluitvormingsproces met Zorgverzekeraars Nederland, de NZa, de DPG-en, en ActiZ.
Het inrichten van AHOY betrof een besluit door de voorzitter van de Veiligheidsregio. Ik heb begrip voor dit besluit, zeker gelet op de fase waarin we destijds verkeerden met oplopende aantallen ziekenhuisopnames en zeer zorgwekkende berichtgeving uit o.a. Italië. De noodzakelijke snelheid van besluitvorming toen maakt dat ook hier de zorgverzekeraars nog logisch vragen hebben. Naar ik begrijp is in deze regio het gesprek over de vergoeding van de gemaakte kosten nog nauwelijks gestart; de zorgverzekeraar(s) hebben nog geen formeel verzoek ontvangen tot vergoeding van bepaalde kosten. Ik wacht de uitkomst van deze gesprekken in de regio daarom af.
Wat is uw oordeel over laatstgenoemde kwestie? Is ook daar niet uit voorzorg gehandeld in het belang van de volksgezondheid hetgeen een bijdrage van het Rijk en zorgverzekeraars rechtvaardigt? Kunt u uw standpunt toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het komend plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
De kwaliteit van mondkapjes in verpleeghuizen |
|
Antje Diertens (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het artikel in het Algemeen Dagblad van 25 mei 2020 «Veel falende mondkapjes in verpleeghuizen: «Schandalig, we zijn besodemieterd»»?1
Ik heb navraag gedaan bij de koepels van de langdurige zorg (Actiz, Zorgthuisnl, VGN, Verenso, NVAVG en V&VN) wat hun beeld is van de beschikbaarheid van PBM. Zij geven aan dat er de laatste weken geen signalen meer zijn van tekorten aan mondneusmaskers. De tekorten aan handschoenen en schorten worden nu ingelopen. Dit is in overeenstemming met de berichten vanuit het LCH. De voorraden bij zorgaanbieders zijn soms kleiner dan men doorgaans aanhoudt. Het LCH geeft aan dat zij op basis van de huidige bestellingen verwacht eind juni voldoende materiaal te hebben mocht zich een tweede piek in coronabesmettingen voordoen. Er zijn ondertussen circa zesduizend instellingen in het aanvraagsysteem van het LCH opgenomen, waarvan ongeveer de helft ook daadwerkelijk bestellingen doet via het aanvraagportaal.
Wat betreft het aanschaffen van persoonlijke beschermingsmiddelen via andere kanalen dan het LCH, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4 t/m 10.
Klopt het dat verpleeghuizen nog steeds te kampen hebben met tekorten ondanks het ingestelde verdeelmodel op 11 april 2020 en ondanks het signaal van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) dat er genoeg beschermingsmiddelen beschikbaar zijn? Zo ja, begrijpt u dat verpleeghuizen hierdoor genoodzaakt zijn zelf over te gaan tot de aanschaf van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u objectief aantonen dat er geen tekort is aan PBM in verpleeghuizen, aangezien ons de afgelopen weken signalen blijven bereiken dat dit tekort er wel is? Is er bijvoorbeeld een uitvraag gedaan of enquête uitgezet bij de 2500 verpleeghuizen in Nederland voor een actuele stand van zaken? Zo nee, kunt u een dergelijke enquête initiëren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u specifiek de stelling dat chirurgische mondmaskers ondanks de RIVM-richtlijn onvoldoende bescherming bieden in de verpleeghuissetting en dat verpleeghuizen daarom zelf zijn overgegaan tot de aanschaf van FFP2-maskers?
Het is belangrijk dat zorgverleners veilig hun werk kunnen doen. De verschillende beschermingsmiddelen worden ingezet volgens de richtlijnen van het RIVM. Daarin staat onder andere welke type mondkapjes voor welke medische handelingen moeten worden gebruikt om voldoende bescherming te bieden.
Fabrikanten en leveranciers zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun beschermingsmiddelen die zij leveren aan de zorg. Zorginstellingen zijn ervoor verantwoordelijk hun werknemers goed beschermd te kunnen laten werken en daarvoor de gepaste beschermingsmiddelen te verschaffen.
Om deze bescherming te borgen kunnen zorginstellingen het beste beschermingsmiddelen kopen met een geldige CE-markering, via reguliere leveranciers. Voor het geval deze reguliere leveranciers niet of onvoldoende kunnen voorzien in beschermingsmiddelen, heb ik het LCH ingericht. Het LCH is er om te voorzien in de extra vraag die is ontstaan door de COVID-uitbraak in aanvulling op de reguliere inkoop. Via het LCH kunnen zorgaanbieders persoonlijke beschermingsmiddelen aanvragen. Het LCH geeft aan dat er voldoende voorraad is om aan de huidige vraag naar mondmaskers te voldoen, ook voor verpleeghuizen. Naar aanleiding van signalen uit het veld met betrekking tot de kwaliteit over de eerste uitgeleverde mondmaskers, heeft het RIVM vanaf dat moment alle mondmaskers die via het LCH geleverd worden, nader getest bij aankomst in het distributiecentrum.
Als zorginstellingen besluiten om naast hun reguliere kanalen, niet bij het LCH te bestellen, maar zelf aanvullende beschermingsmiddelen in te kopen die niet voorzien zijn van een CE-markering en/of afkomstig zijn van een leveranciers waar zij niet eerder zaken mee hebben gedaan, dan dienen zij zelf te controleren of deze mondmaskers van voldoende kwaliteit zijn om hun werknemers te beschermen. Hiervoor kunnen zij bij verschillende instituten terecht – zoals universiteiten en ziekenhuizen – die filtertesten uitvoeren. Ik heb met de NFU afgesproken dat zorginstellingen die twijfelen over de kwaliteit van maskers deze bij de UMC’s kunnen laten testen. De coördinatie hiervan loopt via de ROAZ. Het proces hiervoor wordt op dit moment uitgewerkt.
Ook kunnen zorginstellingen terecht bij particuliere bedrijven die deze testen aanbieden (zoals Kalibra, TUDelft, Proqares, BSI, Inspec en bij Dekra via diens zusterbedrijf in Duitsland).
Het is mij niet bekend in hoeverre zorginstellingen hier gebruik van maken. Indien er signalen zijn over de kwaliteit of de veiligheid van de maskers, dan kunnen instellingen dit melden bij de toezichthouders IGJ of ISZW.
Klopt het dat, als verpleeghuizen zelf overgaan tot de aanschaf van mondmaskers, waaronder de FFP2-maskers, maar ook chirurgische mondmaskers, de kwaliteit van deze mondmaskers niet gegarandeerd kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Wil het LCH verpleeghuizen faciliteren bij deze aanschaf van PBM? Zo ja, vanaf wanneer kan het LCH deze taak op zich nemen? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat verpleeghuizen op korte termijn hun eigen bestelde PBM kunnen laten keuren op voldoende bescherming indien zij inderdaad zelf PBM aanschaffen, daar waar u in uw eerdere correspondentie aangaf dat het een verpleeghuis in ieder geval vrij staat om zelf over te gaan tot de aanschaf van PBM?
Zie antwoord vraag 4.
In welke mate maken verpleeghuizen al gebruik van de huidige mogelijkheden tot het keuren van PBM?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u tips delen met verpleeghuizen waar zij op moeten letten bij de eigen aanschaf van PBM om te voorkomen dat zij de verkeerde spullen krijgen? En kunnen de ervaringen van het LCH hierbij gebruikt worden?
Zie antwoord vraag 4.
Wie is (eind)verantwoordelijk voor de kwaliteit van PBM en andere hulpmiddelen die in de Nederlandse zorg worden gebruikt?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de minister geen haast heeft met het aanpakken van de N35 |
|
Jan de Graaf (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Minister heeft geen haast met aanpakken N35: «Dat baart zorgen»1 en «Onderzoek toont aan: het wordt alleen maar drukker op de N35»?2
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat u nog geen concrete afspraak met de provincie Overijssel heeft gemaakt over de planning en financiering van het project?
Het klopt dat dit aparte bestuurlijke overleg niet in het eerste kwartaal van 2020 heeft plaatsgevonden. Om voortgang te houden wordt ambtelijk alvast het gesprek gevoerd over mogelijke vervolgafspraken over de N35. Op het BO MIRT van dit najaar bespreek ik dan de uitkomsten, waarna ik u informeer over de uitkomst.
Kunt u aangeven of er in het eerste kwartaal van 2020 een apart bestuurlijk overleg is geweest? Zo nee, kunt u toezeggen dat dit zo spoedig mogelijk wordt ingepland, in ieder geval voor het algemeen overleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) van 25 juni 2020?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het klopt dat u de afspraak wilt verschuiven naar na de zomer en dus na het MIRT-overleg van juni 2020?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds voornemens om conform de motie Postma c.s. (Kamerstuk 35 300 A, nr. 34) het aanbod van de provincie Overijssel zeer serieus te nemen en in het aparte bestuurlijk overleg een gezamenlijk einddoel af te spreken voor de verdere MIRT-planning van de N35 en aan te geven onder welke condities (tijd, geld, oplossingsrichtingen) de N35 op de MIRT-agenda kan komen? Kunt u bevestigen dat hier duidelijkheid over komt voor het algemeen overleg MIRT van 25 juni 2020?
Ik neem het aanbod van de provincie Overijssel zeker serieus. Cofinanciering is echter niet het enige criterium waar ik mijn financieringsafweging op baseer. Ook het Regeerakkoord en de NMCA zijn criteria die ik bij mijn keuze betrek om een project op te nemen in het MIRT. Tijdens het recent afgeronde verkeersonderzoek is een nadere analyse naar de weg uitgevoerd, waarbij ook gekeken is naar oplossingsrichtingen gericht op verbetering van de verkeersveiligheid en doorstroming, zowel voor de korte als lange termijn. De uitkomsten van het onderzoek zijn het vertrekpunt voor het verdere gesprek met de provincie.
Wat is uw reactie op het verkeersonderzoek dat de N35 de afgelopen jaren drukker is geworden en die drukte alsmaar toe zal nemen?
Het rapport trekt meerdere conclusies over de groei van het verkeer op de N35. De prognoses verschillen per gehanteerd economisch groeiscenario. Net als op de meeste andere wegen is sprake van een toename van de hoeveelheid verkeer op de N35.
Bent u het eens met de constatering van de provincie Overijssel dat de knelpunten op de N35 op het gebied van veiligheid, doorstroming en leefbaarheid nog groter zijn dan gedacht?
Uit het afgeronde verkeersonderzoek blijkt dat de intensiteiten op de N35 zijn toegenomen. Deze toegenomen intensiteiten hebben ook effect op de doorstroming en verkeersveiligheid op het traject. Desondanks toont het onderzoek aan dat de reistijd op het traject nog steeds acceptabel is zowel in de spits als gedurende de rest van de dag.3 Er is dus geen sprake van een groot doorstromingsknelpunt. Ook is het relatieve ongevalsrisico voor de N35 lager dan het landelijke gemiddelde voor niet auto-snelwegen. In het verleden heb ik € 5 mln. beschikbaar gesteld uit het Programma Meer Veilig om samen met de regio een pakket aan veiligheidsmaatregelen te realiseren op dit traject. Met dit pakket aan maatregelen zal de verkeersveiligheid worden verbeterd, o.a. door het opheffen van erfaansluitingen die direct op de N35 uitkomen en de aanleg van parallelvoorzieningen. Deze maatregelen zullen daarbij ook een positief effect teweegbrengen op de doorstroming aangezien de kans op ongelukken ook aanzienlijk verkleind wordt. Naar verwachting zullen deze maatregelen in 2021 gerealiseerd worden.
Bent u het eens met de provincie Overijssel dat er genoeg onderzoek is gedaan en de uitkomsten helder zijn? Hoe kijkt u naar de wens van de provincie om twee keer twee rijbanen aan te leggen tussen Wijthmen en Nijverdal met een maximumsnelheid van 100 km/u en ongelijkvloerse kruisingen?3
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek ga ik de komende maanden het gesprek met de provincie aan om de conclusies te bespreken en om te zien wat er eventueel voor vervolgstappen mogelijk zijn. Ik zal uiteindelijk een landelijke afweging maken of en in welke trajecten er door het Rijk wordt geïnvesteerd. Daarbij is ook in het huidige onderzoek geconcludeerd dat het voorstel van de provincie om de weg naar 2x2 rijstroken te verbreden niet op voorhand de meest doelmatige oplossing is. Deze conclusie zal ik nog nader met de provincie bespreken.
Kunt u de antwoorden op deze vragen tijdig voor het algemeen overleg MIRT van 25 juni 2020 naar de Kamer sturen?
Ja.
De aanhoudende mensenrechtenschendingen en ontbossing in Brazilië. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in de eerste drie maanden van 2020 ontbossing in Brazilië met ruim 50% is toegenomen ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder? Zo nee, hoe zit het dan?
Recente rapportages van het Braziliaanse ruimtevaartinstituut INPE, dat in Brazilië de ontbossing monitort, en daaruit volgende persberichten wijzen er inderdaad op dat de ontbossing in de eerste maanden van 2020 sterk is toegenomen t.o.v. dezelfde periode in 2019. De Nederlandse regering heeft evenwel geen zelfstandige informatie om dit te bevestigen.
Kunt u bevestigen dat de Braziliaanse regering een wet door het Braziliaanse congres probeert te loodsen waarin onder meer geregeld wordt dat illegale claims vanlandgrabbersop door hun geroofd land gelegaliseerd worden? Zo nee, hoe zit het dan?
Het Braziliaanse Ministerie van landbouw vaardigde in december 2019 «Medida Provisória 910» (MP910) uit, een aanpassing van een wet uit 2009 op het legaliseren van bezette stukken grond. MP910 was een voorlopige maatregel die o.a. voorzag in het verstrekken van landtitels aan onder meer kleine boeren die soms al decennia op het betreffende land wonen. De maatregel voorzag echter ook in de legalisering van zogenaamde land grabbing (illegale toeëigening van land) die tot en met eind 2018 plaatsvond. Dit terwijl de in 2012 goedgekeurde Boswet juli 2008 aanhoudt als scheidslijn voor legalisering van illegaal ontbost land. In 2017 werd overigens al een wet aangenomen die de periode van legalisering van illegaal bezet land verlengde tot 2011.
Op de verlenging van deze scheidslijn tot eind 2018 door MP910 is veel kritiek gekomen, o.a. van internationale bedrijven. MP910 werd onmiddellijk van kracht, maar moest nog wel door het Braziliaanse parlement goedgekeurd worden. Het parlement heeft echter niet binnen de gestelde termijn gestemd over MP910, waarmee de maatregel van rechtswege verviel. Nu is deze vervangen door wetsvoorstel PL 2.633/20, dat momenteel voorligt in het parlement.
Dit nieuwe wetsvoorstel beperkt zich tot land dat bezet is vóór juli 2008 (dus niet meer tot eind 2018). Er zijn echter nieuwe, verruimde criteria opgenomen die het makkelijker maken om bezet land van voor eind 2008 te claimen (zoals het uitbreiden van de gevallen waarvoor geen inspectie ter plaatse vereist is).
Daarnaast moeten de legalisaties die plaatsvonden tijdens de 120 dagen rechtsgeldigheid van MP910 nog worden getoetst door het parlement.
Kunt u bevestigen dat Braziliaanse federale officieren van justitie hebben aangegeven dat deze wet ongrondwettig en illegaal is en dat deze landroof verder aanmoedigt?1 Zo nee, hoe zit het dan?
In reactie op MP910 verwijst het Braziliaanse federale openbaar ministerie (OM) in een technische nota van 3 februari jl. naar de aanklachten van ongrondwettigheid die volgden op de MP’s en wetten uit 2009 en 2017 (zie hierboven onder antwoord 2). Twee van de aanklachten uit 2017 moeten nog behandeld worden. Volgens het Braziliaanse OM voorzien de wetten niet in het garanderen van de grondrechten van de inheemse bevolking, het beschermen van natuurgebieden en het voorkomen van ontbossing. Het Braziliaanse OM stelt verder dat de opeenvolgende voorlopige maatregelen – inclusief MP910 – door de periode te verlengen op basis waarvan legalisering toegepast kan worden, illegale toeëigening van land stimuleren.
Kunt u bevestigen dat in Brazilië, vooruitlopend op het aannemen van deze wet, sinds oktober 2019 vrijwel geen boetes voor ontbossing meer zijn geïnd?2 Zo nee, hoe zit het dan?
In oktober 2019 heeft de Braziliaanse federale regering een nieuwe procedure ingesteld voor milieuboetes. Alle boetes worden in een zitting beoordeeld door een commissie die de boetes kan bevestigen, een korting kan geven of kan annuleren. Het Ministerie van Milieu heeft bepaald dat de betaalplicht niet geldt zolang de zitting niet heeft plaatsgevonden.
Human Rights Watch en Braziliaanse media melden op basis van gegevens van IBAMA, het Braziliaanse instituut voor het milieu, dat er van oktober 2019 tot mei 2020 duizenden boetes zijn opgelegd voor illegale ontbossing en andere milieudelicten maar dat er sinds 8 oktober slechts vijf zittingen hebben plaatsgevonden waarbij boetes zijn bevestigd.
Kunt u bevestigen dat veertig internationale bedrijven hebben aangegeven Brazilië te zullen boycotten als deze wet wordt aangenomen?3
Op 19 mei hebben 43 bedrijven, waaronder Ahold Delhaize, een open brief gestuurd aan het Braziliaanse parlement waarin ze hun zorgen uiten. In de brief wordt gesteld dat als het wetsvoorstel (PL 2.633/2020) wordt aangenomen, «it would put at risk the ability of organisations such as ours to continue sourcing from Brazil in the future».
Kunt u bevestigen dat de Minister van Milieu in de Braziliaanse ministerraad heeft voorgesteld om ongezien en buiten het Braziliaanse congres om milieuregels verder af te zwakken omdat «iedereen het toch alleen maar over de coronacrisis heeft»?4
In de betreffende ministerraad, waarvan een video-opname is vrijgegeven, stelt de Braziliaanse Minister van Milieu voor gebruik te maken van de media-aandacht rondom Covid-19 om ongemerkt de regelgeving aan te passen en normen te vereenvoudigen. De Minister verklaarde na deze openbaarmaking dat zijn opmerking betrekking had op de bureaucratie. Veel Braziliaanse en buitenlandse commentatoren interpreteren het voorstel echter, mede door de context en eerder geuite standpunten, als een duidelijke verwijzing naar het wijzigen van regelgeving ten gunste van economische ontwikkeling in de Amazone en ontbossing.
Deelt u de zorgen van lokale actiegroepen over het toenemende gevaar voor de oorspronkelijke bevolking van de Amazone die door landroof en ontbossing wordt blootgesteld aan ziektes waar het nog nooit mee in aanraking is gekomen en daarom daar geen groepsimmuniteit tegen heeft ontwikkeld, waaronder COVID-19, maar ook ziektes als de griep?5
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Braziliaanse regering structureel illegale ontbossing, illegale activiteiten in de Amazone en misdaden tegen de inheemse bevolking aanmoedigt en dat de coronacrisis dit veel erger heeft gemaakt?
Binnen de verschillende lagen en instanties van de Braziliaanse overheid wordt duidelijk verschillend gedacht over de ontbossing in de Amazone en de positie van de inheemse bevolking. Daarbij is het wel zo dat de uitlatingen van president Bolsonaro en sommige van zijn Ministers een klimaat hebben geschapen waarin sommige Brazilianen zich aangemoedigd voelen door te gaan met illegale ontbossing, waarbij in een aantal gevallen de rechten van de inheemse bevolking worden geschonden. Daarnaast hebben de grote jaarlijkse kortingen op budgetten van en personele wisselingen binnen instanties als milieuagentschap IBAMA, dat toezicht moet houden op naleving van toepasselijke wet- en regelgeving, hun capaciteit en slagkracht ernstig ondermijnd, waardoor illegale activiteiten steeds vaker onbestraft blijven. De corona-crisis heeft in zoverre de situatie verergerd dat de beperkte capaciteit van toezichthoudende instanties nog verder is afgenomen en dat toenemende illegale activiteiten, ook in inheemse gebieden, het coronavirus dichter bij de inheemse bevolking brengen, die hier bovendien relatief kwetsbaar voor is.
Herinnert u zich uw belofte om de zorgwekkende situatie van de Amazone en van de oorspronkelijke bevolking bij alle mogelijke gelegenheden met de Braziliaanse overheid te bespreken?6 Hoe vaak heeft u de afgelopen zes maanden met de Braziliaanse regering gesproken? Bent u zelf tevreden over het resultaat van die gesprekken? Erkent u dat de diplomatieke route is doodgelopen? Hoeveel kopjes koffie wilt u nog gaan drinken met Bolsonaro?
Ja, dat herinnert het kabinet zich. Nederland brengt zijn zorgen bij alle daarvoor in aanmerking komende gelegenheden over aan de Braziliaanse regering. Minister Blok bracht de Amazone op in een gesprek met zijn Braziliaanse ambtgenoot Araújo, in New York in september 2019, en marge van de AVVN. Tijdens de klimaattop in Madrid afgelopen december sprak Minister Kaag met Minister Salles van Milieu en uitte de grote zorgen van het kabinet over de sterk stijgende ontbossing in de Amazone (en daarbuiten) en de toenemende druk op de rechten, leefgebieden en veiligheid van inheemse groepen. Ook de Minister van LNV heeft haar Braziliaanse collega tijdens de Grüne Woche in Berlijn in januari van dit jaar hierop aangesproken. In februari sprak een hoogambtelijke Nederlandse delegatie hierover met de belangrijkste buitenlandspolitieke adviseur van president Bolsonaro. En slechts enkele weken geleden heeft de Nederlandse ambassadeur in Brasilia samen met zijn EU-collega’s deze problematiek nog aangekaart bij de Braziliaanse vicepresident Mourão. Dit nadat de ambassadeur in november jl. de Nederlandse zorgen over de Amazone in een twee uur durend gesprek aan de orde had gesteld in een bijeenkomst met de Vaste Kamercommissie voor milieuaangelegenheden van het Braziliaanse Huis van Afgevaardigden, alsook, in dezelfde periode, in bilaterale gesprekken met de Braziliaanse Ministers van Milieu en Landbouw. Het kabinet blijft inzetten op dialoog met Brazilië als de meest aangewezen weg om het belang van bescherming van de Amazone en haar inheemse bevolking te onderstrepen.
Bent u bereid om, net als enkele supermarktketens, Brazilië te boycotten?
Het is niet aan het kabinet om hierover een beslissing te nemen, dit is aan individuele bedrijven en consumenten. Het staat hun vrij om producten van welke herkomst dan ook niet aan te schaffen.
Bent u bereid om uw steun voor het EU-Mercosur-handelsverdrag in te trekken, aangezien het op geen enkele wijze te rechtvaardigen valt de Europese afzetmarkt cadeau te doen aan een regime dat willens en wetens de Amazone verder ontbost, illegale bos- en mijnbouwactiviteiten aanmoedigt en legaliseert en misdaden tegen de oorspronkelijk bevolking aanmoedigt en legaliseert?
In reactie7 op de gewijzigde motie nr. 21 501-20, nr. 1521 van het lid Ouwehand c.s.8 heeft het kabinet eerder toegezegd uw Kamer nauwgezet te betrekken bij de standpuntbepaling, waarbij een integrale benadering wordt gehanteerd waarbij voor- en nadelen worden meegenomen.9 Daarbij is aangegeven dat de teksten van het EU-Mercosur Associatieakkoord momenteel juridisch geschoond en vertaald worden. De verwachting is dat deze later dit jaar beschikbaar zullen komen en niet voor november 2020 aan de Raad zullen worden voorgelegd. Het kabinet zal geen standpunt innemen voordat de daartoe benodigde stukken beschikbaar zijn.
Zoals eerder is aangegeven, heeft het kabinet nog geen positie ingenomen over het voorgenomen associatieakkoord tussen de Europese Unie en de Mercosur-landen en kan het deze derhalve ook niet intrekken. Het kabinet zal de balans opmaken van de voor- en nadelen van dit associatieakkoord als alle daartoe noodzakelijke stukken beschikbaar zijn, zoals de teksten van de akkoorden en de tariefcontingenten.10 De uitkomsten van de Sustainability Impact Assessment en het lopende onderzoek naar aanleiding van de motie-Voordewind c.s. zullen daarbij ook worden meegenomen. Een en ander laat overigens onverlet dat de ontwikkelingen t.a.v. de Amazone de regering zorgen baren. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Het bericht 'Internationale wetenschappers: pulsvisverbod onnodig' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat vindt u van de bevindingen van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) met betrekking tot pulsvissen?1
Het ICES-advies bevestigt dat de pulskor een verantwoord alternatief is voor de traditionele boomkor en daarbij minder impact heeft op de ecologie en het milieu. Daarnaast vult het advies belangrijkste kennisleemtes in die geïdentificeerd waren in het laatste ICES-advies (2018). De belangrijkste kennisleemtes gingen over de effecten van pulsblootstelling op vissen en ongewervelde zeedieren, effecten van pulsvisserij op de geochemische processen in de zeebodem en de consequenties hiervan voor populaties en ecosysteem. De bevindingen in het nieuwe ICES-advies bevestigen het eerdere onderzoek en daarmee ook wat Nederland al langer onder de aandacht brengt in Brussel. Dat is uiteraard een goede ontwikkeling.
Wat gaat u ondernemen om het pulsvisverbod zo snel mogelijk van tafel te halen?
Ik zal dit onderzoek bij mijn Europese collega’s onder de aandacht brengen tijdens de Landbouw- en Visserijraad, naar verwachting in juni of juli 2020. Daarbij zal ik benadrukken dat dit advies moet worden meegenomen in de voortgangsrapportage van de verordening Technische Maatregelen, waar het pulsverbod onderdeel van is. Deze rapportage wordt eind 2020 verwacht. Daarnaast loopt er een hofprocedure, waarin Nederland verzoekt om het pulsverbod nietig te verklaren. Nederland zal het ICES-advies bij deze hofprocedure betrekken.
Bent u bereid, nu blijkt dat het Europese besluit tot een verbod op pulsvissen gebaseerd was op foutieve informatie, om de vergunningen voor de Nederlandse pulsvisserijsector direct weer te verlenen, desnoods enkel voor de Nederlandse exclusieve economische zone? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 2, is het pulsverbod wettelijk vastgelegd in de verordening Technische Maatregelen, daar verandert het advies van ICES helaas niets aan. De verordening Technische Maatregelen geldt voor de Europese wateren, dus ook voor de exclusieve economische zone van Nederland. Dat betekent dat ik geen vergunningen kan verlenen. Zoals aangegeven bij vraag 2 wordt eind 2020 de voortgangsrapportage opgeleverd. Ik zal bij de Commissie benadrukken dat dit ICES-advies in deze rapportage moet worden meegenomen.
Een bonus voor zorgverleners. |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer al op 19 maart jongstleden heeft aangedrongen op een bonus voor alle zorgverleners1 en dat inmiddels meer dan twee maanden zijn verstreken? Begrijpt u dat het feit dat betrokkenen nog steeds niet weten «hoe en wat» tot toenemende onvrede bij hen leidt en het gevoel dat ze onvoldoende worden gewaardeerd, versterkt?2
Wilt u het net zover laten komen als in België, waar de premier door zorgverleners demonstratief de rug werd toegekeerd?3
Bent u bereid nu op zeer korte termijn helderheid te verschaffen over de hoogte van bedoelde bonus en deze snel tot uitbetaling te laten komen aan alle zorgverleners?
Deelt u de mening dat zorgverleners ook structureel beter zouden moeten worden beloond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid daar extra geld voor uit te trekken?
Werknemers in de zorg doen belangrijk en verantwoordelijk werk. Daar mag, of beter gezegd, daar moet ook een fatsoenlijke beloning tegenover staan.
Om een concurrerende salarisontwikkeling mogelijk te maken, stel ik jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling beschikbaar. Voor 2020 bedraagt deze bijdrage ongeveer € 1,1 miljard. De beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte vertaalt zich uiteindelijk in de cao’s die in de sector worden afgesloten. De afgelopen periode zijn goede cao’s afgesloten. Bijvoorbeeld bij de ziekenhuizen (loonsverhoging van 5% in per 1 januari 2020) en bij de VVT (loonverhoging van 3,5% per 1 juni 2020). In meerjarig perspectief zie je ook terug dat de loonstijgingen in de zorg in de pas lopen met die in de markt en overheid.
Het bericht dat Griekenland asielzoekers stiekem terugstuurt naar Turkije |
|
Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL), Attje Kuiken (PvdA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Griekenland stuurt asielzoekers stiekem terug naar Turkije»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van het bericht «Griekenland stuurt asielzoekers stiekem terug naar Turkije». Nederland beschikt niet over eigenstandige informatie om de precieze toedracht van de in het artikel geschetste bevindingen te bevestigen of te ontkrachten. In het artikel wordt gesteld dat de Griekse politie migranten uitzet naar Turkije zonder het recht op toegang tot de asielprocedure te waarborgen. De Griekse autoriteiten ontkennen de berichten en aantijgingen van mensenrechtenschendingen door Griekse grenswachten.2
Is het juist dat de Griekse overheid asielzoekers, waarvan sommigen al maanden in het land verblijven, onder dwang de grens met Turkije heeft overgezet? Zo nee, hoe zit het wel?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt met deze handelwijze het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en andere internationale verdragen geschonden? Wat zijn daarvan de consequenties?
Vanaf 28 februari jl. heeft Griekenland een aantal noodmaatregelen getroffen in reactie op de beslissing van Turkije om migranten niet langer te beletten om vanuit Turkije naar Griekenland en Bulgarije door te reizen. Een van deze maatregelen was de tijdelijke opschorting van de asielprocedure van 1 maart jl. tot 1 april jl. Tevens heeft Griekenland, met ondersteuning van de EU, het grensbeheer versterkt. Het doel van deze maatregelen was om de irreguliere grensoverschrijdingen tegen te gaan. Volgens de Griekse autoriteiten hebben de circa 2.500 asielzoekers die in deze periode in Griekenland aankwamen en asiel aanvroegen, na deze periode alsnog toegang gekregen tot de Griekse asielprocedure. Verder vindt sinds medio maart 2020,in verband met COVID-19, geen terugkeer vanuit Griekenland naar Turkije plaats.
Ik deel uiteraard de mening dat Griekenland, net als alle EU-lidstaten, zich moet houden aan het EVRM en de overige van toepassing zijnde internationale en Europese wet- en regelgeving. Dit geldt ook voor het optreden van Griekenland (en Turkije) aan hun gemeenschappelijke grens. Het kabinet draagt dit ook uit in Europees en bilateraal verband. Dit heb ik ook meermaals benadrukt bij mijn Griekse ambtgenoot. Het is aan de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, om toe te zien op adequate implementatie en naleving van de Europese wetgeving. Bij vermoedens van het niet naleven van het EVRM kan door betrokkenen, maar ook door een advocaat of belangenorganisatie, aangifte worden gedaan bij de verantwoordelijke autoriteiten, waarna een onderzoek kan worden ingesteld.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Griekse overheid en welke gevolgen verbindt u daaraan, gezien de Europese samenwerking met dit land op het gebied van asiel en migratie?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat Griekenland zich moet houden aan het EVRM en de afspraken op het gebied van asiel en migratie die zij in Europees verband hebben gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de bevindingen van experts dat sprake is van een nieuwe strategie van de Griekse overheid, nu het ook asielzoekers die al lang en breed op Griekse bodem zijn aangeland, oppakt en de grens over zet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat bovengenoemde praktijken zich nog voordoen? Op welke manier wordt dat gemonitord?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u deze zaak in Europees verband in Brussel (EU) en in Straatsburg (Raad van Europa) aan de orde stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op onafhankelijk onderzoek naar deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Dure borrels, feestjes en uitjes: Defensie legt miljoenenuitgaven aan banden’. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht «Dure borrels, feestjes en uitjes: Defensie legt miljoenenuitgaven aan banden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een jaarlijkse uitgave voor luxe feesten en partijen van gemiddeld 4.5 miljoen euro exorbitant is en niet uit te leggen valt aan de belastingbetaler?
Bij dit bedrag van 4,5 miljoen euro moet rekening worden gehouden met de personeelsomvang van Defensie, gemiddeld 55.000 tot 62.000 VTE’n in de periode 2016–2018. Per VTE komt dit uit op:
Met begrip voor het feit dat er hard gewerkt is en dat het personeel af en toe een feest verdient, kunt u uitleggen hoe de kostenverdeling rondom het personeelsuitje naar Walibi precies is gerealiseerd?
Zie onderstaand de verdeling van de kosten voor het personeelsuitje:
Omschrijving
Aantal
Prijs
Totaal Inclusief
Programma volwassenen
14.773
€ 35,00
€ 517.055,00
Programma kinderen
809
€ 8,50
€ 6.876,50
Overige kosten
1
€ 106.253,00
€ 106.253,00
Per medewerker bestond de mogelijkheid om maximaal drie gasten uit te nodigen voor de familiedag. Onder overige kosten vielen onder andere de organisatiekosten.
Om de kosten van het personeelsfeest te dekken zijn het saamhorigheidsbudget en het representatiebudget van de Koninklijke marechaussee samengevoegd.
Waardoor ontstond de «grote druk», die aanleiding vormde tot een personeelsfeest met zeer hoge kosten?
In de jaren 2015–2018 was de druk op het personeel groot. Zo werd bij de groei van de luchthavens en de oprichting Hoog Risico Beveiliging het personeel tijdelijk op andere werklocaties ingezet en werden er veel onregelmatige diensten gedraaid. Dat vroeg om veel flexibiliteit van het personeel. Om waardering voor het personeel en het thuisfront te tonen, is in overleg met de Medezeggenschap Commissie (MC) en na instemming van de ambtelijke leiding besloten om een familiedag te organiseren. Elk personeelslid mocht drie gasten meenemen.
Welke afspraken zijn er gemaakt om de omgang met deze «grote» druk in het vervolg anders op te vangen?
Het kabinet heeft bij de voorjaars- en miljoenennota 2017 aanvullende middelen toegekend aan de KMar, oplopend tot 43 miljoen structureel vanaf 2019. Deze middelen zijn geoormerkt voor KMar-taken op luchthavens en maritieme havens, maar geven ook geleidelijk verlichting voor de andere taakvelden van de KMar omdat personele capaciteit die de afgelopen jaren vanuit andere taakvelden naar de grensbewaking was overgeheveld nu weer stapsgewijs kan terugvloeien. Periodiek wordt de capaciteitsbehoefte herijkt en wordt samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid bekeken of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Uw Kamer is hierover op 29 november 2016 (Kamerstuk 30 176, nr.2 geïnformeerd.
Welke afspraken zijn er gemaakt met betrekking tot relatiegeschenken?
De afspraak binnen Defensie met betrekking tot relatiegeschenken is soberheid te betrachten bij het uitvoeren van activiteiten van representatie. Relatiegeschenken dienen sober te zijn. Met betrekking tot het ontvangen van relatiegeschenken door medewerkers van Defensie is in de gedragsregels Defensie opgenomen dat er geen giften worden geaccepteerd en dat bij uitzondering een geschenk kan worden geaccepteerd met een maximale winkelwaarde van € 50.
Welke financiële richtlijnen heeft u na 2018 opgesteld om deze uitgaven in te kaderen?
Defensie heeft afgesproken dat voortaan per defensieonderdeel één saamhorigheidsactiviteit per jaar kan plaatsvinden en in bijzondere gevallen twee. Daarbij verzorgt Paresto in principe de catering en wordt voor de bijeenkomst in beginsel een defensielocatie gebruikt. Bij overheidsorganisaties zijn gemiddeld genomen twee saamhorigheidsbijeenkomsten per jaar gebruikelijk.
Daarnaast zijn nieuwe kaders en richtlijnen vastgesteld voor commando-overdrachten, afscheidsrecepties en ambtsjubilea. In deze kaders staan precies de regels en de maximale budgetten vermeld. Deze kaders en richtlijnen zijn met overeenstemming van de Centrale Medezeggenschapscommissie tot stand gekomen.
Het bericht dat producent coronamedicijn Sanquin mogelijk in de problemen komt |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Producent coronamedicijn Sanquin mogelijk in de problemen»?1 en 2
De bloedvoorzieningsorganisatie Stichting Sanquin Bloedvoorziening is, anders dan de kop van het artikel doet vermoeden, niet in de problemen. Zoals bekend, mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer hierover diverse malen geïnformeerd, is de dochteronderneming van Sanquin, Sanquin Plasma Products BV (SPP), op zoek naar een strategische partner.3
Wat is precies de rol van Sanquin in het zoeken van een medicijn tegen COVID-19? Welke risico’s zijn er voor deze zoektocht als het voortbestaan van het Amsterdamse Sanquin Plasma Products (SPP) niet wordt gegarandeerd?
Sanquin levert convalescente plasma dat als grondstof kan dienen voor de productie van gezuiverde antistoffen. Convalescente plasma is het plasma van herstelde coronapatiënten waarin neutraliserende antistoffen zitten. De zoektocht naar gezuiverde antistoffen dat als geneesmiddel kan dienen is niet afhankelijk van het voortbestaan van SPP. Een internationale alliantie van plasmageneesmiddelfabrikanten is gestart met het doen van onderzoek naar een geneesmiddel met gezuiverde antistoffen. Als dit slaagt zal dit leiden tot een merkloos geneesmiddel.
SPP neemt deel aan deze alliantie maar verricht zelf geen onderzoek. Dit betekent dat zodra deze alliantie haar geneesmiddel succesvol heeft geregistreerd, SPP het registratiedossier krijgt. SPP kan dan gebruik maken van de uitkomsten van de klinische studies van de alliantie. Voor een uiteindelijke registratie in Nederland is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
Kunt u inzicht geven in de financiële positie van SPP en Sanquin? Klopt het dat SPP in 2018 € 50 miljoen winst heeft behaald? Hoeveel winst heeft SPP bijvoorbeeld in 2019 behaald? Wat is de reservepositie van SPP en haar solvabiliteit? In hoeverre klopt het verhaal dat SPP en/of Sanquin er financieel slecht voor zouden staan?
In 2018 heeft SPP een nettowinst behaald van € 33,6 mln. De totale Sanquin groep (de stichting Sanquin inclusief haar dochterondernemingen) heeft een nettowinst behaald van € 48,7 mln. in 2018. In 2019 heeft dochteronderneming SPP een nettoverlies gemaakt.
Ik constateer dat de solvabiliteit (81%) van Sanquin als groep hoog is, maar constateer ook dat er onvoldoende liquiditeit (kasmiddelen) is om langdurig verlies te kunnen leiden. Dit wordt met name veroorzaakt omdat een groot deel van het vermogen van SPP vast zit in voorraden die niet direct in kasmiddelen (liquiditeit) kunnen worden omgezet.
Door het wegvallen van de grootste klant van SPP moet SPP een beroep doen op de Sanquin Holding BV. SPP heeft liquiditeiten nodig van de holding om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen. Hierdoor verslechtert de financiële positie van de Sanquin Groep als geheel.
Staat u nog steeds volledig achter de antwoorden van uw ambtsvoorganger op vragen van de SP-fractie: «De Nederlandse markt is te klein om een eigen voorziening rendabel in stand te houden, al dan niet in handen van de overheid. Ik ben verantwoordelijk voor een zorgvuldige en doelmatige besteding van de publieke middelen binnen de gezondheidszorg. Het houden van een verlieslijdende fabriek vind ik niet doelmatig, evenmin verantwoord. Bovendien wanneer we het hebben over plasmageneesmiddelen, dan hebben we het over een internationale markt. Op de Nederlandse markt zijn meerdere buitenlandse aanbieders van plasmageneesmiddelen actief, daarmee is het in stand houden van een verlieslijdende fabriek in handen van de overheid niet noodzakelijk om een adequate plasmageneesmiddelenvoorziening te hebben»? Zo nee, kunt u toelichten op welke punten uw standpunt veranderd is? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?3
In grote lijnen kan ik me vinden in de visie van mijn ambtsvoorganger. Zoals aangegeven, het is een internationale markt wanneer we het hebben over de geneesmiddelen (uit plasma). Het is in deze context de vraag of er een manier is om een Nederlandse fabriek te behouden met een gezonde bedrijfsvoering. Een fabriek die niet kostenefficiënt ingezet kan worden zal zijn producten niet verkocht krijgen omdat ze (veel) duurder zijn dan de concurrerende producten. Met verlies producten verkopen is op termijn geen houdbare situatie.
De plasmageneesmiddelvoorziening kan op meerdere manieren worden ingericht. Door middel van een productie in Nederland zoals dat nu gebeurt. Een andere mogelijkheid is de producten door een buitenlandse fabriek laten produceren met de garantie dat de producten van Nederlands plasma in eerste instantie op de Nederlandse markt worden aangeboden. Nederland kan dan net als veel andere Europese landen zijn plasma door een grote fabrikant efficiënter laten bewerken.
Bent u van mening dat een bedrijf als SPP een vitale functie heeft? Is het niet van wezenlijk belang om de productie van plasmaproducten in Nederlandse handen te houden, zeker ook gezien het perspectief op een medicijn voor de behandeling van corona? Kunt u uw mening uitgebreid motiveren en ook in welke mate de winst- of verliesgevendheid om korte termijn daarin een rol speelt?
SPP heeft een belangrijke functie in Nederland. Nederland is niet zelfvoorzienend wanneer het gaat om plasmageneesmiddelen. Met SPP kan in ieder geval voor circa de helft in de Nederlandse behoefte aan plasmageneesmiddelen worden voorzien. Het andere deel wordt voorzien door buitenlandse fabrikanten. Ik zou het mooi vinden als SPP voor Nederland behouden kan blijven. Maar als dit niet de uitkomst is, dan wil dit niet zeggen dat er geen plasmageneesmiddelen uit Nederlands plasma meer gemaakt kunnen worden (zie ook het antwoord op vraag5. Dit is ook het geval wanneer het gaat om een geneesmiddel uit convalescente plasma (zie ook het antwoord op vraag 26
Is het ook niet om morele gronden aangewezen om SPP niet over te laten gaan in buitenlandse handen of andere partijen, aangezien de grondstoffen waarmee SPP werkt worden aangeleverd door de bloedbank waaraan honderdduizenden Nederlands gratis bloed afstaan? Is het niet zo dat het draagvlak onder de bloedbank wegvalt als SPP zou overgaan in vreemde handen waardoor de risico’s om op commerciële, niet-maatschappelijke wijze te gaan opereren, zullen toenemen?
Het draagvlak onder de bloedbank is gebaseerd op de bereidheid van de Nederlandse bevolking om bloed te doneren en daarnaast ook plasma. De bloeddonatie is niet in het geding.
Wat hier vooral van belang is, is dat de plasmageneesmiddelen die gemaakt worden uit Nederlands plasma in eerste instantie worden aangeboden aan de Nederlandse markt. Dit is de wettelijke taak van de bloedvoorzieningsorganisatie Sanquin. Sanquin laat op dit moment, met instemming van VWS, de werkzaamheden voor deze wettelijke taak uitvoeren door zijn dochteronderneming SPP. Wanneer SPP deze werkzaamheden voortzet met een strategische partner, wordt het beoogde doel van de wettelijke taak nog steeds behaald. Namelijk de Nederlandse patiënten voorzien van plasmageneesmiddelen uit Nederlands plasma.
Herinnert u zich de motie waarin werd uitgesproken dat de overheid een meerderheidsbelang dient te behouden in SPP? Als deze motie opnieuw wordt ingediend, zou u deze dan omarmen? Kunt u dit toelichten?4
In de motie werd gesproken over het behouden van een meerderheidsbelang in SPP. Indertijd is uitgelegd dat SPP een private onderneming is waar de overheid geen aandelen in heeft. Deze situatie verandert niet met een nieuwe motie.
Deelt u de angst dat als SPP in zee gaat met een dominante buitenlandse partner dat internationale farmabedrijven nog machtiger worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, die mening deel ik niet met de vragensteller. De farmaceutische markt, en in het bijzonder de markt voor plasmageneesmiddelen, kent een hoge mate van concentratie. SPP is een relatief kleine onderneming op de markt. Wanneer SPP een buitenlandse partner vindt, vermindert dat de kwetsbaarheid als kleine speler op de wereldmarkt. SPP profiteert dan van schaalvoordelen, toegang tot een uitgebreider distributienetwerk en meer mogelijkheden voor innovatie.
Zou het in dezen niet beter zijn om de weg van samenwerking te kiezen in plaats van de weg van verkoop en verlies van invloed?
Waar SPP nu behoefte aan heeft zijn partijen die daadwerkelijk willen investeren in en diensten willen afnemen van SPP. Helaas zal dit niet gebeuren door louter samen te werken. Het belangrijkste uitgangspunt in dit geheel is dat Sanquin, met SPP of een andere partij, zijn wettelijke taak kan blijven uitvoeren. Oftewel het beschikbaar (laten) stellen van plasmageneesmiddelen uit Nederlandse plasma op de Nederlandse markt.
Ben u bereid om wanneer nodig financieel bij te springen zodat SPP in Nederlandse handen blijft? Zo nee, waarom niet?
Voor mij staat voorop dat de toegankelijkheid van plasmageneesmiddelen in Nederland is gewaarborgd. Ik onderzoek wat hiervoor nodig is, inclusief de rol van SPP hierbij.
Indien samen wordt gegaan met het Franse LFB, ziet u dan ook het risico dat SPP door LFB wordt overschaduwd en dat het grote bedrijf het kleine SPP zal opeten? Zo nee, waarom ziet u dat risico niet? Zo ja, wat gaat u doen om een dergelijke situatie te voorkomen?
Vooralsnog is er (nog) geen sprake van een samengaan met LFB. Mocht hier in de toekomst al enige sprake van zijn dan zullen er onderhandelingen plaatsvinden tussen LFB en Sanquin zodat de wettelijke taak van Sanquin rond plasmageneesmiddelen wordt gewaarborgd.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het komende plenaire debat over de coronapandemie?
Helaas kan ik niet voldoen aan deze korte termijn. Ik hoop op uw begrip hiervoor.
Hydroxychloroquine |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga), Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Welke Nederlandse onderzoeken zijn er gedaan inzake de werking van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19?
Op het ogenblik worden in Nederland twee klinische onderzoeken uitgevoerd waarbij het gebruik van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 wordt onderzocht. Deze onderzoeken zijn vooralsnog in samenspraak met de verantwoordelijke Medisch Ethische Toetsingscommissies (tijdelijk) stopgezet. Dit omdat een recente studie1 leek aan te geven dat er geen bewijs is voor een positief behandeleffect van hydroxychloroquine bij COVID-19 en het gebruik zelfs gepaard gaat met extra sterfte. Daarom hebben ook de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Engelse Medicines and Healthcare products Regulatory Agency (MHRA) en de Franse Agence National pour la Securité des Médicaments et Produits de Santé (ANSM) besloten klinische studies met hydroxychloroquine bij de behandeling van COVID-19 te stoppen.
In lijn met kritische kanttekeningen die met name bij de Lancet studie zijn geplaats, is inmiddels door de WHO en de MHRA gekeken naar de voorlopige veiligheidsdata van hun lopende studies. De conclusie is dat er geen redenen zijn tot wijzigen van de protocollen van deze studies. Met de uitvoerende onderzoekers zal worden gesproken over voortzetting van de onderzoeken.
In Nederland zullen de verantwoordelijke Medisch Ethische Toetsingscommissies moeten nagaan wat de recente bevindingen voor de voortgang van de klinische studies naar gebruik van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 betekenen.
Welke Nederlandse onderzoeken inzake de werking van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 heeft u laten meewegen bij uw besluit om hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 niet toe te staan voor behandeling in de eerste lijn?
Volgens het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) is de werkzaamheid van hydroxychloroquine bij COVID-19 nog niet bewezen. Het gebruik brengt wel ernstige risico’s met zich mee. Er kunnen ernstige hartritmestoornissen optreden. Daarom is het advies van het CBG en de SWAB om hydroxychloroquine bij COVID-19 patiënten alleen toe te passen als onderdeel van een klinische studie bij patiënten in het ziekenhuis. Ook het Nederlands Huisartsen Genootschap geeft in lijn met het SWAB document aan dat in de 1e lijn bij COVID-19 geen middelen moeten worden voorgeschreven waarvan de werkzaamheid nog niet is aangetoond, zoals antivirale middelen of (hydroxy)chloroquine.
Ook het Europees Medicijnagentschap (EMA) heeft eenzelfde advies op haar website gepubliceerd2
Het SWAB document is in Nederland leidend in de medicamenteuze behandeling van COVID-19. De SWAB onderzoekt permanent of er nieuwe (internationale) wetenschappelijke inzichten zijn die moeten leiden tot aanpassing van het document. In het document wordt verwezen naar de onderzoeken die bij het vaststellen zijn gebruikt.3
Welke informatie is uitgewisseld met andere landen inzake de werking van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19?
De werking van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 is onderwerp van (inter)nationale uitwisseling. De verschillende onderzoeken betreffen studies met meer of minder onderzoekstechnische gebreken. Daarbij zijn de deskundigen bij SWAB nadrukkelijk aangehaakt. Ook het Europees Medicijnagentschap (EMA) houdt de internationale ontwikkelingen bij.
Heeft u, zoals u tijdens uw appreciatie van motie 25 295-373 van de leden Baudet en Van Haga heeft gezegd, voorraden hydroxychloroquine ingeslagen? Zo ja, hoeveel en hoeveel meer dan er al aanwezig was?1
Op basis van gegevens uit dier- of humane studies werden chloroquine en hydroxychloroquine als medicamenteuze behandeloptie genoemd in de eerdere versies van het SWAB document over de medicamenteuze behandeling van COVID-19. Toen eind maart de behandelvoorkeur leek uit te gaan naar hydroxychloroquine, is contact geweest met een van de vergunninghouders van dit geneesmiddel. Vanuit dit contact zijn circa 17.000 verpakkingen kosteloos voor ziekenhuizen beschikbaar gesteld met het aanbod om meer te kunnen leveren.
Naast deze hoeveelheid hydroxychloroquine zijn ook circa 10.000 verpakkingen chloroquine apart gezet.
Hoe waardeert u het feit dat zowel in het Verenigd Koninkrijk als in de Verenigde Staten de overheden op grote schaal hydroxychloroquine hebben ingeslagen?
Vooralsnog is er geen objectiveerbare aanleiding om op grote schaal hydroxychloroquine in te slaan. Voorlopige gegevens zijn namelijk niet eenduidig over de (toekomstige) inzet van hydroxychloroquine. Zo geeft SWAB aan dat met het verschijnen van nieuwe onderzoeksbevindingen blijkt dat toediening van hydroxychloroquine bij COVID-19 geen- of potentieel weinig, klinisch effect heeft en het risico op myocardschade (schade aan hartspierweefsel) en aritmie (hartritmestoornissen) vergroot.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven zijn internationaal studies naar het gebruik van hydroxychloroquine bij COVID-19 tijdelijk onderbroken om de mogelijke gezondheidsrisico’s voor de deelnemende patiënten opnieuw te analyseren.
Ik zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen om in overleg met de partijen in de gehele geneesmiddelenketen5 waar nodig over te gaan tot extra inspanningen.
Kunt u duiden waarom u de motie 25 295-373 afdeed als een «kwakzalvermotie»?
«Kwakzalverij is:
Het gebruik van hydroxychloroquine bij COVID 19 is nadrukkelijk (nog) niet erkend. Het betreft off-label gebruik, volgens het CBG en volgens de beroepsgroep slechts toe te passen als onderdeel van klinisch onderzoek. Het Nederlands Huisartsen Genootschap ontraadt daarom uitdrukkelijk het gebruik in de eerste lijn. De betreffende motie riep op tot vrijgeven van hydroxychloroquine in de eerste lijn. Dit maakt de door mij gegeven kwalificatie ten aanzien van de motie in het debat mijns inziens treffend.
Het politiek-bestuur moet het prachtige werk van medisch professionals mogelijk maken door dit te faciliteren, aan te moedigen, te bewonderen en uiteraard aan toezicht te onderwerpen. Echter, het politiek-bestuur hoort niet op de stoel van de dokter te gaan zitten.
Hoe beoordeelt u het laatste rapport van onderzoeksplatform SERMO dat uitwijst dat in meer dan vijftien landen – waaronder Frankrijk, Duitsland, België, de Verenigde Staten, India, et cetera – hydroxychloroquine inmiddels wordt voorgeschreven door artsen om COVID-19-patiënten te behandelen?
Met het verschijnen van nieuwe onderzoeksbevindingen in de afgelopen weken heeft SWAB inmiddels geconcludeerd dat toediening van hydroxychloroquine bij COVID-19 geen- of potentieel weinig, klinisch effect heeft en het risico op myocardschade (schade aan hartspierweefsel) en aritmie (hartritmestoornissen) vergroot. Ook in Nederland heeft hydroxychloroquine aanvankelijk behoord tot de door SWAB genoemde medicamenteuze behandelopties bij patiënten met COVID-19. Het herziene SWAB document van 1 mei 2020 geeft vanwege de nieuwe inzichten dan ook aan dit middel bij COVID-19 niet langer voor te schrijven.
SERMO geeft individuele artsen de ruimte om anoniem persoonlijke inbreng te leveren. Gezien de publiciteit rondom hydroxychloroquine is het logisch dat ook meldingen worden gedaan over het voorschrijven van dit middel. Het verzamelen van deze meldingen levert evenwel geen nadere onderbouwing voor advisering over het gebruik van hydroxychloroquine.