Het bericht dat gemeenten nauwelijks van elkaar leren over nieuwjaarsgeweld |
|
Michiel van Nispen , Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van Weel , Judith Uitermark (NSC) |
|
|
Wat is uw reactie op het bericht en het onderzoek van Omroep Gelderland dat gemeentes nauwelijks van elkaar lijken te leren als het gaat om nieuwjaarsgeweld?1
Op verschillende manieren wordt wel degelijk kennis en ervaring tussen gemeenten uitgewisseld. Zo heeft de VNG een netwerk- en kennisfunctie en adviseert zij gemeenten elk jaar bij de voorbereidingen van de jaarwisseling. Daarnaast heeft de VNG een kenniskring nieuwjaarsgeweld opgericht. Hierin worden ervaring gedeeld tussen gemeenten, vanuit het openbare orde en veiligheid perspectief.
Ook heb ik in het Strategisch Beraad Veiligheid met burgemeesters over de voorbereidingen van de jaarwisseling gesproken. Dit doe ik ook na afloop van de jaarwisseling om te reflecteren op het verloop van de jaarwisseling en ervaringen met elkaar uit te wisselen.
Er zijn nog meer gremia waar de jaarwisseling en de voorbereiding hieromtrent terugkerend op de agenda komt en kennisuitwisseling plaatsvindt, zoals in het G40 overleg of op niveau van de veiligheidsregio in het ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust. Een ander voorbeeld is het regionaal integraal veiligheidsoverleg, vertegenwoordigd door gemeenten, het OM en de politie. In het overleg worden actuele veiligheidsvraagstukken besproken, waaronder ook de jaarwisseling. Tijdens dit overleg worden beleid, werkprocessen en aanpakken geëvalueerd en met elkaar gedeeld. De gemeenten zijn actief bezig met het uitwisselen van de stand van zaken naar aanloop van de jaarwisseling.
Deelt u de mening dat het juist heel zinvol kan zijn als gemeenten, zeker op plaatsen waar het ieder jaar fout gaat, veel beter dan nu en structureel van elkaar zouden leren over een effectieve aanpak ter voorkoming van geweld en wanordelijkheden in de nacht van oud en nieuw, zoals de Onderzoeksraad voor Veiligheid al in 2017 aanraadde?
Het uitwisselen van kennis en ervaring tussen gemeenten met het doel om van elkaar te leren is zeker zinvol. Dat doen gemeenten naar mijn weten zeker ook al, zoals ook hierboven toegelicht. Daarbij geldt natuurlijk wel dat de aanpak die binnen de ene gemeente werkt, niet vanzelfsprekend ook werkt voor de andere gemeente. Het is van belang om altijd de lokale context in acht te nemen.
Welke rol ziet u hier voor zichzelf?
Het voorbereiden van de jaarwisseling is een lokale bevoegdheid en verloopt via de lokale driehoek. Hier ga ik als Minister niet over. In aanloop naar de jaarwisseling wordt jaarlijks ook in het Strategisch Beraad Veiligheid met burgemeesters gesproken over het verloop van de voorbereidingen, zo ook dit jaar. Daarnaast wordt vanuit de Taskforce Onze Hulpverleners Veilig aandacht gevraagd voor agressie en geweld tegen hulpverleners: «Hulpverleners zijn er voor jou. Wat als ze niet zouden komen?» Ook wordt er vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat elk jaar een voorlichtingscampagne over het veilig gebruik van vuurwerk georganiseerd.
Op internationaal niveau zet ik mij in voor de aanpak van de illegale handel van vuurwerk. Hierin trek ik nauw op met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Frankrijk. Gezamenlijk pleiten wij voor onder meer een verbod op de productie van F4 vuurwerk, het maximaliseren van de hoeveelheid toegestaan kruit en/of flitspoeder en de invoering van de pyro-pass binnen de EU.
Wat gaat u concreet betekenen om gemeenten hierbij te helpen zodat er een landelijke uitwisseling van succesvolle en effectieve aanpakken ter voorkoming van verstoringen van het oud en nieuw-feest ontstaat en dit ook (al dan niet jaarlijks) onder de aandacht kan worden gebracht?
Zie het antwoord op vraag 3.
Antisemitische incidenten |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Schoof , van Weel |
|
![]() |
Hoeveel antisemitische incidenten zijn er gemeld in 2022, 2023 en 2024?1
De gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen ontvingen in 2023 154 meldingen over antisemitisme, ten opzichte van 69 meldingen in 2022. De politie registreerde in 2023 880 gevallen van antisemitisme, tegen 549 in 2022. Daarbinnen nam het aantal gevallen van antisemitisme waarbij sprake was van geweld of bedreiging toe. In 2023 registreerde de politie 43 gevallen van gewelddadig antisemitisme, tegen 28 in 2022. In 80 van de door de politie geregistreerde gevallen ging het antisemitisme gepaard met bedreiging, tegen 54 in 2022.
In het jaar 2022 stroomde bij het Openbaar Ministerie (OM) in totaal 94 feiten binnen waarbij de discriminatiegrond «antisemitisme» werd geregistreerd. Dit betrof 61 specifieke discriminatiefeiten (artikel 137c t/m 137g en 429quater Sr) en 33 commune delicten met een discriminatieaspect. In het jaar 2023 stroomde bij het OM in totaal 181 feiten binnen waarbij de discriminatiegrond «antisemitisme» werd geregistreerd. Dit betrof 122 specifieke discriminatiefeiten (artikel 137c t/m 137g en 429quater Sr) en 59 commune delicten met een discriminatieaspect. Deze stijging ten opzichte van 2022 kan worden verklaard door het grote aantal ingestroomde voetbalzaken, waarbij door verdachten antisemitische leuzen werden geroepen en/of via internet werden verspreid.
Meld.Online Discriminatie ontving in 2023 in totaal meer meldingen dan in 2022 mede door inzet van een campagne om meer bekendheid te verkrijgen over het meldpunt. 114 meldingen betroffen antisemitisme, tegen 16 het jaar ervoor. Dat is 24% van het totaal aantal meldingen bij dit meldpunt.
Daarnaast publiceerde het CIDI op 9 april jl. de Monitor Antisemitische Incidenten 2023. Uit de Monitor 2023 blijkt dat het aantal meldingen, vergeleken met het voorgaande jaar, toenam van 155 naar 379 gemelde incidenten (toename van 245%). Hierbij is gebruikgemaakt van de IHRA-werkdefinitie van antisemitisme.
Voor 2024 zijn er nog geen cijfers. Deze worden in de loop van 2025 naar de Kamer gestuurd.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat in 2022, 2023 en 2024 veroordeeld is wegens antisemitisme?2
Uit de cijfers van het OM komt naar voren dat 87% van de specifieke discriminatiefeiten die in 2023 aan de rechtbank werden voorgelegd door het OM tot een rechterlijke veroordeling hebben geleid. Dit gaat om 80 specifieke discriminatiefeiten. In 2023 is daarnaast voor 45 specifieke discriminatiefeiten een strafbeschikking uitgevaardigd door het OM. Wanneer het gaat om commune feiten met een discriminatieaspect is in 2023 63 keer een strafbeschikking uitgevaardigd door het OM.
Voor de commune feiten met een discriminatieaspect geldt dat van de 119 feiten die in 2023 instroomden bij het OM en waar hetzelfde jaar een rechterlijke uitspraak volgde, 106 feiten tot een veroordeling leidde. Hierbij kan op basis van de OM-cijfers niet worden afgeleid of de rechtbank ook aannemelijk vond dat er sprake was van een discriminatieaspect, maar heeft de rechter in ieder geval het commune delict bewezenverklaard.
Voor 2024 zijn er nog geen cijfers. Deze worden in de loop van 2025 naar de Kamer gestuurd.
Door de strafrechter in eerste aanleg zijn, in zaken waarin één of meerdere feiten waren voorzien van de maatschappelijke classificatie «discriminatie antisemitisme», in 2022 30 zaken, in 2023 45 zaken en in 2024 t/m september 35 zaken geweest waar één of meerdere feiten bewezen zijn verklaard. Dit kan gaan om allerlei soorten feiten waarbij het OM oordeelde dat sprake was van een antisemitische achtergrond. De rechter heeft niet geoordeeld over de vraag of dit echt zo was. Het initiatiefwetsvoorstel dat bij uw Kamer in behandeling is en een wettelijke strafverzwaringsgrond introduceert bij een discriminatoir aspect, zorgt ervoor dat de rechter zich expliciet moet uitspreken of het discriminatieaspect bewezenverklaard kan worden en dat dit ook zo geregistreerd kan worden.
Kunt u aangeven hoe hoog de straffen zijn die in die gevallen zijn opgelegd door de rechter of door de officier van justitie (strafbeschikking)?3
De straffen in deze zaken worden niet opgelegd puur vanwege het antisemitisme, maar voor een ander delict dat wordt gepleegd (zoals bijvoorbeeld mishandeling of vernieling) met een antisemitisch oogmerk of aspect. Gezien de zeer uiteenlopende delicten, is voor een gedegen zinvol antwoord op deze vraag apart onderzoek nodig.
Leidt een veroordeling vanwege antisemitisme tot het niet afgeven van bepaalde categorieën Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s)? Zo ja, kunt u aangeven bij welke veroordelingen welke VOG’s voor hoe lang niet worden afgegeven?
Elke VOG-beoordeling is maatwerk. Dit maakt het niet mogelijk om op voorhand aan te geven in welke gevallen een veroordeling vanwege antisemitisme leidt tot het weigeren van een VOG.
Justis is de screeningsautoriteit die verantwoordelijk is voor de beoordeling van VOG-aanvragen. Bij de VOG-screening beoordeelt Justis of het justitiële verleden van de aanvrager, indien herhaald, een belemmering vormt voor de functie of het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd (het zogeheten objectieve criterium). Hierbij wordt bezien of er een relatie bestaat tussen de aangetroffen feiten en de functie waarvoor de VOG wordt aangevraagd. In elke functie kan namelijk sprake zijn van een ander risico, waarbij andere delicten relevant worden geacht. Vervolgens bekijkt Justis het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de VOG (het subjectieve criterium). Om te beoordelen of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het risico voor de samenleving, worden de omstandigheden van het geval betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. Dat zijn in ieder geval de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Daarbij is nog van belang dat bij de VOG-beoordeling een terugkijktermijn wordt toegepast in het licht waarvan de belangenafweging plaatsvindt. De standaard terugkijktermijn is vier jaren voor volwassen en voor personen jongeren dan 23 twee jaren. Hierop geldt een aantal uitzonderingen, die zijn opgenomen in de beleidsregels.4
Leidt een veroordeling voor antisemitisme tot intrekken van de VOG van taxichauffeurs, die immers permanent gescreend worden? Zo ja, onder welke omstandigheden en zo nee, waarom niet?
Om als taxichauffeur werkzaam te kunnen zijn, dient men te beschikken over een zogenaamde chauffeurskaart. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor een chauffeurskaart is het hebben van een VOG. Nadat taxichauffeurs een VOG hebben gekregen worden zij continue gescreend. Bij de beoordeling van deze VOG-aanvraag kijkt Justis naar meerdere risico’s, waaronder geweldsdelicten of delicten die hiermee verband houden zoals veroordelingen vanwege antisemitisme. Omdat elke VOG-aanvraag maatwerk is en afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, kan niet op voorhand worden aangegeven in welke gevallen een veroordeling vanwege antisemitisme leidt tot het weigeren van een VOG.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden vóór 13 november 2024, 10 uur?
Ja.
Het bericht ‘Criminelen ontdekken een nieuwe oplichtingstruc: phishing via QR-codes’ |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
van Weel |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Criminelen ontdekken een nieuwe oplichtingstruc: phishing via QR-codes»?1
Ja.
Heeft u een beeld van de mate waarin phishing via QR-codes in Nederland plaatsvindt op dit moment?
Betrouwbare schattingen van de mate waarin phishing via QR-codes plaatsvindt zijn moeilijk te maken omdat deze gevallen niet apart worden geregistreerd door de politie of de Fraudehelpdesk.
De Fraudehelpdesk heeft tot op heden nog geen meldingen ontvangen over fraude door middel van QR-codes bij laadpalen, parkeerautomaten of restaurants, zoals genoemd in het artikel. De politie heeft het beeld dat de vormen van oplichting met QR-codes genoemd in het nieuwsbericht nog nauwelijks voorkomen in Nederland.
Misbruik van QR-codes in e-mails komt de politie wel vaker tegen. Het gaat hierbij vooral om bankhelpdeskfraude en andere vormen van fraude met bankgegevens, beleggingsfraude en creditcardfraude. Phishing (per e-mail of per post), telefonische fraude en online op handelssites waarbij de (ver)koper een QR-code moet scannen om de betaling te bevestigen, zijn de meest voorkomende fraudevormen waar QR-codes bij betrokken zijn. De Fraudehelpdesk ontving in 2024 ongeveer 20 meldingen van phishing met QR-codes, waarbij de schade geschat wordt op ongeveer € 160.000. Daarnaast ontvangt de Fraudehelpdesk jaarlijks ongeveer 600.000 e-mails via de geautomatiseerde e-mailcheck. De schatting van de Fraudehelpdesk is dat ongeveer 20% tot 25% van de ingestuurde valse mails een QR-code bevat. Het aantal registraties waarin sprake is van phishing via QR-codes per mail lijkt gestegen.
Heeft u een beeld sinds wanneer deze modus operandi door criminelen toegepast wordt?
De Fraudehelpdesk is sinds 2018 bekend met phishing via QR-codes. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft deze vorm van oplichting voor het eerst genoemd in de Fraudemonitor 2019 en 2020.2
Hoeveel gevallen van phishing via QR-codes zijn er het afgelopen jaar bij de politie gemeld?
De politie houdt geen aparte registraties bij van het aantal gevallen van phishing via QR-codes.
Besteedt de politie aandacht aan deze nieuwe vorm van oplichting? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Als er een aangifte van deze nieuwe vorm van oplichting wordt gedaan, wordt de zaak in behandeling genomen en geprioriteerd conform de daarvoor geldende kaders. De politie probeert altijd alert te zijn op nieuwe fenomenen.
Welke uitdagingen en belemmeringen ondervinden de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij de opsporing en vervolging van criminelen die deze vorm van oplichting inzetten?
Gedigitaliseerde criminaliteit in het algemeen heeft het vermogen om snel te veranderen en heeft vaak een internationale component. Een ander onderscheidend kenmerk is dat personen die zich bezighouden met deze vormen van criminaliteit zoveel mogelijk uit het zicht van de opsporing proberen te blijven door hun identiteit af te schermen.
Daarnaast is er sprake van een hefboomeffect waarmee een crimineel in korte tijd veel slachtoffers kan maken. De vrij openlijke handel in buitgemaakte gegevens op sociale media faciliteert deze online criminaliteit. Verder vloeit geld steeds vaker naar buitenlandse rekeningen waardoor interveniëren moeilijker wordt.
Welke maatregelen treft u om burgers te informeren over de risico’s van phishing via QR-codes?
Er worden vanuit verschillende publieke en private organisaties campagnes gevoerd gericht op de preventie van gedigitaliseerde criminaliteit als geheel en om te informeren over de risico’s van phishing met behulp van QR-codes. Het kabinet investeert in het vergroten van de digitale weerbaarheid van burgers en bedrijven en steunt voorlichtingscampagnes, die al dan niet in samenwerking met (private) partijen worden vormgegeven. Zo publiceert de Fraudehelpdesk op haar site dagelijks een selectie van de naar hen doorgestuurde valse e-mails, ook die met een QR-code. Bedrijven van wie de naam wordt misbruikt in de mails die door de Fraudehelpdesk worden gepubliceerd, worden hiervan op de hoogte gesteld. Op de website en op sociale media worden tevens regelmatig waarschuwingen voor nieuwe of toenemende fraudevormen gepubliceerd.
Daarnaast worden er op initiatief van de politie, de banken, de Fraudehelpdesk, veiliginternetten.nl, de Betaalvereniging Nederland, het Digital Trustcenter en de Consumentenbond ook regelmatig campagnes georganiseerd om burgers en bedrijven weerbaarder te maken tegen deze vorm van gedigitaliseerde criminaliteit. In oktober 2024 is de Nationale Cursus Digitale Weerbaarheid met financiële steun van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) gelanceerd. In de cursus is een module opgenomen over phishing, waarin phishing door middel van QR-codes ook aan bod komt. De website voorkomfraude.nl van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de initiatieven vanuit de integrale aanpak van online fraude spelen een belangrijke rol in het versterken van de digitale weerbaarheid van kwetsbare groepen. Gelet op de steeds veranderende modus operandi, zijn deze initiatieven blijvend van belang.
Heeft u contact met bedrijven wiens QR-codes door criminelen gespoofd worden en bent u in gesprek met deze bedrijven om fraude zoveel mogelijk tegen te gaan?
Voor een gerichte en effectieve aanpak is het van groot belang dat bedrijven aangifte doen indien ze te maken krijgen met spoofing. Ze kunnen hier melding van doen bij de politie of dit (anoniem) melden bij Meld Misdaad Anoniem.
Mijn beleid is gericht op het bevorderen van weerbaarheid en op preventie. Het doel hiervan is om zoveel mogelijk schade en slachtoffers aan de voorkant te voorkomen.
Daarom faciliteer ik de voorlichting rondom deze vorm van criminaliteit door de mogelijkheden waarmee criminelen fraude kunnen plegen onder de aandacht te brengen bij zowel burgers als bedrijven. Vanuit mijn ministerie en de Rijksoverheid in den brede zijn er diverse activiteiten en trajecten om de (cyber-)weerbaarheid van zowel burgers als bedrijven te verhogen. Binnen de integrale aanpak van cybercrime worden ook door de deelnemende partners trends en fenomenen met elkaar uitgewisseld en waar nodig worden deze gedeeld met de getroffen branches. De strafrechtelijke aanpak van fraude is belegd bij opsporings- en vervolgingsinstanties.
Anticipeert u op nieuwe vormen van oplichting waarbij digitale technologieën worden ingezet? Zo ja, welke zijn dit?
Digitale technologieën worden vandaag de dag helaas veelvuldig ingezet door criminelen om strafbare feiten mee te plegen. In een steeds meer gedigitaliseerde maatschappij kan dus ook niet worden uitgesloten dat er (nieuwe) digitale technologieën worden ingezet voor criminele doeleinden zoals oplichting.
Daarom is het groot van belang om continu te anticiperen op nieuwe vormen van fraude. De Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU-NL), het Financial Advanced Cyber Team (FACT) van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en de Electronic Crimes Task Force (ECTF) zetten zich onder andere in om deze nieuwe fraudefenomenen op te sporen. Van welke aard nieuwe criminaliteitsvormen zullen zijn en welke werkwijze hiermee gepaard gaat, is niet altijd van tevoren te voorspellen. Op 23 mei jl. is uw Kamer bijvoorbeeld door de Minister van Financiën geïnformeerd over de mogelijkheden tot fraude met betaalproducten met behulp van deepfakes/kunstmatige intelligentie.3 Deze nieuwe vormen hebben dan ook de aandacht van het kabinet.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het schenden van het verschoningsrecht door het OM |
|
Michiel van Nispen , Sandra Palmen (NSC) |
|
van Weel |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «OM betaalt miljoenen in schikking met vermogensbeheerder en Stibbe» en het persbericht «Beëindiging van procedures over het verschoningsrecht door overeenkomst tussen Openbaar Ministerie, Stibbe en vermogensbeheerder»?1 2
Ja.
Zou u een volledige lijst kunnen geven van alle fouten die die door het OM zijn gemaakt, met daarbij een toelichting hoe deze fouten tot stand zijn gekomen?
De genoemde (civiele) schikking komt voort uit een strafrechtelijk onderzoek (Castor) van enkele jaren geleden dat zich richtte tegen een vermogensbeheerder. In die tijd bestond in de praktijk nog veel onduidelijkheid over hoe de filtering van geheimhoudersgegevens uit gegevensbestanden die door het Openbaar Minister (OM) zijn gevorderd bij een derde (te weten een hostingsbedrijf) moest plaatsvinden en wat de rollen en verantwoordelijkheden van het OM, de rechter-commissaris, de opsporingsdiensten en de advocatuur waren. Een op deze situatie toegesneden wettelijke regeling ontbrak.
In 2015 heeft het OM in dit onderzoek Castor op rechtmatige wijze – met toepassing van zijn opsporingsbevoegdheden – een grote hoeveelheid data verkregen van een e-mailprovider, waaronder e-mailberichten van verdachten. Tussen deze e-mailberichten bleek zich ook correspondentie tussen verdachte(n) en advocaten te bevinden, welke correspondentie bij het opsporingsteam terecht is gekomen. Dit had achteraf gezien niet gemoeten; de correspondentie had vernietigd moeten worden. Het OM erkent dat hier sprake is van een vormverzuim.
Het bovenstaande nam niet weg dat tussen het OM en de advocaten van de verdachte een verschil van mening bestond over de onderliggende vraag, namelijk hoe moet worden gehandeld als het vermoeden bestaat dat tussen de rechtmatig door het OM gevorderde gegevens zich materiaal bevindt dat valt onder het verschoningsrecht van de advocaat. In het bijzonder speelde de vraag of in dat geval het filteren van dit materiaal onder verantwoordelijkheid van het OM kon plaatsvinden, of dat dit door of in opdracht van de rechter-commissaris moest gebeuren. Om helderheid te verkrijgen over het geldende recht, de posities en verantwoordelijkheden van betrokken partijen en daarmee inzicht te krijgen in de juiste belangenafwegingen die daarbij moeten worden gemaakt, zijn in de strafzaak Castor prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft deze vragen in zijn beslissing van 12 maart 2024 beantwoord. De Hoge Raad constateert dat sprake is van een wettelijke leemte wat betreft de bescherming van het verschoningsrecht als het OM van een aanbieder van een communicatiedienst (zoals een hostingbedrijf) gegevens vordert en daaraan onderzoek laat doen. De Hoge Raad heeft, in afwachting van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, enkele uitgangspunten geformuleerd voor de te volgen procedure als er gegevens worden gevorderd van een aanbieder van een communicatiedienst en er aanwijzingen zijn dat daartussen verschoningsgerechtigd materiaal zit. In deze uitgangspunten krijgt de rechter-commissaris een grotere rol dan in het huidige Wetboek van Strafvordering voorzien. De Hoge Raad formuleert in zijn beslissing uitgangspunten voor de te volgen procedure bij filtering en vernietiging van gegevens en gaat in op de vraag of deze filtering door of onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie dan wel de rechter-commissaris moet worden verricht, welke eisen daarbij gelden en in hoeverre hierbij een rol toekomt aan de verschoningsgerechtigde.
Daarmee heeft de Hoge Raad een leemte in het huidige Wetboek van Strafvordering opgevuld. De grotere rol voor de rechter-commissaris is voor wat betreft het nieuwe Wetboek van Strafvordering al voorzien in Boek 2, Hoofdstuk 7 (Titel 7.5). Daarnaast wordt door het OM in aanvulling op de beslissing van de Hoge Raad voorzien in een Aanwijzing professioneel verschoningsrecht. Zie daarover het antwoord op vraag 4.
Welke lering is er door het OM, uw ministerie of de landsadvocaat getrokken? Hoe gaan uw ministerie, het OM of de landsadvocaat voorkomen dat deze fouten nogmaals worden gemaakt?
Het OM mag gegevens afkomstig van geheimhouders die tevens onder het verschoningsrecht vallen, niet in een strafrechtelijk onderzoek gebruiken. Het OM houdt hier rekening mee bij de inzet van opsporingsmiddelen en zou deze gegevens het liefst ook niet krijgen. In de praktijk blijkt echter dat het steeds moeilijker wordt om geheimhoudersinformatie op eenvoudige wijze buiten de deur te houden. In strafrechtelijke onderzoeken wordt in toenemende mate rechtmatig beslag gelegd op grote hoeveelheden digitale gegevens. Het kan daarbij onder meer gaan om gegevensdragers zoals een mobiele telefoon, een laptop of tablet, een computer of een usb-stick. Maar ook om gegevens die bij een derde worden gevorderd, zoals een e-mailbox of gegevens in een cloud. Het komt geregeld voor dat een verdachte of een geheimhouder (bijvoorbeeld een advocaat) aangeeft dat hier geheimhoudersgegevens tussen zitten. Vaak is daarbij niet duidelijk waar die gegevens zich bevinden en om hoeveel gegevens het gaat.
Het OM heeft medio 2023 een signaal aan mijn ministerie afgegeven dat door de onduidelijkheden rond het omgaan met het verschoningsrecht, diverse strafzaken grote vertragingen hadden opgelopen of zelfs stil waren komen te liggen. Vanwege verouderde wetgeving, aangescherpte criteria uit de jurisprudentie en technische beperkingen, meende het OM dat sprake was van een problematiek die niet alleen door het OM opgelost kon worden, maar waarin de hele strafrechtketen een verantwoordelijkheid heeft. Naar aanleiding hiervan is een ketenproject in gang gezet. Aan dit ketenproject nemen deel: het OM, de rechtspraak, de Nederlandse Orde van Advocaten, de politie, de bijzondere opsporingsdiensten, de Koninklijke marechaussee en de Rijksrecherche. Het doel van het ketenproject is om gezamenlijk praktische werkwijzen te ontwikkelen die niet alleen juridisch houdbaar zijn maar ook technisch uitvoerbaar. Een van de deelprojecten van het ketenproject is het opstellen van een werkproces voor OM en opsporing. In dat kader werkt het OM aan een nieuwe Aanwijzing waarborgen professioneel verschoningsrecht, die naar verwachting op korte termijn in werking treedt en daarna in de Staatscourant gepubliceerd zal worden. De richtinggevende uitspraak van de Hoge Raad van 12 maart 2024 in antwoord op de prejudiciële vragen die door het Hof Den Bosch waren gesteld, heeft tot uitgangspunt voor deze Aanwijzing gediend.
Welke werkafspraken en procedures zijn er gemaakt die ervoor moeten zorgen dat het verschoningsrecht door de Staat gewaarborgd blijft?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol heeft de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken gespeeld bij de totstandkoming van de schikking in de Castor-zaak?
De landsadvocaat of diens kantoor heeft geen bijstand verleend met betrekking tot de totstandkoming van de schikking.
Hoe reflecteert u op de procesopstelling van het OM? In de Castor-zaak moesten er meer dan 20 rechtszaken gevoerd worden om de waarheid boven water te krijgen en is het OM uiteindelijk diep door het stof gegaan. Bovendien is gebleken dat het OM zeer terughoudend was met het geven van volledige en waarachtige informatie.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, bestond tussen het OM en de advocaten van de verdachte een verschil van mening over de vraag hoe moet worden gehandeld als het vermoeden bestaat dat tussen rechtmatig door het OM gevorderde gegevens zich materiaal bevindt dat valt onder het verschoningsrecht van de advocaat. Naar aanleiding van de omgang met dergelijke gegevens in de zaak Castor zijn door de verdachte en advocaten diverse civielrechtelijke procedures gestart, die veelal ook weer hebben geleid tot hoger beroep en cassatie aangezien het een fundamenteel vraagstuk betrof met verstrekkende implicaties voor onderzoeken in strafzaken waarbij zich deze problematiek voordoet. Door de beantwoording van prejudiciële vragen door de Hoge Raad is helderheid verkregen over het geldende recht, de posities en verantwoordelijkheden over en weer van betrokken partijen en is inzicht verkregen in de juiste belangenafwegingen die daarbij moeten worden gemaakt.
Past deze proceshouding van het OM bij de maatschappelijke en morele normen die de overheid in acht behoort te nemen, zeker in relatie tot haar burgers?
Het OM verschilde met eisers van mening over het wettelijk regime dat moest worden gehanteerd met betrekking tot de wijze waarop gewaarborgd moest worden dat verschoningsgerechtigde informatie niet wordt gebruikt voor opsporing in geval van vordering van gegevens bij anderen dan de verdachte(n). In de aangespannen rechtszaken heeft het OM zijn standpunt verdedigd waarbij voor het OM de bredere belangen voor opsporing en vervolging binnen de samenleving leidend waren. Strafrechtelijke onderzoeken liepen ernstige vertraging op door onduidelijkheden rond het verschoningsrecht of dreigden zelfs te moeten worden gestaakt. Met het oordeel van de Hoge Raad naar aanleiding van gestelde prejudiciële vragen waarbij de Hoge Raad een aantal vuistregels heeft geformuleerd voor de te volgen procedure, is daarover duidelijkheid verschaft.
Wat is de rol geweest van de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken bij de totstandkoming of bevordering van deze procesopstelling? En hoe beoordeelt u deze rol?
In civielrechtelijke gerechtelijke procedures wordt het OM in beginsel juridisch bijgestaan en vertegenwoordigd door de landsadvocaat. Onderdeel van die bijstand is advisering over de te voeren processtrategie. De beslissing welke strategie uiteindelijk wordt gevolgd, wordt genomen door het OM. Dat is ook in de civielrechtelijke procedures die zijn gevoerd naar aanleiding van de Castor-zaak het geval geweest.
Had volgens u het OM niet eerder en ruiterlijker inzicht moeten verschaffen in de wijze waarop het OM inbreuk maakte op het verschoningsrecht?
Zoals in het antwoord op vraag 7 ook aangegeven, heeft het OM in de aangespannen rechtszaken zijn standpunt verdedigd waarbij voor het OM de bredere belangen voor opsporing en vervolging binnen de samenleving leidend waren. Strafrechtelijke onderzoeken liepen ernstige vertraging op door onduidelijkheden rond het verschoningsrecht of dreigden zelfs te moeten worden gestaakt. Met het oordeel van de Hoge Raad – naar aanleiding van gestelde prejudiciële vragen – dat de wet leemtes bevat met betrekking tot de bescherming van het verschoningsrecht bij het vorderen van grote hoeveelheden gegevens, en de vuistregels die de Hoge Raad heeft geformuleerd voor de te volgen procedure, is daarover duidelijkheid verschaft.
In afwachting van het nieuwe Wetboek van Strafvordering geven deze vuistregels handvatten om op een zorgvuldige wijze met het verschoningsrecht om te gaan in geval van het vorderen van grote hoeveelheden gegevens.
Het OM zal daarnaast een reflectie uitvoeren met betrekking tot de gang van zaken in en rond het strafrechtelijk onderzoek Castor om uit deze zaak lering te trekken.
Hoe vindt u dat de overheid bij soortgelijke kwesties waarin er onwettig gehandeld wordt jegens Nederlandse burgers, zich moet opstellen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe kijkt u naar de beslissing van de rechter-commissaris van afgelopen donderdag inzake de mondkapjesaffaire waaruit is gebleken dat het OM andermaal mogelijk het verschoningsrecht heeft geschonden?3
Het OM heeft op 21 november 2024 bekend gemaakt dat de verdachten in deze zaak zijn gedagvaard. Inmiddels heeft op 19 december 2024 een openbare regiezitting plaats gevonden bij de rechtbank Rotterdam. Het past mij niet als Minister om nader op deze zaak in te gaan nu deze zaak onder de rechter is. Eventuele vraagstukken rond het verschoningsrecht kunnen onder leiding van de rechter verder worden geadresseerd.
Zijn bij de mondkapjes-kwestie de «goede en toekomstbestendige procedures en werkafspraken» leidend geweest en nagekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Welke rol heeft de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken gespeeld in deze kwestie over de mondkapjesaffaire?
De Landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken heeft geen rol gespeeld in het strafrechtelijk onderzoek naar de Stichting Hulptroepen alliantie en de betrokken natuurlijke personen.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven waarom u, in antwoord op eerdere Kamervragen, zonder onderbouwing, aangeeft dat de landsadvocaat naar eer en geweten heeft gehandeld? Kunt u toelichten hoe u tot dit oordeel bent gekomen en op welke feiten u dit baseert? Kunt u daarbij ook aangeven op welke onderdelen u kritisch bent over het handelen van de landsadvocaat?
Ik heb in mijn eerdere beantwoording naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van discipline aangegeven dat ik uit deze zaak niet de indruk heb gekregen dat de landsadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden.
De klachten in de tuchtprocedure zagen op het verkeerd voorlichten van de rechter, het beïnvloeden van getuigen, het onjuist adviseren van de cliënt en het ten onrechte kennisnemen van verschoningsgerechtigde informatie. De Raad komt tot het oordeel dat de klachten ongegrond of niet-ontvankelijk zijn, met uitzondering van een klachtonderdeel dat zag op het bewaren van (verschoningsgerechtigde) informatie in het advocatendossier. Op het laatste punt komt de Raad tot de conclusie dat een beroepsnorm is overtreden.
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording aan uw Kamer schreef, heeft deze zaak geïllustreerd dat de beoordeling of bepaalde stukken onder het verschoningsrecht vallen soms weerbarstig is en ook door diverse rechters en andere juridische professionals verschillend wordt beoordeeld en leidt tot verschillende uitkomsten. Het feit dat er uiteindelijk een rechter een finaal oordeel velt over de status van bepaalde stukken, geeft weliswaar een definitieve juridische status aan die stukken, maar betekent niet dat degenen die daarover voordien een ander oordeel hadden niet naar eer en geweten hebben gehandeld.
Ten aanzien van de beroepsnorm die is overtreden heeft de Raad van discipline geoordeeld dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier ten onrechte heeft bewaard. Zoals de landsadvocaat aan mij schreef, moest hij, nadat de raadkamer – in afwijking van een eerdere beslissing van de rechter-commissaris – in oktober 2018 onherroepelijk oordeelde dat de betreffende informatie toch verschoningsgerechtigd was, als behandelend advocaat een afweging maken tussen vernietiging enerzijds en zijn bewaar- en verantwoordingsplicht anderzijds. De landsadvocaat heeft toen gekozen voor het laatste. De Raad heeft met de uitspraak duidelijkheid verschaft door te oordelen dat het belang van het verschoningsrecht zwaarder weegt en de e-mails na de uitspraak van de raadkamer vernietigd hadden moeten worden.
Over de wijze van omgang met informatie wanneer een definitief rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht valt, is nu duidelijkheid gekomen. De landsadvocaat heeft aangegeven daar vanzelfsprekend in voorkomende gevallen in de toekomst naar te zullen handelen.
In uw antwoorden op de eerdere Kamervragen geeft u aan dat de tuchtrechter slechts de lichtste tuchtstraf heeft opgelegd aan de landsadvocaat. Kunt u aangeven waarom dit gegeven relevant is voor uw oordeel dat de landsadvocaat naar eer en geweten heeft gehandeld en op welke feiten u dit baseert? Was er aanleiding voor u om tot een andere conclusie te komen als er een zwaardere tuchtstraf was opgelegd door de tuchtrechter?
Zoals ik hiervoor heb beschreven, waren de klachten in de tuchtprocedure ernstig. De Raad van discipline verklaarde het klachtonderdeel dat zag op het bewaren van (verschoningsgerechtigde) informatie in het advocatendossier gegrond. De Raad kwam tot de conclusie dat een beroepsnorm was overtreden, maar legde de lichtste maatregel op. De Raad vond een waarschuwing passend vanwege de relatief korte periode dat de landsadvocaat de e-mails ten onrechte onder zich heeft gehad (oktober 2018–15 januari 2019) en het tijdsverloop tot het indienen van de klacht.
Ik zie in de uitspraak van de Raad op de klachten en de reactie van de landsadvocaat daarop geen aanleiding om te veronderstellen dat er door de landsadvocaat in deze kwestie niet naar eer en geweten is gehandeld of dat er bewust een beroepsnorm zou zijn overtreden.
In uw antwoorden op de eerdere Kamervragen geeft u aan dat de landsadvocaat met zijn brief van 9 september 2024 niet als doel had om reflectie te tonen. Is de landsadvocaat nog wel voornemens, ook richting de Kamer, om te reflecteren op zijn handelen en aan te geven welke fouten hij heeft gemaakt? Zo ja, wanneer komt deze reflectie? Zo nee, waarom niet?
Het overgrote deel van de klachten is door de Raad van discipline afgewezen. Wel heeft de Raad geoordeeld dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier had moeten verwijderen. Zoals ik hierboven heb beschreven, heeft de landsadvocaat mijn departement bericht dat hij een belangenafweging heeft gemaakt die de Raad uiteindelijk anders liet uitvallen. Over de wijze van omgang met informatie wanneer een definitief rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht valt, is met de uitspraak van de Raad van discipline duidelijkheid gekomen. De landsadvocaat heeft aangegeven daar vanzelfsprekend in een voorkomend geval in de toekomst naar te zullen handelen.
In de tuchtuitspraak merken de tuchtrechters op dat door de landsadvocaat en diens collega onjuiste feiten zijn gesteld (rov. 10.1.5). De raad oordeelt dat deze gedraging onvoldoende verwijtbaar is, mede omdat de landsadvocaat in beginsel mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal van de cliënt, in dit het geval het OM. Hoe kan het gebeuren dat het OM ofwel de landsadvocaat onjuiste feiten hebben gesteld in deze procedure en daarmee verkeerde inzichten hebben verschaft aan rechters en de wederpartij?
Dit aspect zal worden meegenomen in de eerder genoemde reflectie die het OM zal uitvoeren met betrekking tot de gang van zaken in en rond het strafrechtelijk onderzoek Castor.
Op basis van welke informatie heeft de landsadvocaat overwogen om deze onjuiste stelling toch in het geding te brengen?
Ten tijde van het inbrengen van de in vraag 17 bedoelde feiten ging de landsadvocaat uit van de juistheid van de ingebrachte feiten en mocht hij daar ook van uitgaan.
Wilt u deze vragen afzonderlijk, met onderbouwing, beantwoorden?
Ik heb geprobeerd dit zo veel mogelijk te doen.
Procesafspraken met grote criminelen |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten, zowel in de media als van de rechtspraak zelf, over de gemaakte procesafspraken met Gregory F., Boris P. en Edin G.?
Ja.
Wat vindt u ervan dat grote internationale drugshandelaren in plaats van de maximale gevangenisstraf van 12 jaar, nu 9 jaar (Gregory F.), 8 jaar (Boris P.) en 7 jaar (Edin G.) opgelegd hebben gekregen?
Criminele kopstukken moeten worden aangepakt. Daarom spant het Openbaar Ministerie zich tot het uiterste in om dit zo effectief mogelijk te blijven doen. Het Openbaar Ministerie heeft het in deze zaken wenselijk geacht om met de verdachten procesafspraken te maken. Het past mij niet om gemaakte keuzes omtrent strafvervolging en strafoplegging in individuele zaken te becommentariëren. Wel kan ik – onder verwijzing naar eerdere antwoorden van mijn ambtsvoorganger op Kamervragen over dit onderwerp1 – in algemene zin opmerken dat procesafspraken een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de effectiviteit en voortvarendheid van het strafproces, met name in omvangrijke of complexe zaken. Daarnaast kunnen procesafspraken bevorderen dat de procespartijen afzien van het instellen van hoger beroep, zodat de desbetreffende zaak versneld wordt afgedaan. Een en ander kan bijdragen aan een verkorting van doorlooptijden, de werklast en capaciteitsinzet in omvangrijke of complexe strafzaken beperken en bij een veroordeling de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf vergemakkelijken. Deze zwaarwegende factoren maken het dat het Openbaar Ministerie een afweging maakt – afhankelijk van onder meer de aard en omvang van de zaak en de ernst van de ten laste te leggen strafbare feiten – hoe de verdachte het meest effectief kan worden vervolgd. Door de mogelijkheid om strafzaken door middel van procesafspraken af te doen blijft ook meer capaciteit beschikbaar om andere strafzaken op te pakken en wordt bovendien de kans op strafvermindering op grond van lange doorlooptijden in strafzaken kleiner.
Tegen die achtergrond acht het kabinet het van belang om een wettelijk kader voor procesafspraken in te voeren. In de Eerste Aanvullingswet van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is dit wettelijk kader opgesteld voor de toepassing van procesafspraken in strafzaken, uitgaande van de kaders die de Hoge Raad hiervoor heeft gesteld. Momenteel worden de consultatieadviezen verwerkt. Daarna zal de Raad van State om advies worden gevraagd, waarna het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer wordt ingediend.
Wat vindt u ervan dat met drie belangrijke contacten van het crimineel samenwerkingsverband van Ridouan Taghi procesafspraken zijn gemaakt?
Op individuele zaken kan ik niet ingaan. In algemene zin geldt dat het aan het Openbaar Ministerie is om te beslissen op welke manier een strafzaak het meest effectief kan worden afgedaan. Bij het maken van procesafspraken neemt het Openbaar Ministerie altijd de aard en ernst van het strafbare feit en de persoon van de verdachte mee.
Wat vindt u ervan dat zowel Boris P. en Edin G. een «boete» hebben moeten betalen van respectievelijk 200.000 euro en 1 miljoen euro?
Ik sta achter de inspanning van het Openbaar Ministerie om criminele kopstukken zo effectief mogelijk aan te pakken. Procesafspraken kunnen daarbij een goed middel zijn om doorlooptijden, werklast en strafvermindering te beperken. In concrete gevallen is het aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen welke strafeis passend is en aan de rechter om uiteindelijk, op basis van de concrete omstandigheden van het geval, een passende straf op te leggen voor de bewezenverklaarde feiten. De rechter kan een hogere straf opleggen dan in de procesafspraken is voorgesteld, afhankelijk van de ernst van de strafbare feiten. Het past mij niet om te oordelen over de meest passende straf in individuele zaken.
In hoeverre herkent u dat de schijn ontstaat dat grote internationale drugshandelaren een lagere gevangenisstraf kunnen «kopen» omdat zij bij uitstek over meer dan genoeg geld beschikken?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat internationale drugshandelaren een kortere straf zullen uitzitten, terwijl bij het maken van procesafspraken zij de ten laste gelegde feiten niet hoeven te bekennen en ook geen relevante informatie aan de opsporing hoeven te verschaffen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kunnen procesafspraken een wezenlijke bijdrage leveren aan de effectiviteit en voortvarendheid van het strafproces, met name in omvangrijke of complexe zaken. Er bestaat op dit moment geen specifieke wettelijke regeling van procesafspraken. De praktijk wordt nader genormeerd via door de Hoge Raad gegeven kaders (ECLI:NL:HR:2022:1252) en de Aanwijzing procesafspraken in strafzaken van het College van Procureurs-Generaal. Binnen die grenzen kunnen procesafspraken worden gemaakt. Met het oog op het nieuwe Wetboek van Strafvordering bevat de Eerste aanvullingswet een regeling van procesafspraken. Zo’n specifieke wettelijke regeling geeft de wetgever de mogelijkheid om principiële vragen die samenhangen met procesafspraken van een antwoord te voorzien, waaronder de vraag of de mate van strafkorting die in verband staat met gemaakte procesafspraken wettelijk moet worden gemaximeerd en of de mogelijkheid om procesafspraken te maken bij bepaalde strafbare feiten moet worden uitgesloten. Op dit moment worden de consultatieadviezen over dit wetsvoorstel verwerkt.
Wat vindt u ervan dat internationale drugshandelaren een beduidend kortere gevangenisstraf krijgen door het maken van procesafspraken, terwijl het kabinet een wetsvoorstel in consultatie heeft gebracht waarmee de maximale gevangenisstraf op de in- en uitvoer van harddrugs verhoogd wordt naar 16 jaar gevangenisstraf?
De mogelijkheid om procesafspraken te maken draagt bij aan een voortvarend strafproces (zie ook het antwoord op vraag 2). Dat geldt ook voor strafzaken waarin grootschalige drugsdelicten ten laste zijn gelegd.
In hoeverre zou tijdwinst een rol moeten spelen in strafaken waarin voldoende PGP-bewijs voorhanden is?
Het is aan het Openbaar Ministerie om af te wegen in hoeverre er sprake is van voldoende bewijs en, zo ja, of procesafspraken aan de orde zijn. Tijdwinst is een factor die het OM in zijn belangenafweging meeneemt, ook in grootschalige strafzaken waarbij grote hoeveelheden bewijsmateriaal ten grondslag liggen aan de veroordeling.
Vindt u dat het risico op voortgezet crimineel handelen altijd een onderdeel zou moeten zijn bij de beoordeling of procesafspraken gemaakt kunnen worden?
Het kabinet hecht groot belang aan het voorkomen van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. De totstandkoming van procesafspraken en van het vonnis staan momenteel los van de tenuitvoerlegging van straffen. Bij het maken van procesafspraken is het toepasselijke detentieregime geen onderwerp van gesprek. Zo is dat ook opgenomen in de Aanwijzing procesafspraken in strafzaken van het Openbaar Ministerie. Als er voorafgaand aan het maken van procesafspraken signalen zijn van mogelijk voortgezet crimineel handelen in detentie, worden deze signalen wel betrokken bij de beslissing over het al dan niet maken van procesafspraken.
Zijn procesafspraken met grote criminelen zoals internationale drugshandelaren volgens u gepast? Zo ja, op welke wijze worden procesafspraken met grote criminelen zoals internationale drugshandelaren wettelijk ingekaderd? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat procesafspraken voorlopig niet meer op deze manier gemaakt worden?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op vragen 2 en 6.
Bent u bekend met de berichten over zware criminelen die de zorgsector binnendringen, zoals beschreven in de artikelen van RTL Nieuws en NRC?1 2
Ja.
Welke concrete stappen onderneemt u momenteel om te voorkomen dat zware criminelen toegang krijgen tot de zorgsector?
Er zijn verschillende stappen gezet om malafide zorgaanbieders beter te kunnen weren. Ten eerste is per 1 januari 2025 de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) in werking getreden. Hiermee wordt onder andere mogelijk gemaakt dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten elkaar voor frauderende zorgaanbieders, waaronder diens bestuurders en leidinggevenden, kunnen waarschuwen. Daarmee kan worden tegengaan dat zij hun activiteiten elders voortzetten of anderszins opnieuw beginnen.
Ten tweede is de doelgroep voor de vergunningplicht Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) per 1 januari 2025 uitgebreid. Dit betekent dat alle zorginstellingen die zorg verlenen op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet langdurig zorg (Wlz) moeten beschikken over een toelatingsvergunning. Ook de kleinere zorginstellingen met 10 of minder zorgverleners.
Ten derde zal begin 2025 het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Met dit wetsvoorstel worden de weigerings- en intrekkingsgronden van een vergunning uitgebreid en kunnen zorgaanbieders waarvan niet aannemelijk is dat ze aan de voorwaarden voor het verlenen van goede en rechtsmatige zorg gaan voldoen, beter worden geweerd of gestopt.
Mede in dat kader wordt ook bezien welke van de interventies tot verbetering van screening van zorgaanbieders aan de voorkant, zoals die naar voren zijn gekomen tijdens de in september 2023 afgeronde pilot met zorgverzekeraar DSW, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het CIBG, eraan kunnen bijdragen het net verder te sluiten.
De voormalig Minister van OCW, heeft met de brief van 6 november 2024 mbo-instellingen verzocht om tot nader order voor een aantal opleidingscodes terughoudend te zijn met het in behandeling nemen van ervaringscertificaten (EVC) van EVC-aanbieders. Instellingen moeten er zeker van te zijn dat het EVC-ervaringscertificaat deugdelijk is onderbouwd. De examencommissies zijn gewezen op hun wettelijke taak om zorgvuldig om te gaan met het verlenen van vrijstellingen.3
Hoe werkt u samen met de verschillende zorginstellingen om de screening en beveiliging van personeel te verbeteren?
De screening van het personeel is de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen. Deze instellingen hebben een vergewisplicht. Dat houdt in dat zorginstellingen zich ervan moeten vergewissen dat de wijze waarop zorgverleners in het verleden hebben gefunctioneerd, niet in de weg staat bij het verlenen van zorg nu. Indien het om een BIG-geregistreerde zorgverlener gaat, kan gekeken worden of de zorgverlener is ingeschreven in het BIG-register. Daarbij kan ook een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) worden verlangd van de (potentiële) werknemer. Bij de VOG-beoordeling wordt beoordeeld of het justitiële verleden van iemand een bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving.
Hoe zorgt u ervoor dat informatie over criminele activiteiten binnen de zorgsector snel en effectief wordt gedeeld tussen zorginstellingen en opsporingsdiensten?
Zorginstellingen die een rechtspersoon (Besloten Vennootschap (B.V.), Naamloze Vennootschap (N.V.), stichtingen, verenigingen en coöperaties) zijn, vallen onder de Wet controle op rechtspersonen (Wcr). Bij belangrijke veranderingen binnen een rechtspersoon, bijvoorbeeld een oprichting of bestuurswisseling, screent Justis de rechtspersoon en het netwerk van ondernemingen en functionarissen rondom de rechtspersoon. Dit doorlopende toezicht gebeurt automatisch met risicoprofielen, gevolgd door nader onderzoek door een analist. Justis stelt een risicomelding op en stuurt deze vervolgens naar een toezichthoudende, handhavende en/of opsporingsinstantie die verantwoordelijk is voor het aanpakken van dit risico, bijvoorbeeld de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), de Belastingdienst, FIOD, Politie of Openbaar Ministerie. De ontvanger kan bepalen of nader onderzoek of verscherpt toezicht nodig is of bepaalt welke interventie passend is. Voor de toevoeging van de NZa en de IGJ aan de kring van ontvangers van risicomeldingen wordt het Besluit controle op rechtspersonen (Bcr) aangepast. Dit besluit is voorgelegd voor consultatie.
Welke stappen worden er ondernomen om ervoor te zorgen dat criminele elementen die al in de zorgsector werkzaam zijn, snel worden geïdentificeerd en verwijderd?
Het bestrijden van zorgfraude en ondermijning in de zorg vraagt om een integrale aanpak. Een belangrijke voorwaarde voor een effectieve bestrijding van zorgfraude is fraudebestendige wet- en regelgeving. Er zijn verbeterde wettelijke kaders nodig om informatie-uitwisseling tussen ketenpartners mogelijk te maken. Verder is regelgeving essentieel die zorgaanbieders verplicht transparant te zijn over wie binnen een complexe organisatiestructuur daadwerkelijk zorg verleent. Complexe structuren – zoals bijvoorbeeld onder-aanneming -bemoeilijken controle, toezicht en strafrechtelijke opsporing van mogelijk malafide zorgaanbieders. In de Jaarbrief TIZ, die de Minister van VWS op 18 oktober 2024 aan uw Kamer heeft gestuurd, hebben de samenwerkingspartners in de Taskforce Integriteit Zorgfraude (TIZ)4 hierover een signaal afgegeven aan de Minister van VWS.5 Een inhoudelijke reactie van VWS op de jaarbrief TIZ volgt begin 2025.
De aanpak van ondermijning in de zorg (zorgcriminaliteit) vraagt ook om maatregelen voor een integere en weerbare economie en maatschappij. Conform de in eerder genoemde Kamerbrief aan uw Kamer gedane toezegging, wordt u op korte termijn nader geïnformeerd over vervolgacties. Daar wordt aan gewerkt op basis van een brede integrale benadering en in samenwerking met onder andere de betrokken ministeries, gemeenten, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgkantoren, opleiders en zorgverzekeraars. Het doel van de aanpak is om het zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor criminelen om nog in het zorgdomein actief te zijn en om de zorgsector weerbaarder te maken tegen criminelen.
Bent u bereid om wet- en regelgeving aan te passen om de screening en beveiliging in de zorgsector te versterken? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hier concrete voorstellen voor verwachten?
Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven is per 1 januari 2025 de doelgroep voor de vergunningplicht Wtza uitgebreid. Ook trad op 1 januari 2025 de Wbsrz in werking. In het eerste kwartaal 2025 zal ik de Wibz aan de TK aanbieden.
Bent u bereid het onderzoek van politie midden-Nederland met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een intern signaaldocument opgesteld door één politie-eenheid. Dit schetst dus geen representatief landelijk beeld zoals een fenomeenanalyse. Het document is daarnaast opgesteld voor interne opvolging en de informatie ziet daar dus ook specifiek op. Het signaaldocument is daarom niet geschikt om te delen met de Kamer.
Hoe werkt u samen met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) om de controle van diploma's en certificaten te verbeteren en te intensiveren?
DUO beschikt over meer dan 10 miljoen diplomagegevens van diploma's die zijn behaald aan een door OCW erkende opleiding. Via Mijn diploma's kan de diplomahouder zelf gratis een digitaal uittreksel downloaden en dit overleggen aan een werkgever als deze om bewijs van een diploma of certificaat vraagt.6
DUO levert de volgende bijdrage om de controle van diploma's en certificaten te verbeteren en te intensiveren:
Wat doet u om malafide uitzendbureaus, die personeel leveren aan zorginstellingen, op te sporen en te sluiten?
De aanpak van malafide uitzendbureaus valt onder de beleidsportefeuille van de Minister van Sociale Zaken. De Tweede Kamer is geïnformeerd over de voortgang en planning van de aanpak die gericht is op het weren van malafide uitzendbureaus.7 Voor de screening van personeel, ook als zij via een uitzendbureau werkzaam worden voor zorginstellingen, is het mogelijk om de VOG aan te vragen. Zie ook mijn antwoord bij vraag 3.
De eisen ten aanzien van de kleurenblindheid bij de politie |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u de «Eisen politie voor ogen, oren en medicijngebruik»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gezien de behoefte aan politiepersoneel dat de toelatingseisen ten aanzien van het onderscheiden van kleuren niet onnodig streng moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
In het kader van goed werkgeverschap en de veiligheid en bescherming van een politiemedewerker zijn aanstellingseisen vastgelegd. Gedurende de selectieprocedure wordt getoetst of kandidaten voldoen aan deze eisen, waaronder medische eisen. Eén van deze medische eisen is dat een kandidaat kleuren kan zien en onderscheiden. De (medische) eisen waaraan kandidaten moeten voldoen, verschillen per type aanstelling.
Het onderscheiden van kleuren is voor politiemedewerkers met executief werk van belang. Deze eis is voor politiemedewerkers met een generiek executieve aanstelling daarom vastgelegd in de Regeling aanstellingseisen politie 2023. De reden hiervoor is de noodzaak van correcte waarnemingen bij incidenten en het voorkomen van veiligheidsrisico’s. Correcte waarneming is bijvoorbeeld nodig voor het opstellen van een proces verbaal of een getuigenis. Waarnemingen zoals welke kleur jas de verdachte aan had en in welke kleur auto de verdachte wegreed zijn hierbij van belang. Bovendien kan onvoldoende kleur onderscheidend vermogen van een medewerker invloed hebben op de reactiesnelheid die vereist is in het politiewerk. Het gevolg kan zijn dat in een situatie te laat wordt gereageerd of een inschattingsfout wordt gemaakt. Dit kan leiden tot veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor betrokkene of derden.
Voor politiemedewerkers met een executieve specifieke aanstelling (ESI) is de functie, met de daarbij behorende werkzaamheden, bepalend of kleuren zien en onderscheiden een vereiste is2.
Voor politiemedewerkers met een niet-executieve functie geldt de aanstellingseis van kleur onderscheidend vermogen niet, tenzij in uitzonderlijke gevallen aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid zijn gesteld.
Deelt u de mening dat veruit de meeste taken van de politie uitgevoerd kunnen worden zonder dat daarbij het onderscheiden van kleuren nodig is? Zo nee, welke specifieke taken kunnen niet zonder het kunnen onderscheiden van kleuren worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke hulpmiddelen zoals apps en speciale brillen zijn er beschikbaar bij het ondersteuning bieden in situaties waarin kleurenonderscheiding bij de politie wel relevant is?
Bij het testen van het kleuronderscheidingsvermogen van een kandidaat is het gebruik van hulpmiddelen, zoals brillen met gekleurde glazen, niet toegestaan. Dit is gebruikelijk bij medische keuringen voor veiligheidsfuncties. De werking van hulpmiddelen bij kleurenblindheid is niet wetenschappelijk bewezen.
Deelt u de mening dat bij het afgeven van signalementen niet alleen het kunnen onderscheiden van kleuren van belang is maar dat een breed scala aan kenmerken waaronder lichaamsbouw, kledingstijl en gezichtskenmerken daarbij minstens zo relevant is? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Voor een goed signalement zijn meerdere aspecten van belang. Het kunnen onderscheiden van kleuren is daarbij een belangrijk aspect.
Deelt u de mening dat aangezien agenten in teamverband werken een agent zonder kleurenblindheid desnoods een kleurenblinde collega kan aanvullen? Zo nee, waarom niet?
Voor executieve politiemedewerkers is het van belang om kleuren te kunnen zien en te onderscheiden. Gezien de aard van het executieve politiewerk is afhankelijkheid van een collega voor het zien en herkennen van kleuren onwenselijk, omdat het politiewerk niet altijd samen met een collega plaatsvindt. Zo kunnen politiemedewerkers in de situatie komen waarbij zij van elkaar worden gescheiden en goede waarneming van belang is.
Kunt u in overleg met de politieorganisatie treden om de nu geldende eisen ten aanzien van het onderscheiden van kleuren niet meer absoluut doorslaggevend te laten zijn bij het werven van nieuw personeel en ook kleurenblinde sollicitanten in aanmerking te laten komen en daarbij meer ruimte mogelijk te maken voor individuele beoordelingen en praktische aanpassingen? Zo ja, op welke termijn gaat u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
De politie is gestart met een herijking van de aanstellingseisen. Dit traject zit in de oriëntatiefase. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van externe wetenschappelijke expertise. Deze herijking heeft onder andere als doel om zoveel mogelijk kandidaten in de gelegenheid te stellen als executief politiemedewerker bij de politie te kunnen werken, mits de kandidaat voldoet aan de benodigde (medische) eisen die het politiewerk vraagt. Of de eisen ten aanzien van het zien en herkennen van kleuren op basis van deze herijking kunnen worden aangepast is nu nog onbekend.
Kunt u tevens in overleg met de politieorganisatie inventariseren of er ten aanzien van de medische toelatingseisen mogelijk meer maatwerk kan worden toegelaten zodat er meer ruimte ontstaat voor het aannemen van nieuw personeel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Evangelist op station Maastricht met machtsvertoon staande gehouden: «Intimiderende en dreigende sfeer»»?1
Voor de regering staat voorop dat iedereen in Nederland de vrijheid heeft om zijn of haar geloof te belijden. Dat grondrecht staat niet ter discussie.
De politie is ter plaatse geweest naar aanleiding van een melding van overlast door de Nederlandse Spoorwegen (NS). Het optreden van de politie is op basis van de kennis van de lokale situatie en onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Een melding van overlast kan in het algemeen worden gezien als handhaving van de openbare orde wat onderdeel is van de politietaak.
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele zaken. De inzet van politie is een lokale aangelegenheid. Ik verwijs uw Kamer dan ook naar de beantwoording van vragen van de gemeenteraad van Maastricht door de burgemeester2.
Kunt u bevestigen dat de politie ter plaatse is geweest? Op welke manier heeft de politie vervolgens opgetreden? Kunt u aangeven om welke reden de politie op deze wijze ingegrepen heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het zingen van christelijke liederen bij een stationspiano een geheel onschuldige activiteit betreft, wat de verbazing over handhavend ingrijpen door de politie voedt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het handhavend optreden van de politie bij het zingen van liederen bij stationspiano’s zich slecht verhoudt tot de schaars beschikbare handhavingscapaciteit? Deelt u de mening dat de politie haar tijd beter kan besteden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke manier het ingrijpen van de politie bij het zingen van christelijke liederen zich verhoudt tot de vrijheid van godsdienst?
Zonder diep in te gaan op deze individuele zaak kan ik uw Kamer laten weten dat ik van de burgemeester heb begrepen dat er door de politie geen beperkingen zijn opgelegd aan het samenkomen van de groep. De groep is vrijwillig vertrokken en er is geen sprake geweest van het aantasten van de vrijheid van godsdienst.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Ceder, Grinwis en Bikker?2 Deelt u nog steeds de mening dat het uitdelen van folders met een christelijke boodschap op stations verboden kan worden met een beroep op huisregels? Erkent u dat dit voorbijgaat aan de vrijheid van godsdienst?
Ja, deze antwoorden zijn mij bekend. Ten aanzien van de huisregels op stations kan het uitdelen van folders onder omstandigheden worden verboden. Dit gaat niet per definitie voorbij aan de vrijheid van godsdienst, maar bij het opstellen en het toepassen van de huisregels dient er wel rekening gehouden te worden met de bescherming van de grondrechten. Een verbod op het uitdelen van folders dient bijvoorbeeld af te worden gewogen tegen de bescherming van de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting.
In ieder geval mag de inhoud van een folder in geen geval een rol spelen bij een verbod op het uitdelen daarvan en mag een verbod het uitoefenen van een grondrecht niet illusoir maken. Het is in voorkomend geval aan de rechter om te beoordelen of een verbod proportioneel is.
Deelt u de mening dat de Nederlandse Spoorwegen (NS) te strikt handelen bij evangeliserende activiteiten op stations, waardoor de vrijheid van godsdienst zelfs in het gedrang zou kunnen komen? Deelt u de mening dat de NS hier meer ontspannen mee zouden moeten omspringen?
Zowel de gebeurtenissen op het station Maastricht als die in 2023 op het station Utrecht Centraal, waar in de vraagstelling op wordt gedoeld, zijn in goede orde verlopen en in beide gevallen hebben betrokkenen vrijwillig ervoor gekozen om te stoppen met hun activiteiten. Daarbij is wel een beroep gedaan op de inzet van de politie.
Binnen de stations zijn de NS en ProRail als beheerder bevoegd om huisregels op te stellen. Deze regels dragen bij aan schone, prettige en veilige stationsgebouwen. Een van deze huisregels is dat er schriftelijk toestemming nodig is voor het maken van reclame en het verspreiden van teksten bij het organiseren van een evenement op het station. Voor de activiteiten op station Maastricht op 1 november jl. was voorafgaand geen toestemming gevraagd.
Daarnaast verbiedt artikel 72 van de Wet Personenvervoer 2000 (WP2000) een ieder die zich zodanig gedraagt dat de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt of kan worden verstoord en is een ieder op basis van artikel 73 verplicht de aanwijzingen van de vervoerder op te volgen. De huisregels voor stations en de daaropvolgende handhaving komen daarmee voort uit de wettelijke verplichtingen. Bij een orde verstorende gebeurtenis speelt het onderwerp van de verstoring geen rol en gelden de algemene regels voor alle gebruikers van een station.
De NS handelt bij iedere ordeverstoring op gelijke wijze op basis van de geldende huisregels. Op dit moment zie ik daarom geen reden om met de NS in gesprek te gaan over de huisregels of de handhaving hiervan op stations.
Meer in zijn algemeenheid kan ik uw Kamer meegeven dat de Taskforce Bestrijding Antisemitisme ook gaat kijken naar veiligheidsconsequenties bij sit ins op NS-stations, zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030.4
Bent u bereid om in gesprek te treden met de NS over het harde ingrijpen bij evangelisatieactiviteiten, zoals we vorige week en vorig jaar hebben kunnen zien? Bent u bereid de NS te wijzen op het grote belang van de vrijheid van godsdienst en de zorgvuldigheid waarmee de vrijheid van godsdienst benaderd moet worden? Bent u bereid afspraken met de NS te maken over hoe (niet) op te treden bij evangelisatieactiviteiten op stations, teneinde hier meer ontspannen mee om te gaan? Kunt u de Kamer inlichten over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Toenemende discriminatie tegen moslims |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
van Weel , Nobel , Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat volgens onderzoek van het Bureau van de Europese Unie voor de Grondrechten discriminatie tegen moslims is toegenomen en dat 55 procent van de ondervraagde Nederlandse moslims zegt discriminatie te hebben ervaren?1 Zo ja, wat vindt u van het bericht dat dit Nederlandse cijfer hoger is dan het Europese gemiddelde en dat het in 2016 nog ging om 39 procent?
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek «Een moslim zijn in de EU» dat door het EU-grondrechtenagentschap in oktober 2024 is gepubliceerd. Het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt bevestigt het beeld dat uit onze onderzoeken naar voren komt.2 In het onderzoek van het EU-grondrechtenagentschap gaf 55 procent van de moslims in Nederland aan de afgelopen vijf jaar met discriminatie te maken te hebben gehad. Dit is hoger dan het Europese gemiddelde van 47 procent. In 2016 was dat Europese cijfer nog 39 procent. Ik vind dat een onwenselijke ontwikkeling waar ik mij bovendien zorgen over maak.
In het eerste kwartaal van 2025 zal de Staatssecretaris Participatie en Integratie aan de Tweede Kamer het Nationale Onderzoek naar Moslimdiscriminatie toesturen. Op grond van de uitkomsten van het onderzoek wordt bezien welke specifieke maatregelen aanvullend getroffen kunnen worden om moslimdiscriminatie te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat volgens sociologen de kansenongelijkheid op langere termijn toeneemt door veelvoorkomende discriminatie op scholen en dat er een causaal verband bestaat tussen discriminatie op school en leerprestaties?
Ik vind dat een verontrustende conclusie, die onze aandacht vraagt.
Discriminatie heeft verschillende negatieve effecten. Het kan ertoe leiden dat mensen zich terugtrekken uit het maatschappelijk leven en zich niet meer thuis voelen in Nederland. Discriminatie heeft ook een negatief effect op welzijn en zorgt voor een afnemend vertrouwen in instituties en de samenleving. Specifiek geven jongeren aan dat zij vaker depressieve klachten hebben en zich terugtrekken van sociale activiteiten zoals school en werk als gevolg van (online) discriminatie. Discriminatie heeft dan ook vergaande gevolgen voor het individu, de omgeving én de samenleving als geheel. Om die reden zet dit kabinet dan ook stevig in op het bestrijden van discriminatie.
Scholen in het funderend onderwijs hebben een zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van leerlingen. Die zorgplicht breidt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uit met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs. Hierin wordt onder andere geregeld dat alle leerlingen in staat worden gesteld om bevraagd te worden op de (ervaren) veiligheid, en worden er ook meer verdiepende vragen gesteld, waaronder over discriminatie. Daarnaast wordt zowel in het mbo als in het hbo en wo- in onderlinge afstemming en samenwerking – ingezet op een stevige aanpak van discriminatie. Deze aanpak wordt geborgd middels het Stagepact mbo 2023–20273, het manifest tegen stagediscriminatie in het hoger onderwijs4 en de integrale aanpak sociale veiligheid in het hoger onderwijs en wetenschap5.
Wat vindt u van de constatering van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme dat het Nederlandse antidiscriminatiebeleid nog niet goed vorm en inhoud heeft gekregen? Deelt u de opvatting van de Nationaal Coördinator dat er «tot de dag van vandaag» geen goede aanpak van discriminatie is? Zo nee, waarom niet?
Antidiscriminatiebeleid is onderwerp van constante zorg. Er zijn veel inspanningen verricht door de gehele Rijksoverheid om discriminatiebeleid goed vorm en inhoud te geven teneinde discriminatie te voorkomen en aan te pakken. Wel is de aanpak versnipperd. De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) heeft een belangrijke sleutel in handen om met de samenleving, partijen en organisaties, NGO’s en de Rijksoverheid de aanpak van discriminatie te versterken. Zoals bleek uit de evaluatie die ik op 29 oktober jl. naar uw Kamer heb gestuurd6, draagt de NCDR bij aan de versterking van een gecoördineerde aanpak van discriminatie. Ook zal de versterking van het antidiscriminatievoorzieningen stelsel met een stevige centrale organisatie, die rechtstreeks wordt gefinancierd vanuit het Rijk7, bijdragen aan een gecoördineerde aanpak van discriminatie.
Dat neemt niet weg dat we er echt nog niet zijn. De aanpak van discriminatie is een kwestie van lange adem, ook omdat de samenleving zelf steeds aan veranderingen onderhevig is en om beleidsaanpassingen vraagt. Rapporten, zoals dat van het EU-grondrechtenagentschap, maar ook het onderzoek naar ervaren discriminatie van het SCP, illustreren dat discriminatie en racisme nog steeds onderdeel zijn van onze maatschappij en we nog veel verbeterslagen moeten maken. Om deze verbeterslagen te maken is het belangrijk dat de aanpak van discriminatie in samenwerking tussen de NCDR en alle departementen wordt geformuleerd.
Kunt u voorzien in een compleet overzicht wie op welk terrein verantwoordelijk is voor het voorkomen en bestrijden van discriminatie, welke (beleids)instrumenten daarvoor worden gehanteerd en welke effecten dit tot nu toe heeft gesorteerd?
Voor een overzicht van de rijksbrede aanpak van discriminatie verwijs ik u naar de Nationale Programma’s tegen Discriminatie en Racisme, waarin deze aanpak samenkomt. Deze programma’s worden opgesteld en gepubliceerd in samenwerking met de NCDR. We werken nu aan een derde programma, waaraan ook een meerjarenagenda wordt toegevoegd. Bovendien wordt er in het nationaal programma ook aandacht besteed aan de voortgang en het monitoren van het beleid. Gezien het grote aantal thema’s waarop de kabinetsaanpak van discriminatie betrekking heeft, wordt uw Kamer, in aanvulling op de nationale programma’s, ook op deelonderwerpen geïnformeerd over maatregelen die worden genomen en de effecten van beleid.
Wat de taakverdeling op dit dossier betreft, kan ik u het volgende melden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is coördinerend bewindspersoon voor de aanpak van discriminatie. Vanwege mijn coördinerende rol valt zowel de NCDR als de Staatscommissie tegen discriminatie en racisme onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid. Daarnaast ben ik verantwoordelijk voor artikel 1 van de Grondwet, de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, de landelijke rapportage van meldcijfers en de aanpak van discriminatie in Caribisch Nederland. Daarnaast heeft BZK taken m.b.t. de aanpak van discriminatie vanuit de directies Ambtenaar en Organisatie, Digitale Overheid en het programmateam slavernijverleden.
Naast BZK werken Ministers en Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV) aan de aanpak van discriminatie. De Staatssecretaris Participatie en Integratie is verantwoordelijk voor het voorkomen en aanpakken van racisme en discriminatie op basis van herkomst, huidskleur of religie (o.a. moslimdiscriminatie, antizwart-racisme, Roma en Sinti, anti Aziatisch racisme). Daarnaast is de Minister van SZW verantwoordelijk voor arbeidsmarktdiscriminatie en het tegengaan van discriminatie op de werkvloer. De Minister van JenV is verantwoordelijk voor de strafrechtelijke aanpak van discriminatie en de taakuitvoering van de politie en het OM. Ook valt de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van JenV. De Minister en Staatssecretaris van OCW zijn verantwoordelijk voor de aanpak van discriminatie en racisme in het onderwijs en overige OCW-beleidsterreinen, zoals opgenomen in de OCW-brede agenda tegen discriminatie en racisme. Daarnaast is de Staatssecretaris verantwoordelijk voor het emancipatiebeleid dat zich met name richt op gelijke kansen en rechten voor vrouwen en LHBTIQ+ personen. De Minister van VRO is verantwoordelijk voor de aanpak van woondiscriminatie, toegankelijk bouwen en het woonwagenbeleid. Ten slotte zijn discriminatie in de zorg en sport en de rechten van mensen met een beperking belegd bij de Minister van VWS.
Wat vindt u van de voorstellen van de Nationaal Coördinator om trainingen in organisaties voor de bewustwording van racisme en discriminatie te verplichten, inclusiviteit als competentie in functioneringsgesprekken voor te schrijven en verbreding van het curriculum op scholen te faciliteren?
Op 27 maart 2024 is het wetsvoorstel Toezicht Gelijke Kansen bij Werving en Selectie verworpen in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel zou werkgevers en intermediairs verplichten om beleid te hebben voor het tegengaan van discriminatie in o.a. de werving en selectie. Hierbij was bewust gekozen om geen specifieke instrumenten te verplichten, maar om de werkgever de vrijheid te bieden om op basis van de stand van de wetenschap, praktijktesten en goede ervaringen, een invulling te geven aan het beleid. Deze lijn wordt nog steeds gevolgd. Het is belangrijk dat werkgevers goed geëquipeerd worden om gelijke kansen te bieden bij het wervings- en selectiebeleid. In de werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA) werkt de Staatssecretaris Participatie en Integratie daarom samen met werkgevers aan de (door)ontwikkeling van effectieve interventies in de in- en doorstroom en de talentontwikkeling van werknemers, de actieve ondersteuning van bedrijven en het uitdragen van de opgedane inzichten op het gebied van objectieve werving en selectie. Daarnaast is de Staatssecretaris onder andere met de AWVN, SER Diversiteit in Bedrijf en VNO-NCW/MKB Nederland in gesprek over de opschaling van interventies met betrekking tot objectieve werving en selectie in de instroom bij met name het midden- en kleinbedrijf. Dit krijgt een plek in de Ontwikkelagenda Gelijke kansen, die naar verwachting begin volgend jaar gelanceerd wordt.
Welke andere maatregelen neemt u zich voor om het voorkomen en bestrijden van discriminatie te versterken?
De maatregelen op de aanpak discriminatie en racisme zullen worden opgenomen in het derde Nationale Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat momenteel in samenwerking met de NCDR wordt opgesteld. Ik verwacht het programma komend voorjaar met uw Kamer te kunnen delen. Nadere maatregelen tegen discriminatie van moslims moeten blijken uit het Nationale onderzoek Moslimdiscriminatie. De uitkomsten van het onderzoek worden in het eerste kwartaal van 2025 aan uw Kamer toegestuurd.
De berichten dat criminelen op grote schaal actief zijn in de zorg |
|
Sarah Dobbe |
|
Fleur Agema (PVV), van Weel , Eppo Bruins (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Onderwijsminister waarschuwt opleidingen voor fraude met zorgcertificaten»?1
Misstanden in de zorg waarbij sprake is van slechte kwaliteit van zorg, zorgfraude of zorgcriminaliteit zijn ernstig en moeten koste wat kost worden tegengegaan. Vanwege de financiële gevolgen en vooral ook vanwege de maatschappelijke gevolgen, bijvoorbeeld dat patiënten dan vaak niet de zorg krijgen die zij nodig hebben of in een extra kwetsbare positie terechtkomen. De verwevenheid met zware criminaliteit maakt dit zorgelijker.
Zoals in eerdere Kamerbrieven aangegeven, zijn verschillende partijen, zoals de Inspectie van het Onderwijs (IvhO), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), het Openbaar Ministerie (OM) en de betrokken ministeries, daarom gezamenlijk aan de slag om paal en perk te stellen aan misstanden in de zorg.2
De Minister van OCW heeft met zijn brief van 6 november 2024 mbo-instellingen verzocht om tot nader order voor een aantal opleidingscodes terughoudend te zijn met het in behandeling nemen van ervaringscertificaten (EVC) van EVC-aanbieders. Instellingen moeten er zeker van zijn dat het EVC-ervaringscertificaat deugdelijk is onderbouwd. De examencommissies zijn gewezen op hun wettelijke taak om zorgvuldig om te gaan met het verlenen van vrijstellingen. Op deze manier kunnen kwaadwillenden minder gemakkelijk via EVC aan een zorgdiploma komen.3 De Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) heeft op 8 november 2024 besloten om tijdelijk alle registratieaanvragen met een EVC-certificaat op te schorten om de betrouwbaarheid en kwaliteit van het register te waarborgen. Tegelijkertijd worden de registratieaanvragen nader onderzocht, worden de dossiers van eerdere registraties bekeken en wordt het proces rondom de registratie tegen het licht gehouden.
De relevantie hiervan wordt met de bevindingen, zoals aan de orde komen in de artikelen die u noemt, onderstreept. Het probleem vraagt ook om maatregelen ten behoeve van een integere en weerbare economie en maatschappij, zoals de zorgsector. Conform de in eerdergenoemde Kamerbrieven aan uw Kamer gedane toezegging, wordt u op korte termijn nader geïnformeerd over vervolgacties. Daar wordt op dit moment aan gewerkt op basis van een brede integrale benadering en in samenwerking met onder andere de betrokken ministeries, gemeenten, toezichthouders, opsporingsdiensten, zorgkantoren, zorgverzekeraars en opleiders. Het doel van de aanpak is om het zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor criminelen om nog in het zorgdomein actief te zijn en om de zorgsector weerbaarder te maken tegen criminelen. Er wordt op drie speerpunten ingezet om dit doel te bereiken. Het gaat om (1) het opwerpen van barrières, (2) het vergroten van de weerbaarheid en (3) het verstevigen van toezicht, handhaving en opsporing.
Wat is uw reactie op het bericht ««Drugshandelaren en plofkrakers op grote schaal» actief in de zorg, kwetsbare patiënten in gevaar»?2
Conform de in eerdergenoemde Kamerbrieven aan uw Kamer gedane toezegging, wordt u op korte termijn nader geïnformeerd over vervolgacties van onder andere de betrokken ministeries om gezamenlijk paal en perk te stellen aan de geschetste misstanden in de zorg.
Hoe kan het dat er van de 100 meldingen van diplomafraude die in 2023 door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) werden gedaan, geen enkele is opgepakt door de politie?
In de afweging of een aangifte wordt opgepakt door de politie worden onder verantwoordelijkheid van de Officier van Justitie verschillende aspecten afgewogen, waaronder de vraag of voldoende bewijs voorhanden is of de vraag hoe schaarse capaciteit binnen de opsporing het beste kan worden ingezet. In 2023 werden de meldingen van DUO die lokaal werden gedaan, nog niet gezien in het licht van de latere analyse van ondermijning in de zorg en de schakel die diplomafraude daarin blijkt te vormen.
Hoe kan het dat er van de 900 risicomeldingen die in twee jaar tijd door de Kamer van Koophandel (KvK) werden gedaan, geen enkele heeft geleid tot vervolging?
Het bestrijden van een maatschappelijk probleem als zorgcriminaliteit en zorgfraude vraagt om een ketenbrede inspanning. Het strafrecht moet worden gezien als ultimum remedium, naast de inzet van civiel- en bestuursrechtelijk toezicht en handhaving.
Het is van veel factoren afhankelijk of een risicomelding van de Kamer van Koophandel (KvK) leidt tot een onderzoek van een toezichthouder in de zorg of een opsporingsdienst en vervolgens tot vervolging. Zo weegt bijvoorbeeld mee of er al andere (onderzoeks)informatie of meldingen bekend zijn. In het algemeen geldt dat gelet op het moment van inschrijving bij de KvK en het dan gesignaleerde risico, er nog onvoldoende bekend is voor een toezichtsonderzoek dan wel het starten van een strafrechtelijk onderzoek of vervolging. In het traject verbeteren van screening aan de voorkant van zorgaanbieders, wordt het hele proces van inschrijving van een zorgonderneming tot aan het daadwerkelijke leveren van zorg onder de loep gehouden. Dat betekent dat ook wordt gekeken naar de werkwijze van KvK en de partijen die deze risicomeldingen ontvangen en de verbeteringen die daarin mogelijk zijn.
Bent u van plan om ervoor te zorgen dat de meldingen die worden gedaan van (mogelijke) zorgfraude daadwerkelijk worden opgepakt door de verantwoordelijke instanties en hier voldoende capaciteit voor vrij te maken?
Op de wijze waarop toezichthouders in het zorgdomein invulling geven aan hun taak en capaciteitsinzet, voeren zij eigenstandig beleid. Het Ministerie van VWS en de toezichthouders voeren structureel overleg om hen in staat te stellen hun taak zo optimaal mogelijk uit te oefenen. Opsporingsdiensten maken afspraken met het OM in de vorm van handhavingsarrangementen over de prioritering en capaciteit. Ook voor zorgfraude is er een handhavingsarrangement.
Beseft u dat het afbraakbeleid dat de afgelopen jaren op de zorg is gevoerd, via bezuinigingen, marktwerking en achtergebleven lonen en zeggenschap voor zorgverleners, de zorg tot een ideale prooi voor criminelen maakt, doordat zij misbruik kunnen maken van personeelstekorten en een enorm gebrek aan effectief toezicht op een zeer complex zorgsysteem? Zo ja, bent u bereid om te stoppen met dit afbraakbeleid?
Criminaliteit en fraude zijn strafbaar, maar ook van alle tijden. De aanpak van zorgfraude is opgenomen in het hoofdlijnenakkoord en is dus een prioriteit van dit kabinet. Er gaat dit jaar 109 miljard euro om in de zorg en dat trekt ook mensen met verkeerde bedoelingen aan. De problematiek van ondermijning en zware criminaliteit gaat verder dan het zorgdomein. Daarom pakt dit kabinet dit breed en in samenhang aan.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat mensen die afhankelijk zijn van zorg niet langer ten prooi vallen aan zorgcowboys?
In het zorgdomein zijn toetredingsdrempels opgeworpen met bijvoorbeeld de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) en lokale regelgeving van gemeenten. Er kan zowel wat betreft kwaliteit, rechtmatigheid als integriteit naar (het verleden van) bestuurders en zorgverleners worden gekeken, onder andere door het CIBG, de IGJ, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en gemeenten.
De doelgroep voor de vergunningplicht Wtza is per 1 januari 2025 uitgebreid. Vanaf dat moment moeten alle zorginstellingen die zorg verlenen op grond van de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg beschikken over een toelatingsvergunning, ook de kleinere zorginstellingen met 10 of minder zorgverleners. Dat vergroot bijvoorbeeld de groep zorginstellingen van wie in het kader van de vergunningplicht een VOG verlangd kan worden en ten aanzien van wie een integriteitsbeoordeling op grond van de Wet Bibob kan worden uitgevoerd.
Het is aan inkopers van zorg om met inkoopbeleid, contractvoorwaarden en beheersmaatregelen in waarborgen te voorzien en zorgvuldig te zijn in met wie een contract wordt aangegaan of verlengd. Daarbij kan per 1 januari 2025 gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) biedt. Er is onder andere mogelijk gemaakt dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten elkaar voor frauderende zorgaanbieders, waaronder diens bestuurders en leidinggevenden, kunnen waarschuwen. Daarmee kan worden tegengegaan dat zij hun activiteiten elders voortzetten of anderszins opnieuw beginnen.
In aanvulling op het beleid dat gericht is op de zorginstellingen, geldt dat per 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium op de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) is opgeheven. Dit betekent dat weer volledig gehandhaafd gaat worden op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffing. De verwachting is dat hierdoor bij diverse instellingen minder zzp’ers en daarmee meer vaste gezichten op groepen met kwetsbare patiënten ingezet zullen worden. Gelet op de signalen dat sprake is van een toename van het aantal criminele zzp’ers in de zorg, kan voornoemde maatregel ook bijdragen aan veilige en goede zorg.
De Minister van VWS wil in het eerste kwartaal van 2025 het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) aan uw Kamer aanbieden. Met dat wetsvoorstel worden de weigerings- en intrekkingsgronden van een vergunning uitgebreid en kunnen zorgaanbieders waarvan niet aannemelijk is dat ze aan de voorwaarden voor het verlenen van goede en rechtsmatige zorg gaan voldoen, beter worden geweerd of gestopt.
Zoals bij vraag 1 aangegeven, heeft de Minister van OCW onderwijsinstellingen opgeroepen om terughoudend te zijn met het in behandeling nemen van EVC-certificaten voor een aantal opleidingen. Op deze manier wordt voorkomen dat te gemakkelijk vrijstellingen voor de gehele of een deel van een mbo-opleiding wordt gegeven op basis van een ondeugdelijk EVC-certificaat. Ook de SKJ heeft besloten om tijdelijk alle registratieaanvragen met een EVC-certificaat op te schorten om de betrouwbaarheid en kwaliteit van het register te waarborgen. Daarnaast voert de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gericht kwaliteitsbezoeken uit bij leerbedrijven in de zorg om sneller in te kunnen grijpen bij malafide stagebedrijven in de zorg.
De Minister van JenV wijst erop dat werkgevers in de zorgsector bovendien kunnen vragen om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Werknemers en ondernemers kunnen met een VOG worden onderzocht op hun justitiële verleden.
De aanbesteding van rechtsbijstand aan Nederlandse ter doodveroordeelden |
|
Ulysse Ellian (VVD), Jan Paternotte (D66) |
|
van Weel , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat een aanbestedingsprocedure heeft plaatsgevonden ten behoeve van de bijstand aan Nederlanders die in het buitenland ter dood zijn veroordeeld of zouden kunnen worden?
Ja. Net als in 2020 is een meervoudige onderhandse aanbestedingsprocedure gevolgd.
Waarom zijn deze diensten met hetzelfde soort werk in diverse «lots» opgeknipt? Waren deze diensten eerder ook in diverse percelen opgeknipt?
Bij de meervoudige onderhandse aanbesteding in 2020 zijn meerdere Nederlandse partijen benaderd. Destijds heeft slechts één partij zich ingeschreven. Bij de nieuwe aanbesteding is ervoor gekozen de werkzaamheden te verdelen over drie percelen, zodat meer partijen, nationaal en internationaal, gecontracteerd konden worden. Het doel hiervan was meer expertise en ervaring ten gunste van de juridische bijstand van de Nederlandse gedetineerden te kunnen inzetten. Daarnaast biedt het contracteren van meerdere partijen de mogelijkheid dat partijen elkaar kunnen vervangen bijv. in geval van belangenconflict of benodigde flexibele capaciteit. Verder komt dit tegemoet aan de wens juridische bijstand niet alleen in individuele zaken in te zetten, maar ook beleidsmatig deze expertise te versterken ten behoeve van het afschaffen van de doodstraf wereldwijd.
Welke rol speelt de aantoonbare ervaring met bijstand aan Nederlandse gedetineerden die een organisatie wel of niet heeft en specifiek in de landen Indonesië en Iran?
Voor de aanbesteding is gezocht naar partijen met kennis, ervaring en een netwerk op het gebied van internationaal strafrecht en specifiek doodstrafzaken. Dit omvat ervaring met alle landen wereldwijd waar de doodstraf bestaat.
Waarom kan de uitkomst van deze aanbestedingsprocedure zijn dat een Engelse organisatie Nederlandse ter dood veroordeelden in het buitenland gaat bijstaan?
Zoals bij vraag 2 aangegeven was bij de meervoudige onderhandse aanbestedingsprocedure in 2020 weinig respons. Daarom zijn bij deze aanbesteding bewust ook potentiële buitenlandse partijen met ervaring in het bijstaan van gedetineerden uit meerdere landen uitgenodigd een offerte in te dienen.
Van belang is dat bij doodstrafzaken per definitie juridische bijstand moet worden geboden in niet-Nederlandse rechtsstelsels. Specifieke kennis, ervaring en een netwerk met betrekking tot dat lokale rechtsgebied en een goede communicatielijn in het betreffende detentieland, hebben voorop gestaan bij deze aanbesteding. Een lokale advocaat in het buitenland is cruciaal: deze advocaat moet goed kunnen communiceren met de lokale autoriteiten en organisaties. De Nederlandse taal is vooral relevant in de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland (en hun thuisfront) op andere vlakken zoals consulaire bijstand, resocialisatie en zorg. Deze begeleiding wordt door consulair medewerkers van Buitenlandse Zaken en Nederlands sprekende subsidiepartners gedaan. In het bijzonder bij zaken met een risico op doodstraf wordt door consulair medewerkers een vinger aan de pols gehouden.
Waarom zou het in het belang van een Nederlandse ter dood veroordeelde in het buitenland zijn dat hij of zij wordt bijgestaan door mensen die geen Nederlands spreken, geen Nederlands netwerk hebben en het Nederlandse rechtssysteem niet kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke (ervarings-)deskundigen op het gebied van de doodstraf zijn betrokken geweest bij de samenstelling van de aanbestedingsprocedure?
Een team van ervaren consulaire beleidsmedewerkers en inkoopspecialisten is betrokken geweest bij de aanbestedingsprocedure. Buitenlandse Zaken heeft jarenlange ervaring op het gebied van het geven van consulaire bijstand. Ook heeft een marktverkenning naar Nederlandse en buitenlandse partijen die ervaring hebben met het bijstaan van buitenlandse gedetineerden bij doodstrafzaken plaatsgevonden en zijn partnerlanden benaderd voor uitwisseling van inzet, ervaring en strategie.
Vindt u het belangrijk dat Nederlandse ter dood veroordeelden in het buitenland juist worden bijgestaan door een organisatie met mensen die Nederlands spreken? Zo ja of nee, waarom?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zorg te dragen dat Nederlanders in het buitenland die ter dood worden veroordeeld, worden bijgestaan door een Nederlandse organisatie? Zo ja of nee, waarom?
Zie antwoord vraag 4.
De beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over het risico op vrouwelijke genitale verminking en het aanzetten daartoe in een religieuze context |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Nobel , van Weel |
|
![]() |
Is bekend of het Openbaar Ministerie (OM) in cassatie is gegaan of zal gaan bij de Hoge Raad in deze zaak? Zo ja, kunt u een stand van zaken over de zaak geven?1
Het Openbaar Ministerie (OM) is niet in cassatie gegaan.
Is het OM sinds de Kamervragen van 20 april 2023 vaker tot vervolging overgegaan in zaken waar sprake is van oproeping tot vrouwelijke genitale verminking? Zo ja, is er door rechters overgegaan tot veroordeling?
Het OM is sinds 20 april 2023 niet vaker tot vervolging gegaan in zaken waarin vermoedens bestonden van oproeping tot vrouwelijke genitale verminking.
Acht u het kansrijk om, bij het uitwerken van een juridisch houdbare definitie van problematisch gedrag, ook het oproepen of aanzetten tot ernstige aantastingen van zelfbeschikking (zoals vrouwelijke genitale verminking) te definiëren als een overtreding waar bestuursrechtelijk tegen opgetreden kan worden?
Het kabinet heeft in het regeerprogramma aangekondigd werk te maken van een verkenning naar mogelijkheden om tegenwicht te bieden aan de ondermijnende invloeden van een kleine groep die zich niet houdt aan de regels van de democratische rechtsstaat met intolerante of onverdraagzame gedragingen of anderen daartoe aanzet. De Staatssecretaris Participatie en Integratie heeft tijdens het Wetgevingsoverleg Integratie en Maatschappelijke Samenhang op 25 november jl. toegezegd met de Kamer op zoek te gaan naar mogelijkheden om voor specifieke gedragingen te komen tot specifieke juridische definities. Dit punt kan daarin meelopen.
Zijn de indicatoren die worden genoemd in antwoord op vraag 12 vorig jaar gedeeld met de Koninkijke Marechaussee (KMar)? Zo ja, heeft dit geleid tot meer aanhoudingen op Schiphol? Zijn deze indicatoren al geëvalueerd? Zo niet, waarom zijn deze niet gedeeld met de KMar? Worden deze indicatoren ook dit jaar weer gebruikt?
Ja, deze signalen zijn in de zomer van 2023 gedeeld met de Koninklijke Marechaussee (KMAR). Het onderkennen van signalen van vrouwelijke genitale verminking wordt middels een e-learning meegenomen in de basisopleiding van de grenswachters. In de uitvoeringspraktijk is een handelingskader vrouwelijke genitale verminking beschikbaar die de grenswachters van de KMAR kunnen gebruiken indien zij hierop stuiten. Tot op heden zijn er nog geen incidenten geregistreerd die terug zijn te leiden naar het voorkomen van vrouwelijke genitale verminking. Bij incidenten die zijn gerelateerd aan vrouwelijke genitale verminking wordt contact gelegd met Veilig Thuis. Mogelijk dat zij wel benaderd zijn voor advies, maar dit is niet af te leiden uit registraties in de operationele systemen van de KMAR. Tot op heden heeft er nog geen evaluatie plaatsgevonden.
Monitort uw ministerie online activiteiten rondom vrouwelijke genitale verminking? Denk aan het oproepen tot, of het faciliteren van verminking? Zo ja, kunt u iets delen over de aard en omvang van deze activiteiten? Zo nee, bent u bereid dit te gaan monitoren en hier op te handhaven indien u oproepen tot verminking constateert?
Het aanzetten tot of het faciliteren van vrouwelijke genitale verminking, zowel online als offline, is strafbaar. Bij vermoedens hiervan kan aangifte worden gedaan bij de politie. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid monitort online activiteiten met betrekking tot genitale verminking echter niet actief. De verantwoordelijkheden voor het monitoren en handhaven liggen respectievelijk bij de hosting servicediensten (zoals facebook en google) en de politie. Personen die dergelijke activiteiten online tegenkomen, kunnen dit melden bij de hosting servicediensten. Op basis van artikel 16 van de Digital Services Act (DSA) zijn aanbieders van hostingdiensten verplicht mechanismen in te richten waarmee personen en entiteiten melding kunnen maken van inhoud die zij als illegaal beschouwen. De politie neemt uiteraard actie wanneer zij meldingen of signalen ontvangt over oproepen tot vrouwelijke genitale verminking.
Bestaan er toegankelijke en veilige meldpunten waar mensen die oproepen tot vrouwelijke genitale verminking constateren deze kunnen melden?
Wij adviseren oproepen tot strafbare feiten, waaronder vrouwelijke genitale verminking, te melden bij de politie. Dit stelt de politie in staat om onderzoek te doen en zo nodig in te grijpen. Wanneer dergelijke oproepen online op een platform verschijnen, kan de melding ook direct bij het betreffende platform worden gedaan.
Tevens kan er bij vermoedens van een (potentieel) slachtoffer van genitale verminking advies worden gevraagd of melding worden gedaan bij Veilig Thuis. Veilig Thuis is het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en kindermishandeling. Zij geven advies en ondersteuning of doen onderzoek bij meldingen van (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling, waaronder genitale verminking.
Veilig Thuis is 24/7 telefonisch bereikbaar via een gratis nummer (0800-2000) en is via de website tussen 9 en 17 ook bereikbaar via de chat. Advies vragen kan anoniem, Veilig Thuis denkt dan mee wat er mogelijk aan de hand is en wat nodige vervolgstappen zijn.
Momenteel werken we samen met de gemeenten en Veilig Thuis aan het vergroten van de laagdrempeligheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis2. Hierover wordt uw Kamer in februari 2025 en in de voortgangsrapportage van het plan van aanpak «Stop Femicide» voor de zomer van 2025 geïnformeerd.
In 2021 en 2022 hebben er gerichte communicatie-acties plaatsgevonden via onder andere posters op Schiphol, klopt het dat in 2023 en 2024 deze posters niet meer op Schiphol hingen. Zo ja, waarom niet meer? Hangen de posters op dit moment op Schiphol? Is de effectiviteit van de posters geëvalueerd?
In 2021 zijn in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en (VWS) gedurende een maand posters op Schiphol geplaatst ter voorkoming van vrouwelijke genitale verminking. Het effect van deze campagne is niet geëvalueerd. Vanuit het ministerie is ook opdracht gegeven aan Pharos om een campagne te ontwikkelen op social media over vrouwelijke genitale verminking, eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en achterlating. Deze campagne, #rechtopnee, is gericht op jongeren van 15 tot 25 jaar en de professionals die met hen werken. De campagne is in januari 2023 gelanceerd. Deze campagne is wel geëvalueerd en bleek zeer succesvol. Over een periode van ongeveer 6 maanden zijn meer dan 3.2 miljoen mensen bereikt. Ruim 16.000 jongeren hebben doorgeklikt naar de website. Dit is exclusief organische bezoekers (bezoekers via onbetaalde zoekresultaten) aan de website (rechtopnee.nl). Gezien het succes van de campagne is vanuit VWS ingezet op verlenging van deze campagne. De campagne is verder uitgebreid en de boodschap die erachter schuil gaat is verstevigd en verdiept. Ook is er een 5e thema aan toegevoegd, namelijk huwelijkse gevangenschap.
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis zou, volgens de antwoorden op vraag 13, worden voorzien van een update in 2023. Is dit gebeurd? Zo ja, kan de nieuwe versie met de Kamer worden gedeeld? Zo niet, waarom niet?
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis is inderdaad voorzien van een update. Voor de nieuwe versie is zowel de vormgeving als de teksten aangepast zodat de boodschap van de verklaring beter overkomt. De verklaring is beschikbaar in acht talen. De verklaringen zijn te downloaden via meerdere websites, waaronder de website van Pharos.3
Zijn er cijfers bekend hoeveel gemeenten het gratis materiaal, waarin ook informatie over vrouwelijke genitale verminking is opgenomen, hebben opgevraagd? Zo ja, om hoeveel gemeenten gaat het? Zo niet, waarom wordt dit niet bijgehouden?
Nee, die cijfers zijn niet bekend. De verklaringen zijn door iedereen digitaal te downloaden en door organisaties in gedrukte vorm te bestellen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Vanuit het Ministerie van VWS zijn de gedrukte versies met name verspreid onder uitvoeringsorganisaties binnen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Recent zijn ruim 32.000 exemplaren verspreid. Het is niet mogelijk om het aantal exemplaren bij te houden dat via downloads wordt verspreid.
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis is bestemd voor ouders afkomstig uit risicolanden die van plan zijn om op vakantie te gaan naar hun land van herkomst. Jeugdgezondheidszorg professionals kunnen de verklaring meegeven aan deze ouders, zodat zij hun familieleden kunnen informeren over de consequenties en strafbaarheid van meisjesbesnijdenis.
Het is belangrijk dat familieleden in het land van herkomst goed geïnformeerd zijn over de consequenties van een besnijdenis van het meisje en ook over de strafbaarheid daarvan. In gesprekken tussen professionals en ouders uit risicolanden over vrouwelijke genitale verminking, komt regelmatig de sterke invloed van de familie aan de orde. Ouders geven aan hun dochters niet te willen laten besnijden, maar de familie in het land van herkomst kan daar anders over denken. Op het moment dat een meisje, bijvoorbeeld in de zomervakantie, de familie daar bezoekt, ontstaat er een risico.
Hoe staat met het vervolg op de actieagenda schadelijke praktijken zoals wordt toegezegd in de beantwoording op vraag 19?
De Kamer heeft 14 september 2023 een Kamerbrief ontvangen waarin de resultaten van en het vervolg op de Actieagenda Schadelijke Praktijken is opgenomen. In deze brief zijn vervolgacties opgenomen, aansluitend op de actieagenda. Dit betreft onder andere inzet op bewustwording, bijvoorbeeld door het actualiseren van de verklaring vrouwelijke genitale verminking («Verklaring tegen meisjesbesnijdenis») en het vervolg van de voorlichtingscampagne «Recht op nee».
Naast bewustwording, komt de inzet op deskundigheidsbevordering bij professionals aan bod. Vanuit de brede aanpak van gendergerelateerd geweld wordt een strategie ontwikkeld voor de deskundigheidsbevordering van professionals in het veld. Kennis(behoud) over eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking en achterlating wordt daarin meegenomen. Het is van belang dat professionals signalen van een onveilige situatie, zoals in het geval van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking of achterlating, kunnen herkennen en weten waar zij terecht kunnen voor advies of melden. De verantwoordelijkheid om als zorg- en onderwijsprofessional stappen te zetten bij vermoedens van één van deze geweldsvormen is vastgelegd in het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. In verschillende handreikingen staat het stappenplan van de meldcode voor professionals nader uitgelegd. Advies inwinnen kan professionals helpen bij het bepalen van de te zetten stappen in geval van vermoedens van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking of meisjesbesnijdenis.
In 2024 is in opdracht van de ministeries van VWS en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een onderzoek uitgevoerd naar de uitvoerbaarheid, risico’s en meerwaarde van een adviesplicht voor zorg- en onderwijsprofessionals, gericht op eergerelateerd geweld, huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking en achterlating. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. De Kamer wordt in 2025 geïnformeerd over de onderzoeksbevindingen en de opvolging daarvan.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor 1 december 2024?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het ‘EU Internet Forum’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Staat de regering via het «EU Internet Forum» in contact met socialemediabedrijven?
Het EUIF fungeert als samenwerkingsplatform voor EU-lidstaten, de brede internetindustrie – waaronder sociale mediabedrijven –, NGO’s en andere partners om de uitdagingen van kwaadwillende en illegale online-content te bespreken en aan te pakken. Het EUIF doet dit door middel van het verzamelen en delen van best practices en kennis van deelnemers over alle vormen van kwaadwillende en illegale online-content, en het organiseren van expertsessies op sub-onderwerpen. Nederlandse ambtenaren nemen geregeld deel aan deze bijeenkomsten. Jaarlijks organiseert de Commissie ook een ministeriële vergadering.
Wat voor soort vragen/verzoeken verstuurt de Nederlandse regering (eventueel) naar socialemediabedrijven via het «EU Internet Forum»? Kunt u een paar voorbeelden van dit soort vragen/verzoeken geven?
De regering stuurt geen vragen/verzoeken naar socialemediabedrijven via het EUIF, dat is niet de opzet van het forum. De organisatie van het EUIF (waarvoor de Europese Commissie verantwoordelijk is) dient als vragende/verzoekende partij richting alle deelnemers, waaronder de regering en socialemediabedrijven. Een aantal voorbeelden hiervan zijn vragenlijsten over beleid ter bestrijding van online terrorismecontent of kindermisbruikmateriaal, of online terminologie voor narcotica. Het delen van informatie is op vrijwillige basis voor de deelnemers. Het EUIF verzamelt en deelt dit via o.a. workshops, informatiepakketten en meldpunten. Vragen ter verduidelijking of ter opvolging worden afgehandeld door het EUIF.
Kan de Kamer over het afgelopen jaar de correspondentie ontvangen tussen de Nederlandse regering en socialemediabedrijven die is verlopen via het «EU Internet Forum»?
Zoals vermeld vindt er geen correspondentie plaats tussen de Nederlandse regering en socialemediabedrijven via het EUIF. Er wordt alleen kennis en informatie gedeeld die het EUIF vrijblijvend beschikbaar stelt.
Kan de Kamer de lijst met «Violent Right-Wing Extremism (VRWE)»-groepen ontvangen die het «EU Internet Forum» heeft opgesteld?
Het betreft een beveiligde website waarvan het eigenaarschap bij de Commissie ligt. Het is niet aan het kabinet om documenten van het EUIF openbaar te maken die ook informatie van andere lidstaten bevatten. Documenten kunt u opvragen via het documentportaal op de website van de Europese Commissie.
Kunt u de bovenstaande vragen binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording heeft helaas enkele dagen langer in beslag genomen.
De inzet van digitale surveillance bij demonstraties |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
van Weel , Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International, getiteld «In beeld bij de politie: Camerasurveillance bij vreedzaam protest in Nederland»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat vreedzame demonstranten onderworpen zijn aan vormen van digitale surveillance zoals bijvoorbeeld, doch niet uitsluitend, drones, videosurveillancewagens of andere camera- en geluidsopnametechnologie? Zo ja, bij welke demonstraties is dit gebeurd? Kunt u per demonstratie aangeven wie daartoe de opdracht heeft gegeven, wat het doel was van de inzet, wat er met de opnames is gebeurd, hoe lang de opnames bewaard worden of bewaard zijn gebleven en of aan de hand van de opnames persoonsgegevens zijn verwerkt? Indien u niet over deze informatie beschikt, bent u dan bereid om navraag te doen bij gemeenten, teneinde deze informatie te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn demonstraties waarbij de politie gebruik maakt van verschillende vormen van cameratoezicht. De politie maakt geen geluidsopnamen tijdens demonstraties. Ik beschik niet over een overzicht van demonstraties waarbij de politie camera’s heeft ingezet.
Voorafgaand aan een demonstratie wordt binnen de lokale driehoek een risicoafweging gemaakt op basis waarvan de politie-inzet wordt bepaald. Daarin wordt onder andere gekeken naar de complexiteit van een demonstratie en het risico op ongeregeldheden.
Onderdeel van die afweging is dat er geen onnodige inbreuk op de privacy van burgers wordt gemaakt en dat de veiligheid van demonstranten en omstanders wordt gewaarborgd. Cameratoezicht wordt ingezet om voldoende zicht te hebben op de demonstratie om zo te kunnen zorgen voor een ordelijk en veilig verloop ervan. Denk aan het voorkomen van onveilige (verkeers)situaties en het tijdig in kunnen grijpen als een groep/groepen de demonstratie willen verstoren. De inzet van camera’s is zeker niet standaard en vindt bij een klein deel van alle demonstraties plaats. Eventuele camerabeelden worden verwerkt conform de bepalingen in de Wet politiegegevens.
Ik ben niet bereid om de detailinformatie waar u naar vraagt op te vragen bij gemeenten. Desgewenst wordt over cameratoezicht door het lokale gezag verantwoording afgelegd in de betreffende gemeenteraad.
Wordt de identiteit van deelnemers aan demonstraties geregistreerd? Zo ja, worden deze gegevens ook gekoppeld aan andere databases van de politie of andere (overheids)organisaties? Zijn de door de politie verzamelde data ook gedeeld met inlichtingendiensten of andere (overheids)organisaties? Kunt u deze vraag zo specifiek mogelijk beantwoorden?
Nee. Politiemedewerkers zijn bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Dat houdt in dat sprake dient te zijn van een concrete aanleiding en een afweging in afstemming met het bevoegd gezag. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan dreigende wanordelijkheden waarbij de inzet van politie gericht is op de-escalatie.
Hoe beoordeelt u de conclusie van Amnesty International dat het gebruik van digitale surveillance door de politie in strijd is met fundamentele grondrechten zoals het recht op privacy en het demonstratierecht?
Mijn reactie op de aanbevelingen van Amnesty International volgt in het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024.
Op basis van welke wettelijke grondslag wordt digitale surveillance tijdens demonstraties ingezet? Erkent u dat artikel 3 van de Politiewet niet volstaat, omdat bevoegdheden die inbreuk maken op grondrechten een specifieke wettelijke grondslag vereisen?2
Als er op de locatie al gemeentelijke camera’s hangen (artikel 151c Gemeentewet), dan zal de politie die gebruiken. Als de situatie om extra camera’s vraagt, dan geschiedt dat op geond van artikel 3 Politiewet 2012. Deze grondslag volstaat als er een concrete aanleiding is voor die inzet, er niet meer dan een geringe inbreuk wordt gemaakt op het grondrecht van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en die inzet kortstondig en incidenteel van aard is
Erkent u dat voor burgers voldoende duidelijk moet zijn in welke gevallen en met welk doel zij gemonitord kunnen worden? Vindt u dat de huidige wet- en regelgeving rondom het gebruik van digitale surveillance tijdens demonstraties voldoende duidelijk is? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, bent u voornemens om hier verduidelijking in te brengen?
Deze vraag sluit aan bij de aanbevelingen van Amnesty over het reguleren van de inzet van camera’s en over publieke verantwoording en transparantie. Mijn reactie op de aanbevelingen van Amnesty International volgt in het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024.
Hoe beoordeelt u het oordeel van Amnesty International dat het gebruik van digitale surveillance een afschrikwekkend effect heeft, waardoor burgers worden ontmoedigd om deel te nemen aan vreedzame demonstraties uit vrees voor monitoring en mogelijke negatieve gevolgen? Deelt u de zorg dat dit een ontoelaatbare inperking is van het demonstratierecht? Zo nee, waarom niet?
In het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024 ga ik nader in op het rapport van Amnesty International.
Kunt u toezeggen dat alle data die (onrechtmatig) zijn verzameld tijdens demonstraties, onmiddellijk worden vernietigd en niet verder worden gebruikt? Kunt u, indien dit al is gebeurd, aangeven wanneer en op welke wijze dit heeft plaatsgevonden?
Er is geen indicatie van onrechtmatig verzamelde data bij demonstraties. De gegevens die de politie verzamelt voor de handhaving van de openbare orde kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak. Afgeleid van artikel 151c Gemeentewet bewaart de politie camerabeelden standaard 28 dagen. Beelden waarop een strafbaar feit zichtbaar is, mogen langer worden bewaard. De bewaartermijnen die daarvoor gelden staan in de Wet politiegegevens.
Bent u bereid om het gebruik van alle vormen van digitale surveillance door de politie in de context van vreedzame demonstraties te heroverwegen, gezien de substantiële risico’s voor het recht op privacy, het afschrikwekkende effect op demonstranten en het demonstratierecht? Zo nee, waarom niet?
Gelet op die potentiële inbreuk wordt de inzet van dergelijke technologieën goed overwogen. Voorafgaand aan een demonstratie wordt in de lokale driehoek een risicoafweging gemaakt op basis waarvan de politie-inzet wordt bepaald. Cameratoezicht kan daar onderdeel van zijn wanneer dit noodzakelijk is voor een ordelijk en veilig verloop van een demonstratie. De inzet van camera’s is zeker niet standaard en vindt bij een klein deel van alle demonstraties plaats.
In het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024 ga ik nader in op het rapport van Amnesty International.
Bent u bereid om alle burgers die hebben deelgenomen aan demonstraties, waarvan persoonsgegevens zijn verwerkt, daarover te informeren? Kunt u, indien dit al is gebeurd, aangeven wanneer en op welke wijze dit heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Iedere burger heeft het recht op inzage in de persoonsgegevens die de politie over hem of haar verwerkt. De betrokkene kan daartoe een schriftelijk verzoek indienen op basis van artikel 25 van de Wet politiegegevens.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De invoering van interne grenscontroles in Nederland |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
van Weel , Beljaarts , Marjolein Faber (PVV), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzendingen van Nieuwsuur en EenVandaag van respectievelijk 27 en 28 oktober over de invoering van interne grenscontroles in Nederland?
Ja.
Welke directe en indirecte kosten zullen worden veroorzaakt door verscherpte grenstoezicht in Nederland? Kunt u toelichten waar deze kosten uit bestaan? Kunt u specifiek ingaan op de economische kosten?
Het kabinet neemt maatregelen om de impact van grenscontroles op de economie en de (grens)regio’s zo veel mogelijk te beperken en is scherp op signalen vanuit de praktijk. Zoals aan uw Kamer eerder is meegedeeld, zullen de Nederlandse grenscontroles niet systematisch uitgevoerd worden, maar risico-/informatiegestuurd. Bij de controles worden geen snelheidsbeperkende maatregelen genomen, tenzij strikt noodzakelijk. Ook heeft Nederland ervoor gekozen om geen doorlaatposten aan te wijzen wat inhoudt dat grensoverschrijdend verkeer gebruik kan blijven maken van de reguliere wegen van en naar buurlanden. Het kabinet verwacht daarom dat er geen significante extra kosten zullen ontstaan vanwege de herinvoering van binnengrenstoezicht.
Welke dragende motivering voor het aanscherpen van het grenstoezicht heeft u?
Zoals opgenomen in de notificatie1 die uw Kamer ook heeft ontvangen is het besluit voor de herinvoering van het grenstoezicht o.a. gebaseerd op de bestrijding van irreguliere migratie. Nederland wordt al jaren geconfronteerd met de gevolgen van een hoge instroom van irreguliere migratie en aanzienlijke secundaire migratiestromen, die worden versterkt door een slecht functionerend Dublin-systeem. Irreguliere migratie gaat deels gepaard met grensoverschrijdende criminaliteit, in het bijzonder mensensmokkel. Dit veroorzaakt een hoge druk op het bestaande migratiesysteem en in het bijzonder op de opvangcapaciteit en beschikbare huisvesting op lokaal niveau. Tegelijkertijd is het aantal criminele incidenten in opvangcentra toegenomen. Het kabinet neemt alle mogelijke maatregelen om verdere verstoring van het migratiesysteem te voorkomen, omdat dit kan leiden tot schrijnende situaties en een grotere dreiging voor de openbare orde. Deze factoren samen hebben geleid tot het besluit van het kabinet om tijdelijk het binnengrenstoezicht opnieuw in te voeren.
Van welke «ernstige bedreiging van de openbare orde en binnenlandse veiligheid», zoals nodig is om een uitzondering aan te vragen bij de Europese Commissie, zou er volgens u momenteel sprake zijn die verscherpt grenzen rechtvaardigt?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is deze «bedreiging van de openbare orde en binnenlandse veiligheid» volgens u voorbij of minimaal genoeg om het verscherpte grenstoezicht af te bouwen en/of te stoppen met het verscherpte grenstoezicht? Op welke cijfers en/of feitelijke inzichten baseert u zich?
Voor het kabinet is het van belang dat herinvoering binnengrenstoezicht moet bijdragen aan het meer grip krijgen op de instroom van irreguliere migratie, waaronder asiel. Bij deze instroom speelt mensensmokkel ook een belangrijke rol. De instroom leidt tot grote uitdagingen voor de migratieketen, in de eerste plaats voor de opvang. Tegelijk met de herinvoering, werkt het kabinet aan maatregelen die eraan zullen bijdragen om het instrument van binnengrenstoezicht op termijn af te bouwen, waaronder het versterken van de controles in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV).
Klopt het dat u eind november met de verscherpte interne grenscontroles in Nederland van start wil gaan? Zo ja, heeft u al aangetoond bij de Europese Commissie en de andere Europese lidstaten wat de gronden zijn waarop u de grenscontroles wil invoeren? Zo ja, wat heeft u hierbij als «gevaar voor openbare orde dan wel binnenlandse veiligheid» opgegeven? Zo ja, kunt u deze communicatie met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Zal Nederland zich houden aan het opgelegde maximum van een verlenging van twee jaar in het geval dat de interne grenscontroles worden verlengd?
Herinvoering van binnengrenstoezicht is conform de Schengengrenscode een tijdelijke maatregel. Verlengen is onder strikte voorwaarden mogelijk. De vraag of eventuele verlening mogelijk of noodzakelijk is, zal tegen het einde van de eerste zes maanden bezien moeten worden, onder meer door te kijken naar de effecten van grenstoezicht. Het kabinet kan hier niet op vooruitlopen.
Hoe lang zullen de maatregelen voor interne grenscontroles aan de Nederlandse grenzen blijven gelden?
Herinvoering binnengrenstoezicht vindt plaats tussen 9 december 2024 en 8 juni 2025. Voor verdere details verwijs ik u naar de brief van Minister Asiel en Migratie d.d. 11 november jl.
Welke personele gevolgen zullen de verscherpte grenscontroles hebben voor de Koninklijke Marechaussee (KMar), waar reeds een enorm personeelstekort is met meer dan 1600 openstaande vacatures?
Uitgangspunt is dat het grenstoezicht niet-systematisch wordt uitgevoerd en binnen de bestaande beschikbare KMar-capaciteit. De verwachting is dat de impact op de KMar beperkt zal zijn, net als eventuele verdringingseffecten voor andere taken van de KMar.
Zullen alle 840 grensovergangspunten in Nederland beveiligd worden? Zo ja, hoe wilt u dit doen gezien de grote personeelstekorten bij de KMar?
Nee, de KMar zal niet parallel toezicht houden op alle grensovergangen, maar op basis van informatie en risicoanalyse gericht controles uitvoeren. De KMar maakt hierbij gebruik van technische ondersteuning. De controles worden niet-systematisch en plaatselijk uitgevoerd. De KMar verkent momenteel de wijze waarop de controles zo effectief mogelijk uitgevoerd kunnen worden.
Deelt u de mening van experts dat aangescherpt grenstoezicht zal leiden tot het in de kaart spelen van meer mensensmokkel? Zo nee, waarop baseert u dit?
Nee. Doordat herinvoering binnengrenstoezicht de mogelijkheid geeft om meer controles uit te voeren, kan dit juist het zicht op grensoverschrijdende criminaliteit, waaronder mensensmokkel vergroten.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden, bij voorkeur voorafgaand aan de Asiel en Migratie-begrotingsbehandeling?
Beantwoording voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Asiel en Migratie is niet gelukt, mede omdat de notificatie aan de Europese Commissie nog niet was afgerond.
De mishandeling van een bejaarde vrouw in Den Haag |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de mishandeling van een bejaarde vrouw in Den Haag?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u het ermee eens dat deze afschuwelijke racistische mishandeling van een hoogbejaarde vrouw totaal onacceptabel is en afkeuring verdient?
Mishandeling (van een hoogbejaarde vrouw) is afschuwelijk en keur ik te allen tijde af.
Welke maatregelen zijn getroffen en welke acties worden nog ondernomen om de veiligheid van het slachtoffer te waarborgen?
Het college van B&W van Den Haag heeft in antwoorden op raadsvragen laten weten dat de verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd door het Openbaar Ministerie.2 Daarnaast staat slachtofferhulp Nederland in nauw contact met het slachtoffer en heeft de politie extra maatregelen getroffen, waaronder verscherpt toezicht in de straat waar het slachtoffer woonachtig is. Tenslotte is de gemeente in contact met de woningcorporatie om een passende en duurzame oplossing te vinden.
Hoe verklaart u dat, ondanks herhaaldelijke signalen, de politie, de woningcorporatie Hof Wonen en de gemeente Den Haag niet hebben ingegrepen tegen de haat en bedreigingen richting het slachtoffer?
Het college van B&W van Den Haag heeft laten weten dat er bij de politie twee meldingen van overlast bekend zijn. Op 27 juni 2024 is de eerste melding binnengekomen, gevolgd door een melding op 4 juli 2024. Ten aanzien van beide meldingen is door de politie inzet gepleegd om de overlast te doen stoppen. De politie tracht, waar mogelijk, bemiddelend op te treden bij dit soort incidenten en/of verwijst door naar relevante instanties, zoals woningcorporaties.
Vanwege de privacy van de beide partijen kan ik verder niet inhoudelijk op deze casus ingaan.
Hoe verklaart u dat de politie geen verdere stappen ondernam nadat het slachtoffer van mishandeling hulp zocht, met ook elke keer de mededeling aan het slachtoffer dat er niks meer gedaan kon worden? Bent u van mening dat deze reactie passend is binnen de plicht van de politie om slachtoffers van geweld bij te staan en te beschermen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen bent u bereid te treffen om ervoor te zorgen dat de politie adequaat en empathisch reageert op meldingen van mishandeling, vooral wanneer slachtoffers kwetsbare burgers betreffen? Hoe garandeert u dat slachtoffers niet worden afgewezen met de mededeling dat «er niks meer gedaan kan worden»?
Ik vertrouw net als het college van Den Haag op het professioneel handelen van de politie en het Openbaar Ministerie in deze zaak.
Bent u bereid om persoonlijk contact op te nemen met het slachtoffer, gezien de ernst en impact van deze situatie?
Een wethouder van Den Haag is namens het college van Den Haag bij het slachtoffer en de familie geweest om medeleven te betuigen. Daarnaast is er vanuit de gemeente Den Haag contact met het slachtoffer en de familie van het slachtoffer.
Hoe beoordeelt u het feit dat bedreigingen en mishandelingen zich in de directe woonomgeving van kwetsbare ouderen voordoen, waar zij zich veilig zouden moeten voelen?
Ik vind dat verschrikkelijk en keur dat ten zeerste af. Iedereen moet zich veilig kunnen voelen.
Welke maatregelen kunnen woningcorporaties treffen om huurders te beschermen tegen structurele intimidatie of geweld door medebewoners?
Het college van B&W van Den Haag heeft in antwoorden op raadsvragen laten weten dat een woningcorporatie als beleid heeft dat iedere bewoner zich volgens de wet als goed huurder moet gedragen en geen overlast of onenigheid voor omwonenden mag (laten) veroorzaken. Een bewoner heeft in eerste instantie een eigen verantwoordelijkheid om overlast of onenigheid zelf op te lossen en/of te melden bij de woningbouw en/of de politie. Iedere melding neemt de woningcorporatie serieus. Er vindt onderzoek plaats en zij proberen dit samen met bewoners op te lossen. Als er een strafbaar feit is gepleegd met betrekking tot intimidatie of geweld wordt er doorverwezen naar de politie voor het doen van aangifte.
Waarom grijpt de politie pas actief in tegen moslimhaat wanneer het escaleert tot fysiek geweld, zoals in dit geval? Wat kan het lokale gezag doen om te voorkomen dat dergelijke incidenten uitmonden in intimidatie en/of geweld?
Het college van B&W van Den Haag heeft laten weten dat de vraag naar een eventueel motief onderdeel uitmaakt van het onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie. Zoals hierboven aangegeven kan hier niet op worden vooruitgelopen.
In algemene zin is er veel aandacht voor de aanpak van discriminatie. De politie zet stevig in op de aanpak van incidenten waarbij mogelijk sprake is van discriminatie. Elke melding wordt uiterst serieus genomen. In de gesprekken met aangevers streeft de politie ernaar hen zo goed mogelijk verder te helpen. Daarbij hoort ook het doorverwijzen naar het antidiscriminatie meldpunt. Dit gebeurt ook als mensen telefonisch contact opnemen met de politie via 0900-8844.
De politie heeft binnen haar organisatie aandacht voor het vergroten van het kennisniveau en de bewustwording ten aanzien van het thema discriminatie. Zo zijn en worden politiemensen van onder meer het Regionaal Service Centrum, Intake en Service en politiemensen die werkzaam zijn in de basispolitiezorg voorgelicht via interne sessies. Binnen de politie-eenheid Den Haag zijn meerdere medewerkers voor discriminatiefeiten werkzaam. Iedere twee weken wordt door de politie een overzicht van discriminatie-incidenten gegenereerd dat met het OM en de antidiscriminatie voorzieningen wordt gedeeld en besproken.
Erkent u dat er sprake lijkt te zijn van een groeiend en zorgwekkend patroon van etnisch gedreven geweld, haatmisdrijven, moslimhaat en discriminatie tegen burgers met een migratieachtergrond?
Het is zeer zorgwekkend dat burgers discriminatie ervaren. Dat dit veelvoorkomend is blijkt uit verschillende onderzoeken.3 Jaarlijks wordt er een rapport over registraties van discriminatie-incidenten door de politie, en meldingen bij anti-discriminatievoorzieningen en andere organisaties in Nederland naar de Kamer gestuurd.4 In deze rapportages worden ook de cijfers ten opzichte van vorige jaren weergegeven. Daarnaast wordt er context aan de cijfers meegegeven. Het Openbaar Ministerie publiceert jaarlijks een rapport «Stafbare Discriminatie in Beeld».5
Bent u bekend met het EU-rapport «Moslim zijn in de Europese Unie» en bent u bereid om op basis van dat rapport te verkennen welke extra maatregelen er op landelijk niveau mogelijk zijn om moslimhaat en discriminatie aan te pakken, vóórdat het tot geweldsincidenten leidt?2 Zo ja, welke concrete maatregelen stelt u voor? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met het rapport. Om te bezien waar aanvullende maatregelen voor de aanpak van moslimdiscriminatie nodig zijn, wordt een Nationaal Onderzoek naar Moslimdiscriminatie uitgevoerd. In het eerste kwartaal van 2025 zal de Staatssecretaris Participatie en Integratie aan de Tweede Kamer de uitkomsten van dit Nationale onderzoek naar Moslimdiscriminatie toesturen. Onderdeel van dit onderzoek is een literatuuronderzoek, waarbij relevante rapporten zoals van het bureau van de EU voor de grondrechten meegenomen worden.
Kunt u een gedetailleerd overzicht verstrekken van alle bij u bekende incidenten met een racistisch of discriminerend motief tegen moslims sinds 2020?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 11.
Het artikel 'Kinderrechten en de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming' |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken , van Weel , Karremans |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kinderrechten en de toetsende taak van de Raad voor de Kinderbescherming» in het Nederlands Juristenblad van 1 november 2024?
Ja, ik heb kennis genomen van het wetenschappelijk artikel van de heer mr Bart Tromp in NJB 2024/2135.
Kunt u toelichten waarom het acceptabel is dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), als onderdeel van de uitvoerende macht van de overheid, toetst of een ander onderdeel van de uitvoerende macht terecht kinderbeschermingsmaatregelen al dan niet wil verlengen? Hoort die taak niet te worden opgedragen aan een onafhankelijke en onpartijdige kinderrechter?
De RvdK heeft sinds 1995 de wettelijke taak om te toetsen of een besluit van een gecertificeerde instelling (hierna: GI) rondom het al dan niet verlengen of beëindigen van kinderbeschermingsmaatregelen zorgvuldig en goed onderbouwd is.1 Er werd toen geen rol voor de kinderrechter gezien en de toets van de RvdK werd gezien als een «extra waarborg».2 De toetsende rol van de RvdK versterkt de zorgvuldigheid en uniformiteit binnen het kinderbeschermingssysteem. De RvdK doet dat onafhankelijk en met inzet van verschillende disciplines (gedragswetenschappers, pedagogen, juristen).
Bij een verlenging van een ondertoezichtstelling (hierna: OTS) dan wel het voortzetten van een machtiging uithuisplaatsing (hierna: MUHP) gaat het om een voortzetting van een inbreuk op het privé en gezinsleven van betrokkenen. Daarover beslist een kinderrechter, op verzoek van de GI.
De situatie is anders waar het gaat om niet-verlenging van een OTS. Het voornemen van de GI om geen verlenging te verzoeken behelst niet een besluit dat een inbreuk maakt op de rechtsposities van het kind en de ouders met ouderlijk gezag. De RvdK toetst het voornemen van de GI met betrekking tot de niet-verlenging van een ondertoezichtstelling en de niet-verlenging dan wel tussentijdse beëindiging van een uithuisplaatsing van een kind. Hierbij beoordeelt de RvdK of de gronden voor de ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing niet langer aanwezig zijn. Ook deze beoordeling door de RvdK behelst niet een besluit dat als zodanig een inbreuk maakt op of wijziging aanbrengt in de rechtsposities van het kind en de ouders met ouderlijk gezag. Bij twijfel over het bestaan van gronden voor de verlenging, kan dit worden voorgelegd, waarbij het uiteindelijke besluit is voorbehouden aan de rechter. De overheid heeft de verantwoordelijkheid om in te grijpen wanneer de rechten van kinderen in het geding zijn en dient waarborgen te bieden voor hun veiligheid. Wanneer de RvdK, net als de GI, geen aanleiding ziet om de maatregel te verlengen, wordt er geen verzoek bij de kinderrechter ingediend nu er geen (verdere) inbreuk op de rechten van ouders en kinderen wordt gevraagd. Dit stelsel bij niet-verlenging van een maatregel zorgt er voor dat de beoordeling door de GI wel onafhankelijk wordt getoetst maar niet onnodig beroep op de rechter wordt gedaan. Uit recente rapporten blijkt bovendien geen aanleiding om deze taakverdeling te herzien.3
Overigens veronderstelt de vraag ten onrechte dat een GI onderdeel uitmaakt van de uitvoerende macht. Een GI is een private instelling die op basis van een vergunning binnen ruime beoordelingsmarges, maar wel onder toezicht van de Inspectie Justitie en Veiligheid, kinderbeschermingsmaatregelen uitvoert.
Deelt u de conclusie van de schrijver, mr. B.R. Tromp, namelijk dat op basis van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de toetsende taak moet zijn belegd bij de (kinder)rechter in plaats van de RvdK, zodat het nemen, verlengen of beëindigen van een ondertoezichtstelling valt binnen de reikwijdte van het recht op een eerlijk proces?
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en de door de auteur aangehaalde rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens schrijven toegang tot een door de wet ingestelde rechter voor. Zowel het voor het eerst instellen als het verlengen van een OTS of MUHP is een beslissing die in het stelsel van de wet wordt genomen door de kinderrechter. Een dergelijk besluit leidt tot een (al dan niet) tijdelijke inbreuk op de normale rechtsposities van kind en ouders in hun onderlinge verhoudingen. De beëindiging van een dergelijke inbreuk is niet van dezelfde orde als het ontstaan van de inbreuk. Uit artikel 6 EVRM en de jurisprudentie blijkt niet dat de beslissing om een OTS of MUHP te beëindigen per se door de kinderrechter moet worden genomen.4 Uiteraard moet bij iedere beslissing inzake kinderbeschermingsmaatregelen, waaronder de keuze om een maatregel te beëindigen of niet te verlengen, sprake zijn van een zorgvuldig besluitvormingsproces en van controle op de beslissing. Dit volgt ook uit het EVRM, het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met de toetsende rol van de RvdK wordt invulling gegeven aan deze zorgvuldigheid. Deze toetsing behelst echter niet een beslissing die leidt tot een inbreuk op rechtsposities, maar juist een beëindiging van die inbreuk.
In de publieke zaak Savanna, zoals beschreven in een van de voetnoten van het artikel, heeft de RvdK binnen de toetsende taak geen eigen onderzoek gedaan, met verregaande gevolgen, kunt u toelichten of de RvdK eigen onderzoek heeft gedaan in het toetsingsproces naar de zaak over het meisje uit Vlaardingen?
De RvdK heeft in de zaak van het meisje uit Vlaardingen onderzoek gedaan in het kader van de gezagsbeëindigende maatregel van de biologische moeder van het meisje. Daarnaast is onderzoek uitgevoerd in het kader van de herscreening van de pleegouders. Beide onderzoeken zijn in het inspectieonderzoek beschreven en de inspecties hebben op beide onderzoeken conclusies geformuleerd en om een verbeterplan gevraagd.5
Als het antwoord op vraag 4 ja is, heeft de RvdK, gelet op de lessen die getrokken konden worden uit de zaak Savanna, eigen onderzoek gedaan en met het Vlaardinger meisje dat veel ouder is dan Savanna, zelf gesproken voordat zij een toetsingsadvies heeft gegeven?
In het onderzoek naar de gezagsbeëindigende maatregel is eigen onderzoek gedaan, is met meerdere bronnen gesproken en met het meisje zelf gesproken door de RvdK. Voor verdere informatie over de werkwijze van de RvdK in de zaak van het Vlaardinger meisje verwijs ik naar de inspectierapporten en de beleidsreactie daarop.6
Vindt u dat de RvdK (ook) in die zaak zelf met het kind had moeten spreken (indien dat niet is gebeurd) voordat een toetsingsbesluit werd genomen?
Er is met het kind gesproken in deze zaak. In het algemeen ben ik van mening dat een kind in een dergelijke situatie de mogelijkheid moet krijgen, in lijn met art. 12 IVRK, om zich uit te spreken in zaken die op hen betrekking hebben en dat het oordeel of de wens van het kind meegewogen moet worden in de beslissing die de rechter met betrekking tot dat kind neemt.
Ziet u, gelet op de in het artikel gegeven verwijzingen naar het EVRM en de in het artikel aangehaalde rapporten en de zaken en het Vlaardinger meisje, de tekortkomingen in de toetsing die op zich al reden zouden moeten geven om de toetsende taak weg te halen bij de RvdK en op te dragen aan de onafhankelijke kinderrechter?
Een jeugdbeschermer kan om verlenging van een OTS en/ of MUHP vragen en legt dat voor aan de rechtbank. De kinderrechter beslist derhalve inzake verlengingen, zie art. 1:260 BW. Als de jeugdbeschermer niet tot verlengen overgaat, toetst de RvdK enkel de voorgenomen beslissingen van de GI met betrekking tot de niet-verlenging van een ondertoezichtstelling en de niet-verlenging dan wel tussentijdse beëindiging van een uithuisplaatsing van een kind. Op dit moment is er geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in de toetsende taak van de RvdK. De toetsing in een dergelijk geval behelst een controle op de beoordeling door de GI maar niet een beslissing die een inbreuk op rechtsposities creëert of bestendigt.
De toetsing door de RvdK wordt zorgvuldig en onafhankelijk uitgevoerd en er zijn geen aanwijzingen dat hierin structureel wordt tekortgeschoten. Het belang van de onafhankelijke positie en rol van de RvdK is recent nog in het advies van de commissie Van Dooijeweert onderstreept.7 Aanwijzingen dat er een groot gemis bestaat bij ouders en kinderen om te kunnen procederen bij de kinderrechter tegen de niet-verlenging of de beëindiging van een OTS en/of MUHP die een wijziging rechtvaardigen zijn mij niet bekend.
Deelt u de zienswijze over dat kinderen door de RvdK voor een toetsingsbeslissing niet worden gehoord of gesproken in strijd is met artikel 12 van het Kinderrechtenverdrag?
Ik vind dat het belangrijk is dat kinderen, indien hun ontwikkeling dat toelaat, worden betrokken bij beslissingen die hun raken. Dit wordt ook gegarandeerd door verschillende nationale, internationale en supranationale regelgeving. Uit artikel 12 IVRK volgt dat ieder kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht heeft die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen. Uit lid 2, van dat artikel, volgt dat ieder kind in de gelegenheid wordt gesteld om gehoord te worden in iedere gerechtelijke of bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger. In de Nederlandse wetgeving rondom kinderbeschermingsmaatregelen bestaat voor het kind de mogelijkheid om zijn stem te laten horen, zoals blijkt uit de artikelen 1:260 lid 2 BW en 1:265d lid 2 BW. Het uitgangspunt van de RvdK is kinderen te spreken, afgestemd op hun ontwikkelingsniveau en op de behoefte aan inspraak. De praktijk laat zien dat er niet altijd een kindgesprek plaatsvindt, bijvoorbeeld omdat het kind geen behoefte heeft aan een gesprek of doordat een gesprek niet kan plaatsvinden vanwege de verstandelijke beperking van een kind.
Momenteel onderzoekt de RvdK of de aanpak met de zogenaamde toetstafel structureel en landelijk kan worden ingevoerd. Bij deze aanpak worden kinderen en hun ouders uitgenodigd om voorafgaand aan de toetsing aan te schuiven aan tafel met professionals van de RvdK, de gemeente en jeugdhulp. De reden om deze methode in te voeren is verdere verbetering van de kwaliteit van de toetsing. Ouders en kinderen worden op deze manier vroeger en laagdrempeliger betrokken in het toetsingsproces. Hierdoor kunnen zij hun eigen visie op de situatie geven en heeft de RvdK meer informatie over het gezin.
Aangenomen dat u de voorgaande zienswijze deelt, op welke wijze bevordert u dan dat de RvdK zijn verdragsrechtelijke plicht alsnog nakomt en kinderen gaat horen voordat zij een beslissing neemt?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u in dit verband ook de zienswijze van de schrijver van het artikel dat de belangen van ouders en kinderen bij het al dan niet verlengen van een beschermingsmaatregel, niet met elkaar mogen worden vereenzelvigd en dat een toetsing door een kinderrechter bovendien niet afhankelijk worden gemaakt van het initiatief van ouders?
Ik ben het eens met de zienswijze dat de belangen van ouders en die van het kind niet vereenzelvigd mogen worden bij het al dan niet verlengen van een beschermingsmaatregel.
In het huidige stelsel is opgenomen dat in zaken betreffende minderjarigen van twaalf jaar en ouder de rechter niet beslist dan na de minderjarige gehoord te hebben. In het nu in consultatie zijnde wetsvoorstel Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming wordt de participatie van kinderen versterkt door het verlagen van de leeftijdsgrens voor het hoorrecht van twaalf naar acht jaar. Daarnaast wordt ook voorgesteld de minderjarige van twaalf jaar of ouder toe te voegen aan art. 1:260 lid 2 BW. In dat geval krijgt de minderjarige van twaalf jaar of ouder net als de ouder en de pleegouder op grond van art. 1:260 lid 2 BW de mogelijkheid om de kinderrechter te verzoeken de OTS te verlengen indien zij van mening zijn dat de maatregel wel moet voortduren ondanks het andersluidende oordeel van de GI en de RvdK.
Deelt u de zienswijze van de schrijver van het artikel dat vanuit het perspectief van de rechten van het kind de overheid moet borgen dat de toetsing over het al dan niet beëindigen of verlengen van kinderbeschermingsmaatregelen altijd door de kinderrechter plaatsvindt?
Het nemen van de beslissing tot het verlengen van de OTS of MUHP wordt door de kinderechter genomen. Uit het artikel en de jurisprudentie blijkt niet dat de beslissing om een OTS of MUHP te beëindigen per se door de kinderrechter moet worden genomen. De aangehaalde uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens laten onvoldoende zien dat Nederland voorbij gaat aan de in de rechtspraak ontwikkelde overwegingen. Ik vind het belangrijk dat bij de keuze om een kinderbeschermingsmaatregel al dan niet te beëindigen sprake moet zijn van een zorgvuldig besluitvormingsproces en controle op de beslissing van de jeugdbescherming. Met de toetsende rol van de RvdK is de zorgvuldigheid in dit besluitvormingsproces wat mij betreft voldoende gewaarborgd met betrekking tot zowel het kind als de ouder(s).
Als u de laatste zienswijze deelt, welke gevolgen verbindt u daaraan? Als u de zienswijze niet deelt, wilt u dan uitleggen op welke gronden voorbij kan worden gegaan aan de rechtspraak van het Europees Hof waar de schrijver van het artikel in zijn noten naar verwijst?
Zie antwoord vraag 11.
De uitzending van Het Misdaadbureau (NPO radio 1) van 25 oktober 2024 over de strafmaat op het wegmaken van een lijk |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
van Weel |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van de uitzending op 25 oktober jongstleden van Het Misdaadbureau op NPO radio 1 over de strafmaat op het wegmaken van een lijk?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Bent u het ermee eens dat de reden voor de strafmaat van maximaal 2 jaar gevangenisstraf (het onttrekken van een lijk aan nasporing, ofwel de oorzaak van het overlijden verhullen) en het te beschermen belang (de openbare orde, meer in het bijzonder het ongestoord laten van lijken, de betrouwbaarheid van de registers van de burgerlijke staat en het voorkomen van het ontdekken van andere misdrijven of het wederrechtelijk verkrijgen van voordeel) in de huidige tijd onvoldoende zijn? Zo nee, waarom niet?
Er zijn signalen dat het huidige wettelijke kader niet volstaat om passend op te treden en te reageren op lijkschendende gedragingen. Daarom heeft mijn ambtsvoorganger hier onderzoek naar laten doen door het WODC. Op grond van de bevindingen van dit onderzoek en de moties die door uw Kamer zijn aangenomen om fysieke lijkschennis en necrofilie strafbaar te stellen, is toegezegd dat er een wetstraject in gang wordt gezet voor het zelfstandig strafbaar stellen van deze gedragingen. Zoals aangegeven tijdens het Commissiedebat «Zeden en (on)veiligheid van vrouwen» van 16 oktober 2024 is dit najaar gestart met de voorbereiding van een wetsvoorstel daartoe. Daarbij zal niet alleen worden gekeken naar hoe de bestaande strafbaarstellingen moeten worden gewijzigd en aangevuld, maar zal ook aandacht zijn voor de strafmaxima, opdat de diverse vormen van lijkschennis passend kunnen worden bestraft.
Deelt u de mening dat vanwege het feit dat in het huidige strafrecht de rol van slachtoffers en nabestaande veel groter is geworden en met meer (wettelijke) waarborgen is omgeven, het leed dat nabestaande is aangedaan in de overweging voor het bepalen van de wettelijke, maximale strafmaat moet worden meegenomen?
Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel zal, zoals gebruikelijk, een weging worden gemaakt van alle van factoren die relevant zijn voor het bepalen van het strafmaximum, zoals de aard en ernst van het strafbare feit en de verhouding tot strafmaxima die gelden voor andere feiten. In die weging komt uiteraard ook betekenis toe aan de impact die een strafbaar feit heeft op de maatschappij in het algemeen en de gevolgen daarvan voor direct betrokkenen.
Zo ja, bent u bereid om het betreffende wetsartikel (artikel 151 wetboek van strafrecht) aan te passen en de wettelijke strafmaat te verhogen, met in de toelichting de in vraag 3 genoemde gronden (huidige rol van slachtoffers en nabestaanden in strafproces en het leed van nabestaanden)?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Indien u van mening bent dat het wetsartikel in dat geval niet meer in de systematiek van de betreffende afdeling van het wetboek van strafrecht past, bent u dan bereid om een nieuw wetsartikel ter zake in het wetboek van strafrecht te (laten) opnemen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de huidige maximale strafmaat op zijn minst verdubbeld dient te worden en dus moet worden verhoogd van 2 naar 4 jaar gevangenisstraf zodat er (meer) recht wordt gedaan aan het leed dat nabestaanden is en in een aantal gevallen nog steeds wordt aangedaan en tevens meer ruimte is voor maatwerk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
En zo nee, kunt u dan in het antwoord het volgende meenemen: indien een dader goed gedrag vertoont kan hij/zij in aanmerking komen voor een strafkorting van 2 jaar, hetgeen naar men van mening kan zijn, in de praktijk inhoudt dat in het geval van een veroordeling voor het wegmaken van een lijk, de maxinale strafmaat van 2 jaar gevangenisstraf daarin volledig is verdisonteerd waardoor er in de praktijk niets van overblijft?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid?
Dat is helaas niet gelukt.
Het woke-beleid op ministeries |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Marjolein Faber (PVV), Fleur Agema (PVV), Beljaarts , Wiersma , van Weel , Schoof , Eddy van Hijum (CDA), Judith Uitermark (NSC), Ruben Brekelmans (VVD), Barry Madlener (PVV), Sophie Hermans (VVD), Caspar Veldkamp (NSC), Mona Keijzer (BBB), Eelco Heinen (VVD), Eppo Bruins (CU) |
|
|
Kunt u voor uw ministerie zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er de komend jaren zal worden besteed aan diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid?
Voor een overzicht van het geld dat het komende jaar geoormerkt is voor diversiteit en inclusiebeleid per ministerie, voor zover nu bekend, verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u voor uw ministerie zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe het diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid de komende jaren wordt vormgegeven? Bent u voornemens dit beleid te intensiveren of af te bouwen?
Het diversiteits- en inclusiebeleid van de Rijksoverheid is van belang voor het streven een inclusieve, betrouwbare, kwalitatief goed functionerende en slagvaardige overheid te zijn. Een organisatie waar inclusie en gelijkwaardigheid de norm zijn en die vrij is van discriminatie en racisme. De overheid dient in verbinding te staan met de samenleving en deze zo goed mogelijk te vertegenwoordigen en te bedienen. Hiervoor is een representatief medewerkersbestand dat aansluit bij de samenleving in al haar verscheidenheid noodzakelijk. Dat betekent dat de Rijksoverheid een goede mix van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis in huis moet hebben.
Om dit te bewerkstelligen worden verschillende maatregelen gericht op instroom, doorstroom, uitstroom en inclusie ingezet. Dit gebeurt zowel rijksbreed als binnen de ministeries en de verschillende organisatieonderdelen. Daarmee wordt recht gedaan aan de verschillen tussen organisaties, werkwijzen en opgaven binnen het Rijk.1 Het Ministerie van Defensie valt niet onder de sector Rijk en voert een eigen personeelsbeleid, waarbij wel zo veel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij rijksbrede ontwikkelingen.
De afgelopen jaren is binnen het Rijk vooruitgang geboekt op het gebied van diversiteit en inclusie. Echter, op dit moment worden de gestelde doelstellingen nog niet gehaald en wordt de overheid door haar (potentiële) medewerkers nog niet voldoende ervaren als een inclusieve werkgever. Recente onderzoeken naar discriminatie en racisme binnen de Rijksoverheid onderschrijven dit beeld.2
Het is daarom nodig om een effectief diversiteit- en inclusiebeleid te voeren. Rijksbreed wordt deze aanpak en de daarbij horende doelstellingen voortgezet. Het is aan departementen zelf om hier op een zo efficiënt mogelijke manier invulling aan te geven, mede in de context van de taakstelling op apparaatsuitgaven. Voor meer informatie over de manier waarop dit beleid vormgegeven is en wordt door de verschillende ministeries verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u voor uw ministerie inzichtelijk maken welke diversiteits-, gender-, en inclusiecursussen er worden aangeboden?
Voor de antwoorden per ministerie verwijs ik naar de bijlage.
Is er de afgelopen jaren op uw ministerie sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten, omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn?
Binnen de ministeries is er geen sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn.
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken in hoeverre uw ministerie een gender-en diversiteitsquotum hanteert voor uw personeel?
Binnen de Rijksoverheid wordt gebruik gemaakt van één quotum voor personeel, de Wet banenafspraak. In het sociaal akkoord van 2013 hebben het kabinet en sociale partners afgesproken dat extra banen bij reguliere werkgevers gecreëerd worden voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De kwantitatieve doelstelling – het wettelijke quotum – voor het Rijk wordt vastgesteld op basis van deze wet. Het exacte aantal fluctueert op basis van het aantal fte. Over dit wettelijke quotum en de voortgang hierop wordt jaarlijks gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.3
Op welke manier wordt het succes van het diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid binnen uw ministerie gemeten? Welke criteria of KPI's («key performance indicators») hanteert u om het beleid te beoordelen?
Om het succes van de maatregelen voor de bevordering van gender- en culturele diversiteit te meten hanteren we de volgende meetbare ambities:
Naast deze meetbare ambitie(s) om de nagestreefde diversiteit van het medewerkersbestand te monitoren wordt gebruik gemaakt van specifieke en algemene instrumenten om het effect van beleidsmaatregelen in kaart te brengen.
Daarnaast is het Rijk ondertekenaar van verschillende maatschappelijke initiatieven waar rapportageverplichting een deel van kunnen uitmaken zoals het Charter Diversiteit van de SER en de Verklaring van Amsterdam. Over de prestaties van ondertekenaars wordt regelmatig gerapporteerd door de organisaties die deze data verzamelen. Deze rapportages en benchmarks dragen bij aan het inzichtelijk maken van het effect van het gevoerde beleid en de prestaties van het Rijk ten opzichte van publieke- en marktpartijen. Voor meer informatie over het gebruik van KPI’s per ministerie die afwijken van het bovenstaande verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u inzichtelijk maken welke externe organisaties of consultants zijn ingehuurd om uw ministerie te adviseren over diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid? Wat waren de kosten en uitkomsten van deze adviezen?
Vanuit BZK zijn er in 2024 geen externe organisaties of consultants ingehuurd om te adviseren over het rijksbrede diversiteits- en inclusiebeleid. Wel is een aantal organisaties ingehuurd voor de begeleiding en ondersteuning van de uitvoering, waaronder AWVN voor inhoudelijke expertise bij de pilot Breed werven en objectief selecteren, en het CBS voor de uitvoering van de pilot Barometer Culturele diversiteit. De kosten hiervoor bedroegen respectievelijk € 32.961,01 en € 25.000. Momenteel worden deze beide pilots geëvalueerd.
Enkele ministeries hebben externe organisaties of consultants ingehuurd voor advies. Voor meer informatie over deze adviezen verwijs ik naar de bijlagen.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van de vorige Minister van Justitie en Veiligheid dat «woke een bedreiging voor de rechtsstaat is»?1
Het inclusiebeleid dat bij de Rijksoverheid gevoerd wordt is gericht op het insluiten van perspectieven die in de samenleving bestaan, zo lang ze niet in strijd zijn met de Grondwet of deze onder druk zouden kunnen zetten.
Omdat «Wokisme» geen helder gedefinieerd begrip is kan ik over de uitspraken van de vorige Minister van Justitie Yeşilgöz in algemene zin geen uitspraak doen.
In hoeverre bestaat er bij u een vrees dat door de woke-ideologie ambtenaren niet meer vrijuit durven te spreken, omdat ze hierdoor mogelijk gecanceld kunnen worden?
Ik heb geen aanleiding voor die vrees, maar ik realiseer me dat deze angst toch zou kunnen bestaan bij sommige medewerkers, het beleid is juist gericht op het bevorderen van inclusie en het hebben van een open en veilige gesprekscultuur zodat ambtenaren zich veilig voelen om hun mening te delen, uiteraard binnen de wettelijke kaders en de ambtseed. Het inzetten op een diversiteit aan meningen en perspectieven wordt juist gestimuleerd omdat dit gezien wordt als cruciaal voor een Rijksoverheid die in verbinding staat met de samenleving.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Hamas in Europe»1 en het bericht «Buurlanden komt hij niet in, tóch mag omstreden kopstuk van pro-Palestinaclub spreken op universiteit in Nijmegen»2?
Het rapport «Hamas in Europe» is onder de aandacht gebracht bij de daartoe bevoegde instanties. Hamas is een terroristische organisatie en staat sinds 2003 op de Europese sanctielijst terrorisme. Ook aan Hamas gelieerde organisaties als Islamic Jihad en Al Qassem brigades staan op deze lijst. Sinds 2023 is ook de aan Hamas gelieerde stichting Al Aqsa op de nationale sanctielijst terrorisme geplaatst.
Het kabinet is er alles aan gelegen om onze samenleving te beschermen tegen terrorisme en extremisme en er worden stappen gezet op nationaal en internationaal niveau om de steun aan Hamas in en vanuit Nederland tegen te gaan. Vanzelfsprekend kan in de openbaarheid geen uitspraak worden gedaan over al dan niet lopende onderzoeken van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten naar personen of organisaties, waarvan het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) mag op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 onderzoek doen naar organisaties en personen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. De AIVD meldt in het jaarverslag van 2023 dat onderzocht wordt of de dreiging vanuit Hamas voor de nationale veiligheid van Nederland mogelijk verandert sinds het conflict in Gaza en enkele aanhoudingen in Europa.3 Dat onderzoek loopt door.
Het Openbaar Ministerie kan beoordelen of er sprake is van strafbare feiten en kan bepalen of er een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld. De daarin te maken afwegingen zijn echter aan het Openbaar Ministerie; het kabinet geeft daartoe geen opdracht.
Zijn, behalve Amin Abou Rashed, die al vervolgd wordt, ook de andere in het rapport genoemde personen en organisaties bij u bekend en is u bekend of zij banden hebben met Hamas?
Zie antwoord vraag 1.
Indien zij niet bekend zijn of onbekend is of zij banden hebben met Hamas, bent u van mening dat dit rapport voldoende serieuze aanwijzingen bevat om onderzoek in te laten stellen door de daartoe bevoegde en aangewezen diensten naar genoemde organisaties en personen om na te gaan of zij inderdaad banden hebben met Hamas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dergelijk onderzoek in te laten stellen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer personen of organisaties aantoonbaar banden hebben met Hamas, welke consequenties heeft dat, aangezien Hamas op de lijst van terreurorganisaties staat?
Welke (juridische) consequenties het onderhouden van banden met Hamas heeft, zal afhangen van de feiten en omstandigheden van het geval. Het geven van financiële steun aan Hamas kan bijvoorbeeld worden beschouwd als terrorismefinanciering (als bedoeld in artikel 421 Wetboek van Strafrecht), of als een overtreding van de Sanctiewet 1977. Of er in een specifieke casus sprake is van het plegen van strafbare feiten is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen en – indien strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld – uiteindelijk aan de rechter.
Hoe heeft u, mede in het licht van dit rapport en het recente verbod in onder meer Canada van Samidoun3, gekeken naar de uitnodiging van de Radboud Universiteit aan de Europa-coördinator van Samidoun, Mohammed Khatib, die door onder meer een universitair docent Sociale Geografie actief wordt verspreid?
Voor haatzaaien en het verheerlijken van geweld is geen plaats in Nederland. De heer Khatib, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijk en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorisme sanctielijst van de Europese Unie staan. Betrokkene heeft ook actief zijn steun uitgesproken voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Deze conclusies hebben ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, betrokkene geweerd uit Nederland. Zie voor verdere toelichting de beantwoording op vraag acht.
Universiteiten zijn geen plek voor discriminatie, intimidatie en antisemitisme. Er is ruimte om scherpe discussies te voeren, maar deze dienen zich te bewegen binnen de grenzen van de wet, de academische standaarden, en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Zolang er geen wettelijke beperkingen gelden voor een organisatie of beoogd spreker, is de instelling zelf verantwoordelijk voor bijeenkomsten die gehouden worden op het terrein van de instelling en voor afstemming met de lokale driehoek. Iedere student en medewerker heeft het recht om bijeenkomsten met een academisch karakter te organiseren. In algemene zin geldt dat het aan de instelling is om voorafgaand aan bijeenkomsten duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Deze academische vrijheid is een belangrijke waarde van onze rechtsstaat die we moeten verdedigen. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is niet voornemens om op dit moment het gesprek aan te gaan met de Radboud Universiteit over deze specifieke lezing die door de Radboud Universiteit is geannuleerd nadat de spreker de toegang tot Nederland was ontzegd.
Het kabinet zal tevens onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid op korte termijn de Taskforce Bestrijding Antisemitisme oprichten. Deze Taskforce gaat op hoog niveau het komend jaar aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, waaronder de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten, het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten en veiligheidsconsequenties van de sit-ins op de NS stations.
In hoeverre bent u voornemens met de Radboud Universiteit in gesprek te gaan naar aanleiding van de komst van dit Samidoun-kopstuk?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u reeds gesproken met uw Duitse collega’s over hoe om te gaan met organisaties als Samidoun, zoals u aangaf in antwoord op Kamervragen op 26 juli 2024?4
De Minister van Justitie en Veiligheid gaat in gesprek met collega’s in Duitsland over hoe om te gaan met deze en soortgelijke organisaties. Door het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden op dit moment voorbereidingen getroffen voor het laten plaatsvinden van dit gesprek. Over de uitkomsten zal de Kamer, conform de toezegging, vanzelfsprekend worden geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat u conform de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding een gebiedsverbod voor de Radboud Universiteit aan Mohammed Khatib kan opleggen? Waarom heeft u dit tot op heden nog niet gedaan?
Voor vreemdelingen die naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden en die daarmee een gevaar vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid is in Nederland geen plaats. Het kabinet is er alles aan gelegen om deze personen te weren als zij een dreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Dit kan bijvoorbeeld – binnen de daarvoor bestaande wet- en regelgeving – door het weigeren van een visum, een signalering in het Schengeninformatiesysteem of het opleggen van een ongewenstverklaring door de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Betrokkene is inmiddels gesignaleerd ter fine van toegangsweigering. Hier is uw Kamer op 25 oktober over geïnformeerd.7 8
De Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt de mogelijkheid om aan een persoon, die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in het belang van de nationale veiligheid. Een mogelijke maatregel is een gebiedsverbod voor een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland, mits kan worden onderbouwd dat de aanwezigheid van de persoon in dit specifieke gebied een dreiging tegen de nationale veiligheid vormt en de gedragingen van de persoon voldoen aan bovenstaande norm. Een gebiedsverbod voor heel Nederland is met het oog op de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel niet waarschijnlijk.
Het is van belang om te benadrukken dat er een verschil is in toetsingskaders tussen visumplichtigen en personen met een rechtmatig verblijf in de EU. Voor de laatstgenoemde categorie is de norm voor toegangsweigering hoger. Verder gaat de Minister van Justitie en Veiligheid niet in op de besluitvorming in deze individuele zaken.
Hoe verhouden de gronden waarop David Icke op 3 november 2022 door de toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de toegang tot Nederland is ontzegd5 zich tot de mogelijkheden die u heeft om ook dit Samidoun-kopstuk de toegang tot Nederland te ontzeggen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u nauwkeurig inzichtelijk maken op welke termijn en op welke manier u uitvoering gaat geven aan de motie-Diederik van Dijk/Eerdmans6 over organisaties als Samidoun op de nationale sanctielijst terrorisme en in het CTER-register plaatsen?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft, conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)10 toegezegd in gesprek te gaan met het Openbaar Ministerie en de AIVD over hoe zij om kunnen gaan met deze en soortgelijke organisaties. Vanzelfsprekend kunnen in de openbaarheid geen uitspraken worden gedaan over de onderzoeken en werkwijze van de AIVD. Het is van belang om te benadrukken dat het aan het Openbaar Ministerie en de AIVD zelf is om hier een afweging in te maken.
Het gesprek met het Openbaar Ministerie heeft op vrijdag 29 november plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie gaf daarbij aan geen aanknopingspunten te hebben voor strafrechtelijke verdenkingen ten aanzien van Samidoun in Nederland.