Het al dan niet invoeren van een CO2-heffing voor de industrie |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wiebes aan industrie: die CO2-heffing komt er niet»1 en herinnert u zich de brief van het kabinet met de eerste reactie op de doorrekening van het ontwerpklimaatakkoord?2
Ja.
Heeft u op donderdag 14 maart 2019 met circa 35 vertegenwoordigers van de industrie gesproken over de beprijzing van de uitstoot van CO2? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
Ik heb op donderdag 14 maart jl. de maatregelen, die het kabinet heeft aangekondigd in de brief van 13 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 307), toegelicht in een bijeenkomst met industriële bedrijven.
Heeft u tijdens dit gesprek gezegd dat u geen generieke CO2-heffing zult invoeren? Zo nee, wat heeft u over dit onderwerp, in exacte bewoordingen, dan wel gezegd?
Ik heb tijdens deze bijeenkomst de maatregelen uit de brief van 13 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 307) toegelicht. In deze brief kondigt het kabinet een verstandige en objectieve CO2-heffing aan om te zorgen dat bedrijven hun CO2-uitstoot daadwerkelijk terugdringen op een zodanige wijze dat we voorkomen dat bedrijven naar het buitenland vertrekken. Bij de uitwerking worden ETS-benchmarks betrokken. De opbrengst van de CO2-heffing zal worden gebruikt om de industrie te vergroenen. Noch ik, noch de betrokken medewerkers beschikken over een verslag van deze bijeenkomst. Ik heb het verzoek van uw Kamer om een eventueel verslag van de bijeenkomst ter beschikking te stellen aan VNO-NCW overgebracht. Mocht VNO-NCW bereid zijn om een eventueel verslag beschikbaar te stellen, dan zal ik het in het kader van de toezegging aan de Eerste Kamer naar aanleiding van de motie Van Hattem cs. na vaststelling van een Klimaatakkoord openbaar maken samen met de verslagen van de klimaattafels en het klimaatberaad (Kamerstuk 34 902, nr. H).
Is er een transcript van de bijeenkomst dan wel een spreektekst van uw bijdrage? Zo ja, wilt u deze aan de Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op wiens initiatief is de bijeenkomst in de Malietoren, waar u op 14 maart 2019 aan heeft deelgenomen, georganiseerd?
Het betrof een reguliere bijeenkomst van VNO-NCW met vertegenwoordigers van bedrijven die vallen onder het Europese emissiehandelsysteem.
Waarom heeft u vertegenwoordigers van het bedrijfsleven wel informatie dan wel een toelichting verstrekt op uw brief van 13 maart 2019 met betrekking tot de CO2-heffing en waarom heeft u dit niet aan de Kamer en breder aan de samenleving verstrekt?
Het kabinet heeft uw Kamer op 13 maart jl. geïnformeerd over de eerste reactie van het kabinet op de doorrekeningen van het CPB en het PBL van het ontwerpKlimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 307). Vervolgens heeft het kabinet hierover op 14 maart jl. met uw Kamer gedebatteerd.
Daarnaast heb ik na 13 maart in verschillende gesprekken en overleggen betrokken organisaties, waaronder NGO’s en vakbonden, een toelichting gegeven op de brief en de maatregelen die het kabinet daarin aankondigt.
Deelt u de mening dat uit hetgeen u volgens het bericht over de C02-heffing heeft gezegd de indruk kan onstaan dat u er op uit bent het bedrijfsleven te ontzien als het gaat om het uitvoeren van klimaatmaatregelen? Zo ja, deelt u de mening dat er dus helemaal geen sprake van daadwerkelijk bijgesteld klimaatbeleid zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet. Het kabinet heeft aangekondigd dat er een verstandige en objectieve CO2-heffing komt die er aan bijdraagt dat de opgave voor de industrie wordt gerealiseerd.
Is het feit dat u na de doorrekening van het ontwerp klimaatakkoord afzag van de voorgenomen bonus-malusregeling en voor een CO2-heffing als vervanger zei te kiezen, niet meer dan een cosmetische operatie waarbij geen sprake is van een effectievere en eerlijkere manier van CO2-beprijzing? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Nee. Het PBL heeft het bonus/malus-systeem onvoldoende effectief bevonden. Het kabinet kiest daarom voor een verstandige en objectieve heffing in plaats van een boete gebaseerd op ingediende CO2-reductieplannen.
Deelt u de mening dat de naar aanleiding van de vanwege de doorrekening van het ontwerp van het klimaatakkoord bijgestelde plannen de genoemde vijf nieuwe elementen in samenhang met de overige plannen doorgerekend zouden moeten worden? Zo ja, op welke termijn verwacht u de uitkomsten daarvan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal bij de aanbieding van het Klimaatakkoord aan uw Kamer, de Kamer informeren over de manier en het moment waarop zal worden vastgesteld of de doelen worden gehaald. Ook zal ik daarbij aandacht besteden aan een beoordeling van een CO2-heffing.
Het bericht dat vaginaal douchen schade oplevert bij vrouwen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het promotieonderzoek «Vaginal microbes in sexual health and disease»?1 2
Ja.
Wat vindt u van de conclusies uit het onderzoek dat producten voor een vaginale douche juist klachten veroorzaken?
De conclusies uit het onderzoek bevestigen bestaande inzichten over het ontstaan en voorkomen van vaginale schimmelinfecties. Het advies hierover op thuisarts.nl van de NHG is helder: «Gebruik geen vaginale spoelingen, -zeep, -deodorant of andere middelen zoals tea-tree oil. Deze middelen kunnen het slijmvlies van de vagina irriteren. Er is geen bewijs dat ze helpen.»
Op welke wijze wilt u optreden tegen deze producten die onterechte beweringen doen ten aanzien van de gezondheid van vrouwen?
Er zijn verschillende soorten vaginale doucheproducten op de markt. Sommige producten worden aangemerkt als medisch hulpmiddel. Dat is het geval als de fabrikant een medische claim verbindt aan het gebruik van het product, zoals voor het voorkomen, behandelen of genezen van een ziekte.
Als het een medisch hulpmiddel betreft, houdt de IGJ toezicht. In het geval er sprake is van een onterechte (medische) claim over een medisch hulpmiddel, kan door gebruikers melding worden gemaakt bij de IGJ. De IGJ kan vervolgens besluiten om een onderzoek te starten naar de melding. Tot op heden is alleen in 2008 bij de IGJ een melding binnengekomen over vaginale doucheproducten.
Tevens stelt de Keuringsraad ook eisen aan publieksreclame voor bepaalde medische hulpmiddelen.
Deze eisen zijn bedoeld voor medische hulpmiddelen die qua uiterlijk lijken op geneesmiddelen, maar die een fysische werking hebben, en die rechtstreeks door een consument kunnen worden aangeschaft (zelfzorgmiddelen). De eisen zijn vastgelegd in de Code Publieksreclame Medische (zelfzorg) Hulpmiddelen (www.koagkag.nl). Iedereen die een overtreding van de Gedragscode constateert, kan daarover een klacht indienen bij de Codecommissie.
Als het product niet voldoet aan de eisen van een medisch hulpmiddel, is het een consumentenproduct (een waar) en valt het onder de algemene productregelgeving. Uitgangspunt bij deze regelgeving is dat de producent verantwoordelijk is voor een veilig product en de NVWA toezicht houdt op de veiligheid. Ook reclame voor consumentenproducten mag niet misleidend zijn. Mochten hier klachten over komen, dan kan hier door de NVWA tegen worden opgetreden. De NVWA heeft mij laten weten geen klachten te hebben ontvangen. Ik zie geen aanleiding tot verder optreden.
Deelt u de mening dat (jonge) vrouwen door reclames onterecht op het idee kunnen worden gebracht dat vaginaal douchen belangrijk is? Zo ja, op welke wijze kunt u hier tegen optreden?
Ik ben het met u eens dat goede voorlichting hierover belangrijk is. Er zijn verschillende kanalen beschikbaar waar vrouwen onafhankelijke informatie kunnen vinden over vaginaal douchen, zoals o.a. op thuisarts.nl.
Vindt u dat er meer voorlichting nodig is over de onzin van de vaginale douche? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in overleg te treden met verkopers van deze producten om te bespreken welke rol zij kunnen spelen in het ontmoedigen van het gebruik van deze producten?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om nadere maatregelen te nemen. De IGJ heeft mij laten weten dat er de afgelopen jaren maar één melding is binnengekomen over deze producten en er zijn verschillende kanalen beschikbaar met onafhankelijke informatie over de werking en risico’s van deze producten. De NVWA heeft mij laten weten geen klachten te hebben ontvangen.
Ziet u nog aanvullende maatregelen om de gezondheidsgevaren van vaginaal douchen onder de aandacht te brengen? Zo ja, waar denkt u aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Een Europees beroepsverbod |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 201803729/1/A1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over een varkenshouder met een beroepsverbod in Duitsland die in Nederland uit mag breiden?1 2
Ja, ik ken de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en de antwoorden van de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken op eerdere Kamervragen over dit onderwerp.
Kunnen bij een Bibob-toets gegevens over een beroepsverbod dat in een ander land is opgelegd, in zijn algemeenheid worden betrokken bij een onderzoek naar de integriteit van een natuurlijke persoon of van een rechtspersoon in Nederland?
Om het gevaar (gebruikelijke wettelijke term) op grond van de Wet Bibob te kunnen bepalen, kunnen bestuursorganen aan een natuurlijke of rechtspersoon vragen stellen over het strafrechtelijk en bestuursrechtelijk verleden in de afgelopen vijf jaar. Hierbij gaat het tevens om het strafrechtelijk en bestuursrechtelijk verleden in andere landen.
Daarnaast kan het Bureau Bibob in verband met een verzoek om advies van bestuursorganen, buitenlandse autoriteiten verzoeken of van een natuurlijke persoon of van een rechtspersoon die door het bureau onderzocht wordt strafrechtelijke gegevens bekend zijn.
In de aanhangige wijziging van de Wet Bibob is nu een soortgelijke bevoegdheid geregeld ten aanzien van gegevens over niet-strafrechtelijke bestraffende sancties in het buitenland, met name bestuurlijke boetes. Deze kunnen zodoende dan ook worden opgevraagd door het Bureau Bibob in het onderzoek.
Binnen de Wet Bibob geldt dat een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd ook wordt gezien als een strafbaar feit. Als uit het onderzoek strafbare feiten of bestuurlijk beboetbare feiten uit het buitenland naar voren komen, kunnen deze bij de gevaarsbeoordeling op grond van de Wet Bibob betrokken worden, wanneer het achterliggende strafbare gedrag of nalaten in Nederland ook strafbaar zou zijn. Als dergelijke feiten tot een beroepsverbod hebben geleid, geldt dat onverkort.
Kunnen belanghebbenden een bestuursorgaan, zoals een gemeente, verzoeken om een Bibob-toets te doen naar een vergunningaanvrager? Zo ja, wat kunnen belanghebbenden doen in het geval het bestuursorgaan geen gevolg aan een dergelijk verzoek geeft?
Het staat één ieder vrij vragen aan een bestuursorgaan te stellen. De afweging van een bestuursorgaan om tot een Bibob-onderzoek over te gaan, dient – juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument – weloverwogen en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.
Bestuursorganen leggen de omstandigheden waaronder en de criteria op basis waarvan zij een Bibob-onderzoek instellen in het Bibob-beleid vast. Slechts wanneer aanvragen om een vergunning of subsidie aan die criteria voldoen, past het bestuursorgaan de Wet Bibob toe. Het Bibob-beleid biedt daarmee waarborgen voor een goede afweging om de Wet Bibob al dan niet toe te passen.
Het al dan niet toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van het betreffende bestuursorgaan. Het bestuursorgaan beslist op basis van signalen en/of informatie of een verdere Bibob-toets noodzakelijk is alvorens een besluit over de vergunningaanvraag kan worden genomen. Deze afweging is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en er staat dan ook geen bezwaar en beroep tegen open. Ik zie geen aanleiding om de wet op dit punt aan te passen.
Het doel van de Wet Bibob is namelijk het beschermen van het algemene belang bij het voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert. Dit blijkt ook uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State1, waarin de Afdeling oordeelde dat de Wet Bibob in beginsel niet strekt tot de bescherming van individuele belangen van burgers, en daarmee in beginsel ook geen grond kan zijn in bezwaar- en beroepsprocedures (rechtsoverwegingen 15.1 tot en met 15.3).
Deelt u de mening dat belanghebbenden die over aanwijzingen beschikken dat er twijfels zijn over de integriteit van een vergunningaanvrager, de mogelijkheid zouden moeten krijgen om in het geval een bestuursorgaan weigert op een verzoek tot een Bibob-toets in te gaan, die weigering aan de rechter voor te kunnen leggen? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het wel mogelijk moet worden dat eerder onbehoorlijk gedrag van een ondernemer jegens dieren bij de beoordeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning kan worden betrokken? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) kunnen vergunningaanvragen slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Uit de uitspraak ECLI:NL:RVS:2013:1325 van de Raad van State blijkt dat dierenwelzijn niet onder het belang van de bescherming van het milieu begrepen kan worden.
Daarnaast is het mogelijk om omgevingsvergunningen waarop de Wet Bibob van toepassing is, waaronder omgevingsvergunningen milieu, te weigeren als er – voor zover hier relevant – een ernstig gevaar bestaat op het plegen van strafbare feiten. Deze weigeringsgrond is opgenomen in artikel 2.20 Wabo in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet Bibob. Hierbij wordt gekeken naar strafbare feiten of bestuurlijke beboetbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Ook onbehoorlijk gedrag jegens dieren voor zover het strafbare feiten of bestuurlijk beboetbare feiten betreft kan bij de beoordeling van de gevaarsbepaling betrokken worden. Daarbij geldt dat een ernstig vermoeden van het plegen van bedoelde strafbare feiten of bestuurlijk beboetbare feiten al voldoende kan zijn om een ernstig gevaar te concluderen en een vergunning te weigeren of in te trekken.
De aanleg van glasvezel op het platteland |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Glasvezelmarkt in vizier ACM na «pesterijen» KPN»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat vanwege het toenemende belang van snelle internetverbindingen en het toekomstbestendig maken daarvan, dat glasvezel een belangrijke rol heeft in heel Nederland? Zo nee, waarom niet?
Voldoende beschikbare, betrouwbare en snelle internetverbindingen zijn een voorwaarde voor een volwaardige deelname van burgers en bedrijven aan de Nederlandse economie en samenleving. De onderliggende technologie waarmee snel internet wordt aangeboden is daarbij van ondergeschikt belang. Daar waar snel internet over bestaande netwerken niet geleverd kan worden, kan de aanleg van glasvezel een goede oplossing zijn.
Deelt u de mening dat glasvezelverbindingen kunnen bijdragen aan de concurrentiepositie van Nederland en dat burgers en bedrijven diensten kunnen afnemen die bij hun behoeften aansluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, goede digitale connectiviteit is essentieel voor de concurrentiepositie van Nederland. Het is dan ook de kabinetsdoelstelling dat in 2023 alle huishoudens in Nederland over een vaste internetverbinding van tenminste 100 Mbps beschikken. Glasvezel is één van de technologieën die snel internet mogelijk maken.
Deelt u ook de mening dat burgers en bedrijven op het platteland, inclusief de buitengebieden van gemeenten, glasvezelverbindingen zouden moeten kunnen krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet per definitie. Conform onze nationale doelstelling moet elke burger en bedrijf in 2023 de beschikking hebben over internet met een snelheid van tenminste 100 Mbps maar daarvoor is niet in alle gevallen perse glasvezel nodig. Deze snelheid kan namelijk ook met andere technologieën worden gerealiseerd, zoals het opwaarderen van het kopernetwerk of met een coaxverbinding. Glasvezel is een middel en niet het doel op zich.
Deelt u de mening dat als een bedrijf plannen heeft om ook dunbevolkte gebieden te gaan voorzien van glasvezel, dat dit de voorkeur zou moeten hebben boven plannen van een bedrijf dat slechts dichtbevolkte gebieden wil «verglazen»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de markt om keuzes te maken waar en onder welke voorwaarden er glasvezel wordt aangelegd. Het is vervolgens aan de burger om te kiezen naar welk aanbod zijn of haar voorkeur uitgaat.
Bieden wet- en regelgeving nu de mogelijkheid om voorrang te geven aan plannen voor het aanleg van glasvezel in een hele gemeente inclusief de buitengebieden boven plannen die zich slechts op het dichtbevolkte deel van een gemeente richten? Zo ja, welke mogelijkheid betreft dit? Zo nee, waarom niet en acht u het zinvol om dergelijke wet- en regelgeving te ontwikkelen?
Nee. Aanbieders mogen vrij met elkaar concurreren naar de gunst van klanten. Die concurrentie heeft ervoor gezorgd dat Nederland internationaal koploper is met een hoogwaardige digitale infrastructuur. Dat is een goede zaak.
Bent u bereid om belemmeringen uit de (mededingings)wetgeving weg te nemen om bewonersinitiatieven en gemeenten meer ruimte te geven voor het aanleggen van glasvezelverbindingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Ik zie op dit moment geen noodzaak om de bestaande mededingingswetgeving aan te passen. Samen met de ACM blijf ik de ontwikkelingen uiteraard nauwlettend volgen. Wel zie ik dat de Europese staatssteunregels aanpassing behoeven, omdat zij in de praktijk moeilijk toepasbaar zijn. Ik wil graag meer ruimte voor het bieden van staatssteun door lokale overheden creëren. Decentrale overheden worden onder andere via de website samensnelinternet.nl en het kennisplatform snel internet geïnformeerd over staatssteunregels.
Deelt u de mening dat de aanleg van twee glasvezelnetten in (gedeelten) van gemeenten niet kosteneffectief is en dat dit voorkomen zou moeten worden? Zo ja, waarom en welke mogelijkheden bestaan er om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan marktpartijen om te besluiten wat zij kosteneffectief achten en wat niet.
Ik juich het echter niet toe als meerdere vraagbundelingstrajecten in hetzelfde gebied tegelijk lopen en daardoor het minimale aantal huishoudens voor een rendabele investering bij alle trajecten niet gehaald wordt. Het resultaat kan namelijk zijn dat er wel voldoende interesse is in glasvezelaansluitingen bij consumenten en bedrijven, maar dat partijen zich allemaal terugtrekken. Partijen kunnen ervoor kiezen de uitrol toch door te zetten ook al is de vraagbundeling niet gehaald of samen te werken aan de uitrol in het betreffende gebied zoals op een aantal plaatsen al gebeurt.
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid te gaan treffen om ervoor te zorgen dat in heel Nederland de toegang tot en beschikbaarheid van snel internet wordt gewaarborgd?
In juli van het vorig jaar heb ik het Actieplan Digitale Connectiviteit2 gepresenteerd met 42 acties, waaronder de ontwikkeling van een breedbandkaart (om de voortgang van de Nederlandse vaste infrastructuur te monitoren), om ervoor te zorgen dat Nederland koploper blijft met een hoogwaardige digitale infrastructuur en iedereen toegang heeft tot snel internet. Ik heb er vertrouwen in dat we die doelstelling zullen halen. Ik blijf dit nauwlettend volgen en zal de Kamer zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 17 oktober 20183 jaarlijks over de voortgang rapporteren. De eerste voortgangsrapportage ontvangt de Kamer eind dit jaar.
Kunt u bovenstaande vragen voor het aanstaande algemeen overleg Telecommunicatie op 4 april 2019 beantwoorden?
Ja, ik heb deze vragen hierbij voor het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 4 april beantwoord.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nog geen oplossing voor zonnepanelenprobleem VV Nieuw Buinen»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het schrijnend is dat het langslepende netaansluitingsprobleem vrijwilligers van sportverenigingen hindert en frustreert in het realiseren van plannen gericht op het opwekken van groene elektriciteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom sleept het breed gesignaleerde knelpunt nog steeds voort?
Ik begrijp dat deze frustratie er is bij iedere partij die hernieuwbare elektriciteit op wil wekken en daar de benodigde investeringen in tijd, menskracht en financiën voor gedaan heeft. Ik verwijs u verder naar de antwoorden op vragen 3 tot en met 5.
Deelt u de opvatting dat het temeer schrijnend en frustrerend is dat de bereidwilligheid van derden om capaciteit op het net beschikbaar te stellen wordt gehinderd door de wettelijke regeling waardoor dit niet kan, omdat deze capaciteit toevalt aan de eerstvolgende grootschalige ontwikkelaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit op te lossen en hoe gaat u dat dan doen?
Op het elektriciteitsnet is een beperkte mate van transportcapaciteit beschikbaar. De netbeheerder stelt de transportcapaciteit van zijn net zodanig vast dat de integriteit en balans van het net niet wordt verstoord.
Een aangeslotene met hernieuwbare elektriciteitsopwekking heeft een overeenkomst met de netbeheerder over de hoeveel transportcapaciteit die hem ter beschikking staat. Dat is de contractueel overeengekomen capaciteit.
Het kan in de praktijk zo zijn dat een aangeslotene deze hoeveelheid structureel niet transporteert. Dan kan hij zijn overeenkomst met de netbeheerder aanpassen naar een lagere hoeveelheid. Deze capaciteit heeft de netbeheerder weer ter beschikking. Dan moet de netbeheerder deze capaciteit, conform artikel 23 van de Elektriciteitswet 1998, weer non-discriminatoir ter beschikking stellen aan een andere partij die dan aangesloten wordt.
Het kan ook zijn dat de netbeheerder structureel ervaart dat de overeengekomen hoeveelheid niet getransporteerd wordt. Dan kan de netbeheerder de niet getransporteerde hoeveelheid ook non-discriminatoir ter beschikking stellen aan een andere partij die dan aangesloten wordt en transportcapaciteit krijgt. De netbeheerder bepaalt daarnaast de fysieke benodigde transportcapaciteit en bijbehorende investeringen op basis van de gecombineerde daadwerkelijk gebruikte netcapaciteit.
Een partij met ter beschikbaar gestelde transportcapaciteit kan dus niet zelf direct zijn capaciteit aan een ander toewijzen.
Samen met ACM en netbeheerders werk ik aan oplossingsrichtingen uit voor de knelpunten rondom de aansluit- en transportcapaciteit. Hierbij betrek ik de uitspraak van uw Kamer in de motie Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 295). Ik zal uw Kamer hierover in mei berichten.
Is de door de voorzitter van VV Nieuw Buinen uitgesproken hoop dat het misschien nog goed komt gerechtvaardigd? Zo ja, wat is dan de weg naar een oplossing en wat zijn de maatregelen die leiden naar de aansluiting van de zonnepanelen van de voetbalvereniging?
De betrokken partijen verkennen mogelijke technische oplossingen voor de situatie nu waarbij deze voetbalclub nog niet kan leveren aan het elektriciteitsnet. Ik ben hoopvol dat zij in onderling overleg komen tot een haalbare oplossing.
Bent u bereid, gelet op het hardnekkig voortduren van het knelpunt, uw standpunt over het geven van voorrang van kleinere duurzame initiatieven op het elektriciteitsnetwerk te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Mijn opvatting in deze wijzigt niet, zoals ik eerder aan uw Kamer heb geantwoord op schriftelijke vragen2 en zoals gewisseld in het debat met uw Kamer. Het verlenen van toegang tot het elektriciteitsnet is een publieke taak belegd bij de netbeheerder conform wettelijke en regulatorische uitgangpunten.
De netbeheerder moet daarbij non-discriminatoir handelen.
Is het gegeven dat in grote gebieden in Nederland ontwikkelaars al omvangrijke grondposities hebben ingenomen en netwerkcapaciteit hebben geclaimd, een hindernis voor het realiseren van de afspraak in het Klimaatakkoord dat 50% van de nieuwe hernieuwbare energieproductie in eigendom komt van de lokale omgeving en leidt dit ertoe dat in deze gebieden de lokale omgeving het nakijken heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke mate en op welke plaatsen is dat het geval en wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat de lokale omgeving 50% van de nieuwe hernieuwbare energieproductie in eigendom kan krijgen?
Op Rijksniveau is er geen concreet inzicht in welke mate projectontwikkelaars via opties of contracten al omvangrijke grondposities voor nieuwe zon- of windparken hebben ingenomen. Dit zijn private overeenkomsten die niet hoeven te worden geregistreerd. Ontwikkelaars kunnen niet «op voorhand» netcapaciteit claimen. Het aanvragen van een netaansluiting met teruglevercapaciteit voor een bepaald hernieuwbaar elektriciteitsproject, gaat immers gepaard met het aangaan van een substantiële financiële verplichting met de netbeheerder. Die verplichting gaan ontwikkelaars veelal pas aan als een project verder is uitgewerkt en men daarbij zekerheid heeft over de SDE+-subsidie en over de omgevingsvergunning.
In het ontwerp Klimaatakkoord is de afspraak opgenomen te streven naar 50% eigendom van de lokale omgeving van de hernieuwbare elektriciteitsproductie op land. Het streven voor deze eigendomsverhouding is een algemeen streven voor 2030. Momenteel wordt in overleg met overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties bezien hoe hier op regionaal en lokaal niveau in beleid invulling aan gegeven kan worden, mede in relatie tot de Regionale Energie Strategieën.
Overigens constateer ik dat in de praktijk al steeds meer gewerkt wordt in de geest van het ontwerp Klimaatakkoord, waarbij het bevoegd gezag via het ruimtelijk instrumentarium lokaal mede-eigendom borgt.
Hinderlijke regelgeving voor de uitrol van zonnepanelen door woningbouwcorporaties |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Autoriteit Woningbouwcorporaties belemmert 10 woningcorporaties bij uitrol zonnepanelen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat woningbouwcorporaties ook moeten bijdragen aan de verduurzaming van de energievoorziening?
Woningcorporaties zijn primair verantwoordelijk voor het huisvesten van huishoudens die niet in hun eigen huisvesting kunnen voorzien. Daarbij hoort ook dat corporaties hun bezit onderhouden en verduurzamen. Woningcorporaties hebben binnen het werkdomein, zoals afgebakend in de Woningwet, ook ruimte voor het verduurzamen van de energievoorziening. Dit is wel beperkter dan de mogelijkheden die corporaties hebben voor het verduurzamen van hun woning. Zo kunnen zij zonnepanelen plaatsen op hun woongelegenheden wanneer deze activiteiten ten dienste staan van de bewoning. Hierbij kan gedacht worden aan het leveren van energie aan bewoners of het gebruik van de opgewekte energie voor de gemeenschappelijke ruimten in corporatiebezit.
Geeft het bericht de bestaande regelgeving met betrekking tot het plaatsen van zonnepanelen door woningbouwcorporaties correct weer? Zo ja, deelt u de mening dat daaruit blijkt dat de regels woningbouwcorporaties eerder hinderen dan helpen bij het realiseren van duurzaamheidsdoelstellingen? Zo nee, op welke punten dan niet?
Het is woningcorporaties binnen de Woningwet toegestaan om diensten te verlenen die rechtstreeks verband houden met de bewoning. Corporaties mogen geen diensten leveren die door nutsbedrijven geleverd kunnen worden, zoals het leveren van elektriciteit, tenzij de levering gebeurt door een in of nabij de woongelegenheid aanwezige voorziening. Dit betekent dat corporaties, in de huidige situatie, zonnepanelen mogen plaatsen wanneer deze rechtstreeks verband houden met de bewoning. Woningcorporaties mogen vervolgens eventuele overcapaciteit leveren aan het elektriciteitsnet. Het is onder de huidige regels niet toegestaan om zonder een enig direct verband met de bewoning zonnepanelen te plaatsen en de opgewekte energie terug te leveren aan het net. Dit ter voorkoming dat het werkdomein van de corporatiesector wordt opgerekt tot voorbij de grenzen van de volkshuisvesting.
Deelt u de mening dat woningbouwcorporaties ook recht op SDE+-subsidie zouden moeten hebben als door hen opgewekte energie niet direct ten goede aan de huurders komt? Zo ja, waarom en bent u bereid de Woningwet op dit punt aan te passen en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Woningcorporaties zijn op grond van de Woningwet en de subsidieregeling van de SDE+-subsidie niet uitgesloten van het aanvragen van SDE+-subsidie. Als de corporatie, binnen de kaders van de Woningwet, duurzame energie opwekt en het project voldoet aan de voorwaarden voor de SDE+, kan een corporatie SDE+-subsidie ontvangen.
De combinatie van de Woningwet en de subsidieregeling maken dat er in de praktijk een beperkt aantal corporaties gebruik maakt van de SDE+. In mijn brief over de evaluatie van de herziene Woningwet van 22 februari jl.2 heb ik beleidsvoornemens benoemd om regelgeving te verduidelijken en aan te passen. Onder meer om het mogelijk te maken dat corporaties straks dezelfde verduurzamingsmaatregelen kunnen treffen als andere vastgoedeigenaren aan hun gebouwen. Daarmee hebben corporaties meer mogelijkheden om bij te dragen aan de verduurzaming, waarbij corporaties zich nog steeds kunnen richten op de volkshuisvestelijke kerntaken. Deze aanpassing zal het onder meer mogelijk maken om zonnepanelen op eigen bezit te plaatsen en de opgewekte energie, zonder directe verbinding met de bewoning, te leveren aan het elektriciteitsnet. Het doel van deze aanpassing is om een natuurlijkere afbakening te maken van de verduurzamingsactiviteiten die corporaties wel en niet mogen ondernemen. Ik ben voornemens om deze aanpassingen mee te nemen in de wetswijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet.
Wat is de stand van zaken van het overleg met de woningbouwcorporaties over dit onderwerp?
In de evaluatie van de herziene Woningwet is niet alleen teruggekeken maar is ook met corporaties en andere partijen de toekomstbestendigheid van de Woningwet geanalyseerd. Verduurzaming was hierbij hier een van de onderwerpen. De ervaringen van corporaties en andere betrokken partijen liggen samen met de uitkomsten van de evaluatie aan de basis van mijn beleidsvoornemens zoals verwoord in de brief van 22 februari jl. Daarnaast wordt er regelmatig met Aedes en individuele corporaties overlegd over ervaren belemmeringen in de Woningwet bij verduurzaming. Deze inzichten zullen worden betrokken bij de wetsaanpassing naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet.
Meer banen in Oost-Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bedrijf HempFlax uit Oude Pekela? Kent u de brief van de provincie Groningen aan de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Economische Zaken en Klimaat?1
Ja. Ik ben bekend met het bedrijf Hempflax en heb kennisgenomen van de brief van de provincie Groningen.
Waarom is het bij wet verboden de toppen van de hennepplanten industrieel te gebruiken, terwijl deze toppen voor nuttige en duurzame doeleinden anders dan wiet kunnen worden gebruikt?
Het industrieel gebruiken van de toppen van de hennepplant is op grond van de Opiumwet verboden. Artikel 3 van de Opiumwet verbiedt, kort gezegd, de teelt en bewerking van de hennepplant. De Opiumwet biedt op basis van artikel 12 Opiumwetbesluit één uitzondering met betrekking tot teelt en bewerking van de hennepplant: de teelt van vezelhennep. Vezelhennep is een hennepsoort zonder psychoactieve stoffen in zich. Deze vezelhennep mag voor twee doelen worden geteeld en gebruikt, namelijk voor de winning van vezel óf voor de vermeerdering van zaad voor de productie van vezelhennep. Het gebruik van de toppen van de vezelhennepplant, valt dus niet onder de uitzondering van artikel 12 van het Opiumwetbesluit.
Ik ben bekend met de wens van ondernemers om de toppen van de vezelhennepplant industrieel te kunnen gebruiken. Op dit moment ben ik de juridische mogelijkheden aan het verkennen.
Wat was uw antwoord op de brief van de provincie Groningen?
In de brief van de Provincie Groningen, verzoekt de Provincie namens een aantal ondernemers uit Oost-Groningen, om het oogsten van bladeren en toppen van vezelhennep juridisch mogelijk te maken om zodoende cannabidiol (CBD) te kunnen winnen uit de vezelhennepplant. In reactie daarop heb ik aan de Provincie Groningen laten weten dat ik aan het verkennen ben wat de juridische mogelijkheden zijn en dat ik daarover in gesprek zou gaan met de betreffende ondernemers.
Hoe is de regulering omtrent het gebruik van henneptoppen voor industriële toepassingen in Duitsland? Biedt deze meer ruimte om toppen van hennepplanten voor louter industrieel gebruik te telen en te verwerken? En in welke zin wijkt dat af van de Nederlandse regulering?
In Duitsland is het voor ondernemers die in aanmerking komen voor de steunmaatregelen onder VO (EU) Nr. 1307/2013 toegestaan om soorten hennep te telen die op de EU-lijst van vezelhennep staan, met uitzondering van twee soorten hennepzaad uit Polen (Bialobrzeskie en Carmagnola). Vezelhennep heeft een THC waarde van minder dan 0,2%. Er geldt in Duitsland een meldplicht voor de teelt van hennepplanten. In Duitsland moet de producent na verwerking ervoor zorgen dat het product niet als softdrugs gebruikt wordt, door aan te tonen dat de THC niet makkelijk te extraheren is. Dit is echter niet gedefinieerd, waardoor het voor de ondernemer onduidelijk is of het eindproduct legaal of illegaal is. Er zijn geen onderdelen van de hennepplant gespecificeerd. Het gebruik van henneptoppen voor industriële toepassingen is in Duitsland dus in beginsel toegestaan.
In Nederland is in het Opiumwetbesluit opgenomen dat vezelhennep voor twee doelen mag worden geteeld en gebruikt, namelijk voor de winning van vezel óf voor de vermeerdering van zaad voor de productie van vezelhennep.
De teelt van hennep wordt op internationaal niveau gereguleerd door het Enkelvoudig verdrag inzake verdovende middelen. Hierin is opgenomen dat de teelt van hennep voor industriële doeleinden (vezel en zaad) en tuinbouwdoeleinden uitgesloten is. Deze toepassingen zijn dus vrijgesteld. De bepalingen in dat verdrag zijn echter op verschillende manieren geïnterpreteerd. Als onderdeel van mijn juridische verkenning naar de mogelijkheden om de toppen van de vezelhennepplant industrieel te kunnen gebruiken, kijk ik onder andere naar de interpretatie die Duitsland op dit punt geeft aan het Enkelvoudig verdrag inzake verdovende middelen.
Deelt u de mening dat het zonde is dat deze toppen niet gebruikt kunnen worden en er daardoor een reële mogelijkheid op meer werkgelegenheid in Oost-Groningen verloren gaat?
Industriële toepassingen die bijdragen aan innovatie en werkgelegenheid hebben in het algemeen de steun van het kabinet. Het gaat hier echter om een product dat gereguleerd is in de Opiumwet. Hiervoor onderzoek ik momenteel de juridische mogelijkheden. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid meer ruimte te bieden om het gebruik van de toppen van hennepplanten toe te staan, zodat er meer banen bij komen in een gebied waar dat heel hard nodig is? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Mogelijke geluidsoverlast van een transformatorstation van Tennet |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht ««Vier muren en dak» voor transformator»?1
Ja.
Acht u het mogelijk dat het genoemde transformatorstation voor geluidsoverlast in Wijk aan Zee kan gaan zorgen? Zo ja, in welke mate kan die overlast zich voor gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik realiseer me dat omgeving Wijk aan Zee en Beverwijk West te maken heeft met de aanwezigheid van grootschalige industrie en dat hier – nu er in het kader van de energietransitie een nieuw groot project bijkomt – zorgen over bestaan.
Het transformatorstation maakt deel uit van het net op zee dat de aansluiting van de windparken voor de Hollandse kust verbindt met het landelijke elektriciteitsnet. Dit project valt onder de Rijkscoördinatieregeling, wat inhoudt dat de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijks-relaties (BZK) verantwoordelijk zijn voor de ruimtelijke inpassing en dat de Minister van EZK de benodigde vergunningen coördineert. Mede op advies van de overheden in de regio heb ik in april 2018 een voorkeursalternatief gekozen voor de netaansluiting «Net op zee Hollandse Kust (noord) en (west Alpha)» met een transformatorstation op het industrieterrein IJmond, bij Tata Steel. Vanaf eind 2016 werkt het Ministerie van EZK voor dit project intensief samen met TenneT.
Het transformatorstation dat deel uitmaakt van het net op zee komt midden in het industriegebied IJmond te liggen, ingesloten door terreinen van Tata Steel. Het gaat hier om een zogeheten geluidgezoneerd industrieterrein. Het dorp Wijk aan Zee en een deel van Beverwijk liggen binnen de geluidzone van dit industrieterrein. Het geluid dat het transformatorstation produceert op de dichtstbijzijnde woningen is beperkt. Uit berekeningen blijkt dat de bijdrage van het geluid van het transformatorstation op het dichtstbij liggende meetpunt uit het geluidsmodel ten opzichte van het totale, cumulatieve, geluid in de omgeving minder dan 2 procent bedraagt. Omdat het transformatorstation een continu geluid voortbrengt, kan dit geluid wel hoorbaar zijn op momenten dat andere geluiden wegvallen.
Deelt u de mening van de gemeenteraad van Beverwijk dat met een gesloten transformatorbox geluidsoverlast kan worden voorkomen? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijke box?
De zonebeheerder van het industrieterrein IJmond, de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, heeft geconstateerd dat de geluidsbelasting van het transformatorstation inpasbaar is in de geluidzone en dat het om een toelaatbare geluidbelasting bij woningen in de zone gaat. In verband met de zorgen van bewoners neemt TenneT desondanks extra geluidmaatregelen voor een toekomstvaste situatie. Een aanzienlijke investering zal worden gedaan om het geluid van het transformatorstation verder te verlagen.
Zo zal TenneT zorgdragen voor het inpandig maken van de transformatoren, door deze volledig te omsluiten met vier wanden – die aan de binnenzijden worden bekleed met geluidsabsorberend materiaal – en te voorzien van een dak. Verder zullen ook de compensatiespoelen worden omsloten door vier wanden met geluidsabsorberend materiaal. De bovenkant van het station moet open blijven, omdat de compensatiespoelen luchtgekoeld zijn. Daarmee worden de belangrijkste geluidsbronnen voorzien van extra geluidreducerende maatregelen. Vergelijkbare maatregelen zullen ook worden uitgevoerd indien wordt besloten om Hollandse Kust (west Beta) op deze locatie aan te sluiten.
In de eerste week van april 2019 heeft TenneT omwonenden van de beoogde locatie van het transformatorstation hierover met een brief geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat het voor de leefbaarheid en voor het verkrijgen respectievelijk behouden van draagvlak wenselijk is de best beschikbare bouwmethode en techniek toe te passen om geluidsoverlast tot het minimum te beperken? Zo nee, waarom niet?
Bij het verlenen van de (ontwerp)omgevingsvergunning is uitgegaan van de best beschikbare technieken. Om zo min mogelijk extra geluidbelasting te leveren aan het milieubelaste gebied, neemt TenneT verdergaande (bovenwettelijke) maatregelen.
Bent u bereid in overleg met TenneT te treden om haar te verzoeken om een geheel gesloten transformatorbox te bouwen en de Kamer van de resultaten van dat overleg op de hoogte stellen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zowel Tennet als mijn ministerie zijn in gesprek met gemeente Beverwijk en bewoners in het gebied. In deze gesprekken is de toezegging gedaan tot geluidreducerende maatregelen, waaronder het plaatsen van de transformatoren in een «box».
De grafietregen bij Wijk aan Zee |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Politie onderzoekt het Harsco-stof»?1
Ja.
Hoe groot is de overlast voor omwonenden van Tata Steel van de neerslag van grafiet?
Omwonenden hebben de afgelopen periode regelmatig aandacht gevraagd voor de toegenomen overlast die zij ervaren door de neerslag van grafiet2.
Deelt u de mening dat deze overlast al veel te lang heeft geduurd en zo spoedig mogelijk beëindigd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de zorgen van omwonenden. De provincie Noord-Holland is als bevoegd gezag aan zet. Daarom heb ik hen gevraagd mij te informeren over genomen en nog te nemen maatregelen. De uitvoering daarvan volg ik actief.
Welke instrumenten staan bestuursorganen ter beschikking om aan deze overlast een einde te maken, danwel Tata Steel te dwingen dat te doen? Welke bestuursorganen zijn dit? En hoe wordt van deze instrumenten gebruik gemaakt?
Tata Steel (alsmede Harsco Metals Holland B.V. hierna Harsco) valt onder het bevoegd gezag van de provincie Noord-Holland. De Provincie is bevoegd en daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied voert deze taken namens de provincie uit.
Het bevoegd gezag heeft op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verschillende (bestuursrechtelijke) instrumenten om overtredingen van de regelgeving of vergunning aan te pakken. De inzet van deze instrumenten is aan het bevoegd gezag zelf.
De Landelijke Handhavingsstrategie helpt uitvoering te geven aan de beginselplicht tot handhaven, passend te interveniëren bij iedere bevinding, in vergelijkbare situaties vergelijkbare keuzes te maken en interventies op vergelijkbare wijze te kiezen en toe te passen; handhavingsinstrumenten worden proportioneel ingezet na gelang de ernst van de overtreding en kunnen verzwaren bij niet naleving (recidive).
Het bevoegd gezag kan de overtreder aanschrijven en sommeren de overtreding binnen een nader te bepalen termijn te beëindigen of te voorkomen dat de overtreding zich zal herhalen; opleggen van een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.
Als ultimum remedium kan het bevoegd gezag ertoe overgaan een vergunning in te trekken op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Dit moet wel proportioneel zijn.
Wat is de stand van zaken rondom het genoemde strafrechtelijke onderzoek?
Zoals u bekend is doet het kabinet geen uitspraken over lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Wat kunt u doen om er aan bij te dragen dat de omwonenden spoedig geen last meer van grafietregens hebben?
Het is een wettelijke taak van de bedrijven om te zorgen dat omwonenden geen last hebben van grafietregens. Via de omgevingsdienst heeft de provincie Noord-Holland Harsco gesommeerd de uitstoot te stoppen onder last onder dwangsom. Daarnaast kijkt de provincie naar structurele oplossingen op korte - en lange termijn.
Voor de korte termijn is Harsco onder verscherpt toezicht gesteld, worden er door de provincie Noord-Holland gesprekken gevoerd met de directies van Tata Steel en Harsco en zijn diverse aanpassingen aan het proces gedaan, zoals:
Om de stofoverlast duurzaam te beheersen wordt voor de lange termijn door Harsco/Tata ingezet op de bouw van een hal. De aanvraag voor de hal is inmiddels ingediend en het is van belang de hal zo snel mogelijk te realiseren zonder vertragingen in het vergunningverleningsproces. Het college van de provincie Noord-Holland zal dan ook inzetten op een voortvarend proces.
Ik ben verantwoordelijk voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving en zorg ervoor geïnformeerd te blijven door het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland ten aanzien van de casus Harsco/Tata Steel. Binnenkort stuur ik u een brief over de situatie en handhaving bij Tata Steel en Harsco. Het is mijn streven die in mei aan de Kamer te sturen.
Landbouwgif in Drenthe |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Bij de buren van de lelieteler daalt een nevel van pesticiden op de trampoline neer» en het bericht «Drentse burgers meten landbouwgif in bodem en vinden 57 middelen»?1 2
Ja.
Vindt ook u het begrijpelijk dat burgers ongerust en bevreesd voor hun gezondheid en welbevinden zijn als er in de bodem en groenten in hun tuin 57 bestrijdingsmiddelen worden aangetroffen? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om de vrees weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat burgers zich zorgen maken. Burgers verwachten geen gewasbeschermingsmiddelen in hun bodem of tuin als ze die zelf niet gebruiken. Daarom ben ik ook in gesprek gegaan met betrokken omwonenden.
Overigens zijn niet alle gevonden stoffen te relateren aan de lelieteelt. Er zijn 15 stoffen gevonden die niet meer zijn toegelaten, blootstelling aan deze stoffen zal dus gaan afnemen. Het CBS rapporteert eens in de vier jaar over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw, gebaseerd op opgaven van agrariërs. Uit de gegevens uit 2016 blijkt dat 18 van de 57 stoffen die zijn gevonden in bodem- en gewasmonsters ook worden gebruikt in de lelieteelt. Er zijn ook stoffen gevonden die in andere landbouwgewassen mogen worden gebruikt en enkele ook in of om het huis (gazon, kamerplanten, insectenwerend) (zie tabel 1 in bijlage 3 van deze brief).
Het Ctgb heeft het onderzoek geanalyseerd (zie bijlage bij brief over blootstellingsonderzoek gewasbeschermingsmiddelen «Ctgb advies onderzoek naar bestrijdingsmiddelen en omwonenden»). De in de monsters aangetroffen gehaltes zijn vergeleken met veilige grenswaarden die gebruikt worden bij de toelating van de betreffende middelen. Uit deze vergelijking blijkt dat van alle 57 stoffen de veilige grenswaarden niet worden overschreden.
Verder wordt gewerkt aan het verder terugdringen van emissies van gewasbeschermingsmiddelen. Mijn ambities richten zich op weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van landbouw en natuur en als er dan toch behoefte is aan gewasbeschermingsmiddelen, dan nagenoeg zonder emissies naar de leefomgeving en nagenoeg zonder residuen op producten. Dat is de kern van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» die recent aan uw Kamer is aangeboden.
Waarom moeten bewoners zelf zorgen voor onderzoek naar chemische stoffen in de bodem en gewassen in hun buurt, in welke gevallen moet een overheidsinstelling die verantwoordelijkheid nemen, welke instelling is dat en waarom was daar in dit geval geen sprake van?
Van bewoners wordt niet verwacht dat zij zelf dienen te zorgen voor onderzoek naar chemische stoffen in de bodem en gewassen in de buurt. Er geldt een Europees systeem van voorzorg waarbij gewasbeschermingsmiddelen pas op de markt mogen komen en worden gebruikt als na uitgebreid wetenschappelijk onderzoek is aangetoond dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. De overheid evalueert en monitort (naleving van) wet- en regelgeving en reageert op nieuwe signalen. Zo worden voedingsmiddelen, oppervlaktewater en grondwater onderzocht op het voorkomen van resten van gewasbeschermingsmiddelen en is een uitgebreid onderzoek gestart (blootstellingsonderzoek gewasbeschermingsmiddelen, OBO) naar blootstelling via lucht en (huis)stof van omwonenden, naar aanleiding van een advies van de Gezondheidsraad (2014). Het rapport is op 10 april jl. aan uw Kamer aangeboden.
Acht u het mogelijk dat de uitbreiding van landbouwareaal voor de teelt van lelies en andere bloemen in Drenthe voor meer gezondheidsrisico’s kan gaan zorgen? Zo ja, betekent dit dat die groei beperkt moet gaan worden dan wel dat er strengere eisen aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen moeten worden gesteld en hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Uit de beoordeling van het Ctgb van de gevonden gehaltes van gewasbeschermingsmiddelen in de bodem en op gewassen bij de inwoners in Westerveld, blijkt dat er geen grenswaarden zijn overschreden. Bovendien blijkt ook uit het OBO-blootstellingsonderzoek dat alle meetresultaten beneden de veilige grenswaarden zijn gebleven.
Daarnaast richtte het OBO-blootstellingsonderzoek zich op de vraag in welke mate omwonenden van specifieke velden blootgesteld werden aan gewasbeschermingsmiddelen. Ook hier bleek dat er geen grenswaarden overschreden werden. Het kabinet zal de Gezondheidsraad vragen om dit vraagstuk te betrekken in hun advies, zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 10 april jl. (kenmerk IENW/BSK-2019/64595. Zolang de teelt beneden de veilige grenswaarden blijft, is er geen aanleiding de teelt te beperken.
Deelt u de zorgen van de in het artikel genoemde hoogleraar toxicologie van de Universiteit Utrecht over het feit dat er een variëteit aan stoffen is gevonden, over de vermenging van deze stoffen in de bodem en over de mogelijke risico’s van opstapeling van de bestrijdingsmiddelen? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom deelt u die zorgen niet?
In het huidige toelatingsbeleid wordt een risicobeoordeling per aanvraag (per middel of tankmix) uitgevoerd. Stapeling van verschillende stoffen is mogelijk relevant als deze stoffen eenzelfde werking hebben op een organisme. In de huidige beoordelingsmethoden zijn volgens het Ctgb ruime veiligheidsmarges ingebouwd. Onderzoek van het RIVM aan de cumulatieve blootstelling van residuen op voedsel liet geen combinatierisico’s zien en daaruit bleek dat de huidige beoordelingsmethodiek toereikend is (Kamerstuk 27 858, nr. 433).
Tegelijkertijd is het wenselijk dat preciezer wordt gekeken naar effecten van een cumulatieve blootstelling via alle blootstellingsroutes. De Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) werkt aan een richtsnoer om gecombineerde blootstelling aan verschillende stoffen te kunnen beoordelen. Nederland (RIVM en WUR) is actief betrokken bij de totstandkoming van dit richtsnoer en zal het recente RIVM rapport daarbij ook inbrengen.
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde hoogleraar dat «het de hoogste tijd [is] dat er internationaal afspraken worden gemaakt over de milieulast van pesticiden in de grond», waarbij er niet alleen naar individuele stoffen moet worden gekeken maar ook «naar het stapeleffect van de verschillende gewasbeschermingsmiddelen die gelijktijdig worden toegepast in de landbouw»? Zo ja, hoe gaat u zich hiervoor inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u ook de mening van de genoemde hoogleraar bodemdegradatie en landbeheer aan de Wageningen Universiteit dat onderzocht moet worden welke risico’s omwonenden lopen door de verspreiding van pesticiden? Zo ja, wilt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en/of de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) onderzoek laten doen om vast stellen of en in welke mate er gevaren zijn voor de volksgezondheid en de omwonenden, en de Kamer daarvan op de hoogte stellen? Zo nee, weet u al wat de korte- en langetermijngezondheidseffecten van de aangetroffen stoffen kunnen zijn en wat zijn die effecten dan?
Zoals in de voornoemde brief van 10 april jl. beschreven, heeft het kabinet de Gezondheidsraad opdracht gegeven om nader te onderzoeken of er gezondheidsrisico’s zijn en hierover te adviseren. Tot op heden hebben de verschillende studies geen duidelijke verbanden aangetoond tussen blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het optreden van gezondheidseffecten. Het recente RIVM-rapport Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden (RIVM 2019-0052) laat zien dat er geen grenswaarden zijn overschreden en dat in de huidige toelatingsmethodiek de blootstelling volgens het Ctgb ook niet wordt onderschat.
Het bericht dat de productie van de Mini naar Nederland verplaatst zou kunnen gaan worden |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bouw Mini van Engeland naar Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gezien de uitspraak van het genoemde BMW-directielid dat bij een no-deal Brexit de assemblage van de Mini van het Verenigd Koninkrijk naar Nederland kan worden verplaatst, dat dit grote kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven en de werkgelegenheid biedt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Brexit is voor de Nederlandse economie geen positieve ontwikkeling. Er ontstaan echter soms wel acquisitiekansen. Internationaal opererende bedrijven die momenteel in het VK gevestigd zijn, overwegen in een aantal gevallen hun activiteiten te verplaatsen van het VK naar de EU.
Ten aanzien van de uitspraken van de heer Schwarzenbauer van BMW in zijn interview met Sky News wil ik opmerken dat hij inderdaad heeft aangegeven dat BMW de productie van onder meer de Mini in Oxford zal moeten heroverwegen, in het geval van een «no-deal Brexit». Hij heeft daarbij echter geen rechtstreeks verband gelegd met (verplaatsing van de productie naar) VDLNedcar.
Over welke mogelijkheden beschikt u om bedrijven te stimuleren zich in Nederland te vestigen?
Het kabinet wil buitenlandse bedrijven die een investering met reële economische activiteiten overwegen naar Nederland aantrekken. Buitenlandse bedrijven leveren immers een positieve bijdrage aan onze economie en samenleving. Daarbij zijn een aantrekkelijk vestigingsklimaat en effectief acquisitie-apparaat essentiële randvoorwaarden. De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) ondersteunt buitenlandse bedrijven die activiteiten in Nederland willen opzetten. De NFIA, waar ook extra capaciteit is vrijgemaakt voor Brexit, is al geruime tijd actief in het benutten van deze acquisitiekansen. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over het Nederlandse vestigingsklimaat en het acquisitiebeleid (Kamerstuk 32 637, nr. 342).
Deelt u de mening dat Nederland er alles aan moet doen om BMW over te halen om de productie van de Mini naar Nederland over te plaatsen? Zo ja, hoe gaat u zich hiervoor inspannen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet speculeren over de uitkomst van de Brexit-onderhandelingen en de consequenties die bedrijven daar aan verbinden. Mochten zich echter rond bedrijven bijzondere kansen aandienen waarbij de overheid een rol kan spelen, dan zullen we ons daarvoor inspannen, zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 3.
De gevolgen van faillissementen van energiebedrijven voor consumenten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Energiesector onderzoekt fonds voor gedupeerde consumenten»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over de gevolgen van een faillissement van een energieleverancier voor consumenten2?
Ja.
Deelt u de mening dat consumenten niet financieel gedupeerd mogen worden door het faillissement van een energiebedrijf? Zo nee, waarom niet?
Laat ik vooropstellen dat ik het vervelend vind wanneer consumenten geconfronteerd worden met het faillissement van hun energieleverancier, zowel wat betreft de onzekerheid die hen dit geeft over de energielevering als eventuele financiële consequenties. De energiemarkt is een geliberaliseerde markt en dat biedt als groot voordeel concurrentie voor leveranciers en keuzevrijheid voor consumenten. Een geliberaliseerde markt brengt echter ook een risico met zich dat een contractpartij failliet kan gaan. Het Besluit Leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 en het Besluit Leveringszekerheid Gaswet (hierna: Besluiten Leveringszekerheid) voorzien juist daarom in de continuïteit van levering van de energie aan de kleinverbruiker, waaronder alle huishoudens. Hierdoor komt de kleinverbruiker bij een faillissement van de energieleverancier niet zonder de levering van elektriciteit of gas te zitten. Ook moet het energiebedrijf bij levering aan kleinverbruikers beschikken over een vergunning. Bij het afgeven van een vergunning toetst de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de financiële kwaliteit van het energiebedrijf.
Is het waar dat consumenten soms voor honderden euro's het schip in gaan] als hun energieleverancier omvalt? Zo nee, wat is er niet waar? Met welk bedrag zijn consumenten gemiddeld het schip ingegaan door het faillissement van de energiebedrijven Robin en EnergieFlex?
De hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom en het verbruik van elektriciteit en gas is per consument verschillend. Het gaat hierbij immers om een individuele (privaatrechtelijke) overeenkomst tussen de energieleverancier en de afnemer. Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de kleinverbruiker meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Hierdoor kan een klant financieel nadeel ondervinden.
Ik heb geen informatie over het gemiddelde bedrag dat de klanten van de inmiddels failliete energiebedrijven Robin Energie en Energieflex mogelijk zijn misgelopen en ik heb geen inzicht in de boedelverdeling van de beide failliete bedrijven. Het is de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan.
Acht ook u het mogelijk dat er meer energiebedrijven in de problemen komen en een toenemend aantal mensen mogelijk de sterk gestegen kosten voor energie niet kan opbrengen?
De energiebedrijven zijn in Nederland actief op een geliberaliseerde markt, waarin zij onderling met elkaar concurreren. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toe- en uittreding van energiebedrijven, waarbij in enkele gevallen de uittreding kan worden veroorzaakt door een faillissement.
Het kabinet herkent het beeld dat de energierekening voor huishoudens stijgt. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar blijft en heeft daarom bij de presentatie van de doorrekeningen van het Klimaatakkoord op 13 maart jl. aangekondigd de belasting die huishoudens via hun energierekening betalen, aanzienlijk te gaan verlagen. Ik verwijs u verder naar mijn brieven van 13 maart (Kamerstuk 32 813, nr. 307) en 18 maart (Kamerstuk 30 196, nr. 632) jl.
Deelt u de opvatting dat extra consumentenbescherming op zijn plaats is, gelet op het gegeven dat energie een basisbehoefte is en gelet op het gegeven dat het systeem van betaling vooraf via voorschotten cliënten in een risicovolle positie plaatst? Zo nee, waarom niet?
Energie is een belangrijke basisbehoefte en ik ben van mening dat kleinverbruikers, waaronder alle huishouders, beschermd dienen te worden door wet- en regelgeving om te kunnen beschikken over deze basisbehoefte. Daarom worden de belangen van kleinverbruikers op verschillende manieren geborgd. Ik wijs hier op de (zie antwoord op vraag 2) gegarandeerde voortzetting van de levering van energie na faillissement van een energieleverancier en op de verplichting voor energieleveranciers om over een vergunning te beschikken waarbij ook de financiële kwaliteit van het bedrijf is getoetst. De termijnbedragen die kleinverbruikers betalen voorkomen dat zij geconfronteerd worden met sterk fluctuerende (maandelijkse) gebruikslasten. Ook hebben kleinverbruikers vaak de mogelijkheid om hun termijnbedrag zelf aan te passen. Samen met de ACM zal ik in de aanloop naar het opstellen van de Energiewet 1.0 bezien of en welke aanvullende beschermingsmaatregelen nodig zijn (zie het antwoord op de vragen 6 en 7).
Deelt u het pleidooi van de Consumentenbond en toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor een waardborgfonds waaruit klanten van een failliet energiebedrijf gecompenseerd kunnen worden als ze vooruitbetaalde termijnbedragen door een faillissement kwijt zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrip voor de klanten die hun voorschotten en eventuele waarborgsom kwijt zijn geraakt. De vraag is echter wat de mogelijke gevolgen zijn voor energieleveranciers en consumenten bij het oprichten van een garantiefonds. Tevens is het ook de vraag of een dergelijk garantiefonds wel de juiste bescherming biedt.
Allereerst kan een risicoverplaatsing optreden. Als het fonds gefinancierd wordt door de sector, draagt de sector het financiële risico van commerciële partijen die risicovol gedrag vertonen op de markt.
Ten tweede, als naast het garanderen van de levering van gas en elektriciteit (middels de Besluiten Leveringszekerheid), ook wordt geregeld dat de financiële gevolgen van een faillissement voor kleinverbruikers gegarandeerd worden door een fonds, kan dit de prikkel hebben dat de leveranciers die risicovol gedrag vertonen dit gedrag niet aanpassen, omdat er geen negatieve gevolgen meer zijn. In deze situatie is het denkbaar dat mogelijk eerder en meer faillissementen van energieleveranciers zich voordoen. Ten derde is het de vraag door wie dit fonds gevuld zal moeten worden. De hoogte van een garantiefonds zou immers in financiële zin van grote omvang moeten zijn in het geval het fonds ook de financiële gevolgen voor kleinverbruikers bij faillissementen van grote energieleveranciers moet dekken.
Ik acht het onvermijdelijk dat de kosten van een fonds middels doorberekening vervolgens worden neergelegd bij de kleinverbruiker en zo leidt tot een hogere energierekening. Dat vind ik een negatief effect.
Energie-Nederland heeft tevens aangegeven geen meerwaarde te zien bij het oprichten van een garantiefonds. Niet alleen wijst zij op de hierboven beschreven risicoverplaatsing, maar geeft Energie-Nederland tevens aan dat in hun optiek vaak maar een beperkt deel van de klanten van de failliete leverancier een geldvordering heeft op hun leverancier op het moment dat deze failliet gaat. Ook benadrukt Energie-Nederland dat het daarbij grotendeels om kleinere bedragen gaat, afhankelijk van hoever het jaarlijkse afrekenmoment van de klant afligt van de datum van het faillissement.
Bovengenoemde risico’s en gevolgen in het oog nemende, zie ik geen reden om het oprichten van een garantiefonds te stimuleren. Wel zal ik bezien bij het opstellen van de Energiewet 1.0 of bij de vergunningverlening aan energieleveranciers extra eisen gesteld kunnen worden en mogelijk meer controlemechanismen benodigd zijn bij de monitoring van deze vergunningen. Hiervoor zal ik in gesprek gaan met in ieder geval de ACM om helder te krijgen of zij signalen hebben opgevangen waaruit blijkt dat dit noodzakelijk is. Dit zal ik doen in de aanloop naar het opstellen van de Energiewet 1.0.
Is er wet- of regelgeving nodig om een dergelijk fonds te kunnen oprichten of staat bestaande wet- of regelgeving dat juist in de weg? Wat gaat u in dit verband doen om de totstandkoming van een fonds te stimuleren dan wel anderszins maatregelen te nemen om de risico’s van cliënten van energieleveranciers te verminderen en betere bescherming te bieden tegen het faillissementsrisico van de leveranciers?
Zie antwoord vraag 6.
De gevolgen van het faillissement van Intertoys |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Eigenaar failliet Intertoys vooraan in rij met schuldeisers»?1
Ja.
Is het waar dat de eigenaar van Intertoys vanwege pandrechten op de failliete boedel bij de afhandeling van het faillissement voorrang heeft op andere schuldeisers? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is niet aan mij om in te gaan op een specifieke praktijksituatie. Deze taak is voorbehouden aan de curator in het desbetreffende faillissement en eventueel aan de rechter als hierom wordt gevraagd.
Wel kan ik in algemene zin opmerken dat een investeerder op verschillende manieren betrokken kan zijn bij een vennootschap. Zo kan de investeerder aandeelhouder worden; in dat geval brengt hij normaliter geld in en krijgt hij in ruil daarvoor zeggenschapsrechten (vergaderingsrecht en stemrecht) en het recht op een winstuitkering (dividend). De investeerder kan de vennootschap ook een lening verstrekken. De investeerder wordt dan schuldeiser van de vennootschap. De investeerder kan deze rollen ook tegelijkertijd vervullen, dus zowel aandeelhouder als schuldeiser zijn. In dat geval wordt wel gesproken van een aandeelhouderslening.
Als schuldeiser kan de investeerder een pandrecht bedingen. Een pandrecht geeft een schuldeiser een voorrangspositie ten opzichte van andere schuldeisers; dat wil zeggen dat hij als eerste aanspraak kan maken op betaling van zijn vordering en andere schuldeisers pas daarna aan de beurt komen (artikel 3:277 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 57 van de Faillissementswet). Voor een nadere toelichting in dit kader verwijs ik u kortheidshalve naar het antwoord op schriftelijke vragen van het lid Nijboer en het (oud)lid Recourt waarin ook is ingegaan op de positie van investeerders die naast aandeelhouder tevens schuldeiser zijn met een pandrecht.2
Deelt u de mening dat als aandeelhouders pandrechten of andere zakelijke zekerheidsrechten op hun bedrijf hebben dat zij daardoor het normale ondernemersrisico van een eigenaar op schuldeisers afschuiven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee, als aandeelhouders pandrechten of andere zakelijke zekerheidsrechten op hun bedrijf hebben, schuiven zij het normale ondernemersrisico van een eigenaar niet op schuldeisers af. Het pandrecht dat een investeerder bij het verstrekken van een aandeelhouderslening heeft bedongen, strekt uitsluitend ter dekking van het risico dat hij als schuldeiser heeft dat zijn vordering niet wordt voldaan door de vennootschap. Hiermee kan niet worden voorkomen dat de investeerder het geld dat hij als aandeelhouder in de vennootschap heeft ingebracht, kwijtraakt bij een faillissement. Dit komt omdat een aandeelhouder in faillissement pas iets ontvangt als alle schuldeisers zijn voldaan. Omdat een faillissementsboedel vrijwel altijd ontoereikend is om alle vorderingen van de schuldeisers te voldoen, krijgt een aandeelhouder in de regel niets terug van zijn inbreng.
Wel is het zo dat een investeerder zijn ondernemingsrisico kan beperken als hij de vennootschap voornamelijk als schuldeiser financiert door het verstrekken van een aandeelhouderslening waarbij ook pandrechten worden bedongen. Gaat de vennootschap failliet, dan lijdt de investeerder een beperkter verlies doordat hij in deze situatie als aandeelhouder weinig geld heeft ingebracht en de vennootschap vooral als schuldeiser gefinancierd heeft met een aandeelhouderslening. Het uitgeleende bedrag krijgt hij via het pandrecht met voorrang terug.
In een onderzoeksrapport over private equity investeringen in Nederland is geadviseerd om in de wet te regelen dat aandeelhoudersleningen in geval van een faillissement als eigen vermogen worden aangemerkt, waardoor zij achtergesteld zouden worden ten opzichte van vorderingen van andere crediteuren.3 Dit advies wordt meegenomen in het kader van het programma «herijking faillissementsrecht». Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd – onder meer bij brief van 11 september 20184 – wordt er met een klankbordgroep5 gesproken over de vraag of de positie van zekerheidsgerechtigde schuldeisers (waaronder schuldeisers met een pandrecht) in faillissement aanpassing behoeft. Hierbij is ook specifieke aandacht voor aandeelhoudersleningen.6 Ik zal u dit voorjaar in de voortgangsbrief nader berichten over de laatste ontwikkelingen in dit verband.
Deelt u de mening dat doordat eigenaren tevens zakelijke rechten op hun eigendom hebben andere schuldeisers waaronder de fiscus en dus de belastingbetaler, het UWV of het personeel bij faillissement gedupeerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk om de faillissementswetgeving op dit punt aan te passen of anderszins maatregelen te nemen, zodat eigenaren die zakelijke rechten op hun eigendom uitoefenen in geval van faillissement een gelijkaardige positie als die van andere schuldeisers moet krijgen of tenminste niet voor de preferente schuldeisers zou moeten komen? Zo ja, hoe gaat u de wetgeving hierop aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u eraan bijdragen dat de genoemde eigenaar annex schuldeiser alsmede de curator het belang van het personeel niet uit het oog verliest? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Wilt u met Alteri in gesprek gaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder heb opgemerkt in het antwoord bij vraag 1 is het niet aan mij om in te gaan op een specifieke praktijksituatie, maar aan de curator in het Intertoys faillissement en eventueel aan de rechter als hierom wordt gevraagd. In algemene zin kan ik u wel melden dat uit vaste rechtspraak volgt dat de curator bij zijn taakuitoefening ook rekening moet houden met maatschappelijke belangen. Hieronder valt ook het belang van werknemers bij continuering van de onderneming en behoud van werkgelegenheid.7 Voorts werk ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan een voorontwerp voor een nieuwe regeling betreffende de positie van werknemers bij een overgang van onderneming in faillissement. Daarbij is het onder meer de bedoeling om een overgang van een tot de faillissementsboedel behorende onderneming te faciliteren en de belangen van de betrokken werknemers daar meer bij te betrekken. Zoals ik de Eerste Kamer onlangs heb bericht is het ons streven om het voorontwerp nog dit voorjaar in consultatie te geven.8
Bent u bereid inspanningen te leveren en maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de 3.200 werknemers, of tenminste een groot deel daarvan, van werk naar werk worden begeleid en het UWV te vragen daarvoor menskracht en middelen te verstrekken?
Vanuit de media heb ik vernomen dat er een (gedeeltelijke) doorstart komt van de winkels, maar dat het nog niet duidelijk is voor hoeveel winkels dit gaat gelden en hoeveel werknemers daarmee hun baan kunnen behouden. Nog voor de overnamedetails van Intertoys bekend waren, begon het UWV al met
informatiebijeenkomsten door heel het land voor het personeel van de failliete speelgoedwinkels. Daar krijgen ze informatie over uitkeringen, mogelijke baankansen, loopbaantrajecten en omscholingscursussen. Mochten de dienstverbanden onverhoopt toch eindigen zonder dat de werknemers een andere baan gevonden hebben, dan biedt de reguliere dienstverlening door UWV ondersteuning bij het vinden van nieuw werk.
De consumentenbescherming ingeval van faillissement van een bedrijf dat cadeaukaarten uitgeeft |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Boze klanten bedreigen personeel Intertoys vanwege computerstoring»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zowel vanuit het oogpunt van de belangen en rechtszekerheid van klanten als dat van het personeel van een winkel(keten) ongewenst is dat er geschillen en onzekerheid over en risico op verval van het tegoed ontstaan bij het inwisselen van cadeaubonnen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De consument moet voldoende geïnformeerd zijn over zijn rechten. De houders van een cadeaubon van Intertoys kregen na de aankondiging van het faillissement van Intertoys twee dagen de tijd om deze bon nog te gelde te maken. Een cadeaubon is een schuld van de winkel die hem uitgeeft aan de consument die hem later bij een aankoop mag gebruiken als betaalmiddel. Als een onderneming failliet wordt verklaard, mogen de schuldeisers in de regel hun schulden niet meer zelfstandig verhalen. Dit betekent dat de cadeaubonnen dan niet langer geldig zijn. Net als de andere schuldeisers, moeten consumenten hun vordering (dat wil zeggen; het bedrag dat zij op basis van de cadeaubon tegoed hebben) indienen bij de curator. Uiteindelijk verdeelt de curator de gelden die er tijdens het faillissement bij het te gelde maken van alle vermogensbestandsdelen van de failliet beschikbaar komen, volgens een bepaalde rangorde onder de schuldeisers. Door de consumenten na de faillietverklaring nog korte tijd de gelegenheid te geven om de cadeaubonnen uit te geven, is in het Intertoys faillissement op deze regel een uitzondering gemaakt en hebben consumenten in feite voorrang gekregen boven de andere schuldeisers.
De drukte in de winkels was groot. Op een bepaald moment trad een storing op, die het inwisselen van de bonnen bemoeilijkte. Ik kan me voorstellen dat deze situatie bij consumenten en het personeel van Intertoys voor onzekerheid en frustratie heeft gezorgd. Het is echter onacceptabel dat een aantal klanten het personeel van Intertoys vervolgens op een bedreigende wijze heeft benaderd.
Deelt u de mening dat consumenten die cadeaubonnen hebben die zijn uitgegeven door een bedrijf in geval van faillissement van dat bedrijf beter beschermd zouden moeten worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Acht u het wenselijk om wet- of regelgeving zodanig aan te passen dat cadeaubonnen als ware het zakelijke zekerheidsrechten op een deel van de boedel voortaan buiten een faillissement kunnen worden gehouden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Een faillissement is een vervelende gebeurtenis voor het bedrijf, het personeel en de schuldeisers, waaronder consumenten. De kans is klein dat een consument, die een vordering heeft bij een failliet bedrijf, iets terugkrijgt. Niet alleen is er doorgaans te weinig geld in de failliete boedel om alle schuldeisers terug te betalen, ook gaan schuldeisers met zakelijke zekerheidsrechten en preferente schuldeisers voor bij het uitbetalen van openstaande vorderingen.
Ik vind het niet opportuun om houders van cadeaubonnen door middel van zakelijke zekerheidsrechten voorrang te geven op andere concurrente schuldeisers. Voorrang geven aan de ene schuldeiser gaat per definitie ten koste van andere schuldeisers, omdat die daardoor weer later in aanmerking komen voor een uitkering op hun vordering. Dit zou bijvoorbeeld ook gelden voor consumenten met andere vorderingen, zoals een consument die al betaald heeft voor een bestelling maar deze door het faillissement nooit zal ontvangen en recht heeft op terugbetaling van zijn aankoopbedrag.
Wat is uw mening over het verplicht stellen van onderbrengen van de aankoopbedragen van cadeaubonnen op een separate rekening derdengelden, of het instellen van een garantiefonds van aanbieders van cadeaubonnen om de uitstaande tegoeden van cadeaubonnen te garanderen en zeker te stellen, zodat bij een faillissement de consument niet de dupe wordt? Bent u bereid dat te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn twee soorten aanbieders van cadeaukaarten, namelijk (1) uitgevers van cadeaukaarten die te kwalificeren zijn als een elektronischgeldinstelling (EGI) in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en (2) uitgevers die niet onder de Wft vallen.
De eerste groep uitgevers van cadeaukaarten betreft EGI’s in de zin van de Wft. Zij zijn wettelijk verplicht om ervoor te zorgen dat uitstaande tegoeden zeker gesteld zijn door ofwel een separate rekening bij een bank aan te houden voor die tegoeden, of door een verzekering dan wel vergelijkbare garantie af te sluiten met een verzekeraar of een bank voor die tegoeden. Eén uitgever van cadeaukaarten in Nederland heeft een vergunning als EGI.
Daarnaast zijn er uitgevers van cadeaukaarten die EGI zijn, maar die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht. Voor vrijstelling gelden een aantal voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de waarde van een individuele cadeaukaart onder de 150 euro blijft en de totale uitstaande waarde aan cadeaukaarten niet meer dan 5 miljoen euro is.
Zowel vergunningplichtige als vrijgestelde EGI’s zijn verplicht om hun tegoeden verkregen uit de uitgifte van cadeaukaarten veilig te stellen op de in de Wft voorgeschreven wijze.2
De tweede groep cadeaukaarten wordt uitgegeven door partijen die geen EGI zijn in de zin van de Wft. Dit betreft cadeaukaarten die uitsluitend in bedrijfsgebouwen van de uitgever of binnen een beperkt netwerk van dienstverleners gebruikt kunnen worden. Aanbieders van deze cadeaukaarten vallen buiten de reikwijdte van de Wft. Voor hen geldt geen wettelijke verplichting om de uitstaande waarde van cadeaukaarten zeker te stellen.
Bij faillissement van een dergelijke kleine aanbieder ontstaat weliswaar mogelijk schade voor consumenten die een cadeaukaart van deze aanbieder nog niet hadden gebruikt, maar de schade zal veelal beperkt zijn. Dat neemt niet weg dat ik het wenselijk vind dat ook aanbieders van cadeaukaarten die geen EGI zijn hun verantwoordelijkheid nemen en er uit eigen beweging voor zorgen dat uitstaande gelden van cadeaubonnen veiliggesteld zijn. Dat is ook in het belang van de branche zelf. De branche heeft aangegeven dat de leden van de Stichting Keurmerk Cadeaukaarten en enkele andere grote aanbieders een derdengeldenrekening hebben. Een wettelijke verplichting vind ik op dit moment niet nodig, omdat de huidige situatie voorziet in voldoende bescherming van de consument, waarbij met maatwerk tegemoet wordt gekomen aan de verscheidenheid aan cadeaukaarten.
Het bericht dat de industrie helemaal geen C02-boete dreigt te gaan betalen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Met nieuwe PBL-cijfers daalt CO2-boete naar nul»?1
Ja.
Is het waar dat als er van de actuele ramingen voor de Emissions Trading System (ETS)-prijs voor CO2 zou worden uitgegaan dat de industrie volgens het voorgestelde bonus-malussysteem dan straks helemaal geen boete meer zou betalen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is met het oog op het uitgangspunt dat de vervuiler moet betalen en het behalen van de CO2-reductiedoelstelling? Zo nee, waarom zou dit niet waar zijn?
De malus als bedoeld in het ontwerpKlimaatakkoord kan nul worden, wanneer de meest recente ETS-prijsraming van het PBL wordt gevolgd. Dat is het gevolg van het vormgeven van die malus als CO2-minimumprijs in plaats van als vaststaande heffing; de ETS-prijs wordt daar vanaf getrokken. Bij een ETS-prijs hoger dan het geschetste minimumprijspad zal de malus als gevolg op nul uitkomen. Een hoge ETS-prijs is zeer wenselijk om tot CO2-reductie te komen, zonder werkgelegenheidsverlies.
Het kabinet heeft met de brief van 13 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 307) in eerste reactie op de doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord aangegeven met een nieuw voorstel te zullen komen voor het bonus/malussysteem dat aan de Industrietafel is voorbereid, omdat op grond van de doorrekeningen is gebleken dat het huidige voorstel tot onvoldoende CO2-reductie leidt. Dit nieuwe voorstel zal de vorm hebben van een verstandige en objectieve CO2-heffing, die er voor zorgt dat bedrijven hun CO2-uitstoot daadwerkelijk terugdringen op een zodanige wijze dat we voorkomen dat bedrijven naar het buitenland vertrekken. Bij de uitwerking worden ETS benchmarks betrokken. De opbrengst van de CO2-heffing zal worden gebruikt om de industrie te vergroenen. Zodra de besluitvorming over dit voorstel is afgerond zal ik de Kamer hierover informeren.
Waarom is er bij onderhandelingen over het klimaatakkoord bij de industrietafel niet uitgegaan van nieuwe ramingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) voor de ETS-prijs en bij de energietafel wel?
De industrietafel heeft voor de vormgeving en de hoogte van de malus in 2030 willen aansluiten bij de hoogte van de CO2-minimumprijs voor elektriciteitsopwekking in het regeerakkoord. Voor wat betreft de verwachting voor de ETS-prijsontwikkeling is aangesloten bij de Nationale Energie Verkenning (NEV) 2017.
Gaat u ervoor zorgen dat bij de lopende doorrekening van het ontwerpklimaatakkoord het PBL wel mag uitgaan van de actuele cijfers over de te verwachten ETS-prijs? Zo ja, hoe en hoe snel gaat u dit doen? Zo nee, hoe kan de uitkomst van die doorrekening dan ooit eerlijk zijn over de boete die de industrie te wachten staat?
U heeft kennis kunnen nemen van de doorrekeningen door het PBL en het CPB. De Nationale Energie Verkenning (NEV) 2017 is daarvoor als uitgangspunt gebruikt. In de doorrekening van het PBL zijn ook scenario’s meegenomen die uitgaan van een hogere ETS-prijs.
Is het waar dat onderhandelaars bij de industrietafel zich ervan bewust waren dat de boete voor fabrieken nihil wordt bij een hoge ETS-prijs, maar dat het voorstel desondanks niet is aangepast? Zo ja, deelt u dan de mening dat de industrie het dan wel heel goed voor zichzelf heeft weten te regelen? Zo nee, wat is dan niet waar?
De tafel heeft beoogd te komen tot een effectieve route om het reductiedoel voor de industrie te behalen; doel daarbij was te komen tot een effectief borgingssysteem met een boetesysteem dat daadwerkelijk een effectieve prikkel zou bieden. In de brief van 13 maart jl. heeft het kabinet een eerste reactie gegeven op de doorrekening en daarbij aangegeven te zullen komen met een nieuw voorstel voor een verstandige en objectieve CO2-heffing.
Deelt u de mening dat uit het bericht opnieuw blijkt dat het voorgestelde bonus-malussysteem op deze wijze niet gaat werken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat we er zeker van kunnen zijn dat ook de industrie op gaat draaien voor de kosten van een schoner milieu en duurzame energievoorziening? Zo ja, gaat ook u zich nu hard maken voor een eerlijke CO2-heffing? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 5.
Begrijpt u dat de mensen in het land nadat zij eerder geconfronteerd werden met onverwacht hogere energieprijzen ook door dit bericht het beeld ontstaat dat zij de dupe van de klimaatplannen van dit kabinet zijn en het bedrijfsleven de winnaar? Zo ja, waarom? Wat gaat u dan doen om niet alleen dit beeld weg te werken, maar er ook voor te gaan zorgen dat het niet bewaarheid wordt? Zo nee, waarom begrijpt u dit niet?
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van burgers over de gevolgen van het klimaat- en energiebeleid. Om aan deze zorgen tegemoet te komen heeft het kabinet in de brief van 13 maart (Kamerstuk 32 813, nr. 307) daarom onder meer aangekondigd dat de ODE voor huishoudens wordt verlaagd en voor bedrijven juist wordt verhoogd.
Het bericht ‘Notarissen staken jarenlang kadastergeld in eigen zak’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Notarissen staken jarenlang geld in eigen zak»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat leden van de beroepsgroep van notarissen, belast met een openbaar ambt dat dient tot waarborging van de rechtszekerheid, ten onrechte niet gemaakte kosten in rekening heeft gebracht bij cliënten?
Ja. Het is essentieel dat men kan vertrouwen op het integer handelen van een notaris. Het notariaat kent tuchtrechtspraak ter beoordeling of een (kandidaat-)notaris zijn plichten heeft verwaarloosd of zich heeft schuldig gemaakt aan handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten. Het is aan de tuchtrechter om te oordelen over het handelen van een (kandidaat-)notaris en eventueel maatregelen op te leggen.
Deelt u de opvatting van het Koninklijk Notarieel Broederschap dat het in rekening brengen van niet gemaakte kadasterkosten en leges «ethisch gezien onjuist» en «niet alleen verkeerd, maar zelfs fout» is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u de mening van de notarieel deskundige in Notariaat Magazine dat het feit dat er tegen de overtredende notarissen geen maatregel is opgelegd omdat «iedereen door rood reed» dat dit door alle kantoren die het wel goed deden als «een klap in het gezicht» kan worden ervaren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De vergelijking dat figuurlijk gezien iedere notaris door rood reed kan ik niet navolgen. De tuchtrechter heeft de professionele norm van transparant en integer declareren duidelijk gemarkeerd en de betrokken notaris heeft zijn werkwijze aangepast. De (tucht)rechter heeft de betreffende klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaard en besloten om in dit dossier geen maatregel op te leggen. Het is niet aan mij om het vonnis inhoudelijk te beoordelen. Voor de beoordeling van de tuchtrechter geldt dat er hoger beroep mogelijk is om de uitspraak van de (tucht)rechter te laten heroverwegen.
Hoe wijdverbreid is of was de praktijk van het in rekening brengen van niet gemaakte kadasterkosten? Hoeveel notarissen hebben zich hier naar schatting aan bezondigd? Hoeveel is er naar schatting in totaal teveel in rekening gebracht?
Desgevraagd hebben de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) mij gemeld dat er geen feiten of cijfers bekend zijn die aanleiding geven om te veronderstellen dat het hier om een structureel probleem gaat. Een schatting zoals gevraagd laat zich dan ook niet maken. De KNB en het BFT sluiten overigens niet uit dat er meer notarissen zijn die deze handelwijze volgden.
Deelt u de opvatting dat, nu de Kamer voor het Notariaat in het ressort Den Haag op 18 november 2018 de praktijk van het in rekening brengen van niet gemaakte kadasterkosten en leges als ongegrond heeft betiteld, er is sprake is geweest van onverschuldigde betaling? Zo nee, waarom niet?
De notaris oefent een vertrouwensberoep uit en daarbij past niet dat hij aan cliënten declaraties verzendt die niet transparant zijn en dat hij ten onrechte te hoge kosten in rekening brengt. Dit heeft de tuchtrechter ook vastgesteld. In een markt die op prijs en op kwaliteit concurreert zal zich dit ook kunnen keren tegen de beroepsbeoefenaar die aldus de belangen van zijn cliënten schaadt. Het is aan de tuchtrechter om te beoordelen of de professionele normen in acht zijn genomen, maar niet om een beslissing te nemen omtrent de civielrechtelijke verhoudingen zoals onverschuldigde betaling. Een dergelijk oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter.
De KNB heeft medio vorig jaar en recentelijk opnieuw notarissen erop gewezen dat deze handelwijze niet is toegestaan. Ik heb geconstateerd dat de voorzitter van de KNB het notariaat heeft opgeroepen om daar waar mogelijk hun cliënten te compenseren voor onjuist in rekening gebrachte kosten. Een dergelijke oproep vanuit de beroepsgroep zelf ondersteun ik van harte. Dat het onderwerp binnen de beroepsgroep en de KNB indringend is besproken, getuigt van kritische zelfreflectie die hoort bij een professionele ambtsopvatting. Daarnaast heeft ook het BFT aangeven in het kader van hun toezichthoudende rol aan dit onderwerp extra aandacht te besteden.
Acht u het voor het herstel van het aanzien en van het vertrouwen wenselijk en gepast dat alle onverschuldigde kosten die in het verleden in rekening zijn gebracht bij cliënten door de notarissen worden terugbetaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om ervoor te zorgen dat notarissen die deze kosten in rekening hebben gebracht te bewegen die terug te laten betalen aan de desbetreffende cliënten? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De verzending van drugs via brievenpost |
|
William Moorlag (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Deze ondernemer krijgt ongevraagd cocaïne op de deurmat»1 en herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere Kamervragen over het bericht dat criminelen misbruik maken van pakketbezorgers PostNL?2
Ja en ja.
Heeft u enig inzicht hoeveel drugs er via brievenpost vanuit Nederland worden verzonden? Zo ja, om welke hoeveelheid gaat het naar schatting? Zo nee, waarom heeft u dit inzicht niet? Acht u het een probleem dat het bestuderen waard is?
Nee, dat inzicht hebben wij niet omdat deze cijfers niet bekend zijn.
Het kabinet bekijkt met de partners of de aard en omvang in kaart is te brengen.
Ik verwijs u verder naar het antwoord hierna op vraag 4 en de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 28 januari 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2187) en de antwoorden op Kamervragen van het Kamerlid Van Dam van 29 januari 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2186).
Kent u meer berichten van Nederlandse ondernemers of particulieren waarvan de adresgegevens klaarblijkelijk misbruikt worden voor het verzenden van drugs? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die berichten? Zo nee, kunt u dit laten onderzoeken?
Vanuit de eenheden van de politie worden signalen ontvangen dat van zowel bedrijven als particulieren de adresgegevens worden misbruikt voor het verzenden van verdovende middelen naar het buitenland, om zo die zendingen naar het buitenland betrouwbaar te laten lijken. Zoals in het voorgaande antwoord reeds is aangegeven, gaat het kabinet met de partners kijken of de aard en omvang in kaart is te brengen.
Is het Postinterventieteam ook actief op het gebied van brievenpost? Zo ja, wat zijn de resultaten daarvan? Zo nee, waarom niet? Acht u interventies met betrekking tot brievenpost wel gewenst en hoe gaat u hier dan voor zorgen?
Het Postinterventieteam richt zich op pakketpost. Er zijn geen structurele drugscontroles op briefpost. Als er een vermoeden is van verboden inhoud in de briefpostzendingen worden deze overgedragen aan het Postinterventieteam dan wel de Douane voor verder onderzoek. Het is lastig verdachten op te sporen, omdat niet exact te achterhalen is waar de brief is gepost. Ik acht interventies gewenst met betrekking tot de wijze waarop drugs in briefpost terecht komen. Een voorbeeld daarvan is websites (al dan niet op Darkweb) uit de lucht halen waarop verboden middelen worden aangeboden. Hierdoor wordt het probleem dichter bij de bron aangepakt. Vanuit PPS «sensing», het Publiek-Private Samenwerkingsverband waarbij onder meer de politie, het Landelijke en Regionale Expertise centrum (RIEC), vervoerders waaronder PostNL en de Stichting Dutch Institute for Technology, Safety & Security (DITSS) samenwerken, wordt er al op integraal niveau onderzoek gedaan naar het misbruik van de logistieke sector door criminelen.
Hoe kunnen bona fide Nederlandse ondernemers of particulieren voorkomen dat zij onterecht worden aangezien voor drugscrimineel? Wat kunt u daaraan doen?
Personen die ongevraagd drugs ontvangen via de post, doen er goed aan dit zo snel mogelijk te melden bij de politie en de drugs daar in te leveren. Het lijkt in dat geval niet waarschijnlijk dat iemand – enkel op basis van die ongevraagde ontvangst van drugs – als verdachte zou worden aangemerkt.
Het bericht dat sportclubs tegenwerking ervaren bij verduurzaming |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Sportclubs zijn het zat. Drie keer tegenwerking bij verduurzaming»?1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over de opbrengst van zonnepanelen van sportclubs (antwoorden ontvangen 19 november 2018)?
Ja.
Deelt u de mening dat in zijn algemeenheid er alleen lange termijn investeringen worden gedaan als investeerders zicht hebben een redelijk rendement op het geïnvesteerd vermogen en het tenminste terugverdienen daarvan? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat er onduidelijkheid bestaat over de opvolging van de salderingsregeling, zowel qua inhoud als qua tijdspad? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, die mening deel ik. Ook begrijp ik dat investeerders in zonne-energie het liefst zo snel mogelijk zekerheid willen over de omvorming van de salderingsregeling en per welke datum de nieuwe regeling zal gelden.
In mijn brief van 15 juni 2018 heb ik op hoofdlijnen mijn stimuleringsbeleid voor lokale hernieuwbare elektriciteitsproductie met directe betrokkenheid van burgers geschetst, o.a. met oog op draagvlak voor en op de betaalbaarheid van de energietransitie. In die brief heb ik u tevens geïnformeerd over het omvormen van de salderingsregeling in een terugleversubsidie. Daarbij heb ik in grote lijnen weergegeven hoe en op welke termijn ik die terugleversubsidie wil vormgeven. Dit vergt de nodige tijd.
In mijn brief van 28 januari jl. heb ik u gemeld dat de uitvoering van de terugleversubsidie bij nadere uitwerking met de betrokken partijen complexer is gebleken dan verwacht. Momenteel onderzoek ik hoe de zorgen met betrekking tot de uitvoering kunnen worden weggenomen, dan wel of er een werkbaar alternatief instrument kan worden vormgegeven. Het is mijn streven om aan het einde van het eerste kwartaal van 2019 met een concreet uitgewerkt voorstel voor de omvorming van de salderingsregeling te komen. Mijn streven is een start van de nieuwe regeling per 1 januari 2021, waarmee ik investeringszekerheid bied aan (bestaande en nieuwe) investeerders in zonne-energie.
Begrijpt u dat ook sportverenigingen onzeker en terughoudend zijn geworden over het aanbrengen van zonnepanelen, omdat is aangekondigd dat de salderingsregeling wordt afgeschaft, terwijl niet duidelijk is welke vervangende stimuleringsregeling van kracht gaat worden en wanneer die van kracht gaat worden? Zo ja, waarom begrijpt u dat en wat gaat u doen om die onzekerheid weg te nemen? Zo nee, waarom begrijpt u dat niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze onzekerheid en terughoudendheid schadelijk is voor het tempo van verduurzaming van de energievoorziening en schadelijk voor het enthousiasme en draagvlak voor verduurzaming van sportgebouwen? Zo ja, welke conclusie en acties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat investeerders in zonne-energie graag zo snel mogelijk duidelijkheid willen hebben over de omvorming van de salderingsregeling. Het is mijn streven op korte termijn deze duidelijkheid te kunnen bieden. Desondanks constateer ik de afgelopen jaren een forse groei in zon-PV-installaties, zowel kleine als grote installaties op daken en op velden. Daarbij maken investeerders gebruik van regelingen als de salderingsregeling, de postcoderoosregeling en de SDE+ maar ook van de energie-investeringsaftrek (EIA) of de in 2019 nieuwe subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties.
Is u bekend dat sportverenigingen onzekerheid en terughoudendheid bestaat over het investeren in duurzame energie, omdat door een wijziging in de regelgeving per 1 januari 2019 niet, althans minder vaak, vooraf zekerheid bestaat over de toekenning en de omvang van subsidie? Zo ja, welke conclusie verbindt u hieraan?
In de afgelopen jaren hebben jaarlijks ruim 600 verenigingen gebruik gemaakt van de toenmalige subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties die tot eind 2018 was opengesteld. Inmiddels hebben 308 verenigingen aangegeven dat zij investeren in verduurzaming via de met ingang van 1 januari 2019 nieuwe regeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties. De verwachting is dat dit aantal in het komende jaar nog ruim zal verdubbelen. Ik zie dan ook geen verandering in het enthousiasme en de mogelijkheden van de sportverenigingen om te investeren in verduurzaming.
Bent u bereid in overleg te treden met vertegenwoordigers van sportorganisaties om kennis te nemen van hun zorgen en zo nodig de regeling aan te passen of anderszins maatregelen te treffen die de heersende onzekerheid en terughoudendheid doen verminderen? Zo ja, bent u bereid de Kamer over de uitkomsten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Mijn collega van Medische Zorg en Sport betrekt de sportsector zeer nauw bij de inhoudelijke vormgeving van de regeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties voor het aankomende jaar. Dit vraagstuk zal bij dit proces besproken worden.
Het oerwoud aan keurmerken in supermarkten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Keurmerktrammelant» en kent u de Keurmerkenwijzer van Milieu Centraal?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat Milieu Centraal ongeveer 250 keurmerken en logo’s telt, aangeeft dat het voor de consument op zijn best niet te overzien is welke keurmerken er op het gebied van milieu, dierenwelzijn en/of mens en werk zijn, en dat het voor de consument die voor het schap in de supermarkt staat ook nauwelijks in te schatten is wat zo’n keurmerk of logo daadwerkelijk betekent? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Het aantal keurmerken en bedrijfslogo’s met een duurzaamheidsclaim op voedingsproducten is nog steeds groot en kan ertoe leiden dat de consument het overzicht en soms ook het vertrouwen in keurmerken verliest. Het grote aantal is de aanleiding geweest voor het laten ontwikkelen en uitvoeren door Milieu Centraal van een benchmark. De benchmark heeft mede tot doel om ordening aan te brengen en te komen tot een lijst van topkeurmerken, zodat de consument staand voor het schap in de supermarkt op eenvoudige wijze een bewuste keuze kan maken. Door keurmerken en bedrijfslogo’s te ordenen op de criteria ambitieniveau, controle en transparantie verwacht ik dat de keurmerken en bedrijfslogo’s zich op deze gebieden blijven verbeteren. Recent heb ik u geïnformeerd over de uitkomst van de tweede benchmark (Kamerstuk 31 532, nr. 220, d.d. 29 januari 2019). Daarin heb ik ook aangegeven dat nog dit jaar Milieu Centraal een publiekscampagne zal starten om (meer) bekendheid te geven aan de tien in Nederland gangbare topkeurmerken en de betekenis van deze topkeurmerken.
Deelt u de mening dat het plaatsen van een keurmerk op een verpakking voor de producent niet alleen bedoeld is om voorlichting over het product te geven, maar ook als middel om de verkoop van het product te stimuleren? Zo ja, hoe kunt u dan voorkomen dat heldere en/of eerlijke voorlichting door commerciële motieven wordt beïnvloed of zelfs overschaduwd? Zo nee, waarom niet?
Voorlichting is aan regelgeving gebonden om te borgen dat dit betrouwbare informatie is. In Verordening (EU) 1169/2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten wordt de basis gelegd voor de waarborging van een hoog niveau van consumentenbescherming ten aanzien van voedselinformatie. Hierin zijn de algemene beginselen, voorschriften en verantwoordelijkheden in verband met voedselinformatie, en met name voedseletikettering, vastgelegd. Naast de verplichte voedselinformatie, staat het levensmiddelenproducenten vrij om – binnen gestelde regels – vrijwillige voedselinformatie te verstrekken. Daartoe kan ook een keurmerk gerekend worden. Uiteraard mogen keurmerken en bedrijfslogo’s op basis van algemene consumentenregelgeving consumenten niet misleiden. De Autoriteit Consument en Markt houdt toezicht op de naleving van de consumentenregelgeving.
Door het plaatsen van een keurmerk op een verpakking kunnen fabrikanten die zich (extra) inzetten op bijvoorbeeld het gebied van duurzaamheid dit inzichtelijk maken voor de consument. Zo kan de consument bewust een keuze maken voor een duurzamer geproduceerd product dat aansluit bij zijn/haar wensen hieromtrent. De ordening van keurmerken voor duurzaam voedsel helpt consumenten bij het maken van deze keuze.
Deelt u de mening dat er ten minste regulering vanuit de overheid nodig is om te komen tot een beperkt aantal eerlijke, gecontroleerde en transparante keurmerken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en kunt u in dat geval toelichten waarom er bijvoorbeeld voor woningen wel een gecontroleerd keurmerk (het Energielabel) verplicht is, of waarom het (Europees) verplichte energielabel voor nieuwe elektrische apparaten en lampen bestaat?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 biedt de bestaande wet- en regelgeving voldoende waarborgen voor betrouwbare consumentenbescherming en voorlichting. Momenteel verken ik welke mogelijkheden bestaan om voorlichting over de duurzaamheid van producten door keurmerken verder te verbeteren, in aanvulling op wat ik u heb gemeld in het antwoord op vraag 2.
Welke landen binnen de Europese Unie kennen dwingende regelgeving ten aanzien van keurmerken en logo’s met betrekking tot de gezondheid van voeding zoals de Nutri-score of andere keurmerken?
Kunt u toelichten waarom die landen wel een dergelijk keurmerk hebben en Nederland niet, en kunt u toelichten of u ook overweegt voor Nederland een eenduidig keurmerk in te stellen dat door de overheid wordt vastgesteld en gecontroleerd en dat andere keurmerken die gezondheidsclaims menen te moeten doen overbodig maakt? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Producenten zijn verplicht om op hun voedingsmiddelen gegevens omtrent de voedingswaarde te vermelden. Het gaat dan om energetische waarde, vetten, verzadigde vetzuren, koolhydraten, suikers, eiwitten en zout. Voedselkeuzelogo’s als de Nutriscore of het Stoplichtensysteem hebben alle tot doel om duiding te geven aan de op het voedingsmiddel vermelde voedingswaarde. De consument kan hierdoor op eenvoudige wijze zien in hoeverre het voedingsmiddel aansluit bij de aanbevelingen voor gezonde voeding en past in een gezond voedingspatroon. Een dergelijk voedselkeuzelogo kennen we in Nederland nog niet. In het Nationaal Preventieakkoord (Kamerstuk 32 793, nr. 339 d.d. 23 november 2018) heeft de Staatssecretaris van VWS met een groot aantal partijen afgesproken dat de rijksoverheid uiterlijk in 2020 een breed gedragen voedselkeuzelogo wil introduceren. Dat voedselkeuzelogo moet nadrukkelijk aansluiten bij de manier waarop mensen hun keuzes maken; begrijpelijkheid voor de consument is daarbij leidend. Bij de ontwikkeling van het nieuwe voedselkeuzelogo worden de criteria van de Schijf van Vijf uitdrukkelijk meegenomen. Ook zullen de Europese ontwikkelingen met betrekking tot voedselkeuzelogo’s worden meegewogen.
Het bericht ‘Kritiek op Booking.com om aanbieden van bedden in Israëlische nederzettingen’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kritiek op Booking.com om aanbieden van bedden in Israëlische nederzettingen» (NRC, 29 januari 2019) en het rapport van Amnesty International van 30 januari 2010 «Destination: Occupation»?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever volgens internationaal recht illegaal zijn?
Op grond van het internationaal recht erkennen Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwen zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Dit standpunt is ook vastgelegd in EU-Raadsconclusies en is in lijn met VN Veiligheidsraad-resolutie 2334 (2016).
Deelt u de mening zoals verwoord in het rapport van Amnesty International dat Booking.com met het huidige beleid bijdraagt aan mensenrechtenschendingen jegens Palestijnen? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven hebben een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht dan ook van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Het kabinet doet geen uitspraak over specifieke casussen. Partijen kunnen een melding doen van vermeende schendingen van de OESO-richtlijnen door bedrijven bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP).
Bent u van mening dat de huidige werkwijze van Booking.com voldoet aan de UN Guiding Principles on Business and Human Rights? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u contact gehad met (één van de) vier mensenrechtenorganisaties die de Nederlandse website Booking.com in een brief hebben opgeroepen geen hotelkamers en appartementen in Israëlische nederzettingen aan te bieden? Zo nee, op welke termijn denkt u dat te doen? Zo ja, bent u bereid deze organisaties te ondersteunen in hun contact met Booking.com?
Het kabinet onderhoudt regelmatig contact met diverse mensenrechtenorganisaties, waaronder ook (sommige van) de organisaties in kwestie. De organisaties hebben zelf contact met booking.com gehad, dat ook gereageerd heeft op de vragen die deze organisaties gesteld hebben. Daar is ondersteuning vanuit het kabinet niet voor nodig.
Welke sanctie instrumenten heeft u om bedrijven die misleidende informatie verstrekken aan te pakken?
Het kabinet vindt het belangrijk dat consumenten op basis van volledige en juiste informatie hun beslissing kunnen nemen. De regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) gebieden handelaren om transparant en volledig te zijn in de informatieverstrekking. Ook is het handelaren op grond van deze wetgeving niet toegestaan om consumenten te misleiden over bestemming van een reis. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is belast met het toezicht op deze regels.
Kunt u zich voorstellen dat niet voor iedereen vanzelfsprekend duidelijk is dat accommodaties met als locatieaanduiding «West Bank, Israël» of Kfar Adumim en Ofra, zich in bezet gebied bevinden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de bewustwording omtrent illegale Israëlische nederzettingen en de schending van het internationaal recht onder de aandacht te brengen? Zo nee, waarom niet?
Booking.com heeft in reactie op de rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch te kennen gegeven voortaan de aanduiding «Israeli settlement» te gebruiken ten aanzien van accommodaties in Israëlische nederzettingen. Het is van belang dat dit consequent wordt door gevoerd om, in lijn met VN Veiligheidsraad-resolutie 2334 (2016), het onderscheid tussen Israël en de bezette gebieden te verduidelijken en helderheid te verschaffen richting consumenten. Het is immers goed voorstelbaar dat locatieaanduidingen niet altijd vanzelfsprekend en duidelijk zijn. Dit sluit aan bij het standpunt van het kabinet. Zie ook de antwoorden op de vragen 3, 4 en 6.
Bent u bereid Booking.com, met het hoofdkantoor in Nederland, aan te spreken op haar rol in het vergroten van het toerisme naar de illegale nederzettingen en Booking.com er op te wijzen dat er sprake is van misleiding van klanten door niet duidelijk aan te geven dat het betreffende aanbod zich bevindt in Israëlische nederzettingen? Zo ja, op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3, 4, 6 en 7. Het is aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en daar verantwoording over af te leggen, en Booking.com heeft al te kennen gegeven voortaan de aanduiding «Israeli settlement» te gebruiken ten aanzien van accommodaties in Israëlische nederzettingen. Indien een bedrijf vragen heeft over het Nederlandse beleid omtrent Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) kan het daarover met het Ministerie van Buitenlandse Zaken in gesprek gaan.