De motie-Omtzigt (Kamerstuk 36200, nr. 118) |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich de motie van het lid Omtzigt c.s. over ervoor zorgen dat energiebedrijven onder het prijsplafond een vergoeding krijgen op basis van de inkoopprijs met een kleine mark-up gebaseerd op reële kosten, die op 11 oktober 2022 met 141 stemmen voor is aangenomen?1 Kunt u aangeven hoe die wordt uitgevoerd?
Ja. Op dit moment worden gesprekken gevoerd met de energieleveranciers over hoe te komen tot een vorm van margetoetsing bij de uitvoering van de prijsplafondregeling voor 2023. Hiermee wordt invulling gegeven aan een waarborg dat er geen overwinsten plaatsvinden bij de energieleveranciers.
Herinnert u zich de motie van het lid Omtzigt c.s. over bij de uitwerking van het prijsplafond een voorstel doen voor situaties waarin er meerdere huishoudens per aansluiting zijn, die op 11 oktober 2022 met 150 stemmen voor is aangenomen?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe u deze motie over blokverwarming en andere situaties waarin er meerdere huishoudens per aansluiting zijn, gaat uitvoeren?
Een oplossing voor blokaansluitingen heeft de hoogste prioriteit van het kabinet. Zoals ook aangegeven in mijn Kamerbrief van 7 november jl. (Kamerstuk 36 200 nr. 162) wordt op dit moment onder coördinatie van de Belastingdienst hard gewerkt aan een oplossing voor blokaansluitingen.
Kunt u de uitstaande schriftelijke vragen van 17 oktober 2022 over het energieplafond en blokverwarming en van 27 oktober 2022 over de 190 euro regeling voor huishoudens in november en december 2022 per ommegaande, dus tezamen met deze schriftelijke vragen, beantwoorden?
De antwoorden op de schriftelijke vragen over de 190 euro regeling heeft u ontvangen op 10 november (Kamerstuknummer 2022D46616).
Herinnert u zich dat u per nota van wijziging ongeveer 5 miljard euro aan tijdelijke verlaging van belasting op energie in het belastingplan heeft teruggedraaid om dat geld vrij te maken voor het energieplafond?
Ja.
Herinnert u zich dat u daarmee bijvoorbeeld effectief de energiebelastingen op gas verhoogt en dat de btw op energie daardoor op 1 januari 2023 stijgt van 9 naar 21% en de heffingskorting (de belastingkorting) daardoor fors daalt op 1 januari 2023 en dat de energierekening daardoor fors stijgt?
De verlagingen zoals die in 2022 van toepassing waren worden in 2023 niet verlengd.
Wat is, indien het energieplafond niet ingaat op 1 januari 2023, uw plan B?
De intentie van het kabinet is dat het energieplafond ingaat op 1 januari 2023.
Houdt u er rekening mee de belastingpercentages op energie alsnog aan te passen in 2023 om huishoudens lucht te geven? Zo ja, is het dan wel verstandig om het belastingplan te behandelen en daarover te stemmen in de komende week? Zo nee, weet u dat zeker?
Nee, op dit moment is dat niet iets waar ik van uit ga.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 8 november om 15:00 uur beantwoorden in verband met de regeling van werkzaamheden, die om ongeveer 15:45 uur aanvangt en waarin besloten dient te worden over de debatten in de komende week?
Door de vele andere Kamervragen en debatvoorbereiding is het niet gelukt om de vagen voor 8 november te beantwoorden.
Het LSI (Landelijke Stuurgroep Interventieteams) en vele tot nu toe onuitgevoerde toezeggingen over privacy, risicoscores van heel veel burgers, onuitgevoerd onderzoek, niet opgezet toezicht en advies en (mogelijke) schending van de AVG |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de adviezen en correspondentie afkomstig van de Functionaris Gegevensbescherming Financiën (over de afgelopen vijf jaar) ter zake van de gegevensuitwisseling binnen LSI-verband?
Ja, uw Kamer is geïnformeerd over hoe de Belastingdienst de adviezen van de Functionaris Gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën oppakt1.
Zijn er Data Protection Impact Assesments (DPIA’s) van de LSI-samenwerking gedaan? Zo ja, wanneer zijn die gedaan en kunt u die aan de Kamer doen toekomen?1
In de afgelopen jaren is binnen de LSI-samenwerking veel meer aandacht en bewustzijn gekomen voor het belang van privacy. De LSI-partners werken met een blauwdruk voor de wijkgerichte aanpak. Per project dient de blauwdruk ingevuld te worden met de projectspecifieke onderdelen en kenmerken, om zo tot een op het project toegesneden verantwoording te komen. Vanwege de nagestreefde zorgvuldigheid wordt dit jaar en ook volgend jaar met de partners gewerkt aan (een) bredere DPIA(’s) die gebaseerd is/zijn op de werkprocessen zoals die gehanteerd worden binnen de LSI samenwerking. Zodra de DPIA van de LSI-samenwerking is opgeleverd zal deze aan de Kamer worden toegestuurd.
Toeslagen en de Belastingdienst nemen sinds juli 2021 niet deel aan de nieuwe projecten binnen de LSI-samenwerking. Om met de processen van de Belastingdienst te voldoen aan de vereisten van de AVG, werken de afzonderlijke partners aan een procesbeschrijving, een privacyprotocol en een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA). Zodra de Functionaris Gegevensbescherming positief heeft geadviseerd over de brede DPIA van de LSI-samenwerking zal de Belastingdienst deelnemen aan nieuwe projecten. Toeslagen heeft een DPIA ontwikkeld voor het interne LSI-proces binnen Toeslagen en gaat parallel daaraan deelname aan (nieuwe) LSI-projecten in het eerste kwartaal van 2023 heroverwegen.
Op welke wijze is geborgd dat de LSI-samenwerking AVG-proof (Algemene Verordening Gegevensbescherming) is?
De juridische grondslag voor de gegevensuitwisseling binnen LSI is gebaseerd op artikel 6, eerste lid onder e van de AVG. Gelet op het derde lid van artikel 6 AVG is dit verder geregeld in artikel 64 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bij een LSI-project betrokken partners werken conform de geldende regelgeving. Alleen gegevens die noodzakelijk en proportioneel zijn en passen bij het doel van de LSI worden uitgewisseld.
Tot op heden is gewerkt conform het LSI-convenant van 2017 in combinatie met de blauwdruk zoals deze genoemd is onder antwoord 2. Met het toegenomen bewustzijn over privacy, de technologische ontwikkelingen, en de komst van de AVG wetgeving wordt deze blauwdruk momenteel omgezet in (een) DPIA(’s) die gebaseerd is op de werkprocessen zoals deze worden gehanteerd binnen de LSI samenwerking. Privacy bewustzijn is niet statisch van aard maar onderhevig aan voortschrijdend inzicht en (externe) technologische ontwikkelingen. Dit inzicht heeft tot gevolg dat de blauwdruk wordt doorontwikkeld in een DPIA. Hiermee wordt geborgd dat verwerkingen in de LSI-samenwerking voldoen aan de waarborgen uit de AVG.
Op 1 december 2022 start de evaluatie van het LSI-convenant. In deze evaluatie wordt speciale aandacht besteed aan de gegevensuitwisseling. De verwachting is dat begin 2023 de voorstellen voor convenantwijzigingen opgeleverd worden. In dat kader zal ook een externe doorlichting met open blik plaatsvinden van het LSI-proces. Ook zullen een aantal lopende wijkgerichte projecten voor de zekerheid doorgelicht worden.
Desgewenst kan de werkwijze van LSI in een technische briefing nader worden toegelicht.
Herinnert u zich het volgende antwoord uit juni 2022?
Deze antwoorden zijn bij ons bekend en de verslagen treft u als bijlagen. Wat betreft LSI zijn alle stuurgroepverslagen bijgevoegd evenals een overzicht van LSI-projecten. Handleidingen betreffende selectiecriteria, frauderisicocriteria, risicoclassificatiemodellen of profileringscriteria zijn bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet bekend. Wel bestaat er een beschrijving van de werkwijze met LSI-signalen opgesteld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), die inzichtelijk maakt hoe wordt omgegaan met de signalen die door de LSI-partners worden ingebracht. Deze is bijgevoegd in bijlage 4.
Kunnen deze toegezegde verslagen, notulen en handleidingen en overige documenten van de LSI binnen twee weken aan de Kamer ter beschikking worden gesteld, aangezien de toezegging al zes maanden uit is? Wilt u vooral niet vergeten een volledige lijst van de interventieteams en eindrapporten te verschaffen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er reeds een opdracht verstrekt voor het in de brief d.d. 21 april 2022 aangekondigde externe onderzoek naar de omvang van het gebruik van risicoscores? Aan wie is deze opdracht verstrekt? Kunt u de afgegeven onderzoeksopdracht aan de Kamer doen toekomen?3
De opdracht van het externe onderzoek naar het breder gebruik van de risicoscores van het risicoclassificatiemodel van Toeslagen is gegund aan PricewaterhouseCoopers (PwC). Zij zijn eind oktober begonnen met het onderzoek, de verwachting is dat de resultaten in april kunnen worden opgeleverd. Bijgaand treft u de opdrachtbeschrijving, zoals opgenomen in de offerte- uitvraag.
Indien nog geen opdracht is verstrekt, wanneer zal dat dan plaatsvinden? Wat zal de onderzoeksvraag zijn? En waarom is er vertraging opgetreden?
Zie antwoord vraag 6.
Bestaat er voor (bijna) iedere burger of belastingplichtige een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling binnen de Belastingdienst?
Nee. In het toezicht voor de doelgroep particulieren door de directie Particulieren worden geen risicoclassificaties, risicoscores of vergelijkbare beoordelingen toegekend aan burgers of belastingplichtigen. Voor zover er risico-indicaties toegekend worden, zijn deze gekoppeld aan ontvangen aangiften.
De Belastingdienst kent een indeling in aandachtscategorieën voor entiteiten5. Onder entiteit wordt verstaan: een onderneming al dan niet tezamen met één of meer daarmee direct of indirect in bestuurlijk, financieel, administratief of maatschappelijk opzicht verbonden belastingplichtigen. De criteria voor de aandachtscategorieën verschillen voor de directies Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en Grote ondernemingen (GO). Voor MKB bestaan deze aandachtscategorieën uit een combinatie van risicoaspecten (fiscaal risico) en de omvang van een entiteit (fiscaal belang). Het fiscaal belang wordt uitgedrukt in de zogenaamde WOLB-som. Dit is een samenstel van de geschatte belasting op basis van winst (W) voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting, de omzet zoals aangegeven voor de omzetbelasting (O) en de loonsom (LB) van een bedrijf. Het fiscale risico bestaat uit een samenstel van de risicoaspecten zoals bijvoorbeeld, brancherisico, fiscale complexiteit, het schattingsgedrag voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. De aandachtscategorie wordt gebruikt in het kader van het toezicht voor de doelgroep ondernemingen.
De directie GO deelt organisaties op basis van hun grootte in vier categorieën in, te weten «Top 100 profit en Top 30 publiek», «Groot», «Middelgroot» en «Overig». Deze indeling en een toelichting hierop is opgenomen in de Leidraad Toezicht Grote Ondernemingen6.
De directie GO gebruikt voor grote organisaties en zeer vermogende personen een door het behandelteam opgesteld klantbeeld waarin de fiscale belangen en risico’s van de betreffende klant worden bijgehouden. Ook deze werkwijze is opgenomen in de Leidraad Toezicht Grote Ondernemingen.
Bestaat er voor (bijna) iedere burger of belastingplichtige een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling binnen overige delen van de overheid?
Om dienstverlening aan burgers te verbeteren of om toezicht gerichter in te kunnen zetten, wordt gebruik gemaakt van risicomodellering of risicomanagement. Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering van het onderzoek naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst gerelateerde indicatoren in risico-modellen o.b.v. de motie Marijnissen c.s. en Klaver c.s.7 Uw Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de inventarisaties van het Ministerie van Algemene Zaken, het Ministerie Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De overige departementen volgen eind 2022 met de rapportages aan uw Kamer8.
Voor de volledigheid heeft de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering, namens het kabinet, de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren (hierna werkagenda, ref9) aan uw Kamer gestuurd. Deze Werkagenda is de eerste stap in de invulling van de ambities van het kabinet voor de waardengedreven digitale transitie van Nederland, en in het specifieke geval met het reguleren van algoritmen binnen de overheid.
Er wordt gewerkt aan het meer inzicht geven in de totstandkoming van besluiten met behulp van algoritmen. Het kabinet gaat voor overheidsorganisaties het opstellen van een algoritmeregister verplicht stellen. Dat zal in samenhang worden bezien met komende EU-wetgeving, waaronder de AI-verordening. Met Europese en nationale wetgeving en toezicht maken we algoritmen en de toepassingen daarvan eerlijk en transparant voor burgers en bedrijven. Een eerste versie van een centraal overzicht van algoritmen gaat dit jaar nog live. Met behulp van dat register zullen de (mede)overheden gestimuleerd worden om de komende periode gefaseerd, tenminste de hoog risico algoritmen, transparant te maken. Daarnaast wordt een algoritmetoezichthouder ingericht. De algoritmetoezichthouder zal in januari 2023 van start gaan. De Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zal de Kamer nog voor de kerst laten weten hoe zij de inrichting van de algoritmetoezichthouder voor zich ziet en welke volgende stappen zij zet met het algoritmeregister.
Voor hoeveel burgers bestaat er een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling? Indien dit het geval is, op basis van welk (classificatie)model en/of criteria wordt een dergelijke beoordeling vastgesteld en door wie?
Zie antwoord vraag 9.
Bij de LSI-projecten werd gebruik gemaakt van een risicoscore voor een betrokkene. Werd alleen het Systeem Risico Indicatie (SyRi) gebruikt of waren er ook andere risicoscores? Worden deze risicoscores nog gebruikt?
Buiten SyRi (tot 2020) of voorgangers is er geen gebruik gemaakt van risicoscores binnen LSI-projecten. Op dit moment wordt er geen gebruik gemaakt van risicoscores binnen de LSI.
Het risicoclassificatiemodel diende bij Toeslagen tot medio juli 2020 als één van de elementen om een verwonderadres te selecteren in het kader van LSI-projecten, dit model is eerder aan de Tweede Kamer toegelicht middels Kamerbrieven van 26 november10 en 8 december 2021.11 Medio juli 2020 is het gebruik van het risicoclassificatiemodel stopgezet en daarmee is vanaf dat moment de risicoscore dus ook niet meer gebruikt om adressen te selecteren voor LSI gerelateerde projecten.
Door wie worden de risicoscores toegepast? Kunt u de voor risicoscores gehanteerde criteria doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Wordt er op dit moment gewerkt aan een risicoclassificatiemodel?
Op dit moment wordt er in LSI-verband niet gewerkt aan een nieuw of bestaand risicoclassificatiemodel. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 5 april 202212.
Is er zoals aangekondigd een integraal waarborgenkader ontwikkeld en kan dit met de Kamer gedeeld worden?
In de voortgangsrapportage HVB die op 30 mei jl. naar uw Kamer is gestuurd13, is aangegeven dat het waarborgenkader zich in de fase van bestuurlijke besluitvorming bevond. Dit zal zo spoedig als mogelijk aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in februari 2021 (20 maanden geleden) aan de Kamer schreef: «Zo stellen wij een Adviesraad Analytics voor de Belastingdienst aan. Dit is een onafhankelijke commissie die gevraagd en ongevraagd advies geeft over actuele vraagstukken. Het terrein waarover zij kunnen adviseren willen wij zo breed mogelijk houden, zodat zij de vrijheid voelen om waar nodig advies te geven. Ook vinden wij het belangrijk dat zij hun adviezen mededelen aan zowel de Directeur-Generaal van de Belastingdienst als de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Financiën om meer waarborgen in te bouwen. Uiteraard kunnen deze adviezen ook aan uw Kamer ter beschikking worden gesteld indien u daar prijs op stelt.»4
Ja, deze Kamerbrief is bij ons bekend.
Is de Adviescommissie Analytics, die ook daarna al vele malen is aangekondigd, intussen opgericht? Kunt u de Kamer informeren over het instellingsbesluit, de samenstelling en de uitgebrachte adviezen? Indien de commissie nog niet is opgericht, wat is dan de oorzaak van de vertraging?
De adviescommissie is nog niet opgericht. Op dit moment loopt de werving van de leden voor de commissie. Geïnteresseerden konden reageren tot 20 november 2022. Het is mijn streven de selectiegesprekken eind dit jaar af te ronden en het instellingsbesluit in februari 2023 te publiceren. Het wervingstraject duurt langer dan vooraf voorzien. Dit heeft alles te maken met de expertise die binnen de commissie wordt belegd. Wanneer de leden geworven zijn en de commissie van start kan gaan zal ik uw Kamer informeren over het instellingsbesluit en de samenstelling van de commissie.
Welke risicoprofielen zoals bedoeld in uw brief d.d. 2 september 2022 worden er op dit moment binnen de overheid, waaronder de Belastingdienst, politie, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), LSI, Criminelen Inlichtingen Eenheid (CIE) gebruikt?5
Om dienstverlening aan burgers te verbeteren of om toezicht gerichter in te kunnen zetten, is het gebruik van risicomodellering of risicomanagement in alle mogelijke processen een gemeengoed. Je wilt alleen daar een verscherpt toezicht, waar het risico (hetzij de kans, danwel de impact) groter is dat er ook iets misgaat. Het is niet nodig en niet wenselijk dat iedere burger of elk bedrijf een 100% controle krijgt.
Een uitputtend overzicht waar risicomodellering wordt gebruikt binnen de overige delen van de overheid, als ook het inzicht of en voor hoeveel burgers een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling bestaat, is er op dit moment niet. Wel wordt gewerkt aan de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risico-modellen. -profielen op basis van de motie Marijnissen c.s en Klaver c.s16 en heeft de Staatssecretaris van Digitalisering Koninkrijksrelaties, namens het kabinet, de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren (hierna werkagenda, ref17) naar de Kamer gestuurd. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Heeft u kennisgenomen dat in korte tijd zowel de Tijdelijke Signalerings Voorziening (TSV) als de voorgestelde wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terorrisme (WWFT) door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Raad van State (RvS) bekritiseerd is vanwege vergaande inbreuk op fundamentele (grond)rechten. Heeft u ook kennisgenomen van dat de Wet Gegevensverwerking door Samenwerkingsverbanden niet zonder kritiek is gebleven? Klopt het dat er ondanks het toeslagenschandaal, Fraude signalerings voorzieing (FSV)/zwarte lijsten en discriminatie binnen de Belastingdienst, er nog geen visie en een beleidsnota is over inbreuken op grondrechten?
Ik heb kennisgenomen van de adviezen die de AP en de Raad van State op verzoek hebben gegeven. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk een reactie op het advies van de AP over de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) voor het signalenproces toesturen. Al voor deze adviezen hebben de toeslagenaffaire en andere bevindingen bij de Belastingdienst geleid tot verschillende stukken waarin het kabinet zijn voorstellen voor de bescherming van de rechten van burgers heeft uiteengezet. In de reactie op het rapport Ongekend onrecht van 15 januari 2021 is het kabinet uitgebreid ingegaan op de noodzaak tot betere borging van deze rechten.
In het plan van aanpak Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) van 13 oktober 202018 en de daaropvolgende rapportages hebben de Staatssecretarissen van Financiën verscheidene stappen uiteengezet om deze rechten beter te borgen binnen de Belastingdienst. Zo heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst op 17 juni 202119 de nieuwe visie op fraudeaanpak door de Belastingdienst met uw Kamer gedeeld. Daarnaast wordt een waarborgenkader voor de risicoselectie ontwikkeld voor Belastingdienst. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 16 februari jl.20 aangaf, is het juridisch toetsingskader etnisch profileren van het College voor de Rechten van de Mens gebruikt bij de ontwikkeling daarvan. In hun reactie van 2 september jl.21 op de eerste observaties van de Inspectie belastingen, toeslagen en douane zijn de Staatssecretarissen van Financiën verder ingegaan op rechtsbescherming en de menselijke maat.
Wat is de visie en het beleid van het kabinet ter zake van het gebruik van artificial intelligence, big data, profilering, risicomodelering en het koppelen van bestanden ten behoeve van fraudebestrijding en opsporing van strafbare feiten? Indien die visie er na het aftreden van het kabinet nog niet is, wanneer komt die er dan wel?
Het Nederlandse beleid op het terrein van AI is in verschillende brieven aan de Tweede Kamer verwoord, meest recentelijk in de brieven van 7 oktober over Publieke controle op AI en de kabinetsreacties op het WRR-rapport «opgave AI» en het Rathenau onderzoek «Algoritmes Afwegen».22 Nederland zet in op AI-systemen die de mens dienen, veilig zijn en vertrouwd kunnen worden, die publieke waarden borgen en waarbij een goede rechtsbescherming verzekerd is.
Het kabinet werkt aan het implementatiekader «inzet van algoritmen» dat toe moet zien op het borgen van een verantwoorde inzet van algoritmen door overheden. Het is belangrijk dat voor overheden duidelijk is aan welke eisen ze moeten voldoen en wat van ze verwacht wordt.
Daarnaast is er Europese wetgeving in de maak die ervoor wil zorgen dat AI-systemen die op de Europese markt worden gebracht en gebruikt, veilig zijn en fundamentele rechten en waarden van de Unie respecteren. Nederland heeft een actieve rol in de onderhandelingen. Afhankelijk van de categorie waarin een AI-systeem valt, gelden zwaardere of minder zware eisen. AI-systemen die worden gebruikt ten behoeve van fraudebestrijding, toeslagen en opsporing van strafbare feiten worden in de AI-verordening als hoog-risico geclassificeerd. Op aandringen van Nederland vallen hier ook systemen onder die de legitimiteit van ontvangers van toeslagen controleren. Dit betekent dat dergelijke systemen moeten voldoen aan de eisen die in de verordening worden gesteld en een conformiteitsbeoordeling moeten ondergaan. Hoog-risico AI-systemen moeten bijvoorbeeld worden gecontroleerd op data, er moet een risicoanalyse worden uitgevoerd en er moet sprake zijn van menselijke tussenkomst bij de inzet van deze systemen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord. Helaas is het niet gelukt dit binnen de termijn van 3 weken te doen.
Onderzoek naar financiële transacties van/naar Stichting Open Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het bestaan en hebt u kennisgenomen van de inhoud van een onderzoeksrapport van het Financieel Recherche Bureau Interludium met betrekking tot onderzoek naar financiële transacties van/naar Stichting Open Nederland (SON)?
Ja.
Zo nee, waarom valt in een persbericht van de opdrachtgever te lezen dat in ieder geval het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de rapportage van het onderzoekbureau zou hebben ontvangen en dus op de hoogte is gebracht? Kunt u bevestigen of ontkrachten dat de rapportage aan dit departement is voorgelegd, aan welke personen specifiek? Waarom hebben deze personen de Kamer daarover dan niet geïnformeerd en waarom is door het departement niet op de rapportage gereageerd?
Het is onduidelijk naar welk persbericht wordt gerefereerd. Wat klopt is dat het rapport van Interludium ter kennisneming is toegestuurd aan VWS. Gezien de overduidelijk onbetrouwbare (en smadelijke) uitlatingen in het rapport zijn er geen verdere stappen gezet.
Hebben de journalisten die volgens bovengenoemd persbericht en volgens een recente reconstructie van NOS/Nieuwsuur ook op de hoogte zijn gebracht van dit onderzoek, hierover contact opgenomen met (bewinds)personen binnen het kabinet, of heeft het kabinet hierover zelf contact gezocht met de pers? Zo ja, kunt u delen wat met de pers is besproken en waarom de Kamer hierover niet is geïnformeerd?
Nee, NOS en Nieuwsuur hebben hierover geen contact opgenomen met het Ministerie van VWS of Financiën. September 2022 heeft het NRC contact opgenomen met VWS. Hierbij is gevraagd of het klopt dat VWS een onderzoek heeft laten uitvoeren door Hoffmann recherche naar de beweringen in de media over Jaap van Dissel. VWS heeft hier op geantwoord: Nee, dat is niet het geval. Deze, ongefundeerde, berichten in de media over Jaap van Dissel zijn voor ons geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen. Wij hebben wel aan Hoffmann recherche gevraagd om onderzoek te doen naar beweringen die een partij op verschillende manieren richting de overheid heeft geuit. Wij hechten weinig waarde aan die beweringen, maar omdat de uitingen vasthoudend waren willen wij een onafhankelijke partij daar uitspraak over laten doen zodat deze, onafhankelijke, partij aantoont dat er geen grond is voor deze beweringen. Deze beweringen zijn niet onderbouwd en hebben geen enkele waarde, maar zijn wel vervelend voor betrokkenen. Vanuit VWS is geen contact gezocht met de pers over het rapport van Interludium.
Klopt het dat het recherchebureau beschikt over een vergunning die is afgegeven door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en dat de overheid en/of daaraan gelieerde organen zelf in het verleden gebruik hebben gemaakt van de diensten van dit recherchebureau? Zo ja, kunt u verklaren waarom u de onderzoeken naar SON onbetrouwbaar acht?
Via https://www.justis.nl/sites/default/files/2022–09/Lijst vergunninghouders Wpbr per 12 augustus 2022_0.pdf is een lijst te vinden met alle vergunninghouders. In deze lijst staat dat Interludium B.V. in Apeldoorn een vergunning heeft. Justis houdt niet bij wie er gebruik maken van de diensten van recherchebureaus.
Als u wel op de hoogte was van het bestaan van deze rapportage en de aantijgingen met betrekking tot financiële transacties naar/van SON, wanneer bent u hiervan dan op de hoogte gesteld en waarom heeft u de Kamer hierover niet geïnformeerd en is er geen opheldering gegeven over de al dan niet onjuiste/oneigenlijke bevindingen in dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Als u op de hoogte was van het bestaan van deze rapportage, was u dan ook op de hoogte van het onderzoek toen dat werd uitgevoerd? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hierover destijds niet geïnformeerd en, indien het onderzoek onrechtmatig plaatsvond, geen (juridische) stappen ondernomen om dit onderzoek te stoppen?
Nee, wij waren niet op de hoogte van het onderzoek dat is uitgevoerd door Interludium op het moment dat dit onderzoek werd uitgevoerd.
Indien het onderzoek op verkeerde informatie is gebaseerd, heeft u dan enig idee waar deze informatie vandaan komt, wie deze heeft verspreid en waarom? Kunt u ontkrachten dat de in de rapportages beschreven mogelijk verdachte overboekingen naar/van SON zijn gedaan? Of kunt u, indien deze transacties wel hebben plaatsgevonden maar rechtmatig waren, gespecificeerd verantwoorden met welk doel deze overboekingen zijn gedaan, wie daarbij betrokken waren en waarom, en deze informatie aan de Kamer doen toekomen?
Omdat het rapport van Interludium hardnekkig bleef rondwaren is vanuit VWS uiteindelijk een onderzoek gestart met als doel de informatie uit het door Financieel Recherche Bureau Interludium opgeleverde rapport te onderzoeken op feitelijke (on)juistheid. Uit dit onderzoek dat in opdracht van VWS is gestart, is gebleken dat het rapport van Interludium niet betrouwbaar is en dat er geen enkel bewijs is dat de transacties beschreven in het rapport van Interludium hebben plaatsgevonden. In afwachting van mogelijke juridische procedures en maatregelen kan het in opdracht van VWS opgeleverde onderzoeksrapport nu niet openbaar worden gemaakt.
Indien u (tot voor kort) niet op de hoogte was van deze onderzoeken en de daaruit voortgekomen bevindingen, kunt u dan verklaren waarom er voor de opdrachtgever aanleiding was om onderzoek te laten doen naar SON en hoe reflecteert u op de bevindingen uit het onderzoek, nu u hier kennis van genomen heeft? Gaat u (juridische) stappen ondernemen tegen het onderzoeksbureau en/of de opdrachtgever van het onderzoek, voor het verspreiden van lasterlijke informatie?
Zie antwoord vraag 7.
Aangezien in de beantwoording op eerdere schriftelijke vragen van de Groep Van Haga aangaande Stichting Open Nederland wordt aangegeven dat SON werkt in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en dat het ministerie inzicht heeft in de financiële administratie van SON, kunt u bevestigen of ontkrachten dat de in het onderzoek genoemde Belgische ING-bankrekeningen van SON inderdaad bestaan (hebben) en zo ja, of deze rekeningen in samenspraak en/of met medeweten van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en/of Financiën werden geopend? Kunt u aangeven waarom SON bankrekeningen in België nodig heeft/had en waarom er geen verantwoording met betrekking tot de geldstromen naar en van deze rekeningen is gegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Geldt voor overboekingen van SON het zogenaamde «vier ogen principe», waarbij betalingen geautoriseerd en goedgekeurd moeten worden door minimaal twee personen? Wordt dit technisch door de banken gefaciliteerd en zo niet, hoe waarborgt SON de controle op de betalingen?
Binnen SON geldt zowel voor het betaalbaar stellen van de facturen als voor de daadwerkelijke betaling van facturen het vier-ogen principe. De bank faciliteert het betalingsproces technisch.
Als SON inderdaad over deze Belgische ING-rekeningen heeft beschikt, klopt het dat deze rekeningen op 24 oktober 2021 zijn gesloten en dat de resterende gelden zijn teruggestort naar de oorspronkelijke financieringsbron? Zo ja, waarom is dit gebeurd en waarnaar zijn de resterende gelden teruggeboekt?
Zie antwoord op vraag 7, 8 en 9.
Klopt de constatering uit het onderzoek dat na de eerste financieringstranche van het Ministerie van Financiën aan SON voor Testen voor Toegang ook een bedrag van een miljoen euro werd overgemaakt voor een «administrative fee»? Zo ja, kunt u specificeren waar dit precies voor bedoeld was?
Nee, dat klopt niet.
Klopt het dat na het ontvangen van financiering van het Ministerie van Financiën voor Testen voor Toegang onder andere 50 miljoen euro werd overgemaakt naar Medical Services Corp op Anguilla, maar dat dit bedrijf door SON nooit is openbaargemaakt als testaanbieder? Zo ja, welk doel diende dit geld en waarom is gekozen voor het inzetten van dit bedrijf?
Nee, dat klopt niet.
Klopt het dat de onderzoeksrapportage op 28 maart 2022 aangetekend verstuurd is naar de Minister van Financiën en per mail naar de woordvoerder met een begeleidend schrijven, waarin wordt gevraagd om opheldering over de financiële gang van zaken met betrekking tot SON en de betrokkenheid van verschillende ministeries hierbij?
Het Ministerie van Financiën heeft de brief d.d. 28 maart 2022 van U-Diagnostics met een deel van het rapport ontvangen via het partijbureau van D66. Aangezien de brief was gericht aan het partijbureau t.a.v. de Minister als partijleider, is de brief terug overgedragen aan het partijbureau.
Als de Minister van Financiën en/of haar woordvoerder bovengenoemde correspondentie inderdaad hebben ontvangen, waarom is de Kamer hier dan nooit over geïnformeerd en is de ontvangen documentatie niet gedeeld? Indien zij deze correspondentie niet hebben ontvangen, waren zij dan wel op de hoogte van het circuleren van deze correspondentie en zo ja, waarom is de Kamer daarover niet geïnformeerd?
Er was geen reden om deze informatie te delen met uw Kamer. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 2, 7, 8, 9 en 14.
Klopt het dat het onderzoeksrapport al geruime tijd bij verschillende ministeries en bewindspersonen ligt? Zo ja, waarom is de Kamer hierover dan nooit geïnformeerd en waarom zijn de bevindingen van het rapport niet uitgelegd en/of ontkracht?
Ik verwijs hier naar de antwoorden op vraag 2, 7, 8 en 9.
Bent u voornemens het Openbaar Ministerie een onderzoek te laten instellen naar deze kwestie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dat onderzoek van start en kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang en resultaten hiervan?
Het aanbieden van verzekeringsproducten aan alleen hoger opgeleiden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met verzekeraars (zoals Promovendum) die naar eigen zeggen alleen verzekeringen met een bepaalde lage premie aanbieden aan hoger opgeleiden?
Ja.
Kunt u schetsen wat wettelijk is toegestaan op het gebied van het niet accepteren van mensen die een aanvraag doen bij een verzekeraar (acceptatieplicht) en de mogelijkheid van verzekeraars om binnen verzekeringsproducten de premie te differentiëren op bepaalde kenmerken en specifiek op opleidingsniveau?
Een acceptatieplicht voor verzekeringsproducten geldt momenteel in Nederland alleen voor de basiszorgverzekering. Dit is neergelegd in de Zorgverzekeringswet. Zorgverzekeraars hebben de plicht om iedereen te accepteren die aan de wettelijke vereisten voldoet en hen tegen gelijke voorwaarden en premies een basisverzekering aan te bieden. Hier staat tegenover dat alle burgers ook een verzekeringsverplichting hebben.
Bij alle overige verzekeringsproducten zoals aanvullende zorg-, schade- en levensverzekeringen is geen sprake van acceptatieplicht, een door de overheid vastgesteld basispakket of een verbod op premiedifferentiatie. Burgers hebben de keuze (en geen plicht) om een verzekering af te sluiten. Een uitzondering hierop is de verplichting voor bezitters van motorrijtuigen om een WA-verzekering af te sluiten, op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Het staat verzekeraars op hun beurt vrij om hun aanbod te beperken tot bepaalde groepen. Tevens hebben verzekeraars vrijheid om te differentiëren in de premies die zij vragen. Dit kan ook ten gunste van de consument komen, wat verder wordt toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Er zijn gegevens die niet gebruikt mogen worden om het aanbod te ontzeggen aan bepaalde groepen of om tot onevenredige premiedifferentiatie te komen, omdat daarmee sprake zou zijn van overtreding van het discriminatieverbod dat onder meer volgt uit artikel 1 van de Grondwet en artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het discriminatieverbod is nader uitgewerkt in de Algemene Wet Gelijke Behandeling. Daarin is expliciet gemaakt dat geen direct of indirect verboden onderscheid gemaakt mag worden op basis van gegevens over godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Verder is er de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronisch ziekte, op grond waarvan het verzekeraars verboden is om bij het aanbieden van verzekeringen onderscheid te maken gebaseerd op handicap of chronische ziekte. Het discriminatieverbod leidt er overigens niet toe dat dat de genoemde gronden geheel niet gebruikt mogen worden door verzekeraars. Een indirect onderscheid is wettelijk toegestaan wanneer daar een objectieve rechtvaardiging voor is. Daarvoor is vereist dat het onderscheid een legitiem doel heeft, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Hierdoor is het bijvoorbeeld mogelijk dat een hogere verzekeringspremie wordt gevraagd voor een aanvullende zorg-, overlijdens- of levensverzekering op basis van een handicap of chronische ziekte. Alle kenmerken die niet in discriminatiewetgeving zijn gespecificeerd – waaronder het opleidingsniveau – mogen ruimer gebruikt worden bij klantacceptatie en het vaststellen van de hoogte van premies, mits dit niet leidt tot een indirect onderscheid dat verboden is op basis van de wettelijk geëxpliciteerde kenmerken.
Een andere wettelijke norm die hierbij relevant is, betreft de vereisten van productontwikkeling die zijn vastgelegd in de Richtlijn (EU) 2016/97 betreffende verzekeringsdistributie (IDD). Daarin is opgenomen dat verzekeraars bij het ontwerpen van hun producten voldoende rekening moeten houden met de belangen van de consument. Tot slot is bij het gebruik van gegevens door verzekeraars eveneens alle privacywetgeving van toepassing, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Wat vindt u van het feit dat verzekeraars adverteren met de boodschap om er alleen voor hoger opgeleiden te zijn? Hoe beziet u dit in het licht van de kloven in de samenleving?
Marktpartijen hebben in beginsel de vrijheid om hun aanbod en marketing te beperken tot bepaalde doelgroepen. Ik volg deze ontwikkelingen evenwel nauwlettend, omdat er negatieve effecten kunnen optreden als deze marketingmethoden leiden tot vergaande differentiatie. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in een verkenning ook gewezen op de mogelijke voordelen en risico’s van differentiatie in verzekeringspremies.1 Daarnaast heeft DNB in een rapport recent aandacht gevraagd voor dit onderwerp.2
Binnen het verzekeringsstelsel worden kosten verdeeld doordat degene met minder risico en schade meebetalen voor degenen die hogere risico’s en kosten met zich meebrengen. Het verzekeren van een gecombineerde groep van zowel hoog- als laagrisico subgroepen zorgt voor een betere risicospreiding voor een verzekeraar. Dit wordt aangeduid als risk pooling. Hiermee wordt bereikt dat premies lager en stabieler blijven. Er is daarmee sprake van solidariteit tussen verzekerden. Het kan voor verzekeraars echter voordelig zijn om zich te richten op klanten die minder risicovol zijn omdat er dan minder wordt uitgekeerd en de kosten dus lager zijn. Een verzekeraar met een relatief minder risicovol klantenbestand zal als gevolg van de lagere kosten een lagere premie kunnen vragen. Het bestaan van deze premiedifferentiatie levert ook maatschappelijk voordelen op, doordat het prikkels geeft voor mensen om wenselijker gedrag te vertonen, omdat zij daarmee hun eigen kosten kunnen beperken. Dat is ook in het belang van de samenleving. Als mensen bijvoorbeeld veiliger gaan rijden dan vergroot dat de algehele verkeersveiligheid.
Het risico bestaat echter dat de bovengemiddeld risicovollere verzekerden zich gaan concentreren bij andere verzekeraars, waar de premies hoger zullen uitvallen. In het uiterste geval zou dat er toe kunnen leiden dat bepaalde groepen in de maatschappij zich niet meer kunnen verzekeren omdat de premies voor hen te hoog worden. Als het uiteenlopen van de premies ook nog eens tot uiting komt langs de scheidslijnen van bestaande ongelijkheid in de samenleving, zoals tussen hoger en lager opgeleiden, dan bestaat de kans dat de ongelijkheid zal toenemen. Dit vind ik onwenselijk. Ik houd dan ook nauwlettend in de gaten of dit effect zich voordoet. Als dat zo is, dan zal ik daar tegen optreden. Er zijn mij op dit moment geen signalen bekend dat marketing die is gericht op opleidingsniveau – of een ander kenmerk – leidt tot onwenselijk hoge premies voor of onverzekerbaarheid van bepaalde groepen. Ik onderhoud hierover contact met de AFM en DNB om gezamenlijk nauwgezet de ontwikkelingen te volgen.
Ik sta positief tegenover de zelfregulering die vanuit de verzekeringssector hierover tot stand is gekomen in de vorm van de Gedragscode Verzekeraars.3 Hiermee hebben de aangesloten verzekeraars zich verbonden om te zorgen dat zoveel mogelijk (potentiële) klanten risico’s financieel af kunnen dekken en zij zich zullen inspannen om te voorkomen dat mensen tegen hun wil onverzekerd zijn. De verzekeraars hebben daarmee nog steeds ruimte om zich te richten op specifieke doelgroepen, maar zij letten er op dat dit niet leidt tot onverzekerbaarheid van anderen. De jaarlijkse Solidariteitsmonitor die door het Verbond van Verzekeraars wordt opgesteld ondersteunt hierbij. Met dit project wordt in kaart gebracht hoe de spreiding in de premie zich ontwikkelt, wat zicht kan geven op (onwenselijk) sterke stijging van premies die er toe kan leiden dat bepaalde groepen in de maatschappij zich niet of minder goed kunnen verzekeren. Tot op heden is daaruit niet gebleken dat sprake is van problematische ontwikkelingen in de spreiding van premies.4
Voor reclame-uitingen met betrekking op de basiszorgverzekering is het hanteren van de term hoger opgeleiden überhaupt onwenselijk, gezien de geldende acceptatieplicht voor dit verzekeringsproduct. Het Ministerie van VWS heeft daarom reeds afspraken met Promovendum dat deze terminologie niet zal worden ingezet bij commerciële uitlatingen met betrekking tot de basiszorgverzekering.
Hoe beoordeelt u het volgende antwoord op de website van Promovendum bij de vraag of MBO-ers ook een verzekering kunnen afsluiten: «Met onze schadeverzekeringen richten wij ons op hoger opgeleiden. Daarom kijken wij bij het afsluiten van een verzekering naar de hoogst afgeronde opleiding. Heb je een diploma mbo niveau 4? Dan kun je je ook bij ons verzekeren tegen een iets hogere (en toch nog zeer lage) premie.»?1
Het in rekening brengen van een afwijkende premie voor verschillende verzekerden maakt onderdeel uit van het bedrijfsmodel van verzekeraars. Verzekeraars schatten potentiële risico’s in, waarna zij vaststellen hoe hoog de premies moeten zijn om alle verwachte schade uit te keren en daarnaast de overige bedrijfskosten te kunnen dragen. Verzekeraars berekenen de hoogte van premies in de praktijk op basis van risicoprofielen die worden gevormd door middel van vele verschillende kenmerken. Het opleidingsniveau is een van de kenmerken die gebruikt kan worden door een verzekeraar.
Zoals in antwoord op vraag 3 beschreven, vind ik het echter van belang dat premiedifferentiatie niet leidt tot sterke stijging van premies waardoor bepaalde groepen zich niet meer zouden kunnen verzekeren. Als het uiteenlopen van de premies bestaande ongelijkheid in de samenleving, zoals tussen hoger en lager opgeleiden, vergroot dan vind ik dat onwenselijk en zal ik hiertegen optreden.
Hoe heeft de houding van verzekeraars die alleen wensen hoger opgeleiden binnen te halen effect op de premie van verzekerden (zowel verzekerden binnen deze groep en verzekerden die uitwijken naar een andere verzekeraar)? Klopt het dat door een acceptatieplicht een optimale gemiddelde premie ontstaat voor alle verzekerden? Hoe kijkt u dan aan tegen het bundelen van risico’s (risk pooling) door verzekeraars die zich specifiek richten op hoger opgeleiden?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3 met betrekking tot de potentiële effecten op de premies en risk pooling. Het effect van de onwenselijk sterke spreiding van premies zou mogelijk kunnen optreden wanneer te veel hoger opgeleiden zich concentreren bij een bepaalde verzekeraar en de overige verzekerden bij andere verzekeraars. Het is echter vooralsnog verre van zeker dat alle (en alleen) hoger opgeleiden zich bij zo’n verzekeraar zullen verzekeren. Ik heb daar tot op heden geen indicatie van. Consumenten laten zich bij de keuze voor een verzekeraar leiden door een grote verscheidenheid aan factoren, bijvoorbeeld de polisvoorwaarden. Daarnaast heeft een concentratie van hoger opgeleiden bij een verzekeraar alleen problematische gevolgen voor de solidariteit als het opleidingsniveau het enige kenmerk is dat het risico van de verzekerde bepaalt of een dominant effect heeft op het uiteindelijke risicoprofiel. Dit staat echter niet vast. Er zijn immers nog vele andere variabelen die meespelen bij de risicobepaling van verzekerden zoals leeftijd, beroep of postcode.
Alleen een acceptatieplicht leidt er overigens op zichzelf niet toe dat onwenselijk sterke spreiding van premies volledig kan worden tegengegaan. Ook wanneer verzekeraars iedereen moeten accepteren, hebben zij de mogelijkheid om een meer of minder risicovol klantenbestand op te bouwen. Dit kan plaatsvinden door middel van concurrentie op andere elementen dan acceptatiecriteria zoals polisvoorwaarden of bijvoorbeeld door gebruik van bepaalde reclame-uitingen. Het invoeren van een acceptatieplicht is daarom geen garantie voor het ontstaan van een optimale gemiddelde premie voor alle verzekerden.
Bent u bang voor het risico dat ook op internationale zorgverzekeringsmarkten bestaat waar door adverse selection de premies stijgen en dit een specifieke groep verzekerden zich doet terugtrekken wat weer gevolgen heeft voor de premie («premium death spiral»)? Hoe beziet u in dit licht een acceptatieplicht in combinatie met de voorwaarde dat de premie niet gedifferentieerd kan worden op (bepaalde) kenmerken en iedereen eenzelfde premie aangeboden krijgt als oplossing?
Ik ben mij bewust van de mogelijkheid van een dergelijke spiraal. Dit kan in theorie plaatsvinden bij alle soorten verzekeringen maar wordt in het bijzonder gezien als een risico dat bestaat bij zorgverzekeringen. Dat komt doordat de discrepantie tussen (gezonde en minder gezonde) doelgroepen meer aanwezig en beter is te identificeren ten opzichte van de risicospreiding bij andere type verzekeringen.
Omdat bij de basiszorgverzekering in Nederland sprake is van verzekeringsplicht, is de kans klein dat een spiraal zal optreden voor de zorg die gedekt wordt binnen het basispakket. De verzekerden hebben immers geen mogelijkheid om zich terug te trekken uit de markt. Momenteel zijn er daarnaast geen signalen dat dit fenomeen zal optreden in Nederland voor de aanvullende zorg of bij andere vormen van verzekerbare risico’s. Maatregelen zoals het invoeren van een acceptatieplicht met daarbij een verbod op premiedifferentiatie voor andere verzekeringen dan de basiszorgverzekering vind ik daarom nu niet nodig. Ik blijf niettemin in de gaten houden of een spiraal dreigt op te treden om dan op tijd te interveniëren.
Welke stappen bent u bereid te ondernemen om verregaande selectie door verzekeraars (met verder gedifferentieerde premies ten gevolg) te voorkomen? Kunt u bij uw antwoord betrekken dat we in Nederland ook geen gedifferentieerde zorgpremies opleggen aan onderliggende karakteristieken van verzekerden?
Er zijn verschillende mogelijkheden om op te treden tegen een te vergaande selectie door verzekeraars. Een acceptatieplicht of een verbod op gedifferentieerde premies zijn daar voorbeelden van. Een andere mogelijkheid is om vast te leggen dat selectie of differentiatie niet mag plaatsvinden op basis van bepaalde kenmerken. Op dit moment zie ik echter geen noodzaak om dergelijke stappen te ondernemen. Evenwel houd ik scherp in de gaten of problemen wat betreft te ver uiteenlopende premies of onverzekerbaarheid zich voor gaan doen, om zo nodig in te grijpen.
Hoe beziet u de rol van technologie in deze kwestie, zoals kastjes die het rijgedrag van verzekerden bijhouden voor een lagere premie? In welke mate zijn er wettelijke voorschriften voorhanden waar verzekeraars zich aan moeten houden op dit vlak?
Het inzetten van nieuwe technologie door verzekeraars heeft potentieel positieve gevolgen, maar kent ook risico’s. Een voorbeeld van een positief effect is dat het kan bijdragen aan preventie en het verlagen van de totale maatschappelijke schadelast. Wanneer een auto wordt uitgerust met een dergelijk kastje zal de bestuurder mogelijk minder risicovol gedrag vertonen. Dat zorgt er voor dat zijzelf minder schade oplopen, maar ook de gehele verkeersveiligheid wordt daarmee beter. Echter, de grotere beschikbaarheid van data maakt dat verzekeraars hun producten steeds nauwkeuriger kunnen beprijzen en beter in kaart kunnen brengen welke klanten al dan niet risicovol zijn. Dit kan mogelijk de vergaande selectie versterken en leiden tot problematiek rondom verminderde solidariteit binnen het stelsel. Ook kan het meer concreet er toe leiden dat bepaalde groepen binnen de maatschappij zich in de toekomst wellicht niet (goed) kunnen verzekeren.
Het Verbond van Verzekeraars heeft in dit kader zelfregulering opgesteld in de vorm van het Ethisch Kader.6 Hierin zijn principes en normen vastgelegd waaraan alle aangesloten verzekeraars zich houden bij datagedreven besluitvorming en de inzet van moderne technieken. Een van de principes waaraan zij zich verbinden is het streven om zo veel mogelijk klanten verzekerbaar te houden en klanten die moeilijker of onverzekerbaar dreigen te worden te informeren over manieren om risico’s te verlagen of alternatieve manieren om risico’s af te dekken.
Momenteel is er geen specifieke wetgeving die de inzet van deze technologie beperkt. Uiteraard geldt hier wel het wettelijke kader zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, waaronder het wettelijke discriminatieverbod, de productontwikkelingsnormen en de privacywetgeving. Ook wordt momenteel gewerkt aan het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe EU-verordening tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie («AI-verordening»). Dit zal mogelijk additionele regels stellen voor verzekeraars bij gebruik van artificiële intelligentie.
Omdat er momenteel mij geen signalen bekend zijn die er op duiden dat de inzet van nieuwe technologie leidt tot onwenselijk hoge premies of onverzekerbaarheid van bepaalde groepen in de maatschappij, ben ik vooralsnog niet voornemens om hiernaast additionele wettelijke kaders vast te stellen.De AFM constateerde dat het vaststellen van premies aan de hand van geavanceerde data-analyses in Nederland nog niet breed lijkt te worden toegepast door verzekeraars.7 Ik vind het ook van belang dat verzekeraars ruimte wordt gelaten voor verdere innovatie. Wel ben ik mij bewust van de mogelijke risico’s en ik houd dan ook voortdurend in de gaten of het gebruik van nieuwe technologie leidt tot nieuwe knelpunten rondom het verzekerbaar houden van groepen in de maatschappij. Zie voor meer toelichting ook het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat discriminatie naar opleidingsniveau bij het aanbieden van verzekeringen niet door de beugel kan en beëindigd moet worden?
Voor ieder gedrags- of persoonskenmerk kan de vraag gesteld worden in hoeverre het wenselijk is om hierop een onderscheid te baseren, waaronder ten aanzien van premies. In de wet zijn al enkele kenmerken genoemd waarvan wij als samenleving vinden dat zij beperkt gebruikt mogen worden om een onderscheid te maken door verzekeraars. Het gaat dan om godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras en geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid, burgerlijke staat, handicap en chronische ziekte. Op dit moment zie ik geen reden om daarbovenop nog het gebruik van het opleidingsniveau bij het aanbieden van verzekeringen in te perken. Wel zal ik de ontwikkelingen in de markt goed in de gaten houden.
De aangenomen motie om uitgekochte bedrijven ruimhartig te compenseren, maar financiële instellingen niet |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven op welke manier u van plan bent opvolging te geven aan de motie Maatoug en Van der Plas (36 200, nr. 96)? Erkent u dat het bij deze motie niet zozeer gaat om het medeverantwoordelijk stellen van (alle) ketenpartners omdat deze financieel van het huidige voedselsysteem geprofiteerd hebben, maar van het komen tot een eerlijke verrekening van verliezen ten aanzien van financiële risico’s die onvoldoende adequaat beheerst zijn?
Afgelopen jaar zijn er moties ingediend die verzoeken te onderzoeken hoe banken en leveranciers en afnemers met langlopende contracten zijn te verplichten tot een verplicht, substantieel aandeel in de transitiekosten (motie-Thijssen c.s.1), om uitgekochte bedrijven ruimhartig te compenseren, maar financiële instellingen niet (motie-Maatoug en Van der Plas2) en om te onderzoeken om een deel van de agrarische bankleningen af te waarderen en de besparingen die hierdoor ontstaan ten goede te laten komen aan de verduurzaming van de landbouw (motie-Beckerman3). In het coalitieakkoord is opgenomen dat er een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail wordt verwacht aan de transitie naar kringlooplandbouw met een goed verdienmodel, zodat boeren in staat gesteld en maatschappelijk gewaardeerd worden om de benodigde verandering te realiseren, waarbij jonge boeren toekomst krijgen. De bijdrage die het kabinet van de andere ketenpartijen vraagt, dient dus die doelstellingen.
Het kabinet onderzoekt integraal en in samenhang – ter opvolging van de hiervoor genoemde moties – de mogelijke beleidsopties waarmee een financiële bijdrage van banken aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd. Hierbij wordt zowel gekeken naar boeren die stoppen, als boeren die willen omschakelen naar duurzame landbouw (en een schuldenlast hebben). Er wordt in dit kader een breed scala aan opties onderzocht, inclusief de voor- en nadelen, juridische en praktische haalbaarheid en economische doeltreffendheid en doelmatigheid, alsmede de samenhang met de bijdrage die van de overige ketenpartijen wordt verwacht. Na het afronden van dit onderzoek – naar verwachting voor de zomer – zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten. Parallel is het kabinet als onderdeel van het Landbouwakkoord in gesprek met de ketenpartijen, waaronder banken, over de niet-vrijblijvende bijdrage die zij kunnen leveren en het kabinet wil daar met hen afspraken over maken.
Vallen financiële vergoedingen die ondernemers ontvangen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging in de regel onder het (hypotheek- of) pandrecht? Wat zijn de juridische en beleidstechnische mogelijkheden om overheidsvergoedingen bij vrijwillige bedrijfsbeëindigingen niet onder het pandrecht te laten vallen, zodat deze niet opeisbaar worden voor financiële instellingen waarbij schulden uitstaan? Kunt u hiervoor scenario’s schetsen?
Publiek gefaciliteerde vrijwillige bedrijfsbeëindiging in de landbouw komt er in de regel op neer dat een overheid ondernemers een vergoeding in de vorm van een subsidie verstrekt voor het definitief en onherroepelijk beëindigen van een agrarische activiteit. Eerder is bijvoorbeeld de – inmiddels gesloten – saneringsregeling varkenshouderijlocaties (Srv) tot stand gekomen.4 Daarnaast zijn de landelijke regeling beëindiging veehouderijlocaties (Lbv), de Landelijke
beëindigingsregeling veehouderijlocaties plus (Lbv-plus) en de Maatregel Gerichte Aankoop-2 (MGA-2) in voorbereiding.5 De subsidie is gebaseerd op het waardeverlies van de productiecapaciteit en de marktwaarde van het productierecht. In ruil voor de subsidie aanvaart de ondernemer de verplichting om te stoppen met het houden van dieren, het productierecht te laten doorhalen en de productiecapaciteit tot nul af te bouwen. Op de betreffende locatie mag geen veehouderij meer plaatsvinden.
Over de verhouding van een vergoeding voor bedrijfsbeëindiging van overheidswege en een ter zekerheidsstelling van bestaande leningen verstrekt recht van pand- of hypotheek kan in algemene zin het volgende worden gezegd. Als de overheid een subsidie verstrekt aan een ondernemer voor het beëindigen van de agrarische activiteit, is het aan de ondernemer om te bepalen wat daarmee wordt gedaan. De ondernemer kan de subsidie gebruiken om de productiecapaciteit tot nul af te bouwen, maar ook om bestaande leningen af te lossen of nieuwe leningen aan te trekken – bijvoorbeeld om een andere onderneming te starten. In dat laatste geval kan de ondernemer de subsidievordering verpanden aan een bank als zekerheid voor de nieuwe financiering die hij aantrekt in het kader van de nieuwe activiteiten. Bij de subsidieverstrekking kunnen de overheid en de ondernemer echter ook afspreken dat de subsidievordering (de vordering van de ondernemer op de overheid) onoverdraagbaar en/of onverpandbaar is. In dat geval kan de ondernemer de subsidie nog steeds gebruiken om de productiecapaciteit tot nul af te bouwen of bestaande leningen aan de bank af te lossen, maar kan hij deze niet inzetten als zekerheid voor een nieuwe lening. De subsidie zal in beginsel niet onder eventuele bestaande pandrechten van de bank vallen. Dergelijke pandrechten omvatten alleen vorderingen die voortvloeien uit een rechtsverhouding die al bestond op het moment van het vestigen van een pandrecht. Dat zal bij een subsidie doorgaans niet het geval zijn.
In feite komt vraag 3 neer op de vraag hoe geborgd kan worden dat financiële instellingen een financiële bijdrage leveren aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave. Zoals opgemerkt in het antwoord op de vorige vraag worden op dit moment de mogelijke beleidsopties onderzocht waarmee geborgd kan worden dat banken een financiële bijdrage leveren aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave. Na het afronden van dit onderzoek – naar verwachting voor de zomer – zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten. In mijn antwoord op deze en de volgende vragen loop ik daar niet op vooruit, maar zal ik meer ten algemene antwoord geven op de gestelde vragen.
Welke andere juridische mogelijkheden zijn er, los van vrijwillige afspraken met financiële instellingen, om te voorkomen dat vergoedingsgeld van de belastingbetaler voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging niet alleen naar ondernemers, maar ook naar financiële instellingen vloeit?
Zie antwoord vraag 2.
Zal eventuele gedwongen uitkoop vallen onder het kader van de Onteigeningswet? Kunt u toelichten hoe dit juridisch in elkaar zit?
Gedwongen uitkoop betekent feitelijk dat de activiteit van de ondernemer via verplichtende instrumenten wordt beëindigd en dat daarvoor een vergoeding wordt betaald. Daarvoor bestaan verschillende mogelijkheden.
Eén mogelijkheid is de intrekking van een natuurvergunning tegen vergoeding van nadeelcompensatie op grond van artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming. Na invoering van de Omgevingswet, waarin de Wet natuurbescherming opgaat, wordt dit geregeld in artikel 8.103, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Bij intrekking van de natuurvergunning moet een vergoeding worden verleend voor het nadeel dat de betrokken ondernemer lijdt door het feit dat deze de eerder vergunde activiteit niet langer (volledig) kan uitoefenen. Het gaat dan alleen om nadeel voor zover dat onevenredig is in vergelijking met de lasten die andere ondernemers lijden als gevolg van de integrale aanpak van de stikstofproblematiek.
Eerder heeft het kabinet in navolging van de uitspraak van de Raad van State inzake Porthos in een brief van 25 november van de Minister van Natuur en Stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 108) aangegeven dat de voorbereiding van de inzet van verplichtend instrumentarium zomer 2023 worden afgerond. Over onteigening zegt die brief: «Daarnaast kunnen in gevallen waarin is voorzien in een bestemmingswijziging in het kader van ruimtelijke ordening ook gesprekken worden gestart met ondernemers die een zogenoemd minnelijk traject willen starten (formeel voorafgaand aan onteigening) met als insteek vrijwillige beëindiging tegen schadeloosstelling. Dit kan alleen gelden voor ondernemers die (grotendeels) in natuurgebied (Natuur Netwerk Nederland of Natura 2000-gebied) zijn gelegen.»
Onteigening is een instrument waarbij – anders dan bij de intrekking van een vergunning – de eigendom van onroerende zaken wordt verkregen, tegen volledige schadeloosstelling. Onteigening kan alleen geschieden in het algemeen belang en tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander naar bij of krachtens de wet te stellen voorschriften.6 De bevoegdheid tot onteigening in het fysieke domein is thans geregeld in de Onteigeningswet. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan de regels rond onteigening grotendeels over naar de Omgevingswet.7 Daarin is tevens vastgelegd dat er noodzaak en urgentie moet zijn om te onteigenen. Onteigening kan plaatsvinden als de overheid een nieuwe vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van een onroerende zaak heeft mogelijk gemaakt in een omgevingsplan, in een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of door een projectbesluit. De procedure tot onteigening volgt dus steeds op een overheidsbesluit over de gewenste vorm van verwezenlijking van de functie die aan een onroerende zaak is toegedeeld. De procedure onder de Omgevingswet maakt daarbij een nadrukkelijker scheiding tussen de onteigening zelf en de schadeloosstelling dan de huidige Onteigeningswet. In het bestuursrechtelijk spoor komt de onteigeningsbeschikking tot stand waar beroep tegen openstaat bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij, de schadeloosstelling wordt vastgesteld door de civiele rechter. De overdracht van de eigendom gebeurt bij onteigeningsakte en kan voorafgaan aan de definitieve schadeloosstelling.
Een overheid moet voorafgaand aan en tijdens de procedure van onteigening blijven proberen de onroerende zaken op minnelijke wijze te verwerven van de eigenaar. Als een eigenaar stelt bereid en in staat te zijn het plan dat de overheid voor ogen staat zelf te realiseren, wordt dit in eerste instantie getoetst door de Kroon (na de inwerkingtreding van de Omgevingswet door de bestuursrechter). Slaagt de eigenaar met dit verweer dan ontbreekt in beginsel de noodzaak tot onteigening en realiseert de eigenaar de nieuwe functie zelf.
Klopt het dat de Onteigeningswet bepaalt dat een ondernemer die onteigend wordt, er niet op achteruit mag gaan in vermogen, als ook in inkomen? Klopt het dat dit in financiële zin enkel gaat om het eigen vermogen van een ondernemer, en niet om het vreemd vermogen?
Voor onteigening geldt schadeloosstelling als grondwettelijk vereiste voor degene die onteigend wordt.8 Met het begrip «schadeloosstelling» wordt tot uitdrukking gebracht dat de door de onteigening geleden schade volledig vergoed wordt. De onteigeningswet specificeert dit vereiste door te bepalen dat de schadeloosstelling een volledige vergoeding vormt voor alle schade, die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt.9 Het doel van de schadeloosstelling is te bewerkstelligen dat de onteigende na de onteigening zowel wat vermogen als wat inkomen betreft in een gelijkwaardige positie blijft als daarvoor.10 De regels over schadeloosstelling bij onteigening in de Omgevingswet11 brengen hier geen verandering in.
Wat zijn de mogelijkheden van een financiële instelling om onderpand op te eisen bij een onteigeningsprocedure? Hoe gaat dit juridisch in zijn werk? Op welke manier zorgt dit in juridische rechten en plichten voor een andere systematiek dan bij vrijwillige uitkoop?
Een schuldeiser met een recht van hypotheek heeft in onteigening geen recht op afzonderlijke schadevergoeding, maar kan zijn rechten uitoefenen op de schadeloosstelling zoals die op grond van de rechterlijke beslissing toekomt aan de onteigende. Daarvoor is wel vereist dat de schuldeiser is tussengekomen in de onteigeningsprocedure.12
De hypotheekhouder kan zich in dat geval beroepen op art. 3:229 BW, op grond waarvan een recht van hypotheek van rechtswege een recht van pand meebrengt op alle vorderingen tot vergoeding (zoals de schadeloosstelling) die in de plaats van de met het recht van hypotheek belaste zaak treden.13 De schuldeiser oefent het recht van pand na onteigening en mits tussengekomen in de onteigeningsprocedure uit op het bedrag van de werkelijke waarde en de waardevermindering van het overblijvende, zoals dat bedrag toekomt aan de onteigende. De hypotheekhouder moet zich rechtstreeks verhalen op dat deel van de schadeloosstelling voor onteigening dat een relatie heeft met de waarde van het verhypothekeerde goed. Daarbij geldt dat als onroerende zaken die met een hypotheek zijn belast ten dele worden onteigend, er bij de bepaling van de inkomensschade ten gevolge van de onteigening van uit mag worden gegaan dat de onteigende het door de onteigening vrijkomend kapitaal zal gebruiken voor aflossing van de hypothecaire schuld.14
Voor de systematiek bij vrijwillige uitkoop verwijs ik graag terug naar het antwoord op vragen 2 en 3 hiervoor.
Volgt uit de voorgaande vragen dat uit de Onteigeningswet wel een verplichting voortvloeit om een ondernemer te compenseren, maar niet per definitie ook een verplichting om ook een financiële instelling te compenseren voor die leningen die deze uit heeft staan bij de ondernemer?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u in het licht van voorgaande vraag toelichten wat de rol is van de rechter in het toekennen van schadevergoedingen? Op welke manier beperkt dit de mogelijkheid om met beleid sturing te geven aan een eerlijke verdeling van de verliesrekening als gevolg van waardevermindering van de productiecapaciteit?
In de tweede fase van de onteigeningsprocedure wordt de omvang van de schadeloosstelling bepaald door de burgerlijke rechter. De regels over schadeloosstelling, mede bezien in de context van het grondwettelijk recht op schadeloosstelling en de rol van de rechter in ons staatsbestel, bieden geen ruimte voor herverdelend beleid.
Op welke manier is vanuit het perspectief van de aanspraak die financiële instellingen via pandrecht kunnen maken op zekerheden, een verschil tussen vrijwillige en gedwongen uitkoop? Is het, met andere woorden, mogelijk om de vergoeding aan ondernemers bij gedwongen uitkoop, buiten de boedel te houden van zekerheden waar een financiële instelling als schuldeiser aanspraak op maakt?
Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 1 wordt op dit moment onderzocht hoe kan worden geborgd dat banken een financiële bijdrage leveren aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave. Op de verschillende mogelijkheden en scenario’s wordt daarom op dit moment niet ingegaan. Voor een vergoeding of schadeloosstelling van de overheid aan ondernemers geldt in beginsel hetzelfde als voor een subsidie. Ik verwijs daarom graag naar het antwoord op vragen 2 en 3.
Op basis van welke waarderingsgrondslag eisen financiële instellingen in de regel onderpanden op, op het moment dat niet aan kredietverplichtingen voldaan wordt? Is het mogelijk voor een financiële instelling om aanvullende zekerheden op te eisen enkel en alleen gebaseerd op de verwachting dat de onroerende bedrijfsgoederen, die bij een positieve solvabiliteit qua omvang van zekerheden zouden volstaan, in de toekomst minder waard worden? Met andere woorden, kan een financiële instelling dit marktrisico afdekken door aanvullende zekerheden te vorderen?
De pand- of hypotheekhouder gaat niet op basis van een waarderingsgrondslag over tot uitwinning ingeval van parate executie: hij verhaalt zijn vordering op de opbrengst uit een openbare verkoop van het betreffende goed. Of een kredietverstrekker aanvullende zekerheid op kan eisen op basis van louter de verwachting dat onroerende bedrijfsgoederen, die bij een positieve solvabiliteit qua omvang van zekerheden zouden volstaan, in de toekomst minder waard worden, is niet in algemene zin te beantwoorden. Dit is afhankelijk van de inhoud van de kredietovereenkomst en de inhoud van de akte waarmee het zekerheidsrecht is gevestigd.
Voor zover een financiële onderneming met aanvullende zekerheid een marktrisico zou kunnen afdekken, geldt in ieder geval voor banken dat niet-renderende blootstellingen voor hun volledige bedrag dienen te worden gecategoriseerd en zonder rekening te houden met het bestaan van enige zekerheid.15 De beoordeling van kredietrisico moet zich dus exclusief richten op wanbetalingsrisico, zonder de effecten van kredietrisicolimiterende factoren zoals zekerheden mee te wegen.
Kunt u een inschatting geven hoeveel er sinds de PAS-uitspraak (Programma Aanpak Stikstof) van de Raad van State is geïnvesteerd in de verdere intensivering van de veehouderij? En hoeveel hiervan door middel van bancaire financiering tot stand is gekomen?
Mijn ministerie beschikt niet over cijfers omtrent de totale investeringen in de verdere intensivering van de veehouderij. Op basis het Bedrijveninformatienet (BIN) worden door Wageningen Economic Research de gemiddelde brutoinvesteringen per bedrijf voor diverse veehouderijsectoren in kaart gebracht.16 Welk aandeel hiervan verdere intensivering betrof, valt daaruit niet af te leiden. Evenmin welk aandeel hiervan specifiek door middel van bancaire financiering tot stand is gekomen. Gemiddeld genomen is het aandeel bancaire financiering in de langlopende schulden van agrarische bedrijven rond de 90%.17
Melkveehouderij
79.300
95.200
57.300
Varkenshouderij
101.300
117.600
97.400
Leghennenhouderij
342.900
79.400
102.100
Vleeskuikenhouderij
260.800
235.700
57.200
Vindt u dat er bij vrijwillige uitkoop in financiële zin sprake is van een materialiserend transitierisico (transitierisico’s ontstaan immers ook als gevolg van beleid, en er vindt waardeverlies van de productiecapaciteit plaats)? Waarom wel/niet?
Ja. Het transitierisico omvat het risico op alle kosten die voortkomen uit de transitie naar een duurzame economie. De kans op waardeverlies van productiecapaciteit als gevolg van beleidskeuzes gericht op het versnellen van de transitie kan daarmee in mijn ogen als een transitierisico worden beschouwd – ongeacht de precieze vormgeving van deze beleidskeuzes.
Vindt u dat er bij eventuele gedwongen uitkoop, mocht dit aan de orde komen, in financiële zin sprake zou zijn van een materialiserend transitierisico? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u dat financiële instellingen vanuit risicomanagementperspectief financieel verantwoordelijk gehouden moeten worden voor dit waardeverlies, voor dat deel dat zij gefinancierd hebben? Bent u het met GroenLinks eens dat dit een logisch gevolg is van het principe dat financiële instellingen in principe eerst zelf de verliezen van niet adequaat beheerste risico’s moeten dragen?
Financiële instellingen delen met alle andere partijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en het realiseren van een structurele omslag naar een duurzaam landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich daaraan onttrekken, maar ook geen enkele partij kan worden aangemerkt als enige verantwoordelijke voor een specifiek deel van eventueel waardeverlies als gevolg van de transitie.
Dit laat onverlet dat banken verplicht zijn beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s, waaronder ook krediet- en concentratierisico’s. Dit geldt ook bij het verstrekken van financiering aan landbouwondernemingen. Tot de relevante risico's behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieugerelateerde risico's en transitierisico's. Die kunnen immers gevolgen hebben voor klant en instelling zelf. Daarbij geldt de kanttekening dat de vereisten op het gebied van risicobeheer niet bepalen wie er voor enig waardeverlies verantwoordelijk of aansprakelijk is of wat daarin de juiste verdeling is of zou moeten zijn. Los van de juridische kaders, verwacht het kabinet van financiers dat zij dienstbaar, duurzaam en integer krediet verstrekken met oog voor de individuele positie van de klant.
Hoe wilt u omgaan met het dilemma waarin enerzijds financiële instellingen verantwoordelijk gehouden dienen te worden voor verliezen als gevolg van niet adequaat beheerste transitierisico’s, en anderzijds deze transitierisico’s zich in de toekomst zullen materialiseren via uitkoopregelingen (met als hypothetisch voorbeeld de uitkoop van een kolencentrale), waardoor deze mogelijk onder het pandrecht vallen, waarna enkel en alleen de belastingbetaler voor de kosten opdraait?
Samen met De Nederlandsche Bank (DNB) spant de Minister van Financiën zich ervoor in dat de financiële instellingen hun duurzaamheidsrisico’s, waaronder transitierisico’s, adequaat in kaart brengen en beheersen. Dit geldt zowel voor de risico’s als gevolg van klimaatverandering, als die welke ontstaan door de achteruitgang van biodiversiteit en natuurkwaliteit. De realiteit is echter dat dit nog onvoldoende gebeurt, zoals recent onder meer geconstateerd door DNB18 en de Europese Centrale Bank (ECB)19. Om dit te adresseren, zet Nederland zich bijvoorbeeld in Europa in voor het meenemen van klimaatrisico’s in prudentiële raamwerken voor banken en verzekeraars. Het is aan de instellingen zelf om binnen de grenzen van de geldende wet- en regelgeving in hun risicomanagement deze risico’s te beheersen, bijvoorbeeld door meer kapitaal aan te houden voor risicovolle blootstellingen of het niet meer (in die mate) aangaan of het afstoten ervan. De ultieme consequentie van het onvoldoende beheersen van transitierisico’s door financiële ondernemingen kan zijn dat er verliezen dienen te worden genomen door de onderneming in kwestie. Zoals in antwoord op de vorige vraag is aangegeven geldt dat de vereisten op het gebied van risicobeheer niet bepalen wie er voor enig waardeverlies verantwoordelijk of aansprakelijk is of wat daarin de juiste verdeling is of zou moeten zijn.
Kunt u aangeven op welke manier u op verschillende dossiers inmiddels invulling heeft gegeven aan het uitgangspunt van het vorige kabinet, dat het wenselijk is «dat vooraf een denkkader wordt ontwikkeld voor de mate waarin dergelijke duurzaamheidsrisico’s door bedrijven en consumenten gedragen dienen te worden, en in welke mate door de overheid» (35 446, nr. 3)?
Zoals in de reactie op de initiatiefnota aangekondigd, heeft er een aantal gesprekken tussen het Ministerie van Financiën en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over dit thema plaatsgevonden. De WRR zal het rapport Rechtvaardigheid in klimaatbeleid. Over de verdeling van klimaatkosten op 16 februari aanbieden aan de Ministers voor Klimaat en Energie en van Infrastructuur en Waterstaat.20 Daarin zal naar verwachting de vraag centraal staan hoe lastenverdelingen rechtvaardig kunnen worden opgepakt. Hierbij zal de WRR gebruik maken van een literatuurstudie (onder meer vanuit ethische en filosofische disciplines), een onderzoek naar wat burgers rechtvaardige lastenverdelingen vinden en een aantal illustratieve voorbeelden op het gebied van mitigatie- en adaptatiebeleid. De studie gaat dus niet sec over verliesdeling in relatie tot financiële markten, maar over lasten als gevolg van het brede klimaatbeleid.
Een actueel voorbeeld van hoe dit vraagstuk in de praktijk gestalte krijgt binnen de dossiers, is het onderzoeken van de beleidsopties om de verzekerbaarheid van klimaatgerelateerde schade te borgen. Hierbij speelt ook het nauw verwante vraagstuk van een mogelijk te laag risicobewustzijn en mogelijk dientengevolge lage verzekeringsgraad van burgers bij het verzekeren van in principe verzekerbare klimaatrisico’s. Wanneer bepaalde schade inderdaad niet verzekerbaar is, is de vraag of dit maatschappelijk ongewenst is en welke oplossing daarvoor het beste is. Dit is zowel een vraag naar de rol van de markt, als naar de rol van de overheid. Mogelijke oplossingen voor onverzekerbare klimaatschade hebben gemeen dat ze zien op het spreiden van financieel risico. De verhouding tussen overheid en markt in die spreiding kan, afhankelijk van het risico en/of de schade, verschillen. Het kabinet is al bezig met een nadere uitdieping van dit vraagstuk.
Hoe bent u van plan de overwegingen uit bovenstaande vragen te betrekken in de uitvoering van de motie Maatoug/Van der Plas (36 200, nr. 96)?
Ik dank het lid Maatoug voor de overwegingen uit de bovenstaande vragen. Deze zullen worden meegenomen in het onderzoek dat onder meer naar aanleiding van de motie-Maatoug/Van der Plas wordt uitgevoerd naar de mogelijke beleidsopties waarmee een financiële bijdrage van banken aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd. Na het afronden van dit onderzoek – naar verwachting voor de zomer – zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie Thijssen c.s. (33 576, nr. 292), dat wil zeggen het onderzoek naar in hoeverre ketelpartners verplicht kunnen worden financieel bij te dragen aan de transitie naar een duurzaam voedselsysteem?
Het bovengenoemde onderzoek wordt tevens uitgevoerd ter opvolging van de motie-Thijssen c.s. Hierbij wordt zowel gekeken naar boeren die stoppen, als boeren die transitie willen doormaken (en een schuldenlast hebben). Er wordt in dit kader een breed scala aan opties onderzocht, inclusief de voor- en nadelen, juridische en praktische haalbaarheid en economische doeltreffendheid en doelmatigheid, alsmede de samenhang met de bijdrage die van de overige ketenpartijen wordt verwacht. Na het afronden van dit onderzoek zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten.
'Begroting Kaag niet verantwoord' |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Begroting Kaag niet verantwoord» van de Business Nieuws Radio (BNR)?1
Ja.
Wat is uw reactie op hoogleraar Economie en Overheidsfinanciën Bas Jacobs die stelt dat het zoeken naar dekking van het miljardengat in de begroting, naar schatting 10 tot 40 miljard euro, onverantwoord is?
Het zijn ongekende tijden, die vragen om onconventionele maatregelen. De overheid vervult hier haar rol als vangnet, om te zorgen dat mensen zich niet diep in schulden hoeven te steken om de energierekening te betalen. Het risico van stijgende energieprijzen nemen we als staat over om burgers meer zekerheid te geven. Hier hoort bij dat er dan onzekerheid ontstaat op de begroting. Deze onzekerheid acht ik verantwoord gezien de omstandigheden.
Ik zie dus in dat we ongekend grote maatregelen nemen. De raming van de energieprijzen is zeer onzeker. Daarom heb ik in de brief van 4 oktober2 ook een bandbreedte genoemd van de mogelijke budgettaire gevolgen. Voor de verwerking in de begroting gaan we uit van de cijfers uit de MEV. De kosten worden op basis van deze raming geschat op 2,6 miljard voor 2022 en 11,2 miljard voor 2023. De Minister voor Klimaat en Energie zal een nota van wijziging naar het parlement sturen ten behoeve van de budgettaire verwerking van de voorgenomen maatregelen in de ontwerpbegroting 2023. De incidentele suppletoire begroting ten aanzien van maatregelen met ingang van 2022 is reeds verzonden aan uw Kamer.
We hebben bij de Miljoenennota een pakket van maatregelen aangekondigd met budgettaire omvang van ca. 17 miljard euro, waarvoor grosso modo dekking is gevonden. Hiervan vervalt de maatregel verlaging energiebelasting ter hoogte van 5,4 miljard euro, omdat deze wordt ingezet als dekking voor de maatregelen aangekondigd in de brieven van 4 oktober. Hoe groot de resterende dekkingsopgave is, zal moeten blijken uit hoe de energieprijzen zich gaan ontwikkelen. Hierbij zal ook de ontwikkeling van de gasbaten, de solidariteitsheffing en de inframarginale heffing worden betrokken.
Over de aanvullende dekking wordt besloten in het voorjaar. Deze dekking is niet alleen belangrijk vanuit het perspectief van beheersing van de overheidsfinanciën, maar ook om als overheid de inflatie niet verder aan te wakkeren.
Hoe groot is het gat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën tegen de hoogleraar gezegd hebben dat de situatie op het Ministerie «chaotisch» is?
In algemene zin geldt dat we ons al enige tijd in een uitzonderlijke tijd bevinden. Na de coronapandemie volgde de oorlog in Oekraïne, met als gevolg de sterke en onvoorziene stijging van energieprijzen. Dit heeft ook zijn weerslag op de besluitvorming rond de begroting, die veel hectischer is geweest dan je in normale tijden mag verwachten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het Centraal Planbureau (CPB) weer in staat gesteld wordt om te controleren of de uitgaven onder de begrotingskaders blijven?
Het CPB wordt voorzien van alle informatie over de uitgaven en inkomsten van het kabinet. Wel is het zo dat het kabinet tot op het laatst mogelijke moment heeft gezocht naar mogelijkheden om toch nog compensatie te kunnen bieden aan huishoudens voor 2022 en om een prijsplafond in te stellen voor 2023. Hierdoor is afgeweken van het reguliere begrotingsproces. In deze uitzonderlijke situatie achtte het kabinet het echter van groter belang om alle mogelijkheden te benutten om huishoudens te behoeden voor energiearmoede. Uiteraard vindt het kabinet een ordentelijk begrotingsproces wel belangrijk en zal het zich inspannen om hier ook weer naar terug te gaan.
Heeft het CPB een waarschuwing gegeven aan het Ministerie van Financiën?
Het CPB heeft geen waarschuwing afgegeven. Er is goed overleg tussen het CPB en het ministerie waarbij algehele macro-economische omstandigheden en beleid worden besproken. Uiteindelijk heeft het kabinet besloten tot het pakket aan maatregelen.
Deelt u de mening dat door de opeenstapeling van pakketten het overzicht volledig weg lijkt te zijn?
Ik deel die mening niet. Als onderdeel van de beantwoording zijn de tabellen met het overzicht van de maatregelen die het kabinet heeft getroffen als gevolg van de stijgende energieprijzen opgenomen. Deze maatregelen zijn onderdeel van de verschillende koopkrachtpakketten sinds Startnota 2022.
Kunt u ons een duidelijk overzicht verschaffen van de toegezegde pakketten en de budgettaire gevolgen daarvan?
Zie antwoord vraag 7.
Het begrotingstekort gaat richting de vijf procent van het bbp. Hoe zorgelijk vindt u dit?
Het geraamde begrotingstekort bij Miljoenennota voor 2023 is 3% bbp. Dit cijfer is nog exclusief de maatregelen van het APB-pakket, maar het kabinet besluit in het voorjaar over de dekking van deze maatregelen.
Waar ligt voor u de grens wat betreft het begrotingstekort?
In het trendmatig begrotingsbeleid, waar het kabinet van uitgaat, vindt geen sturing plaats op het EMU-saldo. Budgettaire beheersing vindt plaats door de in het coalitieakkoord vastgelegde financiële kaders te handhaven. Hieraan geeft het kabinet invulling door in het voorjaar te besluiten over dekking van de maatregelen.
in miljoenen euro, plus = saldoverslechterend
2022
2025
2026
2027
struc
Prijsplafond 2022
2.600
0
0
0
0
Prijsplafond 2023
0
0
0
0
0
Dekking uit energiebelasting miljoenennotapakket
0
0
0
0
0
Dekking uit nieuwe solidariteitsheffing
– 1.500
0
0
0
0
Dekking uit nieuwe inframarginale heffing
0
0
0
0
0
Te onderzoeken subsidie energie-intensief MKB
PM
0
0
0
0
Diverse subsidies o.a. schuldhulpverlening en jeugd
5
0
0
0
0
Dekking SZW
– 5
0
0
0
0
Bijzondere bijstand studenten
35
0
0
0
0
Dekking SZW en OCW
– 35
0
0
0
0
Energietoelage in 2022
500
0
0
0
0
WKR
0
0
0
0
0
Westerscheldetunnel (140 mln. t/m 2029)
0
28
28
28
0
Dekking NGF
0
– 28
– 28
– 28
0
Schoollunches
0
0
0
0
0
Dekking OCW
0
0
0
0
0
in miljoenen euro, plus = saldoverslechterend
2022
2025
2026
2027
struc
Verlaging energiebelasting
0
0
0
0
0
Noodfonds betalingsachterstanden
0
0
0
0
0
Uitstel schuif energiebelasting naar 2024
0
0
0
0
0
Energietoeslag (1.300 euro)
0
0
0
0
0
Eenmalige verhoging zorgtoeslag
0
0
0
0
0
Enveloppe armoede en schuld
50
0
0
0
0
Inkomensafhankelijk huurverlaging 1/7
0
0
0
0
0
Verhogen beurs uitwonenden
0
37
93
113
0
Intensivering Nationaal Isolatieprogramma
0
0
0
0
0
Maatregel brandstofaccijns
0
0
0
0
0
Verhoging MWL
22
863
833
811
532
IOAOW verlagen 2023, afschaffen 2025
0
0
0
0
0
Verhoging huurtoeslag met 203 euro
25
325
325
325
325
Kindgebonden budget
65
248
134
133
100
Kinderopvangtoeslag naar 96%
0
80
102
113
113
Arbeidskorting
0
500
500
500
500
Verlaging tarief eerste schijf IB
0
700
700
700
1.000
Investering MKB
0
500
500
500
600
Caribisch NL
0
4
4
4
4
Gasbaten (excl. Norg en mijnbouwheffing)
– 2.470
– 919
– 385
– 35
– 35
Mijnbouwheffing
0
– 52
0
0
0
SDE meevaller kolencentrales
– 500
0
0
0
0
Versnel afbouwen zelfstandigenaftrek
0
– 518
– 688
– 598
– 89
Afschaffen doelmatigheidsmarge
0
– 505
– 487
– 468
– 189
Verhoge lage vpb-tarief naar 19%
0
– 1.528
– 1.529
– 1.530
– 1.549
Box 3: verhogen tarief & HHV
0
– 350
– 350
– 350
– 350
Aanpak constructues & fiscale regelingen
0
– 250
– 400
– 550
– 550
Aftoppen giftenaftrek ANBI-constructies
0
– 30
– 40
– 50
– 50
Afschaffen FBI vastgoed
0
– 54
– 54
– 54
– 54
Verhogen overdrachtsbelasting tot 10,4%
0
– 130
– 130
– 130
– 130
Resterend overschot inkomstenkader
31
– 232
– 447
– 446
– 351
Rente
383
1.015
1.071
1.071
1.071
Asiel
183
176
184
182
168
Medeoverheden
0
0
1.100
0
0
Uitvoerinsinformatie SZW en VWS
– 937
– 312
– 381
– 433
– 438
Taakstellende onderuitputting
– 2.100
0
0
0
0
Kasschuiven
41
713
– 855
– 1.153
0
Overigen
– 148
– 96
– 97
– 113
– 166
in miljoenen euro, plus = saldoverslechterend
2022
2025
2026
2027
struc
Verhoging energietoeslag van 800 naar 1.300 euro
550
0
0
0
0
in miljoenen euro, plus = saldoverslechterend
2022
2025
2026
2027
struc
VPB (te dekken buiten Pillar 2)
0
0
0
0
0
BPV: verlagen schijfgrens naar 200.000
0
0
0
0
0
Box 3 bezwaarmakers kosten lastenkant
2.800
0
0
0
0
Box 3 bezwaarmakers kosten uitgavenkant
25
0
0
0
0
Box 3 verhoging HVV terugdraaien
0
– 300
– 300
– 300
– 300
Box 2: twee schijven 26% en 29,5% per 2024*
0
– 70
– 70
– 70
– 70
Box 2: doelmatigheidsmarge van 25% naar 15%
0
– 281
– 260
– 248
– 85
Box 2 en 3: Afbouw AHK met verzamelinkomen
0
– 325
– 325
– 325
– 325
30%-regeling beperken tot Balkenende norm
0
– 34
– 85
– 85
– 85
VPB: restant verlagen schijfgrens naar 200.000
0
– 1.271
– 1.271
– 1.271
– 1.271
Algemeen tarief overdrachtsbelasting van 9% naar 10%
0
– 325
– 325
– 325
– 325
AOW koppeling 7,5%
0
2.251
2.306
2.362
2.362
Afschaffen IOAOW
0
– 1.077
– 1.102
– 1.128
– 1.128
Terugdraaien verhoging ouderenkorting
0
– 618
– 618
– 618
– 618
Afschaffen Fiscale oudedagsreserve (FOR)
0
– 120
– 86
– 86
– 86
Defensie 2% in 2024 en 2025 en struc 2,4 mld.
0
2.405
2.405
2.405
2.405
Toerekenen Defensie
0
– 200
– 200
– 200
– 200
Maatschappelijke diensttijd overhevelen naar Defensie
0
– 205
– 205
– 205
– 205
Indexatie CA-middelen tranche 2022
– 136
– 649
– 668
– 698
– 307
Indicatief accres effect
– 12
398
0
0
0
WML vervroegen naar 2023 in 3 stappen inclusief AOW
2
291
278
266
145
Onbelaste reiskostenvergoeding 1 jaar naar voren
0
0
0
0
0
Nationaal Groeifonds
– 660
0
0
0
0
Klimaatfonds
0
– 300
– 300
– 230
0
Transitiefonds
0
– 200
– 200
– 160
0
in miljoenen euro, plus = saldoverslechterend
2022
2023
2024
2025
2026
2027
struc
Verhogen energietoeslag met 60 euro
480
0
0
0
0
0
0
Verlagen btw op energie
1.100
0
0
0
0
0
0
Accijnsverlaging brandstof
1.026
0
0
0
0
0
0
Energiebesparende maatregelen
160
0
0
0
– 160
0
0
Caribisch NL
5
0
0
0
0
0
0
Gasbaten
– 945
– 965
– 165
– 65
– 65
– 42
0
De potentieel desastreuze gevolgen van de gascrisis voor de industrie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Hoe zeker bent u ervan dat met een totale vulgraad van de Nederlandse gasopslagen van 90 procent gastekorten deze winter voorkomen zullen worden?
Voor wat betreft de leveringszekerheid baseer ik mij op de inzichten van Gasunie Transport Services (GTS) en die onderschrijf ik. GTS geeft aan dat indien aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan (blijven lagere gasvraag, geen capaciteitsbegrenzing voor stroomopwek met kolen, voldoende aanvoer van LNG, maximale benutting van LNG, en goed gevulde gasopslagen) zich deze winter geen tekorten aan gas hoeven voordoen. Op dit moment wordt aan deze randvoorwaarden voldaan. Het blijft zaak constant te monitoren of dit zo blijft. Goed gevulde gasopslagen zijn slechts één van deze randvoorwaarden. Het kabinet heeft zich daarom ingespannen om te zorgen dat de gasopslagen zo vol mogelijk zijn en is op dit moment bezig om maatregelen uit te werken voor het volgende vulseizoen. Los van het monitoren van de door GTS geschetste randvoorwaarden ga ik ook verder met verder operationaliseren van het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G). Op die manier zijn we ook op slechtere scenario’s voorbereid.
Deelt u de conclusie van de Gasunie dat Nederland met deze vulgraad ook een strenge winter probleemloos aankan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de omstandigheden schetsen waaronder wél een gastekort kan ontstaan?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate bereidt u zich op dat scenario voor?
Zie antwoord vraag 1.
Tot welke trede van de maatregelenladder van het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) verwacht u deze winter te zullen gaan?
Op dit moment zitten we in fase 1 (vroegtijdige waarschuwing) van het Bescherm- en Herstelplan Gas. Ook heeft het kabinet al meerdere keren opgeroepen tot een vermindering van het gasverbruik (maatregel 1 uit de maatregelenladder). Daarnaast is door het kabinet de beperking op stroomopwek door middel van gebruik van kolen ingetrokken. Dit maakt het mogelijk dat meer elektriciteit kan worden opgewekt met kolen waardoor de gascentrales minder snel aan de beurt komen. Dit is een vorm van vrijwillige brandstofomschakeling die mogelijk is gemaakt. Andere maatregelen uit het BH-G hoopt het kabinet komende winter niet te hoeven inzetten. Uiteraard zijn we bezig met het verder operationaliseren van de BH-G maatregelen 3 (besparingstender) en 7 (afschakelstrategie) voor het geval dit toch nodig blijkt.
Kunt u vanaf maatregeltrede 5 van het BH-G (gedwongen brandstofomschakeling van industrieën) per trede aangeven welke (niet-beschermde) afnemers u hierbij concreet voor ogen hebt en in het geval van trede 7 ook de volgorde in afnamevolume vermelden? Zo nee, wilt of kunt u deze informatie niet geven? Waarom niet?
Het concept van de afschakelstrategie heb ik op 9 september in mijn brief over de voortgang van het Bescherm- en Herstelplan Gas met uw Kamer gedeeld. In de afschakelstrategie lopen alle niet-beschermde afnemers mee en wordt ook de volgorde waarin verschillende sectoren worden afgeschakeld bepaald. Op dit moment werk ik deze verder uit, waarbij ik ook verder specificeer wat beschermde en niet-beschermde afnemers zijn. Voor het einde van het jaar kom ik met een nieuwe update rond het Bescherm- en Herstelplan Gas.
Ziet u ook het risico dat eenzijdig wordt gefocust op scenario’s van gastekorten, waardoor scenario’s onder de radar blijven waarin gas wel fysiek leverbaar is voor het bedrijfsleven, maar te duur is om productieprocessen van industrie op gang te houden, zoals nu bijvoorbeeld bij HAK gebeurt? Zo nee, waarom niet en op welke wijze bereidt u zich op dergelijke scenario’s voor?
Het voorbereiden op scenario van gastekorten is en blijft van belang in de huidige situatie. Daarnaast is het kabinet bezig met de gevolgen van de hoge energieprijzen voor consumenten, huishoudens en bedrijven. Het prijsplafond voor huishoudens en de recent aangekondigde regeling Tegemoetkoming Energie Kosten (TEK) voor het gas-intensieve mkb zijn voorbeelden van maatregelen die het kabinet neemt om burgers en bedrijven te ondersteunen.
Ziet u het probleem dat energie-intensieve bedrijven vaak aan het begin van de productieketen staan, en daarom bij uitval potentieel hele bedrijfsketens om kunnen laten vallen, zoals de chemische industrie die voor vele andere industrieën en bedrijven een belangrijke of zelfs belangrijkste toeleverancier is?
We zien op dit moment dat met name energie-intensieve bedrijven die het moeten opnemen tegen concurrenten van buiten de EU die kunnen produceren met lagere energiekosten, moeite hebben de hogere energiekosten door te berekenen aan hun afnemers en daardoor stil dreigen te vallen. Dit zijn inderdaad veelal bedrijven aan het begin van waardeketens. Echter juist omdat deze bedrijven niet meer kunnen concurreren met goedkopere importen zien we dat de impact hiervan op de verdere waardeketen nog beperkt blijft omdat lokale productie wordt vervangen door importen van buiten de EU. Het kabinet verwacht van deze importsubstitutie geen economische schade op korte termijn. Het is macro-economisch gezien efficiënt dat waardeketens mondiaal verspreid zijn en dat handel mondiale prijsverschillen kan omzetten naar welvaartswinst voor binnen- en buitenland. Desniettemin heeft het kabinet en ook Europa oog voor strategische autonomie en investeringen in verduurzaming. Het is belangrijk dat industriële waardeketens die ook op lange termijn economische kansen bieden voor Nederland en Europa behouden blijven. Het kabinet wil duurzame investeringen en industriële productie in Nederland en geen blijvende weglek van banen en emissies naar het buitenland.
Bent u bereid om op korte termijn te onderzoeken in welke mate de hoge prijzen tot ongecontroleerde grootschalige uitval van de industrie – en daarmee de bredere Nederlandse economische activiteit – kunnen leiden?
Door de hoge energieprijzen in Europa hebben meerdere bedrijven hun productie afgeschaald of gestopt en staat de continuïteit van enkele bedrijven op het spel. Omdat de energieprijs in Europa significant hoger is dan de energieprijs in Azië en in de VS, zijn het vooral energie-intensieve bedrijven die concurreren met concurrenten buiten Europa, die het lastig hebben. Door de concurrentiedruk slagen zij er moeilijk in om de hogere energiekosten door te berekenen aan hun afnemers. De verwachting is dat deze hogere prijzen in Europa versus Azië en de VS zullen aanhouden de komende jaren. Ik onderzoek momenteel welke sectoren hierdoor getroffen worden en wat de gevolgen voor Nederland zijn.
Deelt u de mening dat ongecontroleerde, grootschalige uitval van (grote) industrie in Nederland voorkomen dient te worden, ook aangezien dit leidt tot krimp aan de aanbodkant waardoor de inflatie verder opgejaagd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich bewust van het belang van de industrie voor Nederland. De situatie van verhoogde en volatiele gasprijzen zal naar verwachting nog enige tijd aanhouden, waardoor het concurrentievermogen van een aantal energie-intensieve bedrijven mogelijk gedurende langere periode onder druk zal blijven staan. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat we voor een aantal producten in toenemende mate afhankelijk worden van importen van buiten de EU. Vanuit het oogpunt van strategische autonomie zou dit voor een aantal waarde ketens ongewenst kunnen zijn.
Voor de langere termijn ziet het kabinet verduurzaming als beste manier voor de energie-intensieve industrie om te handelen naar een situatie waarin energie in Europa mogelijk duurder is dan elders in de wereld. Het kabinet realiseert zich echter ook dat dit voor veel bedrijven pas op de langere termijn een oplossing biedt voor de stijgende energieprijzen.
Op dit moment onderzoek ik daarom wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie-intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. In dit onderzoek betrek ik de impact van energie-intensieve bedrijven op cruciale waardeketens en de impact van het mogelijk verdwijnen van bedrijvigheid op de Europese strategische autonomie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfsleven beleid van 19 oktober, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar. Met dit onderzoek zal ik uitvoering geven aan de motie-Dassen/Omtzigt over een afbakening van sectoren die van belang zijn voor voedselzekerheid energiezekerheid en strategische autonomie1.
Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u scenario’s schetsen waarin u aangeeft welke van deze maatregelen wanneer worden getroffen, net zoals u middels het BH-G heeft gedaan met afschakeling in het geval van fysieke gastekorten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u daarin tevens de verwachte kosten en de verwachte afname van werkgelegenheid, en de afname van het BBP vermelden in geval van niet ingrijpen, en deze afzetten tegen de verwachtingen indien er maatregelen worden getroffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u deze vragen voor 1 november beantwoorden?
In verband met interdepartementale afstemming beantwoord ik de vragen later.
Het bericht 'Minister Kaag en haar stichting in de fout met eigen anti-witwasregels' |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister Kaag en haar stichting in de fout met eigen anti-witwasregels»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe kan het dat de Minister niet is geregistreerd als de UBO (ultimate beneficial owner) van haar eigen stichting en in plaats daarvan drie onafhankelijke bestuurders aangewezen zijn als uiteindelijk belanghebbende?
Naar aanleiding van berichtgeving in de media heb ik een notarieel advies gevraagd over de bij wet voorgeschreven UBO-registratie. Op grond van dit advies en gelet op de relevante wet- en regelgeving met bijbehorende parlementaire toelichting is de conclusie dat ik niet kwalificeer als UBO van de door mij opgerichte stichting. De bestuurders van de stichting zijn aan te merken als UBO en zijn terecht als zodanig geregistreerd vanaf 31 december 2021. Hieronder licht ik dit toe.
Het doel van het registreren van de UBO van een juridische entiteit is het tegengaan van financieel-economische criminaliteit, zoals witwassen van geld en terrorismefinanciering. Door registratie ontstaat transparantie over wie de uiteindelijk belanghebbende van een onderneming of rechtspersoon is. Het betreft de natuurlijke persoon die, al dan niet achter de schermen, zeggenschap heeft over een onderneming of rechtspersoon. De verplichting tot het doen van de UBO-registratie is door de wetgever neergelegd bij de juridische entiteiten zelf. De UBO heeft op grond van de wet een medewerkingsverplichting om te zorgen dat de juridische entiteit de gegevens heeft om de registratie te kunnen voldoen.
Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld, heb ik mijn financiële en zakelijke belangen, conform het geldende beleid zoals is neergelegd in de brief van 20 december 2002, op afstand geplaatst door het in beheer te geven aan een stichting (beheerstichting).1 Slechts het beheer van de vermogensbestanddelen wordt op grond van een beheersovereenkomst door de beheerstichting verzorgd. De vermogensbestanddelen zelf zijn niet overgedragen aan de beheerstichting, waardoor het eigendom, en rekening en risico bij mij blijven. Het recht op de financiële vruchten blijft ook bij mij. Voor zover financiële en zakelijke belangen in registers moeten worden opgenomen, ben ik daarin ook opgenomen als eigenaar, waardoor de transparantie gewaarborgd is.
Ik heb – en dat is ook het beoogde doel – geen zeggenschap binnen de stichting, behoudens het goedkeuringsrecht als het bestuur van de stichting zou willen besluiten tot statutenwijziging of ontbinding van de stichting. Een en ander is vastgelegd in de statuten van de stichting en de beheersovereenkomst die is gesloten tussen mij en de stichting.
De beheersstichting vormt geen (eigen) vermogen. Als er geen vermogen is, kan ook niet uitgekeerd worden. In het geval wel vermogen zou worden gevormd, dan geldt ook nog het wettelijke verbod voor een stichting tot uitkering van vermogen aan onder andere de oprichter. Het eventuele vermogen kan dan ook niet aan mij worden uitgekeerd.
Op grond van de wet zijn dan ook, in de hierboven geschetste situatie, de bestuurders aan te wijzen als UBO van de beheersstichting.
Volledigheidshalve voeg ik het externe juridisch advies van de notarissen toe als bijlage bij deze antwoorden.
Was de Minister er niet van op de hoogte dat het verplicht is voor alle bedrijven en stichtingen om eerlijk op te geven wie de uiteindelijk belanghebbende (UBO) is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat u al een tijd hamert op dat bij dit soort constructies altijd duidelijk moet zijn wie de uiteindelijk belanghebbende is?
Transparantie van juridische entiteiten en de UBO’s die hier achter zitten is een belangrijk middel in het voorkomen en opsporen van financieel economische criminaliteit. Het UBO-register levert hier een belangrijke bijdrage in.
Hoe heeft het dan kunnen gebeuren dat de Minister zich hier zelf niet aan gehouden heeft?
Zoals ik in antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven ben ik niet aan te merken als UBO van de door mij opgerichte stichting op grond van geldende wet- en regelgeving.
Ben u bekent met dat op het niet correct naleven van de UBO-wetgeving het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst, dat onder het Ministerie van Financiën valt, een boete of last onder dwangsom kan opleggen van 22.500 euro?
Ja. Bureau Economische Handhaving (BEH) kan verschillende sancties opleggen, waaronder een boete van maximaal EUR 22.500 of een last onder dwangsom in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang.
Als een juridische entiteit zijn UBO nog niet geregistreerd heeft, dan wel niet juist of onvolledig, zal de Kamer van Koophandel contact opnemen met de juridische entiteit in kwestie om deze in de gelegenheid te stellen dit te corrigeren. Indien geen correctie volgt, zal de Kamer van Koophandel dit doorgeven aan BEH. Na ontvangst van een dergelijk bericht zal BEH eveneens contact opnemen met de desbetreffende juridische entiteit om alsnog te zorgen voor een wijziging, aanvulling dan wel inschrijving. Na ontvangst van de brief van het BEH heeft de juridische entiteit twee weken de tijd om de inschrijving alsnog in orde te maken. Na deze periode is de organisatie in overtreding en kan er door het BEH een boete of een last onder dwangsom opgelegd worden.2
Wordt dat in dezen gedaan of is de mogelijkheid tot correctie toegepast? Indien het laatste, krijgen burgers die wellicht ook een dergelijke vergissing gemaakt hebben, ook clementie?
Zoals ik hierboven heb toegelicht, is er geen sprake van een onjuiste of onvolledige registratie en is derhalve ook geen aanleiding voor correctie of aanvulling.
Het verhogen van de tarieven door energiemaatschappijen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van de vele energiemaatschappijen, zoals Eneco en Greenchoice die per 1 oktober a.s. de tarieven voor elektriciteit en gas fors verhogen en dat pas tien dagen of enkele dagen voor ingang meedelen aan de klanten?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in de Kamer op dinsdag tijdens het Vragenuur heeft gezegd dat de energiemaatschappijen daarmee de wet overtreden, toen u zei: «Energiebedrijven verwijzen naar de afspraken die zij als sector hebben gemaakt en die ook in hun eigen algemene voorwaarden zijn verwerkt; de heer Erkens verwees daar ook naar. Daarin staat tien dagen, maar dat is irrelevant, want de wet is helder. De wet zegt: 30 dagen»?
Zoals ik uw Kamer reeds gemeld heb in het Vragenuur van 27 september 2022 vind ik het zeer onwenselijk dat energieleveranciers hun prijsverhoging voor 1 oktober toch wilden doorzetten. Ik heb ook aangegeven dat het aan de onafhankelijk toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) is om een eventueel onderzoek te starten naar mogelijke wettelijke overtredingen. De ACM heeft energieleveranciers op 27 september per brief opgeroepen zich aan de wettelijke regels te houden. Tegen energieleveranciers die dat niet doen, kan de ACM handhavend optreden, hetzij door het opleggen van boetes, lasten onder dwangsom of bindende aanwijzingen.
Hierna hebben de vijf grootste energieleveranciers in Nederland gehoor gegeven aan de oproep van de ACM om hun besluit terug te draaien. Inmiddels hebben ook andere, kleinere leveranciers bij de ACM aangegeven in geval van tariefwijzigingen de termijn van 30 dagen te zullen respecteren.
Moeten klanten individueel bezwaar maken of zorgt het kabinet, via bijvoorbeeld een maximumprijs op grond van artikel 44 van de Gaswet, of de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ervoor dat er wordt ingegrepen?
Klanten kunnen op individuele basis een klacht indienen bij hun leverancier of naar de Geschillencommissie of de rechter stappen. Ze kunnen ook bij de ACM melding maken dat de leverancier zich niet aan de regels houdt. De toezichthouder kan eventueel handhavend optreden bij overtredingen van de wetgeving. De leverancier kan dan bijvoorbeeld een boete krijgen. Een verplichting om de afnemers terug te betalen kan en mag de ACM niet opleggen, daarvoor moeten afnemers naar de Geschillencommissie of de rechter.
Op welke wijze kan een consument effectief zijn recht halen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de voor velen onbetaalbaar hoge incasso’s met de hogere energieprijzen over de maand oktober rechtsgeldig of niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heeft een flink aantal leveranciers inmiddels gehoor gegeven aan de oproep van de ACM.
Moet een consument de hogere incassokosten betalen, terwijl hij weet dat de energiemaatschappij zich niet aan de wet houdt? Ofwel, moet de consument zich aan de wet houden, wanneer de energiemaatschappij dat niet doet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 1 oktober a.s. beantwoorden, omdat de prijsverhogingen dan al ingaan en omdat een bedrijf als Essent dit op 27 en 28 september 2022 pas communiceert over prijsverhogingen en met de snelheid van het licht de politiek en toezichthouder probeert te passeren?
Ik heb ernaar gestreefd de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Bankzaken op Saba |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Kent u de motie die de Eilandsraad van Saba 22 september 2021 heeft aangenomen?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik erken dat er problemen zijn voor zowel inwoners als ondernemers op de BES-eilanden als het gaat om bancaire dienstverlening; van het doen van betalingen tot het afsluiten van leningen en hypotheken.
Om de toegang tot bancaire diensten en financiële producten te verbeteren zijn in het afsprakenakkoord Sint Eustatius (2022–2023)2 en de «Saba Package 2.0» (2022–2025)3 afspraken gemaakt tussen de openbare lichamen en de betrokken ministeries. In het kader van de bestuurlijke afspraken is daarnaast afgesproken dat er een Taskforce knelpunten Caribisch Nederland komt die zich onder andere zal gaan richten op de bancaire dienstverlening.4 Deze Taskforce werkt momenteel aan het identificeren en wegnemen van belemmeringen en tevens aan het verbeteren van de bancaire dienstverlening in brede zin. De Nederlandsche Bank (DNB) is van 1 tot en met 10 november op bezoek geweest in Caribisch Nederland alsmede Curaçao en Sint Maarten om met de openbare lichamen, banken, Kamers van Koophandel en maatschappelijke organisaties te praten over de knelpunten in de bancaire dienstverlening en te komen tot oplossingen.
Kent u de brief van Saba Business Association aan de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kent u het documentOverview Saba banking situation?3
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u aangeven welke (dependances van c.q. pinautomaten van) banken aanwezig zijn op welke BES-eilanden?
Er zijn vier banken op Bonaire: Maduro & Curiel’s bank (MCB), Banco di Caribe (BdC), Orco bank en Royal Bank of Canada (RBC). Op Saba is de RBC bank aanwezig. Op Sint-Eustatius is MCB aanwezig. Van deze zes banken is er slechts één, de MCB, juridisch zelfstandig. Al deze banken zijn direct, of indirect via Sint-Maarten, bijkantoren van banken op Curaçao.7 Op Bonaire zijn 15 pinautomaten aanwezig. Op Sint-Eustatius en Saba zijn ieder twee pinautomaten aanwezig. Één pinautomaat betaalt het openbaar lichaam van Saba. De overige pinautomaten zijn van de betrokken banken.
In de missie van De Nederlandse Bank staat:We werken aan stabiele prijzen, een soepel en veilig betalingsverkeer, en solide en integere financiële instellingen; geldt dat ook voor de BES-eilanden?
Ja, dit volgt ook uit de wettelijke taken van DNB. Artikel 4, eerste lid, van de Bankwet 1998 beschrijft de taken van DNB, waaronder het bevorderen van de goede werking van het betalingsverkeer. Artikel 4, tweede lid, beschrijft dat DNB deze taken ook kan uitvoeren voor de BES-eilanden. DNB bevordert de goede werking van het betalingsverkeer. Een voorbeeld hiervan is de Werkgroep Betalingsverkeer Caribisch Nederland waarin DNB regelmatig met de bankiersvereniging en maatschappelijke partners praat over het betalingsverkeer. Daarnaast houdt DNB toezicht op een aantal financiële instellingen in Caribisch Nederland8.
Vallen de banken c.q. dependances c.q. pinautomaten op de BES-eilanden onder het toezicht van DNB? Zo nee, waarom niet?
DNB is op grond van de Wet financiële markten BES prudentieel en integriteitstoezichthouder voor financiële instellingen op de BES-eilanden. Er is één bank (MCB) die juridisch gevestigd is op de BES-eilanden en onder prudentieel toezicht staat van DNB. Deze bank is een bank van een dochter van een Curaçaose bank en staat daardoor indirect ook onder toezicht van de Centrale Bank Curaçao en Sint Maarten (CBCS). Alle overige banken op de BES-eilanden zijn daar niet juridisch gevestigd en staan niet onder prudentieel toezicht van DNB omdat het kapitaal elders wordt aangehouden. Wel staan alle banken op de BES-eilanden onder integriteitstoezicht van DNB. Net zoals in Nederland strekt het toezicht van DNB zich niet uit tot pinautomaten.
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 5 bevordert DNB naast het toezicht op een aantal financiële instellingen de goede werking van het betalingsverkeer op de BES-eilanden. Een voorbeeld hiervan is de Werkgroep Betalingsverkeer Caribisch Nederland waarin DNB regelmatig met de bankiersvereniging en maatschappelijke partners praat over het betalingsverkeer, waaronder pinautomaten. Ook onderhoudt DNB contacten met de commerciële banken en de centrale banken op de BES-eilanden.
Waarom is het voor een inwoner van de BES-eilanden blijkbaar niet mogelijk een rekening te open van een Nederlandse bank zoals bij ING, ABN-AMRO of RABO? Ze zijn toch inwoners van Nederland?
Banken bepalen zelf hun klantenbestand, onder meer op een door de bank zelf bepaalde ondernemersstrategie en door hen gewenste risicoprofiel. Nederlandse banken kunnen hun diensten in beginsel aanbieden in Caribisch Nederland. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is de Minister van Financiën met de betrokken partijen in gesprek getreden om de drempels weg te nemen die het aanbieden van bancaire diensten in Caribisch Nederland door Nederlandse banken in de weg staan9. Uit de gesprekken met de banken bleek dat banken naast de wettelijke belemmering, enkele praktische belemmeringen ervaren om eurobetaalrekeningen aan te bieden. Een voorbeeld hiervan is het ontbreken van postcodes.
Inwoners van de BES-eilanden, die de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn burgers van de Europese Unie. In artikel 16, eerste lid, van de richtlijn betaalrekeningen is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat alle kredietinstellingen of een voldoende aantal kredietinstellingen aan consumenten betaalrekeningen met basisfuncties aanbieden zodat de toegang daartoe voor alle consumenten op hun grondgebied gewaarborgd is10. De openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede de andere landen van het Caribische deel van het Koninkrijk, hebben echter de status van Landen en Gebieden Overzee (LGO). Het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin de beleidsgebieden van de Unie staan beschreven, is niet van toepassing op LGO. De richtlijn betaalrekeningen is gebaseerd op dit derde deel. Nederlandse banken zijn daarom op grond van de richtlijn niet verplicht om een basisbetaalrekening aan te bieden aan de inwoners van de BES-eilanden.
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 1 zijn er afspraken gemaakt tussen de openbare lichamen en de betrokken ministeries om de toegang tot bancaire diensten en financiële producten te verbeteren en werkt de Taskforce knelpunten Caribisch Nederland aan het identificeren en wegnemen van belemmeringen en tevens aan het verbeteren van de bancaire dienstverlening in brede zin.
Wat vindt u ervan dat het gemeentebestuur van Saba per jaar $ 100K moet betalen aan de Windward Islands Bank voor het hebben van een pinautomaat? Is dat een redelijk bedrag?
In 2017 is het Sabaanse bankfiliaal van de WIB op Saba dicht gegaan. Door de sluiting zou slechts één pinautomaat over blijven op Saba. Om de fysieke aanwezigheid en bereikbaarheid van geldautomaten op Saba te waarborgen heeft het openbaar lichaam besloten om de pinautomaat op het eiland te handhaven. De hoogte van het bedrag is gerelateerd aan de kosten voor de beschikbaarheid en het functioneren van de pinautomaat. De pinautomaat op Saba wordt regelmatig bevoorraad door middel van een vlucht vanuit Sint-Maarten naar Saba. De WIB heeft destijds gecalculeerd dat de kosten van het open houden van de pinautomaat circa $ 100.000 op jaarbasis bedraagt.
Klopt het dat ondernemers de bank ca 6% van het bedrag moeten betalen als klanten hun pinpas gebruiken? Kunt u aangeven waarom u dat redelijk vindt? Wat vindt u ervan dat ondernemers ook de bank moeten betalen als ze cash willen storten?
Het is in beginsel aan markpartijen zelf om te bepalen welke betaaldiensten en tegen welke kosten worden aangeboden. Er zijn een aantal factoren die het voor marktpartijen kostbaar maken om in Caribisch Nederland betaaldiensten te verlenen. Een voorbeeld hiervan is de omvang van de afzetmarkt, waardoor bestaande banken moeite hebben om hun dienstverlening winstgevend aan te bieden. Tegelijkertijd is de concurrentie, mede door de geringe marktomvang, beperkt. Ook is in Caribisch Nederland de dollar het officiële betaalmiddel, daardoor is de markt in Caribisch Nederland verbonden aan de dollar. De dollar kent andere karakteristieken en rentepercentages dan de euro. Ook in Nederland worden kosten in rekening gebracht voor het storten van geld. De bank bepaalt dit tarief. Indien nodig kan de toegang tot betalingsverkeer, waaronder tarifering, onderwerp van gesprek zijn in de Werkgroep Betalingsverkeer Caribisch Nederland.
Kunt u aangeven waarom het Nederlandse systeem niet mogelijk is waarbij men in veel winkels met de pinpas betaalt, maar bij de winkelier ook geld kunnen opnemen? Wat kost dat in Nederland de betreffende ondernemer?
Het is in beginsel aan de winkelier zelf om te bepalen welke diensten worden aangeboden en tegen welke kosten. Het geld opnemen met een pinpas, cash-back, vindt plaats in één transactie bij de betaling voor een product of dienst. Voor deze transactie betaalt de ondernemer in Nederland een standaardtarief aan de bank. Voor aankopen met creditcards betaalt de winkelier afhankelijk van het bedrag een variabel tarief. Als een ondernemer ervoor kiest om cash-back aan te bieden zonder een aankoop dan betaalt de ondernemer daar het standaard pintarief voor.
Bent u ervan op de hoogte dat inwoners van Saba zeer beperkt toegang hebben tot een (betaalbare) hypotheek? Zo ja, wat gaat u hieraan doen zodat mensen op Saba een hypotheek tegen een acceptabel rentepercentage kunnen afsluiten?
Het is moeilijk om de markt op de BES-eilanden te vergelijken met de markt in het Europese deel van Nederland. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 9 is er sprake van een andere markt waarbij het verschil in valuta een belangrijke factor is. Ook de concurrentie is, mede door de geringe marktomvang, beperkt. De Autoriteit Financiële Markten heeft geen signalen ontvangen dat aanbieders op Saba hun positie misbruiken en onredelijk hoge rentepercentages vragen. De gevraagde percentages wijken niet materieel af van de percentages zoals die worden gevraagd op bijvoorbeeld Bonaire.
Bent u ervan op de hoogte dat de hypotheekgarantie die wel aangeboden wordt op Bonaire, en binnenkort op Sint Eustatius, niet beschikbaar is op Saba, omdat de enige bank die dit aanbiedt in Caribisch Nederland, de MCB Bank, geen vestiging op Saba heeft? Zo ja, wat kan er gedaan worden voor de mensen op Saba zodat ook zij een hypotheekgarantie kunnen krijgen?
Eén van de randvoorwaarden voor een pilot hypotheekgarantie is de aanwezigheid van een bank die onder toezicht staat van DNB. Een andere randvoorwaarde is de toegang tot een betaalrekening voor mensen die een hypotheek wensen af te sluiten. De MCB voldoet aan deze voorwaarden. De pilot kan uitgebreid worden wanneer andere banken op de BES-eilanden ook voldoen aan deze voorwaarden.
Financiële ondernemingen op de BES-eilanden met een vergunning voor het aanbieden van krediet kunnen, mits zij geen beperkingen op deze vergunning hebben, een hypotheek (met garantie verstrekt door NHG) verstrekken. In de praktijk maken slechts enkele aanbieders gebruik van deze optie.
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 7 is er een Taskforce opgericht die zich onder andere zal gaan richten op de bancaire dienstverlening.
Klopt het dat de Post Spaar Bank (PSB) op Sint Maarten geen diensten zoals hypotheken meer mag aanbieden op Saba? Zo ja, wat is de reden daarvan?
De Wet financiële markten BES stelt instellingen van Sint Maarten en Curaçao in staat diensten aan te bieden in Caribisch Nederland. De PSB heeft een vergunning als kredietinstelling in Sint Maarten en staat onder toezicht van de CBCS. De PSB is bevoegd om hypotheken aan te bieden in Caribisch Nederland. In verband met de vertrouwelijkheid van toezicht heb ik geen instelling specifieke informatie over PSB tot mijn beschikking.
Het prijsplafond energie en de toegezegde voorbeelden tijdens de Algemeen Politieke Beschouwingen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich dat ik tijdens de Algemeen Politieke Beschouwingen voorbeelden liet zien en beloofde concrete voorbeelden aan te leveren?
Ja.
Herinnert u zich dat u eerder antwoordde dat de invoering van een prijsplafond mag niet leiden tot overcompensatie van leveranciers, de precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond op korte termijn verder wordt uitgewerkt in nauw overleg met de sector en de beoogde uitvoerder RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en dat hierbij wordt uitgegaan van een consistente systematiek vormgegeven voor het vaststellen van de vergoeding vastgesteld bij een hogere marktprijs dan het tarief van het tijdelijke plafond.?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel vergoeding een leverancier van energie krijgt, die nu 4 euro in rekening brengt voor een kuub gas, terwijl de marktprijs (en zijn inkoopprijs) 1,80 euro bedraagt en de prijs (inclusief belastingen en kosten) 2,50 euro? Krijgt de leverancier bij een prijscap van 1,50 euro, dan een vergoeding an 1 euro (zijnde het verschil tussen wat de consument moet betalen en zijn kosten) of 2,50 euro (het verschil tussen zijn geadverteerde prijs en het prijsplafond) of een ander bedrag? Kunt u deze vraag heel precies beantwoorden?
Zoals heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 4 oktober, betreffen de plafondgrenzen de maximale leveringstarieven inclusief energiebelasting en btw. Voor de vergoeding die de leveranciers ontvangen zal het kabinet, conform de eisen die de Europese Commissie hieraan stelt, zeker moeten stellen dat alle middelen die naar de leveranciers gaan, worden doorgegeven aan de consument. De vergoeding die de leverancier ontvangt bedraagt daarom maximaal het verschil tussen zijn geadverteerde prijs en het prijsplafond. Het kabinet zal in de vormgeving van de regeling waarborgen dat eventueel te veel vergoede middelen terug kunnen worden gehaald indien de beoogde accountantscontrole hier aanleiding toe geeft. Daarnaast zal moeten worden voorkomen dat het prijsplafond eventuele overwinsten beschermt. Het kabinet zal daarom, in overleg met de Autoriteit Consument & Markt (ACM,) bezien wat er nodig is om mogelijke ongewenste effecten van het prijsplafond op de werking van de markt zoveel als mogelijk te voorkomen. De wijze waarop de regeling, waaronder de vergoeding, wordt vormgegeven wordt voor 1 november verder uitgewerkt.
Wilt u reageren wat het handelingsperspectief is van een groot gezin (2 ouders, 3 kinderen) met een benedenmodaal inkomen (kostwinner met 35.000 euro inkomen) die in een tochtige huurwoning (energielabel F) woont en een verbruik heeft van 2.200 m3 gas en 3000 kWh elektriciteit? Hoe ziet de energierekening van dit huishouden eruit in 2021 en 2023 (met prijscap) en is de stijging voor dit huishouden te dragen en in hoeverre wordt het gecompenseerd door andere maatregelen)?
Onderstaande tabel geeft een inschatting van de energierekening in 2023 met en zonder het prijsplafond, op basis van een inschatting van de mogelijke consumentenprijs voor energie. Hieruit volgt dat het prijsplafond bij de ingeschatte energieprijzen leidt tot een verlaging van de energierekening met 2.635 euro op jaarbasis.
Verwachting 20231
Zonder prijsplafond
Met prijsplafond
Variabele leveringskosten
€ 6.160
€ 4.540
Vaste leveringskosten en belasting
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 223
€ 223
Variabele leveringskosten en belasting
€ 2.250
€ 1.235
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 355
€ 355
Belastingvermindering
-€ 597
-€ 597
Totaal
€ 8.498
€ 5.862
Op basis van een consumentenprijs voor elektriciteit van 0,75 euro/kWh en 2,80 euro/m3 (inclusief energiebelasting en btw) en een prijsplafond met maximale tarieven van 0,40 euro/kWh en 1,45 euro/m3 en een maximaal verbruik 2900 kWh en 1.200 m3 onder het plafond.
Het voorgestelde plafond kent geen onderscheid naar inkomen. Voor wat betreft de effecten van het koopkrachteffect verwijs ik u kortheidshalve naar de met Prinsjesdag gedeelde informatie.
Voor wat betreft het handelingsperspectief: deze groep wordt ondersteund bij het nemen van kleine en grote energiebesparende maatregelen. Bijvoorbeeld door de versnelde inzet op energiebesparende maatregelen voor kwetsbare huishoudens, met onder andere de middelen die dit jaar aan gemeenten zijn uitgekeerd ter bestrijding van energiearmoede. Ook bundelen we samen met verschillende partijen, waaronder gemeenten en energieleveranciers, de krachten om huishoudens vroegtijdig van advies over energiebesparing en laagdrempelige energiebesparende maatregelen te voorzien en ze hierbij ook praktisch te ondersteunen, onder meer door de inzet van lokale fixbrigades en energiecoaches, de campagne Zet ook de knop om en de inspanningen van de energiebespaarcoalitie. Dat stimuleren we via de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH).
Wilt u reageren wat het handelingsperspectief is van een gezin (2 ouders, 3 kinderen) met een benedenmodaal inkomen (inkomen van 25.000 euro en inkomen van 20.000 euro) die in een tochtige private huurwoning (energielabel F) woont en een verbruik heeft van 2.200 m3 gas en 3000 kWh elektriciteit? Hoe ziet de energierekening van dit huishouden eruit in 2021 en 2023 (met prijscap) en is de stijging voor dit huishouden te dragen en in hoeverre wordt het gecompenseerd door andere maatregelen)?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u berekenen en reageren hoe een chronisch zieke die veel elektriciteit gebruikt voor hulpmiddelen (elektrische rolstoel, domotica of medische hulp midden (zuurstof, dialyse) en een arbeidsongschiktheidsuitkering van 22.000 euro bruto per jaar en een redelijk geïsoleerde huurwoning (label B) met gebruik van 1.000 m3 gas en 5000 kWH elektriciteit rond kan komen? Kunt u de energierekening van 2021 en 2023 met elkaar vergelijken? Kunt u aangeven op welke wijze compensatie plaatsvindt binnen en buiten de energienota?
Onderstaande tabel geeft een inschatting van de energierekening in 2023 met en zonder het prijsplafond, op basis van een inschatting van de mogelijke consumentenprijs voor energie. Hieruit volgt dat het prijsplafond bij de ingeschatte energieprijzen leidt tot een verlaging van de energierekening met 2.365 euro op jaarbasis.
Verwachting 20231
Zonder prijsplafond
Met prijsplafond
Variabele leveringskosten en belasting
€ 2.800
€ 1.450
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 223
€ 223
Variabele leveringskosten en belasting
€ 3.750
€ 2.735
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 355
€ 355
Belastingvermindering
-€ 597
-€ 597
Totaal
€ 6.638
€ 4.273
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 5 kent het voorgestelde plafond geen onderscheid naar inkomen of gezondheidssituatie. Ik verwijs voor wat betreft de inschatting van de effecten van het plafond op de energierekening naar tabel 2 in de brief waarmee ik uw Kamer op 4 oktober nader over de uitwerking van het plafond heb geïnformeerd. Hiernaast profiteert een dergelijk gezin uiteraard van de koopkrachtmaatregelen die het kabinet getroffen heeft voor 2023. De arbeidsongeschiktheidsuitkering van dit huishouden stijgt sterk doordat deze meestijgt met de verhoging van het wettelijk minimumloon van ruim 10%. Daarbovenop stijgen ook de huurtoeslag en zorgtoeslag voor dit huishouden.
Indien er sprake is van een specifieke betalingsproblematiek als gevolg van de zorgkosten bestaat er de bijzondere bijstand. Vanuit de Zorgverzekeringswet is geregeld dat mensen in het geval van een nierdialyse thuis, zuurstofapparaten thuis en chronische beademingsapparatuur een tegemoetkoming van de verzekeraar kunnen krijgen voor hun energiekosten.
Kunt u aangeven waar ouders van een gehandicapt kind (met of zonder persoonsgebondenbudget) die vanwege de handicap ongeveer 4000 kWh elektriciteit extra gebruiken, aanspraak op kunnen maken?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zal het parlement verder informeren over de motie van het Kamerlid Van der Plas c.s. met betrekking tot energiecompensatie voor hogere energiekosten vanwege medische oorzaak. Er is nu geen aparte aanspraak geregeld voor ouders met een gehandicapt kind. Bij het uitwerken van de regelingen zullen helaas altijd gevallen zijn waarin een problematische situatie zich voordoet. Daarom richt een deel van de maatregelen zich primair op de meest kwetsbare huishoudens, zoals het verhogen van de zorg- en huurtoeslag, het verlengen van de energietoeslag van € 1.300 en het verhogen van de bijzondere bijstand. Daarnaast kunnen mensen die in betalingsproblemen komen zich melden bij hun gemeente om (gemeentelijk minimabeleid, zoals bijzondere bijstand, aan te vragen. Verder is vanuit de Zorgverzekeringswet geregeld dat patiënten voor chronische thuisbeademing, zuurstofapparatuur en thuisdialyse hun stroomkosten rechtstreeks bij de verzekeraar kunnen declareren.
Kunt u aangeven hoe het prijsplafond gaat uitwerken voor mensen met stadsverwarming? Wat zal voor hen het relevante prijsplafond zijn?
In overleg met de ACM is een mogelijke manier gevonden waarmee het tijdelijk prijsplafond ook voor deze huishoudens kan gelden. Naast een beperkt aantal grootschalige collectieve warmtenetten is er ook sprake van een oplopend aantal kleinschalige warmtenetten. Voor warmtenetten is de uitvoering van het tijdelijke prijsplafond niet eenvoudig vorm te geven. Het kabinet spant zich maximaal in om het prijsplafond ook voor gebruikers van deze warmtenetten van toepassing te laten zijn. Met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland wordt gekeken op welke wijze hier invulling aan kan worden gegeven. Gelet op het grotere aantal leveranciers van warmte dan van elektriciteit en gas kan de uitvoerbaarheid een andere uitvoeringsmethodiek vergen.
Kunt u aangeven hoe het prijsplafond gaat uitwerken voor mensen die in een flat/appartementencomplex met blokverwarming wonen en dus een centraal aansluit punt hebben? Kunnen zij per huishouden gebruik maken van de vrijstelling?
Het is in de gekozen systematiek van het prijsplafond niet mogelijk om voor deze huishoudens een andere methode toe te passen. Het kabinet onderzoekt daarom alternatieve mogelijkheden om ook deze huishoudens in dezelfde mate ondersteuning te kunnen bieden. Gekeken wordt daarbij of de bestaande teruggaveregeling in de energiebelasting inzicht kan bieden in het aantal huishoudens achter een bepaalde aansluiting. Het kabinet zal zich maximaal inspannen om een passende oplossing te bieden, maar realiseert zich dat dit waarschijnlijk zeer lastig zal zijn.
Kunt u aangeven hoet het prijsplafond gaat uitwerken voor een huishouden, dat is overgestapt op een warmtepomp en voor alles samen 7000 kWH elektriciteit per jaar gebruikt? Kunt u de energiek René Ingen van 2021 en 2023 (inclusief prijsplafond) met elkaar vergelijken? Acht u de uitkomst redelijk?
Onderstaande tabel geeft een inschatting van de energierekening in 2023 met en zonder het prijsplafond, op basis van een inschatting van de mogelijke consumentenprijs voor energie. Hieruit volgt dat het prijsplafond bij de ingeschatte energieprijzen leidt tot een verlaging van de energierekening met 1.015 euro op jaarbasis.
Verwachting 20231
Zonder prijsplafond
Met prijsplafond
Variabele leveringskosten en belasting
€ 5.250
€ 4.235
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 355
€ 355
Belastingvermindering
-€ 597
-€ 597
Totaal
€ 5.338
€ 4.323
Een warmtepomp is een investering die zich over een tijdsspanne van meerdere jaren terugverdient. Met de aanpassing van het prijsplafond is gekozen om een grotere hoeveelheid elektriciteit onder het plafond te laten vallen en dit tegen een lager tarief t.o.v. de eerdere aankondiging (Kamerstuk 2022D36649). Hiermee wordt het effect groter voor huishoudens met een dergelijke energievoorziening, en blijft het een duurzame en rendabele investering.
Bent u bekend met het feit dat veel mensen die in een monument (huur of koop) een niet geïsoleerde woning hebben omdat monumenten niet geïsoleerd mochten worden in veel gevallen? Wat is het handelingsperspectief van de bewoners?
Het klopt dat het voor monumenteneigenaren iets complexer is om monumenten te isoleren dan voor eigenaren van reguliere woningen. Toch is er veel al wel mogelijk. Zo is er bijvoorbeeld speciaal isolatieglas voor momenten op de markt en het plaatsen van achter- of voorzetramen is in de meeste gevallen ook mogelijk. Er zijn bij de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) verschillende instrumenten om monumenteneigenaren te helpen. Zo bieden de provincies met geld van het rijk een ontzorgingsprogramma aan waar eigenaren van monumenten met een maatschappelijke functie ook gebruik van kunnen maken. Ook komt er vanaf 2023 een ontzorgingsprogramma voor alle monumenteneigenaren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Daarnaast zijn er subsidies en laagrentende leningen. Denk aan de Dumava, de ISDE, de SEEH en laagrentende leningen bij het Nationaal Restauratiefonds. Momenteel onderzoeken we hoe we de ISDE en de SEEH toegankelijker kunnen maken voor monumenteneigenaren. Ten slotte raad ik eigenaren ook aan om het gesprek aan te gaan met de gemeente en contact te leggen met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Veel is er namelijk wel mogelijk, zo was ook te zien tijdens de Open Monumentendagen van afgelopen september met het thema Duurzaamheid.
Hoe zal omgegaan worden met vakantieparken waar mensen een rekening krijgen van de eigenaar?
Indien de vakantiewoning een eigen aansluiting heeft, valt deze onder het plafond omdat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen kleinverbruikers met een dergelijke aansluiting.
Kunt u deze vragen voor de Algemene Financiele Beschouwingen beantwoorden?
Ik heb ernaar gestreefd deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De prijscap op energie |
|
Lilian Marijnissen , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat de regering overgaat tot het instellen van een prijscap op energie? Zo ja, wanneer gaat die in en op welk niveau worden verbruik en prijs vastgesteld?
Ja, dit klopt. Het kabinet gaat op dit moment uit van invoering van een prijsplafond per 1 januari 2023 voor alle huishoudens. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Het kabinet denkt aan een tariefplafond van maximaal 1,50 euro voor gas en 70 cent voor elektriciteit. Mocht de ontwikkeling van de prijs voor gas of elektriciteit meevallen voor vaststelling van het plafond later deze maand, kunnen de plafonds nog worden verlaagd. Het prijsplafond voor gas wordt in dat geval maximaal verlaagd tot de prijs op 1,20 per kuub gas.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verdere uitleg van dit antwoord kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Kunt u aangeven wat de geschatte kosten zijn van de prijscap?
De exacte kosten zijn vanzelfsprekend zeer afhankelijk van de vormgeving van het tijdelijke prijsplafond en de daadwerkelijke prijsontwikkeling op de energiemarkten gedurende 2023. In de Miljoenennota is voor het tijdelijke prijsplafond al een reservering opgenomen. Voor het prijsplafond zal het kabinet in eerste instantie de middelen voor verlaging energiebelasting in 2023 (kosten 5,4 miljard euro) uit de Miljoenennota aanwenden. Dit ligt voor de hand gezien het doel en de doelgroepen vergelijkbaar zijn. Daarnaast worden de opbrengsten van een solidariteitsheffing en een inframarginale heffing ingezet. Daarvoor geldt wel dat de opbrengsten en vormgeving nog onzeker zijn.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verder uitleg kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
In welke ministerraad is vergaderd over een prijscap en is besloten een prijscap in te stellen?
In de vierhoek – een onderraad van de ministerraad – van 16 september 2022 is besloten tot het instellen van een prijsplafond. In de daarop aansluitende ministerraad is dit besluit toegelicht en hebben de vakministers de ruimte gekregen om het besluit op korte termijn verder uit te werken.
Kunt u aangeven wie onder de prijscap vallen en dan in het bijzonder ingaan op een woning die van het gas af is en waar alleen elektriciteit gebruikt wordt, een woning die op stadswarmte in aangesloten, blokverwarming, een tweede woning, een vakantiewoning die permanent wordt bewoond?
Het voornemen is om het prijsplafond aan te laten sluiten bij de doelgroep die in aanmerking komt voor de belastingvermindering in de energiebelasting. De belastingvermindering energiebelasting geldt voor elektriciteitsaansluitingen met een verblijfsfunctie. De vijf genoemde voorbeelden vallen in principe dus onder het prijsplafond. Er wordt op korte termijn in de uitwerking nog bezien hoe de prijs van warmte meegenomen kan worden in het tijdelijk prijsplafond.
Is er een tegemoetkoming voor mensen die in een tochtig, slecht geïsoleerd huurhuis wonen (bijvoorbeeld enkel glas of energielabel F). Is deze maatregel toereikend?
Het kabinet ziet een tijdelijk prijsplafond als een stevige waarborg voor een betaalbare energierekening voor huishoudens.
De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt momenteel nog verder uitgewerkt met de sector. Daarbij zijn variaties denkbaar in de hoogte van het tarief waarop het tijdelijke plafond wordt vastgesteld, tot welk energieverbruik het prijsplafond zal gelden en hoe lang dit plafond in stand blijft. Het kabinet wil de volumegrens zo kiezen dat alle huishoudens met een hoge energieprijs voordeel hebben van het plafond. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Alle huishoudens met een variabel contract hebben tot dit verbruik profijt van het energieplafond. Daarnaast heeft het kabinet in de brief van 20 september 2022 geïnformeerd over het voornemen om een belangrijk deel van de energietoeslag voor de meest kwetsbare huishoudens in 2023 naar voren te halen zodat gemeenten die nog dit jaar kunnen overmaken. En tot slot is in de Miljoenennota een omvangrijk koopkrachtpakket gepresenteerd om in 2023 de koopkrachteffecten te dempen.
Heeft u een maatregel voor bedrijven (bijvoorbeeld bakkers of slagers) die energie-intensief zijn?
Het kabinet zet alles op alles om een gerichte subsidieregeling voor de energiekosten voor het energie-intensieve mkb op te zetten. Voor de uitvoering van een dergelijke specifieke subsidieregeling is de Minister van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met energieleveranciers.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal energiebedrijven zeer hoge prijzen in rekening brengt (zoals rond de één euro voor één kWh en 4 euro voor een kuub gas), terwijl de marktprijzen daar – gelukkig – onder zitten. Op welke wijze zult u bevorderen dat de prijscap, die een groot deel van het crediteurrisico wegneemt bij energiebedrijven, niet leidt tot excessieve winsten bij energiebedrijven?
Ja. De invoering van een prijsplafond mag niet leiden tot overcompensatie van leveranciers. De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt op korte termijn verder uitgewerkt in nauw overleg met de sector en de beoogde uitvoerder RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Hierbij wordt uitgegaan van een consistente systematiek vormgegeven voor het vaststellen van de vergoeding vastgesteld bij een hogere marktprijs dan het tarief van het tijdelijke plafond.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik kortheidshalve ook naar mijn brief van 20 september 2022. Daarbij is volledigheidshalve reeds aangegeven dat het kabinet is zich er terdege van bewust dat er voorbeelden zullen ontstaan van bedrijven, huishoudens of mogelijk energieleveranciers die meer compensatie ontvangen dan strikt genomen wenselijk is.
Bent u ervan op de hoogte dat eigenaren van windmolen, kolencentrales, zonneparken of een nucleaire centrale voor lage kosten (soms rond de 0,1 euro) energie kunnen opwekken, dat die energie nu met winstmarges tot 1.000 procent wordt verkocht wordt en dat de overheid vervolgens de huishoudens weer subsidieert totdat zij ongeveer de kostprijs betalen?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De Europese Commissie doet voorstellen voor een inframarginale prijscap waardoor inkomsten kunnen worden afgeroomd en een solidariteitsbijdrage van fossiele energieproducten. Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn brief over de appreciatie van deze Europese voorstellen van 20 september 2022. Het kabinet staat positief tegenover het voorstel van de Commissie om de infra-marginale opbrengsten af te romen die ontstaan doordat de inkomsten van bepaalde elektriciteitsproducenten sterk gestegen zijn door de hoge elektriciteitsprijzen, terwijl daar voor hen geen hogere productiekosten tegenover staan. We bestuderen de wijze waarop nationale uitvoering aan de doelen van het voorstel vorm kan worden gegeven. Dit doet het kabinet ook door te kijken naar alternatieve maatregelen die hetzelfde doel dienen. Ten aanzien van de inframarginale prijscap heeft het kabinet nog onvoldoende inzicht of, en zo ja hoeveel, deze extra middelen zal opleveren en op welke manier de cap wordt uitgewerkt.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat deze vormen van elektriciteit tegen kostprijs en een redelijke mark-up geleverd gaan worden aan het systeem, zodat er geen overwinsten gaan ontstaan, die vooral publiek betaald worden?
Voor de niet-slimme meters moeten de meterstanden worden doorgegeven voor 1 januari 2023. Dit hoeft echter niet exact op de dag dat de maatregel ingaat. De procedure wijkt wat dat betreft ook niet af van eerdere jaren.
Moeten alle niet-slimme meters uitgelezen worden op de dag dat deze maatregel ingaat?
Ja, die zijn hedenochtend gedeeld met de Kamer.
Kunt u de memo’s die de fractievoorzitters van de coalitiepartijen over deze maatregel en varianten daarvan gezien hebben de afgelopen maanden, aan de Kamer doen toekomen?
Het kabinet zal de Kamer voorafgaand aan de algemene financiële beschouwingen een doorrekening van de koopkrachteffecten sturen.
Heeft u indicaties van de koopkrachteffecten? Kunt u die delen?
Sinds het voorjaar is er regelmatig contact geweest met de energieleveranciers, waaronder op bestuurlijk niveau in maart, juni, augustus en tweemaal in september. Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor wat betreft de uitkomst van deze gesprekken kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Op welke momenten is overlegd met de energiebedrijven? Met wie van de energiebedrijven? Zijn hier verslagen van gemaakt? Kunt u dus van elke bijeenkomst datum, aanwezigheid (van zijde regering en energiebedrijven) en verslagen delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer zijn deze overleggen gestart?
Ja, het prijsplafond is door het kabinet besproken met de fractievoorzitters van GroenLinks en de Partij van de Arbeid, die een vergelijkend voorstel hebben gedaan betreft het prijsplafond. Hiervoor zijn geen aanvullende voorbereidende notities gemaakt.
Zijn deze maatregelen besproken met andere partijen dan de coalitie? Kunnen voorbereidende notities worden gedeeld met de gehele kamer?
De elektriciteitsopwekking vindt in Nederland voor een groot deel plaats met gascentrales. Als deze gascentrales niet de kosten van het gas met voldoende hoge elektriciteitsprijzen kunnen terugverdienen, zullen ze geen elektriciteit produceren. Zonder de gascentrales is er in Nederland een groot deel van de tijd te weinig elektriciteitsopwekking om in alle elektriciteitsvraag te voorzien. Ook de Europese Commissie heeft met haar recente voorstellen niet voor ontkoppeling van de gas- en elektriciteitsprijs gekozen.
Waarom wordt de energieprijs niet losgekoppeld van de gasprijs? Is dit overwogen?
Nee. Op basis van het Europees recht worden dergelijke tarieven gereguleerd en worden de kosten gezamenlijk opgebracht door alle gebruikers van het net.
Is overwogen dat de transportkosten van energie voor huishoudens wordt kwijtgescholden?
Het kabinet wil dat huishoudens deze winterperiode niet worden afgesloten als gevolg van financiële problemen en het daardoor niet kunnen betalen van de energierekening. Daarbij blijft uitsluitend ruimte voor contractopzegging, en daaropvolgend afsluiting door de netbeheerder, in gevallen van fraude, weigering om mee te werken of bij veiligheidsrisico’s. In gesprekken met energieleveranciers kwam naar voren dat deze intentie breed wordt gedeeld. Dit vraagt uiteraard een gezamenlijke verantwoordelijkheid en inspanning op korte termijn vanuit huishoudens, energieleveranciers en de overheid. Er wordt op korte termijn bezien of en hoe dit wordt verwerkt kan worden in de Regeling afsluitbeleid onder de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
Wordt wettelijk geregeld dat niemand wordt afgesloten deze winter?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en zoveel mogelijk voor aanvang van de APB beantwoorden?
Het bericht ‘Brussel duldt geen inmenging in besteding coronamiljarden’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Senna Maatoug (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Ondersteunt u de uitspraak van de Europese Commissie dat openbaarmaking van documenten over de gesprekken tussen het Nederlandse kabinet en de Europese Commissie vanaf januari 2021 – waaronder de «informele» gesprekken – het besluitvormingsproces zou ondermijnen? Graag een toelichting.1
Ik heb geen inzicht in de documenten die de Europese Commissie ten aanzien van deze gesprekken in haar bezit heeft en kan daar dus geen oordeel over vellen. Voor wat betreft de documenten over de gesprekken tussen het Nederlandse kabinet en de Europese Commissie voor deze periode die in ons bezit zijn, ben ik van mening dat openbaarmaking van deze documenten het besluitvormingsproces rondom de goedkeuring van het Nederlandse plan niet langer ondermijnt.
Voor het openbaar maken van de documenten van de gesprekken na 1 januari 2022, zal per document bezien moeten worden welke delen hiervan openbaar gemaakt kunnen worden. Bij openbaarmaking geldt dat dit zorgvuldig moet gebeuren en dat mogelijk derden om zienswijzen gevraagd zullen moeten worden.
Ondersteunt u de uitspraak dat openbaarmaking van de verslagen van de «informele» gesprekken met de Europese Commissie het beoordelingsproces – of het besluitvormingsproces – zou ondermijnen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven wat u verstaat onder «het besluitvormingsproces»? Van wanneer tot wanneer (welke fasen) loopt dit proces volgens u?
Het nationale besluitvormingsproces over het opstellen van het Nederlandse HVP is begonnen met de gesprekken over het coalitieakkoord. Voorafgaand aan dit akkoord is op 1 november 2021 de ambtelijke inventarisatie van mogelijk geschikte maatregelen voor een HVP met uw Kamer gedeeld.2 Het HVP is uiteindelijk gevormd uit een selectie van reeds bestaande maatregelen en nieuwe maatregelen uit het coalitieakkoord.
Het informele afstemmingsproces met de Europese Commissie over het uiteindelijke HVP is gestart toen de programmadirectie bij het Ministerie van Financiën begonnen is met het uitwerken van mogelijk geschikte maatregelen in het coalitieakkoord. Het moment dat het kabinet de eerste conceptversie van het HVP met uw Kamer en de Europese Commissie heeft gedeeld, was het eerste moment dat er een integraal conceptplan lag.3
De informele weging van het geheel aan maatregelen door de Europese Commissie kon pas starten nadat wij dit eerste concept deelden.4 De Commissie heeft in haar correspondentie op ambtelijk niveau voorts aangegeven dat zij individuele maatregelen alleen in samenhang met alle andere maatregelen kon beoordelen, dat de suggesties die zij ambtelijk met ons deelden van technische aard waren en niet de formele positie van de Europese Commissie inhielden. Er is ook een tweede conceptplan gedeeld met uw kamer en de Europese Commissie.5 Op basis van deze beide concepten heeft de Europese Commissie technische suggesties gegeven zodat het Nederlandse HVP zou kunnen voldoen aan de vereisten zoals vastgelegd in de verordening voor de Herstel- en Veerkracht Faciliteit.6
Het formele besluitvormingsproces over de beoordeling van het Nederlandse HVP is wat het kabinet betreft gestart na indiening van het definitief herstel- en veerkrachtplan, op 8 juli jongstleden.7 Na de indiening, is op basis van artikel 19 lid 1 van de HVF verordening de formele beoordelingsperiode van de Europese Commissie gestart. Gedurende deze periode heeft de Europese Commissie verduidelijkingsvragen gesteld. Na beantwoording en het adresseren van deze vragen, heeft de Europese Commissie op 8 september jl. het voorstel voor een Raadsuitvoeringsbesluit gepubliceerd.8 Dit uitvoeringsbesluit stond geagendeerd voor de Ecofinraad van 4 oktober jongstleden. Na goedkeuring van het Raadsuitvoeringsbesluit door de lidstaten, starten de gesprekken over de operationele regelingen en zal de financieringsovereenkomst tussen Nederland en de Europese Commissie moeten worden getekend.
Om tot de maatregelen in het HVP te komen hebben wij naast de Europese Commissie ook uw Kamer, de medeoverheden en het maatschappelijk middenveld geconsulteerd. Een beschrijving van dit proces treft u in het HVP aan.9
Valt de «intensieve dialoog tussen Commissie en kabinet» in aanloop naar de conceptstukken volgens u onder het besluitvormingsproces? Zo ja, erkent u dat de Europese Commissie en het kabinet verschillende interpretaties hebben van «het besluitvormingsproces» omtrent het coronaherstelfonds? Graag een toelichting.
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het informeel en technisch toetsen van beleidsopties en de formele indiening van het HVP door het kabinet. De formele besluitvorming over de beoordeling van het HVP volgt uit de HVF verordening, geschied op politiek niveau en bestaat o.a. uit de formele indiening van het HVP, de voorbereiding van het voorstel voor een Raadsuitvoeringsbesluit door de Europese Commissie en besluitvorming over het Raaduitvoeringsbesluit door de lidstaten van de Europese Unie tijdens de Ecofinraad.
Na goedkeuring van het Raadsuitvoeringsbesluit door de lidstaten, starten de gesprekken over de operationele regelingen en zal de financieringsovereenkomst tussen Nederland en de Europese Commissie moeten worden getekend.
Zo nee, hoe verklaart u het ogenschijnlijke verschil in interpretatie tussen het kabinet en de Europese Commissie, waarbij de Commissie uitspreekt dat het besluitvormingsproces al begint tijdens de «intensieve dialoog» tussen de Commissie en Nederland over conceptstukken?
Het is van belang een onderscheid te maken tussen het informele en technische afstemmingsproces en het formele besluitvormingsproces voor het Nederlandse HVP. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat een herstelplan aan een stevig eisenpakket moet voldoen op basis van de HVF-verordening en slechts integraal beoordeeld kan worden door de Europese Commissie. Het informeel uitwisselen van ideeën over de technische uitwerking van beleidsopties valt niet onder het formele besluitvormingsproces over het Nederlandse HVP. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u de redenering geven achter de keuzes met betrekking tot de afweging welke documenten al dan niet vrijgegeven konden worden door de Europese Commissie, volgend uit het feit dat de Europese Commissie het kabinet geconsulteerd heeft over de vraag welke documenten al dan niet openbaar gemaakt konden worden?
Ik kan niet voor de Europese Commissie spreken. Deze vraag kunt u het beste aan de Europese Commissie stellen.
Zo nee, bent u van mening dat het niet doen toekomen van deze gespreksverslagen mogelijk bijdraagt aan de (schijn van) ondoorzichtigheid van het gehele proces rondom de totstandkoming en goedkeuring van het Nederlandse coronaherstelplan? Graag een toelichting.
Nee. De totstandkoming en goedkeuring van het Nederlandse HVP heeft zich in de openbaarheid voltrokken. Voorafgaand aan de indiening van de eerste conceptversie hebben mijn ambtenaren de leden van uw Kamer een openbare technische briefing gegeven.10 Uw Kamer is gedurende het hele proces actief over alle processtappen geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld om aanwijzingen aan het kabinet te geven.11 Hier heeft uw Kamer ook gebruik van gemaakt.12
Hieruit blijkt dat ik dus in beginsel positief ten aanzien van het delen van beschikbare informatie met uw Kamer en een transparant proces sta. Vandaar dat ik ook het verzoek van het lid Dassen om te onderzoeken of de eindbegunstigden met een positieve grondhouding in beraad heb. Zoals ik verder aangaf in het antwoord op vraag 1, geldt voor de stukken over deze periode voor 1 januari 2022 die in ons bezit zijn, naar mijn mening niet langer dat het openbaren van deze documenten het besluitvormingsproces over het Nederlandse HVP zou ondermijnen. Voor de stukken uit de periode na deze datum, moet per document bezien worden welke delen hiervan openbaar gemaakt kunnen worden. Mogelijk moeten hiervoor derden om zienswijzen gevraagd worden. Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat openbaarmaking van gespreksverslagen «negatieve effecten op het economisch beleid van Nederland», zoals in het FTM-artikel wordt vermeld, (kunnen) hebben? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten waarom openbaarmaking van de documenten in het geval van Duitsland – waar openbaarmaking een feit is – geen of in relatief mindere mate negatieve effecten op het economisch beleid van het land zouden hebben, terwijl dit wel het geval zou zijn voor Nederland?
Ik kan niet voor de Europese Commissie of Duitsland spreken. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de met de Europese Commissie in het voortraject besproken hervormingsplannen, die ten grondslag liggen aan de nationale herstelplannen, tevens ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd hadden moeten worden? Graag een toelichting.
De maatregelen voor het Nederlandse HVP zijn meerdere malen met uw Kamer gedeeld. De in het voortraject besproken ambtelijke inventarisatie (hervormingsplannen) is op 1 november 2021 met uw Kamer gedeeld, waarbij is aangegeven dat in het coalitieakkoord besloten zou worden over de wijze waarop het Nederlandse HVP zou worden opgesteld. Op 28 maart jl. heeft uw Kamer de eerste conceptversie ontvangen. Op 14 april jl. is uw Kamer over de inhoud van dat concept technische gebriefd door mijn ambtenaren. Op 10 mei jl. heeft er op verzoek van uw Kamer een plenair debat over het concept herstelplan plaatsgevonden. Vervolgens heeft uw Kamer op 24 juni jl. de tweede conceptversie ontvangen. Daarna is uw Kamer op 8 juli jl. geïnformeerd over de indiening van het definitieve Nederlandse HVP. Tenslotte is uw Kamer op 8 september jl. geïnformeerd over de inhoud van het Raadsuitvoeringsbesluit van de Europese Commissie.
Zie tevens het antwoord op vragen 3 en 7.
Hebben Nederlandse ambtenaren in de ambtelijke informele voorronde concrete beleidsvoorstellen met de Europese Commissie besproken? Zijn er daarbij door de ambtenaren voorstellen voorgedragen die uiteindelijk niet in het Nederlandse herstelplan zijn opgenomen?
Ja. Op basis van de maatregelen in het coalitieakkoord hebben er technische gesprekken met de Europese Commissie plaatsgevonden over welke maatregelen zouden kunnen voldoen aan de eisen in de verordening. De maatregelen uit het coalitieakkoord die uiteindelijk die niet in het Nederlandse HVP terecht zijn gekomen vormen nog steeds onderdeel van het coalitieakkoord en het kabinet heeft zich als zodanig gecommitteerd aan de uitwerking en uitvoering daarvan.
Op welke termijn kunt u de informatie aangaande de begunstigden van de Nederlandse coronaherstelmiljarden openbaar maken?
Zoals u weet liep er een onderzoek naar de juridische en praktische mogelijkheden van het openbaar maken van de eindbegunstigden van het Nederlandse HVP. Het voornemen is de informatie over deze begunstigden na goedkeuring van ieder betalingsverzoek door de Raad openbaar te maken. Meer informatie hierover treft u in de bijlage van de Kamerbrief «Goedkeuring raaduitvoeringsbesluit voor het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan». Deze brief is op 7 oktober 2022 aan uw Kamer verzonden.
Welke lessen trekt u, terugkijkend op het gehele proces ten aanzien van de Recovery and Resilience Facility (RRF), in het kader van transparantie en controle? Wat stelt u concreet voor – al dan niet richting de Commissie – om de zorgen rondom het gebrek aan transparantie over het proces en de controle op de doelmatigheid van de besteding van de miljarden weg te nemen, dan wel te verminderen?
Zoals u weet heeft Nederland transparantie hoog in het vaandel. Ik heb daar ook invulling aan gegeven in het nationale proces voor de totstandkoming van het Nederlandse HVP, zie daarvoor het antwoord op vraag 10.
Ook de komende periode zullen wij ons in de daar toe geëigende Europese gremia blijven inspannen om erop te blijven toezien dat de mijlpalen en doelstellingen die de lidstaten hebben geformuleerd in hun herstelplannen, ook worden behaald.
Ik sta uiteraard open voor goede suggesties van uw Kamer hoe wij dit binnen Europa verder zouden kunnen verbeteren. Voorts wil ik onderstrepen dat ik vertrouwen heb in onze nationale en Europese instanties die zich specifiek bezighouden met de controle op de doelmatigheid van de besteding van de beschikbare middelen.
Het DNB-rapport ‘Van herstel naar balans’ en signalen dat PEP’s door Wwft-instellingen worden geweerd als klant |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport van De Nederlandsche Bank (DNB) «Van herstel naar balans»?1
Ja.
In dit rapport pleit toezichthouder De Nederlandsche Bank voor een meer risicogebaseerde aanpak van financieel-economische criminaliteit, «waarbij niet angst om het fout te doen de boventoon voert». Onderschrijft u deze conclusie van DNB?
Ja, ik onderschrijf de conclusie van het belang van een risicogebaseerde aanpak. Dat is immers ook het uitgangspunt in de wet- en regelgeving. Voor een verdere toelichting hierop verwijs ik naar de brief met mijn reactie op het onderzoek van DNB. Deze brief is parallel met de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer verzonden.
Is deze benadering van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) door DNB een totaalaanpak, in die zin dat deze wordt gedeeld door de andere toezichthouders en handhavers van de Wwft, zoals de Autoriteit Financiële Markten, het Bureau Financieel Toezicht, de deken van de orde van advocaten en de Belastingdienst?
Het onderzoek van DNB richt zich primair op de toepassing van de Wwft door banken en het toezicht dat DNB daarop uitvoert. DNB geeft aan dat in de afgelopen jaren een deel van de bancaire sector in onvoldoende mate de Wwft heeft nageleefd, maar dat de banken inmiddels hun inspanningen en investeringen op dit vlak aanzienlijk hebben vergroot. DNB loopt tevens langs de gevolgen van deze inspanningen, bijvoorbeeld voor de toegang tot het betalingsverkeer. De aandachtspunten die DNB noemt zijn dan ook louter gebaseerd op de toepassing van de Wwft in de bancaire sector. Het rapport geeft geen inzicht in de naleving van de Wwft door andere instellingen en het Wwft-toezicht op deze andere instellingen. Daarbij geldt dat Wwft-instellingen en hun cliënten onderling veel verschillen. De conclusies uit het onderzoek van DNB kunnen derhalve niet als een totaalaanpak worden gezien.
Wel geldt in algemene zin dat een risicogebaseerde aanpak één van de uitgangspunten is in de Wwft. Van Wwft-instellingen wordt verwacht dat zij hun poortwachtersrol risicogebaseerd invullen, dit blijft onveranderd. Een dialoog over een gebalanceerde toepassing ervan wordt ook breder gedeeld door andere toezichthouders en handhavers.
Ruimte voor instellingen om in te spelen op de hoogte van de risico’s op witwassen is een belangrijk element voor een effectieve en efficiënte aanpak van witwassen. DNB constateert in haar onderzoek dat banken de bestaande ruimte onvoldoende hebben benut. DNB noemt dan ook dat ze meer aandacht wil hebben voor de vraag of banken voldoende ruimte bieden voor minder zware maatregelen bij lage risico’s. Een dialoog tussen instellingen en toezichthouders, zoals DNB voorstelt in haar onderzoek, draagt bij aan het verbeteren van de informatiepositie over en weer. Daarnaast zal DNB op basis van deze dialoog guidance opstellen om de instellingen beter te ondersteunen bij de uitvoering van hun verplichtingen. Aangezien DNB signaleert dat een mogelijke oorzaak van het onterecht afwijzen van klanten door banken gelegen is in een niet-goed uitgevoerde risicobeoordeling, verwacht ik dat de dialoog tussen DNB en de banken bijdraagt aan een oplossing.
Ik onderschrijf de gekozen benadering van DNB. In de beleidsagenda witwassen, die ik op 23 september samen met de Minister van Justitie en Veiligheid naar uw Kamer heb gestuurd, is «ruimte waar mogelijk» één van de drie speerpunten. Als één van de prioriteiten ga ik inzetten op het borgen van toegang tot het betalingsverkeer. Hierbij wil ik de klantengroepen die moeite hebben met toegang tot het betalingsverkeer in contact brengen met banken om op die manier gezamenlijk de knelpunten te bespreken en op te lossen en om te zorgen voor een goede invulling van de risicogebaseerde benadering in de regelgeving. De vervolgacties die DNB neemt, helpen hier ook bij.
Ik heb verder kennisgenomen van de op 18 oktober gedane uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in de zaak bunq. Omdat deze uitspraak over een specifieke zaak gaat, is het niet aan mij om hierover een oordeel te geven. De inschatting welke gevolgen deze uitspraak heeft voor de wijze waarop DNB haar toezicht inricht, ligt primair bij DNB.
Kunnen Wwft-instellingen er vanuit gaan dat deze lijn van «geen angst om het fout te doen» ook wordt onderschreven door het Openbaar Ministerie, nu elke overtreding van de Wwft op dit moment in beginsel gekwalificeerd wordt als een misdrijf?
Ook het Openbaar Ministerie deelt het uitgangspunt dat de risicogebaseerde aanpak één van de uitgangspunten is van de Wwft. Dat overtreding van Wwft-verplichtingen door instellingen is gekwalificeerd als misdrijf in de Wet economische delicten, doet hier geen afbreuk aan. Uit de memorie van toelichting bij de Wwft2 volgt dat de aard en ernst van overtredingen van de Wwft een strafrechtelijke sanctie kan vergen. Ook de samenhang met andere strafbare feiten of de behoefte aan een opsporingsonderzoek met bijbehorende bevoegdheden kan reden vormen voor strafrechtelijke handhaving. Overtreding van een aantal voorschriften uit de Wwft is daarom strafbaar gesteld en wordt gekwalificeerd als misdrijf in de Wet economische delicten. Over de vraag of Wwft-overtredingen bestuursrechtelijk, tuchtrechtelijk of strafrechtelijk moeten worden afgedaan, vindt in de praktijk overleg plaats tussen het Openbaar Ministerie en de toezichthouders. Het Openbaar Ministerie overweegt altijd of strafrechtelijke vervolging opportuun en proportioneel is, op het moment dat overtreding van de Wwft wordt geconstateerd.
Gaat u bewerkstelligen dat er op basis van de DNB-lijn uniform beleid komt waaraan alle toezichthouders zich committeren, zodat Wwft-instellingen duidelijke kaders hebben waaruit blijkt wat hun wettelijke plicht is, zonder dat sprake is van open normen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke plannen heeft u om de door DNB genoemde hiaten in de uitvoering van de Wwft te verhelpen?
In de bij de beantwoording van vraag 3 en 5 genoemde beleidsagenda aanpak witwassen, staan de prioriteiten en vervolgacties van het kabinet om de aanpak van witwassen verder te verbeteren. Veel van de aanbevelingen van DNB komen terug in de vervolgacties. Voor een reactie op de specifieke punten in het onderzoek van DNB, verwijs ik naar mijn bij de beantwoording van vraag 2 genoemde brief met de beleidsreactie op het DNB-onderzoek.
Bent u bekend met signalen dat sommige Wwft-instellingen Politically Exposed Persons (PEP’s) en daaraan gerelateerde personen zoals gezinsleden niet willen accepteren als klant of zelfs uit het klantenbestand willen verwijderen, terwijl er in feite sprake is van een laag risico?
Op 30 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de bevindingen die zijn gedaan in een onderzoek van EY naar de uitvoerbaarheid van een aantal aspecten van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn.3 In dat onderzoek is onder meer gekeken naar de persoonlijke ervaringen van een aantal (binnenlandse) PEPs. Daaruit volgde onder meer dat het verscherpt cliëntenonderzoek door deze PEPs als disproportioneel wordt ervaren. Zij gaven aan meermaals te zijn verzocht een veelheid aan (persoonlijke) informatie aan te leveren bij Wwft-instellingen, terwijl zij menen dat hun PEP-status niet tot meer risico’s op witwassen leidt. Ook gaven zij aan dat de intensiteit van het verscherpt cliëntenonderzoek uiteenloopt en dat in sommige gevallen de relatie is beëindigd.
Het kabinet vindt het belangrijk dat er een evenwichtige verhouding is tussen enerzijds het verscherpt cliëntenonderzoek en anderzijds de relevante risico’s die zich voordoen bij PEPs. Daarom heb ik in de beleidsreactie aanpak witwassen een aantal acties genoemd op dit terrein, zoals het voornemen om met betrokken partijen mogelijkheden te bezien om de informatieverzoeken door Wwft-instellingen efficiënter en minder bezwarend te maken en te spreken over het creëren van duidelijkheid richting PEPs over wat van hen wordt verwacht.
Het feit dat Wwft-instellingen verscherpt cliëntenonderzoek verrichten naar PEPs, familieleden van PEPs en naaste geassocieerden, houdt verband met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de Europese en internationale regelgeving waarop de Wwft is gebaseerd. De achterliggende gedachte hierbij is dat relaties met personen die een prominente politieke functie bekleden, voor de financiële sector een groot reputatierisico en juridisch risico met zich mee kunnen brengen, zeker wanneer die personen afkomstig zijn uit landen die een relatief hoge corruptiegraad hebben. Dergelijke personen verdienen dan ook in het licht van de strijd tegen corruptie bijzondere aandacht. De verscherpte maatregelen gelden zowel ten aanzien van PEPs als voor hun familieleden en naaste geassocieerden.
Is het, om een voorbeeld van het bovenstaande te geven, gerechtvaardigd dat een levensverzekeraar – zoals blijkens signalen lijkt te gebeuren – een PEP-gerelateerd persoon dwingt te vertrekken als klant, enkel omdat de klant PEP is, zonder dat er sprake is van concrete risico’s?
Nee, de maatregelen ten aanzien van PEPs, hun familieleden en naaste geassocieerden zijn uitdrukkelijk preventief van aard. Een zakelijke relatie afwijzen enkel en alleen omdat een cliënt een politiek prominente persoon is, druist dan ook in tegen de gedachte achter de Wwft en de Europese anti-witwasrichtlijn waarop de Wwft is gebaseerd. Zoals hiervoor al werd opgemerkt, zijn Wwft-instellingen bij PEPs wel verplicht verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten en dat kan ertoe leiden dat zij meer informatie opvragen bij de PEP. De intensiteit van dat verscherpt cliëntenonderzoek kan per geval verschillen omdat dit mede afhankelijk is van de risico’s die zich in een bepaald geval voordoen.
Kunt u bevestigen dat een dergelijke opstelling niet acceptabel is en kunt u, in samenwerking met de toezichthouders, hier richting de Wwft-instellingen aandacht aan besteden?
Het enkel en alleen weigeren van een cliënt omdat deze een PEP is, is inderdaad onbehoorlijk en druist in tegen de gedachte achter de Wwft en de regelgeving waarop de Wwft is gebaseerd. Ik vind dan ook dat de toepassing van de regelgeving op PEPs beter kan. Dit is één van de prioriteiten in de beleidsagenda aanpak witwassen. Ik vind het belangrijk dat er een evenwichtige verhouding is tussen enerzijds het verscherpt cliëntenonderzoek en anderzijds de relevante risico’s die zich voordoen bij PEPs. In de beleidsagenda kondig ik als één van de vervolgacties aan om gesprekken met de sector te voeren over de juiste toepassing van de regels voor PEPs. Voor een verdere toelichting hierop verwijs ik naar de beleidsagenda aanpak witwassen.
Hoe gaat u instellingen aanspreken die in hun voorwaarden dienstverlening aan PEP’s uitsluiten? Gaat u hierover in gesprek met de relevante toezichthouders om dit maatschappelijk onacceptabele gedrag aan de orde te stellen?
Ik ben niet bekend met voorwaarden waarin PEPs bij voorbaat categorisch worden uitgesloten vanwege het feit dat zij een PEP zijn. Zoals gezegd druist het enkel en alleen weigeren van een cliënt omdat deze een PEP is, in tegen de gedachte achter de Wwft. Als opvolging van de beleidsagenda aanpak witwassen, zal ik gesprekken voeren met relevante partijen over de juiste toepassing van de regels met betrekking tot PEPs en over het creëren van duidelijkheid richting PEPs over wat van hen wordt verwacht. Graag verwijs ik voor verdere details naar de bij de beantwoording van vraag 3 en 5 genoemde beleidsagenda aanpak witwassen.
Bij wie kunnen deze personen terecht? Bent u bereid om in geval van de onheuse behandeling van PEP’s, waardoor zij uitgesloten worden van verzekeringen en/of bancaire faciliteiten, een meldpunt in het leven te roepen bij een van de toezichthouders zodat deze waar nodig kunnen acteren?
Indien een cliënt (al dan niet een politiek prominente persoon) van mening is dat een Wwft-instelling hem of haar onheus behandelt, dan kan deze cliënt dit aangeven bij (het klachtenloket van) de betreffende Wwft-instelling. Daarnaast kan een cliënt een klacht indienen bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid). Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat het een cliënt vrijstaat een juridische procedure aan te spannen. Het is verder mogelijk om signalen bij de toezichthouders in te dienen. Die kunnen een individueel geschil niet oplossen, maar het signaal wel verder gebruiken bij bijvoorbeeld guidance.
Welke andere maatregelen bent u bereid te nemen om de toegang van PEP’s tot de dienstverlening van Wwft-instellingen te garanderen, ervan uitgaande dat er geen sprake is van materiële Wwft-risico’s anders dan het feit dat deze persoon een PEP-status heeft?
Voor de maatregelen die ik neem, verwijs ik naar de beleidsagenda aanpak witwassen. Daarin noem ik verschillende vervolgacties om te zorgen voor een evenwichtige verhouding tussen enerzijds het verscherpt cliëntenonderzoek en anderzijds de relevante risico’s die zich voordoen bij PEPs, hun familieleden en naaste geassocieerden. De komende periode ga ik de vervolgacties samen met publieke en private belanghebbenden verder uitwerken.
Kunt u ingaan op de door mij gestelde vragen tijdens het commissiedebat Financiële Markten (d.d. 30 juni 2022) over het feit dat Marokko sinds kort op de lijst van de Europese Commissie van derde landen met een hoog risico staat? Kunt u hierbij aangeven wat de exacte gevolgen zijn van een plaatsing op deze lijst voor zowel Wwft-instellingen als voor klanten?
In februari 2021 heeft de FATF Marokko op haar grijze lijst geplaatst van landen met strategische tekortkomingen in hun nationale regimes met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van witwassen en financieren van terrorisme. Het doel van de lijst is om de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering te beheersen en het financiële stelsel te beschermen tegen deze risico’s. De Europese Commissie heeft deze plaatsing in maart 2022 overgenomen op de EU-lijst van hoog-risico derde landen. Voor transacties met ingezetenen van landen die op de lijst staan, dient verscherpt cliëntenonderzoek plaats te vinden door Wwft-instellingen. Verscherpt cliëntenonderzoek brengt met zich dat Wwft-instellingen cliënten moeten onderwerpen aan een verscherpte controle en onder andere aanvullende informatie over de cliënt, de beoogde zakelijke relatie en transacties moeten verzamelen (zie artikel 9, eerste lid, Wwft). Voor cliënten heeft dit tot gevolg dat zij meer informatie moeten verstrekken aan Wwft-instellingen. Zoals toegezegd tijdens het tweeminutendebat Financiële Markten van 28 september jl., stuur ik uw Kamer binnenkort een brief met een uitgebreidere toelichting op dit vraagstuk.
Studeren op kosten van een brievenbusfirma |
|
Raymond Knops (CDA), Harry van der Molen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat Nederlandse universiteiten niet controleren op verdachte geldstromen van buitenlandse studenten en dit de deur naar witwaspraktijken kan openen?1
In de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) zijn financiële instellingen aangewezen om te voorkomen dat het financiële stelsel gebruikt wordt om wit te wassen of terrorisme te financieren. Met financiële instellingen worden banken, andere financiële ondernemingen en bepaalde beroepsbeoefenaars zoals accountants, advocaten en trustkantoren bedoeld (zie artikel 1a Wwft). De Wwft is gebaseerd op de internationale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF) en Europese anti-witwasrichtlijn. Instellingen moeten cliëntenonderzoek verrichten, doorlopend transacties van cliënten monitoren en, indien nodig, ongebruikelijke transacties melden aan de Financial Intelligence Unit Nederland. Onderdeel van het cliëntenonderzoek is nagaan of een potentiële cliënt kwalificeert als Politically Exposed Person (PEP). Universiteiten zijn geen instelling in de zin van de Wwft, zij maken geen deel uit van het financiële stelsel.
Periodiek wordt er onderzoek gedaan naar de grootste risico’s op witwassen in Nederland met de National Risk Assessment witwassen2. Zowel publieke als private partijen zijn betrokken bij het identificeren van de grootste risico’s op witwassen in Nederland. Uit de National Risk Assessment witwassen komen geen aanwijzingen naar voren, dat de diensten die universiteiten aanbieden vatbaar zijn voor mogelijk gebruik door criminelen om gelden wit te wassen. Het is daarom niet wenselijk de verplichtingen uit de Wwft voor universiteiten te laten gelden.
Overigens geldt voor iedereen, dus ook een universiteit, die kennis draagt van een begaan strafbaar feit de bevoegdheid om daarvan aangifte te doen (artikel 161 Wetboek van Strafvordering).
Uiteraard dienen banken of andere poortwachters die een zakelijke relatie hebben met een universiteit wel doorlopend transacties die zij namens de universiteit verrichten te monitoren. Indien een poortwachter risico’s constateert in de transacties van een universiteit, dient de poortwachter aanvullende informatie op te vragen, mitigerende maatregelen te treffen en/of een ongebruikelijke transactie te melden.
Bent u van mening dat de universiteiten op de relevante lijsten van Politically Exposed Persons (PEPs) zouden moeten kijken? Zo ja wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol heeft volgens u de universiteit en de bank nu als het gaat om een financiële controle op ontvangen collegegelden en de kans op witwassen? Zou dit zo moeten blijven of is het nodig om dit aan te scherpen? Zo ja welke aanscherping is dan nodig?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat bij de Rijksuniversiteit Groningen het collegegeld contant betaald kan worden en zij zo de afgelopen vijf jaar 1,5 miljoen euro hebben ontvangen?
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is geregeld dat studenten het wettelijk- of instellingscollegegeld dienen te betalen. Universiteiten zijn wettelijk verplicht om collegegelden te innen.
De wijze van betaling in de WHW niet geregeld. In artikel 4:89 en 4:90 Awb is vermeld dat een betaling giraal plaatsvindt, tenzij het naar oordeel van het bestuursorgaan bezwaarlijk is.
Verwijzend naar art. 4:90, lid 1 Awb ben ik van mening dat het in bepaalde gevallen gerechtvaardigd is dat instellingen contant geld aannemen. Het kan namelijk voorkomen dat een buitenlandse student het collegegeld tijdig wil betalen, maar nog geen Nederlandse bankrekening heeft. De enige mogelijkheid van de student is dan om een contante betaling te doen.
Het is dus aan een instelling zelf om te beoordelen of contante betalingen van het collegegeld worden geaccepteerd of niet. Wel zouden universiteiten op hun website kunnen aangeven of zij wel of geen contant geld aannemen.
De Rijksuniversiteit Groningen meldt dat studenten inderdaad nog steeds het collegegeld contant kunnen betalen. Het betreft overigens een relatief laag bedrag dat contant is ontvangen, te weten ongeveer € 300.000. Dat is circa 4 procent van het totaalbedrag van betaalde collegegelden tot nu toe in 2022 voor de Rijksuniversiteit Groningen. Circa 1/3 deel van de contante ontvangsten in 2022 was afkomstig van buitenlandse studenten die het instellingscollegegeld betalen (voor het studiejaar 2022–2023 tussen € 8.915 en € 20.378).
Kunt u aangeven welk deel van de 1,5 miljoen euro die de Rijksuniversiteit Groningen cash ontving vanuit buitenlandse studenten is gekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke noodgevallen zou een universiteit zich kunnen beroepen om contant geld aan te nemen? Bestaan hier kaders voor?
Zie antwoord vraag 4.
Universiteitsfondsen nemen meer beleggingsrisico |
|
Inge van Dijk (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat in de praktijk universiteitsfondsen en universiteiten sterk verwerven zijn?1
Ik beschouw het principe van medefinanciering van hoogwaardig onderzoek en onderwijs door universiteitsfonden als positief. Het doel van universiteitsfondsen is het inzamelen van gelden en deze ter beschikking te stellen aan de betreffende universiteiten om nog meer kwalitatief hoogwaardig onderzoek en onderwijs mogelijk te maken. De donaties aan universiteitsfondsen bestaan voornamelijk uit bijdragen van alumni, nalatenschappen en schenkingen. Universiteitsfondsen kunnen aparte rechtspersonen zijn, die formeel los staan van universiteiten. Universiteitsfondsen worden ook niet genoemd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
In hoeverre vloeit er publiek geld naar universiteitsfondsen, doordat personeel van het fonds in dienst is bij de universiteit en dat dit personeel betaald zou worden vanuit de universiteit? Wat vindt u hiervan?
Publieke middelen dienen doelmatig en rechtmatig te worden ingezet voor de wettelijke taak zoals genoemd in de Wet op het hoger onderwijs en weten-schappelijk onderzoek. Het uitlenen van personeel ten behoeve van de activiteiten van het universiteitsfonds behoort daar niet toe.
In de toelichting op de Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten wordt aangegeven dat private activiteiten met private middelen dienen te worden gefinancierd, en niet met de bekostiging die is verkregen om de wettelijke taak uit te voeren.
Ik vind dat in deze gevallen rijksbekostigde universiteiten desgevraagd dienen aan te tonen dat er geen publieke middelen worden aangewend voor personeels-kosten ten behoeve van universiteitsfondsen.
Welke rol heeft u, gezien de verschillende uitleg die universiteiten hanteren, om meer duidelijkheid te geven richtingen universiteiten over wat wel en niet mag rondom het aanstellen en betalen van personeel voor het universiteisfonds vanuit de publieke middelen van de universiteit?
Ik vind het mijn rol om duidelijkheid te verschaffen over wat wel en niet mag in het kader van het investeren van publieke middelen in private activiteiten. De Beleidsregel Investeren met publieke middelen in private activiteiten is juist tot stand gekomen om onduidelijkheid over wat in het kader van publiek-privaat wel en niet mag, weg te nemen. De inzet van publiek gefinancierd onderwijspersoneel dat vanuit de bekostiging wordt gefinancierd op andere activiteiten dan de wettelijk bekostigde taak (op private activiteiten) is dus aan voorwaarden gebonden. In de beleidsregel wordt toegelicht wat die voorwaarden inhouden.
Om de naleving van de beleidsregel te bevorderen vindt er regelmatig overleg plaats tussen enerzijds de koepelorganisaties van universiteiten, hogescholen en mbo-instellingen, en anderzijds het ministerie waarin de toepassing van de beleidsregel wordt besproken.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat universiteitsfondsen meer transparant moeten zijn over waar donaties vandaan komen, waar ze eventueel voor geoormerkt zijn en hoe de middelen besteed worden? Welke rol heeft u om dit verder te bevorderen?
Gezien het feit dat universiteitsfondsen aparte rechtspersonen zijn en niet zijn opgenomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijke onderzoek, geeft deze wet geen titel om de gevraagde transparantie verder te verscherpen.
Veel universiteitsfondsen vermelden in hun bestuursverslag de herkomst en besteding van de middelen, zij het dat uiteraard niet alle donateurs vermeld kunnen worden. Daarbij wordt ook het eventuele geoormerkte deel vermeld. Voor zowel de fondsen als de universiteiten is het belangrijk om ieder afzonderlijk, maar ook in de samenwerking bewust te zijn van de mogelijke risico’s bij financiers en stil te staan bij eventuele achterliggende motieven en belangen, ook in de financiering van onderzoek en onderwijs. Niet alleen om een situatie van (financiële) afhankelijkheid te voorkomen, maar ook om de academische kernwaarden en de reputatie van de universiteit in kwestie te waarborgen. Rijksbreed worden maatregelen genomen om ongewenste (buitenlandse) inmenging en beïnvloeding bij kennisinstellingen tegen te gaan en kennis-veiligheid te versterken. De Nationale Leidraad Kennisveiligheid2 en de Rijksbrede loket Kennisveiligheid3 zijn belangrijke instrumenten die hieraan bijdragen.
Daarnaast zijn er universiteitsfondsen die kwalificeren als algemeen nut beogende instelling (ANBI) en dus op grond van de ANBI-regelgeving ook moeten voldoen aan voorwaarden, zoals de publicatieplicht.
Het arbeidsconflict bij de NS |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat is uw appreciatie van het bericht dat de NS vrijdag 9 september in het hele land geen treinen liet rijden als gevolg van een aangekondigde regionale staking?
Ik vind het vanuit het perspectief van de reiziger onwenselijk dat er op 9 september jl. de gehele dag geen treinen van NS reden.
Deelt u de opvatting dat dit bijzonder schadelijk is voor de aantrekkelijkheid van het treinproduct?
Ik ben het met u eens dat dergelijke uitval van treinen niet bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van het treinproduct.
Bent u bereid om vanuit uw gezamenlijke verantwoordelijkheid als aandeelhouder en concessieverlener partijen op te roepen in gesprek te blijven en de impact van acties als gevolg van het conflict op de reiziger te minimaliseren?
Op 11 september jl. hebben de bonden en NS een onderhandelingsresultaat bereikt voor een nieuwe CAO. Verdere stakingen zijn op dit moment van de baan. De Minister van Financiën en ik hebben laten weten dat wij blij zijn dat er een onderhandelingsresultaat is gekomen. De Minister van Financiën benadrukt in haar rol als aandeelhouder dat de verantwoordelijkheid voor de loononderhandelingen bij de Raad van Bestuur van NS ligt. De Minister en ik hebben gedurende het proces nauw contact met NS gehad over de voortgang van de onderhandelingen. Wij hebben bij NS de wens uitgesproken om de impact voor de reiziger zo klein mogelijk te houden.
Waarom werd er nu wel op nationaal niveau afgeschaald, terwijl bij een vergelijkbare staking eerder het op nationaal niveau afschalen van de dienstregeling als gevolg van een regionale staking niet noodzakelijk was?
Het stakingsgebied van de staking op 9 september jl. was groter dan bij de eerdere regionale stakingen, waardoor ook de impact op de stakingen op de rest van het land groter was. Bovendien kreeg NS bij de eerdere regionale stakingen te maken met volle perrons, treinen die op het laatste moment uitvielen en reizigers die daardoor strandden. Daardoor gaf NS aan dat zij geen veilige, verantwoorde en betrouwbare dienstregeling kon garanderen.
Welke gebieden vallen nu wel onder het actiegebied die bij de eerdere staking in de Randstad niet onder het actiegebied vielen, aangezien de NS stelt dat het actiegebied nu groter is?
Op 29 augustus jl. betrof het stakingsgebied de regio Noord-West met de standplaatsen Almere, Alkmaar, Amsterdam incl. Watergraafsmeer, Den Helder, Haarlem, Hoorn, Enkhuizen, Schiphol (inclusief Ringlijn) en Zaandam. Op 9 september jl. betrof het stakingsgebied de regio’s Noord-West en West, waarmee het eerder genoemde stakingsgebied werd uitgebreid met de standplaatsen Den Haag (inclusief Binckhorst), Dordrecht, Rotterdam, Leiden en onderhoudsbedrijf Leidschendam bij.
Hoe zorgt deze grotere actieradius er concreet voor dat er landelijk geen treinen kunnen rijden?
Een groter stakingsgebied betekent dat meer medewerkers kunnen staken. Daarmee is de impact op de dienstregeling in de rest van het land groter. Medewerkers die een standplaats in het stakingsgebied hebben rijden treinen door het hele land. Doordat pas op het laatste moment bekend wordt welke medewerker staakt, worden in het hele land reizigers geconfronteerd met treinen die last minute uitvallen of juist blijven staan. Het gevolg daarvan is volle perrons, wat zorgt voor onveilige situaties, en gestrande reizigers.
Welke criteria hanteert de NS bij de afweging om landelijk geen treinen te laten rijden?
NS maakt de afweging of zij al dan niet een veilige, verantwoorde en betrouwbare dienstregeling kan garanderen. Zoals ik heb toegezegd in het commissiedebat Openbaar Vervoer en Taxi van woensdag 14 september jl., zal ik NS vragen te reflecteren op de stakingen en om de redenen voor de landelijke uitstraling van de staking op 9 september nog eens op een rij te zetten. Deze zal ik met uw Kamer delen.
In welke mate spelen prestatiecriteria of -afspraken daar een rol in?
NS laat weten dat prestatiecriteria- en of afspraken, anders dan die zien op veiligheid, geen rol spelen in haar afweging om landelijk geen treinen te laten rijden.
Gaswinning in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u deze week aan de Kamer antwoordde dat de totale gaswinning in Nederland in 2021 19,1 miljard kuub bedroeg en in het gasjaar 22/23 er een verplichting is tot de verkoop van 17,6 miljard kuub gas aan buitenlandse partijen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de verplichting van GasTerra aan buitenlandse afnemers is in het gasjaar 2021/22?
Onder haar lange termijncontracten verwacht GasTerra in het gasjaar 2021/2022 ongeveer 21,5 miljard m3 te leveren.
Wat is de verwachte productie in 2022 in heel Nederland?
De verwachte productie uit de Nederlandse gasvelden zal in 2022 naar verwachting ongeveer 16 miljard m3 bedragen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verlengd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verlengen)?
Dit is in 2009 geweest. Na 2009 zijn geen verlengingen en verhogingen meer afgesloten. De afgelopen jaren zijn er juist verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De achtergrond van de aanpassingen in de contracten in 2009 is als volgt: rond 2009 zijn GasTerra en buitenlandse afnemers in Duitsland, België en Frankrijk de laatste verlengingen en eventuele verhogingen overeengekomen. Vanaf het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw zijn delen van Duitsland, België en Frankrijk beleverd met Groningengas. Daarnaast wordt er Groningengas in Nederland gebruikt. De afzetmarkt voor Groningengas is beperkt tot deze gebieden, omdat Groningengas nergens anders kan worden gebruikt. Rond 2009 zijn de exportcontracten voor het laatst verlengd om zeker te stellen dat er een afzetmarkt bleef voor het nog te produceren Groningengas. In 2009 was namelijk de verwachting dat al het Groningengas geproduceerd zou worden en dat vereiste wel een afzetmarkt. Wel was bij de laatste verlenging het uitgangspunt dat Duitsland, België en Frankrijk tussen 2020 en 2030 zouden gaan ombouwen van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas met als uitgangspunt dat de contracten tegen 2030 zouden eindigen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verhoogd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verhogen of zelfs te verlagen)?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat GasTerra (indirect voor 50% eigendom van de Staat) contracten is aangegaan waarmee bijna al het Nederlandse gas – 17,5 miljard van 19,1 miljard gewonnen gas – aan buitenlandse partijen verkocht wordt?
Deze verplichtingen zijn al in 2009 aangegaan. In 2018 besloot het kabinet de gaswinning uit het Groningenveld op zo kort mogelijke termijn volledig te beëindigen. Hierdoor is de gaswinning fors verlaagd. De reeds afgesloten verplichtingen moeten echter wel worden nagekomen. In 2013 en 2014 zijn bij de besluitvorming over de winning uit het Groningenveld 14 onderzoeken uitgevoerd en met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 28). Eén van de onderzoeken (onderzoek 9) richtte zich op de lange termijnverplichtingen van GasTerra. Hierbij is na juridische analyse geconcludeerd dat er voor GasTerra geen mogelijkheid was om eenzijdig de contractuele verplichtingen te kunnen verminderen bij een vermindering van de productie uit het Groningenveld. Wel kan GasTerra trachten in commerciële onderhandelingen met de afnemers haar verplichtingen te verminderen.
Verder is van belang aan te geven dat GasTerra zowel in Nederland als in het buitenland geproduceerd gas koopt, en dat GasTerra verkoopverplichtingen heeft aan zowel buitenlandse als binnenlandse afnemers. Ook koopt GasTerra gas op de beurs waarbij de verkopende partij niet bekend is. Binnen haar portfolio koopt GasTerra evenveel gas als dat zij verkoopt en daarbij is niet aan te geven aan wie het in Nederland geproduceerde gas is verkocht. Daarnaast zijn er ook producenten in Nederland die hun gas niet aan GasTerra verkopen maar elders en hierbij is niet bekend aan wie zij dat gas verkopen. Als gas verkocht wordt via een beurs, is de koper onbekend.
Weliswaar wordt in Duitsland, België en Frankrijk omgebouwd van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas, maar de komende jaren wordt in deze landen nog wel laagcalorisch gas gebruikt. Dit gas moet altijd via Nederland stromen, aangezien de conversie installaties in Nederland staan. Dus voorlopig zal er nog gas vanuit Nederland naar deze landen stromen. Deze hoeveelheid wordt bepaald door de fysieke behoefte van laagcalorisch gas en niet door contracten. Anders gezegd, ook zonder contracten zal die fysieke stroom er zijn.
Kunt u van elk van de contracten de hoofpunten openbaar maken, de contractpartij, de verplichting per jaar en de prijs die betaald wordt voor het Nederlandse gas aan GasTerra?
In het onder vraag 6 genoemde en in 2014 met uw Kamer gedeelde onderzoek 9 uit 2014 is aangegeven dat er gas verkocht werd aan E.ON (thans Uniper), RWE, EWE, Shell Duitsland, ExxonMobil Duitsland, Distrigas (thans ENI Benelux), Gaz de France (thans ENGIE), Centrica, ENI en Swissgas. Hierbij waren de verplichtingen aan Uniper en ENGIE verreweg het grootste. De afgelopen jaren zijn er verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De afgelopen jaren zijn er dan ook verplichtingen verkleind. Op het ogenblik zijn er nog verplichtingen aan Uniper, EWE, ENGIE en Swissgas. Hiervan zijn Uniper en ENGIE verreweg de grootste verplichtingen. In deze contracten is geen vaste prijs overeengekomen, maar zijn de contractuele gasprijzen gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. De contractprijzen bewegen mee met de ontwikkelingen op de gasmarkt.
Kunt u de contracten ter inzage leggen voor Kamerleden?
Nee. Het betreft hier contracten tussen privaatrechtelijke partijen met commercieel gevoelige informatie. Ik heb geen inzage in de contracten van GasTerra, noch van enige andere marktpartij op de Nederlandse gasmarkt. De Staat is aandeelhouder in GasTerra maar geen partij bij de contracten. De contracten bevatten bepalingen over vertrouwelijkheid.
De Nederlandse Staat is aandeelhouder in GasTerra, maar is geen partij bij de door GasTerra afgesloten contracten. Het is niet mogelijk de contracten ter inzage te leggen voor Kamerleden. In algemene zin kan ik wel toelichten dat GasTerra haar gas verkoopt op de groothandelsmarkt tegen de vigerende marktprijzen, waarbij geen onderscheid bestaat tussen binnenlandse en buitenlandse afnemers. De contractuele prijzen zijn gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. Daarmee wordt de waarde die de markt toekent aan het gas in rekening gebracht. Er is voor de aandeelhouders van GasTerra geen reden om er mee in te stemmen dat GasTerra aan haar afnemers een lagere prijs in rekening zou brengen dan de marktprijs.
Hierbij wordt niet specifiek Nederlands gas aan het buitenland verkocht. Als gevolg van de sterk afgenomen Groningen winning moet meer gas worden ingekocht om te voldoen aan de in het verleden aangegane verplichtingen. Het verkopen van gas tegen een lagere prijs dan de marktprijs zou ertoe leiden dat GasTerra structureel verlies zou leiden. Ook dat is uiteraard niet in het belang van de aandeelhouders.
Daarnaast is het zo dat de Nederlandse productie van gas lager is dan de Nederlandse consumptie: het gasverbruik in Nederland bedroeg in 2021 circa 40 miljard m3, terwijl de productie circa 19 miljard m3 was. Dit betekent dat Nederland om aan de binnenlandse vraag te kunnen voldoen gas moet importeren Dit gas wordt gekocht op de internationale markt tegen de vigerende marktprijzen. Het is in de interne markt niet mogelijk om in Nederland gas geproduceerd gas in Nederland te houden.
Begrijpt u dat het van het grootste belang is dat de volksvertegenwoordiging inzage krijgt in waarom en tegen welke prijs het Nederlandse gas aan buitenlandse partijen verkocht is, terwijl Nederlandse huishoudens het tegen torenhoge prijzen moeten inkopen?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke manier kunnen wij dit inzicht krijgen als Kamerleden? Of moeten we daarvoor de Algemene Rekenkamer inschakelen
Zie het antwoord op vraag 8 en 9.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in december 2021 een onderzoek aankondigde naar de energiemarkt naar aanleiding van het faillissement van Welkom Energie?
Eind december 2021 heeft de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek aangekondigd naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode april tot en met augustus 2022 door Sira Consulting en Ecorys en wordt binnenkort naar uw Kamer gestuurd.
Wie heeft het onderzoek uitgevoerd, wat was de opdracht en kunt u het resultaat aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich dat u in vorige antwoorden op Kamervragen verwees naar de website van Energy Price Index (https://www.energypriceindex.com/price-data)?
Ja.
Is het u bekend dat volgens deze vergelijkingssite de Nederlandse consumenten de hoogste prijs in Europa betalen voor elektriciteit (57 cent/kWh) en voor gas (25 cent/kWh)?
De cijfers van deze vergelijking zijn mij bekend.
Is het u bekend dat in die vergelijking consumenten in onze buurlanden Duitsland en België, waar zelf nauwelijks gas gewonnen wordt en aan wie Nederland gas levert, voor gas aanzienlijk minder betalen (16 cent/kWh, ongeveer 1,55 euro per m3) dan in Nederland?
De vergelijking geeft prijzen weer in verschillende Europese (hoofd)steden. De prijs voor Berlijn in de vergelijking van augustus ligt op 22 cent / kWh en voor Brussel op 19 cent / kWh.
Hoe komt het dat Belgische en Duitse consumenten Nederlands gas kunnen kopen voor 16 cent/kWh, terwijl Nederlandse consumenten meer dan 50% hogere prijzen betalen?
Het kan zijn dat er landenspecifieke en/of lokale factoren meespelen in de beschikbaarheid van aardgas op de markt. Waar het de prijs in de regio Brussel betreft, geeft het rapport bijvoorbeeld aan dat deze deels beïnvloed wordt door de beschikbaarheid van aardgas dat geleverd wordt vanuit de verbinding met het Verenigd Koninkrijk. Ik heb echter geen indicatie dat de prijsvorming op de groothandelsmarkten voor gas in algemene zin fundamenteel afwijkt.
De cijfers in de genoemde vergelijking van de hoofdsteden zijn afhankelijk van een steekproef van beschikbare contracten die de grootste energieleverancier en de directe concurrenten op de eerste dag van de maand in die regio aanbieden aan nieuwe klanten. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is voor de prijs die aan nieuwe klanten aangeboden wordt.
In Nederland is het aanbod, met circa 60 energieleveranciers, groot en bestaat er aanzienlijke spreiding tussen de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten. Op 24-8-2022 is bijvoorbeeld te zien op een prijsvergelijkingswebsite met prijzen van 25 leveranciers dat de prijs voor aardgas (incl. heffingen en netbeheerkosten) voor nieuwe klanten in augustus varieert tussen € 1,84/m3 en € 4,63/m3. Het moment van de steekproef is dus zeer bepalend voor de prijs die in het overzicht opgenomen wordt, zeker wanneer het aanbod van prijzen en de spreiding daartussen beperkter is in andere landen.
Daarnaast biedt dit overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen. Dit overzicht is daarmee ook niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Huishoudens met lopende contracten zullen bijvoorbeeld momenteel lagere prijzen ervaren en ook bestaande klanten met een variabel contract die bij dezelfde leverancier blijven, betalen over het algemeen lagere prijzen dan nieuwe klanten doordat leveranciers voor deze groep ook al eerder hebben kunnen inkopen op de groothandelsmarkt. Hier wordt in het genoemde overzicht geen rekening gehouden.
Tot slot is het van belang om mee te wegen dat er in sommige landen reeds direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas door middel van prijsplafonds, het aanbieden van een sociaal tarief of andere maatregelen. Dit leidt tot een lagere gasprijs en een lagere energierekening voor huishoudens, maar de kosten van dergelijke maatregelen zullen uiteindelijk elders door de belastingbetaler gedragen worden. Daarmee leidt dit niet tot een structurele oplossing voor het feit dat er schaarste is in het aanbod van aardgas in Europa doordat de toevoer vanuit Rusland wordt afgeknepen als drukmiddel.
Klopt het dat wij allemaal in een gezamenlijke gasmarkt zitten?
Alle landen binnen de Europese Unie moeten voldoen aan dezelfde regels voor de gasmarkt. Dat betekent niet, zie ook het antwoord op vraag 16, dat in alle landen de situatie precies hetzelfde is en dus zal leiden tot exact dezelfde prijs. Zo is Nederland bijvoorbeeld een netto gasimporteur: Nederland verbruikt meer gas dan het zelf produceert.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gasprijs voor Nederlandse consumenten niet hoger is dan die voor Duitse en Belgische consumenten?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. Het kabinet kijkt in momenteel integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Mede gelet op de ontwikkelingen, zet het kabinet in om waar mogelijk de mensen te helpen om de gevolgen te compenseren. Dit jaar is reeds een pakket aan maatregelen getroffen waarmee onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op de energierekening worden verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag van € 1.300 via de gemeenten verstrekt aan de meest kwetsbare huishoudens.
Op Prinsjesdag wordt u geïnformeerd over de (aanvullende) koopkrachtmaatregelen die het kabinet wil nemen om huishoudens ook in 2023 te ondersteunen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en voor Prinsjesdag aan de Kamer doen toekomen en kunt u vooral de contracten openbaar maken omdat daar meerdere keren om gevraagd is?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het bericht 'Arbonormen bagagepersoneel Schiphol jarenlang overschreden, deel heeft gezondheidsklachten' |
|
Harry van der Molen (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Arbonormen bagagepersoneel Schiphol jarenlang overschreden, deel heeft gezondheidsklachten»1 en zou u willen reflecteren op de conclusies en bevindingen uit dit onderzoek van NOS en Nieuwsuur?
Ja. Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat bagage- en vrachtbedrijven op Schiphol hun personeel te zwaar werk (hebben) laten uitvoeren, juist ook na de eis van de Nederlandse Arbeidsinspectie (de Inspectie) in 2009 dat dit niet meer zou gebeuren, en welke acties bent u hieraan van plan te verbinden?
Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van de inspecties in 2004 en 2009 met de afhandelingsbedrijven op Schiphol afspraken gemaakt over maatregelen voor het voorkomen van te zware fysieke belasting bij de bagageafhandeling. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de werkgever om deze maatregelen daadwerkelijk uit te voeren en erop toe te zien dat dit in de praktijk gebeurt. Werknemers, leden van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en ook vakbonden of derden zoals bedrijfsartsen kunnen ook meldingen doen bij de Arbeidsinspectie als een bedrijf de wettelijke voorschriften op het gebied van arbeidsbescherming niet naleeft, en het niet mogelijk blijkt de problemen binnen het bedrijf in redelijk overleg op te lossen. Indien de melding wordt gedaan door een vakbond of vanuit de personeelsvertegenwoordiging is het beleid van de inspectie om de melding direct in behandeling te nemen. De Arbeidsinspectie is inmiddels, naar aanleiding van een uitzending van Nieuwsuur, onderzoek gestart naar de situatie bij het bagagepersoneel op Schiphol. De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan, zie bijlage. Ik onderschrijf dat.
Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Ik heb samen met de Minister van IenW in juli een gesprek gehad met Schiphol en KLM over de arbeidsomstandigheden op Schiphol. In dat gesprek hebben we hen gewezen op hun verantwoordelijkheden hierin. Een vervolg op dit gesprek zal plaatsvinden tijdens een werkbezoek aan Schiphol in november. Als aandeelhouder heeft de Minister van Financiën meermaals met de directie van Schiphol gesproken over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op de luchthaven. De betrokken Ministers, waaronder ikzelf, zullen deze gesprekken blijven voeren, waarbij we Schiphol kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de situatie in de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Hoe beziet u de waarschuwing van bedrijfsartsen dat als het werk op dezelfde manier gedaan blijft worden, de helft van het grondpersoneel een beroepsziekte krijgt, welke conclusies trekt u hieruit en welke acties bent u van plan hieraan te verbinden?
Dit signaal van de bedrijfsartsen vind ik zorgelijk. De werkgever is primair verantwoordelijk om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Dit om beroepsziekten, bijvoorbeeld als gevolg van te zwaar tillen, te voorkomen. De Arbeidsinspectie is inmiddels een onderzoek gestart naar de situatie bij de grondafhandelaren op Schiphol. In het algemeen roep ik iedereen op om misstanden te melden bij de Arbeidsinspectie. Dat is eenvoudig en laagdrempelig. Op de startpagina van de Arbeidsinspectie staat een directie link waar digitaal een melding kan worden gedaan bij het Meldingen Informatiecentrum, maar een telefonische melding, al dan niet anoniem, is ook mogelijk, 24/7.
Klopt het dat de Inspectie de afgelopen twaalf jaar geen controles heeft uitgevoerd bij deze bedrijven? Zo ja, kunt u nagaan en uitleggen waarom de Inspectie de afgelopen twaalf jaar geen controles heeft uitgevoerd op deze problematiek? Hoeveel meldingen zijn er door de Inspectie ontvangen vanuit bagageafhandelingpersoneel, bedrijfsartsen en/of vakbonden? Is er opvolging van de meldingen geweest?
Op grond van de Arbowet is het de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om zich aan de wet- en regelgeving te houden. De Arbeidsinspectie geeft in dit geval aan dat ze graag eerder was gegaan, zie bijlage. Ik onderschrijf dat. De Arbeidsinspectie maakt keuzes als het gaat om de inzet van haar capaciteit. In dit geval geeft de Arbeidsinspectie aan dat er uit haar actieve programmering geen aanleiding is geweest om eerder te controleren. Bij de Arbeidsinspectie zijn geen relevante meldingen op het gebied van fysieke belasting ontvangen van bijvoorbeeld personeel, bedrijfsartsen, ondernemingsraden of vakbonden. Op andere terreinen – zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren wel diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol.
Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Tevens heb ik de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, tevens breder inzicht te geven in welke inspecties en welke arbeidsrisico’s hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de bagage- en vrachtbedrijven op Schiphol al jarenlang van deze problematiek afweten zonder hier afdoende naar te handelen?
Ik ben verbaasd en geschrokken. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Reeds in juli 2021 is er een rapport opgeleverd door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR), Ecorys en de Universiteit Leiden, naar aanleiding van een motie vanuit de Tweede Kamer, waarin de conclusie wordt getrokken dat «de intensievere handhaving van de arbeidsomstandigheden, een aantal gerichte veiligheidsmaatregelen en een welwillender houding tegenover vakbondswerk in de sector goede arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden kunnen bevorderen», is hier invulling aan gegeven? Hebben de vakbonden voldoende toegang tot de werkvloer? Zijn hier signalen over?
Het rapport van NLR, Ecorys en de Universiteit Leiden is op 2 november 2021 aan uw Kamer gestuurd2. Zoals in de aanbiedingsbrief bij dat onderzoek aangegeven is op initiatief van IenW een overleg opgezet met alle betrokken partijen, te weten Schiphol, FNV, grondafhandelaren en luchtvaartmaatschappijen. Bij het eerste overleg is met betrokken partijen besloten te focussen op een drietal acties: het sluiten van een sector-CAO; het aanpassen van de regels die gelden voor bedrijven in de grondafhandeling; en het indien nodig beperken van het aantal afhandelaren op Schiphol. Deze acties volgden op een brief van de FNV van 6 oktober 2021 aan het ministerie. De betrokken partijen hebben aangegeven dat deze acties bij kunnen dragen aan het oplossen van de problematiek. Op die acties zijn sindsdien vorderingen gemaakt. Afspraken over de toegang van vakbonden tot de werkvloer kunnen door sociale partners via cao’s worden overeengekomen. Uw Kamer heeft ook een motie3 aangenomen waarin in den brede wordt opgeroepen om in kaart te brengen in hoeverre in cao’s daadwerkelijk afspraken worden gemaakt over toegang tot de werkvloer. Over de uitkomsten wordt uw Kamer later geïnformeerd.
Welke concrete acties wat betreft verbetering van de arbeidsomstandigheden zijn er gerealiseeerd sinds de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in de brief van 2 november 2021 inzake het voornoemde rapport aangaf een overleg te organiseren met de betrokken organisaties (onder andere Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV)) welke maatregelen kunnen worden getroffen en wie welke maatregelen moet oppakken?
Sinds het uitkomen van de brief van november 2021 is er op 7 maart 2022 een sector-cao afgesloten tussen werkgevers en de grondafhandeling en de FNV. Er zijn regels opgesteld waar afhandelingsbedrijven zich vanaf 2023 aan moeten houden. Met betrokken partijen is afgesproken het traject voor beperking van het aantal afhandelingsbedrijven in gang te zetten. Daarnaast is afgelopen zomer nog een Sociaal akkoord afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt over onder andere een toeslag voor werknemers, volledige vergoeding van woon-werkverkeer en over de kwaliteit van grondafhandelaren. Ook zal een «Sociaal Dialoog Tafel» worden opgezet waarbij vanaf 1 januari 2023 structureel sociale thema’s worden besproken. Werkgevers en vakbonden zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van het Sociaal akkoord. Bij een recent overleg met het Ministerie van IenW, Schiphol, FNV, grondafhandelaren en luchtvaartmaatschappijen is vastgesteld dat alle relevante partijen betrokken zijn voor het in gang zetten van het beperken van het aantal afhandelaren. Bij datzelfde overleg is door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat toegezegd samen met Schiphol te bekijken welke opties er in de nationale regelgeving zijn om voor de kortere termijn regels of toelatingseisen voor grondafhandelingsbedrijven vast te stellen. Dat sluit de markt niet af, maar kan bijdragen aan het voorkomen van onwenselijke extra concurrentiedruk. De conclusies en aanpak wat betreft de grondafhandeling zijn in een brief aan de Kamer vermeld.4
Deelt u de mening dat de onderlinge concurrentie van de vele bagageafhandelingsbedrijven wat arbeidsomstandigheden betreft een race naar de bodem heeft ingezet waarvan de werknemers de dupe zijn?
Het staat luchtvaartmaatschappijen in principe vrij om contracten af te sluiten met afhandelaren. Schiphol heeft zelf geen instrumenten om de toelating van afhandelingsbedrijven in te perken. Hier zal zoals eerder aangegeven verandering in komen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van IenW. Geen enkel bedrijf mag de kwaliteit van het werk en de gezondheid en veiligheid van werknemers in gevaar brengen ten behoeve van goedkope concurrentie met name op arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. De betrokken Ministers, waaronder ikzelf, zullen hierover het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Alkaya (SP) en Van der Molen (CDA)2 die toeziet regels te maken om te voorkomen dat nieuwe afhandelaren kunnen concurreren op arbeidsvoorwaarden, werkomstandigheden en veiligheid, en het aantal afhandelaren te beperken als betrokken partijen daarom verzoeken? Is het inperken van het aantal grondafhandelingsbedrijven op Schiphol een overweging nu deze problematiek aanhoudt?
De Minister van IenW is in gesprek met de FNV, Schiphol, afhandelingsbedrijven en luchtvaartmaatschappijen om de situatie in de grondafhandeling op Schiphol te verbeteren. Zoals benoemd in antwoord op vraag 7 is er inmiddels een sector-CAO afgesloten en zijn regels opgesteld waar afhandelingsbedrijven zich van 2023 aan moeten houden. En er is een traject afgesproken om beperking van het aantal afhandelingsbedrijven in gang te zetten. Het proces tot beperken van het aantal afhandelaren zal naar verwachting de nodige tijd vergen. Het moet – mede op basis van Europese regelgeving – goed onderzocht en onderbouwd worden. Vervolgens moet een aanbestedingsprocedure opgezet en afgerond worden om de grondafhandelingsbedrijven te selecteren.
Hoe kijkt u vanuit uw rol als aandeelhouder – Schiphol is een staatsdeelneming in beheer van het Ministerie van Financiën – naar het inzetten van een race naar de bodem wat betreft arbeidsomstandigheden bij (bedrijven die werken voor) deze staatsdeelneming?
Van Schiphol als staatsdeelneming wordt verwacht dat het een voorbeeldrol heeft op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en zich ruimhartig aan wet- en regelgeving houdt.
Als exploitant van onze nationale luchthaven heeft Schiphol een brede verantwoordelijkheid om arbeidsomstandigheden op de luchthaven te bevorderen. Zonder af te willen doen aan deze verantwoordelijkheid, moet worden opgemerkt dat het de grondafhandelingsbedrijven zijn die als werkgevers, op grond van de wet primair verantwoordelijk om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers. De grondafhandelingsbedrijven werken in opdracht van de luchtvaartmaatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben daarmee als opdrachtgever ook een duidelijke rol als het gaat om de omstandigheden waaronder het werk in de keten door opdrachtnemers (in dit geval de bagage- en vrachtbedrijven) wordt uitgevoerd.
Schiphol heeft op 6 september jl. naar aanleiding van de berichtgeving in de media aangegeven dat zij achteraf bezien een grotere rol hadden moeten innemen in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden bij de grondafhandeling. Dat onderschrijft de Minister van Financiën. In dat kader heeft Schiphol de totstandkoming van een sector-CAO in de grondafhandeling gestimuleerd. Ook heeft Schiphol het afgelopen jaar manieren onderzocht om het grondafhandelingsproces op de luchthaven te verbeteren. Recent heeft Schiphol in dat kader een aantal maatregelen aangekondigd, zoals het verplicht delen van materiaal, de introductie van eisen voor toetreding en het beperken van het aantal afhandelaren. Zie hiervoor ook mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 9.
Als aandeelhouder heeft de Minister van Financiën meermaals met de directie van Schiphol gesproken over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op de luchthaven. De Ministers van IenW, SZW en Financiën zijn nauw betrokken bij de verbetering van de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden op Schiphol. Er zijn regelmatig gesprekken met de betrokken bedrijven. Zoals toegezegd in het commissiedebat van 12 mei jl. over gezond en veilig werken heb ik samen met de Minister van IenW op 8 juli jl. bijvoorbeeld gesproken met KLM en Schiphol. Beide bedrijven hebben daarin aangegeven stappen te zetten ter structurele verbetering van de fysieke belasting, blootstelling aan gevaarlijke stoffen, werkdruk, in- en uitbesteding en beloning. Door de bewindspersonen is aangegeven dat Schiphol vanuit de bredere verantwoordelijkheid als exploitant van de nationale luchthaven een voorbeeldrol heeft als het gaat om de naleving van wet- en regelgeving en goed werkgeverschap. Daarnaast is er verschillende keren met de FNV gesproken over de arbeidsomstandigheden op Schiphol en wordt in november een werkbezoek afgelegd om medewerkers op de luchthaven te spreken. De betrokken Ministers, waaronder ikzelf, zullen hierover het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Hoe beziet u de mate van zelfregulering bij Schiphol, waarbij twaalf jaar niet op locatie door de Inspectie zelf is gecontroleerd? Zou u willen reflecteren in hoeverre en op welke manier het wenselijk is om uit te gaan van deze mate van zelfregulering wanneer er sprake is van een race naar de bodem wat betreft arbeidsomstandigheden?
Uitgangspunt van het arbostelsel is dat werkgevers de primaire verantwoordelijkheid dragen om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Hierbij dienen werkgevers bij de invulling van hun processen ervoor te zorgen dat zij aan de relevante wet- en regelgeving voldoen.
De Arbeidsinspectie maakt geen zelfreguleringsafspraken met bedrijven.
Het instrument zelfregulering is op wetgevend niveau vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet en krijgt bijvoorbeeld concreet vorm in de mogelijkheid voor sectoren om Arbocatalogi vast te stellen. In een arbocatalogus beschrijven werkgevers- en werknemersorganisaties gezamenlijke afspraken over de wijze waarop zij (gaan) voldoen aan de doelvoorschriften in de Arbowet binnen de eigen branche. Arbocatalogi die met positief resultaat door de Arbeidsinspectie zijn getoetst, vormen het uitgangspunt voor het toezicht en de handhaving door de Arbeidsinspectie. Op individueel niveau van bedrijven wordt de (sectorale) arbocatalogus vervolgens uitgewerkt in de risico-inventarisatie en evaluatie en het plan van aanpak.
Zoals in het antwoord op vraag 2 staat geeft de Arbeidsinspectie aan dat zij graag eerder was gegaan, zie bijlage. Ik onderschrijf dit.
Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Ik verwijs uw Kamer verder naar de antwoorden op vraag 2 en 4, alsmede naar de toelichting van de Arbeidsinspectie op haar werkwijze in bijlage bij de antwoorden op deze Kamervragen.
Hoe beziet u de verantwoordelijkheden van Schiphol en de bagage- en vrachtbedrijven met betrekking tot de aanschaf en het gebruik van tilhulpen in de kelder?
De bagagebedrijven hebben primair de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van Arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers.
De grondafhandelingsbedrijven werken in opdracht van de luchtvaartmaatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben als opdrachtgever een rol als het gaat om de omstandigheden waaronder het werk in de keten door opdrachtnemers (in dit geval de bagage- en vrachtbedrijven) wordt uitgevoerd.
Van Schiphol als staatsdeelneming wordt verwacht dat het een voorbeeldrol heeft op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en zich ruimhartig aan wet- en regelgeving houdt. Als exploitant van onze nationale luchthaven heeft Schiphol een brede verantwoordelijkheid om arbeidsomstandigheden op de luchthaven te bevorderen.
Schiphol heeft op 6 september jl. in reactie op de berichtgeving in de media aangegeven6 dat zij achteraf bezien een grotere rol hadden moeten innemen in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden bij de grondafhandeling. Dat onderschrijf ik. De verschillende betrokken Ministers waaronder ikzelf zullen het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Hoe beziet u de oplossingen die de bagage- en vrachtbedrijven op Schiphol en Schiphol zelf aandragen? Zijn deze oplossingen afdoende en waarom hebben de betrokken partijen hier niet eerder op gehandeld?
De bagage- en vrachtbedrijven hebben primair de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van Arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers.
Er zijn, zoals uit de beantwoording van de vorige vragen blijkt, verschillende acties opgezet sinds dit jaar. Er is een sector-CAO afgesloten, er zijn regels opgesteld waar afhandelingsbedrijven zich vanaf 2023 aan moeten houden en er is afgesproken om het traject voor beperking van het aantal afhandelingsbedrijven in gang te zetten. Recent heeft de Arbeidsinspectie controles uitgevoerd bij bagage-afhandelaars op Schiphol, naar aanleiding van het onderzoek van NOS/Nieuwsuur. Het onderzoek loopt nog. Voor de vrachtafhandeling (cargo) had de inspectie al eerder een controle gepland later dit jaar.
Schiphol heeft samen met alle afhandelaren een overlegstructuur opgericht. Het resultaat is onder andere dat alle Periodieke Arbeidsgezondheidskundige onderzoeken (PAGO’s) gelijk worden getrokken en ook de voorlichting en instructie voor iedereen hetzelfde wordt.
Daarnaast zijn diverse bedrijven naar aanleiding van de inspecties bezig met een update van de RI&E. In het kader van deze inspecties is ook bij alle betrokken bedrijven de RI&E opgevraagd. De Minister van IenW, de Minister van Financiën en ikzelf blijven in gesprek met de directies van Schiphol en KLM over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op de luchthaven. Hierbij zullen we de directies kritisch blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden nauwgezet blijven volgen.
Zou u alle mogelijke oplossingen en actielijnen voor het aanpakken van de geschetste problematiek op een rij willen zetten? Welke acties gaat u uitvoeren om zowel Schiphol als de bagage- en vrachtbedrijven op Schiphol op hun verantwoordelijkheid te wijzen en te helpen bij het aanpakken van deze problematiek?
Zie antwoord vraag 13.
De gelekte maatregelen naar aanleiding van het bereikte begrotingsakkoord in aanloop naar prinsjesdag |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin aangegeven wordt dat passagiers vanaf januari 2023 in plaats van € 7,95 straks € 28,58 vliegbelasting per ticket moeten gaan betalen? Zo ja, kunt u bevestigen dat deze maatregel inderdaad wordt genomen door het kabinet en passagiers van januari een fors hogere vliegbelasting moeten betalen?1
Ja.
Indien deze maatregel genomen wordt, is er dan gelekt uit vertrouwelijke stukken van het kabinet?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. In zijn algemeenheid kan ik wel wijzen op de afspraken die zijn gemaakt in het coalitieakkoord, namelijk dat de vliegbelasting per 2023 wordt verhoogd, zodat de budgettaire opbrengst met 400 miljoen euro per jaar toeneemt.
Indien er gelekt is uit vertrouwelijke stukken, wie heeft dat dan gedaan?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. De geldende afspraak is dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen. Ik betreur het als deze afspraak niet is nageleefd en heb hiervoor expliciet aandacht gevraagd binnen het kabinet. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Kunt u aangeven wat de conclusie is van de bespreking in het kabinet op 9 september 2022 over het rondvraagpunt «uitlekken van Prinsjesdagmaatregelen»?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Kunt u bevestigen dat het minimumloon per 1 januari 2023 met 10 procent zal stijgen?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Klopt het dat de mijnbouwheffing voor het winnen van olie en gas voor energiebedrijven, zoals Shell en Exxon, omhoog gaat?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Bent u op de hoogte van het bericht over maatrelen die in het akkoord zijn opgenomen en waar betrokkenen bij het akkoord nog niks over bekend wilden maken?2
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat de vennootschapsbelasting in de lage schijf omhoog gaat van 15 naar 19 procent terwijl dit tarief eerder juist omlaag was gegaan?
Ik ben op de hoogte van het artikel van RTL Nieuws van 31 augustus 2022. Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat voor de verhoging van het kindgebondenbudget 750 miljoen euro wordt uitgetrokken?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat de uitwonendenbeurs zal gaan stijgen voor één jaar en hoeveel zal de uitwonendenbeurs per student gemiddeld omhoog gaan?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat de vermogensbelasting (Box 3) zal stijgen en dat mensen die geen bezwaar gemaakt hebben tegen de box-3 heffing niet gecompenseerd zullen worden?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het ook dat het heffingsvrije vermogen zal worden gesteld op een bedrag van 57.000 euro in plaats van rond de 50.000 euro?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Kunt u aangeven hoe het kan dat deze bovengenoemde maatregelen al zijn gelekt ver voor Prinsjesdag, terwijl direct betrokkenen die op de hoogte waren van de inhoud van het akkoord, hier niks over wilden delen?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Hoeveel concrete maatregelen, in aantallen, die geheim zijn tot Prinsjesdag, zijn nu uitgelekt?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Weet u wie de vertrouwelijke plannen gelekt heeft? Zo nee, gaat u dat laten uitzoeken?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Met de brief van de Minister van Financiën van 8 september 2022 is de Kamer wel reeds geïnformeerd over het voorstel-raadsuitvoeringsbesluit ten aanzien van het Herstel- en Veerkracht Plan (HVP). In deze brief licht de Minister van Financiën toe waarom enkele voornemens uit de augustusbesluitvorming onderdeel zijn van het voorstel-raadsuitvoeringsbesluit.
Herinnert u zich dat toen een Kamerlid maatregelen uit de Prinsjesdagstukken lekte, een groot onderzoek volgde en hij fors gestraft werd?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat het kabinet of de coalitie nu geheime informatie lekken, terwijl wanneer een Kamerlid van de oppositie, die de stukken een paar dagen voor Prinsjesdag krijgt, ze laat lekken, strafbaar is en gestraft wordt?
Ja. Op 14 oktober 2009 heeft het presidium van de Tweede Kamer de commissie Prinsjesdagstukken ingesteld om onderzoek te doen naar het uitlekken van de Prinsjesdagstukken in 2009. Overigens heeft dit onderzoek niet geleid tot sancties. Het was het toenmalige fractiebestuur van de desbetreffende fractie dat de handelwijze van het betreffende Kamerlid afkeurde en besloot gedurende een maand het financieel woordvoerderschap te ontnemen.
Herinnert u zich nog dat dat Kamerlid zelfs zijn ontslag aanbood aan zijn partijleider, die Minister was?3
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Kunt u deze vragen een voor een en voor dinsdag 13 september 10.00 uur beantwoorden? In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van het lid Leijten.
Ja.