Demonstraties bij abortusklinieken |
|
Songül Mutluer (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de rondgang van de Nederlandse Vereniging van abortusartsen onder abortusartsen over de demonstraties bij klinieken, waaruit blijkt dat abortusartsen voorstander zijn van een landelijk demonstratieverbod? Zo ja, wat vindt u van deze sterke en gedeelde wens van abortusartsen voor een landelijk demonstratieverbod?1
Ik heb begrepen dat abortusartsen voorstander zijn van dergelijke maatregelen. Laat ik vooropstellen dat ik sta voor de keuzevrijheid van vrouwen. Ik acht daarnaast het grondrecht op demonstratie een groot goed. Ik ga graag in gesprek met abortusklinieken en het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) over de ervaren problemen en mogelijke oplossingsrichtingen. Zie verder de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Bent u zich ervan bewust dat de intimidatie en emotionele schade die vrouwen ondergaan door de demonstraties bij abortusklinieken al lange tijd speelt, en dat de lokale maatregelen, voor zover die getroffen zijn, het probleem nog niet hebben opgelost?
Demonstraties voor en tegen abortus zijn van alle tijden. Demonstraties van groeperingen die tegen abortus zijn, vinden ook plaats in de nabije omgeving van een abortuskliniek. Als een ongewenst zwangere vrouw een abortuskliniek bezoekt en zij aangesproken wordt door demonstranten, kan dit zeker intimiderend overkomen.
Vanuit de Tweede Kamer zijn over dit onderwerp meermaals vragen gesteld aan mijn ambtsvoorganger. In eerdere commissiebrieven en de beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat het op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) aan de burgemeester is om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden.2, 3, 4, 5, 6, 7 Omdat de vrijheid van demonstreren en de vrijheid van meningsuiting fundamentele grondrechten zijn, is het uitgangspunt dat de burgemeester zich zoveel mogelijk moet inspannen om demonstraties te faciliteren en te beschermen. Het uitgangspunt daarbij is ook dat de lokale overheid haar best moet doen een protest toe te staan daar waar de doelgroep dat protest kan horen en zien.
Uit mijn recente uitvraag (mei 2022) bij gemeenten blijkt niet dat er een toename is van demonstraties bij abortusklinieken. In veel gemeenten worden voorschriften opgelegd aan demonstranten. Het gaat dan meestal om het aanwijzen van een specifieke plek waar demonstranten mogen staan, op enige afstand van de kliniek. Onlangs is in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een onderzoek naar demonstratie en vergaderingsrechtelijke vraagstukken uitgevoerd.8 In dit onderzoek worden ook voorbeelden van lokale maatregelen bij abortusklinieken besproken. Uit het onderzoek blijkt dat de situaties rond demonstraties bij abortusklinieken erg complex zijn, met sterk verdeelde meningen en tegenovergestelde belangen en rechten.
Wat vindt u van het feit dat deze demonstraties nu al jarenlang plaatsvinden en dat lokale maatregelen de negatieve gevolgen voor vrouwen nog niet of onvoldoende hebben weggenomen?
Demonstreren mag, maar het intimideren van mensen die bij een abortuskliniek komen met een belangrijke hulpvraag, is niet toegestaan. Ik keur dat ten zeerste af. Als een vrouw een abortuskliniek bezoekt, staat zij voor een besluit dat een grote impact kan hebben. Ik kan mij goed voorstellen dat deze vrouwen en hun partners of naasten graag in rust de kliniek binnengaan. Zij zullen daarbij geen behoefte hebben aan ongevraagd advies, laat staan aan misleidende boodschappen van individuele demonstranten.
De inhoud van een demonstratie mag voor de overheid echter nooit een reden zijn om beperkingen op te leggen of een verbod af te kondigen. Ook meningsuitingen die choqueren of als storend worden ervaren verdienen bescherming. Volgens de Grondwet heeft in Nederland niemand voorafgaand toestemming nodig om gedachten en gevoelens te openbaren, dat zou neerkomen op censuur. De burgemeester kan daarom geen beperkingen opleggen op basis van de inhoud van een demonstratie of een meningsuiting. Op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) kan de burgemeester wel op een aantal andere niet-inhoudelijke gronden beperkingen stellen, aanwijzingen geven of in het uiterste geval een demonstratie verbieden of beëindigen. In 2021 is een expertmeeting door de VNG georganiseerd, waarna er een factsheet9 gepubliceerd is met enkele adviezen die gemeenten in de praktijk kunnen toepassen.
Ik heb van gemeenten en abortusklinieken niet gehoord dat zich nieuwe ontwikkelingen of problemen voordoen. Indien getroffen maatregelen binnen een gemeente niet zouden voldoen, is het aan de gemeenteraad om de burgemeester om verantwoording te vragen. Het treffen van maatregelen is dus een lokale aangelegenheid, en het is aan de politie en het Openbaar Ministerie (OM) om te handhaven. Eerder hebben gemeenten laten weten binnen de mogelijkheden van de Wom voldoende ruimte te hebben om demonstraties in goede banen te leiden. Ik blijf uiteraard in contact met gemeenten. Ook ga ik, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, graag in gesprek met abortusklinieken en het NGvA, onder andere om te horen of er gevallen zijn waarin (nog) geen passende oplossingen zijn gevonden. Als daar aanleiding toe is, zal ik in overleg treden met mijn collega’s van het Ministerie van BZK en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV).
Deelt u de mening dat iedere dag dat vrouwen door demonstranten misleid worden door feitelijk onjuiste informatie, en emotioneel belast worden door meningen en kwalificaties waar zij niet op zitten te wachten, een dag te veel is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat elke gemeente zijn eigen regels erop nahoudt, omdat daardoor de ene gemeente wel een bufferzone hanteert en de andere gemeente niet?
Nee. Demonstraties, waaronder dus ook anti-abortus demonstraties, kunnen niet allemaal op één lijn worden gesteld. Het is aan de burgemeester om te beoordelen of maatregelen of voorschriften bij een demonstratie noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn. De burgemeester maakt die beoordeling op basis van de relevante feiten en plaatselijke omstandigheden. Dat betekent dat er verschillen kunnen zijn tussen gemeenten en tussen de voorschriften die gemeenten stellen aan demonstraties. Uit mijn uitvraag bij gemeenten blijkt bijvoorbeeld dat de lokale ruimtelijke ordening implicaties heeft voor de voorschriften. Onder meer de beperkte ruimte rondom een kliniek kan voor de burgemeester meespelen bij de overweging om demonstranten bijvoorbeeld een demonstratievak toe te wijzen aan de overkant van de straat. Daarbij geldt dat het kader voor eventuele voorschriften, de Wom, in iedere gemeente gelijk is.
Wat vindt u ervan dat in die gemeentes die een bufferzone kennen, onvoldoende wordt gehandhaafd zodat vrouwen alsnog lastig worden gevallen? Welke acties gaat u daarop ondernemen?
Zoals mijn voorganger eerder aan uw Kamer heeft laten weten10, is het strafbaar om een niet vooraf aangemelde of een door de burgemeester verboden demonstratie te houden en om te handelen in strijd met een door de burgemeester voor een demonstratie gesteld(e) voorschrift, beperking, aanwijzing of opdracht (artikel 11 Wom). Ook stellen diverse algemene plaatselijke verordeningen (APV’s) het strafbaar om zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen of zich onnodig op te dringen. Iedereen die kennis heeft van een (vermeend) strafbaar feit kan aangifte doen bij de politie. De politie, het OM en uiteindelijk de strafrechter zullen van geval tot geval moeten beoordelen of een concrete gedraging strafbaar is. Ik zal in mijn gesprek met abortusklinieken en het NGvA vragen naar de ervaringen met (vermeende) strafbare feiten en lokale handhaving. Het demonstratierecht is geen vrijbrief voor wetsovertredingen. Bij het uitoefenen van het demonstratierecht dient het demonstratiekarakter en daarmee de collectieve meningsuiting voorop te staan. De wijze van handhaving in concrete situaties en de daarbij in te zetten middelen is maatwerk en wordt lokaal bepaald. Het lokale gezag heeft beoordelingsruimte bij handhaving.
Wat vindt u van het landelijk demonstratieverbod bij abortusklinieken dat Spanje kent? Welke voordelen en nadelen ziet u daarin voor Nederland?
Het demonstratierecht en de vrijheid van meningsuiting zijn niet alleen op nationaal niveau, maar ook internationaal stevig verankerd, zoals in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Andere (ons omringende) landen, waaronder Spanje, zijn daarmee ook internationaalrechtelijk gebonden aan de vergaande bescherming die het demonstratierecht en het recht op vrije meningsuiting genieten. Daaruit vloeit onder meer voort dat de overheid haar best moet doen een protest toe te staan daar waar de doelgroep dit kan horen en zien. Deze bescherming geldt ook voor protesten of betogingen waarbij beledigende, verwerpelijke of zelfs choquerende uitingen worden gedaan. Voor het overige geldt dat andere landen binnen de bandbreedte van het internationale recht de vrijheid hebben om eigen keuzes te maken die aansluiten bij hun eigen rechtscultuur. Die keuzes zijn soms (sterk) historisch bepaald en niet zomaar te vergelijken met of te kopiëren naar een ander land.
Hoe wilt u de problemen die de demonstranten veroorzaken voor vrouwen oplossen? Waarom denkt u dat het voortzetten van het beleid van uw voorganger, dat op veel plekken niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, nu wél tot het gewenste resultaat zal leiden?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Kunt u deze vragen uiterlijk op uiterlijk 1 juni 2022 beantwoorden, zodat de Kamer de antwoorden kan betrekken bij het commissiedebat Medische ethiek?
Ja.
Het tekort aan forensisch artsen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «GGD: tekort forensisch artsen leidt tot «onaanvaardbare gevolgen»»?1
Ja.
Kunt u uitsluiten dat door het tekort aan forensisch artsen sporen van misdrijven niet ontdekt worden waardoor die misdrijven zelf onbekend blijven of waardoor misdrijven niet opgelost worden? Zo ja, waarom kunt u dit uitsluiten? Zo nee, deelt u dan de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Het is zeer ernstig dat het sporenonderzoek voor de opsporing en vervolging van misdrijven onder druk staat door het tekort aan forensische artsen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld geldt dit in het bijzonder voor de kwetsbare groep van slachtoffers van zedenmisdrijven en kindermishandeling2 en bij de lijkschouw.3 Het vinden van oplossingen voor het capaciteitstekort heeft daarom de hoogste prioriteit van mij en mijn collega’s van VWS en BZK. Tot nu toe is het steeds gelukt om een tijdelijke oplossing te vinden en zo de gevolgen van dit capaciteitstekort in de praktijk beperkt te houden. Maatregelen om het capaciteitstekort structureel het hoofd te bieden zien op instroom en behoud van forensisch artsen en op de organisatie van de dienstverlening. Daarnaast worden mogelijkheden van taakherschikking in de forensische geneeskunde onderzocht in pilots bij de GGD-en.4
Deelt u de mening dat er door een ernstig tekort aan forensische artsen bij de GGD een zeer zorgelijke situatie voor slachtoffers van zedenmisdrijven en kindermishandeling is ontstaan? Zo ja, waaruit bestaan uw zorgen en wat neemt u zich voor om blijvend verbetering voor verbetering te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u naar de situatie die geschetst wordt door de 25 GGD-directeuren over de ontstane situatie omtrent de beperkte inzet van forensische artsen die nu keuzes moeten maken tussen bijvoorbeeld een lijkschouwing of een letselonderzoek? Hoe bent u van plan om dit probleem structureel aan te pakken?
De GGD-en, het Forensisch Medisch Genootschap, het NFI en samenwerkende organisaties als de Forensische Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR) en het landelijk onderzoeks- en expertisebureau FMO (LOEF) spannen zich in om het hoofd te kunnen bieden aan dilemma’s die ontstaan door het capaciteitstekort. Naast de noodmaatregel voor lijkschouw, waarbij basisartsen onder voorwaarden in een aantal specifieke gevallen lijkschouw kunnen uitvoeren, wordt er waar mogelijk tussen de regio’s samengewerkt en bijstand verleend. Zie voorts het antwoord op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat de nood te hoog is om nog lang na te denken over de oplossingen daarvan? Zo ja, bent u bereid het Nederlands Forensisch Instituut en de GGD-instellingen al op korte termijn 20 miljoen euro per jaar extra te geven zodat zij in staat worden gesteld om met structurele oplossingen van de geschetste problemen te komen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, wat gaat u dan wel doen om deze zeer schrijnende situatie op te lossen?
De nood in de forensische geneeskunde is hoog. Er zijn maatregelen aangekondigd om de forensische geneeskunde te versterken en een sterkere positie op de arbeidsmarkt te geven. Het capaciteitstekort zal echter ook met structurele investeringen niet van de ene op de andere dag zijn opgelost. Niet in de laatste plaats omdat er sprake is van een algehele arbeidsmarktkrapte. Op de kortere termijn zullen initiatieven als taakherschikking en bovenregionale samenwerking een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het capaciteitsprobleem. Ik heb hierover nauw overleg met mijn collega’s van VWS en BZK. Ik verwijs uw Kamer voor nadere informatie naar de antwoorden op vragen van de leden Van de Hil en Michon-Derkzen.5
Het bericht ‘Nauwere samenwerking tussen Nederlandse en Marokkaanse politie’ |
|
Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nauwere samenwerking tussen Nederlandse en Marokkaanse politie»?1
Ja.
Op welk moment was u voornemens de Kamer te informeren over deze vergaande samenwerking tussen de Nederlandse en Marokkaanse politie?
Marokko is een belangrijk partnerland in de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, hieronder valt ook het opsporen en ontnemen van illegaal verkregen vermogen. In de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer d.d. 14 december 2021 inzake Marokko is aangegeven dat wordt gestreefd naar versterking van de politiesamenwerking met Marokko. Middels het eerste halfjaarbericht Politie 2022 is uw Kamer nader geïnformeerd over de stand van zaken van de samenwerking tussen Nederland en de Marokkaanse politie.2
Waarom bent u overgegaan tot deze vergaande samenwerking voordat u middels de beantwoording van de gestelde vragen in het kader van het schriftelijk overleg over de brede relatie met Marokko van 19 januari jl. verantwoording heeft afgelegd aan de Kamer?2 Wanneer worden deze vragen eindelijk beantwoord?
Het bezoek van de korpschef aan Marokko stond in het teken van nadere kennismaking, het aanhalen van de relaties en het bespreken van de wederzijdse belangen in betere samenwerking om georganiseerde criminaliteit te bestrijden. De antwoorden op het schriftelijk overleg over de brede relatie met Marokko zijn op 11 mei aan de Kamer verzonden4. Hierin zijn ook nog de uitkomsten meegenomen van het gesprek dat de Minister van Buitenlandse Zaken had met zijn collegaminister in de marge van de Anti ISIS Coalitie Ministeriele.
Is dit besluit een opmaat naar een uitleveringsverdrag tussen Nederland en Marokko? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hierbij naar de Kamerbrief van 14 december 2021 en het antwoord 31 op de Reactie op verzoek van de commissie Buitenlandse Zaken over de brede relatie met Marokko (ref. nr. Kamerstuk 35 925 V, nr. 61).
In deze Kamerbrief is het bilateraal actieplan toegelicht, dat op 8 juli 2021 door Nederland en Marokko op hoogambtelijk niveau is ondertekend. In het Actieplan is afgesproken te starten met gesprekken om de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag te verkennen. Zowel Nederland als Marokko hebben baat bij goede samenwerking op het gebied van rechtshulp, justitiële samenwerking en dus ook uitlevering.
Internationale samenwerking is essentieel bij de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit. Om deze reden is er reeds een verdrag voor wederzijdse rechtshulp en een verdrag op het gebied van overdracht van gevonniste personen (WOTS) gesloten met Marokko. De verkenning van de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag past bij een voortgaande ontwikkeling van de strafrechtelijke samenwerking met Marokko. De gesprekken omtrent samenwerking op justitieel niveau, en de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag, moeten nog plaatsvinden.
Bent u zich ervan bewust dat aangezien Marokko eerder al blijk heeft gegeven achter mensenrechtenactivisten en politieke tegenstanders (o.a. van de Hirak-beweging) in het buitenland aan te gaan, het besluit tot vergaande samenwerking tussen de politiediensten tot angst leidt onder politieke tegenstanders in Nederland? Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot vergaande samenwerking?
Voor het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit, drugshandel, terrorisme en extremisme dient er sprake te zijn van goede samenwerking. Nederland houdt zich in deze samenwerkingsverbanden aan de geldende nationale en internationale wetgeving en kaders waar het bijvoorbeeld uitwisseling van informatie betreft. Het kabinet staat voor het beschermen van de rechten van iedereen in Nederland.
Bent u zich ervan bewust dat de Marokkaanse politiediensten zich in het verleden onder andere schuldig hebben gemaakt aan martelingen in de gevangenissen van leden van de Hirak-beweging?3? Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot deze vergaande samenwerking?
Ik ben bekend met de berichtgeving van Human Rights Watch waar u naar verwijst. Anders dan informatie van Human Rights Watch over deze vermeende martelingen en mediaberichten beschik ik niet over eigenstandige informatie die de berichtgeving bevestigd, het is aan de Marokkaanse autoriteiten zelf om hier onderzoek naar te doen.
Nederland heeft belang bij een goede samenwerking met de Marokkaanse politie gezien het belang dat wij hechten aan het gezamenlijk optreden tegen grensoverschrijdende criminaliteit en bijvoorbeeld de aanpak van drugshandel, terrorisme en extremisme.
Bent u zich ervan bewust dat dhr. Abdellatif Hammouchi tevens de baas is van de Marokkaanse inlichtingendienst en geheime politie, die in het verleden onder andere is beschuldigd van intimidatie van kritische journalisten door middel van de inzet van het spywareprogramma Pegasus?4 Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot vergaande samenwerking?
De manier waarop de hacksoftware volgens mediaberichtgeving wordt ingezet, namelijk het onrechtmatig afluisteren van advocaten, politici, mensenrechtenverdedigers en journalisten, acht het kabinet onaanvaardbaar, zoals ook aangegeven in eerdere reactie op Kamervragen.7
Risicoprofilering door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «IND registreerde afkomst voor risicoprofilering»?1
Ja.
Vanaf welk jaar heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de afkomst van het bestuur van bedrijven geregistreerd in risicoprofielen en tot wanneer is daarmee doorgegaan?
Van 2014 tot en met mei 2021.
Waarom is alsnog gestart met dit model gezien het gegeven dat toen het systeem werd ontwikkeld in 2011 al duidelijk was dat er problemen waren? Wie heeft destijds dat besluit genomen? Was u daarvan op de hoogte?
Nederland kent een snelle, efficiënte en toegankelijke procedure om toegang te verlenen aan onder andere kennismigranten. Die procedure staat open voor bedrijven die door de IND als referent zijn erkend, en aldus beoordeeld zijn als betrouwbare partner. Indien een bedrijf of organisatie het erkend referentschap heeft verkregen, worden aanvragen van individuele kennismigranten die zij in Nederland willen laten werken in beginsel binnen twee weken afgehandeld, zonder indiening van onderliggende stukken. De procedure wordt zeer gewaardeerd, door zowel bedrijven als kennismigranten. Erkend referenten hebben naast rechten ook plichten. De IND heeft de wettelijke taak erop toe te zien dat die plichten worden nageleefd. Daarnaast gelden de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op grond van de kennismigrantenregeling. Erkend referenten zien er grotendeels op toe dat aan die voorwaarden wordt voldaan. Ook dit controleert de IND.
Om de beschikbare capaciteit voor controle en handhaving gericht in te kunnen zetten, is vanaf 2014 tot mei 2021 een risicomodel erkend referenten gebruikt. Het besluit om met het risicomodel te gaan werken kwam voort uit de behoefte om een inschatting te kunnen maken bij welke bedrijven een verhoogd risico lag op niet-naleving van relevante regelgeving. En om de mogelijkheid die de Wet modern migratiebeleid biedt – een aanvraag om een verblijfsvergunning volledig te toetsen indien dit nodig wordt geacht – zo efficiënt mogelijk te kunnen inzetten. Ik was niet op de hoogte van het gebruik van dit model. Uit de Wob-stukken is niet te herleiden of/ in welke mate de IND en het Bestuursdepartement van het Ministerie van JenV hierover destijds contact hebben gehad.
Een hoge risicoscore had gevolgen voor de behandeling van de erkend referent en diens verblijfsaanvragen. Een hoog risicopercentage betekende in de praktijk dat de medewerkers de status van het erkend referentschap of individuele verblijfsaanvragen scherper beoordeelden, bijvoorbeeld door het opvragen van aanvullende documentatie. Het risicomodel bevatte alleen kenmerken van bedrijven, niet van personen. Het risico werd bepaald aan de hand van vier indicatoren in een algoritme: de omvang van het bedrijf, het type branche, het al dan niet in bezit zijn van een website en het al dan niet in het bezit zijn van een bedrijfspand. De uitkomst van het algoritme werd beoordeeld door een IND-medewerker. Het ging dus niet om een uitsluitend geautomatiseerd risicomodel.
Naast de vier indicatoren die het algoritme vormden en bepalend waren voor de risicoscore van de erkend referent, waren er overige indicatoren die werden opgeslagen voor mogelijk toekomstige analyses.2 Destijds was het idee dat het algoritme mogelijk ooit aangepast zou kunnen worden op basis van de overige indicatoren. In de praktijk blijkt dat er nooit een aanpassing van het algoritme heeft plaatsgevonden.
Eén van die indicatoren, die wel werd geregistreerd maar niet werd gebruikt, was de samenstelling van het bedrijfsbestuur. Daarbij kon gekozen worden uit: «Nederlands», «Westers», «niet-Westers», of «een combinatie van deze drie». «Bestuurd door een rechtspersoon» en «niet te achterhalen» waren ook keuzemogelijkheden. De afkomst van individuele bestuursleden is nooit geregistreerd.
In hoeverre heeft de afkomst van bestuurders een rol gespeeld bij het beoordelen van verblijfsvergunningen?
Afkomst van de bestuursleden van een bedrijf heeft geen enkele rol gespeeld in het risicomodel, noch bij de totstandkoming van de risicoscore. De digitale risicoscore werd bepaald aan de hand van vier indicatoren. Afkomst van het bedrijfsbestuur zat daar niet bij, en is evenmin op andere manieren bij de totstandkoming van de risicoscore betrokken. Bij toezicht en handhaving werd dus niet gekeken naar de nationaliteit van de bestuurders.
Waar was de gedachte dat een niet-westerse achtergrond een grotere neiging tot regelovertreding geeft op gebaseerd?
Deze indicator is destijds vastgesteld door de IND op basis van de onjuiste aanname dat in bepaalde regio’s van de wereld er een andere kijk is hoe om te gaan met wettelijke bepalingen en dat hierdoor bestuurders uit een bepaald geboorteland eerder overgaan tot het overtreden van regels. Op basis van de beschikbare informatie, die ook met het besluit van 18 maart 2022 op het Wob-verzoek van Argos3 openbaar is geworden, is niet te achterhalen of er een specifieke aanleiding of concrete casus is geweest om deze indicator op te voeren. De IND is in mei 2021 gestopt met deze registratie.
Deelt u de de mening dat het registreren van de afkomst van bestuurders in het risicomodel «feitelijk etnisch profileren behelst, althans leidt tot discriminatoire bejegening van mensen, louter vanwege afkomst, terwijl daarvoor een deugdelijke onderbouwing ontbreekt»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik wil voorop stellen dat het registreren van de afkomst van het bedrijfsbestuur niet had mogen gebeuren. Er had daarnaast sneller opvolging gegeven moeten worden aan een interne notitie van de afdeling Juridische Zaken van de IND, die in 2017 adviseerde met het risicomodel te stoppen en daarbij expliciet in ging op de indicator bestuurssamenstelling. In mei 2021 is de IND daadwerkelijk gestopt met de registratie van de indicator samenstelling bestuur. Destijds werd te weinig urgentie gevoeld om uitvoering te geven aan dit advies, omdat er in praktijk niet met deze indicator werd gewerkt. Het stoppen met het risicomodel is mede ingegeven door extra alertheid en urgentie naar aanleiding van de aanscherping van AVG-vereisten en de uitkomsten van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag. Ook was er een intern onderzoek naar de technische aspecten van het model, dat bijdroeg aan de beslissing om te stoppen. Er was in 2021 geen aanleiding om hier breed over te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen en dus niet raakte aan de aanvragen van de klant.
Het is belangrijk te vermelden dat de IND zich bewust is geworden dat deze registratie niet had mogen plaatsvinden en het mogelijk gebruik van de gegevens, had kunnen leiden tot discriminatie. De IND heeft de gegevens niet gebruikt voor het algoritme van het risicomodel en de registratie heeft niet geleid tot het afwijzen van aanvragen en daarmee ook niet tot een discriminerende bejegening of behandeling van mensen. Maar dat doet niets af van het feit dat de IND deze informatie niet had moeten registreren. Ik betreur dat dit toch is gebeurd.
De IND kijkt op dit moment extra kritisch naar zijn processen. De IND wil lessen trekken uit het verleden om het in de toekomst beter te doen. Deze verbeterslag is reeds door de IND ingezet en er wordt nu, in het kader van het programma Informatie Gestuurd Werken, gewerkt aan een nieuw risicomodel. Op dit moment wordt het model door TNO onderzocht op mogelijke bias. De privacy office en interne auditdienst van de IND zijn bij de ontwikkeling van het model betrokken. Nadat het onderzoek van TNO is afgerond, verwacht de IND het risicomodel te kunnen gaan toepassen. TNO zal blijven monitoren op mogelijk ongewenste bias tijdens het gebruik van dit model.
Waarom zijn de indicatoren die werden gebruikt voor de opstelling van een risico-score nooit gevalideerd of geëvalueerd?
Er is geen onderzoek gedaan naar de nadelige effecten van de vier indicatoren voor geprofileerde bedrijven, omdat die effecten relatief klein zijn. Daarbij is van belang te vermelden dat 99% van de aanvragen om een verblijfsvergunning als kennismigrant wordt ingewilligd.
Waarom is de IND hiermee doorgegaan ondanks de conclusies die de afdeling Juridische Zaken van de IND trok in juni 2017 dat dit feitelijk etnisch profileren behelst? Wie heeft besloten door te gaan met het registreren van afkomst? Was u daarvan op de hoogte?
Zie antwoord vraag 6.
Waren er geen interne mechanismen bij de IND om dit systeem te stoppen en zijn die er inmiddels wel om te voorkomen dat de IND ook op andere manieren aan etnisch profileren doet?
Zie antwoord vraag 6.
Wist u dat de IND jarenlang de afkomst van het bestuur van duizenden bedrijven heeft geregistreerd in risicoprofielen om fraude tegen te gaan. Zo ja, waarom kwam deze informatie pas boven water na een WOB-verzoek van Argos en het Internationale onderzoek collectief Lighthouse Reports? Zo nee, had u dit niet moeten weten en waarom wel of niet?
Het Wob-verzoek dat Argos op 5 augustus 2021 heeft ingediend heeft ertoe geleid dat de IND transparant heeft gecommuniceerd over het gebruikte risicomodel en de registratie van samenstelling van het bedrijfsbestuur. Het risicomodel erkend referenten was een intern hulpmiddel voor de IND om een inschatting te kunnen maken bij welke bedrijven een verhoogd risico lag op niet-naleving van relevante regelgeving. Sinds mei 2021 wordt er niet meer met dit risicomodel gewerkt. Destijds was vanuit de IND geen reden om hierover naar buiten toe te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen, er zijn geen aanvragen op grond van dit model afgewezen. Ik was niet op de hoogte van dit model.
De IND is in mei 2021 gestopt met het gebruik van het risicomodel, en daarmee ook met het registreren van de samenstelling van het bedrijfsbestuur. Er is in het kader van de uitvoering van moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s.4 (hierna Motie#21) melding gedaan van het risicomodel en de betreffende verandering van werkwijze bij de Minister van Justitie en Veiligheid. Met het aannemen van deze moties heeft de Kamer het kabinet verzocht om te inventariseren waar afkomstgerelateerde persoonsgegevens worden gebruikt. Doel is om discriminatie te voorkomen door het onrechtmatig en oneigenlijk gebruik tegen te gaan van afkomstgerelateerde gegevens in risico-modellen, -profielen en verwerkingen van systemen en processen. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert de Kamer voor het zomerreces over de resultaten van de uitvoering van de Motie#21.
Wat zal er gebeuren met de informatie die onrechtmatig is verkregen en momenteel volgens de Archiefwet wordt bewaard?
Met de stopzetting van het risicomodel erkend referenten in mei 2021 wordt ook de samenstelling van het bedrijfsbestuur niet meer geregistreerd. De geregistreerde gegevens zijn niet meer toegankelijk voor IND-medewerkers en verwijzingen naar het risicomodel in bijvoorbeeld procesbeschrijvingen en documenten in de IND-systemen worden verwijderd. De IND kan het risicomodel, en hiermee ook de gegevens over de samenstelling van het bedrijfsbestuur, niet volledig verwijderen omdat in de op de Archiefwet gebaseerde selectielijst5 bepaald is dat de formele bewaartermijn voor dit risicomodel 50 jaar is.
De bescherming van LHBTI+’ers |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «COC vraagt Minister Yeşilgöz om maatregelen tegen discriminerend geweld»?1 en herinnert u zich het door vele lijsttrekkers ondertekende Regenboogakkoord?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat zeven op de tien LHBTI-personen in hun leven te maken krijgen met fysiek of verbaal geweld om wie ze zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Ja, die mening deel ik. Het is van groot belang dat iedereen veilig zichzelf kan zijn in onze maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit, genderexpressie, gerichtheid of welke grond dan ook. Geweld richting iemand om wie diegene is, zowel fysiek als verbaal, is absoluut ontoelaatbaar. Ik zet mij, samen met het kabinet, sterk in om dit te voorkomen en te bestraffen.
Het kabinet blijft werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTI-gemeenschap. Het Regenboogakkoord noemt belangrijke maatregelen om de emancipatie en veiligheid van LHBTI-personen te bevorderen. Zoals in het Coalitieakkoord beschreven, voert het kabinet dit akkoord zorgvuldig uit met (initiatief)wetgeving en beleid.
Daarnaast bevat het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 verschillende initiatieven die zich specifiek richten op de vergroting van de veiligheid van LHBTI-personen. Dit actieplan is een gezamenlijke inspanning van mijn ministerie, het Ministerie van OCW en de G4-gemeenten. Ook wordt op korte termijn een onderzoek gestart met als hoofddoel het in kaart brengen van de aard en omvang van geweld tegen LHBTI-personen en inzicht verwerven in het type daders dat bij dit geweld betrokken is. Hierbij betrek ik de Minister van OCW. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik begin 2023. Ik ga ervan uit dat deze kennis ook kan bijdragen aan verder beleid en initiatieven gericht op het tegengaan van geweld tegen LHBTI-personen.
Daarnaast is er voor de komende vier jaar een bedrag van 2 miljoen voor de politie vrijgemaakt om geweld tegen LHBTI-personen tegen te gaan. Op dit moment wordt verkend op welke manier deze middelen kunnen worden ingezet om expertise te vergroten en goede werkwijzen uit te dragen, onder andere door middel van praktijkgericht of wetenschappelijk onderzoek. Hierover vindt ook afstemming plaats met het COC.
Kunt u per jaar aangeven hoeveel aangiftes of meldingen van discriminatie van LHBTI-personen er gedurende de afgelopen tien jaar zijn gedaan? Hoe komt het dat er relatief weinig veroordelingen per jaar zijn?
In onderstaande tabellen is het aantal meldingen van antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en discriminatie-incidenten3 van de politie weergegeven. Het betreft meldingen en discriminatie-incidenten op de gronden seksuele gerichtheid en geslacht, waarbij bij de tweede grond specifiek is aangegeven hoeveel meldingen er waren van en discriminatie-incidenten gericht waren tegen transgenderpersonen. Discriminatie van transgenderpersonen wordt zowel bij de ADV’s als bij de politie onder de grond geslacht geregistreerd.
244
1.403
202
1.574
380
1.295
195
954
193
1.505
377
1.603
256
1.981
279
2.106
Niet beschikbaar
68 (onduidelijk hoeveel gericht op transgender personen)
400 (waarvan 10% gericht tegen transgender personen)
55 (25 gericht op transgender personen)
403 (waarvan ruim 10% gericht tegen transgender personen)
44 (25 daarvan waren gericht op transgender personen)
477 (waarvan 10% gericht tegen transgender personen)
27 (20 daarvan waren gericht op transgender personen)
466 (waarvan 78 meldingen van discriminatie van transgender personen)
28 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
515 (waarvan 92 meldingen van discriminatie van transgender personen)
38 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
453 (waarvan 99 meldingen van discriminatie van transgender personen)
41 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
395 (waarvan 78 meldingen van discriminatie van transgender personen)
53 (waarvan de meeste betrekking hebben op discriminatie van transgender personen)
Bovenstaande cijfers zijn beschikbaar vanaf 2014, en komen voort uit de jaarlijkse cijferrapportages «Discriminatiecijfers». In deze rapporten worden onder andere de cijfers van de politie, de ADV’s, het Meldpunt internetdiscriminatie en het College voor de Rechten van de Mens meegenomen. Op 24 mei j.l. zijn de discriminatiecijfers over 2021 door de Minister van BZK aan uw Kamer aangeboden.
De bovengenoemde cijfers zien op zowel meldingen als aangiften van discriminatie. Bij een ADV kan alleen melding worden gedaan van discriminatie. Bij de politie kan (al dan niet begeleid vanuit een ADV) zowel melding als aangifte worden gedaan van discriminatie. Als de betrokkene c.q. het slachtoffer vervolging wenst, ligt aangifte voor de hand. De politie neemt deze aangifte dan in beginsel op en in behandeling.
Het aantal veroordelingen houdt dus enig verband met het aantal aangiften. Het aantal veroordelingen kan echter niet zonder meer uit de registratiesystemen van de rechtspraak worden gehaald: daar waar specifieke discriminatiefeiten4 op artikel zijn te achterhalen, geldt dat niet voor de zogenoemde commune feiten met een discriminatieaspect5.
Bij die feiten is in de afdoening weliswaar rekening gehouden met dit aspect in de afdoening (en strafeis), maar uit de systemen van de rechtspraak valt niet af te leiden of er daarmee ook rekening is gehouden in de strafoplegging.
Het aantal veroordelingen van discriminatiezaken is een stuk minder hoog dan het aantal meldingen of aangiften van discriminatie. Dit kent een aantal verklaringen. Allereerst heeft het ermee te maken dat niet alle strafbare discriminatie in beeld komt bij justitie. Dit kan onder meer verklaard worden doordat niet in alle gevallen aangifte of melding wordt gedaan door het slachtoffer. Er zijn ook gevallen waarbij er wel aangifte wordt gedaan bij de politie, maar dat er bijvoorbeeld geen verdachte wordt gevonden of dat er sprake is van onvoldoende bewijs. Verder is het belangrijk te benoemen dat het OM, in samenspraak met de ketenpartijen, kijkt naar een effectieve en betekenisvolle afdoening van de zaak. Op basis van dat criterium kan ook gekozen worden voor een andere afdoening, bijvoorbeeld het starten van een mediation traject of het voeren van stopgesprekken met daders. Daarnaast geldt dat het aantal veroordelingen alleen achterhaald kan worden bij de specifieke discriminatiefeiten, aangezien het discriminatieaspect niet in de tenlastelegging hoeft te worden opgenomen.
Deelt u de mening dat door in elke politie-eenheid in Nederland discriminatierechercheurs aan te stellen er een grotere aangiftebereidheid ontstaat en meer verdachten van discriminatiezaken kunnen worden opgespoord? Zo ja, hoe gaat u voor deze rechercheurs zorgen? Zo nee, waarom niet?
De politie ziet de aanpak van discriminatie als een generieke taak die in elke eenheid door alle basisteams uitgevoerd wordt. Een belangrijke ontwikkeling is de pilot voor de aanpak van discriminatie waarbinnen ook discriminatierechercheurs worden ingezet. Zij zullen onderdeel gaan uitmaken van het Expertise Centrum Aanpak-Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat is opgericht. Het centrum zal expertise ontwikkelen en delen over de opvolging van meldingen en aangiftes op discriminatiegebied in den brede. De aanname is dat een betere herkenning en behandeling van discriminatie-incidenten ook zal leiden tot een grotere aangiftebereidheid omdat het slachtoffer toenemend vertrouwen zal hebben in een goede afhandeling van de aangifte door de politie en het OM. De werving van vier discriminatierechercheurs vindt op dit moment plaats. De verwachting is dat de discriminatierechercheurs rond de zomer zullen starten.
Deelt u de mening dat de LHBTI-politieteams van Roze in Blauw geprofessionaliseerd moeten worden in de zin dat voor deze agenten meer tijd en geld beschikbaar komt? Hoe gaat u gevolg geven aan het voornemen uit het Coalitieakkoord het politie netwerk «roze in blauw» te versterken?
Roze in Blauw is een netwerk van politiemedewerkers die zelf deel uitmaken van de LHBTI+ gemeenschap en hun kennis vrijwillig tijdens werktijd delen met politie collega’s die daar behoefte aan hebben. Per eenheid verschilt de tijd die zij hieraan binnen hun bestaande politiewerkzaamheden kunnen besteden. Het netwerk Roze is blauw valt onder het brede Netwerk Divers Vakmanschap (NDV), dat een belangrijke pijler is binnen Politie voor Iedereen. Het is de inzet dat het NDV verder wordt geprofessionaliseerd. Conform hetgeen benoemd in het Coalitieakkoord (en het Regenboogakkoord) wordt het netwerk Roze in Blauw, als onderdeel van het NDV, de komende jaren versterkt door onder andere het netwerk uit te bouwen en beter te faciliteren.
Dit wordt onder andere gedaan door het verbeteren van de overdracht van LHBTQI+ kennis in de politieorganisatie. Vanuit de motie Hermans d.d. 13 oktober 2021 is voor de aanpak van discriminatie en geweld tegen LHBTIQ+ burgers de komende 4 jaar 2 miljoen per jaar ter beschikking gesteld.
Wat is uw mening over het voorstel van wet van de leden Buitenweg en Segers tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van het discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond?
Het genoemde initiatiefvoorstel, dat voor advies is voorgelegd aan de Raad van State, strekt ertoe een verhoogd strafmaximum te introduceren voor elk strafbaar feit dat met een discriminatoir oogmerk is begaan. Dit voorstel geeft nader richting aan het Regenboogakkoord, waarin wordt opgeroepen tot invoering van hogere strafmaxima bij haatmisdrijven. De uitvoering van dit akkoord is onderdeel van het Coalitieakkoord 2021–2025. Eerder heeft mijn ambtsvoorganger in zijn beleidsreactie op rechtsvergelijkend WODC-onderzoek al aangegeven dat de introductie van een verhoogd strafmaximum bij haatmisdrijven belangrijke voordelen oplevert, waaronder het duidelijke signaal van de wetgever dat bij haatmisdrijven een hogere straf passend is.6 Ook ik zie de voordelen van zo’n wettelijke verankering. Voor de precieze uitwerking van een verhoogd strafmaximum bij haatmisdrijven kijkt het kabinet met grote belangstelling uit naar het initiatiefvoorstel van uw Kamer. Het kabinet zal, zoals gebruikelijk, bij de mondelinge behandeling van het initiatiefwetsvoorstel in de Tweede Kamer zijn standpunt kenbaar maken.
Deelt u de mening dat op korte termijn een verbod op niet-noodzakelijke medische behandelingen van intersekse personen zonder hun toestemming moet komen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een voorstel daartoe verwachten? Zo nee, waarom niet?
De Minister van VWS hanteert het uitgangspunt dat een medisch oordeel over ingrepen bij Differences of Sex Developments (DSD)-kinderen altijd aan de medische professionals is. Beslissingen over operatief ingrijpen worden binnen een multidisciplinair team individueel zorgvuldig afgewogen en zijn soms medisch noodzakelijk. Er bestaat een multidisciplinaire professionele richtlijn Diagnostiek bij Disorders/Differences of Sex Development (DSD).
Deze is ontwikkeld op initiatief van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in samenwerking met o.a. kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica en klinisch genetici.
Doel van de richtlijn is het optimaliseren van verantwoorde diagnostiek bij DSD. Op dit moment is de Minister van VWS in gesprek over de totstandkoming van een multidisciplinaire kwaliteitsstandaard met zowel generieke als ook conditie-specifieke modules voor de behandeling van personen met een DSD/intersekse conditie. Zie ook het antwoord op een eerdere commissiebrief7 en Kamervragen8.
Het bericht dat er steeds meer zedenzaken op de plank belanden |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steeds meer zedenzaken belanden op de plank» en herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen van het lid Kuiken over de toen al blijvende achterstand bij het behandelen van ernstige zedendelicten?1 2
Ja.
Wist u eerder dan uit de berichtgeving bij Nieuwsuur dat de afspraken met de politie en het Openbaar Ministerie (OM) ten aanzien van de doorlooptijden weer niet gehaald zouden worden? Zo ja, wanneer wist u dit, hoe heeft u toen gereageerd en wat heeft u toen gedaan? Zo nee, waarom houdt u dan geen vinger aan de pols bij een dergelijk ernstig probleem dat al jaren bekend is en waarbij al jaren verbetering wordt beloofd?
In antwoord op schriftelijke vragen gesteld in aanloop naar het begrotingsdebat van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) heeft mijn ambtsvoorganger op 17 november 2021 uw Kamer ingelicht over de stand van zaken van de doorlooptijden op de professionele ketennormen op zeden in de strafrechtketen. In deze beantwoording is gemeld dat de doorlooptijden niet gehaald zouden worden.3 Zedenzaken vormen voor het Bestuurlijk Ketenberaad een van de zeven geprioriteerde zaakstromen, waarvan de doorlooptijden uitgebreid worden gemonitord. Het Bestuurlijk Ketenberaad is het strategisch beraad waar ketenorganisaties in de strafrechtketen en het Ministerie van JenV afspraken maken over de samenwerking en de prestaties van de strafrechtketen. De belangrijkste strafrechtketenpartners in het Bestuurlijk Ketenberaad zijn het OM, de politie, de zittende magistratuur (ZM) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). De professionele ketennormen op zeden zijn door het OM, politie en ZM in goed onderling overleg tot stand gekomen en in 2019 in het Bestuurlijk Ketenberaad vastgesteld. Toch constateer ik dat, ondanks de verbetermaatregelen uit de afgelopen jaren, de professionele ketennormen de laatste jaren niet worden gehaald. Dit betreur ik ten zeerste en noopt tot actie. Zoals ik uw Kamer heb medegedeeld in mijn brief van 4 april jl. en ook heb besproken tijdens het commissiedebat over seksueel geweld en kindermisbruik op 6 april jl. heb ik op 25 april jl. met het Bestuurlijk Ketenberaad gesproken om concrete afspraken te maken over een hernieuwde aanpak voor de verbetering van de doorlooptijden in zedenzaken. Ik geef daarmee ook uitvoering aan de motie die de leden Van Nispen, Kuik, Bikker en Westerveld eerder indienden over het verbeteren van doorlooptijden in zedenzaken.4 Zoals ik in het Commissiedebat seksueel misbruik heb toegezegd zal ik uw Kamer in mei separaat informeren over de concrete afspraken.
Deelt u de mening dat het feit dat zedenzaken te lang op de plank blijven liggen de animo om aangifte te doen bij slachtoffers zal kunnen verminderen omdat zij er geen vertrouwen meer in hebben dat hun zaak adequaat behandeld zal gaan worden? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat de aangiftebereidheid tenminste op peil blijft? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers van seksuele misdrijven hebben recht op bescherming. Een zorgvuldige en voortvarende behandeling van hun strafzaak maakt hiervan onderdeel uit. Om die reden heb ik op 25 april jl. samen met het OM, de politie en het Zittende Magistratuur afspraken gemaakt om de doorlooptijden te verbeteren, ook vanuit de overtuiging dat een vlotte behandeling van de zaak de aangiftebereid in het algemeen ten goede komt. In mei 2022 zal ik uw Kamer nader op de hoogte brengen van deze afspraken.
Tegelijkertijd is het voor de kwaliteit van de opsporing van belang dat in het onderzoek niet alleen de snelheid maar ook de zorgvuldigheid voorop staat. Daar zijn naar mijn mening de slachtoffers het meest mee gebaat. In complexe zaken kan het zo om die reden zijn dat meer tijd nodig is dan de professionele ketennormen voorschrijven om een zaak «rond te krijgen». Dit is vanwege het tijdsverloop belastend voor de betrokkenen, maar soms voor de kwaliteit van het onderzoek – en de haalbaarheid daarvan – wel essentieel. Randvoorwaarde is daarbij wel dat slachtoffers goed geïnformeerd worden. Gedurende het onderzoek wordt het slachtoffer daarom op vaste momenten door de politie op de hoogte gehouden van het verloop van de zaak. De politie zorgt er ook voor dat één zedenrechercheur het vaste aanspreekpunt is voor het slachtoffer.
Wat betekent het voor slachtoffers van zedenmisdrijven als zij geconfronteerd worden met het feit dat hun zaak zeer lang op de plank blijft liggen? Deelt u de mening dat dit hun slachtofferschap alleen maar kan vergroten?
Ik ben mij er zeer van bewust dat zedenzaken ingrijpend zijn voor slachtoffers en andere betrokkenen. Er is vaak sprake van een traumatische ervaring voor een slachtoffer. De politie en het OM werken daarom hard aan het verminderen van de werkvoorraad en het verkorten van de doorlooptijden.
Onnodige vertraging in opsporingszaken moet zoveel mogelijk voorkomen worden: zedenzaken moeten zo snel mogelijk worden onderzocht. Dit komt zowel de opsporing als de verwerking van de gebeurtenissen door slachtoffers ten goede. Het is daarnaast van groot belang dat slachtofferrechten worden gerespecteerd in de fase van onderzoek en opsporing. Het belang van slachtoffers staat immers voorop. De belangen van slachtoffers wegen dan ook zwaar mee bij de afweging of en zo ja, hoe in een zedenzaak strafrechtelijk opgetreden moet worden.
Deelt u de mening dat slachtoffers die lang moeten wachten voordat hun zaak wordt opgepakt in ieder geval uitleg daarover moeten krijgen en perspectief op de afhandeling van hun zaak moet worden geboden? Zo ja, gebeurt dat altijd en op welke wijze worden zij geïnformeerd? Wordt daarbij aandacht geschonken aan begeleiding van die slachtoffers en op welke wijze? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel uw mening dat het van groot belang is dat slachtoffers die een aangifte hebben gedaan door de politie worden geïnformeerd over het verloop van hun zaak. In het verbeterplan bejegening en doorlooptijden van de politie is voorgesteld om meer maatwerk te bieden in het proces van melding en aangifte doen. Het ene slachtoffer weet bij de melding bijvoorbeeld al dat hij of zij aangifte wil doen, terwijl het andere slachtoffer dat juist niet wil, twijfelt of eerst nog vragen heeft. Dat betekent dat informatie op een passende manier wordt aangeboden.
In een informatief gesprek dat de politie met de aangever voert komen de rechten en plichten van het slachtoffer aan bod. Ook wordt het slachtoffer in dit gesprek geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening door andere instanties dan de politie. Ook buiten het informatief gesprek kunnen slachtoffers geïnformeerd worden over hun rechten en plichten. Gedurende het onderzoek wordt het slachtoffer op vaste momenten door de politie op de hoogte gehouden van het verloop van de zaak. De politie zorgt ervoor dat één zedenrechercheur het vaste aanspreekpunt is voor het slachtoffer.
De politie is altijd op zoek naar verbeteringen in het contact met het slachtoffer. De politie heeft recent een werkinstructie voor de zedenrechercheurs gemaakt waarin vaste contactmomenten met slachtoffers zijn vastgesteld. Het is van belang dat informatie voor slachtoffers vindbaar is, laagdrempelig wordt aangeboden en aansluit bij de informatiebehoefte. De werkinstructie stelt ook dat er altijd minimaal één zedenrechercheur aanspreekbaar dient te zijn over de voortgang van de zaak. Hiermee wordt recht gedaan aan de motie-Michon-Derkzen en Mutluer5 waarin de regering wordt verzocht ervoor te zorgen dat het slachtoffer van een zedenmisdrijf dan wel seksueel geweld bij de start van de strafzaak altijd en direct een vast aanspreekpunt heeft bij de politie dan wel het Openbaar Ministerie, en gedurende de strafzaak de voor het slachtoffer relevante informatie altijd ontvangt.
Deelt u de mening dat doordat mogelijke daders te lang buiten schot van politie en OM kunnen blijven, het niet uitgesloten is dat zij daardoor meer slachtoffers kunnen maken? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, hoe kunt u dat uitsluiten?
Het is nooit helemaal uit te sluiten dat mogelijke daders die te lang buiten schot blijven meer slachtoffers maken. Het OM en de politie streven bij hun eerste beoordeling van de aangifte een goede inschatting van de zedenzaak en het vervolg te maken, zodat zoveel als mogelijk wordt beperkt dat iemand meer slachtoffers kan maken. Bij de beoordeling van zedenzaken gaat het dan onder andere om het doen van strafrechtelijk onderzoek, de inzet van opsporingsbevoegdheden of het opleggen van strafvorderlijke dwangmiddelen, zoals voorlopige hechtenis.
Is de opleiding van zedenrechercheurs inmiddels van 30 naar 22 weken verkort? Zo ja, heeft dit tot een vergroting van het aantal zedenrechercheurs geleid? Hoeveel zedenrechercheurs meer betreft het? In welke mate heeft dit invloed gehad op de doorlooptijden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de opleiding van de zedenrechercheurs is verkort van 30 naar 22 weken. Zedenrechercheurs zijn hierdoor eerder volledig inzetbaar omdat ze sneller hun opleiding hebben afgerond. Een rechercheur is volledig inzetbaar als de opleiding is afgerond en de rechercheur door deze afronding van de opleiding is gecertificeerd. Er is op dit moment echter nog geen verband tussen een kortere opleiding en meer zedenrechercheurs. Er moeten namelijk eerst zedenrechercheurs geworven worden en dat staat los van de opleiding. De politie werkt daarnaast aan het wegwerken van de achterstanden door de inzet van rechercheurs uit andere teams dan de zedenteams en de bijstand die de Koninklijke Marechaussee bij de zedenzaken levert.
Hoeveel zedenrechercheurs zijn er aangesteld met de naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 35300, nr. 11) extra vrijgemaakte middelen van structureel 15 miljoen euro? Is uw eerdere verwachting dat er in 2021 in totaal 30,5 fte zouden worden geworven uitgekomen? Zo nee, waarom niet en hoeveel fte is dan wel geworven?
De politie werkt aan een structurele uitbreiding van de zedenteams (n.a.v. de motie-Klaver c.s.) door een gefaseerde uitbreiding van totaal ca. 113 fte bij de zedenteams, intelligence, digitale-recherche, forensische opsporing en zedendocenten bij de Politieacademie. Eind 2023 is deze uitbreiding van de capaciteit van de politie naar verwachting afgerond. In tabel hieronder geef ik u inzicht in precieze uitvoering van de motie-Klaver c.s.:
Functie
Geworven
Aangesteld
Totaal fte
eind 2023
Zedenrechercheur
44,5
40,5
60
Intelligence
6
6
10
Digitale recherche
9,9
9,9
20
Forensische opsporing
20
20
20
Zedendocenten
3
3
3
Waar in de keten van politie en OM zit het grootste knelpunt ten aanzien de te lange doorlooptijden? Wat wordt er gedaan om de doorlooptijden bij het OM te verkorten?
Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 april jl. heb geschreven en zoals met de Kamer besproken tijdens het commissiedebat over seksueel geweld en kindermisbruik op 6 april jl., heb ik op 25 april jl. met onder andere het OM, de politie en het ZM gesproken over het nemen van concrete stappen om de doorlooptijden te verbeteren. Een eenduidige oorzaak of eenduidig knelpunt ten aanzien van de doorlooptijden op zeden bij het OM, de politie en de Zittende Magistratuur bestaat niet. De oorzaken verschillen namelijk per organisatie en per regio. Het gesprek met het OM, de politie en de Zittende Magistratuur heb ik gebruikt om meer zicht te krijgen op de oorzaken, zodat deze organisaties snel aan de slag kunnen met het verbeteren van de doorlooptijden. Ik zal uw Kamer zoals gezegd in mei 2022 op de hoogte stellen van de afspraken die ik met het OM, de politie en de Zittende Magistratuur heb gemaakt.
Ook is het van belang aan te geven dat politie en OM in alle zaken – en dat geldt zeker ook voor zedenzaken – streven naar een zorgvuldig, kwalitatief hoogstaand opsporingsonderzoek en vervolgingstraject. Snelheid is daarbij van belang, maar dit mag nooit ten koste gaan van de kwaliteit van het onderzoek naar een zedendelict. Zedenzaken zijn bij uitstek vrijwel altijd juridisch complex en bevatten in de meeste gevallen grote gevoeligheden. Zo kan er bijvoorbeeld sprake zijn van kwesties die (mogelijk) spelen binnen familieverband waarbij het – om de veiligheid van het slachtoffer en andere betrokkenen te waarborgen – van groot belang is dat alle beschikbare contextinformatie wordt verzameld, onderzocht en meegewogen in de afdoeningsbeslissing. Deze complexiteit kan leiden tot langere doorlooptijden, maar de gebruikte tijd is in voorkomende gevallen wel nodig om tot een kwalitatief goed onderzoek te komen dat recht doet aan alle betrokkenen. Het is daarom van belang dat het OM en de politie het slachtoffer tijdig en zorgvuldig op de hoogte houden van het verloop van de zaak en zoveel mogelijk meenemen in de beslissingen die tijdens het onderzoek worden genomen.
Het OM-project «Verbetering doorlooptijden zeden» is recent afgerond. Naar aanleiding van dit project is een aantal randvoorwaarden en succesfactoren geformuleerd op grond waarvan (beter) gestuurd kan worden op de doorlooptijden en die uiteindelijk kunnen worden verbeterd. Dit betrof met name ICT-aanpassingen (denk aan het laten aansluiten van het politieregistratiesysteem op het OM-registratiesysteem en het inrichten van een sturingssysteem waarin zedenzaken geregistreerd en gevolgd kunnen worden), maar ook het aanscherpen van bestaande en het maken van extra afspraken met de rechtbanken over de planning van zedenzaken. Ook zijn nadere samenwerkingsafspraken gemaakt met de politie over het maken van inhaalslagen op de voorraad zedenzaken. De verbetering van de doorlooptijden in zedenzaken is door het OM landelijk als prioriteit benoemd.
Kunt u inmiddels wel aangeven wat de gemiddelde doorlooptijd van verkrachtingszaken is gerekend vanaf het moment van aangifte tot het beslissen over al dan niet vervolgen? Zo ja, wat zijn die looptijden dan? Zo nee, waarom niet?
De afspraken over de ketennorm zeden voor de politie zijn gemaakt over het totaal aantal aangiftes over de seksuele misdrijven. Om voorgaande reden zijn er geen betrouwbare cijfers over de doorlooptijden van specifiek verkrachtingszaken beschikbaar.
Deelt u de mening dat er bij opsporing en vervolging van zedenzaken voorrang zou moeten worden gegeven aan de meest ernstige zedenzaken? Zo ja, gebeurt dat ook en hoe wordt die prioritering gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Alle aangiften waarin melding wordt gemaakt van een (mogelijk) zedendelict, worden door politie en OM in behandeling genomen. In principe gebeurt het oppakken van zaken op volgorde van binnenkomst. Soms wordt een bepaalde zaak met voorrang behandeld. Dat kan zijn vanwege de ernst van het delict, maar het prioriteren van zaken is van meer factoren afhankelijk. Spoedhandelingen (handelingen die direct moeten worden uitgevoerd om strafrechtelijk waarde op te leveren) worden altijd direct verricht in zedenzaken.
Grensoverschrijdend gedrag bij de politie |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pesterijen, discriminatie en intimidatie komen binnen de politie bovengemiddeld vaak voor. «Het is helaas menselijk gedrag»» en de Medewerkersmonitor van de politie?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat, hoewel de indicatoren voor grensoverschrijdend gedrag (pesten, ongewenste seksuele aandacht, discriminatie, intimidatie en lichamelijk geweld) gunstiger afsteken ten opzichte van de vorige medewerkersmonitor, er nog steeds sprake is van veel te hoge cijfers?
Goed politiewerk vraagt om een veilige en inclusieve werkomgeving waarin verschillen worden erkend en gewaardeerd. Waar mensen werken worden fouten gemaakt waarvan door de organisatie geleerd moet worden. De monitoring van de werkbeleving van medewerkers vormt hierbij een waardevol hulpmiddel. De monitor geeft inzicht in de risico’s die het politiewerk met zich meebrengt op het gebied van psychosociale arbeidsbelasting en de wijze waarop medewerkers hun werk ervaren.
De resultaten van de laatste medewerkersmonitor leiden nog niet tot tevredenheid. Dit heeft de korpsleiding in het interview waarnaar wordt verwezen ook aangegeven. De politie scoort met het aantal gerapporteerde grensoverschrijdende omgangsvormen gemiddeld hoger dan de gemiddelde beroepsbevolking. Het rapport laat wel een positiever beeld zien dan de vorige meting uit 2016/2018 voor wat betreft het aantal gerapporteerde gevallen van grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast ervaren politiemensen over het algemeen minder werkstress, wordt er meer steun en hulp vanuit de organisatie ervaren en blijkt het gemeten werkplezier hoger ten opzichte van eerdere metingen.3
Deelt u de mening van de genoemde plaatsvervangend korpschef dat er bij sommige teams zoveel pesterijen en intimidaties plaatsvinden dat je er «bijna een schaamtegevoel» van krijgt?
Mede gelet op de context waarin politiemedewerkers dagelijks hun werk verrichten en de hoge eisen die wij vanuit de samenleving aan hen stellen, vind ik het belangrijk om te blijven inzetten op maatregelen ter bevordering van het welzijn van medewerkers en het creëren van een veilig en inclusief werkklimaat. Dit vergt tijd en de resultaten van de medewerkersmonitor laten zien dat de tot nog toe geleverde inspanningen, onder andere in het kader van Politie voor Iedereen, vooruitgang laten zien op een aantal gebieden. De korpsleiding heeft al aangegeven de inspanningen verder voort te zetten. Ik spreek regelmatig met de korpschef over de voortgang van de genoemde maatregelen.
De politie heeft mij gemeld dat er niet één duidelijke oorzaak te benoemen is waarom grensoverschrijdend gedrag in sommige teams vaker voorkomt dan bij andere teams. Gedrag van politiemensen onderling is onder andere afhankelijk van de teamsamenstelling, de inhoud en impact van het werk, de psychosociale arbeidsbelasting binnen het team, de grootte van de teams waar leidinggevenden zorg voor dragen (span of care) en zijn of haar ervaring. De plaatsvervangend korpschef heeft aangegeven dat de span of care van leidinggevenden aandacht behoeft. Veel leidinggevenden geven momenteel leiding aan grote teams, wat kan knellen met de noodzaak om op de werkvloer voldoende tijd en aandacht te geven aan contact en verbinding met medewerkers en het gesprek over de manier waarop zij de spanning van hun werk kunnen kwijtraken voor ze weer naar buiten gaan.
Daarnaast heeft de politie zelf een nadere analyse gemaakt van de cijfers uit de laatste en voorgaande medewerkersmonitor(en). Deze analyse is openbaar4 en laat zien dat functies die meer in contact staan met de burger ook meer te maken hebben met grensoverschrijdende omgangsvormen onderling. De onderliggende redenen van de bovengenoemde analyse zijn nog niet bekend. Hier zal door de politie nog verder naar worden gekeken. Zie tevens het antwoord op vragen 5 en 6.
Waarom is er bij sommige teams meer sprake van grensoverschrijdend gedrag dan bij andere teams?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u het feit dat deze cijfers bij de politie veel hoger zijn dan gemiddeld bij de Nederlandse beroepsbevolking?
De politie is een organisatie met een specifieke taak en kan niet zonder meer worden vergeleken met andere beroepsgroepen of de gemiddelde beroepsbevolking. De politie staat midden in de samenleving en politiemedewerkers maken elkaar vanwege de aard van hun werk, mee in allerlei – soms gevaarlijke of impactvolle – omstandigheden. Uit eerder onderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar de cultuur binnen de politie5 blijkt dat deze vormen van gevaar van buiten zorgen voor een sterke interne verbondenheid en onderlinge collegialiteit. Het werk brengt met zich mee dat politiemensen elkaar nodig hebben om risico’s of schokkende ervaringen op te vangen. Keerzijde hiervan is dat er soms terughoudendheid bestaat om elkaar aan te spreken op gedrag. Uit de laatste monitor blijkt dat de politie op grensoverschrijdende gedragsvormen zoals ongewenste seksuele aandacht, discriminatie, intimidatie, lichamelijk geweld en dan met name pesten gemiddeld hoger scoort in percentage dan het gemiddelde van de Nederlandse beroepsbevolking. Alhoewel er sprake is van een positiever beeld dan naar voren kwam uit de meting uit 2016/2018 geven de scores uit de laatste medewerkersmonitor aanleiding om de inspanningen ter bevordering van een veilig en inclusief werkklimaat onverminderd voort te zetten.
Uit de resultaten blijkt daarnaast dat politiemedewerkers een hogere mentale belasting ervaren in vergelijking met eerdere metingen en minder autonomie ervaren om zelf te bepalen hoe ze hun werk doen. De hoge roosterdruk in veel teams is hier waarschijnlijk een belangrijke oorzaak van. Aandacht voor de medewerker is van groot belang en leidinggevenden vervullen hierbij een sleutelrol. Zij hebben namelijk oog voor verschillen binnen hun team en faciliteren het gesprek over deze weerbarstige thema’s en worden hierin geëquipeerd en gefaciliteerd in tijd en ondersteuning. De inspanningen van de politie op het gebied van leiderschap en cultuur zullen naar verwachting bijdragen aan een veilig en inclusief werkklimaat en het ongewenste gedrag verder verlagen.
Is er onderzoek gedaan naar de oorzaken van het grensoverschrijdend gedrag bij specifiek de politie waaronder de door de plaatsvervangend korpschef genoemde mogelijke verklaringen zoals de hogere mentale druk die politiemedewerkers ervaren, de «familiecultuur», de grootte van de teams, het capaciteitstekort bij de politie, te weinig aandacht bij leidinggevenden voor deze problematiek? Zo ja, wat is de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, acht u het nodig dat daar onafhankelijk onderzoek naar wordt gedaan en hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het zorgelijk blijft dat veel politiemensen weliswaar grensoverschrijdend gedrag ervaren maar een groot deel daar geen melding van doet? Zo ja, wat gaat de politie doen om te zorgen voor een hogere meldingsbereidheid? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De korpschef en ik hechten veel waarde aan een veilige en inclusieve politieorganisatie waarin zoveel als mogelijk wordt gedaan om ongewenst gedrag door medewerkers te voorkomen en waarin ongewenst gedrag wordt gemeld. Door ongewenst gedrag te melden draagt de medewerker bij aan het onthullen of in de toekomst voorkomen van dit gedrag, waardoor deze een belangrijke bijdrage levert aan de veiligheid in teams en het welzijn van alle medewerkers. De korpsleiding heeft haar zorg uitgesproken over het feit dat medewerkers grensoverschrijdend gedrag niet altijd bespreken. Met de korpsleiding ben ik van mening dat er altijd aandacht moet zijn voor het feit dat grensoverschrijdend gedrag voorkomt – ook als medewerkers hiervan geen melding maken.
Medewerkers die grensoverschrijdend gedrag meemaken willen dat het gedrag stopt maar zijn niet altijd uit op een disciplinair middel om dit te bereiken. Het is daarom belangrijk dat medewerkers weten op welke manieren ze een melding kunnen maken.
In eerste instantie kunnen medewerkers terecht bij hun eigen leidinggevende en/of de politiechef van hun eenheid. De politie heeft daarnaast een uitgebreid netwerk van vertrouwenspersonen, waarmee geborgd is dat iedere medewerker die een melding van omgangsvormen aan de orde wil stellen dat altijd veilig, beschermd en indien gewenst anoniem kan doen. Naast vertrouwenspersonen voor een interne melding kan men ook terecht bij het loket bedrijfsmaatschappelijk werk c.q. Veilig en Gezond Werken (VGW), de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), het Landelijk meldpunt misstanden en de Klachtencommissie Omgangsvormen en sociale veiligheid. Tot slot kunnen (oud-)medewerkers en diens familieleden zich sinds 2 maart 2020 ook wenden tot de Ombudsfunctionaris politie om (anoniem) melding te doen op het gebied van gezondheid, integriteit en sociale veiligheid. Deze functionaris heeft een signaalfunctie naar de korpschef, is onafhankelijk, onpartijdig, aan niemand ondergeschikt en heeft toegang tot alle delen van de politieorganisatie, inclusief de Politieacademie. Over haar bevindingen publiceert de Ombudsfunctionaris politie een jaarverslag.6
De politie werkt momenteel aan het toegankelijker en inzichtelijker maken van deze loketten voor het doen van meldingen en/of voor het inroepen van hulp. Deze aandacht blijkt op dit moment ook nodig te zijn omdat zowel medewerkers als leidinggevenden hun weg nog onvoldoende weten te vinden.
Welke mogelijkheden bestaan er bij de politie om melding van grensoverschrijdend gedrag te doen? Bestaat er een meldpunt waar desnoods anoniem gemeld kan worden?
Zie antwoord vraag 7.
Is er een onafhankelijke instantie waar melding kan worden gemaakt en die onderzoek kan verrichten naar grensoverschrijdend gedrag bij de politie? Zo ja, welke instantie is dat dan? Zo nee, acht een dergelijke instantie wenselijk?
Zie antwoord vraag 7.
Acht u het nodig dat de politie meer externe expertise gaat gebruiken om mee te helpen bij het nadenken over het bestrijden van grensoverschrijdend gedrag binnen de politie? Zo ja, waar denkt u dan aan? Zo nee, waarom niet?
De politie vindt het belangrijk om te leren van situaties die verbetering nodig hebben en maakt hierbij gebruik van verschillende expertises, waaronder op het gebied van teamontwikkeling en persoonlijke ontwikkeling. Ik zie dat de inspanningen die de politie tot nu toe heeft gedaan merkbare positieve effecten hebben en vind het inzetten van meer externe expertise daarom op dit moment niet noodzakelijk. De politie zal haar inzet voortzetten en waar nodig verbeteren. Daarbij heeft zij aandacht voor de ondersteuning en training van leidinggevenden om grensoverschrijdend gedrag te bespreken en aan te pakken. De informatie uit bijvoorbeeld de medewerkersmonitor of andere instrumenten wordt daarbij ook gebruikt.
In de eenheden zijn meerdere dialooggesprekken gehouden om te verkennen op welke manier de politieorganisatie kan omgaan met meldingen van discriminerend gedrag door medewerkers. De korpsleiding krijgt voor de zomer 2022 advies over vervolgstappen die helpen om te zorgen voor een betere opvolging van normoverschrijdend gedrag bij racisme en discriminatie. Deze vervolgstappen worden waar mogelijk verbonden aan andere lopende ontwikkelingen op het gebied van het verbeteren van het disciplinaire proces en het toegankelijker maken van loketten waar medewerkers meldingen kunnen doen of hulp kunnen inroepen. Ook de Raad van Advies en Inspiratie met externe deskundigen op het gebied van diversiteit en inclusie, die adviseert over de ontwikkeling en voortgang van Politie voor Iedereen, wordt betrokken bij de vervolgstappen die de korpsleiding na de dialoogsessies overweegt. De korpsleiding zal mij nader informeren over de maatregelen die zij verder neemt. Ik streef ernaar uw Kamer hierover te informeren in het najaar.
Wanneer worden de regels over racisme duidelijk en gaat ervoor gezorgd worden dat er na een melding altijd een onderzoek plaatsvindt en een disciplinair traject wordt opgestart?
De norm is helder: discriminatie en racisme zijn niet toegestaan, ook niet binnen de politie. Als een politiemedewerker deze norm overschrijdt, zijn er zoals beschreven in het antwoord op vragen 7, 8 en 9 verschillende manieren om dit te melden. Door de politie wordt ingezet op het helder communiceren over en handhaven van deze norm. Dit is van groot belang om de meldingsbereidheid te vergroten.
Het bevoegd gezag kan de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten de opdracht geven een disciplinair onderzoek in te stellen. Zodra het disciplinaire onderzoek is afgerond gaat het onderzoeksdossier naar het bevoegd gezag en een arbeidsjurist. De arbeidsjurist stelt een advies op voor het bevoegd gezag over het (eventueel) gepleegde plichtsverzuim en de daarbij behorende disciplinaire maatregel.
Daarnaast geeft de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening politieambtenaren (AGFA) in gevallen waarbij de vrijheid van meningsuiting in het geding is haar advies over de voorgenomen sanctie. Dit zijn belangrijke reeds bestaande waarborgen voor zorgvuldigheid van disciplinaire trajecten.
Het uitsluitbeleid van Jehovah’s Getuigen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het uitsluitbeleid van Jehovah’s Getuigen in Nederland en de petitie «Bestraf het Sociaal Doodverklaren bij de Jehovah’s Getuigen» die op 8 maart 2022 is aangeboden aan de Tweede Kamer?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving en ook met de petitie «Bestraf het Sociaal Doodverklaren bij de Jehovah’s Getuigen» die door uw vaste Kamercommissie is doorgestuurd.
Hoe beoordeelt u het uitsluitbeleid van de Jehovah’s Getuigen en de psychische schade die dit beleid kan veroorzaken?
Ik kan mij voorstellen dat de behandeling van mensen die uittreden uit de gemeenschap kwetsend en beschadigend is voor de mensen die dit overkomt en dat de slachtoffers ervan psychische schade ondervinden.
Is er onderzoek gedaan naar de consequenties van dit beleid op de levens van leden en ex-leden van de gemeenschap? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Momenteel ben ik de mogelijkheden voor onderzoek aan het verkennen. Voor het CD Slachtofferbeleid van 1 juni a.s. stuur ik uw Kamer mijn reactie op de petitie «Bestraf het Sociaal Doodverklaren bij de Jehovah’s Getuigen» en de geschetste problematiek. In deze reactie zal ik ingaan op de gevolgen van «shunning» voor slachtoffers, de maatregelen die andere landen treffen tegen het uitsluitbeleid van Jehovah’s Getuigen en de mogelijkheden om slachtoffers te beschermen en op te vangen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met zowel leden als ex-leden van de Jehovah’s Getuigen over de gevolgen van het uitsluitbeleid dat binnen de gemeenschap wordt gehanteerd?
Medewerkers van mijn ministerie hebben reeds contact opgenomen met een mede-initiatiefnemer van het Dutch Committee Against JW’s Shunning: Now is the time. Er is afgesproken dat er nog een gesprek zal volgen met enkele leden van het Comité. In dit gesprek zal worden bezien waar de zorg- en hulpbehoeften van ex-leden van de Jehovah’s Getuigen liggen. Vervolgens zal ik bekijken of, door wie en op welke wijze deze groep verder kan worden geholpen. Over de voortgang van dit gesprek zal ik uw Kamer informeren.
Wat zijn de wettelijke mogelijkheden in Nederland waarmee dit uitsluitbeleid een halt toe te roepen is? Welke van deze maatregelen bent u bereid te nemen om het probleem aan te pakken?
Hoewel «shunning» kwetsend en beschadigend is voor de slachtoffers, is het fenomeen als zodanig niet strafbaar gesteld. Ik heb dit eerder aan uw Kamer bericht. Bepaalde schadelijke praktijken die kunnen samenhangen met «shunning» kunnen wel via het civiele recht of het strafrecht worden aangepakt. Psychisch geweld kan vallen binnen de reikwijdte van mishandeling in de zin van het opzettelijk benadelen van de gezondheid (artikel 300 Sr), dwang (artikel 284 Sr) of bedreiging (artikel 285 Sr). Onder omstandigheden kunnen ook de delicten smaad (artikel 261), laster (artikel 262 Sr), aanzetten tot haat of discriminatie (artikel 137d Sr) en opruiing (artikel 131 Sr) in beeld komen.
Het is aan de rechter om te beoordelen of de specifieke gedragingen waarvoor het OM vervolging heeft ingesteld onder het bereik van het tenlastegelegde delict vallen. Ik volg de berichtgeving omtrent de aangifte die is gedaan door het Dutch Committee Against JW’s Shunning: Now is the time daarom nauwgezet. Op uw verzoek stuur ik voor het CD Slachtofferbeleid van 1 juni a.s. een kabinetsreactie op de petitie «Bestraf het Sociaal Doodverklaren bij de Jehovah’s Getuigen» en de geschetste problematiek.1
Bent u bekend met de maatregelen die Frankrijk, België en Noorwegen tegen dit uitsluitbeleid hebben genomen? Is het mogelijk om deze maatregelen ook in Nederland toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen heeft u tot op heden genomen om slachtoffers uit geloofsgemeenschappen te beschermen en op te vangen? Welke stappen zijn er daarnaast nog mogelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de uitkomst van het onderzoek naar het intrekken van belastingvoordelen voor Jehovah’s Getuigen dat de Minister voor Rechtsbescherming eerder heeft uitgevoerd? Bent u voornemens om deze maatregel te nemen om het probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtsvoorganger heeft op verzoek van uw Kamer de juridische mogelijkheden verkend om de ANBI-status van de gemeenschap Jehovah’s Getuigen in te trekken. Daaruit is gebleken dat de Belastingdienst niet de wettelijke bevoegdheid heeft om organisaties extra te controleren of de ANBI-status in te trekken, enkel vanwege signalen dat deze zich mogelijk bezighouden met ongewenste praktijken.
Naar aanleiding van verschillende signalen dat ANBI’s in de ogen van het Kabinet niet altijd in het algemeen belang handelen, laat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingen momenteel onderzoeken wat de juridische mogelijkheden zijn om in te grijpen bij die ANBI’s. In zijn brief van 3 december 2021 heeft hij aangegeven dat hij daartoe een commissie van deskundigen heeft ingesteld met expertise op het gebied van fiscaliteit, grondrechten en filantropie.2 De opdracht aan deze commissie is om vanuit verschillende visies en deskundigheden te beoordelen welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het algemeen nut karakter beter tot uitdrukking te laten komen. De bevindingen van de commissie worden binnenkort verwacht.