Het rapport van Bureau Hoffman, inzake het onderzoek van recherchebureau Interludium |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Kunt u aangeven of Bureau Hoffman op enigerlei wijze onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van eventuele transacties van Stichting Open Nederland (SON) via/naar buitenlandse bankrekeningen, die worden genoemd in het rapport van Interludium en zo ja, op welke manier Bureau Hoffmann dat heeft gedaan? Kunt u de discrepanties die Bureau Hoffmann eventueel heeft geconstateerd en de analyses daarvan ook (vertrouwelijk) delen?
Ja, Hoffmann Recherche heeft administratief onderzoek gedaan bij SON. Voor de methode van het administratief onderzoek en de resultaten hiervan verwijs ik naar het vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche. Het onderzoek heeft plaatsgevonden volgens de kaders van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr), de Regeling en Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Rpbr en Bpbr) en de Privacygedragscode.
Kunt u (vertrouwelijk) transcripties/notulen overleggen van eventuele overleggen die Bureau Hoffman heeft gevoerd met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen notulen gemaakt van deze overleggen.
Kunt u wel (vertrouwelijk) openbaren wie binnen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken waren bij overleggen met Bureau Hoffmann en op welke manier?
Zie het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Kunt de conclusie van Bureau Hoffmann over het rapport van Interludium (vertrouwelijk) toelichten?
De belangrijkste bevindingen zijn dat de in het Interludium rapport aangegeven overboekingen en afschrijvingen niet blijken te bestaan c.q. niet hebben plaatsgevonden. Ook acht het rapport tal van andere beweringen zoals het bestaan van offshore vennootschappen en buitenlandse bankrekeningen niet bewezen en niet geloofwaardig. Zie voor verdere details op bovenstaande punten het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Zijn de verklaringen en de informatieverstrekking van personen die Bureau Hoffman heeft gebruikt voor het onderzoek geverifieerd en zo ja, op welke manier en door wie? Kunt u de bewijslast hiervoor (vertrouwelijk) overleggen?
Het doel van het onderzoek van Hoffmann Recherche was vaststellen of de informatie uit het Interludium rapport betrouwbaar was. Voor informatie over de door Hoffmann gedane verificatie verwijs ik u naar het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Weet u op welke manier Bureau Hoffman onderzoek heeft gedaan naar de rollen van personen in deze kwestie? Hoe moeten deze rollen geïnterpreteerd worden? Kunt ook de onderzoeksanalyse op basis waarvan de conclusies over personen in het Hoffmann-rapport zijn getrokken (vertrouwelijk) delen?
Voor een beschrijving van de reikwijdte van het onderzoek van Hoffmann Recherche, verwijs ik u naar het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Maakten onderzoek / interviews bij bepaalde bedrijven, naast SON zelf, die in het onderzoek van Interludium worden genoemd, deel uit van het onderzoek van Bureau Hoffman?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de transscripties/notulen van de gesprekken die ten behoeve van dit onderzoek door Bureau Hoffman met verscheidene personen, zijn gevoerd (vertrouwelijk) delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op basis waarvan komt Bureau Hoffman tot de conclusie van haar rapport, als Bureau Hoffman niet beschikt over alle informatie en informatie (deels) niet heeft kunnen verifiëren? Hoe kan dan toch een conclusie worden getrokken?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier is de informatie die Bureau Hoffmann heeft vergaard voor het onderzoek geverifieerd en door wie?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom de inhoud van het rapport van Bureau Hoffman geheim moet blijven en alleen op aanvraag voor Kamerleden in te zien is, aangezien het rapport geen dusdanig gevoelige informatie bevat dat openbaarmaking de betrokken personen en/of de Nederlandse staat zou kunnen schaden? Kunt u concreet en beargumenteerd onderbouwen wat de redenen zijn om dit onderzoeksrapport geheim te verklaren?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u niet dat een onderzoek naar de financiële gangen van een organisatie die is ingezet ter bestrijding van een landelijke crisis, waarbij de overheid nauw betrokken was en waarmee veel gemeenschapsgeld gemoeid was, in verband met (maatschappelijke en politieke) twijfels en vragen die zijn gerezen bij het opereren en de integriteit van deze organisatie en de Nederlandse overheid, te allen tijde openbaar zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Mijn conclusie, op basis van juridisch advies is, dat hier wel sprake is van gevoelige informatie die betrokken personen kunnen schaden. Er is sprake van het herhaaldelijk en opzettelijk in diskrediet brengen en beschadigen van de eer en goede naam van deze individuen. Daarom is het belangrijk zorgvuldig om te gaan met de persoonlijke levenssfeer van de in het Interludium rapport genoemde individuen. Om die reden is na zorgvuldige overweging besloten het onderzoeksrapport alleen vertrouwelijk met uw Kamer te delen.
Bent u bereid om dit onderzoek alsnog openbaar te maken? Zo nee, op basis van welke juridische gronden blijft u bij geheimhouding van dit onderzoek?
De financiële gang van zaken bij SON is reeds beoordeeld door een externe accountant die hierover verslag heeft gedaan bij het jaarverslag van SON en deze informatie is openbaar.
Het onderzoek naar het rapport van Interludium door Hoffmann Recherche betreft geen onderzoek naar de financiële gangen van een organisatie. Gezien de bevindingen van Hoffmann Recherche (zie antwoord vraag 4 voor een samenvatting) heb ik het rapport van Hoffmann Recherche vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeeld.
Websites met kindermisbruik op Nederlandse servers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aantal aangetroffen websites met ernstig kindermisbruik in twee jaar tijd verdubbeld»1?
Ja.
Was u op de hoogte van de toename van op Nederlandse servers gehoste websites met kindermisbruik, en zo ja, vanaf wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Er blijkt geen toename van gehoste websites met kindermisbruik op Nederlandse servers te zijn. Uit de monitoring door de TU Delft over 2022, waarvan ik het rapport onlangs met uw Kamer heb gedeeld, en het jaarrapport van de Internet Watch Foundation (IWF) blijkt juist dat het aandeel van Nederlandse servers is gedaald.2 Dat laat onverlet dat het aandeel nog steeds te hoog is en dat we dat stevig moeten aanpakken.
Indien u al eerder op de hoogte was van de toename van deze websites die op Nederlandse servers wordt gehost, welke stappen heeft u naar aanleiding hiervan ondernomen? Indien u geen actie heeft ondernomen, kunt u dan uitleggen waarom niet?
De ambitie van het kabinet is er te allen tijden op gericht al het beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik van Nederlandse servers te weren. Het rapport bevestigt dat dit een omvangrijk, ernstig en lastig te bestrijden fenomeen is.
De inzet bij de bestrijding van online materiaal van seksueel kindermisbruik (CSAM) gaat voor een belangrijk deel uit van zelfregulering door de internetsector. Het is evenwel niet eenvoudig om het opslaan of online plaatsen van illegale content aan te pakken. Het is via de Richtlijn Elektronische Handel verboden om aan internettussenpersonen een algehele monitoringsverplichting op te leggen. Veel Nederlandse datacentra verhuren opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. Datacentra hebben daarom niet altijd zicht op wie aan het eind van de keten precies gebruik maken van hun diensten en welke content er wordt gehost.
De Nederlandse overheid werkt reeds jaren samen met de internetsector aan de bestrijding van illegale content online. Zo is er al in 2008 een Notice-and-Takedown (NTD) gedragscode overeengekomen tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven, en andere tussenpersonen.3 Daar is in 2018 een addendum op gekomen voor het verbeteren van de bestrijding van materiaal van online kindermisbruik. Materiaal dat door het in de NTD-gedragscode als «trusted flagger» aangewezen Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) als strafbaar wordt aangemerkt, wordt hierdoor in de meeste gevallen al binnen 24 uur na het ontvangen van een verzoek daartoe verwijderd door hostingpartijen. Aanvullend bevat de in 2021 geactualiseerde Gedragscode Abusebestrijding maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten.
Om ook bestuursrechtelijk te kunnen handhaven heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. Het wetsvoorstel is op 12 juni jl. naar uw Kamer verzonden.4
Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen danwel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Doen ze dat niet, dan kunnen er boetes worden opgelegd. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content in het zelfreguleringskader.
Weet u wie er verantwoordelijk zijn voor de Nederlandse servers waarop websites met kindermisbruik worden gehost? Hoeveel van deze eigenaren zijn Nederlands en hoeveel zijn er afkomstig uit het buitenland? Hoeveel van deze servers zijn in particuliere handen en hoeveel worden beheerd door bedrijven? Zijn deze servers in kaart gebracht en, zo nee, kunt u hiernaar onderzoek doen en dit gedetailleerd in kaart brengen?
Het is lastig vast te stellen wie er precies verantwoordelijk zijn voor de servers waarop websites met kindermisbruik worden gehost. Zoals onder vraag 3 is aangegeven, verhuren veel Nederlandse datacentra opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. De privépersonen en burgers kunnen de ruimte bijvoorbeeld gebruiken om hun eigen website in te richten.
Criminelen misbruiken diensten van hostingproviders voor illegale activiteiten. Veel hostingproviders treden hier adequaat tegen op, maar een totaal overzicht naar nationaliteit en eigenaarschap hebben wij niet.
De door de TU Delft ontwikkelde «CSAM Hosting Monitor» heeft de afgelopen jaren wel inzichtelijk gemaakt welke bedrijven online materiaal van seksueel kindermisbruik hosten en het volume van het materiaal. De monitor is gebaseerd op bij het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) binnengekomen meldingen. Er wordt ook bezien in hoeverre door hostingbedrijven opvolging werd gegeven aan de verzoeken van het EOKM om hun netwerken op te schonen. Dit geeft enigszins inzicht in het CSAM materiaal dat in Nederland wordt gehost.
Hanteert Nederland criteria waaraan personen/bedrijven die een server en/of ruimte op een server afnemen van semi-publieke partijen, zoals providers of techbedrijven, moeten voldoen? Weet u of bedrijven de personen aan wie zij een server en/of serverruimte verhuren/verkopen screenen? Worden de websites die gehost worden op dit soort Nederlandse servers (periodiek en/of steeksproefsgewijs) onderworpen aan controles door de eigenaar van de servers? Zo ja, op welke manier gebeurt dat en verschilt dat per servereigenaar?
Er zijn geen wettelijke verplichtingen of criteria die het bedrijfsleven verplicht om klanten te screenen of onderzoek te doen. Er zijn hostingproviders en resellers (bedrijven die serverruimte doorverhuren) die naast hostingdiensten ook domeinregistratiediensten aanbieden (het registreren van een website). Deze partijen moeten conform de nieuwe Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn verplicht accurate domeinnaamregistratiegegevens bijhouden (ook wel WHOIS gegevens genoemd). Deze gegevens kunnen worden gevorderd door opsporingsdiensten en/of het Openbaar Ministerie. Hierdoor zal het inzichtelijker worden welke personen bepaalde websites hebben geregistreerd in de Europese Unie.
Er zijn verschillende vrijwillige initiatieven gaande die transparantie in de server- en hostingmarkt in Nederland moeten vergroten. Een eerste richting betreft het ondersteunen van de sector met informatie over criminele handelingen. De Stichting Nationale Beheersorganisatie Internet Providers werkt samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan het project Cleannetworks. Dit project beoogt het opzetten van een systeem om hostingproviders structureel te informeren over actuele criminele handelingen en kwetsbaarheden. Hierdoor kunnen zij deze activiteiten op hun eigen netwerken tegengaan en zich beveiligen tegen dreigingen.
Daarnaast is in gezamenlijkheid met de private sector een Gedragscode Abusebestrijding opgesteld. Deze bevat maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten. De Gedragscode wordt betrokken bij de inkoop van hostingdiensten voor de rijksoverheid.
Om de schaalvoordelen van hostingdiensten, dat wil zeggen de grootte van de datacapaciteit die geleverd kan worden, minder toegankelijk te maken voor criminelen, is het van belang dat alle hostingproviders hier maatregelen tegen nemen. Daarnaast heeft de politie diverse hostingproviders op de hoogte gesteld van criminele dienstverleners (ook wel resellers genoemd) die mogelijk misbruik maken van hun systemen. Daarbij is verzocht, indien deze partijen bij deze hostingproviders bekend zijn, deze niet meer als klant te accepteren. Hierover heb ik Uw Kamer op 16 maart geïnformeerd. 5
Indien de eigenaren van (een deel van) de servers in Nederland waarop websites met kindermisbruik worden gehost afkomstig zijn uit het buitenland, op welke manier is de Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot kindermisbruik, cybercrime en aanverwante zaken dan op hen van toepassing? Hoe gaat u deze wet- en regelgeving handhaven met betrekking tot deze buitenlandse servereigenaren?
Data die zich op Nederlandse servers bevindt, moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt ook voor de eigenaren van de servers.
In Nederland wordt al een aantal jaren succesvol samengewerkt tussen de internetsector en overheid op het gebied van illegale content. Overheid en internetsector richten zich daarbij op het zo snel mogelijk offline halen van het aangetroffen materiaal van seksueel kindermisbruik. Het beleid richt zich daarom op het notificeren en doen verwijderen van illegale (dat wil zeggen strafbare of anderszins onrechtmatige) content.
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris aan een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is ter beëindiging van een strafbaar feit. Dit is geregeld in artikel 125p Sv. In artikel 54a Sr is vervolgens bepaald dat als een aanbieder voldoet aan dat bevel, de aanbieder niet wordt vervolgd.
Om zoveel mogelijk tot harmonisatie van regelgeving op het gebied van tussenhandeldiensten in de Europese Unie te komen is de Digital Services Act (DSA) aangenomen. Deze verordening biedt o.a. regels over het modereren op illegale inhoud en activiteiten, legt rapportageverplichtingen op aan grote platformen en zoekmachines en verplicht elke lidstaat een digitaledienstencoördinator aan te wijzen voor de handhaving van de DSA.
Hoe reflecteert u op de rol van Nederland als wereldwijde «digitale mainport», waardoor ons land een broedplaats lijkt te zijn geworden voor kindermisbruikers en cybercriminelen? Kunt u uitleggen waarom ons land voor dit soort activiteiten zo aantrekkelijk is?
Nederland beschikt over een uitstekende digitale infrastructuur. Dat betekent dat er sprake is van snelle verbindingen en beschikbaarheid van voldoende servers en opslagruimte voor webhosting. Deze aspecten leveren de Nederlandse economie veel voordelen op, maar kunnen ook misbruikt worden door criminelen.
Daartegen moet doelgericht en effectief worden opgetreden. Juist door deze belangrijke rol van Nederland als wereldwijd internetknooppunt, is de aanpak van online criminaliteitsvormen, waaronder die van online seksueel kindermisbruik, ook een prioriteit van dit kabinet.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat dergelijke activiteiten op servers in ons land kennelijk wel worden opgepikt, maar dat aan deze activiteiten vervolgens geen opvolging wordt gegeven in de vorm van aangifte en/of sancties?
Ik herken mij niet in het beeld dat er geen opvolging wordt gegeven door aangifte en sancties. Zoals ik hierboven heb beschreven, voert de politie bijvoorbeeld gerichte acties uit om hostingbedrijven te waarschuwen dat ze risico lopen voor criminele activiteiten. Hostingbedrijven die op de hoogte zijn van strafbare feiten op hun websites of platformen en daar vervolgens niet op acteren kunnen vervolgens aansprakelijk worden gehouden volgend aan artikel 125p Sv jo. 54a Sr. Uit het verleden blijkt echter wel dat de vervolging van hostingbedrijven die zich schuldig maken aan het actief faciliteren van criminaliteit lastig kan zijn, maar niet onmogelijk.
Zoals ik ook in mijn beantwoording onder vraag 3 heb aangegeven, richt het kabinet met de ATKM een nieuwe handhavingsautoriteit op die ook sancties kan opleggen indien niet wordt voldaan aan verzoeken tot verwijdering.
Weet u of er, en zo ja welke, personen/bedrijven die op in Nederland gehoste servers websites met kindermisbruik laten draaien zijn opgespoord en vervolgd voor het distribueren van illegaal en belastend materiaal? Zo ja, zijn ook de eventuele externe eigenaren van die servers ingelicht en verhoord m.b.t kennis over deze websites die via hun servers werden gehost? Zo ja, wisten deze personen/bedrijven daar vanaf en welke actie hebben zij ondernomen om dit aan banden te leggen?
Nee. De aard van de meldingen en het onderzoek naar materiaal van online seksueel kindermisbruik van het IWF is er niet naar om hier direct informatie over te verkrijgen. Deze meldingen gaan over een URL, een andere benaming voor een webadres. Een URL dient ertoe de hostende partij te verzoeken deze verwijzing te verwijderen, maar deze URL bevat verder geen informatie die over eigenaarschap, geografische locatie e.d. direct uitsluitsel geeft. In het overgrote deel van al het materiaal van seksueel kindermisbruik dat zo wordt aangetroffen gaat het om reeds bekend materiaal dat verspreid wordt. Het is van belang dat dit materiaal zo snel mogelijk verwijderd wordt.
Hoeveel van de websites die volgens het rapport van de Internet Watch Foundation2 gehost worden op Nederlandse servers zijn inmiddels offline gehaald?
Er zijn geen specifieke gegevens beschikbaar over het offline halen van de websites die door de IWF worden genoemd. De TU Delft Monitor over 2022 laat echter zien dat het erop lijkt dat het landschap is veranderd. Dit zou het gevolg kunnen zijn van het feit dat providers die in 2020/2021 dominant waren, maatregelen hebben genomen. Zo heeft het hostingbedrijf dat in een eerdere monitor bovenaan stond met het volume aan materiaal van seksueel kindermisbruik dat gehost werd, de banden verbroken met de klanten die diensten draaiden, zoals image hosting, die werden misbruikt door de criminelen die beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik deelden. Zodra deze hostingprovider uit beeld verdween, daalde het totale volume van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik en kwamen andere providers en domeinen in beeld.
Heeft u enig zicht op de makers van de content op de websites met kindermisbruik die in Nederland worden gehost? Zijn deze overwegend afkomstig uit het buitenland, of van Nederlandse afkomst? Zijn zij verbonden aan bepaalde (criminele) organisaties? Zijn er inmiddels al makers van deze content opgespoord en vervolgd?
Indien er een indicatie is van een link met Nederland wordt het Team ter Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme van de politie ingezet. Die link kan een slachtoffer of vervaardiger van Nederlandse afkomst zijn of de betrokkenheid van een Nederlandse hoster en/of materieel dat in Nederland is gemaakt. Exacte cijfers over de aantallen slachtoffers, vervaardigers en/of verspreiders van online materiaal van seksueel kindermisbruik op websites die gehost worden op Nederlandse servers zijn onbekend.
Als het gaat om de aanpak van kinderporno door de politie ligt de prioriteit, gelet op de omvang van het fenomeen, bij het opsporen van slachtoffers om ze zo snel mogelijk weg te kunnen halen uit een acute misbruiksituatie, zowel nationaal als internationaal. Bij opsporingsonderzoeken ligt de focus op vervaardigers en misbruikers, keyplayers en netwerken. Het lukt steeds beter om slachtoffers sneller te identificeren door de goede samenwerking tussen de sector, politie en het openbaar ministerie. Wereldwijd wordt goed samengewerkt met Interpol en andere opsporingsdiensten. Sinds de inrichting in 2012 van de Teams ter Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme bij de politie zijn door deze teams al meer dan 2.000 kinderen in Nederland geïdentificeerd en in veiligheid gebracht.
Duidelijk is dat seksueel getint beeldmateriaal dat zelf door minderjarigen wordt gemaakt in opkomst is. Momenteel is 40–60% van het nieuwe materiaal zelf gemaakt. Laat ik duidelijk stellen dat dit vaak geen geheel vrijwillig beeldmateriaal is: vaak worden minderjarigen hiervoor onder druk gezet of gechanteerd en zijn ze zich er niet van bewust dat ze gefilmd worden. Het gaat in deze gevallen dan niet om verbinding met een criminele organisatie. Vanuit Nederlands perspectief wil ik me blijven inzetten voor preventie en voorlichting om minderjarigen en hun ouders en voogden meer weerbaar te maken tegen deze vorm van misbruik.
Weet u in welke mate er Nederlandse kinderen te zien zijn op het materiaal dat wordt aangeboden op de websites die gehost worden op Nederlandse servers? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 11.
Weet u of, en zo ja in welke mate, het materiaal dat te zien is op de websites die in Nederland worden gehost ook in Nederland is gemaakt?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uitleggen waarom websites van dergelijke aard steeds zichtbaarder worden en makkelijker vindbaar zijn? Betekent dit dat er minder hard wordt opgetreden tegen dit soort digitale uitwassen en/of dat zedenzaken met kinderen en kindermisbruik in Nederland frequenter voorkomen en/of dat er minder streng tegen wordt opgetreden? Kunt u een analyse geven van de mogelijke redenen dat dergelijke content in toenemende mate een groter en meer openbaar platform vindt?
Het is onduidelijk of de zichtbaarheid van dergelijke omgevingen steeds beter wordt en of dit mogelijk het gevolg is van het feit dat opsporing op het DarkWeb steeds succesvoller is of door daders zo wordt ervaren. Nog steeds is het Clearweb aanzienlijk sneller dan het DarkWeb en dat kan ervoor zorgen dat beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik nog steeds op openbare platformen te vinden is. Duidelijk is dat, ook in Nederland, er steeds meer materiaal is opgenomen in tal van databases waarmee het internet geschoond kan worden.
Wel is er zoals onder vraag 11 beantwoord is, voor nieuw materiaal een verschuiving te zien naar zelf gemaakt materiaal, bijvoorbeeld op social media. Het is belangrijk dat deze illegale inhoud gemeld wordt bij het EOKM of platformen zelf, zodat het sneller kan worden verwijderd.
Hoe verhoudt zich het belastende materiaal op de in Nederland gehoste websites tot de cijfers van kindermisbruik en mensenhandel in ons land?
Het aandeel beeldmateriaal van online seksueel geweld tegen minderjarigen is lastig af te zetten tegen cijfers van offline kindermisbruik en mensenhandel. Online beeldmateriaal kan snel verspreid en aangepast worden en lang online blijven staan indien er niet snel gehandeld wordt. Het risico op een hoog volume is daarbij heel groot. Voor offline cijfers van kindermisbruik en mensenhandel worden aantallen slachtoffers bijgehouden, niet het aantal van hen gedeeld beeldmateriaal.
De zaak De Mos |
|
Wybren van Haga (BVNL), Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de stad Den Haag door het Openbaar Ministerie (OM) al 3,5 jaar politiek gegijzeld wordt, door een strafrechtelijk onderzoek naar de oud-wethouders Richard de Mos en Rachid Guenaoui, oud-raadslid Nino Davitualiani en betrokken ondernemers?
Ik ben bekend met het strafrechtelijk onderzoek naar de door u genoemde personen.
Bent u bekend met het bericht «Haagse oud-wethouder De Mos vrijgesproken van corruptie», waarbij alle betrokkenen volledig zijn vrijgesproken en het Openbaar Ministerie met een klip en klaar vonnis een oor wassing heeft gekregen van de Rotterdamse Rechtbank die de vloer heeft aangeveegd met de verdenkingen die het OM tegen de betrokkenen had?1
Ik ben bekend met het vonnis van de Rechtbank Rotterdam waarin vrijwel alle verdachten zijn vrijgesproken.
Deelt u de mening dat de zaak De Mos een politiek proces is geworden omdat Hart voor Den Haag in 2019 ten onrechte uit het college is gezet, de zaak over de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 is getild, Hart voor Den Haag als winnaar van die verkiezingen vanwege de zaak buiten de coalitie is gehouden en het nu maar afwachten is of de aangerichte schade wordt hersteld en Hart voor Den Haag volledig wordt gerehabiliteerd? Graag een gedetailleerd antwoord.
Deze mening deel ik niet. Onder een politiek proces versta ik een proces waarin beslissingen over opsporing, vervolging of berechting door politieke motieven zijn ingegeven. In ons land heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een eigenstandige bevoegdheid als het gaat om beslissingen in individuele strafrechtelijke onderzoeken. Het OM gaat over de eigen proces(planning) en neemt daar eigenstandige besluiten, waaronder instellen van het hoger beroep. Dergelijke beslissingen dienen te worden genomen door het OM zonder politieke inmenging, zoals dat hoort in een democratische rechtsstaat. Het OM heeft ook in deze zaak eigenstandig besloten om over te gaan tot een strafrechtelijke vervolging en het (voorlopig) instellen van het hoger beroep.
Het is verder niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op overwegingen van politieke partijen op gemeentelijk niveau die zien op coalitievorming. Die overwegingen zijn aan de lokale gemeentelijke politiek.
Deelt u de mening2 dat deze zaak veel te lang duurt en als een zwaard van Damocles boven de stad Den Haag hangt? Graag een gedetailleerd antwoord.
Indien hiermee wordt bedoeld dat de strafzaak mede door de lange duur een grote impact heeft gehad op de stad Den Haag, dan deel ik die mening. Van deze impact is ook het OM zich bewust en het OM heeft getracht om zo voortvarend mogelijk te werk te gaan in deze strafzaak. Tegelijkertijd is dit een omvangrijke en complexe zaak door het aantal verdachten, de functie van twee van de verdachten en de aard van de verdenkingen. Een zorgvuldige voorbereiding en behandeling van een dergelijke strafzaak kost tijd. Dat geldt voor alle partijen: het OM, de verdachten en de rechtbank. Het OM heeft mij laten weten dat – zoals vaker het geval is bij complexe zaken – naast het strafrechtelijk onderzoek ook de onderzoekswensen van de verdediging, het horen van getuigen en de zittingscapaciteit bij de rechtbank invloed op de duur van de zaak hebben gehad. Ook de uitbraak van de coronapandemie heeft op de gehele strafrechtketen en dus ook deze zaak impact gehad.
Bent u bekend met de uitspraken van scheidend OM-topman Van der Burg, die heeft gesteld niet blind en doof te zijn voor de signalen uit de samenleving?3 Zo ja, hoe duidt u dan het klip en klare vonnis van de Rotterdamse Rechtbank (volledige vrijspraak) tegenover het twijfelde OM, dat na jarenlang onderzoek niet verder komt met een voorlopig Hoger Beroep? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik ben bekend met de uitspraken van de heer Van der Burg. Het is echter niet aan mij om een vonnis te duiden.
De heer Van der Burg heeft in hetzelfde programma ook gezegd dat het invoelbaar is dat bij de heer De Mos en andere verdachten veel frustraties loskwamen en dat zij boos zijn op het OM. Verder heeft hij toegelicht dat het OM 180 graden anders kijkt naar de feiten dan de rechtbank en dat het OM niet over één nacht ijs is gegaan bij het instellen van vervolging. In deze uitspraken zie ik dat het OM zich juist rekenschap geeft van de signalen uit de samenleving en de beslissing om al dan niet het hoger beroep door te zetten, goed wil wegen. Het OM heeft aangegeven daar meer tijd voor nodig te hebben.
Bent u bekend met het feit dat de Haagse samenleving in een peiling van Maurice de Hond4 een duidelijk signaal heeft afgegeven, waarbij 64 procent van de Hagenaars Hart voor Den Haag terug wil in het college en nog eens 70 procent van de inwoners wil dat het OM afziet van het hoger beroep?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek dat is verricht door peil.nl in opdracht van Hart voor Den Haag op 5 en 6 mei.
Deelt u de mening dat de zaak De Mos lang genoeg heeft geduurd en enorm schadelijk is voor het democratische proces in de Hofstad, waarbij het vertrouwen in zowel de politiek als in de rechtsstaat smelt als sneeuw voor de zon? Zo ja, heeft u de bereidheid om gebruik te maken van uw aanwijzingsbevoegdheid en het OM op te leggen per direct met de zaak De Mos te stoppen, zodat het (democratische) helingsproces in de Hofstad kan aanvangen en de volledig vrijgesprokenen niet langer hoeven te bungelen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Voor de beantwoording van de eerste deelvraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Los daarvan, ben ik niet bereid gebruik te maken van mijn bijzondere aanwijzingsbevoegdheid, zoals bedoeld in artikelen 127 en 128 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Met deze bevoegdheid moet uiterst terughoudend worden omgegaan.
In het algemeen geldt dat ministeriële bemoeienis in individuele strafzaken op gespannen voet staat met het strafrechtelijk systeem van onze rechtsstaat waarin vervolgingsbesluiten zijn toegekend aan het OM. Hiervoor is juist gekozen om, onder andere, politieke beïnvloeding van vervolgingsbeslissingen te voorkomen.
De beperkte invloed van het bron- en contactonderzoek en de CoronaMelder-app op de bestrijding van de pandemie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Contactonderzoek GGD en corona-app dempten epidemie maar matig»?, van de Volkskrant en het onderzoek waarop dit artikel gebaseerd is?1, 2
Ja.
Is voordat het bron- en contactonderzoek-stramien van kracht werd een impactanalyse gemaakt van de effectiviteit van dit programma? Zo ja, wat waren de resultaten daarvan en in hoeverre weken die af van de conclusies die nu uit bovengenoemd onderzoek komen? Indien deze erg afweken, kunt u dan beargumenteren hoe dit kan? Waarom is vooraf ingeschat dat de invloed op het in kaart brengen en indammen van het coronavirus zoveel groter zou zijn dan uiteindelijk daadwerkelijk het geval bleek?
Nee, er is geen impactanalyse gedaan.
Wie hebben de vermeende en beoogde impact van het bron- en contactonderzoek in kaart gebracht en volgens welke methodiek?
Vanuit internationale organisaties werden aanbevelingen gedaan voor de inzet van bron- en contactonderzoek (BCO) voor de bestrijding van COVID-19. Zie bijvoorbeeld: Contact tracing for COVID-19: current evidence, options for scale-up and an assessment of resources needed (europa.eu) en WHO-2019-nCoV-Contact_Tracing-2020.1-eng.pdf. Daarnaast was er een Nederlandse studie, die op 16 april 2020 al als preprint beschikbaar was: Frontiers | Isolation and Contact Tracing Can Tip the Scale to Containment of COVID-19 in Populations With Social Distancing (frontiersin.org).
Hoe reflecteert u op het feit dat er 23 miljoen euro aan gemeenschapsgeld is gespendeerd aan – opnieuw – een ineffectieve coronamaatregel? Staat u, in retrospectief, nog altijd achter dit programma?
Wat zijn de gevolgen (maatschappelijk, financieel, economisch) geweest van het bron- en contactonderzoek voor de arbeidsmarkt en de werkgelegenheid, aangezien voor dit programma veel mensen moesten worden aangetrokken, die werden weggehaald uit andere sectoren, waarin niet zelden al personeelstekorten waren? Kunt u een kosten-baten analyse geven?
De periode dat BCO grootschalig werd ingezet viel grotendeels in een lockdown periode. In die periode waren sectoren (gedeeltelijk) gesloten.
Was op enig moment gedurende de coronacrisis ook al duidelijk dat het bron- en contactonderzoek weinig bijdroeg aan de bestrijding van het virus? Zo ja, op welk moment bleek dat dit programma niet het beoogde en gewenste effect had, wie/wat kwam initieel tot deze conclusie en wanneer is uw ministerie en/of het kabinet hiervan op de hoogte gebracht? Waarom is het programma op dat moment niet heroverwogen en/of gestaakt? Hoeveel geld is daardoor onnodig uitgegeven aan een ineffectieve maatregel?
De focus van het BCO is in de loop van de pandemie veranderd van het zicht houden op en indammen van het virus, naar het beschermen van kwetsbaren en het signaleren van uitbraken in een bijzondere setting (bijv. de zorg). Door het invoeren van het zelfzorgadvies, waaronder het advies om een zelftest te doen bij klachten, is de grootschalige inzet van het BCO in het voorjaar van 2022 gestopt. Wel kon BCO nog worden ingezet voor het adviseren bij specifieke uitbraken. In het najaar van 2022 is gestart met het verder afschalen de capaciteit van BCO. De resterende beperkte werkzaamheden vallen onder het regulier BCO werk van de GGD’en.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over de tegenvallende effectiviteit van het bron- en contactonderzoek en de CoronaMelder en heeft daarover geen parlementair debat plaatsgevonden?
CoronaMelder is voorafgaand en gedurende de inzet hiervan geëvalueerd en gemonitord. Ook de uitvoering van het BCO is voortdurend geanalyseerd en gemonitord. Over de uitkomsten van deze onderzoeken is uw Kamer geïnformeerd.6 Een overzicht van alle onderzoeken is tevens terug te vinden op rijksoverheid.nl.
Vindt u het, achteraf gezien, niet logisch dat het bron- en contactonderzoek ineffectief was, aangezien het moeten inventariseren van coronabesmette personen, het in kaart moeten brengen van hun contacten en het vervolgens op de hoogte stellen van deze mensen door derden logischerwijs dusdanig veel tijd en moeite in beslag neemt dat de maatregel zijn doel al mist voor er überhaupt geschoten kan zijn?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat gaat u bij eventuele toekomstige infectieziektebedreigingen doen ten aanzien van bron- en contactonderzoek? Bent u voornemens om een andere strategie te gaan hanteren? Zo ja welke, of gaat u deze maatregel schrappen?
Zie antwoord op vraag 4. Ik heb het RIVM in het kader van pandemische paraatheid advies gevraagd over landelijke en regionale aanpak van infectieziektebestrijding, waarin lessen van COVID-19 worden meegenomen. Een onderdeel hiervan betreft BCO. Hierover zal ik uw Kamer binnenkort nader informeren.
Hoe reflecteert u op het feit dat veel mensen het bron- en contactonderzoek ervoeren als een inbreuk op hun privacy en die van hun omgeving en daarom ook niet bereid waren om bij de GGD te melden met wie zij in contact geweest waren en/of überhaupt niet meldden dat zij een vermeende coronabesmetting onder de leden hadden teneinde bron- en contactonderzoek te vermijden?
Recht op privacy en het beschermen van de volksgezondheid zijn beide belangrijke pijlers voor het werk van VWS. In de COVID-19 pandemie hebben we gezien dat hier spanning op kan zitten en dat daarin afwegingen gemaakt dienen te worden. Tijdens de COVID-19 pandemie hebben we als overheid, en ook als maatschappij onderling, elkaar nodig gehad. Omdat we samen het virus onder controle wilden krijgen. Een groot deel van de maatschappij heeft de maatregelen gevolgd, waaronder ook deelname aan BCO. Deelname aan BCO was niet verplicht.
Hoe reflecteert u op de conclusie van de onderzoekers dat de CoronaMelder onderhevig was aan zoveel restricties dat hij niet meer effectief was? Onderschrijft u deze conclusies en kunt u dan verklaren waarom op voorhand niet duidelijk was dat deze app niet het beoogde resultaat zou boeken?
Voordat CoronaMelder landelijk werd geïntroduceerd was er nog geen empirisch bewijs beschikbaar over de werking en effectiviteit van de app. Wel zijn continu de wetenschappelijke ontwikkelingen in zowel binnen- als buitenland nauwlettend gevolgd waarbij in simulatiestudies de positieve bijdrages van een dergelijke applicatie zijn aangetoond.7, 8
Voorafgaand aan, maar ook na de landelijke introductie in Nederland is CoronaMelder op diverse vlakken geëvalueerd en gemonitord. Naar aanleiding hiervan is ook gekeken naar de proportionaliteit van de inzet van het instrument. Maatregelen binnen het testbeleid zoals inzet van de CoronaMelder moeten daarbij worden bezien in de context van een totaalpakket aan coronamaatregelen, in combinatie met de specifieke context op dat moment. Evaluatieonderzoek tijdens de pandemie constateerde al dat de CoronaMelder een kleine, maar merkbare toegevoegde waarde had als aanvulling op het BCO bij het bestrijden van het virus. Door de app zijn er sneller, meer mensen gevonden die contact hadden gehad met een besmet persoon.
Kunt u uitleggen waarom deze app er per se moest komen, terwijl tijdens de ontwikkeling ervan al veel problemen ontstonden en veel (digitale) experts de effectiviteit, ontwikkelingswijze en wenselijkheid ervan al betwistten?
Op voorhand waren er diverse redenen en adviezen om een dergelijke app te ontwikkelen. Het Outbreak Management Team (OMT) adviseerde op 6 april 2020 om zo spoedig mogelijk de mogelijkheden voor ondersteuning van bron- en contactopsporing met behulp van mobiele applicaties (apps) te onderzoeken, teneinde de belasting van de GGD te reduceren. Daarnaast onderschreef ook de Begeleidingscommissie DOBC (Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19) de noodzaak om de opsporingsketen significant te versnellen. Deze commissie heeft in adviezen meermaals de toegevoegde waarde van de inzet van een notificatie-app benadrukt waarbij er sneller, meer besmette mensen gevonden zouden kunnen worden. Ook werd aangegeven dat de CoronaMelder mensen de motivatie zou kunnen geven om zich eerder te laten testen, ook als er nog geen symptomen zijn. Zo werd CoronaMelder op dat moment gezien als een kansrijke digitale aanvulling op het reguliere proces van bron- en contactonderzoek, omdat zo ook onbekende contacten, in bijvoorbeeld de trein, werden opgespoord en geïnformeerd. Ook uw Kamer verzocht met de motie Jetten c.s.9 om snel duidelijkheid te geven over een app die zou kunnen bijdragen aan het beheersen van het coronavirus.
Bent u nog altijd van mening dat een «meld-app» waarmee mensen dus kunnen worden aangemerkt als potentieel «gevaar» voor de samenleving en de overheid de populatie op basis van een vermeende dreiging in kaart kan brengen en in de gaten kan houden, wenselijk is?
Ik deel de aanname in de vraagstelling niet. Een notificatieapplicatie zoals CoronaMelder is een digitale aanvulling op het reguliere BCO proces welke als doel had om met een notificatie bij te dragen aan het sneller opsporen of voorkomen van mogelijke besmettingen en daarmee het tegengaan van verdere verspreiding van het coronavirus. Gebruik van de app was vrijwillig en meldingen waren anoniem.
Vindt u achteraf gezien niet dat een dergelijke app inbreuk maakt op de bewegingsvrijheid en anonimiteit van burgers, op oneigenlijke en speculatieve gronden en bovendien kan leiden tot maatschappelijke onrust en polarisatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd was gebruik van de app vrijwillig en waren de meldingen anoniem om zo meer mensen sneller te kunnen bereiken en opsporen. CoronaMelder is in alle openheid met een brede community van diverse experts ontwikkeld. Hierbij werd vanaf de ontwerpfase al nagedacht over gegevensbescherming en informatiebeveiliging.
Kunt u de onderzoeksanalyse delen waarin wordt beweerd dat de CoronaMelder toch nog vijftien duizend besmettingen, 200 ziekenhuisopnamen en tussen de 110 en 250 sterfgevallen zou hebben gescheeld? Op basis waarvan zijn deze cijfers tot stand gekomen? Waarom is de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-studie met deze berekeningen niet langer online beschikbaar?3
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer over de studie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) waaraan wordt gerefereerd in mei 2021 reeds geïnformeerd.11 Het onderzoek is daarnaast nog altijd te vinden op rijksoverheid.nl en de website van het RIVM: CoronaMelder – modelstudie naar effectiviteit. Digitaal contactonderzoek in de bestrijding van COVID-19 | RIVM.
Kunt u de modellen van het RIVM delen waarop deze berekeningen zijn gebaseerd?
De uitleg van het model is te vinden in hetzelfde rapport: CoronaMelder – modelstudie naar effectiviteit. Digitaal contactonderzoek in de bestrijding van COVID-19 | RIVM. De broncode is te vinden op de github-website van het RIVM: GitHub – rivm-syso/cm-evaluation.
Hoeveel verlies heeft Nederland geleden op de CoronaMelder? Hoe verhoudt zich dat tot de winst die ermee is geboekt?
De totale kosten voor CoronaMelder in 2020, 2021 en 2022 bedroegen ongeveer 19,7 miljoen euro. Over deze kosten is uw Kamer geïnformeerd. Sinds de landelijke introductie is CoronaMelder bijna 6 miljoen keer gedownload. In de periode van 10 oktober 2020 tot 12 april 2022 hebben daarnaast in totaal 450.735 mensen via CoronaMelder hun positieve test gedeeld en daarmee andere gebruikers van de app gewaarschuwd voor een mogelijke besmetting. Vooral bij hoge besmettingsaantallen en versoepelingen van de maatregelen was de kans aanmerkelijk dat mensen in aanraking kwamen met iemand die later besmet bleek. De inzet van de app was mijns inziens daarom noodzakelijk en proportioneel: CoronaMelder heeft aangetoond een kleine maar wel degelijk merkbare toegevoegde waarde te hebben gehad in het voorkomen van de verdere verspreiding van het virus. Zo zijn er (mogelijk post-covid)besmettingen en ziekenhuisopnames voorkomen en levensjaren gered, zoals ook beschreven in de modelstudie van het RIVM (zie vraag12.
Bent u voornemens om bij toekomstige gezondheidscrises opnieuw een dergelijke app in te zetten? Zo ja, waarom en op welke manier denkt u zo’n applicatie dan dusdanig te verbeteren dat deze wel tot het gewenste resultaat leidt?
Er zijn diverse onderzoeken die aantonen dat digital contact tracing ook bij volgende pandemieën waarde kan hebben. Het is niet zinvol om op dit moment vooruit te lopen op de eventuele inzet van een dergelijke app bij een volgende pandemie.
Het met voeten treden van de Nederlandse wet door ambassades |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat ambassades in dit land de Nederlandse wet met voeten treden en levens kapot maken?1, 2, 3, 4
Ik ben bekend met de artikelen waarnaar wordt verwezen.
Wat vindt u van het feit dat onder het mom van diplomatieke onschendbaarheid diverse ambassades weigeren de Nederlanse rechterlijke vonnissen na te komen en hiermee rechten van burgers schenden? Graag een gedetailleerd antwoord.
Alle in Nederland gevestigde buitenlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen dienen de Nederlandse wet- en regelgeving, inclusief de dwingende bepalingen van het Nederlandse arbeidsrecht, te respecteren. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken wijst geregeld op deze plicht, zoals deze in artikel 41 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer («Wenen diplomatiek») is vastgelegd. Op een paar uitzonderingen na,5 is een Nederlandse rechter gemachtigd om uitspraken te doen volgens het Nederlandse arbeidsrecht over zaken die lokaal personeel van buitenlandse ambassades in Nederland aangaan. In verreweg de meeste gevallen wordt het Nederlandse arbeidsrecht door de vreemde staat gerespecteerd. Er zijn helaas uitzonderingen waarbij vreemde staten deze rechterlijke uitspraken niet opvolgen, hetgeen ik betreur.
De Nederlandse staat is zelf geen partij bij arbeidsgeschillen tussen lokale werknemers en buitenlandse ambassades in Nederland. Dat neemt niet weg dat het ministerie het belangrijk vindt dat uitspraken van de Nederlandse rechter worden nageleefd.
Door de gesprekken die het ministerie voert met advocaten en gedupeerden ben ik mij terdege bewust van de gevolgen die belemmeringen bij de afwikkeling van arbeidsgeschillen hebben op betrokkenen, bijvoorbeeld op financieel en persoonlijk vlak. Het ministerie neemt de ontvangen klachten over arbeidsgeschillen en niet-naleving van arbeidsrechtelijke uitspraken dan ook heel serieus en vraagt daarom altijd aandacht voor deze zaken bij de autoriteiten van de betrokken landen. Het ministerie zet zich actief in om ambassades te bewegen het vonnis na te leven. Op 23 december 2022 heb ik de Kamer hierover per brief geïnformeerd.6
Treedt u niet op omdat u bang bent voor het verstoren van de diplomatieke betrekkingen met ambassades van landen die een loopje nemen met de Nederlandse wet? Wat zegt u daarmee richting gedupeerd ambassadepersoneel? Graag een gedetailleerd antwoord.
Mijn ministerie onderneemt in deze arbeidsrechtelijke gevallen waarin niet wordt voldaan aan de vonnissen actie door het inzetten van diplomatieke contacten om te bemiddelen op een wijze die het meest passend is in de specifieke zaak.
Het ministerie vindt het belangrijk om de kennis van het Nederlandse arbeidsrecht te bevorderen. Aan alle ambassades is daarom een diplomatieke nota gestuurd om hen te wijzen op het belang van het respecteren van de Nederlandse wet- en regelgeving. Daarnaast organiseerde mijn ministerie in april 2023 samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) een informatiebijeenkomst voor ambassades over goed werkgeverschap. In deze bijeenkomst zijn de ambassades geïnformeerd over de relevante Nederlandse arbeidswet- en regelgeving en werden vragen over de praktijk beantwoord. In het najaar zal opnieuw een bijeenkomst worden georganiseerd over een thema met betrekking tot het Nederlandse arbeidsrecht.
Kunt u een concreet en gedetailleerd antwoord geven hoe u gedupeerd ambassadepersoneel, met veelal gerechtelijke uitspraken die in hun voordeel zijn, eindelijk gaat bijstaan bij het behalen van hun rechten?
Zoals aangegeven is de Nederlandse staat zelf geen partij bij arbeidsgeschillen tussen lokale werknemers en buitenlandse ambassades in Nederland. In de Kamerbrief is toegelicht dat Nederland slechts een bemiddelende rol kan spelen in de zaken tussen gedupeerden en de autoriteiten van de zendstaten. Dat neemt niet weg dat Nederland het belangrijk vindt dat uitspraken van de rechter worden nageleefd. Het ministerie is zich bewust van de gevolgen die deze geschillen hebben voor gedupeerden en betreurt het uitblijven van de naleving van de vonnissen. Ter bevordering van de naleving van nationale vonnissen voert het ministerie herhaaldelijk gesprekken met ambassadeurs en andere vertegenwoordigers van de zendstaat. Tijdens deze gesprekken wordt de ernst van de zaken en niet-naleving duidelijk gemaakt en wordt gewezen op het belang van het naleven van de Nederlandse wet en rechterlijke uitspraken. Ook bestaat de mogelijkheid om zendstaten formeel aan te schrijven. Indien opportuun, spreekt Nederland ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het desbetreffende land formeel aan en wordt bekeken welke internationale rechtsmiddelen er in relatie tot een land beschikbaar zijn om naleving van Wenen diplomatiek te bevorderen.
Ik merk op dat de nationale rechtsmiddelen door gedupeerden nog verder kunnen worden uitgeput door waar mogelijk beslag te laten leggen op vermogensbestanddelen van de zendstaat met een commerciële bestemming om zo te komen tot tenuitvoerlegging van de nationale uitspraak.
De berichtgeving over de inkoop en uitrol van de coronavaccinaties in Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vaccins, aansprakelijkheid en politiek»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de reconstructie van de vaccinonderhandelingen zoals deze in het artikel is weergegeven op basis van Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken inderdaad op een dusdanige manier is verlopen? Indien u opnieuw het argument aandraagt dat het artikel in een «verkeerde context» is geplaatst en de gebruikte Wob-documentatie uit het juiste verband is getrokken, kunt u dan de juiste context van de informatie uit deze Wob-documenten concreet en gedetailleerd duiden en zelf met een accurate reconstructie van de gebeurtenissen komen?
De aangegeven reconstructie bestrijkt een breed scala aan zaken rond het inkoopproces van de COVID-19-vaccins. Zo stelt de reconstructie dat het samenwerkingsverband de Indusive Vaccine Alliance (IVA) opging in een bredere Europese samenwerking. Die observatie onderschrijf ik. Solidariteit en internationale samenwerking is cruciaal geweest in het bestrijden van de pandemie. Voor een verdere reconstructie verwijs ik u naar onderstaande antwoorden.
Welke vier ministers zetten hun handtekening onder het contract met AstraZeneca? Welke overleggen met welke personen/belangengroepen/gremia gingen hieraan vooraf, op basis van welke (juridische) overwegingen en wie waren bij deze overeenkomst nog meer betrokken vanuit Nederland en de Nederlandse overheid?
Het gaat hier niet om Nederlandse Ministers, maar om de Ministers van Volksgezondheid van Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië. Deze landen vormden samen de IVA. Deze alliantie is ontstaan op initiatief van Duitsland, dat de overige drie landen hierover benaderde. De doelstelling van de IVA was om te komen tot overeenkomsten met vaccinproducenten voor de ontwikkeling en levering van COVID-19-vaccins.
De contacten tussen deze vier landen vonden plaats op ministerieel en hoog-ambtelijk niveau.
Waarom was het zo belangrijk dat deze deal gesloten werd, terwijl er nog veel onduidelijk was? Waarom wordt er in Wob-documentatie gesproken over het «zich gecommitteerd voelen» van Nederland aan deze deal en waarom was het waarborgen van een «politieke overeenkomst» belangrijker dan het waarborgen van de veiligheid en de volksgezondheid en het gedegen afkaarten van juridische en medische aansprakelijkheid?
Gezien de epidemiologische situatie was het van belang dat Nederland snel kon beschikken over effectieve en veilige COVID-19-vaccins. Nederland was samen met de drie genoemde landen initiator van Europese samenwerking bij de aankoop van de vaccins. Het aankoopproces was complex, onder andere omdat de landen overeenkomsten aangingen voor producten die nog niet op de markt waren. Met het sluiten van de overeenkomsten is geen concessie gedaan aan het waarborgen van de veiligheid en de volksgezondheid.
Waarom ging de Nederlandse regering akkoord met een zogenaamd Europees compensatiefonds voor vaccinslachtoffers wat door de lidstaten zelf gefinancierd moest worden en waarbij de vaccinproducenten geen enkele aansprakelijkheid hadden voor eventuele schadelijke gevolgen van hun producten en waarvoor er bovendien geen verband tussen schade en de coronavaccinaties hoefde te worden aangetoond? Waarom waren Nederland en de EU bereid om de kosten van eventuele juridische verdediging van de farmaceuten als gevolg van schadeclaims op zich te nemen?
Er is geen Europees compensatiefonds opgezet. Ook zijn de vaccinproducenten niet volledig gevrijwaard van aansprakelijkheid. Bij claims van derden wordt de aansprakelijkheid van de producent alleen onder specifieke en strikte voorwaarden door lidstaten overgenomen. Deze voorwaarden zijn geregeld in de aankoopcontracten.
Kunt u beargumenteren waarom het volgens u gerechtvaardigd is dat vaccinproducenten zichzelf volledig vrijwaren van aansprakelijkheid voor gezondheidsschade als gevolg van hun coronavaccins, wetende dat deze producenten zich er volledig van bewust zijn dat hun vaccins nieuw en experimenteel zijn en er hierdoor een groot gebrek is aan data met betrekking tot zowel de korte als de langetermijn-bijwerkingen, waardoor de veiligheid en de effectiviteit niet kan worden gegarandeerd en er daar dus ook geen stellingname over gedaan zou kunnen worden en deze producenten daarmee dus defacto bewust en actief een medisch experiment op de bevolking uitvoeren?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, zijn de vaccinproducenten niet volledig gevrijwaard van aansprakelijkheid. Vaccins mogen in de Europese Unie alleen worden gebruikt als ze voldoen aan strenge eisen aangaande de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid. Dit wordt gecontroleerd door het Europees Medicijnagentschap (EMA). De COVID-19-vaccins hebben het volledige markttoelatingsproces bij het EMA doorlopen. Producenten zijn nog altijd verantwoordelijk voor schade als gevolg van handelingen die aan hen te wijten zijn (bijvoorbeeld productiefouten). Ik hecht eraan om nogmaals te benadrukken dat de COVID-19-vaccins die in Nederland gebruikt worden géén experimentele vaccins zijn. Ik neem afstand van de stellingname dat er sprake zou zijn van een medisch experiment op de bevolking en dat de overheid de belangen van de farmaceutische industrie zou laten prevaleren boven het belang van de burger. Er is brede wetenschappelijke consensus over het gegeven dat de gezondheidswinst die kan worden behaald door vaccinatie tegen COVID-19 opweegt tegen de geringe kans op (ernstige) bijwerkingen.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse overheid bereid was een dergelijk groot risico te nemen met de gezondheid en levens van haar burgers en de belangen van de farmaceutische industrie laat prevaleren boven het belang van de burger?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het niet onwenselijk dat als gevolg van de overheidsfinanciering van een dergelijk compensatiefonds burgers zelf opdraaien voor het betalen en compenseren van eventueel geleden schade door coronavaccinatie, terwijl de vaccinatieprogramma’s al bekostigd zijn uit gemeenschapsgeld en de bevolking bovendien onderhevig is geweest aan grote druk, drang en dwang door de overheid om zich te laten vaccineren en daarbij ook nog onvolledig en verkeerd is geïnformeerd over de effectiviteit van de vaccins, waardoor er geen informed consent heeft kunnen plaatsvinden?
Er is geen compensatiefonds opgezet. Zoals ik onder andere op 15 juni jl. in reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga)2 heb aangegeven, is in de communicatie over de COVID-19-vaccins altijd duidelijk gemaakt dat vaccineren een vrije keuze is. Er is actief en op grote schaal gecommuniceerd over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins. Het doel hiervan was burgers in staat te stellen om zelf een weloverwogen keuze te maken. Het kabinet heeft zich verschillende malen uitgesproken tegen het gebruik van vaccinatiedwang of -drang. Ik deel de mening dat er grote druk op mensen werd gelegd vanuit de overheid dan ook niet.
Kunt u de overeenkomsten met betrekking tot de aansprakelijkheid van vaccinproducenten en de financiering van schadeclaims en schadecompensatie die uiteindelijk gesloten zijn en op dit moment gelden aan de Kamer overleggen?
Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus/pandemische paraatheid van 10 mei jl., kom ik hier graag schriftelijk en vertrouwelijk op terug bij uw Kamer.
Klopt het dat Nederland een surplus aan Janssen-vaccins heeft (moeten) opkopen, omdat andere Europese lidstaten minder wilden afnemen en anders de contracten moesten worden opengebroken?
De EU sloot overeenkomsten met farmaceutische bedrijven (waaronder Janssen) voor de aankoop van een bepaald aantal vaccins. De lidstaten spraken af dat deze overeenkomsten vervolgens werden uitgewerkt in nationale contracten, waarin het totaal volume werd verdeeld op basis van inwoneraantal (pro-rata). Gedurende het proces bleken sommige landen toch minder vaccins te willen afnemen dan waar ze op basis van de pro-rata afspraken recht op hadden. Een aantal landen (waaronder Nederland) heeft er hierop voor gekozen om een groter volume af te nemen, ten einde het gecontracteerde volume vol te maken. Hadden deze landen dit niet gedaan, dan had de EU als geheel, terug naar de onderhandelingstafel gemoeten, met tijdsverlies als gevolg. Dit werd onwenselijk geacht.
Is het dan dus correct dat de «Dansen met Janssen»-campagne van de Nederlandse overheid een marketingstrategie was om het overschot aan coronavaccins kwijt te raken en weinig te maken had met medische/epidemiologische/gezondheidsoverwegingen en dat er daarmee dus sprake is van medische misleiding? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat beargumenteerd onderbouwen?
Nee, «Dansen met Janssen» was geen strategie om een overschot aan coronavaccins kwijt te raken. Mede op verzoek van uw Kamer is de mogelijkheid geboden om alsnog te kiezen voor een vaccinatie met een Janssen-vaccin. Aangezien de jongere doelgroepen nog het langste moesten wachten voordat zij volledig gevaccineerd zouden zijn, zijn zij op de mogelijkheid van een Janssen-vaccin gewezen zodat zij op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze konden maken. Ik neem nadrukkelijk afstand van de stellingname dat er sprake zou zijn van medische misleiding.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over eventuele bijwerkingen van het in allerijl toegediende Janssen-vaccin aan jongeren: «Over langetermijneffecten kan ik duidelijk zijn, die zijn er niet»? Vindt u het gerechtvaardigd dat de voormalig Minister deze uitspraak deed, terwijl er geen data was om die stelling te onderbouwen en ook geen medische noodzaak om jongeren op grote schaal heel snel massaal in te enten?
Er bestaat wetenschappelijke consensus over het gegeven dat de kans op langetermijneffecten van vaccinatie zeer klein is. Dit heeft de toenmalige Minister van VWS destijds ook toegelicht in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD) van 30 juli 20213.
Hoe reflecteert u op de vele jongeren die na het ontvangen van het Janssen vaccin aangaven veel last te hebben gehad van bijwerkingen? Vindt u, met de kennis van nu, dat de kosten van de «Dansen met Janssen»-campagne, op hebben gewogen tegen de baten en het mogelijke risico op (lange termijn en langdurige) gezondheidsproblemen, waaraan jongeren, zonder dat zij zich daarvan bewust waren, zijn blootgesteld?
De baten van het blijven aanbieden van het Janssen-vaccin op basis van informed consent wogen op tegen de kosten en eventuele risico’s. Hiermee konden personen eerder worden beschermd tegen ernstige ziekte door COVID-19. De bijwerkingen van COVID-19-vaccins zijn doorgaans mild en kortdurend. Er is open en transparant gecommuniceerd over de risico’s van het Janssen-vaccin ten opzichte van de mRNA-vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna. Voorafgaand aan de vaccinatie hebben mensen die ervoor kozen om zich te laten vaccineren op de vaccinatielocatie aangegeven hierover te zijn geïnformeerd.
Waarom was de invloed van de VS, het World Economic Forum (WEF) en de Bill & Melinda Gates Foundation op de inkoopstrategie van coronavaccins en de alliantie Inclusive Vaccine Alliance (IVA) die Nederland in eerste instantie had vormgegeven zo groot? Kunt u uitleggen waarom Nederland afzag van de eigen inkoopstrategie in samenwerking met een aantal andere landen, na vragen van deze organisaties? Zijn er afspraken gemaakt en/of overeenkomsten/deals gesloten met deze organisaties en zo ja, wat hielden deze in en wie bij de Nederlandse overheid waren allemaal betrokken bij deze afspraken? Kunt u deze afspraken/overeenkomsten en de overwegingen daarvoor delen met de Kamer?
De berichten uit het WOO verzoek waaraan gerefereerd wordt, geven weer hoe de genoemde vertegenwoordigers (ambassade van de VS, het World Economic Forum (WEF) en de Bill & Melinda Gates Foundation) Nederland benaderden, met als doel de afspraken beter te begrijpen en hun mening te geven hoe het inkopen van vaccins wereldwijd het best georganiseerd kon worden.
De genoemde organisaties hebben geen enkele invloed gehad op manier waarop Nederland de inkoopstrategie – in samenwerking met de Europese partners – heeft vormgegeven.
Kunt u het antwoord van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 7 juli 2020, op de vraag van HollandBio of Nederland van plan is een vaccinatieplicht in te voeren, alsnog openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
De e-mail van 7 juli 2020 waaraan wordt gerefereerd, komt uit een mailwisseling waarin interne afstemming wordt gezocht voor de beantwoording van de eerste drie vragen van HollandBio (zie bijlage 1). Het gaat hier dus niet om het antwoord op de vierde vraag, namelijk of Nederland van plan is een vaccinatieplicht in te voeren. Ik maak de gelakte passage uit de interne mailwisseling niet alsnog openbaar, omdat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het goed functioneren van de Staat. Wel heb ik het antwoord van het Ministerie van VWS dat op 9 juli 2020 aan HollandBio is verzonden als bijlage bij deze beantwoording gevoegd (zie bijlage 2).
Hebben farmaceutische bedrijven en/of belangengroepen druk uitgeoefend op de Nederlandse overheid om een vaccinatieplicht in te voeren? Zo nee, kunt u aantonen dat hierover nooit communicatie heeft plaatsgevonden?
Nee, het is niet mogelijk om aan te tonen dat bepaalde communicatie niet heeft plaatsgevonden.
Weet u hoeveel jongeren er na de «Dansen met Janssen»-campagne last hebben gekregen van gezondheidsklachten, zoals bijvoorbeeld hartspierontstekingen? Zo nee, bent u bereid om hiernaar specifiek onderzoek te doen?
Bijwerkingencentrum Lareb heeft, sinds de start van het vaccineren met het Janssen-vaccin, 3.444 meldingen ontvangen van vermoede bijwerkingen van het Janssen-vaccin in de leeftijdsgroep 18 t/m 25 jaar. De meeste meldingen betroffen milde bijwerkingen, zoals hoofdpijn, vermoeidheid en spierpijn. Daarnaast werd bij 37 meldingen aangegeven dat er sprake was van een medisch gezien ernstige situatie. Lareb geeft aan dat een gemelde bijwerking niet altijd door het vaccin wordt veroorzaakt. Klachten of aandoeningen kunnen ook een andere oorzaak hebben. Ook zegt het aantal meldingen niets over hoe vaak een bepaalde bijwerking daadwerkelijk optreedt.
De gevolgen van de coronacrisis- en maatregelen op het gezondheidsstelsel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «The Great Resignation in a Collapsing Health System» en «The Collapse of Women’s Health and Work»?1, 2
Ja.
Kunt u reflecteren op de analyses in beide artikelen, waarin de coronacrisis en de coronamaatregelen die wereldwijd door overheden zijn genomen als katalysator worden aangewezen voor de al jaren afkalvende gezondheidssystemen in veel landen, waaronder Nederland? Ziet u ook dat de coronacrisis en het beleid hebben geleid tot verdere afbraak van het zorgstelsel en de volksgezondheid? Zo nee, kunt u de analyses in bovengenoemde artikelen dan concreet weerleggen?
De maatregelen ter bestrijding van COVID-19 waren gedurende de coronacrisis noodzakelijk om besmettingen met het virus tegen te gaan en om de zorg voor iedereen toegankelijk te houden. De conclusies van beide artikelen dat de coronacrisis en de coronamaatregelen die wereldwijd door overheden zijn genomen als katalysator hebben gediend voor het (verder) verslechteren van gezondheidssystemen in veel landen, waaronder Nederland, deel ik niet.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de levensverwachting van en de kwaliteit van leven voor mensen in veel landen afneemt, terwijl zij steeds meer gaan betalen voor het zorgstelsel en overheden enorme investeringen doen in internationale programma’s die bedoeld zouden moeten zijn voor het waarborgen van de volksgezondheid, zoals bijvoorbeeld de «pandemic treaty» van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Sustainable Development Goals (SDG’s) van de Verenigde Naties (VN)? Waarom leiden deze uitgaven van gemeenschapsgeld niet tot verbetering van de wereldwijde gezondheidssituatie, maar verslechtert deze juist in rap tempo?
Het aangehaalde artikel van de hand van mevrouw Carla Peeters op de website van de Brownstone Institute biedt geen bronverwijzing voor de door haar geponeerde stellingen.
Op basis van het World Health Statistics 2023 rapport van de WHO (19 mei 2023)3 kan worden gesteld dat de twee decennia voorafgaand aan de COVID-19-pandemie de wereld een bijzondere vooruitgang geboekt heeft op het gebied van gezondheid. Van 2000 tot 2019 is de wereldwijde levensverwachting gestegen van 67 jaar naar 73 jaar, voornamelijk als gevolg van de daling van de kinder- en moedersterfte en de daling van de incidentie en sterfte door veel infectieziekten. Uitbreiding van de toegang tot gezondheidszorg en aanverwante diensten, waaronder verbeteringen in de preventie en behandeling van niet-overdraagbare ziekten, was ook een belangrijke factor.
Kunt u verklaren waarom een groeiend aantal mensen in de zorg kampt met problemen zoals chronische vermoeidheid, depressie, angst en burn-out? Wat vindt u van de hypothese dat het COVID-19-beleid wereldwijd geleid heeft tot een snelle toename van dit soort problemen en een «golf van posttraumatische-stressstoornis (PTSS) (gerelateerde) klachten» en het daardoor uitvallen en/of verlaten van de zorg als gevolg daarvan? Wat vindt u van de uitspraak van European Junior Doctors, dat «de Europese gezondheidzorg aan de afgrond staat» en dat dit «geen nieuwe situatie» en «voorspelbaar en te voorkomen» was? Waarom is Europa niet in staat om aan deze al jarenlang voortdurende crisis van de gezondheidszorg gehoor te geven, terwijl de situatie in heel West-Europa nijpend is en zorgprofessionals en burgers herhaaldelijk alarm hebben geslagen? Kunt u analyseren waar deze kloof tussen bestuur en maatschappij vandaan komt?
Factoren die gerelateerd zijn aan chronische vermoeidheid, depressie, angst en burn-out klachten zijn veelzijdig en complex. Voor zover mij bekend is er één wetenschappelijke studie gedaan over dit onderwerp. Het project «Implicaties van de coronacrisis op het welzijn van het zorgpersoneel» van de Rijksuniversiteit Groningen (gesubsidieerd door ZonMw) onderzocht de korte- en langetermijneffecten van de coronacrisis op het psychosociale en emotionele welzijn van ziekenhuismedewerkers in de periode tussen 2020 en 2022. De onderzoekers concluderen dat de coronacrisis in 2020 een heftige emotionele en psychologische impact had op de ziekenhuismedewerkers in het onderzochte ziekenhuis. Ook de lange termijnimpact blijkt groot. Medewerkers die aan het begin van de crisis veel stress ervaarden, zijn in 2022 vaker ziek en van baan gewisseld.4
Heeft u enig idee hoeveel zorgpersoneel in Nederland PTSS en/of andere gezondheidsproblemen heeft opgelopen als gevolg van het coronabeleid en de maatregelen, bijvoorbeeld door het moeten dragen van een mondkapje, het moeten behandelen van patiënten op een manier waar zij niet achter stonden, of de druk om zich (meermaals) te laten vaccineren om hun baan te behouden en de mogelijke gevolgen/schade daarvan?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Is het, gezien de nog altijd aanhoudende meersterfte in Nederland en wereldwijd, mogelijk dat het coronabeleid en de maatregelen hebben geleid tot een collectieve verzwakking van het immuunsysteem van de bevolking, bijvoorbeeld door de schadelijke gevolgen van het langdurig moeten dragen van mondkapjes en de stapeling van mRNA-vaccins en de langer dan verwachte biodistributie daarvan, waardoor mensen aandoeningen ontwikkelen die zij anders niet zouden hebben gekregen en/of al kwetsbare en oudere mensen vroegtijdig en/of door complicaties van hun verslechterde immuunsystemen komen te overlijden?
Zie mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van december jl.5 en januari jl.6 en op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen van december jl.7.
Wat vindt u ervan dat het coronabeleid en de maatregelen vooral vrouwen hard hebben geraakt, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt, omdat zij hun betaalde baan verloren en niet meer terugkregen, waardoor zij zijn vervallen in armoede en/of hun financiële onafhankelijk verloren en/of te maken kregen met andere sociaal-maatschappelijke problematiek, en/of omdat veel vrouwelijke zorgmedewerkers het werkveld hebben (moeten) verlaten als gevolg van de maatregelen, waardoor de toch al grote personeelstekorten alleen maar zijn toegenomen en de druk op de zorg blijft groeien en er dus minder zorg aan minder mensen geleverd kan worden, met een nog verder verslechterende algehele volksgezondheid als gevolg?
De maatregelen om corona tegen te gaan, hebben veel gevraagd van de samenleving. Daarom heeft het kabinet ook het economisch coronasteun- en herstelpakket ontworpen.8 Onderdeel van dit steunpakket was de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), die tot doel had banen te behouden. Werkgevers konden met behulp van deze regeling hun werknemers blijven doorbetalen. Daarnaast heeft het kabinet het aanvullend sociaal pakket ingezet om (kwetsbare) mensen verder te helpen, bijvoorbeeld met behulp van begeleiding naar nieuw of ander werk via de Regionale Mobiliteitsteams (RMT’s) en de intensivering van de armoede en schuldenaanpak. Hierdoor zijn er tijdens de crisis relatief weinig banen verloren gegaan. Werkgevers konden hiermee hun personeel doorbetalen en mensen in dienst houden.
In het algemeen geldt dat Nederland hierdoor relatief goed uit de coronacrisis is gekomen. Op dit moment bedraagt de werkloosheid onder mannen gemiddeld 3,7% en 4,0% onder vrouwen (1e kwartaal 2023). Bij aanvang van de coronacrisis (4e kwartaal 2019) bedroeg dat 4,1% onder mannen en 4,4% onder vrouwen (zie antwoord op vraag 15, 16 en 18 voor nadere toelichting op dit punt).
Uitstroom van zorgpersoneel is gerelateerd aan verschillende factoren. Uit onderzoek van PFZW onder mensen die in 2021 een baan in de zorg verlieten, kwam naar voren dat 77% van de respondenten zelf hun baan hadden opgezegd, bij 13% had de werkgever het werkverband beëindigd en bij 11% was er een andere reden. Een groot deel van degenen die een baan verlaten, blijft wel in de sector werken. In 2021 waren de meest genoemde redenen om een baan op te zeggen het management/de organisatie, de inhoud van het werk en de hoge werkdruk. PFZW heeft in hun onderzoek ook in kaart gebracht in hoeverre COVID-19 een rol heeft gespeeld bij degenen die hun baan opzegden. Bij 83% was dat niet het geval, bij 12% een beetje een reden, bij 4% een belangrijke reden en bij 1% was COVID-19 de enige reden. Daar waar COVID-19 meespeelde, speelden vooral een andere werksfeer door COVID-19 en de hoge werkdruk door COVID-19 mee. Hoeveel mensen uit deze groep niet alleen hun baan opzegden maar ook de sector hebben verlaten, is niet bekend. Daar waar het dienstverband door de werkgever werd beëindigd, speelde bij 76% corona geen rol, was COVID-19 bij 11% een beetje een reden, bij 8% een belangrijke reden en bij 5% de enige reden.9
COVID-19 heeft dus bij een deel van de vertrekkers voor een deel meegespeeld. In hoeverre daarbij de coronamaatregelen een rol speelden is niet op te maken uit dit onderzoek.
Het project «Implicaties van de coronacrisis op het welzijn van het zorgpersoneel» van de Rijksuniversiteit Groningen onderzocht de korte- en langetermijneffecten van de coronacrisis op het psychosociale en emotionele welzijn van ziekenhuismedewerkers in de periode tussen 2020 en 2022. De onderzoekers concluderen dat de coronacrisis in 2020 een heftige emotionele en psychologische impact had op de ziekenhuismedewerkers in het onderzochte ziekenhuis. Ook de lange termijnimpact blijkt groot. Medewerkers die aan het begin van de crisis veel stress ervaarden, zijn in 2022 vaker ziek en van baan gewisseld.10 Dit project is gesubsidieerd door ZonMw.
Wat vindt u ervan dat onderzoek van Women in the Workplace aantoont dat maar liefst 42 procent van de werkende vrouwen aangeeft zich (bijna) altijd burn out te voelen en dat de pandemie en de coronamaatregelen aanzienlijk hebben bijgedragen aan dit probleem, onder andere omdat meer vrouwen dan mannen werken in (laagbetaalde) sectoren die vaak zwaar onderhevig waren aan de coronamaatregelen, zoals de mondkapjes- en testplicht en vaccinatiedrang? Wat voor gevolgen heeft dit voor de arbeidsmarkt, niet in de laatste plaats in de zorg, aangezien die voor 70–80 procent uit vrouwelijke werknemers bestaat?
Ik hecht eraan op te merken dat deze studie binnen de Verenigde Staten is uitgevoerd en niet binnen Nederland. Deze omstandigheden zijn onvergelijkbaar gezien de nationale context, arbeidsmarkt en genomen maatregelen ter bestrijding van COVID-19. Ik kan daarom niet ingaan op de vraag welke gevolgen dit onderzoek heeft voor de Nederlandse arbeidsmarkt.
In Nederland hebben werkenden steeds vaker burn-outklachten. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van het TNO en CBS volgt dat in 2019 17% van de werknemers burn-outklachten ervaren.11 In 2022 is dit gestegen naar 20%. Burn-outklachten kwamen meer voor bij vrouwelijke werknemers.12 Dit was 21,9% tegen 18,3% onder mannelijke werknemers. In 2019 kwamen burn-outklachten voor onder 18,2% van de vrouwelijke werknemers en 16% van de mannelijke werknemers. Uit onderzoek volgt dat burn-outklachten vaak brede oorzaken hebben. Bij burn-outklachten kunnen oorzaken liggen in werk, in de persoonlijke en sociale situatie van mensen en in de maatschappij.13
Daarom is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) samen met collegaministers, sociale partners, kennisinstituten, Arbo professionals en branche- en beroepsorganisaties de «Brede Maatschappelijke Samenwerking burn-outklachten (BMS)» gestart, om samen de vele oorzaken die een rol spelen bij burn-outklachten aan te pakken. Met een breed pakket aan maatregelen wordt met de BMS vooral ingezet op een preventieve aanpak van burn-outklachten; het verbinden, versterken en ontwikkelen van goede initiatieven; en het bespreekbaar maken van burn-outklachten.14
Hoe reflecteert u op de hypothese dat zoveel vrouwelijke zorgwerknemers kampen met Long-Covid-symptomen als gevolg van bijvoorbeeld de mondkapjesplicht en/of de coronavaccinaties, aangezien het vrouwelijk lichaam en immuunsysteem significant anders reageert op medische interventies dan dat van mannen, maar mannen nog altijd als maatstaf worden genomen, waardoor de bijwerkingen en/of nadelige/schadelijke gevolgen op vrouwen onbekend en/of onderbelicht blijven?
Zoals ook aangegeven in antwoorden op eerdere vragen15 over sekseverschillen in geneesmiddelonderzoek, werden de (bij-)effecten van coronavaccins op zowel vrouwen als mannen onderzocht in de klinische studies voorafgaand aan de goedkeuring.
Hoe reflecteert u in navolging daarop dan op het feit dat studies uitwijzen dat vrouwen een aanzienlijk grotere kans hebben op bijwerkingen na coronavaccinatie, als gevolg van het gevoeliger vrouwelijk immuunsysteem, terwijl het juist vrouwen waren die in grote mate onderhevig waren aan de druk om zich (meermaals) te vaccineren, door de beroepsgroepen (zorg, onderwijs, etc.) waarin zij actief zijn?
Bijwerkingencentrum Lareb heeft onderzoek gedaan naar het verschil in kans op bijwerkingen tussen mannen en vrouwen en hier in februari jl. 2023 een nieuwsbericht over gepubliceerd., 16, 17 Uit dit onderzoek blijkt dat vrouwen ongeveer een twee keer hogere kans hebben op de bijwerkingen, zoals misselijkheid en ontsteking op de injectieplaats na coronavaccinatie in vergelijking met mannen. Dit verschil was het grootst na de eerste prik. Het gaat dus om bijwerkingen, die reeds bekend zijn en mild van aard.
Wat betekent dit voor de arbeidsmarkt, als vrouwelijke werknemers de komende jaren in toenemende mate uit zullen vallen als gevolg van fysieke en/of mentale schade door het coronabeleid? Gaat u in kaart brengen wat dit betekent voor overwegend door vrouwen gedomineerde beroepsgroepen en in navolging daarvan voor de samenleving als geheel?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 7.
Hoe gaat u de tekorten die in deze beroepsgroepen zullen ontstaan als gevolg van deze uitval van vrouwelijke werknemers opvangen?
De gedane veronderstelling dat meer vrouwelijke werknemers gaan uitvallen door het coronabeleid onderschrijf ik niet. Zie mijn antwoord op vraag 4 en vraag 7.
Wat betekent het voor de druk op de zorg en de zorgkosten als de komende jaren nog meer vrouwen een beroep moeten doen op de gezondheidszorg, als gevolg van fysieke en/of mentale schade door het coronabeleid? Hoe gaat u dit opvangen, als daarvoor geen personeel beschikbaar is en aangezien de grote investeringen in technologische innovaties en internationale programma’s tot dusver niet hebben geleid tot een verbetering van de volksgezondheid en een vermindering van de druk op de zorg, maar juist een averechts effect lijken te hebben?
Deze vraag bouwt voort op een veronderstelling die, zie mijn antwoord op vraag 2, niet door mij wordt onderschreven.
Wat vindt u van de hypothese dat herhaaldelijk vaccineren met mRNA-coronavaccins leidt tot uitputting van het immuunsysteem, waardoor mensen vatbaarder worden voor gezondheidsproblemen en bijwerkingen/complicaties van bijvoorbeeld medicijnen? Hoe reflecteert in dat licht op het feit dat steeds meer mensen in onze samenleving medicatie gebruiken, zoals bijvoorbeeld de anticonceptiepil of antidepressiva, waardoor zij in combinatie met een stapeling van coronavaccins een vergroot risico lopen op ernstige aandoeningen zoals trombose, hartproblemen en neurologische aandoeningen? Vindt u niet dat onderzoek gedaan moet worden naar de mogelijke interactie tussen de coronavaccins en medicijngebruik, met name ook bij vrouwen, gezien de grotere gevoeligheid van hun immuunsysteem?
Ik ben in de op 7 oktober jl. gegeven antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga reeds ingegaan op de veiligheid van het «stapelen» van vaccinaties. Ik beschouw deze vraag daarmee als beantwoord.18
Deelt u de mening dat het effect dat de coronamaatregelen hebben gehad op vrouwen op de arbeidsmarkt heeft gezorgd voor een terugslag op het gebied van de emancipatie en arbeidsparticipatie van vrouwen wereldwijd en dat dit nadelig is voor de samenleving en de economie in zijn algeheel? Bent u nog altijd van mening dat de vermeende positieve effecten van de coronamaatregelen opwegen tegen deze nevenschade voor vrouwen individueel en de maatschappij in zijn algemeen op de lange termijn?
De coronacrisis heeft een ongekende weerslag gehad op onze samenleving en instituties en deed een groot beroep op onze saamhorigheid en solidariteit. Het was een crisis die veel vroeg van werkenden, ondernemers en burgers. Mede hierom riep het kabinet het economisch herstel- en steunpakket in het leven; met als doel ondernemers en werkenden te ondersteunen. Het steunbeleid voorkwam een sterke stijging van de werkloosheid en heeft bedrijven overeind gehouden. Wel bleken sommige groepen extra kwetsbaar voor de gevolgen van de coronacrisis, zoals bijvoorbeeld jongeren, arbeidsmigranten, statushouders en sekswerkers.19
Deelt u de mening dat de schade die vrouwen hebben opgelopen door de coronamaatregelen zal zorgen voor zowel een sociale, maatschappelijk en economische achterstand voor meisjes, aangezien zij opgroeien met moeders wiens financiële en maatschappelijke status en afhankelijkheid is verslechterd, waardoor zij minder kansen en mogelijkheden zullen krijgen?
Zie antwoord vraag 15.
Onderschrijft u dat dit ook zal leiden tot een voortzetting van de (kansen)ongelijkheid en naar alle waarschijnlijkheid een verslechtering van de fysieke, emotionele, maatschappelijke en economische gezondheid, gelijkwaardigheid en emancipatie van bepaalde bevolkingsgroepen, zoals bijvoorbeeld mensen van kleur, mensen in armoede, de LHQTBA+ gemeenschap en mensen met een fysieke en/of mentale beperking, die vaak al te kampen hebben met kansenongelijkheid, discriminatie en slechtere gezondheid?
Er is mij geen wetenschappelijk onderzoek en/of data bekend dat hierop wijst in Nederland. Wel voert dit kabinet een actief emancipatiebeleid, onder andere via de Emancipatienota20, en wordt stevig ingezet op kansengelijkheid in den brede. Ook heeft het kabinet ten tijde van de coronacrisis extra middelen ter beschikking gesteld voor een intensivering van de armoede- en schuldenaanpak21 en zet dit kabinet stevig in op de aanpak van armoede via de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden.22
Wat vindt u ervan dat de COVID-19-pandemie wordt aangemerkt als «de grootste terugslag in de arbeidsparticipatie van vrouwen en gendergelijkheid» in een eeuw? Vindt u, in retrospectief, nog steeds dat het coronabeleid gerechtvaardigd was, afgewogen tegen de schade ervan op de lange termijn, niet in de laatste plaats voor onze kinderen?
Zie mijn antwoord op vraag 15 en 16.
Deelt u de mening dat de COVID-19-pandemie heeft blootgelegd dat de fundamenten van een goed functionerende samenleving, zoals bijvoorbeeld zorg en onderwijs, voor een aanzienlijk deel zijn gebouwd op vrouwen en dat hun participatie en welzijn dus van cruciaal belang zijn voor het draaiende houden van de maatschappij en het voorkomen en bestrijden van crises? Zo ja, vindt u dan niet dat de aanpak van de coronapandemie fundamenteel fout is geweest, aangezien vrouwen onevenredig hebben geleden onder de maatregelen en een aantal belangrijke pijlers van de maatschappij daardoor onder nog grotere druk zijn komen te staan dan al het geval was?
Vrouwen en hun participatie en welzijn zijn – net als het welzijn en de werkomstandigheden van elke werkende, mantelzorger, en vrijwilliger – inderdaad van cruciaal belang voor de maatschappij en voor de arbeidsmarkt. Daarnaast is het belang van zowel zorg als onderwijs telkens expliciet en uitvoerig meegenomen in de afweging voor maatregelen die zijn getroffen tijdens de COVID-19-pandemie. De strategie van het kabinet bestaat uit twee nevengeschikte doelen; de toegankelijkheid van de zorg voor iedereen en de sociaalmaatschappelijke en economische vitaliteit en continuïteit. In deze doelen komt het welzijn van alle werknemers, patiënten, scholieren en studenten duidelijk terug als onderdeel van de gemaakte belangenafweging. Het is correct dat in deze sectoren meer vrouwen dan mannen werken23, maar de onderzoeken waarnaar u verwijst tonen niet aan dat vrouwen in Nederland en in de genoemde sectoren onevenredig hebben geleden onder de maatregelen. Ik wil niet ontkennen dat bepaalde burgers meer te maken hebben gehad met de gevolgen van COVID-19 en de impact van de maatregelen, maar ik deel de conclusie van het lid Van Haga op basis van deze informatie niet.
Hoe reflecteert u op het afgenomen vertrouwen in de zorg en het zorgstelsel dat door de coronacrisis en de maatregelen is aangewakkerd? Kunt u uitleggen waarom u denkt dat nog meer digitalisering, technologische innovaties, protocollaire zorg en diagnostiek, internationalisering en nog minder persoonlijke zorg op maat dit vertrouwen zullen terugbrengen?
Ik hecht er waarde aan dat diegenen die gebruik maken van zorg vertrouwen kunnen hebben in toegankelijke en kwalitatief goede passende zorg. Om zorg toekomstbestendig te houden, moeten we zorg anders organiseren: domeinoverstijgend, integraal en dichtbij de mens die zorg nodig heeft. Technologische en digitale innovatie kan daarbij behulpzaam zijn. We moeten de zorg ook meer organiseren in samenspraak met diegenen die zorg nodig hebben. Dat komt de zorg ten goede en ondersteunt ook het vertrouwen dat mensen hebben in de zorg. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) en in het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) wordt ook op meerdere plekken aangegeven dat burgers en patiënten meer moeten worden betrokken.
Kunt u uitleggen hoe alle bovengenoemde ontwikkelingen volgens u zullen bijdragen aan het aantrekken van de broodnodige werknemers in de zorg, terwijl dit juist grotendeels de reden is dat mensen de zorg verlaten?
Binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) zetten we vol in op goed werkgeverschap. Ik kijk hierbij primair naar werkgevers. Zij zijn verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid, ik ondersteun en faciliteer hen hierbij waar nodig. Het Programma TAZ focust op de volgende vijf thema’s als onderdeel van goed werkgeverschap:
Kunt u uitleggen waarom u de politieke keuze maakt om de zorg verder te distantiëren van de (zorgbehoefte van) de maatschappij, door de digitalisering en internationalisering onverminderd voort te zetten, terwijl inmiddels duidelijk is dat de kwaliteit van zorg en de kwaliteit van leven van de bevolking hierdoor niet verbetert en professionals aangeven dat het zorgstelsel instort en zij de sector in steeds grotere aantallen verlaten?
Ik deel uw stelling niet dat ik de keuze gemaakt zou hebben om de zorg te distantiëren van de maatschappij. Zie de beantwoording van vraag 20.
Informatie over voorkennis over vaccinatieschade bij Pfizer en de Nederlandse overheid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de voorkennis bij Pfizer over schade veroorzaakt door mRNA-vaccins, bij zwangere en borstvoedende vrouwen en ongeboren en pasgeboren kinderen?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de «Pregnancy and lactation cumulative review» van Pfizer?2
Ja.
Vanaf welk moment was u op de hoogte van de informatie/data/bevindingen die in dit document zijn opgetekend? Aangezien dit rapport data met betrekking tot de bijwerkingen van de coronavaccins bij zwangere en borstvoedende vrouwen en (ongeboren) baby’s bevat vanaf de start van de vaccinatiecampagne, kunt u aangeven of en wanneer deze informatie door Pfizer gedeeld is met de Nederlandse overheid en/of de Nederlandse overheid hier op enigerlei wijze kennis van heeft genomen, op welk moment en of hierover op dat moment contact is gezocht met Pfizer om hierover opheldering te vragen?
Het kabinet wordt niet op deze manier, rechtstreeks door de handelsvergunninghouder, op de hoogte gesteld van ontvangen meldingen van vermoede bijwerkingen (adverse events). Voor een toelichting op de wijze waarop meldingen worden gedeeld en onderzocht, verwijs ik naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 16 december jl.3 Als er signalen zijn die aanleiding geven tot een wijziging van het vaccinatiebeleid, dan wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Was u of uw voorganger, Minister de Jonge in zijn hoedanigheid als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op de hoogte van deze data van Pfizer? Zo ja, vanaf welk moment en wat is vanaf dat moment met die kennis gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Is Minister-President Rutte op de hoogte gebracht van deze data van Pfizer? Zo ja, op welk moment en wat heeft hij hiermee gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Waren meer/andere personen in het kabinet op de hoogte van deze informatie van Pfizer? Zo ja, wie, waarom, vanaf welk moment en op basis van welke bevoegdheid en wat hebben zij met deze informatie gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Waren ambtenaren op de hoogte van deze informatie van Pfizer? Zo ja, welke ambtenaren van welke departementen? Vanaf wanneer en wat hebben zij met deze informatie gedaan? Is deze informatie doorgegeven aan bewindspersonen? Zo ja, aan wie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien er iemand (bewindspersoon, ambtenaar, of anderszins gelieerd aan het kabinet en/of het coronabeleid en/of de vaccinatiecampagne), op de hoogte was van deze data van Pfizer, waarom is deze informatie dan niet direct gedeeld met de Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Indien de Nederlandse overheid op de hoogte was van deze informatie/data van Pfizer, zijn er met de farmaceut overeenkomsten gesloten over het geheimhouden van deze informatie? Zo ja, waarom, wat is er precies afgesproken en wie waren er allemaal betrokken bij deze afspraken?
Handelsvergunninghouders zijn wettelijk verplicht om ontvangen meldingen van vermoede bijwerkingen in te dienen bij de geneesmiddelenautoriteiten. Er zijn geen overeenkomsten gesloten over het geheimhouden van meldingen.
Weet u of en hoeveel vergelijkbare meldingen van bijwerkingen van/na/door coronavaccinatie bij zwangere en borstvoedende vrouwen en (ongeboren) baby’s er in Nederland bij het Lareb zijn gedaan? Zo ja, kunt u deze informatie delen? Zo nee, bent u bereid deze informatie op te halen en te delen met de Kamer?
Informatie over bij Lareb binnengekomen meldingen van vermoede bijwerkingen na COVID-19-vaccinatie is te raadplegen via www.lareb.nl/coronameldingen.
Waren bewindspersonen en/of andere prominenten van de coronacrisis in Nederland op de hoogte van het feit dat Pfizer wist dat het vaccin niet gelokaliseerd blijft in de schouderspier, maar zich wel degelijk door de rest van het lichaam verspreidt? Zo ja, wie waren daarvan op de hoogte, vanaf wanneer en is dit gedeeld met ambtenaren en/of bewindspersonen? Zo ja, waarom is de Kamer daarover niet geïnformeerd en waarom blijft u volhouden dat het spike-eiwit slechts korte tijd in het lichaam aanwezig blijft?
Er is niet beweerd dat het vaccin gelokaliseerd blijft in de schouderspier. Voor een toelichting op de werking van de mRNA-vaccins, verwijs ik naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 4 januari jl.4
Indien ambtenaren en/of bewindspersonen op de hoogte waren van deze data van Pfizer, waarom werd zwangere en borstvoedende vrouwen dan toch aangeraden om zich te laten vaccineren? Hoe verantwoordt u het risico dat hiermee is genomen met de gezondheid en de levens van vrouwen en kinderen?
Zie mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 31 augustus jl.5
Indien de Nederlandse overheid op enigerlei wijze op de hoogte was van deze data van Pfizer, waarom is het coronavaccinatieprogramma dan niet (tijdelijk) stilgelegd om onderzoek te doen naar de potentieel schadelijke gevolgen van de coronavaccins voor zwangere en borstvoedende vrouwen en (ongeboren) baby’s?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u voornemens om, naar aanleiding van deze data van Pfizer, in Nederland onderzoek te gaan doen naar de mogelijke schade van de coronavaccinaties bij zwangere en borstvoedende vrouwen en hun (ongeboren) baby’s?
Zie antwoord vraag 12.
Gaat u het vaccineren van zwangere en borstvoedende vrouwen tegen COVID-19 stopzetten? Gaat u deze doelgroep in Nederland actief informeren over de bevindingen van Pfizer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Het rapport van Unicef over het afnemende vertrouwen in vaccinaties voor kinderen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «48 miljoen kinderen niet gevaccineerd, mede door desinformatie en politieke polarisatie» naar aanleiding van het rapport van Unicef?1, 2
Ja.
Kunt u een analyse maken van de rol die de internationale overheden hebben gespeeld tijdens de coronacrisis en op welke manier deze kan hebben bijgedragen aan het afnemen van het vertrouwen in het vaccineren van kinderen?
Ik deel de aannames in de vragen niet. Internationale overheden hebben zich tijdens de coronacrisis ingezet door het stimuleren van onderzoek naar en het aanschaffen van veilige en effectieve COVID-19-vaccins ter bescherming van de volksgezondheid. Er is transparant en eerlijk gecommuniceerd over de coronavaccins, de bijwerkingen van de coronavaccins en de risico’s van het coronavirus. Dit geldt voor alle leeftijdsgroepen en dus ook voor kinderen. Ik verwijs naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 6 juli jl.3 en van 17 oktober jl.4
Denkt u niet dat als de overheid minder dwang en drang had toegepast bij het coronavaccinatieprogramma en echt eerlijke en transparante informatie had verstrekt over de nieuwe coronavaccins, de experimentele aard en de nog onvoldoende bekende risico’s daarvan en de risico’s van het coronavirus zelf voor kinderen, veel minder mensen wantrouwend en/of afwijzend tegenover vaccineren waren komen te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich dat al vroeg in de coronacrisis door (medische) experts werd gewaarschuwd voor de negatieve gevolgen voor het Rijksvaccinatieprogramma, door de grote druk die door de overheid op mensen werd gelegd om zich te laten vaccineren tegen het coronavirus en de daarmee samenhangende restricties voor en stigmatisering en demonisering van «vaccinweigeraars»? Hoe kijkt u in retrospectief naar deze waarschuwing?
In de communicatie over de COVID-19-vaccins is altijd duidelijk gemaakt dat vaccineren een vrije keuze is. Het kabinet heeft zich ook verschillende malen uitgesproken tegen het gebruik van vaccinatiedwang of -drang. Ik deel de mening dat er grote druk op mensen werd gelegd vanuit de overheid niet.
Vindt u het terecht dat het afnemende vertrouwen in vaccinaties voor kinderen toegeschreven wordt aan «desinformatie», terwijl de overheid zelf misleidende en feitelijk onjuiste informatie verstrekte over de coronavaccins en de effectiviteit/noodzaak daarvan (voor kinderen)?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Vindt u bovendien niet dat de overheid zelf een voedingsbodem heeft gecreëerd voor bepaalde (onjuiste) vaccinatie-theorieën, omdat er geen volledige/juiste/transparante informatieverstrekking vanuit de overheid was over de coronavaccinaties? Is het als gevolg daarvan niet logisch dat mensen het heft in eigen hand nemen en zelf op zoek gaan naar informatie, met alle (potentieel schadelijke) gevolgen van dien?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom is de overheid al jaren stelselmatig onvolledig transparant over vaccinaties en de (mogelijke) (potentiële) bijwerkingen daarvan en krijgt de bevolking nauwelijks de mogelijkheid om zich te bedienen van complete en wetenschappelijk voortschrijdende inzichten over vaccinaties en het Rijksvaccinatieprogramma? Waarom worden (nieuwe) vaccinaties stelselmatig gepresenteerd als «veilig en effectief», terwijl dat (nog) niet (van alle vaccins) als zodanig gesteld kan worden en waarom is er geen open en eerlijke voorlichting over mogelijke bijwerkingen die kunnen optreden, ook al zijn deze vaak bijzonder zeldzaam, en over het feit dat geen enkele medische behandeling ooit zonder enige risico’s is?
Ik herken de stelling van onvolledige transparantie over vaccinaties en de (mogelijke) bijwerkingen daarvan niet. Informatie over bijwerkingen bij vaccinaties is direct vindbaar op de site van het Rijksvaccinatieprogramma5. Tevens is op de website van bijwerkingencentrum Lareb6 in een digitale Kennisbank veel betrouwbare informatie te vinden over bijwerkingen van vaccins gebaseerd op de laatste stand van (internationaal) onderzoek. Ook wordt in de brochures7 van het RIVM, die ouders opgestuurd krijgen bij de uitnodiging voor een vaccinatie, gesproken over (mogelijke) bijwerkingen. De bijsluiters van vaccins zijn makkelijk vindbaar gemaakt onder andere via thuisarts.nl en via de site van het Rijksvaccinatieprogramma. Bovendien zet het RIVM door middel van deskundigheidsbevordering in op het (bij)scholen van jeugdgezondheidsprofessionals en andere zorgverleners onder andere over de veiligheid en (mogelijke) bijwerkingen van vaccins. Ouders en kinderen met zorgen en twijfels over vaccins en vaccinaties kunnen dan ook bij die professionals terecht met hun vragen.
Vindt u niet dat de overheid een bepaalde mate van vertrouwen moet hebben in het volk om, indien zij daadwerkelijk volledig en transparant zijn voorgelicht, een weloverwogen risico-analyse te maken op basis waarvan zij besluiten wel of niet deel te nemen aan (een deel van) het Rijksvaccinatieprogramma? Waarom wordt ingezet op het achterhouden en/of bagatelliseren/ontkennen van bepaalde (wetenschappelijke) informatie en hypotheses, in plaats van op het bevorderen van kennis over en autonomie van de individuele gezondheid en daarmee direct op het bevorderen van de algehele volksgezondheid?
Ik neem nadrukkelijk afstand van het idee dat er zou worden ingezet op het achterhouden dan wel bagatelliseren of ontkennen van informatie. Over (mogelijke) bijwerkingen van de vaccins die zijn opgenomen wordt duidelijk gecommuniceerd, zoals omschreven bij vraag 7. Het is wel zo dat beweringen die volstrekt onjuist zijn en een gevaar vormen voor deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma en daarmee de volksgezondheid worden ontkracht.
Kunt uitleggen waarom beleidsmatige en farmaceutische (en vermeend collectieve) belangen prevaleren boven het belang van de individuele gezondheid van burgers en de daarmee samenhangende waarborging van de volksgezondheid in het algemeen en op de lange termijn?
Dit is niet het geval. Juist vanwege het beschermen van de individuele- en/of volksgezondheid bieden we vaccinaties aan en dit wordt alleen gedaan na een positief advies van de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad beoordeelt in zijn advisering dan ook zorgvuldig de gezondheidswinst van vaccinaties, zowel voor de bevolking als voor individuen.
Bent u niet van mening dat de huidige tijdsgeest een andere communicatie- en informatiestrategie van de overheid vraagt, aangezien informatie niet langer slechts topdown vanuit officiële autoriteiten de burgers bereikt, maar overal en continu beschikbaar is en dat daarom juist van de overheid verwacht mag worden dat deze zoveel mogelijk, zo volledig mogelijk en zo transparant mogelijk informatie verstrekt, teneinde voor de burger als (aantoonbaar) meest betrouwbare informatiebron te kunnen worden gezien en ervoor te zorgen dat «desinformatie» niet bestreden hoeft te worden, maar simpelweg geen voedingsbodem en geen platform kan krijgen?
De aanpak Vol vertrouwen in vaccinaties richt zich onder andere op het verstevigen van de informatievoorziening. Er wordt door het RIVM gewerkt aan het beter laten aansluiten van communicatie op behoeften van specifieke doelgroepen. De doelgroepen worden hierbij ook actief betrokken. Er wordt doorlopend bekeken hoe informatie met betrekking tot het Rijksvaccinatieprogramma het best verstrekt kan worden.
Aangezien het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma al voor de coronacrisis afnam en er ook toen al een toegenomen trend van onjuiste informatie over (kinder)vaccinaties werd geconstateerd, waarom is de overheid niet toen al begonnen met het verstrekken van eerlijke(r) informeren over het nut en de noodzaak van het vaccineren van kinderen tegen bepaalde ziekten en de mogelijke (zeldzame) bijwerkingen daarvan en het helaas soms optreden van vaccinatieschade?
Zoals aangegeven in mijn eerdere antwoorden, is er geen sprake van niet eerlijk informeren over vaccinaties en de (mogelijke) bijwerkingen. Verder veronderstelt de vraag een verband tussen een dalende vaccinatiegraad en het niet juist informeren vanuit de overheid. Dit verband zie ik niet. Ondanks dat zet de overheid al sinds 2018 in op het continu verbeteren van de informatievoorziening over het Rijksvaccinatieprogramma voorheen met het actieplan Verder met Vaccineren en sinds 2022 met de aanpak Vol vertrouwen in vaccinaties.
Waarom maakt de overheid geen werk van het meer en vollediger registreren van bijwerkingen en vaccinatieschade, aangezien wij weten dat slechts een heel klein deel van de potentiële bijwerkingen gemeld wordt? Waarom worden burgers, huisartsen en andere zorgprofessionals niet actief attent gemaakt op de mogelijkheid en vooral ook de noodzaak van het melden van eventuele bijwerkingen en schade na vaccinaties, teneinde zo zoveel mogelijk kennis te vergaren over vaccinaties en de werking en gevolgen daarvan?
Naast de mogelijkheid van zelfstandig melden van bijwerkingen, voert Lareb ook actieve monitoring uit naar bijwerkingen van vaccinaties. Zo volgt Lareb bijvoorbeeld in onderzoek een geboortecohort om de bijwerkingen van het gehele Rijksvaccinatieprogramma in kaart te brengen.8 Door gebruik te maken van verschillende onderzoeksmethoden worden bijwerkingen zo goed mogelijk in kaart gebracht.
Wat vindt u van de waarschuwing van Unicef in haar rapport dat «het vertrouwen in vaccinaties niet het volgende slachtoffer van de pandemie mag worden, waardoor een golf van kindersterfte door mazelen, difterie of andere te voorkomen ziektes» kan optreden? Hoe reflecteert u op het vaccinatiebeleid en de informatieverstrekking daarover van de Nederlandse overheid van de afgelopen jaren? Bent u als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bereid (een deel van de) (politieke) verantwoordelijkheid voor het afnemend vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma en de afnemende vaccinatiebereidheid in Nederland op u te nemen?
Ik onderschrijf het belang van vaccinaties en het vertrouwen daarin. Om die reden is in 2018 naar aanleiding van de dalende vaccinatiegraad door de toenmalig Staatssecretaris van VWS gestart met het actieplan Verder met Vaccineren. In 2022 is het vervolg hierop «Vol vertrouwen in vaccinaties» van de Staatssecretaris van VWS van start gegaan. Vanuit het Ministerie van VWS wordt er vol ingezet om het vertrouwen in vaccinaties te vergroten en het laten stijgen van de vaccinatiegraad. Het is echter niet zo dat vertrouwen in vaccinaties volledig maakbaar is vanuit de overheid. Het vergt ook veel van de betrokken professionals die zich hier hard voor maken en de (inter)nationale maatschappij.
Hoe groot acht u de kans dat ziektes zoals de mazelen in Nederland weer om zich zullen grijpen door het afnemend vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma?
Het is niet mogelijk goed in te schatten hoe groot de kans op een uitbraak is. De kans op een uitbraak is het grootst is in gemeenschappen waar niet-gevaccineerden zich concentreren. De kans op een landelijke uitbraak doet zich voor als de vaccinatiegraad flink daalt in een groot deel van de bevolking. Dat is op dit moment niet het geval, maar als de vaccinatiegraad afneemt, neemt het risico op mogelijke uitbraken toe. Een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad is daarom erg belangrijk. In de brief «Vol vertrouwen in vaccinaties» heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer geïnformeerd over deze aanpak9.
Wat gaat u doen om het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma te herstellen? Gaat u uw informatie- en communicatiestrategie heroverwegen en op een eerlijker en vollediger manier informeren over alle (mogelijke) facetten van vaccinaties?
De aanpak Vol vertrouwen in vaccinaties die vorig jaar zomer aan de Kamer is toegestuurd richt zich op het vergroten van het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma. De aanpak richt zich op de volgende hoofdlijnen: het bewaken en versterken van het vertrouwen, het verstevigen van de informatievoorziening en het vergroten van de toegankelijkheid.
Hoe kijkt u in retrospectief terug op het besluit van de overheid om ook kinderen grootschalig te vaccineren tegen het coronavirus, terwijl daarvoor geen noodzaak was? Bent u voornemens om die strategie bij een volgende infectieziekte-uitbraak waarbij kinderen geen (groot) gevaar lopen te heroverwegen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Indien u een volgende keer opnieuw grootschalig gaat vaccineren bij kinderen, gaat u ouders dan in ieder geval wel volledig informeren over alle eventuele, nog onbekende, risico’s en lange termijn gevolgen die het vaccineren van hun kinderen met zich mee zouden kunnen brengen?
Zie antwoord vraag 16.
Indien op termijn blijkt dat er kinderen (ernstige) schade opgelopen hebben na/door een coronavaccinatie, zal de Nederlandse Staat dan, in tegenstelling tot bij het vaccin tegen de Mexicaanse Griep, wel aansprakelijkheid erkennen voor deze schade? Welke criteria hanteert de Staat daarvoor?3
Het is lastig om hier in zijn algemeenheid uitspraken over te doen, aangezien dit per individueel geval beoordeeld zal moeten worden. De rol van de overheid bij (langdurige) klachten na vaccinatie is echter beperkt. De producent is verantwoordelijk voor de veiligheid van het coronavaccin, dit geldt dus ook voor het vaccin voor kinderen. Op grond van de aankoopcontracten tussen de overheid en de producenten kan de overheid onder specifieke en strikte voorwaarden het risico met betrekking tot de aansprakelijkheid van de producent overnemen. Over de inhoud van deze voorwaarden kan ik geen uitspraken doen gezien het vertrouwelijke karakter van de aankoopcontracten.
De antwoorden op eerder gestelde vragen omtrent de risico´s van insectenconsumptie (2023Z00861) |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Waar vindt men de regel dat naast de wetenschappelijke naam ook altijd de Nederlandse naam op het etiket dient te staan, indien er insecten in een product zijn verwerkt? Geldt deze regel voor iedere vorm waarin de insecten in het product zijn verwerkt, bijvoorbeeld gemalen, fijngestampt, bevroren, gekookt of uitgemolken? Geldt dit ook voor insecten verwerkt in dierenvoer en voor producten van buiten Europa?
Insecten voor humane consumptie zijn novel foods (nieuwe voedingsmiddelen). Voordat een bedrijf een novel food in de Europese Unie (EU) op de markt mag brengen is een toelating vereist. Alle toegelaten novel foods zijn te vinden in de Unielijst van novel foods op de website van de Europese Commissie (EC)1. Hier staan onder andere alle voorwaarden waaronder een novel food op de markt gebracht mogen worden, zoals de specifieke etiketteringsverplichtingen voor insecten met betrekking tot de naam en in welke vorm het insect verwerkt is.
Voor wat betreft insecten die verwerkt worden in diervoeders (ook al komen ze van buiten Europa) hangt het af van de manier waarop het voer wordt geleverd, welke etiketteringseisen gelden. Bijvoorbeeld of het voer in verpakking of bulkgoed geleverd wordt. Op de website van de NVWA staat een infoblad2 dat aangeeft welke gegevens vereist zijn afhankelijk van de omstandigheden.
Deelt u mening dat het een kwalijke zaak is, indien consumenten tegen hun wil in onbewust insecten consumeren, omdat het label geen (duidelijke) aanduiding geeft? Heeft u onderzocht of de etiketteringsplicht juist wordt nageleefd?
Wanneer er insecten die zijn toegelaten als novel food in levensmiddelen verwerkt zijn dient op het etiket de wetenschappelijke naam, Nederlandse naam en de vorm van verwerking te staan. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ziet hierop toe. Consumenten die geen insecten willen consumeren kunnen dus op het etiket checken of er insecten in het betreffende levensmiddel verwerkt zijn.
Wanneer is precies sprake van dit «nodig achten» en wie beoordeelt dit, met betrekking tot uw antwoord op vraag 5: «wanneer nodig geacht, worden er in de toelating van het novel food etiketteringseisen gesteld ten aanzien van allergeniciteit»?
Om een toelating te krijgen om een novel food in de EU op de markt te brengen moet een bedrijf een veiligheidsdossier indienen bij de EC, welke wordt beoordeeld door European Food Safety Authority (EFSA). EFSA brengt over de beoordeling van het veiligheidsdossier een advies uit. Een positieve beoordeling van EFSA vormt de basis van een marktoelating op de EU-markt na goedkeuring door de EC en de EU-lidstaten. Wanneer bij de veiligheidsbeoordeling aanwijzingen worden gevonden dat een novel food een allergische reactie zou kunnen veroorzaken bij consumenten met een bepaalde bekende allergie, worden er etiketteringseisen gesteld met betrekking tot het desbetreffende allergeen.
Hoe beoordeelt u het feit dat producten met insecten(-meel) al in de supermarkt liggen, terwijl Professor Dr Ine van der Fels-Klerx stelt dat de Wageningen University & Research (WUR) nog volop bezig is met het onderzoek naar de veiligheid hiervan? Hoe beoordeelt u haar conclusie dat onder andere in het European Food Safety Authority (EFSA) rapport over de veiligheid van chitine in meelwormen veel data ontbreken en hierdoor een discussie onmogelijk is?1, 2
Zoals in het door u aangehaalde artikel wordt aangegeven, zijn de insecten die nu als novel food op de markt in de EU zijn toegelaten veilig voor humane consumptie. Deze insecten zijn uitgebreid op hun veiligheid beoordeeld. Er zijn veel meer soorten (ongeveer 2100) insecten die wereldwijd door mensen geconsumeerd worden. Zoals aangegeven in het artikel is er weinig literatuur beschikbaar over de voedselveiligheid van al die soorten. Dit betekent niet dat het consumeren van deze soorten onveilig is, maar het is gewoonweg nog niet onderzocht. Het risico ten aanzien van chitine in de kleine meelworm is meegenomen in de beoordeling van EFSA. EFSA concludeert dat rekening houdend met de samenstelling en de voorgestelde gebruiksvoorwaarden van de kleine meelworm de consumptie ervan vanuit voedingsoogpunt geen nadelig effect heeft.
Bent u op de hoogte van de vele discussies die zich al meer dan 10 jaar lang voordoen, ook in de Tweede Kamer en het Europees Parlement, die vraagtekens plaatsen bij de onafhankelijkheid van de EFSA, gezien het feit dat u in uw eerdere antwoorden meerdere malen naar de EFSA als beoordelend instituut van de Europese Unie (EU) verwijst? Kent u ook het rapport van de Corporate Europe Observatory, die heeft geconcludeerd dat meer dan de helft van de EFSA onderzoekers banden heeft met de industrie? Hoe beoordeelt u het feit dat de EFSA de toelating van insecten als consumptiemiddel al gedoogde voordat de veiligheidsonderzoeken waren afgerond?3, 4, 5, 6, 7
Ja, ik ben hiervan op hoogte. Het rapport van Corporate Europe is mij ook bekend. De onafhankelijkheid van EFSA is essentieel voor het waarborgen van de onpartijdigheid van de risicobeoordeling van levensmiddelen in Europese verband. Dit onderwerp heeft de nodige aandacht op bestuurlijk niveau binnen EFSA, wat blijkt uit de meest recente verslagen van de nieuwe ingestelde Raad van Bestuur van EFSA. De discussies in dit kader zullen in de komende maanden tot een besluit leiden over het voorkomen van belangenverstrengelingen bij EFSA-medewerkers. Uw veronderstelling/uitspraak dat de EFSA de toelating van insecten als consumptiemiddel al gedoogde voordat de veiligheidsonderzoeken waren afgerond is mij niet bekend en ook onjuist.
Zou u, ondanks uw antwoord op de vraag dat niet bekend is of individuele insectenkwekers financiële ondersteuning krijgen, dit toch willen onderzoeken aangezien het hier om miljoenen euro’s gaat die veelal via regionale investeringsorganen, zoals de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM) en OostNL uit belastinggeld worden betaald? Kunt u deze gegevens met de Kamer delen?8, 9
Vanuit de ministeries van LNV en VWS worden geen subsidies verstrekt aan individuele insectenkwekers. In welke mate regionale investeringsorganen dat wel doen wordt niet centraal bijgehouden en zal veelal vertrouwelijk van aard zijn. Het valt niet onder de taken van genoemde ministeries deze cijfers te achterhalen.
Wat vindt u van het bericht dat insectenkwekerij Protifarm uit Ermelo, na het ontvangen van miljoenen aan Nederlandse subsidies in 2019, deze week Nederland heeft verlaten en de werknemers op straat staan?10
Het bericht dat Protifarm Nederland grotendeels gaat verlaten is geen leuk bericht. Ik had liever gezien dat het bedrijf in zijn geheel in Nederland was gebleven en zich hier verder had ontwikkeld. Protifarm is echter een bedrijf dat moet concurreren op de bestaande markt. Daarbij gelden bedrijfseconomische regels als onder meer het behalen van voldoende winst en het beheersen van de kosten. Soms moeten er op grond van die regels indringende besluiten worden genomen. Dat is voor andere bedrijfstakken niet anders.
Erkent u dat het concrete doel van het kabinet, om de verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten in het dieet van consumenten in 2030 te laten verschuiven van een 60/40 procent balans naar een balans van 50/50 procent zoals staat in antwoorden van Minister van der Wal, kan worden bijgesteld indien uit wetenschappelijk onderzoek naar voren komt dat dierlijke eiwitten unieke goede eigenschappen bezitten en niet of deels vervangbaar zijn door plantaardige producten?11
Op verzoek van de Minister van LNV en de Staatssecretaris van VWS werkt de Gezondheidsraad op dit moment aan een advies over de duurzaamheids- en gezondheidsaspecten van de eiwittransitie in het voedingspatroon, waarbij ook aandacht is voor de verschillende doelgroepen die er in de populatie zijn. Dit advies richt zich op het huidige 50/50 doel, en een mogelijke verscherping naar 40/60. In het najaar van 2023 wordt dit advies verwacht, waarna het betrokken zal worden bij het verder vormgeven van het voedselbeleid, waaronder het beleid op de eiwittransitie. De doelstelling voor 2030 is niet in beton gegoten, nieuwe wetenschappelijke inzichten of ontwikkelingen kunnen tot een heroverweging van de doelstelling leiden.
Schaart u de door de EFSA toegelaten insecten onder de noemer «dierlijk eiwit»? Zo ja, wat is het percentage dat wordt nagestreefd voor insecten om deel uit te maken van de 50 procent dierlijke eiwitten in 2030?
Voor nu worden insecten inderdaad gezien als dierlijke eiwitten. Er is veel verschil tussen verschillende dierlijke eiwitbronnen, wanneer we kijken naar bijvoorbeeld broeikasgasemissies en landgebruik. Voor insecten zijn deze lager dan voor bijvoorbeeld de productie van rundvlees.
Bij de ambitie voor de eiwittransitie om in 2030 50% van onze eiwitconsumptie te laten bestaan uit dierlijke eiwitten wordt geen verdere onderverdeling gemaakt in verschillende voedingsmiddelen (bijvoorbeeld kip, rund of insecten). De basis voor de ambitie op eiwitconsumptie zijn de adviezen uit de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum, waarbij zowel gezondheid als duurzaamheid belangrijk zijn.
Bent u zich ervan bewust dat steeds meer wetenschappelijke onderzoeken inderdaad uitwijzen dat er geen volwaardige plantaardige vervanging van dierlijke eiwitten bestaat?12
Op dit moment wordt veel onderzoek gedaan naar de gezondheids- en duurzaamheidsaspecten van een meer plantaardig dieet. De Gezondheidsraad neemt in haar advies, zie ook het antwoord op vraag 8, de laatste stand van de wetenschap mee, waarbij er ook aandacht is voor de verschillende doelgroepen in de maatschappij.
Het belangrijkste uitgangspunt van het huidige voedselbeleid is een volwaardig voedingspatroon, waarbij gezondheid en duurzaamheid twee belangrijke pijlers zijn. Dit in lijn met de adviezen uit de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Aan de eiwitbehoefte van een volwassene kan met voeding op verschillende manieren voldaan worden. Op dit moment krijgen de meeste Nederlanders voldoende eiwitten binnen, waarbij een groot gedeelte van de bevolking zelfs meer eiwitten consumeert dan nodig is. Een belangrijke stap met betrekking tot onze eiwitconsumptie, gelet op duurzaamheid en gezondheid, is om gemiddeld in Nederland minder dierlijke eiwitten te consumeren.
Is er bij de onderzoeken naar de bereiding van insecten, waarbij vaak sprake is van een langzame dood door uithongering, extreme hitte of kou, rekening gehouden met het ervaren van pijn van de beestjes?13
In een brief aan uw Kamer (kenmerk DGA/19026749) van 11 maart 2019 (Kamerstuk 33 043, nr. 96) heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangegeven aan te sluiten bij de redeneerlijn van de Raad voor Dierenaangelegenheden dat ook in het geval van wetenschappelijke onzekerheid of onbekendheid met het voelend vermogen we op basis van voorzorg ongewervelde dieren behandelen als ware zij voelende wezens en daarmee dieren van wie we de intrinsieke waarde erkennen. De discussie rond de intrinsieke waarde is ingewikkeld omdat er verschillende houdingen ten opzichte van insecten in de samenleving bestaan. Aan de ene kant worden ze als plaagdieren (op soms vreselijke manieren) bestreden en aan de andere kant leeft de wens verantwoording af te leggen over de wijze waarop ze als productiedier worden gehouden en gebruikt. Bij het als productiedier doden van insecten wordt van het laatste uitgegaan.
Zou u deze vragen zonder uitstel binnen de gebruikelijke tijd willen beantwoorden in verband met een te organiseren evenement?
Dit is helaas niet gelukt. Op 10 mei is er een uitstelbrief verzonden.
Het azc in Budel |
|
Wybren van Haga (BVNL), Hans Smolders (FVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de helft van de omwonenden asielzoekerscentrum (azc) Budel het liefst ziet verdwijnen?1
Ja.
Deelt u de mening dat omwonenden van het azc lang genoeg in de ellende hebben gezeten en dat het uw plicht is om een einde te maken aan diefstal, intimidatie en onveilige situaties, welke schering en inslag zijn? Zo ja, heeft u de bereidheid om het azc Budel per direct te sluiten? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ik ben bekend met de uitkomsten van de bewonersenquête die in opdracht van de gemeente Cranendonck is uitgevoerd. Een belangrijk deel van de inwoners van de gemeente Cranendonck heeft zorgen over de overlast die wordt veroorzaakt door asielzoekers. Deze zorgen deel ik. Ik vind overlastgevend of agressief gedrag door wie dan ook absoluut onaanvaardbaar. Tegen mensen die de gastvrijheid van Nederland misbruiken en voor overlast zorgen, past een harde aanpak. Gastvrijheid mag niet ten koste gaan van veiligheid.
Om de overlast in Cranendonck aan te pakken zijn meerdere maatregelen genomen. Zo is sinds begin maart een toezichtteam actief op straat, in het openbaar vervoer en in het stationsgebied. Op het COA-terrein zijn maatregelen getroffen om overlast preventief aan te pakken. Voorts is het Inwonerscollectief Cranendonck in samenwerking met medewerkers van het COA gestart met de uitvoering van het verbindingsplan om de verbinding tussen de bewoners van de COA-locatie en de inwoners van de gemeente te verbeteren.
De opvanglocatie in de gemeente Cranendonck vervult een zeer belangrijke rol in het opvanglandschap. Ik ben en blijf met de gemeente Cranendonck, de provincie, het COA en andere belangrijke partners in gesprek over de toekomst van het aanmeldcentrum. Daarbij zijn draagvlak en een veilige leefomgeving belangrijke thema’s. Alle betrokkenen, waaronder mijzelf, zullen ons ervoor inzetten om dit te verbeteren.
Welke verplichtingen voelt u richting de bewoners in de omgeving van het azc Budel die zeggen dat de overlast die zij ervaren de laatste jaren alleen maar is toegenomen?
Ik onderschrijf dat overlast door asielzoekers de veiligheid en het veiligheidsgevoel van bewoners en ondernemers in de samenleving onder druk zet. Ik blijf mij daarom inzetten voor de aanpak van overlastgevende asielzoekers. Op 9 mei jl. heb ik de Tweede Kamer hierover bij brief geïnformeerd.2
Alle inzet is er nu op gericht om rust op en rondom de COA-locatie in Cranendonck te krijgen. Om de leefbaarheid en veiligheid van het aanmeldcentrum en het stationsgebied te versterken, is geld beschikbaar gesteld. De maatregelen worden nu uitgewerkt. Samen met de gemeente, de provincie, het COA en andere belangrijke partners ben en blijf ik in gesprek over eventuele aanvullende maatregelen om de overlast te beperken.
De aanhoudende asielcrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat de komende jaren er vele duizenden asielzoekers meer naar Nederland reizen dan eerst gedacht en dat het aantal asielzoekers dat wordt verwacht in 2023 volgens het hoogste scenario iets boven de 76.000 personen ligt?1
Ja, ik ben bekend met de genoemde berichtgeving en inventarisatie. Ik onderschrijf dat nog veel werk verzet moet worden om ervoor te zorgen dat iedereen met een daartoe strekkend recht verzekerd is en blijft van een opvangplek. In diverse brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over de kabinetsbrede aanpak om de opgave op het asieldomein aan te pakken, meest recentelijk op woensdag 24 mei 2023.2
Specifiek ten aanzien van Ter Apel vul ik graag aan dat ik mij maximaal inzet om een herhaling van de crisissituatie van vorig jaar te voorkomen. Het uitgangspunt voor alle betrokken partijen is dat de maximumcapaciteit van 2.000 personen te allen tijde in acht wordt genomen. Daartoe heb ik verschillende kortetermijnmaatregelen genomen, waaronder het opschalen van de personele capaciteit ten behoeve van de identificatie en registratie van asielzoekers en het inzetten van een voorportaallocatie in Assen per 1 juli 2023 waar ongeïdentificeerde asielzoekers tijdelijk kunnen verblijven. Ook andere maatregelen zijn voorzien, zoals de realisatie van grootschalige en kleinschalige opvang- en doorstroomlocaties. Mocht dit evenwel niet voldoende zijn dan ben ik genoodzaakt verdergaande maatregelen te treffen, waarbij gedacht kan worden aan het tegengaan van doelgroepbeperkingen en het plaatsen van vergunninghouders in hotels. Bij relevante ontwikkelingen wordt u uiteraard geïnformeerd. De zoektocht naar aanvullende locaties met een soortgelijke functie is in volle gang.
Bent u bekend met de inventarisatie van de NOS waaruit blijkt dat er deze zomer alweer een crisissituatie bij aanmeldcentrum Ter Apel zal ontstaan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de berichtgeving rondom premier Rutte waarbij hij naar aanleiding van de nieuwe hoge instroomcijfers waarschuwde dat het «niet uit te sluiten» is dat het aanmeldcentrum in Ter Apel weer dusdanig volloopt dat mensen in het gras moeten slapen en waarin hij stelt dat het asielprobleem sinds afgelopen zomer alleen maar groter is geworden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat premier Giorgia Meloni in Italië de noodtoestand heeft uitgeroepen vanwege de explosieve stijging van illegale immigranten?
Ja. Italië ziet een grote toename van irreguliere aankomsten met name over zee dit jaar en de daarmee gepaard gaande volle opvangcentra. Dit jaar hebben al meer dan 31.000 migranten de Italiaanse kust bereikt, bijna vier keer zo veel als in dezelfde periode vorig jaar. Toen waren dat er 8.000. Dat is zorgelijk. Deze toename van migratie ziet het kabinet als een gemeenschappelijke Europese verantwoordelijkheid, dus een Europese oplossing is nodig. Mede hierom sprak ik woensdag 19 april 2023 met mijn Italiaanse collega Piantedosi over Europese oplossingen.
Zoals uw Kamer weet zet het kabinet zich binnen de EU al geruime tijd in voor meer grip op migratie. Dat gaat via twee sporen, waarover ik ook met mijn Italiaanse collega sprak. Ten eerste, nieuwe wetgeving. Het Europese Migratie- en Asielpact, waarover de onderhandelingen gestaag vorderen, moet een structurele oplossing bieden. Het kabinet hoopt tijdens de Europese Raad van juni 2023 met de lidstaten op belangrijke elementen het eens te worden. Daar werkt het kabinet hard aan.
In de tussentijd is ook resultaat nodig, dat is het tweede element. De premier zette zich daar met alle regeringsleiders voor in tijdens de Europese Raad van februari 2023. Daar zijn goede Europese acties geformuleerd (zoals het versterken van de buitengrenzen met meer geld en asielgrensprocedurepilots, naleven van de huidige Dublin regels, en intensivering van de EU inzet ten aanzien van gelijkwaardige en duurzame migratiepartnerschappen), nu moeten deze afspraken worden omgezet in acties. Daar zit het kabinet bovenop; op de eerstvolgende Europese Raad zullen de regeringsleiders de balans opmaken.
Deelt u de mening dat het uitroeien van een noodtoestand inzake de asielcrisis gezien de huidige ontwikkelingen voor Nederland ook geen overbodige luxe zou zijn? Zo ja, wilt u deze noodtoestand per direct uitroepen?
In antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief aan uw Kamer van 4 november 2022. In die brief zijn de uitkomsten neergelegd van de juridische verkenning op asielbeslisstop en instroombeperking o.a. op de voet van artikel 111 van de Vreemdelingenwet 2000.3 De brief bevat onder meer de conclusie dat op dit moment niet gerechtvaardigd gesproken kan worden van buitengewone omstandigheden als bedoeld in (artikel 110 en) 111 Vw2000, alsook dat niet kan worden afgeweken van de regels die het Europees recht stelt.
Wilt u het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag uit 1951 betrekken bij het uitroepen van de noodtoestand? Zo neen, waarom niet?
In antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van 3 juli 2020. Die brief bevat de kabinetsreactie op de verkenning door mr. J.P.H. Donner en mr. dr. M. den Heijer van de vraag of, en zo ja op welke wijze, het Vluchtelingenverdrag uit 1951 bij de tijd moet worden gebracht om een duurzaam juridisch kader te kunnen bieden voor het internationale asielbeleid van de toekomst. Onder meer is toegelicht dat de mogelijkheid voor opzegging van het Vluchtelingenverdrag voor een EU-lidstaat als Nederland prohibitief is.4
Wilt u een deal met Rwanda om asielzoekers daar hun asielprocedure te laten afwachten betrekken bij het uitroepen van de noodtoestand? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet zet in op brede, gelijkwaardige migratiepartnerschappen met derde landen, om irreguliere migratie tegen te gaan en terugkeer te bevorderen. Het ondersteunen van partnerlanden bij asielprocedures, opvang- en terugkeer is onderdeel van deze inzet. Het bilaterale spoor en de Europese inzet liggen daarbij in het verlengde van elkaar. Het verplaatsen van asielopvang en -procedures naar partnerlanden is een specifieke vorm daarvan, die risico’s en complexe uitdagingen met zich mee brengt, ook op juridisch gebied. Nederland is gebonden aan EU asielwet- en regelgeving.
Het kabinet zet zich er tijdens huidige onderhandelingen over het Asiel- en Migratiepact wel voor in dat het zogeheten banden criterium, de voorwaarde dat een afgewezen asielzoeker een band moet hebben met het betreffende veilig geachte derde land, wordt versoepeld.
Heeft u de bereidheid om onderstaand vijf-puntenplan bij de uit te roepen noodtoestand?2 Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo neen, waarom niet?
Met betrekking tot de onmiddellijke asielstop wordt verwezen naar de in het antwoord op vraag 5 aangehaalde Kamerbrief van 4 november 2022.
Met betrekking tot de intensivering van het grenstoezicht merkt het kabinet op dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 november 2022 heeft besloten om het operationeel toezicht door de Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV)-eenheden van de Koninklijke Marechaussee (KMar) voor een periode van zes maanden te intensiveren.6 De intensivering van de MTV-controles heeft als doel: 1) de bestrijding van irreguliere migratie in het algemeen, het buigen van de migratiestromen naar Nederland waarmee mogelijk de druk op de asielopvang kan worden verlicht en de bestrijding van mensensmokkel in het bijzonder; 2) het voorkomen van mensonterende incidenten (zoals de omgekomen vreemdelingen in vrachtwagens) en 3) het voorkomen van substantiële incidenten voor de openbare orde en nationale veiligheid in Nederland. Op dit moment wordt de intensivering van de MTV-controles met het licht op het aflopen van de periode van zes maanden samen met de KMar bezien. Hierbij wordt ook gekeken naar de effecten die de intensivering tot gevolg heeft gehad.
Met betrekking tot de mini-Schengenzone van omliggende landen werkt het kabinet met gelijkgezinde landen aan een sterker, toekomst- en crisisbestendiger Schengengebied ten aanzien van zowel de binnen- als buitengrenzen. Nederland overlegt regelmatig met buurlanden en gelijkgezinde lidstaten over de versterking van de buitengrenzen, het beperken van irreguliere binnenkomsten en het voorkomen van secundaire migratie. Volgens het kabinet ligt de oplossing voor zowel de korte als lange termijn voornamelijk in het verbeteren van het buitengrensbeheer, zoals betere registratie van asielzoekers en asielgrensprocedures, inclusief effectieve terugkeer. Dit betreft een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de EU. De inzet van het kabinet heeft o.a. geresulteerd in de recente Conclusies van de Europese Raad van februari jl., waarin is bepaald dat de Europese Unie vastbesloten is te blijven zorgen voor doeltreffende controle van haar land- en zeebuitengrenzen en daarbij onder meer de Commissie heeft opgeroepen om onmiddellijk aanzienlijke EU-fondsen en -middelen te mobiliseren om de lidstaten te ondersteunen bij het versterken van het buitengrensbeheer en pilotprojecten in lidstaten te financieren die bijdragen aan het EU-buitengrensbeheer. In de komende Europese Raad van 29-30 juni 2023 zal gerapporteerd worden over de voortgang van deze maatregelen. Het kabinet zal de komende tijd in diverse gremia en bilaterale gesprekken aandacht blijven vragen voor de voortgang hiervan en zal waar mogelijk ondersteuning bieden.
Daarnaast zet het kabinet zich voor de langere termijn in voor het verankeren van handelingsperspectief in de nieuwe Schengengrenscode wanneer sprake is van grootschalige secundaire migratiebewegingen binnen het Schengengebied. Dit wordt zo ook uitgedragen in gezamenlijkheid met gelijkgezinde lidstaten. Het kabinet hoopt dat spoedig gestart kan worden met de onderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie. Op dit moment beraadt het Europees Parlement zich nog over zijn onderhandelingspositie.
Met betrekking tot de directe uitzetting van mensen uit veilige landen geef ik het volgende mee. Daar wordt al op ingezet. Bij vreemdelingen uit veilige landen van herkomst wordt namelijk de asielaanvraag in een verkorte procedure behandeld. Dat kan omdat de asielzoeker weinig kans maakt op een verblijfsvergunning. Bij een afwijzing door de IND dient de vreemdeling Nederland snel te verlaten. DT&V, IOM en diverse ngo’s kunnen eventueel bij vrijwillig vertrek ondersteunen. Gedwongen terugkeer komt in beeld wanneer iemand niet bereid is uit eigen beweging te vertrekken.
Ten aanzien van het strafbaar stellen van illegaliteit geef ik het volgende mee. Zoals in het Coalitieakkoord staat aangegeven, zet het kabinet erop in om de Vreemdelingenwet zo te wijzigen dat het middel van de ongewenstverklaring ook betrekking kan hebben op uitgeprocedeerde asielzoekers die weg moeten, die weg kunnen, maar die niet meewerken aan hun terugkeer of vertrek. De ongewenstverklaring, in samenhang met artikel 197 Sr, is een juridisch instrument dat een gevangenisstraf (van ten hoogste zes maanden) mogelijk maakt voor vreemdelingen die in weerwil van de ongewenstverklaring in Nederland verblijven. De ongewenstverklaring kan dus als een gekwalificeerde vorm van strafbaarstelling van onrechtmatig verblijf worden gezien. Een vreemdeling kan pas strafrechtelijk worden vervolgd, nadat het terugkeerproces is doorlopen en de vreemdeling door zijn eigen toedoen niet is teruggekeerd.
Deelt u de mening dat als er nu via een noodwet3 geen immigratiebeperkende maatregelen worden genomen, Nederland ten onder gaat aan de overbevolking? Zo ja, gaat u zo’n noodwet snel invoeren? Graag een gedetailleerd antwoord.
In antwoord op vraag 5 is reeds, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 4 november 2022, aangegeven dat wat betreft de reguliere asielstromen geen sprake is van een buitengewone omstandigheid die de toepassing van het in die brief geduide noodrecht rechtvaardigen. Uiteraard laat dit onverlet dat het kabinet zich inzet om meer grip te krijgen op irreguliere migratie naar en binnen de Unie. Daartoe wordt onder meer gewezen op de inzet zoals geschetst in de antwoorden op de vragen 4 en 8 en de, in de beantwoording van de vragen 1 t/m 3 gememoreerde, Kamerbrief van 28 april jl.
Het feit dat Brabant een broeinest is voor criminelen. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het Brabantse buitengebied steeds vaker een paradijs voor criminelen is en dat drugsrunners, drugslabs en martelcontainers welig tieren?1
Ik ben bekend met het Algemeen Dagblad artikel «Waarom Brabant broeinest is voor criminelen: «Gaat niet om geografische ligging»» van 16 april 2023.
Bent u bekend met het feit dat de aanpak van ondermijnende criminaliteit vooral gericht is op de steden, dat de overheid in het buitengebied minder actief en zichtbaar is en dat in kleinere gemeenten er gewoonweg veel minder personele capaciteit beschikbaar is voor opsporing, handhaving en preventie?
De negatieve effecten van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zijn overal voelbaar in ons land, zowel in de steden als in het buitengebied. De aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit richt zich op het bestrijden en oprollen van drugscriminelen waar zij actief zijn, waarbij de beschikbare middelen evenwichtig verdeeld worden. Er wordt hierbij rekening gehouden met de urgentie en waar de grootste winst te behalen is. Voorbeelden hiervan zijn de middelen voor de regionale versterking.
In het buitengebied is vaak sprake van kleinere overheidsorganen met minder capaciteit/specialistische kennis per vierkante kilometer en/of inwoner.
Om deze problematiek het hoofd te bieden is een nauwe samenwerking, kennis en informatiedeling tussen overheidspartners noodzakelijk. Ook de bewoners en ondernemers(organisaties) in de gebieden spelen een belangrijke rol in het voorkomen van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Onder andere door de meldingsbereidheid van inwoners te vergroten, kan de aanpak worden ondersteund. Zo financier ik in de vorm van een pilot de aanstelling van een vertrouwenspersoon veilig buitengebied bij het Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO). Boeren kunnen in vertrouwen vragen stellen en advies of hulp vragen. In de lokale media is hier veel aandacht voor, waardoor onderwerpen die de vertrouwenspersoon aandraagt vaak opvolging krijgen. De pilot heeft verlenging van financiering gekregen tot maart 2026 wegens succesvolle opbrengsten. In het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is mede daarom toegezegd bij twee andere brancheorganisaties een vertrouwens- persoon aan te stellen. Hierover worden nu ook gesprekken gevoerd met brancheorganisaties uit de agrarische sector. Daarnaast wordt ook in 2023 het instrument Veilig buitengebied voor gemeenten vergoed.
Ook binnen het samenwerkingsverband van de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) en onder het RIEC-convenant worden vanuit de regionale versterkingsgelden diverse initiatieven ontplooid. Het RIEC Midden-Nederland en het RIEC Oost-Nederland kennen bijvoorbeeld al districtelijk programma- coördinatoren Ondermijning. Samen met de gemeenten in een district wordt daarbij onder ander gewerkt aan een «basis op orde via een lokale norm voor de aanpak ondermijning». Daarnaast is het buitengebied als bestuurlijk focusthema aangewezen door het RIEC Noord-Nederland en investeren ook RIEC Limburg, RIEC Den Haag, RIEC Oost-Nederland en de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland in het vergroten van «awareness» en het organiseren van toezicht en handhaving in het buitengebied vanuit het doel om te komen tot een «weerbare samenleving».
Binnen de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland is een «expert kwetsbare wijk» aangesteld die zich inzet voor het versterken van bewustwording bij bewoners in kwetsbare wijken en het buitengebied. Het verhogen van de meldingsbereidheid en het smeden van weerbaarheidscoalities maakt daar onderdeel van uit. Ook binnen het focusthema «logistieke knooppunten en transport» zijn er bij de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland lopende initiatieven die zich richten op het «achterland», zoals bedrijventerreinen, het buitengebied en loodsen. In bredere zin investeert de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland een flink deel van het budget in het versterken van de capaciteit van de partners binnen het samenwerkingsverband, waaronder dat van de politie.
Als het gaat om opsporing en handhaving dan hebben we inderdaad te maken met schaarste. Als Minister ben ik conform de Politiewet 2012 verantwoordelijk voor de verdeling van sterkte over de regionale eenheden. Dit gebeurt na overleg in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie. De wijze waarop (eventuele) nieuwe sterkte wordt verdeeld (de sterkteverdelingssystematiek) wordt op dit moment vernieuwd, waarbij aandacht is voor de werklast van de regionale eenheden, en ook voor de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de politie. Verdeling binnen de regionale eenheid is de verantwoordelijkheid van de burgemeesters, de hoofdofficier van justitie en de politie. Uit de gesprekken die ik voer – zowel in het landelijk overleg als in de regio en recent nog in West Brabant – blijkt hierbij ook nadrukkelijk aandacht voor de verdeling tussen stad en platteland binnen een eenheid.
Heeft u de bereidheid om een speciaal team Brabantcops tegen drugsrunners, drugslabs en martelcontainers in het leven te roepen, dat zichtbaar wordt in het buitengebied, leegstaande loodsen en schuren controleert en contact legt met bewoners om de nu lage meldingsbereidheid te vergroten? Zo ja, hoe gaat u één en ander, ook financieel, handen en voeten geven? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het huidige kabinet, zoals bij uw Kamer bekend2, heeft miljoenen uitgetrokken voor de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende drugscriminaliteit. Een substantieel deel van de ondermijningsmiddelen gaat naar politiecapaciteit voor Brabant. Het is vervolgens aan het lokaal gezag, de burgemeesters en officieren van justitie, om te bepalen hoe de (additionele) capaciteit wordt ingezet. De Brabantse gezagen kunnen ervoor kiezen de politiecapaciteit in te zetten voor de bestrijding van drugsrunners, drugslabs en martelcontainers, voor de controle van leegstaande loodsen en schuren en om contact te leggen met bewoners om de nu lage meldingsbereidheid te vergroten.
Verder wil ik u graag verwijzen naar de beantwoording van vraag 2, waar ik inga op de belangrijke rol die de RIECs spelen bij de bestrijding van ondermijnende drugscriminaliteit.
De beantwoording van het CBS op vragen van het lid Van Haga over de doodsoorzakenregistratie ten behoeve van het onderzoek naar de oversterfte |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de beantwoording van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op de vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) met betrekking tot de doodsoorzakenregistratie, naar aanleiding van het gesprek «Adviezen en factsheets inzake het gebruik van data voor onderzoek naar de oorzaken van oversterfte»?1, 2
Ja.
Kunt u aangeven waarom het CBS in deze beantwoording doet voorkomen alsof het CBS niet zelf de partij is die de onderliggende doodsoorzaak bepaalt op basis van de op de overlijdensformulieren genoemde diagnoses? Is het niet zo dat het CBS een International Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD)-codering uitvoert van de medisch-diagnostische informatie, die op de doodsoorzaakformulieren staat vermeld en dat het CBS eindverantwoordelijk is voor het vaststellen van de onderliggende doodsoorzaak conform Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-richtlijnen?
De WHO heeft aan het begin van de uitbraak van de coronapandemie richtlijnen opgesteld, die voorschrijven op welke wijze doodsoorzaakverklaringen waarop door een arts melding is gemaakt van COVID-19, gecodeerd moeten worden. Indien een arts heeft aangegeven dat COVID-19 onderdeel is geweest van de causale keten van gebeurtenissen die hebben geleid tot het overlijden van een persoon, dan geldt dat COVID-19 de onderliggende doodsoorzaak is. In deze gevallen registreert het CBS COVID-19 dan ook als onderliggende doodsoorzaak. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een overlijden op basis van vastgestelde COVID-19 en vermoedelijke COVID-19. In deze gevallen schrijven de WHO-richtlijnen dus voor dat COVID-19 de onderliggende doodsoorzaak is wanneer een arts COVID-19 heeft vermeld in het causale deel van de doodsoorzaakverklaring. Een vergelijkbare werkwijze wordt gehanteerd in het geval van een overlijden aan griep. In gevallen waar geen melding van COVID-19 op de doodsoorzaakverklaring is gemaakt, wordt de onderliggende doodsoorzaak door IRIS-software afgeleid. Doodsoorzaakverklaringen die niet door de IRIS-software verwerkt kunnen worden, worden handmatig gecodeerd volgens de «International Classification of Diseases and Related Health Problems» (ICD-10).
Waarom doet het CBS het voorkomen dat alle doodsoorzakenverklaringen met een vermelding van COVID-19 tot eind 2022 handmatig zijn geanalyseerd en verwerkt? Betekent dit dus dat daadwerkelijk alle doodsoorzakenverklaringen door een of meerdere personen zijn gecontroleerd? Door wie is dit gebeurd, volgens welke methodiek en op basis van welke bevoegdheid en expertise? Kunt u de «zorgvuldige en correcte» werkwijze waarop dit is gebeurd toelichten en de documentatie daarvan overhandigen? Kunt u bevestigen dat de IRIS-software niet is toegepast bij het vaststellen van de onderliggende doodsoorzaak en zo ja, hoe is die onderliggende doodsoorzaak dan vastgesteld?
De doodsoorzaakverklaringen met een vermelding van COVID-19 zijn allemaal handmatig geanalyseerd en gecontroleerd. Het handmatig coderen en controleren van doodsoorzaakverklaringen wordt uitgevoerd door speciaal opgeleide medische codeurs en onder toezicht van een medisch ambtenaar, conform de Wet op de lijkbezorging. In het geval COVID-19 door artsen in de causale keten van gebeurtenissen is vermeld op de doodsoorzaakverklaring, schrijft de WHO voor dat COVID-19 als onderliggende doodsoorzaak moet worden geregistreerd. Deze werkwijze wordt op zorgvuldige wijze door de medisch codeurs gevolgd. In 2023 wordt ingezet op het maken van een overstap van handmatige naar automatische verwerking door de IRIS-software. Hiertoe wordt eerst onderzocht hoe nauwkeurig de IRIS-software de handmatig gecodeerde doodsoorzaakverklaringen codeert en welke verbeteringen noodzakelijk zijn alvorens de overstap te maken.
Indien alle doodsoorzakenverklaringen inderdaad handmatig zijn gecontroleerd en verwerkt, kunt u dan uitleggen wat de rol is van de (internationale) software die is gebruikt voor het genereren van de doodsoorzakendata en ingaan op de initiële vraag van het lid Van Haga over wat de COVID-bias is van deze software? Kunt u inzichtelijk maken op welke manier deze software doodsoorzaken bepaalt, welke criteria hiervoor gehanteerd worden, op basis van welke diagnostische richtlijnen?
Voor een groot gedeelte van de doodsoorzaakverklaringen die het CBS ontvangt vindt de codering van de medische termen op de verklaringen automatisch plaats. De medische termen die op het doodsoorzaakformulier door de arts zijn vermeld, worden door het internationale softwareprogramma Iris vertaald naar de bijbehorende ICD-10 codes. Op basis van beslistabellen die gebouwd zijn volgens de codeerregels van de WHO wordt vervolgens de onderliggende doodsoorzaak afgeleid door de Iris-software. Niet alle doodsoorzaakverklaringen kunnen door de Iris-software automatisch gecodeerd worden. In die gevallen worden de verklaringen handmatig gecodeerd.
Na het begin van de COVID-pandemie heeft de WHO twee emergency codes gebruikt om COVID-19 te coderen. De Iris software is echter niet direct gebruikt om in het geval van COVID-19 automatisch de onderliggende doodsoorzaak af te leiden, omdat bij de introductie van een nieuwe code eerst uitgebreid gecontroleerd en getest moet worden of de automatische codering adequaat werkt. Voor alle doodsoorzaakverklaringen waarop COVID-19 door artsen in de causale keten is vermeld, werd de codering van de termen daarom handmatig door het CBS uitgevoerd. Voor andere doodsoorzaken wordt sinds 2013 een aanzienlijk aandeel wel automatisch gecodeerd.
Klopt het dat de data die de software genereert middels steekproeven wordt gecontroleerd door het CBS? Zo ja, hoe rijmt u dat dan met het antwoord van het CBS dat alle doodsoorzakenverklaringen handmatig zijn verwerkt? Heeft er nu wel of geen geautomatiseerd proces plaatsgevonden waarbij data in ieder geval deels zonder controle is opgenomen in de doodsoorzakenstatistieken? Zo ja, kunt u dan ook de methodiek achter die steekproeven toelichten?
Alle doodsoorzaakverklaringen waarop door een arts melding is gemaakt van COVID-19 in de causale keten van gebeurtenissen zijn door het CBS handmatig gecodeerd en gecontroleerd. In deze gevallen is het nemen van steekproeven dan ook niet aan de orde.
Kunt u toelichten hoe de categorisering (ICD-10) van doodsoorzaken in de registratie door het CBS tot stand komt? Is het niet zo dat artsen nooit een doodsoorzaak, maar slechts de factoren die mee (kunnen) hebben gespeeld bij het overlijden van een persoon aangeven? Zo ja, hoe zijn de overleden personen dan gecategoriseerd door (de software van) het CBS en op basis van welke afwegingen en criteria hebben zij een doodsoorzakenclassificatie gekregen?
Artsen wordt opgedragen om op de doodsoorzaakverklaringen de ziekten en of aandoeningen te vermelden die geleid hebben tot de doodsoorzaak of hieraan hebben bijgedragen. Voor al deze medische termen bestaan ICD-10 codes. Na koppeling van de medische termen aan de ICD-10 codes wordt de onderliggende doodsoorzaak bepaald op basis van de beslistabellen in de Iris-software. In die gevallen waarin doodsoorzakenverklaringen niet automatisch gecodeerd kunnen worden door de Iris-software, vindt handmatige codering plaats. Doodsoorzaakverklaringen met vermelding van COVID-19 in de causale keten van gebeurtenissen zijn standaard handmatig gecodeerd.
Hoe kan het dat het CBS ervan uitgaat dat een aanzienlijke over- of onderrapportage van COVID-19 overlijdens onwaarschijnlijk is, als onder andere recente internationale berichtgeving aannemelijk maakt dat er wel degelijk sprake is van discrepanties tussen de registraties en de werkelijke gevallen van COVID-19 en daardoor veroorzaakte overlijdens en men bovendien weet dat positieve uitslagen van PCR-testen voor het coronavirus weinig zeggen over of iemand daadwerkelijk op dat moment een actieve COVID-19-infectie had/heeft, die geleid kan hebben tot overlijden?3
Ik vertrouw op de deskundigheid en professionaliteit van artsen bij het vaststellen van de diagnose van de ziekten en/of aandoeningen waaraan een persoon is overleden. In het geval van COVID-19 heeft het CBS geen aanwijzingen dat artsen te weinig of juist te vaak de diagnose COVID-19 hebben vastgesteld. Artsen hebben de mogelijkheid om naast een vastgestelde COVID-19 infectie ook melding te maken van een vermoedelijke of waarschijnlijke COVID-19 infectie op een doodsoorzaakverklaring op basis van klinisch-epidemiologische kenmerken van een overleden persoon. Vermoedelijke of waarschijnlijke COVID-19 als doodsoorzaak kwam op beperkte schaal voor in de eerste sterftegolf begin 2020. Van maart 2020 tot december 2022 zijn er 44948 personen overleden aan vastgestelde COVID-19. Bij 3060 gevallen was er sprake van vermoedelijke COVID-19, 2286 hiervan werden gemeld in de periode van maart tot en met juni 2020. Daarna melden artsen vrijwel uitsluitend vastgestelde COVID-19 als doodsoorzaak, wat de betrouwbaarheid van de cijfers over COVID-19 sterfte verhoogde.
Hoe kan worden geweten of een «sterk vermoeden» van COVID-19 als doodoorzaak op basis van de door de WHO opgestelde richtlijnen niet onderhevig is (geweest) aan COVID-bias, aangezien tijdens de coronapandemie veel reguliere diagnostische protocollen zijn losgelaten en de test- en besmettingscijfers onderhevig waren aan veel onzekerheden, discrepanties, aannames en gemankeerde registraties en de diagnostische criteria voor COVID-19 bovendien in ontwikkeling en aan regelmatige verandering onderhevig waren?
Artsen hebben de mogelijkheid om naast een vastgestelde COVID-19 infectie ook melding te maken van een vermoedelijke of waarschijnlijke COVID-19 infectie op een doodsoorzaakverklaring op basis van klinisch-epidemiologische kenmerken van een overleden persoon. Vermoedelijke of waarschijnlijke COVID-19 als doodsoorzaak kwam op beperkte schaal in de eerste sterftegolf voor begin 2020. Daarna melden artsen vrijwel uitsluitend vastgestelde COVID-19 als doodsoorzaak, hetgeen mogelijk samenhangt met het uitrollen van de diagnostische criteria voor het vaststellen van COVID-19 en betere testmogelijkheden. De impact van eventuele COVID-bias in die gevallen waar sprake was van een «sterk vermoeden» van COVID-19 is daarom naar verwachting beperkt.
Bent u bereid de directeur-generaal van het CBS, die de vragen van het lid Van Haga namens het CBS heeft beantwoord, in gezelschap van een CBS-statisticus die betrokken is bij de doodsoorzakenregistratie tijdens de coronacrisis, met kennis van de gebruikte software en methodiek rondom de doodsoorzakenclassificatie, uit te nodigen voor de technische briefing Ontwikkelingen rondom het coronavirus van dinsdag 9 mei 2023, voor nadere toelichting en eventuele aanvullende vragen?
Het is goed gebruik dat de Kamer genodigden voor een technische briefing zelf uitnodigt.
Kunt u deze vragen uiterlijk een week voor bovengenoemde technische briefing beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Vermeende vervuiling van Pfizer en Moderna mRNA coronavaccins |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «DNA-verontreiniging in Pfizer- en Moderna mRNA-vaccins: het complete spikegen DNA wordt mee-geïnjecteerd»1 van Stichting Artsen Collectief, op basis van het onderzoek «Sequencing of bivalent Moderna and Pfizer mRNA vaccines reveals nanogram to microgram quantities of expression vector dsDNA per dose»2?
Ik heb kennisgenomen van beide referenties.
Wat vindt u van de analyse van bovengenoemd onderzoek, dat de coronavaccins van Pfizer en Moderna mogelijk veel meer DNA-verontreiniging bevatten dan is toegestaan, waardoor in het menselijk lichaam nieuw spike-mRNA geproduceerd kan worden en dat verontreinigde vaccins kunnen leiden tot andere complicaties, zoals bijvoorbeeld resistentie voor antibiotica? Onderschrijft u de mogelijkheid van deze hypothese?
Ik onderschrijf de mogelijkheid van deze hypothese niet. In het onderzoek wordt aangegeven dat de gebruikte samples anoniem opgestuurde en niet gekoelde vaccinflesjes zijn. Het is daardoor niet te verifiëren of dit echte vaccins betreft en de kwaliteit is per definitie niet vergelijkbaar met de vaccins die zijn ingezet. In het onderzoek wordt gesuggereerd dat mRNA-vaccins verontreinigd zijn met (delen van) plasmide-DNA. Zoals aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Meijeren (FvD) van 6 oktober 2021, kan het plasmide-DNA niet in de celkern terecht komen door het kernmembraan en ontbreken de enzymen die nodig zijn om lichaamsvreemd DNA in het menselijk DNA in te bouwen in de menselijke cellen.
Hebt u naar aanleiding van dit onderzoek informatie over deze hypothese ingewonnen bij (medische) experts en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en/of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en vindt u dat hiernaar verder/uitgebreid onderzoek moet worden gedaan? Zo ja, hebt u hierop al aangedrongen en wat was daarop de respons? Zo nee, waarom niet? Vindt u niet dat een potentieel alarmerende hypothese zoals deze verder onderzoek vereist?
Na bespreking met het RIVM constateer ik dat hier geen sprake is van een potentieel alarmerende hypothese, zie mijn antwoord op vraag 2 voor een toelichting hierop.
Indien de bevindingen in het bovengenoemde onderzoek (hypothetisch) kloppen, kan dan worden geconstateerd dat het toedienen van een (vervuild) mRNA-coronavaccin wel degelijk te classificeren valt als gentherapie, aangezien een (te erg vervuild) vaccin kan leiden tot ongewenste integratie en daarmee samenhangende verandering van het menselijk DNA? Zo nee, kunt u onderbouwd uitleggen waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en mijn reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Meijeren (FVD) van 6 oktober 20213.
Houdt u nog altijd vast aan uw verklaring in uw Kamerbrief van 6 maart jl., waarin u stelt dat het spike-eiwit in mRNA-coronavaccins slechts zeer korte tijd in het lichaam aanwezig blijft en zich niet verplaatst? Zo ja, kunt u die stelling gefundeerd onderbouwen, aangezien voortschrijdend wetenschappelijk inzicht inmiddels tot andere conclusies komt en ook dit onderzoek iets anders laat zien?
De informatie die ik in de Kamerbrief van 6 maart jl met uw Kamer heb gedeeld is nog steeds actueel. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FVD) van 9 mei jl.4
Indien het spike-eiwit wel degelijk (veel) langere tijd in het lichaam aanwezig blijft en zich verspreidt naar verschillende plekken/organen, bent u dan van mening dat dat potentieel (ernstige) gezondheidsklachten kan veroorzaken en wellicht ook de oorzaak is van de vele bijwerkingen en post-vaccinatieklachten die wereldwijd worden gemeld? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Voor het antwoord verwijs ik naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FVD) van 9 mei jl2.
Klopt het dat mensen met vermeende post-vaccinatieklachten zouden kunnen worden getest op ongewenste expressie van het spike-eiwit en DNA-integratie? Zo ja, bent u voornemens om hiervan werk te maken, om in kaart te brengen of hiervan sprake is bij mensen met klachten? Indien u dat niet van plan bent, kunt u dan uitleggen waarom u dit niet nodig/nuttig acht?
Er is geen sprake van ongewenste expressie van het spike-eiwit en DNA-integratie. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ik ben dan ook niet van plan om hier verder onderzoek naar te doen.
Is het mogelijk dat bepaalde batches van mRNA-vaccins (onverhoopt) vervuild zijn geraakt, bijvoorbeeld door fouten/complicaties bij de bewaring, waardoor een deel van de populatie onbewust een (groot) gezondheidsrisico heeft gelopen?
Er bestaan strenge protocollen en eisen voor de bewaring van vaccins waar organisaties aan dienen te voldoen. Dit geldt ook voor de productie, uitgifte en kwaliteitscontroles. Hierdoor is de kans dat hierin vervuilingen optreden zeer gering. Los daarvan zouden fouten of complicaties in de bewaring van vaccins niet kunnen leiden tot dergelijke DNA-verontreinigingen.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat mRNA-vaccins met grote stelligheid als «veilig» zijn aangemerkt, terwijl er kennelijk onvoldoende kennis was van de mogelijke instabiliteit van deze manier van vaccineren en de mogelijke nog onbekende risico’s en neveneffecten van deze techniek? Bent u nog steeds van mening dat de manier waarop het volk is voorgelicht over de nieuwe vaccins volledig en eerlijk is?
Ik deel de aannames in de vraag niet. Er is transparant en eerlijk gecommuniceerd over de vaccins en de bijwerkingen van de vaccins. Naarmate de beschikbare informatie steeds uitgebreider werd en er nieuwe (wetenschappelijke) inzichten bekend werden, is dit open en transparant in de publiekscommunicatie verwerkt, zoals eerder vermeld in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 6 juli jl.5 en van 17 oktober jl.6.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «VWS overtreedt wet met weigering bijwerkingen en batchnummer vaccins vrij te geven» van De Andere Krant?3
Ja.
Waarom zegt u geen batchnummers van coronavaccins gekoppeld aan bijwerkingen en overlijdens te kunnen verstrekken, terwijl uit Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken blijkt dat het RIVM en het Lareb wel degelijk batchnummers gekoppeld aan vaccins hebben bijgehouden?
Er zijn geen gemelde bijwerkingen gekoppeld aan batchnummers aangeleverd door Lareb aan het RIVM. Periodiek zijn er specifieke batch-analyses uitgevoerd om te monitoren of bepaalde vermoedens van bijwerkingen bij bepaalde batchnummers vaker gerapporteerd zijn. Deze analyses hebben niet tot signalering van batch-gerelateerde bijwerkingen geleid.
Kunt u de gemelde bijwerkingen gekoppeld aan batchnummers, zoals deze volgens Wob-verzoeken zijn aangeleverd bij het RIVM door het Lareb, alsnog openbaar maken, teneinde in kaart te brengen of er bij bepaalde batches meer bijwerkingen en (langdurige) post-vaccinatieklachten zijn opgetreden? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 11.
Bureaucratisch geharrewar over reddingsplan grutto |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het het bericht dat er al 2,5 jaar miljoenen euro’s op de plank blijven liggen in plaats van dat ze worden ingezet om onze nationale vogel, de grutto, te redden?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat de grutto populatie door de patstelling tussen Rijk en provincies nog steeds daalt?
De suggestie dat er sprake zou zijn van een patstelling tussen Rijk en provincies over het Aanvalsplan Grutto onderschrijf ik niet. De samenwerking met de provincies heeft erin geresulteerd dat in het Nationaal Strategisch Plan voor het Gemeenschappelijk landbouwveleid (GLB) 2023–2027 € 69,5 miljoen beschikbaar is voor de uitvoering van maatregelen gericht op de instandhouding van de grutto en meer in het algemeen van de boerenlandvogels. De daling van de gruttopopulatie kent meerdere oorzaken zoals die in het Aanvalsplan Grutto ook helder staan beschreven. Het Rijk en de provincies zien het Aanvalsplan grutto dan ook als een goed initiatief om de daling een halt toe te roepen waar we samen met de initiatiefnemers hard aan werken.
Heeft u de bereidheid om in ieder geval de beschikbare 68 miljoen euro per direct in te zetten ten faveure van het redden van de grutto? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Deze middelen worden ingezet via het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. De betrokken provincies maken daarover afspraken met de agrarische collectieven. Tevens worden de beschikbare middelen door de betreffende weidevogelprovincies ingezet voor zwaar agrarisch beheer zoals plasdras en kruidenrijk grasland, waar de grutto en andere weidevogels baat bij hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de patstelling tussen Rijk en provincies, over wie de kosten op langere termijn moet betalen voor het beschermen van de grutto, snel wordt weggenomen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Met provincies is afgesproken om voor de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB 2023–2027 € 69,5 miljoen beschikbaar te stellen. Hiervoor wordt € 52,5 miljoen uit de overhevelingsmiddelen toegevoegd aan het budget voor het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). De resterende € 17 miljoen betreft de vereiste nationale cofinanciering. Het Ministerie van Landbouw en Voedselkwaliteit (LNV) financiert hiervan 50% tot een maximale bijdrage van € 8,7 miljoen. De beschikbare middelen voor het Aanvalsplan in 2023 zijn volledig aangevraagd door agrarische collectieven.
Met de financiële middelen vanuit het GLB kan het beheer in 18 tot 24 Aanvalsplan Grutto-gebieden worden gefinancierd. Voor de totale uitvoering van het Aanvalsplan Grutto in 34 kerngebieden is meer geld nodig.
Provincies zijn gevraagd om dit mee te nemen in de provinciale gebiedsplannen landelijk gebied (PPLG), als bijdrage aan de doelen voor natuur, en zijn daarmee aan de slag.
Zolang de integrale besluitvorming over de besteding van het Transitiefonds nog niet afgerond is, en er geen 100% zekerheid is dat in een volgende GLB-financiering van het ANLb gecontinueerd wordt, zijn provincies terughoudend in het aanbieden van langjarige contracten. Het Nationaal Strategisch Plan biedt overigens al wel de juridische mogelijkheid tot verlenging naar 12-jarige contracten.
Indien de provincies de aanvraag voor uitbreiding van beheer en voor langjarige dekking opnemen in hun PPLG-plannen (1 juli a.s.), kan het Rijk op basis van de toets aan de NPLG-doelen besluiten om dit te honoreren. Belangrijk criterium voor de beoordeling is dat de uitgaven bijdragen aan het doelbereik van het Transitiefonds.
Verkeershinder door afsluitingen Heinenoordtunnel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de getrokken gele kaart door Dordtse ondernemers vanwege de verkeershinder door afsluitingen Heinenoordtunnel?1
Ja.
Bent u het met de Dordtse ondernemers eens dat Rijkswaterstaat tekort schiet op het gebied van het beperken van overlast voor ondernemers? Indien u het niet met hen eens bent, waarom niet?
Nee. Rijkswaterstaat, gemeenten, provincie en waterschap zetten een uitgebreid pakket aan maatregelen in om de hinder te beperken. In de antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Haga (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 858) is bijvoorbeeld aangegeven dat de Heinenoordtunnel en de Haringvlietbrug niet tegelijk zullen worden afgesloten als gevolg van de vervangings- en renovatieprojecten.
In antwoorden op vragen van de leden Stoffer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1637), De Graaf (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, 2175) en Krul en Van den Berg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, 2174) is daarnaast beschreven wat de gezamenlijke wegbeheerders doen voor het bevorderen van de doorstroming, het borgen van de verkeersveiligheid, het tegengaan van sluipverkeer, de voorzieningen voor de hulpdiensten en hoe de motie Van der Molen/Koerhuis wordt uitgevoerd.
Hoe kijkt u naar het voorgestelde idee van de Dordtse ondernemers om de rijkstrookverdelingen aan te passen of om tijdelijk verkeersregelaars in te zetten?
Voor de volledige afsluiting van de tunnel in de meivakantie wordt een tijdelijke extra rijstrook op de A16 ter hoogte van Dordrecht ingezet in de rijrichting Rotterdam – Breda tussen de Drechttunnel en de N3. Bij de verbindingsweg knooppunt Noordhoek komt er tijdelijk een extra rijstrook voor het verkeer vanaf de A17 naar de A59.
Op de N217 heeft de provincie voorafgaand aan de werkzaamheden al aanpassingen gedaan. De rotonde bij ’s Gravendeel/Maasdamseweg is aangepast naar een turborotonde. Voor de afsluiting in de meivakantie en augustus komt er tijdelijk een extra rijstrook in beide richtingen tussen deze rotonde en de aansluiting met de Hendrik Hamerstraat. Bij de kruising van de N217 met de Polderweg zijn verkeerslichten geplaatst, inclusief extra opstelstroken voor het afslaande verkeer. Zo kan het verkeer beter doorrijden, omdat het verkeer richting de Polderweg dan niet op de doorgaande weg hoeft te wachten. En een aantal kruisingen met de N217 wordt afgesloten om de doorstroming te verbeteren en sluipverkeer tegen te gaan.
Tevens worden er al verkeersregelaars ingezet. Overigens leert de ervaring dat de inzet van verkeersregelaars niet altijd het gewenste effect heeft, omdat hun aanwijzingen regelmatig genegeerd worden.
Zijn er volgens u andere oplossingen die ervoor zorgen dat de overlast wordt beperkt?
Het pakket aan maatregelen dat de gezamenlijke wegbeheerders inzetten zal de hinder zoveel mogelijk beperken, maar niet wegnemen. Weggebruikers moeten rekening houden met extra reistijd. Rijkswaterstaat blijft in overleg met de andere wegbeheerders en stakeholders over de werking van de maatregelen op basis van monitoring van het verkeer. De meest effectieve maatregel om de overlast verder te beperken is het zoveel mogelijk thuis werken, voor wie dat kan, reizen buiten de spitsen en het volgen van de aangegeven routes.
De aanleg van de A15 tussen Bemmel en Duiven/Zevenaar |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de recente tussenuitspraak van de Raad van State met betrekking tot de goedkeuring van de nieuwe stikstofberekeningen voor het doortrekken van de A15?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad van State, waaraan toch weer een vertraging zit gekoppeld als het gaat om het doortrekken van de A15?
Het is positief dat de Raad van State in het kader van het maatschappelijke belang heeft besloten om met deze tussenuitspraak zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de maximale rekenafstand van 25 km, ondanks dat het eindoordeel over andere aspecten van het Tracébesluit ViA15 nog niet kan worden gegeven. Deze langverwachte uitspraak geeft meer zekerheid voor iedereen die bezig is met toestemmingverlening. Het is aan de Raad van State om te bepalen wanneer het eindoordeel kan worden gegeven.
Deelt u de mening dat het doortrekken van de A15 broodnodig is om fileleed tegen te gaan, zeker ook omdat de verkeersproblemen rondom Arnhem verder toenemen? Zo ja, welke druk gaat u uitoefenen om het doortrekken van de A15 eindelijk te laten gebeuren?
Het belang van het project de ViA15 wordt gedeeld. Het project draagt bij aan doelstellingen op het gebied van doorstroming, robuustheid van het netwerk, ontwikkeling van de regio Arnhem-Nijmegen, het realiseren van een ontbrekende schakel in een internationale verbinding naar Duitsland en aan waterveiligheid (ontsnappingsroute bij grootschalige overstroming). Het Tracébesluit is van belang voor de bereikbaarheid van de regio Arnhem-Nijmegen.
Het is nu aan de Raad van State om een eindoordeel te geven in de procedure over het Tracébesluit ViA15. Op die procedure wil en kan ik geen druk uitoefenen.
Bent u in staat om de bewoners in het gebied van de geplande A15 op kort termijn duidelijkheid te bieden? Zo ja, wat verwacht u dat de uitkomst zal zijn?
Nee, dat kan op dit moment niet. Het is aan de Raad van State om een eindoordeel te geven in de procedure over het Tracébesluit ViA15. Daar kan niet op worden vooruitgelopen.
Hoe zeker is het dat de tussenuitspraak omtrent de goedgekeurde stikstofberekeningen staande blijven bij de definitieve uitspraak? Indien ze worden goedgekeurd, welke andere projecten zouden dan door kunnen gaan?
De Afdeling heeft vanwege het grote maatschappelijke belang ervoor gekozen om in een tussenuitspraak alvast een oordeel te geven over de rekenafstand van 25 kilometer en het gebruik van het rekenmodel SRM2+ voor wegverkeer. De tussenuitspraak is voor deze onderdelen een eindoordeel. Dat oordeel staat bij de einduitspraak niet meer ter discussie.
Ook andere projecten kunnen van deze rekenafstand en dat rekenmodel gebruikmaken. Door de stikstofproblematiek, personele krapte en stijgende prijzen gaat de voorbereiding van andere projecten niet zo snel als ik zou willen. Met de brief «Vooruitblik MIRT 2023» van 17 maart 2023 bent u hierover geïnformeerd2. De ambities om knelpunten in ons wegennet te kunnen aanpakken zijn echter, mede door de groeiende behoefte aan mobiliteit, onverminderd.
Wokegedram van het LAKS |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het krankzinnige voorstel van het LAKS om te komen voor een «inclusieve» taalgids voor het onderwijs?1
Deelt u de mening dat het voorstel om docenten «goedemorgen leerlingen» of «goedemorgen allemaal» te zeggen, en niet «goedemorgen jongens en meisjes», alsmede te praten «die/diegene», in plaats van «hij/zij» knettergek wokegedram is, dat leraren, waarvan we toch al een groot tekort hebben, met piepende banden doet wegrijden?
Deelt u voorts de mening dat deze nieuwe trieste episode in het wokisme zorgt voor grote verwarring bij jonge kinderen die zich in veruit de meeste gevallen wel gewoon een jongen of een meisje voelen?
Wilt u het onderwijs en onze kinderen beschermen tegen het wokegedram van het LAKS door de subsidierelatie per direct te beëindigen2 en de vrijgekomen gelden te stoppen in het bestrijden van de werkelijke problemen van het onderwijs, zoals het gigantische lerarentekort?
Het aansteker incident tijdens de wedstrijd Feyenoord-Ajax |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het aansteker incident tijdens de wedstrijd Feyenoord-Ajax en met feit dat voetbalvandalisme en spreekkoren weer dreigen toe te nemen?1
Ja, ik ben bekend met het aansteker incident tijdens de wedstrijd Feyenoord-Ajax. Het bekogelen van spelers en andere vormen van vandalisme tijdens wedstrijden in en buiten stadions is niet normaal. Dat geldt ook voor alle vormen van discriminerende spreekkoren. Dergelijk publiek hoort niet thuis in stadions.
Op dit moment kan nog niet worden gesteld dat voetbalvandalisme en spreekkoren dreigen toe te nemen. Na afloop van het voetbalseizoen wordt de veiligheidsmonitor met cijfers over voetbalvandalisme gepubliceerd. Dit geeft een breder beeld over de ontwikkelingen.
Bent u bekend met de initiatiefnota «Voetbal weer een feest voor iedereen!»?2, 3
Ja, ik heb kennis genomen van de initiatiefnota van de leden De Mos (PVV), Van Dekken (PvdA) en Çörüz (CDA).
Kunt u duiden waarom tal van goede voorstellen uit deze initiatiefnota geen concrete uitvoering hebben gehad?
Met de initiatiefnota (2011–2012) hebben de leden De Mos, Van Dekken en Çörüz waardevolle suggesties gedaan in de strijd tegen voetbalvandalisme, waarbij enerzijds de goedwillende supporters worden gekoesterd en anderzijds de raddraaiers stevig worden aangepakt. Zoals mijn ambtsvoorganger in de reactie op de initiatiefnota heeft vermeld zijn de vervolgens aangescherpte maatregelen en gemaakte afspraken met de betrokkenen partijen mede geïnspireerd door de initiatiefnota.4 Niettemin werden in de afgelopen jaren maatregelen continu aangescherpt ter versteviging van de aanpak tegen voetbalvandalisme. Zoals recentelijk nog naar aanleiding van het aansteker incident waarnaar in de eerste vraag wordt verwezen. Het is een voortdurend proces waarbij continu geëvalueerd en bekeken wordt of en welke aanscherpingen nodig zijn. In de afgelopen jaren zijn dan ook tal van de goede voorstellen in uitvoering gebracht. Bij de beantwoording van de andere vragen hieronder zal nader uiteen worden gezet hoe hieraan invulling is gegeven. In 2021 is de voetbalwet geëvalueerd, waaruit bleek dat het huidige instrumentarium er is, maar beter toegepast moet worden.5
Wat is de uitvoering van de suggestie tot hogere straffen, forse uitbreiding van gebieds- en stadionverboden? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
In de initiatiefnota wordt het voorstel gedaan om de strafeis met 200 procent te verhogen. Ik onderstreep het belang dat voetbalvandalisme- en geweld hard moet worden aangepakt. Supporters die zich misdragen kunnen op dit moment rekening houden met een strafverhoging van 50 procent en als het een vuurwerkdelict betreft zelfs 200 procent. Zo heeft een Ajax supporter voor het gooien van een mortierbom drie jaar celstraf opgelegd gekregen.6 Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 17 april jl. wordt verkend of een stevigere rol voor het strafrecht model nodig is. Ten behoeve daarvan ben ik in gesprek met deskundigen en met de Engelse autoriteiten om te spreken over het Engelse model en hoe we kunnen leren van de ervaringen uit Engeland en een aantal andere landen.
Gezien de menigte tijdens voetbalwedstrijden is het soms lastig om daders te identificeren. Per 1 maart jl. heeft de KNVB de licentie-eisen aangescherpt voor wat betreft de kwaliteitseisen ten aanzien van camera’s, waardoor alle clubs worden verplicht om over kwalitatief goede camera’s te beschikken. Dit zal, in lijn met de zorgen van de initiatiefnemers, ten goede komen aan het vergroten van de pakkans en het effectief opsporen en identificeren van de daders.
Verder hebben de initiatiefnemers een aantal suggesties gedaan voor de uitbreiding van stadion- en gebiedsverboden. Allereerst hebben de initiatiefnemers een voorstel gedaan voor het strafrechtelijk opleggen van een stadionverbod. In de huidige situatie kan op grond van artikel 14c en artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht al een strafrechtelijk stadionverbod opgelegd worden. Middels artikel 14c kan het stadionverboden worden gevorderd in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf en middels artikel 38v wordt een stadionverbod geëist in de vorm van een vrijheid beperkende maatregel. Over een strengere aanpak van voetbalvandalisme en voetbal geweld zijn ook afspraken met ketenpartners gemaakt. Waar mogelijk doet het OM zaken tegen voetbalvandalen via de ZSM-aanpak binnen een week af en past bij voetbal gerelateerd geweld snelrecht toe.
Verder hebben de initiatiefnemers een voorstel gedaan om een strafrechtelijk opgelegd stadionverbod automatisch een landelijk gebiedsverbod te laten zijn, met al dan niet een meldplicht. Het OM vordert ter terechtzitting betreffende voetbal gerelateerd geweld tegen personen of goederen of racistisch, discriminerend gedrag naast een taakstraf of gevangenisstraf een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38v Wetboek van Strafrecht) inhoudende een gebieds-/stadionverbod met eventueel een meldplicht. In sommige gevallen wordt zodoende al invulling gegeven aan de voorstel van de initiatiefnemers. In geval van een strafrechtelijk stadionverbod is het uitgangspunt dit zoveel mogelijk te combineren met een meldingsplicht. In geval van recidiverende voetbalvandalen neemt de noodzaak van een meldingsplicht toe. Onder recidiverende voetbalvandalen worden ook degenen verstaan die eenmaal of meermalen een civielrechtelijk stadionverbod (huisvredebreuk) hebben overtreden.
Ter ondersteuning van de vordering aan de rechter tot het opleggen van een stadionverbod kan de officier van justitie in het kader van de Wet bestrijding voetbalvandalisme en overlast zijn bevoegdheid tot het opleggen van een gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast inzetten. Mogelijkheden die art. 509hh Wetboek van Strafvordering biedt zijn het opleggen van een gebiedsverbod in de vorm van een strafrechtelijk stadionverbod met daaraan gekoppeld een meldingsplicht, verplicht contact met de hulpverlening of een contactverbod met (een) bepaalde perso(o)n(en). Deze gedragsaanwijzing loopt vooruit op de strafrechtelijke afdoening door de rechter; de wetgever heeft daarmee de mogelijkheid gecreëerd om een lik-op-stukreactie te geven.
Het automatisch opleggen van een landelijk gebiedsverbod met al dan niet een meldplicht bij het opleggen van een strafrechtelijk stadionverbod alsmede het uitbreiden van een gebiedsverbod voor alle voetbalwedstrijden in Nederland en grote evenementen is niet in alle gevallen proportioneel en een te grote ingreep op de persoonlijke levenssfeer, wat maakt dat een individuele afweging hierin noodzakelijk is.
Ook wordt in de nota gepleit voor een strengere aanpak van first offenders. Begin 2015 is de Wet bestrijding voetbalvandalisme en overlast aangescherpt. Met de wijziging is het voor burgemeesters mogelijk gemaakt first offenders, die zich ernstig hebben misdragen waardoor de openbare orde verstoord is, een forse maatregel op te leggen. Elk incident betreft maatwerk, waarin een afweging wordt gemaakt welke straf of maatregel het meeste effect zal hebben.
Middels de ontwikkeling van een app, de digitale meldplicht, wordt bijgedragen aan het voorkomen dat relschoppers (al dan niet met een stadionverbod) opnieuw onrust veroorzaken in en rondom stadions. Een zwaarwegende en ingrijpende maatregel als een enkelband, zoals voorgesteld in de initiatiefnota, acht ik in dit geval voor niet nodig, aangezien met een digitale meldapp hetzelfde doel wordt bereikt.
Wat is de uitvoering van de suggestie dat relschoppers hun stad niet mogen uitreizen tijdens uitwedstrijden en dat ze een meldplicht of een enkelband zouden krijgen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Er zijn al mogelijkheden om te voorkomen dat relschoppers ook overlast veroorzaken bij uitwedstrijden in het buitenland.7 Een stadionverbod op basis van de standaardvoorwaarden van de KNVB is geldig in het buitenland vóór, tijdens en na afloop van een voetbalwedstrijd of voetbalevenement waaraan een BVO of een vertegenwoordigend elftal van de KNVB deelneemt. Een stadionverbod is zodoende geldig voor wedstrijden van de club dat deelneemt aan een Europese competitie.
Verder kan de officier van Justitie onder de voorwaarden van artikel 509hh van de Wetboek van Strafvordering een verdachte een gedragsaanwijzing in de vorm van een meldplicht geven, die dus ook van betekenis kan zijn bij het uitreizen naar een wedstrijd in het buitenland. Op dit moment wordt daarmee uitvoering gegeven aan de suggestie relschoppers niet uit te laten reizen. Ook loopt momenteel een onderzoek vanuit het WODC waarbij nog nadrukkelijker gekeken wordt naar overdraagbaarheid sancties tussen Nederland en België.
Hoe vaak hebben rechters hoge boetes opgelegd aan voetbalvandalen en wat bedraagt de hoogte van die boete? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Pas na afloop van het voetbalseizoen worden alle cijfers gepubliceerd die antwoord geven op deze vraag.
Wat is er terechtgekomen van het idee om de Voetbalwet breder dan alleen voetbal te trekken, zodat degene die in de fout gaat bij een wedstrijd ook niet meer naar een groot dancefeest of ander evenement mag? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het automatisch breder trekken van de Voetbalwet, zodat degene die in de fout gaat bij een wedstrijd ook niet meer naar een groot dancefeest of ander evenement mag, leidt tot situaties die niet proportioneel en een te grote ingreep op de persoonlijke levenssfeer zijn, zoals toegelicht in vraag vier.
Deelt u de mening dat u naast meehuilen met de wolven in het bos vooral aan de slag moet met oplossingen die in de initiatiefnota tegen voetbalvandalisme zijn aangedragen? Zo ja, kunt in uw antwoord aangeven wat u concreet gaat doen?
Ik ben, zoals ik in mijn brief van 17 april jl. heb aangegeven, van mening dat het beschikbare instrumentarium, zowel civielrechtelijk, bestuursrechtelijk als strafrechtelijk, om voetbalvandalisme effectief aan te pakken nóg strakker, nóg consequenter en nóg steviger moet worden toegepast om te voorkomen dat wedstrijden worden verstierd door asociaal gedrag. Hierbij ligt de grootste verantwoordelijkheid bij de clubs. De afgelopen wedstrijden laten zien dat de maatregelen goed worden toegepast. Veel wedstrijden zijn stilgelegd en, indien nodig, gestaakt. Niet alleen tijdens en achteraf, maar met name ook ervóór moeten maatregelen worden getroffen. Enerzijds door nog duidelijker te maken wat de consequenties van zulk gedrag zijn. Ik ben met de KNVB, gemeenten, politie en het Openbaar Ministerie in gesprek hoe we beter en breder inzichtelijk kunnen maken wat de consequenties van dergelijk asociaal gedrag zijn. Anderzijds doordat supporters en spelers elkaar op zulk gedrag blijven aanspreken en om ervoor te zorgen dat de regels die we met elkaar hebben afgesproken, ook in de praktijk goed werken en worden ingezet. Hier geven we in intensieve samenwerking binnen de regiegroep Voetbal en Veiligheid en in nauw contact met supporters invulling aan. Ik zal daarbij ook kijken of, en zo ja hoe, er in ons model een stevigere rol voor het strafrecht kan komen. Ten behoeve daarvan ben ik in gesprek met deskundigen en met de Engelse autoriteiten om te spreken over het Engelse model en hoe we kunnen leren van de ervaringen uit Engeland en een aantal andere landen.