Het woonplan “Dijkzone” in Den Helder. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hoe kijkt u in zijn algemeenheid aan tegen bouwen op plaatsen die door zeespiegelrijzing getroffen kunnen worden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Met het waterveiligheidsbeleid wordt geanticipeerd op met het toekomstige overstromingsrisico op basis van een inschatting van de ontwikkeling van de economische waarde van het te beschermen gebied. Dit betekent bijvoorbeeld dat rekening is gehouden met de stijgende waarde van gebouwen door bijvoorbeeld nieuwe woningen in overstroombare gebieden bij het vaststellen van de normen voor de waterkeringen, in de Randstad en daarbuiten, mee te nemen in de berekeningen. We versterken keringen wanneer dat nodig is. Omdat we hierbij rekening houden met een toename van rivierafvoeren en een hogere zeespiegel in de toekomst, is er geen directe dreiging voor de plaatsen, die u in uw vraag beschrijft. Het Expertisenetwerk Waterveiligheid geeft aan dat het huidige systeem op die wijze zeker 1 meter zeespiegelstijging aan kan (Advies Houdbaarheid Nederlandse waterveiligheidsstrategieën bij versnelde zeespiegelstijging – ENWinfo).
Met het oog op de lange termijn gevolgen van klimaatverandering wordt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging nader onderzoek gedaan naar de effecten van zeespiegelstijging op ons water(veiligheids)systeem, hoe lang dat systeem houdbaar is en hoe we op andere manieren om kunnen gaan met meerdere meters zeespiegelstijging in de toekomst. Ook zal de komende periode de lijn van het bodem- en watersysteem als ordenend principe in ruimtelijke planvorming, zoals benoemd in het coalitieakkoord, nader uitgewerkt worden, zowel landelijk en regionaal. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris, die ik u in het eerste kwartaal van 2022 doe toekomen, zal ik hier verder op in gaan.
Is Den Helder een plaats die door zeespiegelrijzing getroffen kan worden?
De hele Nederlandse kust zal te maken krijgen met zeespiegelstijging. Nederland is kwetsbaar voor overstromingen ook al is de kans op een overstroming klein. Zonder primaire waterkeringen zou ongeveer 60% van ons land regelmatig onder water staan. In dit gebied wonen ongeveer 9 miljoen mensen en wordt circa 70% van ons bruto nationaal product verdiend. Primaire waterkeringen (dijken, dammen, duinen) bieden bescherming tegen overstromingen bij hoogwater vanuit zee, grote rivieren en meren. De dijk bij Den Helder beschermt het achterliggende gebied tegen overstroming vanuit zee.
Bent u het met de stelling eens dat het bouwen op plaatsen, die in de (nabije) toekomst door ziespiegelrijzing getroffen kunnen worden, vermeden moet worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Dient er scherpere (bouw)regelgeving te komen voor het bouwen langs de kust? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De keuze en verantwoordelijkheid om te bouwen langs de kust ligt bij provincies en gemeenten. Er gelden vanuit het huidige waterveiligheidsbeleid wel strikte regels voor het ontwikkelen in de kuststrook (strand en duingebied). Nieuwe ontwikkelingen worden door de waterkering beheerder beoordeeld zodat de waterkerende functie van de zeewering niet wordt aangetast. Daarmee is geborgd dat bij bouwen langs de kust het beschermingsniveau voor het gebied achter de duinen en keringen op orde blijft. Binnen de regio’s worden vervolgens integrale afwegingen gemaakt met betrekking tot te bebouwen locaties, waarbij rekening wordt gehouden met diverse factoren en belangen (zoals de woningvraag, leefbaarheid, verstedelijking, bereikbaarheid en verduurzaming inclusief klimaatadaptatie). Het is aan lokale partijen om hier nader invulling aan te geven.
Heeft de kust bij Den Helder versterking nodig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) heeft aangegeven dat de dijk er plaatse van het woonplan aan de waterveiligheidsnorm voldoet (zie ook vraag 23). Op een aantal andere locaties moet de dijk in Den Helder wel worden versterkt. Uit de wettelijke beoordeling is gebleken dat de dijk daar niet aan de norm voldoet.
Voor het beoordelen en versterken van dijken brengt het Ministerie van IenW richtlijnen en handleidingen uit vanwege de systeemverantwoordelijkheid die dit ministerie heeft voor waterveiligheid.
Acht u het wenselijk om, gezien de enorme opgave die er nu al met betrekking tot dijkverzwaring en ophoging liggen, bij zeeweringen te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan het waterschap om te beoordelen of bouwen bij een primaire kering mogelijk is in het licht van toekomstige versterkingsopgaven. Om voldoende ruimte te behouden en te reserveren voor versterkingen, houden de waterkeringbeheerders conform de Waterwet hun legger actueel. Daarin staat de exacte ligging van de waterkering en de verschillende zones (waterstaatswerk en beschermingszone), inclusief de ruimtelijke reservering voor toekomstige dijkversterkingen.
Is het gezien het advies van de Deltacommissaris verstandig om in Den Helder bij zeeweringen te bouwen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?1
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de Deltacommissaris als deze in zijn advies schrijft dat er bij de woningbouw onvoldoende rekening wordt gehouden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, en met de eisen die water en bodem stellen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Net als de Deltacommissaris vind ook ik het belangrijk om bij de woningbouwopgave rekening te houden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, zodat de gevolgen niet op de toekomstige generaties worden afgewenteld en zoals ook opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)2. Tegelijkertijd is de woningnood groot en is er op korte termijn behoefte aan betaalbare woningen om de woningnood op te lossen. Hierbij staan we vanuit het oogpunt van klimaatadaptatie voor een flinke uitdaging, omdat een groot deel van onze bestaande woningvoorraad zich bevindt in voor klimaatverandering gevoelige gebieden, zo ook een groot deel van onze nieuwbouwopgave. Voor sommige gebieden met grote kwetsbaarheden en veel nieuwbouwwoningen kan er een spanning zijn tussen de ambities van aantal woningen en klimaatadaptie. In de reactie op het advies van de Deltacommissaris zullen we aangeven hoe we aan de slag gaan met deze uitdaging om enerzijds snel betaalbare woningen te realiseren en anderzijds rekening te houden met gevolgen van klimaatverandering.
Daarnaast is in het coalitieakkoord opgenomen dat water en bodem sturend moeten worden in ruimtelijke planvorming. Dit houdt in dat bij de locatiekeuze voor nieuwe ontwikkelingen en functies gekeken wordt wat past vanuit het bodem- en watersysteem, waarbij integraal rekening wordt gehouden met de andere belangen die een rol spelen bij woningbouwontwikkeling. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris kom ik uitgebreider terug op een uitwerking hiervan.
Bent u bekend met het woonplan «Dijkzone»?2
Het plan Dijkzone in Den Helder is bekend en wordt vermeld in de monitor plancapaciteit van de provincie Noord-Holland4. Dit woonplan bevindt zich nog in de onderzoeksfase en is nog niet door de provincie beoordeeld. Daarmee is nog niet vastgesteld of dit woonplan al dan niet doorgang kan vinden. Van onomkeerbare besluiten over dit plan is vooralsnog geen sprake. Daarvoor dient eerst de onderzoeksfase te worden afgerond en het reguliere besluitvormingsproces te worden doorlopen, met inspraakmogelijkheden voor belanghebbenden.
Heeft het kennisprogramma Zeespiegelstijging het woonplan «Dijkzone» doorgerekend? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Het Kennisprogramma Zeespiegelstijging rekent geen specifieke plannen door. In dit Kennisprogramma, wordt o.a. onderzoek gedaan naar de houdbaarheid van het huidige waterveiligheidsbeleid en de wijze waarop we Nederland nu beschermen tegen overstromingen in het licht van zeespiegelstijging. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar alternatieve oplossingsrichtingen om Nederland op de lange termijn te kunnen blijven beschermen. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de vorderingen5.
Wat betekent het rapport van Sweco, Defacto, Deltares en Ecorys, waaruit blijkt dat ruimtelijke plannenmakers en waterbeheerders rekening moeten houden met een extra reservering van 20 tot 50 meter tot 2050 voor toekomstige dijkversterkingen, voor het woonplan «Dijkzone»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Keringbeheerders leggen zowel de ligging van een kering als een ruimtelijke reservering voor toekomstige versterking vast in de legger (zie vraag 6). In het woonplan «Dijkzone» wordt voorgesteld de binnendijkse reservering voor toekomstige versterking nu al in te vullen via het ontwerp van de dijkversterking, in combinatie met woningbouw op de binnenkant van de dijk. Het ontwerp van de dijkversterking houdt rekening met een zeespiegelstijging van 3,5 meter. Daarnaast is er ruimte om met aanvullende maatregelen, boven op die 3,5 meter, nog eens 1,5 meter zeespiegelstijging aan te kunnen. Er is daarom geen sprake van strijdigheid met het genoemde rapport.
Welke maatregelen zijn in Den Helder nodig om rekening te houden met het advies van de deltacommissaris om op voorhand ruimte te reserveren bij een toekomstige zeespiegelstijging van 2 meter op de Noordzee? In het geval dat deze maatregelen nog niet bekend zijn, wanneer worden deze maatregelen bekend gemaakt?
Voor dit antwoord is bij HHNK navraag gedaan, omdat het Hoogheemraadschap verantwoordelijk is voor de dijk. HHNK heeft aangegeven dat het voor de Helderse Dijk ter plaatse van het woonplan, op basis van de huidige wettelijke normen, de verwachting is dat over ca. 80 tot 100 jaar versterkingsmaatregelen nodig zijn. In het versterkingsplan in het woonplan «Dijkzone» wordt een grondaanvulling gedaan aan de binnenzijde waardoor het dijklichaam veilig is voor 200 jaar. Deze aanvulling is gedimensioneerd op een zeespiegelstijging van +3,5 meter. Met deze 3,5 m wordt er dus op voorhand meer ruimte gereserveerd dan nodig is voor een zeespiegelstijging van 2 meter. Daarnaast is er ook nog ruimte in het plan om verdere maatregelen te kunnen nemen als de zeespiegelstijging in een verre toekomst +5 m wordt. Daarmee wordt rekening gehouden met de problematiek voor toekomstige generaties.
Hoe past het woonplan «Dijkzone» in de adviezen van de deltacommissaris d.d. 6 december jongstleden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoe realistisch het woonplan «Dijkzone» is, moet vooral blijken uit de haalbaarheidsanalyse die momenteel wordt uitgevoerd door Woningstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV, Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier en de gemeente. Uit de studie moet blijken wat er mogelijk is qua woningbouw op deze locatie. Hierbij wordt onder andere gekeken in hoeverre de plannen passen binnen het vigerende beleid en de regelgeving en wat dit betekent voor de veiligheid van toekomstige generaties. Ook de kosten en risico’s die met het plan gepaard gaan worden in beeld gebracht. Daar het plan zich nog in de haalbaarheidsfase bevindt en onderzoeken nog moeten worden uitgevoerd door betrokken partijen, kunnen nadere vragen hierover momenteel nog niet worden beantwoord. Verder is het aan lokale partijen om, na afronding van het haalbaarheidsonderzoek, een integrale afweging te maken over het al dan niet doorgang laten vinden van dit woonplan.
Bent u het met de stelling eens dat gezien de adviezen van de deltacommissaris het woonplan «Dijkzone» geen goed idee is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Is de verwachte levensduur van woningen in het woonplan «Dijkzone» gezien de klimaatveranderingen realistisch te noemen?
Het doorrekenen van zeespiegelscenario’s voor de dijkversterking in het woonplan valt onder de verantwoordelijkheid van het waterschap. HHNK geeft aan dat Deltares een review heeft uitgevoerd op het plan en de bijbehorende ontwerpberekeningen voor de dijkverzwaring. In deze review wordt aangegeven: «De gehanteerde zeespiegelscenario’s zijn in lijn met tamelijk conservatieve bovengrensbenaderingen van twee recente IPCC rapporten en daarmee is het onwaarschijnlijk dat het ontwerp niet zal voldoen aan toekomstige zeespiegelwaarden. Ook ten aanzien van de gebruikte waarden voor golfoverslag over de kruin worden ten aanzien van debiet en duur van de overslag bovengrensbenaderingen gebruikt die als (meer dan) voldoende robuust worden beoordeeld.»
Met het gehanteerde binnentalud wordt op basis van een aanname voor zeespiegelstijging van +3,5 meter voldaan aan de dijkveiligheid voor 200 jaar. Indien deze aanname toch niet voldoende conservatief blijkt, dan is er een ruimtelijke reservering opgenomen die het juridisch en ruimtelijk mogelijk maken om verdere versterkingsmaatregelen te treffen, zonder daarbij woningen te amoveren. De kans op een hogere zeespiegelstijging de komende 200 jaar wordt op basis van het meest recente IPCC-rapport niet onmogelijk geacht, maar zeer onwaarschijnlijk. In het plan zijn daarom ook maatregelen voor een zeespiegelstijging tot +5 meter verkend. Er blijft voldoende ruimte beschikbaar voor ophoging van de dijkkruin en voor het plaatsen van stabiliteitsschermen om een dergelijke zeespiegelstijging aan te kunnen.
Er zijn geen gevolgen voor toekomstige generaties ten aanzien van het binnentalud. Het te hanteren talud is zodanig gedimensioneerd dat er voor 200 jaar geen versterking meer nodig is.
Is dit woonplan van Woningstichting Den Helder (WSDH) of van de projectontwikkelaar (Vastgoed Den Helder BV)?
Het onderzoek naar woningbouwplan Dijkzone is verricht in een samenwerking tussen Woonstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV en de gemeente Den Helder. Helder Vastgoed BV komt voort uit de Woningstichting Den Helder. De gemeente Den Helder, Helder Vastgoed BV en het Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier hebben in 2021 een intentieovereenkomst ondertekend om het plan nader te onderzoeken.
Is het woonplan «Dijkzone» een schending van het kustpact? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit project betreft reguliere woningbouw. Het Kustpact heeft enkel betrekking op recreatieve bebouwing in de kustzone zoals die door de Kustpactpartners is gedefinieerd.
Kunt u aangeven of de gegevens uit het laatste rapport van de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van begin augustus van dit jaar al volledig voor dit woonplan zijn doorgerekend? Zo ja, kunt u deze doorrekening toesturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Is Den Helder een overstromingsgevoelig gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Welk binnentalud wordt er voor dit woonplan gehanteerd?
Het binnentalud heeft een taludhelling tussen 1:4 en 1:5.
In hoeverre wijkt dit gehanteerde binnentalud af van het gangbare? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor zeedijken in Nederland zijn binnentaluds met een taludhelling van 1:4 – 1:7 gangbaar.
Het gehanteerde talud wijkt hier niet van af.
Welke consequenties heeft dit te hanteren binnentalud voor mogelijk toekomstige, noodzakelijke aanpassingen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u, net zoals de deltacommissaris in zijn advies in zijn algemeenheid stelt, met betrekking tot het woonplan «Dijkzone» problemen en/of schade voor toekomstige generaties?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn er mogelijke gevolgen voor toekomstige generaties als gevolg van het binnen het woningbouwproject te hanteren binnentalud? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat de dijk aan de buitenzijde in het woonplan niet aangepast wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, dat klopt. HHNK geeft aan dat de dijk aan de buitenzijde niet wordt aangepast als onderdeel van het woonplan. Het versterken van de waterkering aan de buitenzijde blijft mogelijk. In de reguliere wettelijke beoordeling zal de sterkte van dit deel van kering worden beoordeeld. Als blijkt dat de buitenzijde niet voldoet aan de eisen, zal deze worden versterkt.
Wat leert het onderzoek in 2018 naar de kwaliteit van de asfaltbekleding op de betreffende dijk? En welke consequenties heeft dit onderzoek voor het woonplan «Dijkzone»?
De (asfalt)bekleding is in 2018 beoordeeld door HHNK. Hieruit is gebleken dat de bekleding binnen het projectgebied volgens de huidige norm voldoet en in de nabije toekomst niet vervangen hoeft te worden. Toekomstige aanpassing van de asfaltbekleding blijft mogelijk. HHNK geeft aan dat het onderzoek geen consequenties heeft voor het woonplan «Dijkzone».
Hoe geloofwaardig is het als Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) veronderstelt dat de ophoging van de zeedijk nog circa 200 jaar meegaat gezien de toekomstige zeespiegelstijging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Is het woonplan nog realistisch gezien de uitkomsten in het IPCC-rapport? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 15.
Is het woonplan «Dijkzone» nog realistisch gezien de geschiktheidskaart bebouwing met geplande woningen tot 2029? Kunt u uw antwoord nader toelichten?3
Zie antwoord vraag 13.
Hoe lang schat u in dat de voorgestelde dijkophoging voor dit woningbouwproject bestand zal houden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het met de stelling eens dat niet alleen in dit woonplan maar in alle woningbouwprojecten langs de kust het van verantwoordelijke zorg zou getuigen als er rekening wordt gehouden met een hogere zeespiegelstijging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw visie op bouwen langs de kust? Kunt u daar uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u bouwen langs de kust noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een kans dat we de strijd tegen het water verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is Nederland heel goed beschermd tegen overstromingen vanuit de grote rivieren, meren en de zee. Wel is veel onzekerheid over snelheid en mate van zeespiegelstijging in de toekomst. Om op deze vraag een goed antwoord te geven is meer kennis noodzakelijk. Hier wordt aan gewerkt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging (zie het antwoord bij vraag 10). Tegelijkertijd staat ook de klimaatwetenschap niet stil. Zo ontstaan er de komende jaren steeds meer inzichten die relevant zijn voor een antwoord op uw vraag.
Hoe kijkt u aan tegen dit woonplan genaamd de «Dijkzone»? Kunt u daar uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 13.
Vindt u de risico’s als gevolg van klimaatveranderingen voor het woonplan «Dijkzone» acceptabel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Welke risico’s ziet u voor dit woonplan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn er of komen er soortgelijke plannen langs de kust op andere locaties? Zo ja, welke? Zo nee, zijn er redenen waarom deze bouwplannen er niet zijn, en zo ja welke redenen zijn dat?
Ja, plannen van de provincie Noord-Holland zijn te vinden via de monitor plancapaciteit van de provincie Noord-Holland7. Plannen van de provincie Zeeland zijn te vinden via de planmonitor wonen8 Van de overige kustprovincies is de plancapaciteit niet op planniveau bekend.
Past dit woonplan in de visie die u heeft voor bouwen langs de kust? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het met de stelling eens dat voor dit woonplan (nog) geen onomkeerbare besluiten genomen mogen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Dienen bewoners in uw optiek meer bij het bouwen langs de kust betrokken te worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In zijn algemeenheid vindt de rijksoverheid het belangrijk dat belanghebbenden in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij ruimtelijke planvorming. Daarmee kunnen overheden namelijk op tijd belangen, meningen en creativiteit van belanghebbende op tafel krijgen. Dit geldt zowel voor reguliere ruimtelijke plannen, alsook voor kustplannen. In de Omgevingswet en in het Omgevingsbesluit zijn derhalve regels over participatie opgenomen. Als overheden instrumenten van de Omgevingswet vaststellen, moeten ze aangeven hoe belanghebbenden betrokken zijn bij de totstandkoming van deze instrumenten en welke resultaten dat heeft opgeleverd.
Hoe zijn de bewoners bij dit woonplan betrokken?
De betrokken partijen hebben op 14 oktober 2021 een inloopbijeenkomst georganiseerd waar Woningstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV, Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier en de gemeente aanwezig waren en de stedenbouwkundige van West 8 Landschapsarchitecten een toelichting hebben gegeven op het voorlopig stedenbouwkundig ontwerp.
Hebben de bewoners voldoende inspraak gekregen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De haalbaarheid van het plan wordt onderzocht. Op welke wijze de bewoners bij de totstandkoming van het project worden betrokken is aan de gemeente. In elk geval hebben de bewoners en belanghebbenden in de formele RO-procedure de mogelijkheid om een reactie of zienswijze in te dienen.
Zijn er risico’s die in dit woonplan niet zijn meegenomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 13.
Met welke maximale zeespiegelrijzing is rekening gehouden bij het ontwerpen van de dijk? En welke golfhoogte, hoogste stormwaterstand en intensieve regenval horen hier dan bij?
De dijkhoogte en dijkstabiliteit worden gedimensioneerd op een zeespiegelstijging van 3,5 m en een aanname voor bodemdaling van 0,5 m voor de komende 200 jaar. Het ontwerp voorziet in de afvoer van water als gevolg van golfoveroverslag over de kruin en neerslag via afstroming naar de achter de nieuwbouw gelegen gracht. Hierbij wordt uitgegaan van neerslagintensiteit met een voorkomen tot 1/1.000 jaar en golfoverslag behorende bij langdurige stormcondities.
Met welke maximale zeespiegelrijzing is rekening gehouden bij het ontwerp van de zeezijde van de dijk? En welke golfhoogte, hoogste stormwaterstand en intensieve regenval horen hier dan bij?
HHNK heeft aangegeven dat rekening is gehouden met een hoogste stormwaterstand van ca. NAP +8 m en een maximale golfhoogte van ca. 2,5 meter bij 3,5 meter zeespiegelstijging.
Hoe hoog is de bestaande dijk en met hoeveel meter moet die in het slechtste scenario worden verhoogd?
De bestaande hoogte van de dijk is +10,5 NAP. In het plan wordt de dijk tot +11,5 m NAP verhoogd aldus HHNK. De benodigde hoogte voor zeespiegelstijging over 200 jaar bedraagt +11 m NAP en voor bodemdaling is 0,5 meter aangehouden. Opgemerkt wordt dat een zeespiegelstijging van 3,5 meter niet 1 op 1 leidt tot dezelfde ophoging van de dijk. Dit heeft o.a. te maken met de aanwezige overhoogte van de huidige dijk.
Is de dijkverhoging in alle scenario’s even hoog? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De dijk in het woonplan wordt zodanig opgehoogd dat bij een aanname voor zeespiegelstijging van +3,5 meter over een periode van 200 jaar de waterkering voldoet aan de dijkveiligheid. In een onwaarschijnlijker scenario met hogere zeespiegelstijging kan de dijk nog verder worden opgehoogd. Als de zeespiegelstijging minder snel gaat, dan kan de dijk van deze hoogte langer mee dan 200 jaar.
Is er een scenario denkbaar waarin dit woonplan geen doorgang kan vinden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u een nadere toelichting op het ontwerp geven? Kunt u hierbij ook nader ingaan op de ontwerponderwerpen adaptief, buitenwaartse versterking, verbreding, verhoging en welke zeespiegelrijzing?
Het ontwerp van het woningbouwplan en de uitvoering daarvan is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het ontwerp van de dijk en de dijkversterking betreft de verantwoordelijkheid van het waterschap. Deze zal ervoor moeten zorgen dat de woningbouw geen probleem is voor de versterkingsopgave op lange termijn. In beide gevallen beoordeeld de provincie de plannen, het Rijk heeft hierbij geen rol.
Ben u het met de stelling eens dat de inwoners van de gemeente Den Helder vóór de gemeenteraadsverkiezing duidelijkheid moeten krijgen over dit woonplan, de consequenties en de mogelijke risico’s? Zo nee, waarom niet
De gemeenteraadsverkiezingen betreffen een lokale aangelegenheid waar ik mij niet in meng.
Kunt u de toezegging doen dat de inwoners van de gemeente Den Helder vóór de gemeenteraadsverkiezing duidelijkheid krijgen over dit woonplan, de consequenties en de mogelijke risico’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 51.
Bent u een voorstander van het woningbouwproject «Dijkzone» op de Helderse Zeewering? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft u of één van uw collega-Ministers nog enige beslissingsbevoegdheid met betrekking tot dit project? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 50.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Daar waar vragen overlappen of op elkaar aansluiten heb ik geclusterd.
Het nationaliseren van de kleine NAM-velden |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Denemarken, Costa Rica, Frankrijk, Ierland en Zweden geen nieuwe boorvergunningen meer af zullen geven en een einddatum willen afspreken voor olie- en gaswinning?1 Wat is uw reactie?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. Om de klimaatdoelen te halen is het belangrijk dat het energiesysteem in Nederland en de rest van de wereld richting 2050 wordt verduurzaamd. Ik waardeer het dat landen als Denemarken, Costa Rica, Frankrijk, Ierland en Zweden hun olie- en gasgebruik willen terugbrengen, onder andere door het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen.
Bent u bereid gehoor te geven aan hun oproep en deel te nemen aan de Beyond Oil & Gas Alliance? Zo ja, op welke wijze gaat u de druk op investeerders opvoeren zich terug te trekken uit fossiele energie? Zo nee, waarom niet?
De Beyond Oil and Gas Alliance is gericht op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratie- en exploitatievergunningen voor olie- en gaswinning. In Nederland zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag vergt tijd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens in Nederland. Zolang er in Nederland nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden onder de Noordzee, omdat aardgas nog een belangrijke rol speelt in de energietransitie en productie in eigen land Nederland minder afhankelijk maakt van import van aardgas uit landen zoals Rusland. Productie in eigen land draagt daarmee bij aan energieleveringszekerheid. Daarnaast zorgt gaswinning uit Nederlandse kleine velden voor behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur. Deze kennis en infrastructuur kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie, zoals mogelijk voor de opslag en het transport van waterstof. In het kader van de huidige geopolitieke situatie en ontwikkelingen op de gasmarkt wil het kabinet opsporings- en winningsactiviteiten op de Noordzee versnellen, onder meer door geologische onzekerheden in vergunningsgebieden op de Noordzee te reduceren die exploratieactiviteiten belemmeren en de doorlooptijd van vergunningsprocedures te verkorten.
Erkent u dat u, vanwege bestaande vergunningen, geen zeggenschap heeft over het wel of niet winnen van gas op plekken waar problemen zijn of waar het draagvlak van de samenleving ontbreekt?
Een winningsvergunning is een marktordeningsvergunning. Dit geeft een partij het alleenrecht om binnen een specifiek gebied gas te winnen. Daarmee heeft een partij nog geen toestemming om op een specifieke locatie een boring te doen of een winningsinstallatie in gebruik te nemen. Hiervoor is een goedgekeurd winningsplan nodig. Voordat er door mij een definitief besluit wordt genomen op een winningsplan wordt het conceptbesluit ter inzage gelegd. Iedereen kan van deze gelegenheid gebruik maken om zienswijzen in te dienen. Deze zienswijzen worden meegenomen in het definitieve besluit. Daarbij geldt dat instemming met een winningsplan uitsluitend kan worden geweigerd op basis van de limitatieve gronden in artikel 36 van de Mijnbouwwet, namelijk in het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, in het belang van het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen of indien er nadelige gevolgen voor het milieu of voor de natuur ontstaan. Naast deze formele procedure is het voor mijnbouwbedrijven gebruikelijk om voorafgaand aan nieuwe gaswinningsprojecten in gesprek te gaan met omwonenden om te kijken hoe zij eventuele zorgen kunnen adresseren. Dit uitgangspunt is verankerd in de sectorale gedragscode kleine velden.
Deelt u de mening dat de verkoop van de kleine velden van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) op een goed moment komt zodat u (de Staat) de kans krijgt deze velden te kopen en zo grip krijgt op het beleid?
Het staat iedere marktpartij vrij om op basis van eigen genomen afwegingen te besluiten om bepaalde bedrijfsonderdelen aan te trekken of af te willen stoten. De NAM heeft geconcludeerd dat door de beperkte ruimte die zij zien om verder te investeren in de zogeheten kleine velden, zij het beter achten dat deze bedrijfsonderdelen overgenomen worden door een operator die meer investeringsruimte heeft. Het kabinet heeft geen plannen om de gasvelden te kopen.
Deelt u de mening dat het goed is dat de staat als eigenaar van de kleine gasvelden de gaswinning in Nederland kan uitfaseren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit kleine velden onder de Noordzee boven import. Op het moment dat een operator, met meer mogelijkheden om te investeren, één of meerdere onderdelen van de NAM overneemt, zou dit kunnen leiden tot nieuwe exploraties en boringen en daarmee een minder grote afname in de natuurlijke afbouw van de gaswinning uit de kleine velden.
Hoeveel leveren de kleine gasvelden de Staat jaarlijks op? Hoeveel leveren ze de NAM jaarlijks op? Hoeveel ontvangt de NAM aan subsidies voor de kleine velden?
De staatsinkomsten (gasbaten) uit aardgas uit kleine velden bedragen gemiddeld ongeveer 70% van de opbrengsten. De overige circa 30% van de opbrengsten zijn voor de mijnbouwonderneming. De jaarlijkse omvang van de opbrengsten voor de Staat en mijnbouwondernemingen is afhankelijk van de gasprijs en de productievolumes. In de Kamerbrief van 14 september 2020 over Kabinetsaanpak Klimaatbeleid (Kamerstuk 32 813, nr. 566) heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over subsidies van fossiele brandstoffen. Voor gaswinning uit kleine velden zijn er geen subsidies in de vorm van een financiële tegemoetkoming, overheidsgoederen of -diensten of specifieke fondsen beschikbaar. Wel kunnen mijnbouwondernemingen, zoals NAM, gebruik maken van een investeringsaftrek ten behoeve van de opsporing en winning van aardgas uit Nederlandse kleine velden. Deze investeringsaftrek kan worden toegepast op het winstaandeel, wat een extra heffing voor mijnbouwbedrijven is krachtens de Mijnbouwwet naast de vennootschapsbelasting. De investeringen in exploratie en winning door EBN betreffen geen subsidies, omdat het hierbij om risicodragend (en winstdelend) vermogen gaat. In het convenant «investeringsaftrek gaswinning kleine velden» staat de afspraak dat de mijnbouwbedrijven voor de kleine velden op land (inclusief gaswinning onder de Waddenzee) vrijwillig afzien van de investeringsaftrek.
Deelt u de mening dat lusten en lasten van het winnen van bodemschatten eerlijk verdeeld zouden moeten zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is voor mijnbouwondernemingen gebruikelijk om bij nieuwe projecten te kijken hoe zij een positieve bijdrage kunnen leveren aan de omgeving in de gebieden waar nieuwe projecten plaatsvinden. Zij hebben hiervoor principes vastgelegd in de sectorale gedragscode kleine velden. In de pilot Ternaard heeft mijn voorganger, in de geest van de nieuwe Omgevingswet, samen met de regio afspraken gemaakt over de verdeling van lusten en lasten en ondersteuning van de regio bij de ontwikkeling van duurzame energieprojecten. Ik wil kijken of ook bij andere energieprojecten een vorm van gebiedsinvestering mogelijk en wenselijk is. Vraagstukken die daarbij spelen zijn op welke wijze een bijdrage kan worden geleverd aan de omgeving, hoe dit door werkt naar andere projecten van nationaal belang en hoe dit financieel geregeld kan worden. Deze vraagstukken vergen een zorgvuldige beoordeling en afweging.
Ziet u de mogelijkheden voor een eerlijker schadeafhandeling rondom mijnbouwlocaties wanneer de staat hier verantwoordelijk voor zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 juli 2020 worden meldingen van bewoners en kleine bedrijven over mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit Nederlandse kleine velden afgehandeld door de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. De Commissie Mijnbouwschade doet onderzoek naar de oorzaak en omvang van de schade en brengt hierover advies uit aan de schademelder en de mijnbouwonderneming. De Commissie Mijnbouwschade ontzorgt bewoners en kleine bedrijven door in feite de bewijslast van schademelders over te nemen. De adviezen van de Commissie Mijnbouwschade zijn bindend voor de mijnbouwonderneming. Hiermee is geborgd dat bewoners en kleine bedrijven die schade hebben door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit kleine velden niet met deze schade achterblijven. Ik ben van mening dat hiermee een eerlijke, transparante en laagdrempelige afhandeling van schade is ingesteld en dat het wel of niet overnemen van kleine velden door de Staat hier los van staat. De Commissie Mijnbouwschade wordt jaarlijks geëvalueerd. De eerste jaarlijkse evaluatie wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2022.
Deelt u de mening dat het nationaliseren van de gaswinning en het uitfaseren daarvan ervoor zorgt dat de hoge subsidies die naar fossiele brandstoffen gaan dan geïnvesteerd kunnen worden in echt duurzame energie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 is er bij gaswinning uit de kleine velden geen sprake van subsidie in de vorm van een financiële tegemoetkoming, overheidsgoederen of -diensten of specifieke fondsen, maar van een investeringsaftrek. Met deze investeringsaftrek wordt beoogd om te voorkomen dat gaswinning uit Nederlandse kleine velden te snel wordt afgebouwd ten opzichte van de Nederlandse vraag en dat de infrastructuur vroegtijdig wordt ontmanteld waardoor deze niet meer kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie. Het tenietdoen van de benoemde investeringsaftrek zou mogelijk zelfs het averechtse effect kunnen hebben dat de gasbaten en daarmee de inkomsten voor de staat lager uitvallen, waardoor er minder middelen beschikbaar zijn voor de energietransitie.
Wat is uw reactie op de wens van de gemeente Westerkwartier die ook graag ziet dat de staat deze gasvelden koopt?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft het kabinet geen plannen om gasvelden te kopen. Ik zal met belangstelling kennis nemen van de uitkomsten van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) die benaderd zijn door de gemeente Westerkwartier om een haalbaarheidsonderzoek te verrichten.
Bent u op de hoogte van de plannen van NAM om gaswinning opnieuw op te starten bij Sebaldeburen?3
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. NAM heeft op 16 december 2021 melding gedaan in het kader van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw over het opnieuw opstarten van de gastoestroom in de put Sebaldeburen-1 (SEB-1). Op grond van het bestaande winningsplan Grijpskerk-Zuid is winning uit het gasveld Sebaldeburen mogelijk.
Welke technische redenen zorgden ervoor dat in 2017 de winning in Sebaldeburen werd stilgelegd? Wat is eraan gedaan? Heeft de toezichthouder inmiddels toestemming gegeven om daar weer gas te winnen?
Vanaf 2010 is de put in Sebaldeburen langzaam dichtgeslibd door zoutafzetting. De winning werd niet door SodM stilgelegd. De NAM werkt momenteel aan het verhelpen van dit probleem, SodM houdt toezicht op de werkzaamheden die de NAM daartoe verricht.
In 2017 is een nieuw winningsplan ingediend, waarmee de Minister heeft ingestemd in 2019. Deze aanpassing betrof alleen verlenging van de periode van de winning tot 2023. Er was geen andere inschatting van de risico’s ten gevolge van deze verlenging. De NAM mag de winning dus na het herstel hervatten en dient daarbij uiteraard aan de vergunningvereisten te voldoen.
Zijn er in de omgeving van deze locatie, nabij Grijpskerk, al schademeldingen gedaan bij de Commissie Mijnbouwschade of het Instituut Mijnbouwschade Groningen? Zo ja, hoeveel? Hoeveel zijn er toegewezen?
Het Instituut Mijnbouw Schade (IMG) handelt schade ontstaan door bodembeweging van het Groningenveld en de gasopslag Norg af, deze schades zijn mogelijk ook aanwezig in Sebaldeburen. Sebaldeburen ligt in de gemeente Westerkwartier in de provincie Groningen. Op de website van het IMG4 staan de meest recente aantallen van gemelde en afgehandelde schades in de gemeente Westerkwartier. De Commissie Mijnbouwschade adviseert over mogelijke schade bij winning en opslag van gas uit kleine velden en ontzorgt schademelders. De Commissie Mijnbouwschade heeft tot dusver geen schadevergoedingen geadviseerd in de gemeente Westerkwartier.
Wat vindt u van het feit dat de NAM, lopende de procedure, heeft laten weten te stoppen met fracking door middel van hydraulisch stimuleren in Pieterzijl, met als reden dat dit niet meer rendabel is?4 Welke verandering heeft ertoe geleid dat dit besluit is genomen?
Een winningsplan bevat een verwachte winning in de toekomst. Het is dus altijd mogelijk dat er ontwikkelingen zijn waardoor de verwachte werkzaamheden wijzigen. In het geval van Pieterzijl-Oost had de NAM in het winningsplan aangegeven naar verwachting te moeten fracken in het gasveld. Interne heroverweging van de NAM heeft, zo deelde de NAM mee, ertoe geleid dat zij de frack niet meer rendabel acht. Aangezien de frack nog onderdeel was van een beroepsprocedure, vind ik het goed dat de NAM hier transparant over is geweest.
Zijn er meerdere locaties in Nederland waar gas wordt gewonnen op deze manier door de NAM of zijn er plannen om dat te doen? Zo ja, is het daar nog wel rendabel?
Als de NAM van plan is om een frack te zetten dan moet dit beschreven staan in het winningsplan. In het onderzoek dat TNO in 2019 deed in opdracht van SodM is een overzicht gegeven van alle locaties waar olie en/of gas wordt gewonnen met gebruikmaking van een frack6.
Heeft het besluit van de NAM om kleine gasvelden te verkopen, mogelijk gevolgen voor het niet toepassen van de fracking-methode in Pieterzijl? Kunt u de omwonenden geruststellen?
Op basis van het winningsplan mag NAM of een nieuwe partij niet fracken. Mocht een nieuwe partij wel willen fracken bij Pieterzijl, dan zal deze partij een nieuw winningsplan moeten indienen. Dit nieuwe winningsplan zal dan door mij volgens de gebruikelijke procedures opnieuw worden beoordeeld, op basis van adviezen van de wettelijke adviseurs en decentrale overheden. Daarbij is er ook gelegenheid voor inspraak voor omwonenden.
Het bericht ‘Rechter: de beslissingen van de minister zijn redelijk kort door de bocht’. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent u de volgende uitspraak «huurdersbelang is voor ons geen toetsingscriterium» gedaan door een jurist van de Autoriteit Woningcorporaties in de Nieuwe Utrechtse Krant van 24 november jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Mitros zegt dat ze het volkshuisvestelijk belang dient door woningen te verkopen?
Het is aan lokale partijen – gemeente, woningcorporaties en huurdersverenigingen – om in overleg te bepalen wat de omvang, spreiding over wijken en buurten en samenstelling van de sociale woningvoorraad moet zijn. Daarover kunnen prestatieafspraken worden gemaakt, waarbij ook afspraken gemaakt kunnen worden over verkoop van delen van deze voorraad. De regels van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Btiv) vereisen dat bij verkoop van sociale huurwoningen aan derden (beleggers) de gemeente een zienswijze geeft en, afhankelijk of het om blijvend gereguleerde woningen gaat, ook de huurdersorganisatie van de corporatie. De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft geconstateerd dat zowel de gemeente als de huurdersorganisatie van Mitros een positieve zienswijze hebben gegeven. Op basis hiervan concludeer ik dat de lokale partijen de verkoop in het belang van de volkshuisvesting achten.
Wat vindt u ervan dat de rechter zegt dat de beslissingen van de Minister redelijk kort door de bocht zijn?
Ik kan niet treden in het oordeel van de rechter.
Deelt u de mening dat met de verkoop van woningen door een woningcorporatie aan een belegger het volkshuisvestelijk belang niet gediend wordt? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u daartegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen generiek bezwaar tegen de verkoop van woningen aan beleggers door woningcorporaties. Zoals hiervoor al aangegeven moet de verkoop wel passen binnen het lokale volkshuisvestingsbeleid en zijn besproken met de gemeente en de huurdersorganisatie. Met de verkoop van woningen verkrijgen corporaties financiële middelen om hun opgaven te kunnen realiseren. De aan beleggers verkochte woningen kunnen een ander segment van de woningmarkt bedienen.
Waarom is het huurdersbelang geen toetsingscriterium?
Er is een verschil in het volkshuisvestelijk belang, het algemeen huurdersbelang en het individuele huurdersbelang. Bij het volkshuisvestelijk belang en het algemeen huurdersbelang gaat het niet alleen om de belangen van de zittende huurders, maar ook om die van woningzoekenden en anderen belanghebbenden. Het klopt dat het individuele huurdersbelang geen toetsingscriterium is bij de beoordeling van een aanvraag voor verkoop bij de Aw, juist omdat het individuele belang niet gelijk op hoeft te zijn aan het algemene huurdersbelang en het laatste voorrang dient te hebben.
Het algemene huurdersbelang kan, zoals hiervoor al aangegeven, door de huurdersorganisatie worden ingebracht bij het opstellen van de prestatieafspraken met de gemeente en de corporaties. Verder heeft de huurdersorganisatie het recht om bij de verkoop van blijvend gereguleerde woningen een zienswijze te geven. Deze wordt meegenomen in het besluit van de Aw.
Ik wijs er daarbij verder op dat het individuele belang van de huurders waarvan de woning wordt verkocht is gediend met het feit dat het bestaande huurcontract van kracht blijft, met de daarbij behorende huur(prijs)bescherming.
In welke toezichtskaders dan wel toetsingskaders van de Autoriteit Woningcorporaties is het huurdersbelang wel een (toetsings)criterium?
In brede zin praten huurders mee over het beleid van de corporatie via de prestatieafspraken. Daarnaast hebben huurdersorganisaties instemmingsrecht bij fusies en bij het aangaan van verbindingen. Huurdersbelangen worden ook meegewogen bij verschillende goedkeuringsverzoeken waarbij huurdersorganisaties een zienswijze kunnen indienen, zoals bij een nieuwe toelating, het scheiden of splitsen van de woningcorporatie en bij woningmarktregiovorming. Bij het verkopen van corporatiebezit wordt de zienswijze meegewogen zoals opgenomen in artikel 23 lid 1 onder d, Btiv.
Klopt het dat de Autoriteit Woningcorporaties niet toetst op de juistheid van zienswijzen en alleen maar toetst op de aanwezigheid daarvan? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u daartegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit klopt niet. De Aw toetst of de zienswijzen in lijn zijn met de prestatieafspraken.
Wie controleert de zienswijzen dan wel? Deelt u de mening dat indien niemand die zienswijzen controleert de huurdersbelangen nooit worden afgewogen? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u daartegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Was het huurdersbelang in het verleden wel een toetsingscriterium in het houden van toezicht? Zo ja, per wanneer is dit criterium afgeschaft en waarom is dit criterium afgeschaft?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Onderschrijft u de verbazing die men heeft dat het huurdersbelang geen toetsingscriterium is? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Is de Autoriteit Woningcorporaties voor huurders makkelijk toegankelijk? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, hoe gaat u deze toegankelijkheid verbeteren?
Huurders kunnen in contact komen met de Aw via het klantcontactcentrum van de ILT/Aw. De Aw heeft echter geen rol bij klachten van huurders over hun corporatie of andere huurders. Daarvoor hebben corporaties veelal een eigen klachtenprocedure en/of kunnen huurders contact opnemen met de Huurcommissie.
Hoe kan het zo zijn dat de Autoriteit Woningcorporaties in haar toezicht op woningcorporaties de huurdersbelangen niet meeneemt?
Zie hiervoor mijn antwoord op vragen 5 en 6.
Deelt u de mening dat huurdersbelangen wel een toetsingscriterium zou moeten zijn? Zo ja, kunt u aangeven per wanneer u daarvoor maatregelen neemt? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Heeft de Autoriteit Woningcorporaties u ooit verzocht om huurdersbelangen in het wettelijk kader om toezicht te kunnen houden dan wel in de wettelijke toetsingsinstrumenten mee te nemen? Zo ja, wanneer is dat geweest en wat heeft u met dat verzoek gedaan? Zo nee, wie houdt sinds de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties wel toezicht op de huurdersbelangen en hoe wordt dit toezicht dan eventueel veranderd in nieuw beleid?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Heeft u ooit de Autoriteit Woningcorporaties verzocht om huurdersbelangen mee te nemen in haar toezicht op woningcorporaties? Zo ja, wanneer was dat en wat is er met uw verzoek gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Heeft u ooit de Autoriteit Woningcorporaties verzocht om de zienswijzen op feitelijkheden te controleren i.p.v. alleen de aanwezigheid daarvan te controleren? Zo ja, wanneer was dat en wat is er met uw verzoek gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Zijn er zaken bij u bekend waarin huurdersbelangen nog meer niet zijn meegenomen? Zo ja, welke zijn dat?
Nee.
Kunt u laten nagaan wanneer huurdersbelangen wel hadden moeten worden meegenomen? Zo ja, kunt u de Kamer op de kortst mogelijke termijn daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, gelet op hetgeen ik heb aangegeven in mijn eerdere antwoorden zie ik daarvoor geen aanleiding.
Kunt u in retrospectief aangeven dat de belangen van de huurders uit de Tweebosbuurt geschaad zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, had de Autoriteit Woningcorporaties zelfstandig moeten ingrijpen bij saneringscorporatie Vestia? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van de Tweebosbuurt berust op een democratisch genomen besluit van de gemeenteraad van Rotterdam. Naar oordeel van de gemeente Rotterdam draagt de sloop en vervangende nieuwbouw in de Tweebosbuurt bij aan het bredere volkshuisvestelijke belang in de gemeente en in Rotterdam-Zuid in het bijzonder, en sluit dit aan bij de demografische ontwikkelingen die om een gevarieerdere woningvoorraad vragen. De verbetering van de leefbaarheid is daarbij een belangrijke doelstelling.
De herstructurering van een buurt heeft een grote impact op alle betrokkenen, met name op de bewoners. Bij een ingrijpende operatie, waarin woningen worden gesloopt en nieuwe woningen worden teruggebouwd, moeten vanzelfsprekend de belangen van de bestaande bewoners goed worden meegewogen. Daarom zijn er wettelijke regels hoe een verhuurder in zo’n situatie moet handelen, bijvoorbeeld het aanbieden van vervangende woningen en een verhuiskostenvergoeding. In antwoorden op eerdere vragen over de Tweebosbuurt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3970 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 162) is gewezen op de waarborgen voor de belangen van huurders die er bestaan in wet- en regelgeving en de mogelijkheid voor huurders om de Huurcommissie en rechter te laten beoordelen of de relevante regelgeving is nageleefd. Een deel van de bewoners heeft ook gebruik gemaakt van deze mogelijkheden. Gegeven deze waarborgen is ingrijpen door de Autoriteit woningcorporaties niet aan de orde.
Horen huurdersbelangen in uw optiek bij het integraal toezicht van de Autoriteit Woningcorporaties? Zo ja, kunt u dat nader specificeren? Zo nee, waarom niet?
In het integraal toezicht weegt de Aw primair het volkshuisvestelijk belang. Dat kan samenlopen met het huurdersbelang, maar er zijn ook situaties denkbaar waarbij volkshuisvestelijk belang en huurdersbelang (met name dat van zittende huurders) uiteenlopen, zoals ook in mijn eerdere antwoorden toegelicht.
Is het huurdersbelang ooit ter sprake gekomen in een evaluatie van de Autoriteit Woningcorporaties? Zo ja, wanneer is dat geweest en wat was de strekking van deze evaluatie met betrekking tot het huurdersbelang? Zo nee, waarom niet?
Mijn voorganger heeft in 2018 de Woningwet laten evalueren. In deze evaluatie is ook het huurdersbelang aan de orde gekomen. Een van de hoofddoelen van de huidige Woningwet 2015 is namelijk de versterking van de positie van huurdersorganisaties en gemeenten ten opzichte van corporaties. Deze partijen leggen gezamenlijk in de prestatieafspraken de inzet van de corporaties aan de lokale volkshuisvesting vast. Uit deze evaluatie blijkt dat de huidige wet (uit 2015) in de basis voldoende functioneert.
Het extern toezicht door de Autoriteit woningcorporaties is in 2018 door ABDTopconsult geëvalueerd, als onderdeel van de algehele evaluatie van de herziene Woningwet. In de evaluatie is huurdersbelang niet als aandachtspunt naar voren gekomen.
Deelt u de mening dat met de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties voorbij gegaan is aan het huurdersbelang? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het belang van huurders wel te waarborgen in de toezicht op de woningcorporaties? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet.
Botst de verkoop van woningen door een woningcorporatie niet met het toetsingskader van de Autoriteit Woningcorporaties inzake de bescherming van het maatschappelijk bestemd vermogen? Zo ja, welke stappen gaat u daartegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Met de verkoop van woningen aan derden (beleggers), waarbij de regels voorschrijven dat dit tegen marktwaarde moet gebeuren, verkrijgen corporaties financiële middelen. Deze kunnen zij inzetten voor het realiseren van hun opgaven, zoals de nieuwbouw van sociale huurwoningen en verduurzaming. Door de verkoop van woningen aan derden lekt er dus geen maatschappelijk vermogen weg.
Deelt u de mening dat na verkoop van woningen door een woningcorporatie aan een belegger de huurprijs niet significant mag stijgen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de enorme huurstijgingen tegen te gaan?
De nieuwe verhuurder is gehouden aan de huurprijsregelgeving. Binnen de mogelijkheden die deze regelgeving biedt kan de verhuurder de huurprijzen verhogen. Met de verkoop van woningen door een corporatie aan een belegger verandert de huurprijsbescherming van de zittende huurders niet. Wanneer er sprake is van een gereguleerd huurcontract dan kan de jaarlijkse huurstijging niet hoger zijn dan het wettelijk maximum.
Is het waar dat huurdersbelangen geen toetsingscriterium is? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat huurdersbelangen vóór de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties wel onder toezicht stond van het Ministerie van Binnenlandse Zaken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De verkoop van woningen door corporaties aan beleggers was ook voor de instelling van de Autoriteit woningcorporaties in 2015 onderhevig aan de goedkeuring van de Minister. De daarbij geldende regels waren tot 30 juli 2015 vastgelegd in circulaires, laatstelijk MG 2013–02. De regels in de circulaire maakten evenals nu een onderscheid tussen blijvend gereguleerde woningen en potentieel te liberaliseren woningen. Bij de verkoop van blijvend gereguleerde woningen waren ook toen de zienswijzen van gemeente en van de huurders(organisatie) verplicht. Deze zienswijzen moesten in beginsel positief zijn. Bij de verkoop van potentieel te liberaliseren woningen was enkel de zienswijze van de gemeente verplicht die, net als nu, in beginsel positief moest zijn. Verder gold, net als nu het geval is, de eis dat de potentiële koper van blijvend gereguleerde woningen die werden verkocht in verhuurde staat een verklaring moest ondertekenen omtrent sociaal verhuurgedrag.
Vindt u dat, gezien de zelfstandige bevoegdheid van de Autoriteit Woningcorporaties, deze autoriteit deze bevoegdheid mag of moet gebruiken als huurdersbelangen geschaad worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Aw kan onafhankelijk toezicht uitoefenen binnen de kaders van de Woningwet. Dat omvat ook het meewegen van de belangen van huurders(organisaties) voor zover deze door de regelgeving rechten zijn toegekend.
Hoe vaak heeft de Autoriteit Woningcorporaties gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om zelfstandig in te grijpen als huurdersbelangen worden geschaad?
Er worden geen gegevens bijgehouden over het aantal gevallen waarin de zienswijze van de huurdersorganisatie voor de Aw aanleiding is geweest om een voorgenomen besluit van een woningcorporatie tegen te houden.
Vindt u het ook onwenselijk dat de Autoriteit Woningcorporaties een bondgenoot is van de woningcorporatie in haar poging om woningen aan een belegger te verkopen? Zo ja, wat gaat u doen om deze onwenselijkheid tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De Aw is de onafhankelijke toezichthouder op woningcorporaties. Wanneer de Aw een verkoop goedkeurt betekent dit niet dat de Aw de bondgenoot is van de corporatie, maar dat de Aw heeft geconstateerd dat is voldaan aan de voorwaarden die de regelgeving stelt en de daarbij voorgeschreven zienswijzen heeft gewogen.
Kan het zo zijn dat de huurdersbelangen één of meerdere malen geschaad zijn nu duidelijk is dat het huurdersbelang geen toetsingscriterium is? Zo ja, wanneer is dat geweest? Zo nee, kunt u dat nader toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Had de Autoriteit Woningcorporaties naar uw mening u moeten adviseren om de huurdersbelangen wel te laten meenemen in het toetsings- of toezichtskader? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Nee, het huidige stelsel voldoet naar mijn mening.
Waarom zijn in de laatste evaluatie op de Autoriteit Woningcorporaties de huurdersbelangen en de controle op de zienswijzen niet meegenomen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 21.
Zult u in de nieuwe evaluatie op de Autoriteit Woningcorporaties het huurdersbelang en de controle op de zienswijzen wel verplicht laten opnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 21.
Op welke manier is de volkshuisvesting gebaat bij de verkoop van woningen door een woningcorporatie aan een belegger?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de verkoop van woningen aan een belegger/investeerder aan banden gelegd moet worden? Zo ja, welke stappen gaat u daartegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Is de Autoriteit Woningcorporaties als adviseur van de Minister inzake beleidsregels met betrekking tot het huurdersbelang dan wel de controle op de zienswijzen tekortgeschoten? Zo ja, hoe draagt u er zorg voor dat herhaling voorkomen wordt? Zo nee, waarom niet?
De Aw is geen adviseur van de Minister, maar een onafhankelijk toezichthouder. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Kunt u de Kamer informeren welk mandaat de Autoriteit Woningcorporaties heeft om huurdersbelangen mee te nemen in haar toezicht op de woningcorporaties?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u de Kamer informeren welk mandaat de Autoriteit Woningcorporaties heeft om zienswijzen te controleren?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 7.
Is het huurdersbelang bij de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties bewust niet als toetsingscriterium opgenomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 26.
Is de controle op de zienswijzen bij de oprichting van de Autoriteit Woningcorporaties bewust niet in haar controlefunctie opgenomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 26.
Hoe draagt u er zorg voor dat na verkoop van woningen door woningcorporaties aan een belegger de huurprijzen niet significant stijgen?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 24.
Hoe controleert de Autoriteit Woningcorporaties dat huurprijzen niet significant stijgen als woningcorporaties gebruik maken van de regeling vermindering verhuurderhefing?
De regeling vermindering verhuurderheffing ziet toe op eisen die gelden voor het investeringsproject dat tot bedoelde heffingsvermindering aanleiding geeft. Dit gaat bijvoorbeeld over de aanvangshuur van een dergelijk project. De regeling gaat echter niet over de huurprijsregulering voor de hele portefeuille. Daar gaan andere regels over.
Corporaties zijn op instellingniveau gebonden aan de regelgeving over maximale huursomstijging. Daarop houdt de Aw toezicht. Waar het om huurprijstijgingen van individuele woningen gaat, kan de huurder een procedure bij de Huurcommissie starten, indien men van mening is dat de corporatie zich niet aan de regelgeving houdt.
Hoe kan het zo zijn dat op de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport wel gesproken wordt over schade aan huurdersbelangen bij verkoop van woningen door een woningcorporatie?2
Schade aan huurdersbelangen is bijvoorbeeld mogelijk indien de corporatie bij haar voorgenomen besluit tot verkoop zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven over de zienswijze van de huurdersorganisatie.
Is gezien het bovenstaande bij vraag 43 het huurdersbelang nu wel of geen toetsingscriterium? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Is er nu sprake van een conflicterende situatie waarin de Inspectie Leefomgeving en Transport het een en de Autoriteit Woningcorporaties het ander zegt? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om deze conflicterende situatie op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen sprake van een conflicterende situatie.
Kan er bij sloop van sociale huurwoningen waar huurwoningen in de geliberaliseerde sector voor terugkomen sprake zijn van schade aan huurdersbelangen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De sloop van corporatiewoningen moet passen binnen het lokale volkshuisvestingsbeleid. De lokale partijen – gemeente, corporatie en huurdersorganisatie – kunnen hierover prestatieafspraken maken. Voor zittende huurders kan de sloop van hun woning belastend zijn, omdat zij hun vertrouwde huis en omgeving moeten verlaten.
Kunt u de toezegging doen dat u zult onderzoeken op welke manieren huurdersbelangen door de Autoriteit Woningcorporaties beter beschermd kunnen worden? Zo ja, kunt u de Kamer dit onderzoek binnen zes maanden toesturen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie, gegeven mijn eerdere antwoorden, geen reden voor een dergelijk onderzoek.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Ja.
Het Onderzoeksrapport inzake het faillissement van Flexenergie |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de vernietigende conclusie van het onderzoeksrapport inzake het faillissement van Flexenergie, namelijk dat de energieleverancier ten onrechte vergunningen verkreeg van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor de levering van gas en elektriciteit terwijl zij op geen moment in de periode van februari 2014 tot het faillissement in oktober 2018 beschikte over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor het uitvoeren van deze taak?1
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder die er op toeziet dat (energie)bedrijven zich houden aan wet- en regelgeving en kan binnen de wettelijke kaders handhavend optreden bij schending hiervan. De ACM opereert volledig onafhankelijk en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft geen enkele bemoeienis in de besluiten die de ACM hier in neemt. Ik vind het erg vervelend voor de klanten van deze energieleverancier dat ze negatieve gevolgen hebben ondervonden van het faillissement van deze energieleverancier.
De ACM is op grond van de wet bevoegd om, op aanvraag, leveringsvergunningen af te geven aan partijen die aan kleinverbruikers energie willen leveren.2 Aan deze aanvraag zijn wettelijke vereisten verbonden, waaronder het beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. Aan deze vergunningseisen moet de aanvrager c.q. vergunninghouder blijvend voldoen. Indien aanleiding bestaat dat een vergunninghouder (vermoedelijk) niet voldoet aan de vergunningseisen kan de ACM hier een onderzoek naar starten. Dit is ook wat de ACM in deze casus heeft gedaan.
Uit navraag bij de ACM is het volgende gebleken. De ACM is in december 2016 een onderzoek gestart naar de administratieve organisatie en interne organisatie van Flexenergie naar aanleiding van signalen die zij van consumenten heeft ontvangen. De ACM kreeg uit verschillende bronnen signalen die wezen op mogelijke overtredingen doordat Flexenergie onterechte kosten («afsluitkosten») in rekening bracht. In mei 2017 was het onderzoek van de ACM nog gaande. Ingrijpen in mei 2017 op basis van een onvolledig onderzoek was dan ook niet mogelijk. Bij Flexenergie werden meerdere processen beoordeeld. De situatie bij Flexenergie was complex door de IT-inrichting en daarnaast leverden de gesprekken met medewerkers en leidinggevenden meerdere sporen op waar zich mogelijk een overtreding of probleem voordeed. Dit heeft de ACM zorgvuldig uitgezocht. De ACM heeft haar onderzoek eind 2017 afgerond en besloten om in te grijpen bij Flexenergie. Dit heeft ertoe geleid dat de ACM extra voorschriften aan de vergunning van Flexenergie heeft verbonden. Deze extra voorschriften hielden in dat Flexenergie binnen zes maanden achterstanden in haar administratie moest wegwerken en haar administratieve organisatie en interne controle moest verbeteren. Het is belangrijk dat de financiële administratie op orde is zodat een onderneming betrouwbare controles kan uitvoeren en (financiële) rapportages kan maken. In eerdere zaken van de ACM hebben voorschriften aan de vergunningen van andere leveranciers effect gehad en geleid tot verbeteringen in de administratieve organisatie en interne controle. Naast het aanbrengen van extra voorschriften aan de vergunning als maatregel voor reparatie zette de ACM haar onderzoek naar de gedragingen van de onderneming in het verleden voort. Dit heeft geleid tot een boete voor de bestuurders van Flexenergie. Voor nadere informatie verwijs ik uw Kamer naar het genomen besluit door de ACM.3
Deze onderzoeken en de daaropvolgende besluiten van de ACM waren erop gericht om consumenten te beschermen, waarbij de impact van mogelijke financiële schade voor consumenten uitdrukkelijk werd meegewogen. Dat er desondanks consumentenleed en schade is ontstaan als gevolg van het faillissement van Flexenergie betreur ik.
In de beantwoording van eerdere Kamervragen is de Staatssecretaris voor Klimaat en Energie uitgebreid ingegaan op de uitvoering van de motie-Beckerman c.s. over strenge eisen aan energieleveranciers (Kamerstuk 30 196, nr. 658). In de antwoorden wordt ook ingegaan op het wetsvoorstel van de Energiewet waarin onder meer de strengere eisen aan (het afgeven van) leveringsvergunningen zijn opgenomen (zie ook het antwoord op vraag 7).4 Ik doe een onderzoek waarbij de mogelijkheden naar extra financiële eisen aan energieleveranciers worden onderzocht, ook wordt gekeken naar de mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik laat dit door een externe partij. Indien dit leidt tot wijzigingen in wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Wat vindt u van de conclusie dat Flexenergie het, ondanks de miljoenenverliezen die zij leed, nog zo lang heeft kunnen volhouden omdat zij de Belastingdienst en zijn klanten misbruikte als ongewilde financiers van haar verliezen?
In de Nederlandse energiesector is de betaling van de energierekening door kleinverbruikers via een voorschotsystematiek gebruikelijk. Het merendeel van de energieleveranciers int van klanten maandelijks een gelijkblijvend bedrag op basis van een geschat standaardjaarverbruik. Deze schatting is veelal gebaseerd op het verbruik van de voorafgaande jaren. Klanten kunnen echter de hoogte van het te betalen voorschotbedrag tot op zekere hoogte zelf bepalen en instellen en vaak op elk gewenst moment wijzigen. Eenmaal per jaar ontvangen klanten een jaarafrekening, waarin een verrekening plaatsvindt waarbij sprake kan zijn van bijbetaling of teruggave afhankelijk van het werkelijke verbruik van het voorgaande jaar. Het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht bepaalt dat een energieleverancier tenminste eenmaal per jaar een factuur verstrekt. Het verbruik van gas vindt voor het overgrote deel in de wintermaanden plaats. Door de voorschotsystematiek worden de kosten voor gas van deze verbruikspiek uitgesmeerd over het hele jaar. Het voordeel is dat klanten in de winter niet geconfronteerd worden met veel hogere rekeningen dan in de rest van het jaar die zij mogelijk niet kunnen betalen. De consequentie is echter wel dat klanten in de zomermaanden meer betalen dan ze werkelijk aan gas verbruiken in die maanden. Een energieleverancier staat het vrij om deze liquide middelen te gebruiken voor financiering van de inkoop van energie voor hun klanten.
Een energieleverancier factureert en int naast de leveringskosten ook de netwerkkosten en energiebelasting bij zijn klanten. Deze kosten worden afgedragen aan respectievelijk de netbeheerders en Belastingdienst. Dit proces is vergelijkbaar met de wijze waarop omzetbelasting wordt geïnd en afgedragen. Het is de verantwoordelijkheid van de leverancier zelf om tijdig en correct zijn energiebelasting af te dragen aan de Belastingdienst. Als een leverancier dat nalaat, kan de Belastingdienst invorderingsmaatregelen nemen om het uitstaande bedrag te vorderen.
Op grond van het vorenstaande kan niet geconcludeerd worden dat Flexenergie, louter door energiebelasting en voorschotbedragen te innen, de Belastingdienst en zijn klanten misbruikte.
Hoe is het mogelijk dat de ACM heeft nagelaten om in mei 2017 in te grijpen bij Flexenergie, terwijl hier alle aanleiding toe was en de schade voor de Belastingdienst en klanten dan minder hoog zouden zijn opgelopen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat intrekking van de vergunning juist een vorm van bescherming van klanten kan zijn en het argument van de ACM dat dat «ingrijpende en onomkeerbare gevolgen» zou hebben geen steek houdt, omdat de gevolgen alleen maar meer ingrijpend en onomkeerbaar werden naarmate de situatie bleef voortbestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een leveringsvergunning van een leverancier wordt ingetrokken door de ACM, wordt de procedure leveringszekerheid gestart om ervoor te zorgen dat consumenten (kleinverbruikers) niet in de kou en het donker komen te zitten. Het is wettelijk gegarandeerd dat de klanten van de wegvallende
leverancier voorzien zijn van energie.5 Het maakt hierbij niet uit of de ACM de vergunning intrekt naar aanleiding van een aangekondigd faillissement van de leverancier of als ultieme sanctie op het niet langer voldoen aan de vergunningsvereisten. In dit laatste geval geldt dat de ACM hiertoe niet lichtvaardig kan overgaan. Dat kan zij alleen doen in het geval zij oordeelt dat de energieleverancier niet langer op een betrouwbare wijze energie kan leveren. Dat is een zware toets.
Een intrekking van een vergunning betekent dat een leverancier niet langer mag leveren aan kleinverbruikers en deze activiteit moet staken. Doorgaans is de levering aan kleinverbruikers een dermate belangrijke activiteit van een leverancier dat deze door het gedwongen stoppen daarvan in grote financiële problemen komt en waarschijnlijk failliet zal gaan. Voor consumenten die klant waren en een vordering op de onderneming hebben omdat zij voorschotten hebben betaald (zie antwoord op vraag 2) betekent dat naar alle waarschijnlijkheid dat zij dat geld kwijt zijn. Hetzelfde geldt voor consumenten die gebruikmaken van de salderingsregeling. Deze afnemers kunnen bij faillissement van hun leverancier ook nadeel ondervinden doordat zij hun elektriciteitsafname van het net niet meer volledig kunnen salderen met de door henzelf opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld met zonnepanelen. De consument heeft vooral te maken met een nadeel als hij op het moment dat het faillissement plaatsvindt meer elektriciteit van het net heeft afgenomen dan hij heeft kunnen invoeden. Door het faillissement van de energieleverancier is het voor de consument niet meer mogelijk dit verbruik nog te salderen met latere invoeding op het net, wat zonder faillissement wel had gekund doordat het contractjaar in dat geval zou zijn doorgelopen.
Ook als er geen sprake is van een faillissement is het intrekken van een vergunning ingrijpend en onomkeerbaar. In dat geval zal de leverancier zelf zijn klantenbestand moeten verkopen of (als dit niet binnen de vensterperiode lukt) worden de klanten verdeeld over alle overige. Dit raakt zowel de leverancier, die deze klanten moet verkopen of ziet vertrekken, als de klanten die worden overgenomen door een nieuwe energieleverancier.
De wettelijke mogelijkheid van het stellen van nadere voorschriften aan een vergunning door de ACM, zoals bij Flexenergie is gedaan, is een manier om gericht maatregelen bij de vergunninghouder in gang te zetten in het belang van de consument. Als de onderneming er in slaagt binnen de termijn orde op zaken te stellen komt dit zowel de energieleverancier als de consument ten goede. Beide partijen kunnen hun gemaakte afspraken immers voortzetten. Indien de vergunninghouder hier niet aan kan voldoen, kan de ACM alsnog een zwaarder instrument inzetten en op eigen initiatief de vergunning intrekken.
Erkent u dat dit betekent dat het toezicht door de ACM gefaald heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik kan mij daar niet in vinden. De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en kan binnen de wettelijke kaders handhavend optreden. Dit is in dit geval ook gebeurd. De ACM heeft ervoor gezorgd dat de klanten van Flexenergie niet zonder elektriciteit en gas zijn komen te zitten.6 De gevolgen van het faillissement van Flexenergie zijn wel bijzonder vervelend voor de voormalige klanten. De ACM heeft aangekondigd dat zij laat onderzoeken of en zo ja, hoe zij in dergelijke gevallen de belangen van consumenten nog beter kan waarborgen. Voorts worden naar aanleiding van de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 658) in het wetsvoorstel van de Energiewet regels aangescherpt ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning.
Wat vindt u van de overweging die de curator meegeeft aan de Consumentenbond om het bedrag dat zij verdiende door veilingen te organiseren waar consumenten werden overgehaald over te stappen naar Flexenergie, met dramatische situaties tot gevolg omdat zij niet op de hoogte waren van de deplorabele staat van de onderneming, terug te betalen aan de boedel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om daar een oordeel over te vellen. Het kabinet heeft hier geen rol en geen inzicht in afspraken tussen de organisatoren van de energieveilingen (meestal belangenorganisaties) en de energieleverancier over de voorwaarden van de veiling.
Wat is er sinds het faillissement van Flexenergie veranderd aan de toetredingseisen om te voorkomen dat dit zich weer voordoet?
Uit navraag bij de ACM is het volgende gebleken. Sinds 2015 (dus na de vergunningverlening aan Flexenergie) zijn aanvragers verplicht om een rapport van een accountant te verstrekken om te bewijzen dat zij hun administratieve organisatie en interne controle niet alleen op papier maar ook daadwerkelijk geïmplementeerd hebben. Deze werkwijze van de ACM is aangescherpt naar aanleiding van voortschrijdend inzicht en binnen de (beperkte) ruimte die de wet hiervoor biedt.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel van de Energiewet heeft EZK
naar aanleiding van de eerder genoemde motie van Beckerman c.s., gekeken naar de vraag of de voorwaarden waaronder energieleveranciers hun leveringsvergunning krijgen moeten worden aangescherpt en of er meer controle door de ACM moet worden uitgeoefend. Daarnaast is bij het opstellen van het wetsvoorstel tevens de toezegging meegenomen om samen met de ACM te bezien of de voorwaarden waaronder energieleveranciers hun leveringsvergunning krijgen moeten worden aangescherpt en te bekijken of er meer controle moet worden uitgeoefend.7 Het wetsvoorstel Energiewet ligt op dit moment bij de betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. Ik verwacht dit wetsvoorstel na advisering van de Raad van State eind dit jaar aan uw Kamer te sturen.
Het wetsvoorstel stelt ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning een aantal aanpassingen voor. Conform bestaande regels moeten
energieleveranciers, om een vergunning te krijgen (en te houden), bij de ACM aan kunnen tonen dat zij beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten om daadwerkelijk energie te kunnen leveren aan eindafnemers met een kleine aansluiting. In aanvulling op deze bestaande eisen worden in het wetsvoorstel de volgende extra maatregelen voorgesteld.
Leveranciers (het bedrijf en de bestuurders) zullen bij de aanvraag (en periodiek na afgifte) van een vergunning een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) moeten overleggen. De eis voor het overleggen van een VOG zal in lagere regelgeving worden opgenomen en verder worden uitgewerkt. Hierbij moet gedacht worden aan de vaststelling van termijnen waarbinnen de VOG zal moeten worden overlegd, en consequenties van het niet kunnen overleggen van een VOG. Op deze wijze wordt een toets(moment) uitgevoerd dat zorgt voor een grotere betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers (het bedrijf en de bestuurders). Ze moeten niet alleen hun taken goed (kunnen) uitvoeren, maar als leverancier van nutsvoorzieningen ook in algemene zin integer zijn. Bovendien leidt een VOG screening tot bescherming van de afnemers, omdat beter geborgd is dat zij beleverd worden door betrouwbare leveranciers.
Ten tweede biedt het wetsvoorstel de ACM de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van de wet Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (wet Bibob). De Wet Bibob maakt het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Het doel is daarmee ook de integriteit van het toetsende bestuursorgaan, in dit geval de ACM, te beschermen, door te voorkomen dat vergunningen worden verleend aan niet betrouwbare en/of niet- integere partijen. Ook kunnen al afgegeven vergunningen worden ingetrokken. Hiermee wordt voorkomen dat de ACM ongewild criminele activiteiten faciliteert.
Verder wordt voorgesteld te expliciteren dat de vergunninghouder aan de bij de vergunningaanvraag gestelde eisen moet blijven voldoen. In het wetsvoorstel is daartoe een bepaling opgenomen dat een leverancier om een vergunning te krijgen en behouden, moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten alsmede voldoende deskundigheid voor een goede uitvoering van zijn taak. Wat nu niet als zodanig expliciet in de wet is opgenomen, is de eis van voldoende deskundigheid. Deze moet borgen dat leveranciers met voldoende kennis van zaken actief zijn op de markt.
In lagere regelgeving zal hier nadere uitwerking aan worden gegeven.
In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om bij lagere regelgeving nadere uitwerking te geven aan de genoemde kwaliteiten. Wijzigingen in één of meer van deze kwaliteiten kunnen er toe leiden dat niet meer voldaan wordt aan de vergunningseisen. Voor de verdere invulling hiervan zal lagere regelgeving een plicht gaan bevatten om wijzigingen in bepaalde aspecten van die kwaliteiten te melden. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om bij grote organisatorische of financiële veranderingen. Een dergelijke meldplicht was niet eerder expliciet bepaald, wel was dit door de wetgever beoogd en als zodanig door de ACM in de vergunningseisen opgenomen.8 Naast deze meldplicht zal in lagere regelgeving worden bepaald dat bij de vergunningsaanvraag een accountantsverklaring (controle verklaring) overlegd moet worden en dit na vergunningverlening dit jaarlijks te herhalen.
Wat is er sinds het faillissement van Flexenergie veranderd aan het toezicht en de bescherming van consumenten?
Laat ik vooropstellen dat ik consumentenbescherming hoog in het vaandel heb en ik het belangrijk vind om te blijven kijken naar mogelijkheden om consumenten (beter) te beschermen.
Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de energiemarkt en gesprekken met de ACM en energieleveranciers9 wordt gekeken of het wettelijk kader voor het toezicht van de ACM robuust genoeg is. Deze gesprekken zal ik de komende maanden voortzetten. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij volatiele marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik onderzoek de mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers verder te verbeteren.10 Verschillende leden hebben hierbij de oprichting van zogenoemde waarborgfonds voorgesteld. Tot nu toe is hier niet voor gekozen vanwege de eerder genoemde risico’s die hier aan kleven.11 Niettemin is het van groot belang dat het kabinet, zoals gezegd, blijft zoeken naar mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers verder te verbeteren. De vraag of een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een dergelijk fonds mogelijk is, zal ik daarom meenemen in het hierboven genoemde onderzoek.
De ACM is belast met uitvoerende en toezichthoudende taken. Uit navraag bij de ACM is gebleken dat de ACM na de verlening van een vergunning doorlopend toezicht houdt op energieleveranciers. Dit gebeurt structureel aan de hand van (reguliere) informatieverzoeken en incidenteel op basis van klachten en meldingen van consumenten en bedrijven. De ACM kijkt of het bedrijf voldoende stabiel is zodat levering van gas en elektriciteit aan consumenten niet in gevaar komt. De ACM doet een onderzoek als zij hiervoor noodzaak of aanleiding ziet. De ACM verbetert haar toezicht voortdurend op grond van ervaringen en nieuwe kennis. Ook hebben EZK en ACM de mogelijkheden besproken om aanvullende regels op te nemen in de nieuwe Energiewet, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7. Het gaat dan onder andere om de mogelijkheid om de integriteit van bestuurders te beoordelen en een expliciete meldplicht bij wijzigingen in organisatorische, financiële en administratieve kwaliteiten bij de onderneming.
Deelt u de mening dat deze casus bevestigt dat het gebrek aan toezicht op de energiemarkt tot een race to the bottom leidt waar consumenten de dupe van worden? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kan mij daar niet in vinden. Het voordeel van een vrije en concurrerende energiemarkt is dat consumenten zelf energietarieven kunnen vergelijken, keuzevrijheid hebben uit verschillende energieleveranciers en dat energieleveranciers innoveren in producten, dienstverlening en soort energie die aangeboden wordt (bijvoorbeeld groene stroom, groene stroom uit Nederland etc.). Zo kan elk huishouden zelf vrij kiezen van welke leverancier en tegen welke voorwaarden hij/zij elektriciteit en gas wil afnemen, waaronder de keuze voor grijze of groene stroom, de keuze voor vaste of variabele prijzen, de keuze voor een kort of lang lopend contract en de keuze om te wisselen van energieleverancier. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toe- en uittreding van energieleveranciers, waarbij faillissementen, met als gevolg mogelijke nadelige financiële gevolgen voor consumenten, helaas kunnen voorkomen. In geval van faillissement is met de Besluiten Leveringszekerheid geborgd dat consumenten niet zonder stroom of gas komen te zitten.
Een vrije energiemarkt is echter niet onbegrensd. Op grond van de Elektriciteitswet 1998 (art. 95a e.v.) dient een energieleverancier betrouwbaar te zijn en tegen redelijke tarieven energie te leveren aan kleinverbruikers. Het is de taak van de ACM om als onafhankelijke toezichthouder te toetsen of energieleveranciers voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Dit moment vindt normaliter plaats in oktober en kijkt daarbij een jaar vooruit. Het gehele jaar door voert de ACM risico georiënteerd toezicht. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als de ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming treden en zich in het uiterste geval voorbereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. De ACM heeft binnen de wettelijke kaders haar taken uitgeoefend. Bij het opstellen van het wetsvoorstel van de Energiewet is wel gekeken op welke wijze strengere eisen gesteld kunnen worden aan leveranciers en op welke wijze het handhavingsinstrumentarium kan worden uitgebreid. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het (financiële) toezicht op en eisen aan energieleveranciers worden verscherpt.
Zoals in het antwoord op vraag 8 aangegeven onderzoek ik de mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Tevens onderzoek ik of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen.12 Naar aanleiding van de resultaten en de aanbevelingen van dit onderzoek zal ik besluiten of er (eventuele) maatregelen moeten volgen. Indien de uitkomst van dit onderzoek leidt tot wijzigingen in de wet, zal ik uw Kamer informeren.
Deelt u de mening dat deze casus bevestigt dat liberalisering van de energievoorziening te ver is doorgeschoten waardoor het veel te makkelijk is geworden om er als onbekwame energieleverancier tussen te komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
De zware gasbeving in Garrelsweer |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat vindt u van de reacties van veel Groningers na de aardbeving in Garrelsweer? Begrijpt u de angst, de onrust, de woede, de wanhoop en het wantrouwen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ja, die begrijp ik. Ik heb de dag na de aardbeving een bezoek gebracht aan Garrelsweer om met bewoners te spreken. In mijn gesprekken kwam inderdaad naar voren dat de beving een forse impact heeft gehad. Het is letterlijk en figuurlijk een zware klap geweest. Ik begrijp daarom goed dat de beving tot gevoelens van angst en onrust kan leiden.
Wat is uw reactie op het bericht van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat de grenswaarde van de maximale aardbevingsdichtheid op 8 november is overschreden?2
Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft na de aardbeving bij Garrelsweer op 16 november jl. laten weten dat de huidige aardbevingen het gevolg zijn van drukverschillen die door de jarenlange gaswinning in het veld zijn ontstaan en geeft aan dat er, gelet op de versnelde afbouw van de gaswinning zoals die nu wordt gerealiseerd, geen aanvullende mogelijkheden zijn om de seismiciteit te beperken. Ik heb u hierover in mijn brief van 19 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 913) geïnformeerd.
In diezelfde brief leg ik uit welke monitorings- en analyseverplichtingen voor NAM in de Mijnbouwregeling zijn vastgelegd. Zoals SodM aangeeft heeft op 8 november jl., door de aardbeving met magnitude 1,7 bij Westeremden, één van de monitoringsparameters, namelijk de aardbevingsdichtheid, nabij Zeerijp het hoogste niveau bereikt. De monitoringsparameters zijn er om verschillende niveaus te onderscheiden. Ze zijn niet bedoeld als absolute grenswaarden die niet mogen worden overschreden. Het doel van de monitoring is om de ontwikkeling van seismiciteit in de gaten te houden: de monitoring en analyses zijn erop gericht om na te gaan of de ontwikkeling van de seismiciteit past bij de verwachtingen. Hiervoor wordt een vergelijking gemaakt met de resultaten van de seismische dreigings- en risicoanalyse die ik gebruik bij het vaststellen van de operationele strategie. Een dergelijke vergelijking geeft inzicht in de betrouwbaarheid van de modellen. Betrouwbare modellen zijn nodig om een inschatting te kunnen maken van het aantal aardbevingen in de toekomst.
NAM moet nu dus onderzoek doen en SodM stuurt mij daarvan een duiding. SodM verwacht enkele weken nodig te hebben om de analyses te beoordelen. Ik zal uw Kamer informeren zodra ik die duiding heb ontvangen.
Erkent u de conclusie van toezichthouder SodM, waarin zij stelt dat door drukvereffening aardbevingen, ook zware, nog tientallen jaren kunnen duren?
Het klopt dat er ook na sluiting van het Groningenveld aardbevingen zullen plaatsvinden. De frequentie en magnitude van de aardbevingen zullen de komende jaren naar verwachting afnemen. In de jaarlijkse seismische dreigings- en risicoanalyse wordt de kans op aardbevingen onderzocht. Ik verwijs naar de resultaten van de meest recente analyse (Kamerstuk 33 529, nr. 868) voor de huidige inzichten.
Erkent u dat tienduizenden woningen al jarenlang klappen krijgen en verzwakt zijn, nog tientallen jaren klappen zullen krijgen?
De gaswinning uit het Groningenveld veroorzaakt al vele jaren bevingen en de verwachting is dat de bevingen ook na de sluiting van het Groningenveld zullen voorkomen. Door bevingen ontstaat schade aan woningen. Dit kan ook constructieve schade betreffen. Ik verwacht daarom dat schade aan woningen kan blijven ontstaan in de komende jaren.
Erkent u de conclusie van SodM dat er «meer aardbevingen zijn dan verwacht»? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik ben in afwachting van de analyses die op dit moment door NAM worden gedaan, en de conclusies die SodM aan deze analyses verbindt. Zoals in het antwoord op vraag 2 genoemd, zal ik uw Kamer over de analyses en de duiding daarbij informeren.
Heeft u kennis genomen van de uitspraken van Koninklijk Nederlands Metereologisch Instituut (KNMI)-seismoloog Läslo Evers naar aanleiding van de aardbeving bij Garrelsweer? Welke conclusie verbindt u aan de uitspraak van het KNMI die stellen «hoe minder gaswinning, hoe beter»?4
Ja, ik heb het bericht gelezen waarin de heer Evers wordt geciteerd. De uitspraak van het KNMI is in overeenstemming met de inzet van het kabinet om de gaswinning zo snel mogelijk volledig te beëindigen om daarmee de seismische dreiging te beperken. Overigens stelt SodM dat het nóg sneller stoppen dan de afbouw van de winning zoals die reeds wordt gerealiseerd geen beperkend effect zal hebben op de seismiciteit (zie onder andere de bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 913).
Wat betekenen de uitspraken van SodM en KNMI voor uw beleid?
Ik zet mijn beleid voort om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk definitief en volledig te beëindigen en ik blijf de ontwikkelingen in seismiciteit onderzoeken om een zo goed mogelijke verwachting te kunnen geven van de aardbevingen die zich in de toekomst kunnen voordoen.
Deelt u de mening dat het huidige systeem van schadeafhandeling en versterking, dit niet aan kan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het IMG is ingericht op het afhandelen van grote aantallen schademeldingen. Sinds de oprichting van het IMG zijn circa 100.000 meldingen van fysieke schade en 100.000 aanvragen voor waardedaling afgehandeld. Dat zijn grote aantallen. Voorts is het IMG onlangs gestart met een regeling voor immateriële schade. Ook daar verwacht het IMG tienduizenden schademeldingen af te zullen handelen. Dit geldt ook voor de afdeling die zich bezighoudt met de meldingen van acuut onveilige situaties. Zie vraag 9 voor het antwoord op de vraag waarom de doorlooptijd van de schademeldingen bij het IMG op dit moment te hoog is.
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voert de versterkingsoperatie uit en heeft als doel de huizen in Groningen zo snel mogelijk aan de veiligheidsnormen te laten voldoen. Om de uitvoering van de resterende versterkingsoperatie in goede banen te leiden is het meerjarenversterkingsplan (MJVP) vastgesteld. Rijk, NCG en Regio hebben de gezamenlijke ambitie om de laatste adressen in 2023 te beoordelen en in 2028 de gehele versterkingsoperatie af te ronden. Het MJVP geeft inzicht in de planning om die ambitie te kunnen halen en maakt het mogelijk effectief sturing te geven aan de operatie.
Deelt u de mening dat met meer dan 30.000 openstaande schademeldingen het schadeafhandelingssysteem vastloopt?
Nee. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, is het IMG een organisatie die er op ingericht is te werken met een grote werkvoorraad. Voor de individuele bewoner is van belang om snel geholpen te worden en als dat niet mogelijk is te weten wanneer zij aan de beurt zijn en een besluit kunnen verwachten. De totale werkvoorraad is minder relevant. Omdat deze doorlooptijd momenteel te hoog is, heb ik hiervoor aandacht gevraagd bij het IMG. Het huidige aantal openstaande schademeldingen is naar de verwachting van het IMG een tijdelijke situatie. Deze situatie wordt grotendeels veroorzaakt door de circa 12.000 meldingen die het IMG sinds dit voorjaar in overleg met de bewoners aanhoudt, zodat deze bewoners mee kunnen doen aan de nieuwe regeling voor een vaste vergoeding. Deze bewoners kunnen vanaf 8 december een keuze maken voor de vaste vergoeding en krijgen dan naar verwachting binnen 8 tot 16 weken uitsluitsel. Het IMG verwacht dat de gemiddelde doorlooptijd vanaf half januari weer afneemt.
Klopt het dat we met ruim 30.000 niet afgehandelde schademeldingen nu op een tragisch record zitten?
Momenteel heeft het IMG 35.245 schademeldingen in behandeling. Dit is inderdaad het hoogste aantal openstaande meldingen sinds de start van het IMG. Voor een reactie hierop verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat voor ruim de helft van de gemelde schades de afhandeling niet binnen de gewenste termijn van een half jaar plaatsvindt? Zijn er patronen (bijvoorbeeld type schade, type gebouw, geografische ligging etc) te zien in de wachttijden? Wat is uw oordeel hierover?
Ja. Het aantal schademeldingen dat binnen de gewenste termijn van een half jaar wordt afgehandeld, ligt ver onder het doel dat het IMG zichzelf heeft gesteld. Ik deel het oordeel van het IMG dat dit niet wenselijk is. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb aangegeven, heb ik hier met het IMG over gesproken. Het IMG verwacht dat de gemiddelde doorlooptijd de komende periode afneemt. Ik blijf dit monitoren.
Het IMG houdt geen specifieke gegevens bij over mogelijke patronen tussen type gebouwen of de geografische locatie en de wachttijden. In algemene zin is te zeggen dat met name dossiers met erfgoed en agrarische panden meer tijd in beslag nemen.
Kunt u een inschatting maken hoe lang het duurt voor alle schades die gemeld worden na de aardbeving bij Garrelsweer zijn opgelost? Hoe lang zal het gemiddeld duren voordat een gedupeerde die kiest voor de maatwerkprocedure de schade vergoed heeft gekregen?
De verwachte doorlooptijd voor fysieke schademeldingen is momenteel 231 dagen. Bewoners die kiezen voor de regeling voor vaste vergoeding (VES-regeling) zullen naar verwachting een kortere doorlooptijd hebben van 8 tot 16 weken. Daardoor neemt ook de gemiddelde doorlooptijd naar verwachting vanaf half januari af.
Deelt u de conclusie van ingenieur Meiborg dat een woning die eerder is beschadigd door aardbevingen, gevoeliger is voor meer schade bij volgende bevingen? Ook wanneer dit relatief lichte bevingen zijn?5
Voor aanvragen voor fysieke schade hanteert het IMG een effectgebied, waarbinnen criteria ten aanzien van bodembeweging zijn meegenomen. Eerdere bevingen – ongeacht de intensiteit van de beving – worden door het IMG betrokken bij zijn werkwijze. Overigens kan het per type pand verschillen of het effect van eerdere trillingen substantieel is: bij kwetsbare objecten zoals kerken is dit vaker het geval dan bij reguliere woonhuizen.
Herkent u ook zijn conclusie dat huiseigenaren geconfronteerd worden met na-ijleffecten, omdat de grond onder een woning zich anders gaat zetten? En dat dat langere tijd na een aardbeving nog kan gebeuren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13.
Herkent u dat gedupeerden na de aardbeving bij Garrelsweer zeggen schade niet meer te melden omdat ze nog wachten op de afhandeling van schades van 1,5 jaar geleden? Welke boodschap heeft u voor deze en andere gedupeerden?
Er zijn momenteel circa 6.000 openstaande schademeldingen ouder dan 1,5 jaar. Het aantal schademeldingen ouder dan 2 jaar is circa 700. Met in totaal bijna 100.000 afgehandelde schademeldingen betreft dit een klein deel van het totaal aantal meldingen. Desondanks vind ik dat een doorlooptijd van 1,5 jaar onwenselijk lang is. Soms ligt de oorzaak van de trage afhandeling aan de complexiteit van het pand. Ik ben met het IMG doorlopend in gesprek om te bezien hoe de afhandeling, juist voor complexe gevallen, versneld en verbeterd kan worden.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen voor een rechtvaardige, goede en snelle schadeafhandeling? Welke stappen gaat u zetten om nieuwe schades te voorkomen?
Het IMG is onafhankelijk en binnen de kaders van de wet verantwoordelijk voor de schadeafhandeling. Het IMG blijft zich inzetten om alle bestaande en nieuwe schademeldingen rechtvaardig en snel af te handelen. Dit doet het instituut onder andere door zijn werkwijze te analyseren en aan te passen waar nodig. Een voorbeeld van aanpassing van de werkwijze met als doel sneller schades af te kunnen handelen is de regeling voor een vaste vergoeding voor fysieke schade die onlangs is gestart. Deze regeling zorgt er voor dat kleinere schades sneller afgehandeld kunnen worden, zodat het IMG de hiermee vrijkomende capaciteit in kan zetten op de afhandeling van de complexere schades die al langer openstaan.
Het ontstaan van nieuwe schades kan ik helaas niet voorkomen. Dat er ook na de sluiting van het Groningenveld nog aardbevingen zullen plaatsvinden, is zeker. Het duurt vele jaren voordat de drukverschillen in het veld zijn vereffend (zie het antwoord op vraag 2). Alles wijst er wel op dat de frequentie en de magnitude van de aardbevingen zullen afnemen. Ik zal blijven nagaan of de verwachtingen kloppen met wat in het veld gemeten wordt.
Begrijpt u de irritatie van de Ombudsman die concludeert dat u weinig doet met zijn aanbevelingen?6
Voor een ieder, inclusief mijzelf, is het frustrerend om te zien dat het tijd kost voordat verbeteringen in Groningen effect hebben. Dat beeld rijst ook uit het rapport van de Nationale ombudsman: er zijn verbeteringen, maar om het vertrouwen van de Groningers terug te winnen, is er ook nog heel veel werk te verzetten. Het kabinet zet zich daar voor in, zoals ook toegelicht in de reactie op het rapport van de Nationale ombudsman (kenmerk Reactie op het rapport «Verscheurd vertrouwen» van de Nationale Ombudsman | Tweede Kamer der Staten-Generaal)
Gaat u nu eindelijk de crisis ook als crisis aanpakken zoals uw toezichthouder en de Ombudsman inmiddels jaren adviseert? Dus stoppen met die versnippering, één loket, stoppen met het steeds de spelregels veranderen?
Bij een crisisaanpak geven de ombudsman en SodM aan dat zij ruim mandaat, financiële middelen voor de versterkingsprocedure en één organisatie voor zowel schade als versterking voor zich zien. De ombudsman gaf aan zich hierbij daarnaast één bewindspersoon voor te stellen. Met betrekking tot dit laatste punt moet ik het antwoord aan een volgend kabinet laten. Over de eerste punten kan ik zeggen dat het kabinet van mening is dat bewoners van Groningen recht hebben op een woning zonder schade die aan de veiligheidsnorm voldoet. Om dit op een snelle en adequate wijze tot stand te brengen, heeft de overheid de schade- en versterkingsoperatie in publieke handen genomen. Daarbij wordt op meerdere manieren ingezet op versnelling om tegemoet te komen aan het gevoel van urgentie. Daarbij komt dat de NCG reeds ruim mandaat en financiële armslag heeft. Op basis van de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 heeft het kabinet bijvoorbeeld een knelpuntenpot ter beschikking van de NCG gesteld, zodat de uitvoering niet op kleine punten gepauzeerd hoeft te worden.
Daarbij komt dat bij de circa 27.000 adressen in de versterkingsprocedure ook sprake van schade aan de woning kan zijn. Deze bewoners zijn gebaat bij het overbruggen van de verschillende processen en kunnen behoefte hebben aan een intensieve samenwerking tussen het IMG en de NCG. De samenwerking tussen het IMG en de NCG wordt geïntensiveerd en op hoofdlijnen vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur, zoals staat beschreven in de Kamerbrief en bijlagen van 24 november jl. Hierdoor wordt steeds vaker samengewerkt als ware het IMG en de NCG één loket en wordt het «no wrong door» principe gehanteerd. Volledige samenvoeging van beide organisaties zou veel energie vragen van de medewerkers daarvan, die niet gelijktijdig ook ten behoeve van een snelle en voortvarende versterking en schadeafhandeling kan worden ingezet.
Klopt het dat uw voorganger in 2017 zei dat de versterkingsoperatie binnen vijf jaar gerealiseerd zou zijn?7
Ja.
Erkent u dat er inmiddels ruim vier jaar van om zijn en dat er slechts 8 procent is versterkt?
Uit het meest recente dashboard van de NCG8 blijkt dat tot en met 31 oktober 2021 in totaal 2.400 adressen zijn afgerond. Dat is 9 procent van de totale werkvoorraad. Niet alle adressen uit die werkvoorraad hebben een bouwkundige versterking nodig. De huidige verwachting is dat van de circa 27.000 adressen in de versterkingsoperatie 15.700 adressen versterking nodig hebben. Op dit moment zijn van deze 15.700 adressen 1.915 adressen, dus 12% procent, bouwkundig versterkt en zitten er ook ruim 1.600 adressen in de uitvoeringsfase. Daarnaast is voor circa 500 adressen het versterkingstraject afgerond omdat met de beoordeling is vastgesteld dat het gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm.
Welke oorzaken ziet u voor dit overheidsfalen?
Het besluit van dit kabinet uit 2018 om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig af te bouwen was mede ingegeven door de constatering dat het eerder beoogde tempo van de versterkingsoperatie niet zou worden gerealiseerd (Kamerstuk 33 529, nr. 457). De versterkingsoperatie is in relatie tot dit besluit herijkt en in 2020 is de uitvoering definitief in publieke handen gekomen. De Minister van BKZ heeft zich de afgelopen jaren als verantwoordelijk Minister ingezet voor continuïteit in het beleid en duidelijkheid en perspectief voor de getroffen bewoners. Met de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 en het recente meerjarenversterkingsplan zijn daar met de vijf aardbevingsgemeenten, de provincie Groningen en NCG belangrijke stappen in gezet.
Het Rijk, regionale overheden en de NCG spannen zich gezamenlijk in om de versterkingsoperatie in 2028 af te ronden. Dit is ook in lijn met het belang dat het (SodM) aan deze termijn hecht. De eerste versterkte adressen betroffen veelal adressen waar sloop-nieuwbouw of ingrijpende versterking nodig was. Dit zijn complexe projecten die gekenmerkt worden door een lange doorlooptijd. Door de afbouw van de gaswinning zijn inmiddels voor de meeste te versterken adressen minder vergaande versterkingsmaatregelen nodig, waardoor de verwachting is dat uitvoering sneller kan gaan.
Waarom gaat de aanpak uit het meerjarenplan nu wel werken?
Met het MJVP beschikt de NCG over een instrument waarmee de gehele versterkingsoperatie meerjarig gepland en gestuurd kan worden. Het MJVP creëert samenhang in de versterkingsoperatie, maakt de benodigde capaciteit voor de komende jaren inzichtelijk en biedt continuïteit richting aannemers. Voor een toelichting op de werking van het MJVP verwijs ik voorts naar mijn brief van 16 november 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 911).
Hoe kan het dat nu u toezichthouder concludeert dat er meer aardbevingen zijn dan verwacht uzelf stelt dat er minder versterking nodig is?
Het doel van de versterkingsoperatie is om de gebouwen in Groningen te laten voldoen aan de Meijdamnorm. De norm beschrijft de maximaal aanvaardbare kans dat een individu overlijdt in of bij een gebouw door een aardbeving en is gesteld op een kans van 1 op de 100.000 per jaar. Er is een kleine kans op een zware aardbeving waartegen een deel van de gebouwen niet bestand is. Door de afbouw van de gaswinning wordt de kans op een dergelijke aardbeving steeds kleiner. In combinatie met betere bouwkundige inzichten leidt dit ertoe dat minder versterking nodig is.
Herkent u dat het hanteren van weer nieuwe normen juist ook voor vertraging zorgen?
Of gebouwen moeten worden versterkt, wordt beoordeeld met de veiligheidsnorm, de zogenoemde Meijdamnorm. Deze norm beschrijft de maximaal aanvaardbare kans dat een individu overlijdt in of bij een gebouw door een aardbeving en is gesteld op een kans van 1 op de 100.000 per jaar. De norm is wettelijk vastgelegd en is nooit aangepast. Het is de verwachting dat een groot deel van de gebouwen die in de scope van het versterkingsprogramma zitten aan de veiligheidsnorm voldoet. Om zeker te zijn krijgt elk gebouw in de scope een individuele beoordeling. Bij een beoordeling wordt getoetst of een woning aan de veiligheidsnorm voldoet. Om dit te doen zijn er twee beoordelingsmethoden, de Nederlandse Praktijkrichtlijn 9998 (NPR) en de typologieaanpak. Bij de NPR wordt sinds dit jaar rekening gehouden met nieuwste inzichten, zowel wat betreft de seismische dreiging als de constructieve sterkte van gebouwen.
De typologieaanpak is een nieuwe beoordelingsmethode om aan de (onveranderde) norm te toetsen. De typologie-aanpak zet NCG in voor nog uit te voeren beoordelingen en voor de herbeoordelingen die NCG heeft aangeboden. Aan eigenaren die al een versterkingsadvies hadden ontvangen, is de mogelijkheid geboden om hun woning volgens die nieuwste inzichten te laten beoordelen.
De mogelijkheid voor herbeoordeling leidde inderdaad in eerste instantie tot vertraging. We willen bewoners de ruimte geven hiervoor een weloverwogen keuze te maken. De mogelijkheid van herbeoordeling zal naar verwachting vanaf het komende jaar echter voor een versnelling zorgen, omdat de verwachting is dat de meeste huizen veilig zullen blijken na herbeoordeling met de nieuwste inzichten.
Herkent u dat bewoners de afgelopen jaren soms wel 40 bedrijven in huis hebben gehad voor inspecties maar nog steeds niet weten waar ze aan toe zijn?8
Zowel voor een versterkingsopname als bij een beoordeling van schade komt in principe één inspectiebureau bij de bewoner langs. Het streven is onderzoeken en eventueel schadeherstel als gevolg van de inspectie op dezelfde dag te laten plaatsvinden. Ondanks dit streven zijn er veel bewoners in het bevingsgebied bij wie inderdaad reeds talloze gezichten langs geweest zijn. Dit geldt zeker voor bewoners die al vanaf de beginfase last hebben van de gevolgen van de gaswinning en dus ook met de NAM en het CVW te maken hebben gehad. Het IMG en de NCG hebben hun werkwijze zo ingericht dat meerdere bezoeken zoveel mogelijk wordt voorkomen, en hebben de afgelopen tijd stappen gezet om de processen zo in te richten dat bewoners een zaakbegeleider als vast aanspreekpunt hebben.
Waarom duurt het tot 2023 – 11 jaar na de aardbeving bij Huizinge – voordat alle gedupeerden weten waar ze aan toe zijn?
Er moesten in totaal 26.900 gebouwen beoordeeld worden. Tot het beschikbaar komen van de typologie-aanpak moest dat voor elk gebouw met een individuele berekening. Door de jaren heen is de expertise op dit gebied aanzienlijk groter geworden en kunnen opnames en beoordelingen sneller worden gedaan. De typologieaanpak speelt hierin ook een belangrijke rol.
Erkent u dat alle beloften die keer op keer werden gebroken hebben geleid tot een enorme emotionele schade?
De psychische en sociale gevolgen van de aardbevingen door gaswinning voor de inwoners van Groningen zijn groot. Dit is deels een gevolg van het feit dat mensen vaak lang moeten wachten op duidelijkheid over de veiligheid van hun woning en wat er eventueel moet gebeuren om die te verbeteren. De beloofde inspanning om bewoners die duidelijkheid eind 2023 te kunnen geven, staat overeind. Dat neemt niet weg dat bewoners te lang het gevoel hebben gehad niet gehoord te worden, en vervolgens te lang in onzekerheid hebben verkeerd. Dat betreur ik. Om die reden wordt ook ingezet op emotionele en sociale ondersteuning, alsmede op geestelijke verzorging van die bewoners. Ik verwijs u in dit verband ook naar de Kamerbrief van 19 november jl. (Reactie op het rapport «Verscheurd vertrouwen» van de Nationale Ombudsman | Tweede Kamer der Staten-Generaal) waarin uitgebreider wordt ingaan op de verschillende maatregelen om bewoners te ondersteunen en het vertrouwen van bewoners te herstellen. Ook heeft het IMG sinds 5 november jl. een regeling voor immateriële schade.
Erkent u dat de huidige situatie, met meer aardbevingen, gebroken beloftes, een traag lopende versterking en schadeafhandeling en de dreiging van meer gaswinning, zorgen voor extra schade aan de gezondheid van Groningers?
De afgelopen tijd is Groningen opgeschrikt door een flink aantal bevingen, waarvan sommige met een aanzienlijke intensiteit. Het behoeft geen verdere uitleg dat zulke gebeurtenissen schokkend en zwaar zijn voor bewoners. Het afbouwen van de gaswinning neemt de oorzaak van de bevingen weg, maar de vervelende waarheid is dat de bodem in Groningen naar verwachting voorlopig niet zal stoppen met beven. Daarom zet het kabinet naast afbouw van de gaswinning vol in op het versnellen van zowel de versterkingsoperatie als een robuuste schadeafhandeling.
Snapt u de conclusie van de Groninger Bodembeweging (GBB) dat de bedragen die uitgekeerd worden voor immateriële schade te laag zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Leed is niet in geld uit te drukken. Wat sommige Groningers hebben meegemaakt zal hen waarschijnlijk nog lange tijd bij blijven. Het doel van de vergoeding van immateriële schade is erkenning te bieden voor het leed en verdriet als gevolg van bevingen door gaswinning en dit leed en verdriet enigszins te verzachten. Het IMG heeft de wettelijke taak om immateriële schade te vergoeden. Het IMG heeft inhoudelijk gereageerd op de conclusies van de GBB. Het IMG geeft onder andere aan dat de ontwikkeling van de werkwijze voor de vergoeding van immateriële schade een lastige opgave is geweest. Er moesten veel keuzes gemaakt worden waarbij zowel recht moest worden gedaan aan persoonlijke omstandigheden, aan uitvoerbaarheid (gelet op het grote aantal aanvragen dat wordt verwacht) en de juridische houdbaarheid van de werkwijze. Het IMG is naar mijn oordeel zorgvuldig te werk gegaan en hanteert bedragen die in lijn zijn met de laatste jurisprudentie van de Nederlandse rechter en met de uitgangspunten van de Tijdelijke wet Groningen.
Kunt u zich voorstellen dat de aankondiging van het kabinet dat de gaswinning mogelijk toch weer moet worden verhoogd voor veel gedupeerden voelde als een mokerslag?
De gaswinning komt naar verwachting ook dit gasjaar lager uit dan het afgelopen jaar. Het klopt dat ten opzichte van de voor dit jaar verwachte gaswinning deze wellicht naar boven moeten worden bijgesteld. Ik kan mij de teleurstelling en frustratie daarover voorstellen. De mogelijke verhoging van de gaswinning ten opzichte van de raming is het gevolg van de vertraging van de ingebruikname van de nieuwe stikstofinstallatie in Zuidbroek. Deze vertraging is het gevolg van overmacht. Door de corona-uitbraak zijn mondiale logistieke ketens verstoord en konden niet alle bouwmaterialen tijdig geleverd worden. GTS heeft aangegeven dat zij er alles aan heeft gedaan om vertraging te voorkomen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 9 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 910) pas ik het niveau van de gaswinning alleen aan als het echt niet anders kan. Een dergelijk besluit neem ik niet zonder de risico’s in kaart te brengen. Overigens blijft de verwachting nog steeds dat dit het laatste gasjaar is met reguliere winning en dat het Groningenveld vanaf het volgende gasjaar alleen nodig is als reservemiddel.
Bent u, gezien de huidige situatie, bereid dit plan terug te trekken?
Zoals ik heb aangeven in mijn antwoord op vraag 30, neem ik pas een besluit over additionele gaswinning nadat GTS haar berekeningen heeft afgerond. Mocht additionele winning noodzakelijk blijken, dan is mijn inzet deze tot het minimum te beperken.
Bent u bereid wettelijk vast te leggen dat de gaskraan in 2022 gesloten moet zijn, zodat gedupeerden zekerheid hebben?
Het Groningenveld gaat zo spoedig mogelijk definitief dicht. Ik bereid daartoe een wetsvoorstel voor, waarmee de laatste inzet van het Groningenveld en het einde van de gaswinning wettelijk worden vastgelegd. In dat wetsvoorstel wordt allereerst geregeld op welke manier het Groningenveld nog enige tijd kan dienen als reservemiddel ten behoeve van de leveringszekerheid in uitzonderlijke situaties, zoals extreme kou of uitval van installaties. Ondanks de vertraging bij de stikstofinstallatie van Zuidbroek is de verwachting dat deze fase in de zomer van 2022 kan starten. Nadat duidelijk is geworden dat ook de laatste productielocaties niet meer operationeel gehouden moeten worden, treedt een wettelijk verbod op gaswinning uit het Groningenveld in werking. Het veld is dan volledig en definitief gesloten. Het is niet de verwachting dat dat al in 2022 zal zijn. Echter, het kabinet wil de periode waarin het Groningenveld nog nodig is als reservemiddel zo kort mogelijk houden.
Deelt u de mening dat de mogelijke tegenvallers in de afbouw van de gaswinning ook kunnen worden opgevangen door het Bescherm- en Herstelplan Gas?
Nee. Het Bescherm- en Herstelplan (Kamerstuk 29 023, nr. 252) is opgesteld ingevolge Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid. Conform deze verordening treedt dit plan in werking wanneer zich een uitzonderlijk hoge gasvraag, een aanzienlijke verstoring van de gaslevering of een andere aanzienlijke verslechtering van de gasleveringssituatie voordoet, waarbij alle relevante marktgebaseerde maatregelen zijn toegepast, maar de gaslevering niet volstaat om aan de resterende gasvraag te voldoen. In zo’n geval moeten er dus bijkomend ook niet-marktgebaseerde maatregelen worden genomen, met name om gasleveringen aan beschermde afnemers zeker te stellen. Onder beschermde afnemers vallen huishoudens maar bijvoorbeeld ook zorginstellingen en veiligheidsinstellingen. Hieruit volgt dat het plan is bestemd voor het opvangen van acute noodsituaties waarin sprake is van een (groot) fysiek tekort aan aardgas. Het opvangen van een mogelijke tegenvaller in de afbouw van de gaswinning als gevolg van vertraging in de oplevering van de stikstofinstallatie Zuidbroek valt daar niet onder. Dat zou haaks staan op de intenties van de EU-verordening en het Bescherm- en Herstelplan want die zijn gericht op het zo goed mogelijk in stand houden van de gasvoorziening en niet op het reduceren daarvan. Voorgaande neemt niet weg dat het kabinet alle mogelijk maatregelen neemt om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk volledig te beëindigen, zoals het ombouwen van grootverbruikers, afbouwen van de export en vergroten van de stikstofcapaciteit.
Deelt u de mening dat inzet van dit Bescherm- en Herstelplan verkozen dient te worden boven het in verdere onveiligheid brengen van Groningers door het opvoeren en/of verlengen van de gaswinning?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 33. Overigens geeft SodM aan dat het sneller beëindigen van de winning dan nu wordt voorzien geen effect heeft op de seismiciteit, zie wat dit betreft ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat met het Bescherm- en Herstelplan Gas een verslechtering van de gaslevering kunnen worden opgevangen zonder dat huishoudens hierdoor geraakt hoeven te worden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 33.
Hoe garandeert u dat Shell hun deel van de rekening zal betalen nu zij als een dief in de nacht uit Nederland vertrekken?
Het is in de eerste plaats aan NAM om de rekening te betalen van de aardbevingskosten. Pas op het moment dat NAM niet aan deze verplichting kan voldoen kunnen haar aandeelhouders, Shell en ExxonMobil, aangesproken worden. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat NAM niet aan deze verplichting kan voldoen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 2 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 909) en ook in antwoorden op de vragen van het lid Nijboer (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 874), en het lid Bromet (GroenLinks) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 875) over de herstructurering van de NAM hebben Shell en ExxonMobil op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen garanties verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. De verplaatsing van het hoofdkantoor van Shell naar Londen heeft geen invloed op deze garanties. De garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld. In het Akkoord op Hoofdlijnen is verder vastgelegd dat, voorafgaand aan het vervallen van deze garanties, door Shell en ExxonMobil passende zekerheden zullen worden verstrekt voor de periode na beëindiging van de gaswinning. Shell en ExxonMobil zijn contractueel verplicht om passende zekerheden te bieden.
Hoe gaat u er voor zorgen dat gedupeerden in Groningen daar niets van merken?
Voor zowel de schadeafhandeling als de versterking en de overige regelingen geldt dat bewoners en bedrijven in Groningen terecht kunnen bij de overheid. NAM is geen onderdeel meer van dit systeem. Het verhaal van de kosten op NAM is een zaak van het kabinet waar bewoners in Groningen niks van merken.
Erkent u dat gedupeerden nu wel geraakt worden door de strijd tussen de staat en NAM, Shell en Exxon zoals aangetoond door de Algemene Rekenkamer?
Nee. De Algemene Rekenkamer heeft geschreven dat «het verhalen van kosten op de NAM diverse gevolgen heeft voor de «achterkant» van de herstel- en versterkingsoperatie». Door het op afstand zetten van NAM hebben de bewoners en bedrijven van het aardbevingsgebied geen last meer van deze «achterkant». De vormgeving van de afhandeling van schade en van de versterkingsoperatie wordt niet beïnvloed door de wijze waarop ik de kosten verhaal op NAM. De kosten worden bovendien achteraf op NAM verhaald, als individuele besluiten door NCG en IMG al zijn genomen. De discussie met NAM over de kosten vindt daarom ook pas plaats nadat de uitgaven ten behoeve van bewoners zijn gedaan. Deze discussie kan en zal dus geen rol spelen bij de schadeafhandeling of de versterking.
Kunt u deze vragen één voor één en ten minste voor het Wetgevingsoverleg Groningen op 29 november beantwoorden?
Ik heb deze vragen binnen de reguliere termijn, maar niet voorafgaand aan het debat, beantwoord; wel heb ik uw Kamer op 19 november jl. een brief gestuurd met een toelichting op de seismiciteit en de monitoring daarvan naar aanleiding van de aardbeving in Garrelsweer (Kamerstuk 33 529, nr. 913).
De recorduitgaven aan de landsadvocaat |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er afgelopen jaar een record hoeveelheid geld uit is gegeven aan de landsadvocaat?1
De kosten zijn in 2020 ten opzichte van 2019 gestegen met 2,5 miljoen euro. Zie ook de tabel bij het antwoord op vraag 2. De kosten voor de meeste ministeries zijn gemiddeld genomen gedaald met uitzondering van de kosten van de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Economische Zaken en Klimaat. De kosten van deze ministeries gezamenlijk zijn met in totaal 3,3 miljoen euro gestegen. Kosten voor de inzet van de Landsadvocaat zijn vaak incident gedreven. Zo zijn in 2020 meerdere gerechtelijke procedures gevoerd over de maatregelen ter bestrijding van COVID-19 en de gaswinning Groningen, hetgeen mede kan verklaren waarom de kosten voor juist de drie genoemde ministeries in 2020 hoger zijn uitgevallen. Ook worden dossiers omvangrijker en complexer, waardoor er meer werk moet worden verricht om de belangen van de staat te verdedigen.
Kunt u de uitgaven aan de landsadvocaat specificeren en uitsplitsen?
In de onderstaande tabel zijn de kosten over de jaren 2019 en 2020 uitgesplitst per jaar en per ministerie. De bedragen zijn afgerond op miljoenen euro’s.
Algemene Zaken
0,1
0,01
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
3,0
2,9
Buitenlandse Zaken
0,2
0,4
Defensie
4,2
4,0
Economische Zaken en Klimaat
5,6
6,8
Financiën
2,7
2,4
Infrastructuur en Waterstaat
4,4
3,7
Justitie en Veiligheid
7,0
8,2
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
0,5
0,9
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0,7
0,6
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0,2
0,3
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1,8
2,7
Het Ministerie van Algemene Zaken heeft de landsadvocaat wel ingehuurd in 2020, echter komt het bedrag in de afronding uit op 0,0.
Welke uurtarieven betaalt de overheid eigenlijk aan de landsadvocaat?
Rijksbreed worden standaarduurtarieven gehanteerd. In 2021 was het laagste tarief voor advocaat-stagiairs (tarief II) € 174 en het hoogste uurtarief € 405 (partners). Conform het landscontract worden deze tarieven verhoogd met 4,9% kantoorkosten en BTW.
Hoe kan het dat de overheid afgelopen jaar zoveel geld aan de landsadvocaat heeft uitgegeven en dat dit al jaren stijgt?
Er wordt kritisch gekeken naar de kosten die gemoeid zijn met het inhuren van de landsadvocaat en andere advocaten of juridische dienstverleners. Als uitgangspunt geldt dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorgdragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners in zaken waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven. Het merendeel van de juridische aangelegenheden wordt binnen de ministeries zelf afgehandeld. Niettemin zijn de kosten voor de inhuur van de Landsadvocaat gestegen. Zie hierover het antwoord op vraag 1.
Hoe verhouden deze sterk stijgende uitgaven zich tegenover de ambitie van de regering om de kosten van rechtsbijstand terug te brengen en juridisering tegen te gaan?
Zoals geantwoord op vraag 1 wordt kritisch gekeken naar de kosten die gemoeid zijn met de inhuur van de landsadvocaat. Die kosten zijn echter niet altijd te voorkomen, met name niet bij civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is en de overheid als gedaagde partij optreedt. Zoals aangegeven in de contourenbrief rechtsbijstand, is in bestuursrechtelijke procedures het voorkomen van onnodige juridisering een belangrijke inhoudelijke prioriteit.
Overigens zijn de inzet van de landsadvocaat enerzijds en het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand anderzijds twee naar hun aard verschillende zaken. Het stelsel van rechtsbijstand voorziet in een subsidie voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald tarief. Gelet op artikel 42a van de Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden. De rechtsbijstand die de Staat afneemt van de landsadvocaat is geen subsidie. Het is een dienst die moet worden ingekocht. Daarom wordt de landsadvocaat tegen een marktconform tarief vergoed.
Kunt u in het bijzonder de hoge kosten voor juridische bijstand inzake de gaswinning in Groningen verklaren?
De maatschappelijke, juridische en financiële aspecten van de aardbevingsproblematiek in Groningen zijn complex. De kennis en de expertise van de landsadvocaat wordt daarom ingezet door zowel het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (hierna EZK) als door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG).
Het Ministerie van EZK vraagt de landsadvocaat voornamelijk voor advisering en procesvoering zoals het neerleggen van de kosten voor schade en versterken bij NAM en bij het verdedigen van het winningsbesluit voor de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Het kabinet heeft eerder aangegeven dat het er streng op zal toezien dat alle kosten die bij NAM in rekening kunnen worden gebracht, ook in rekening zullen worden gebracht (Kamerstuk 33 529, nr. 866 over het op afstand plaatsen van NAM en Kamerstuk 33 529, nr. 908 over gedeeltelijke betaling NAM). De mogelijkheid dat de discussies met NAM uitmonden in juridische procedures is reëel. In lijn met de motie Beckerman c.s. zet het kabinet alle juridische middelen in om de kosten waar NAM verantwoordelijk is op NAM te verhalen (Kamerstuk 33 529 nr. 854). Het kabinet bereidt zich daar met de landsadvocaat op voor.
De inzet van het kantoor van de landsadvocaat bij het IMG en NCG is voor het grootste gedeelte gericht op inhoudelijke advisering bij het ontwerpen, het uitvoeren en het optimaliseren van de werkwijze voor de schadeafhandeling en de uitvoering van de versterking. Bij de NCG is de landsadvocaat tot nu toe niet ingezet bij procedures.
Tijdens het Wetgevingsoverleg van 29 november jl. heeft de Minister van EZK uw Kamer toegezegd bij het IMG na te gaan in hoeverre een meer gedetailleerde uitsplitsing van de kosten voor de landsadvocaat mogelijk is. Deze treft u hierna aan. Bij het IMG gaat het om het op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze afhandelen van de meer dan 100.000 aanvragen. De in de Tijdelijke wet Groningen neergelegde combinatie van een bestuursrechtelijke procedure, waarin op basis van het privaatrecht de aansprakelijkheid en de omvang van de schade moet worden beoordeeld, is uniek en kent geen precedenten. Het IMG diende en dient aan een en ander zorgvuldig uitwerking te geven. Dit is een omvangrijke werkzaamheid waarbij veel specialistische juridische kennis is vereist. Daarnaast zet het IMG het kantoor van de landsadvocaat voor een veel kleiner deel in voor juridische bijstand bij beroeps- en hoger beroepsprocedures. Dit zijn procedures die bewoners kunnen starten als zij het niet eens zijn met het besluit tot schadevergoeding van het IMG of de uitspraak die de rechtbank daarover heeft gedaan. De met deze bijstand gemoeide kosten worden niet afzonderlijk geadministreerd bij het IMG, maar de inschatting van het IMG is dat hiermee in de periode van medio 2018 tot en met 2020 circa 5% van de totale kosten was gemoeid.
Waarom trekt de regering wel zoveel geld uit voor de eigen juridische bijstand voor de gaswinning in Groningen, maar weigert u gedupeerden de kosten voor juridische bijstand te vergoeden?
In het wetsvoorstel Versterking Groningen, dat momenteel bij de Eerste Kamer ligt, is een artikel opgenomen betreffende juridische, bouwkundige en financiële bijstand voor eigenaren in álle fasen van het schade- en versterkingstraject. Dit artikel is bij amendement in het wetsvoorstel opgenomen (Kamerstuk 35 603, nr. 38). Bij brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 35 603, nr. 81) is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en door de Minister van EZK aangekondigd dat een novelle in procedure wordt gebracht om onder meer dit onderdeel te wijzigen zodat het uitvoerbaar wordt. Uw Kamer ontvangt deze novelle, waarmee bewoners die te maken hebben met schade of versterking kosteloos gebruik kunnen maken van bouwkundige, financiële en juridische bijstand, binnenkort.
Hoe verhouden deze uitgaven zich tot de eerdere toezegging dat er een einde zou komen aan de juridisering van de problemen in het gaswinningsgebied?
In de contourenbrief rechtsbijstand is aangegeven dat het terugdringen van onnodige juridisering, op het terrein van bestuursrecht, begint bij de overheid die zelf het goede voorbeeld moet geven. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 6, wordt de landsadvocaat door EZK onder andere ingezet voor procesvoering betreffende het neerleggen van de kosten voor schade en versterken bij NAM. Bij het IMG wordt de landsadvocaat vooral ingezet voor inhoudelijke ondersteuning bij de (door)ontwikkeling van de werkwijze voor de afhandeling van schade om Groningers te ontzorgen. Gezien de complexiteit en grootschaligheid van de schadeafhandeling is het verstandig dat het IMG en NCG vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid zich bij de ontwikkeling van zijn organisatie en werkwijzen laat bijstaan door externe adviseurs.
Bent u alsnog bereid om ook extra geld uit te trekken voor juridische bijstand aan de gedupeerden van de gaswinning? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Welke stappen gaat u zetten om het beroep op de landsadvocaat nu echt terug te brengen?
Hoewel het uitgangspunt is om spaarzaam om te gaan met overheidsgelden, is het terugbrengen van het beroep op de landsadvocaat geen doelstelling op zichzelf. Het is in het belang van Nederland dat de Staat in procedures effectief verweer kan voeren. Daarvoor is de inzet van een advocaat vaak vereist. In procedures waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven, geldt als uitgangspunt dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorg dragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners. Ook wordt binnen de juridische functie van het Rijk samengewerkt en over en weer een beroep op elkaar gedaan bij sommige gecompliceerde adviesvragen om een onnodig beroep op de landsadvocaat te voorkomen. Tot slot heeft een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties eigen advocaten in dienst, zodat voor de verplichte procesvertegenwoordiging in veel voorkomende civiele zaken niet langer in alle gevallen van externe juridische dienstverlening gebruik gemaakt hoeft te worden.
Faillissementen van energiebedrijven |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «In problemen verkerende energieleverancier Welkom Energie failliet verklaard»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat er meer energiebedrijven om kunnen gaan vallen?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen. Het is helaas mogelijk dat er meer energiebedrijven failliet zouden kunnen gaan. De huidige situatie op de energiemarkt is uitzonderlijk. De prijzen op de energiemarkt zijn de afgelopen maanden flink gestegen. Stijgende energieprijzen kunnen gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering van energieleveranciers. Van enkele energieleveranciers is de vergunning inmiddels door de ACM ingetrokken, met de kanttekening dat de stijging van de energieprijzen niet altijd de enige reden is.
De ACM controleert of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, maar ook doorlopend o.b.v. signalen en risico georiënteerd toezicht. De ACM kijkt daarbij een jaar vooruit. De ACM kan vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid van gegevens geen informatie verstrekken of er meer energieleveranciers in acute financiële problemen verkeren.
Wat gaat u doen voor de klanten van Welkom Energie?
De klanten van Welkom Energie worden plotseling geconfronteerd met een hogere energierekening en een nieuwe leverancier. De huidige ontwikkelingen op de energiemarkt uiten zich helaas in stijgende energietarieven. Ook voor (nieuwe) klanten bij Eneco is het maandbedrag hoger, aangezien Eneco in oktober tegen de hogere prijzen energie voor de nieuwe klanten heeft moeten inkopen. Dat vind ik heel erg vervelend voor de klanten van Welkom Energie. In de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) heb ik uiteengezet waarom de precieze omvang van de hogere kosten voor de consumenten van Welkom Energie verschilt per individuele klant en niet algemeen vast te stellen is. Indien de wens zou zijn om consumenten van Welkom Energie precies te compenseren voor de hogere kosten die zij hebben vanwege de verplichte overstap naar Eneco, een compensatie die niet meer en niet minder is dan de hogere kosten van de consument in kwestie, dan zou dit een individuele beoordeling vragen van elk contract van elk van de 90.000 consumenten in kwestie. Deze beoordeling zou veel tijd kosten en zou kosten voor het beoordelen met zich meebrengen, met als gevolg dat ook de klanten van Welkom Energie maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet gekozen voor de generieke en snelle ingreep op de energierekening door het verlagen van de belastingen voor iedereen.
De verlaging van de belastingen op de energierekening, helpt de gedupeerden van Welkom Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in, maar Eneco heeft de verlaging al doorberekend in de voorschotten die deze klanten betalen. Daarmee wordt niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, maar het is wel een substantiële compensatie.
Klopt het dat consumenten meestal achteraan in de rij van schuldeisers staan bij een faillissement van een energiebedrijf?
Bij een faillissement van een energiebedrijf gelden dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. De volgorde van uitbetaling van vorderingen aan schuldeisers is wettelijk bepaald. Het uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek (BW) is de «paritas creditorum». Dat betekent dat alle schuldeisers in beginsel hetzelfde recht hebben op een gelijke vergoeding uit de netto opbrengst van de boedel, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij de wet iets anders heeft geregeld, bijvoorbeeld door een bepaalde schuld voorrang te geven.
Een consument is volgens de wet een «concurrent schuldeiser».
Concurrente schuldeisers worden uitbetaald nadat onder meer de boedelvorderingen (bv. salariskosten van curator, taxatiekosten), zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders) en vorderingen van schuldeisers met preferente vorderingen zoals de Belastingdienst zijn betaald. Consumenten krijgen betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier. Deze systematiek geldt niet alleen bij het faillissement van een energieleverancier, deze systematiek geldt breed voor alle faillissementen in Nederland. Dit veranderen zou een forse wijziging van het systeem en een aantal wetten eisen, onder anderede Faillissementswet, het Burgerlijk Wetboek en de Invorderingswet.
Om op de korte termijn een verschil te maken voor consumenten, zie ik meer mogelijkheden bij het specifieke wettelijke kader voor toezicht op energieleveranciers. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de markt ben ik in gesprek met ACM en leveranciers om te kijken of het wettelijk kader voor toezicht van ACM robuust genoeg is. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik wil onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hier nadere eisen aan te stellen en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Daarbij moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik zal dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren. Zie hierover ook het antwoord op vraag 7 en 11.
Erkent u dat consumenten in de problemen kunnen komen door het faillissement van Welkom Energie? Kent u bijvoorbeeld het verhaal van de in het artikel genoemde gedupeerde E.O., die zegt: «Van de eindafrekening wilde ik de Kerstdagen betalen en dingen [...] kopen. Ik ben ziek en heb weinig geld.»? Kent u tevens het verhaal van de eveneens in het artikel geciteerde gedupeerde A.B., die de verwarming maar drie keer per dag een uurtje aan zet en zegt: «Ik ga naar verwachting minstens het dubbele betalen. Ik heb dat geld simpelweg niet.»?2
Ja, ik vind dit vanzelfsprekend erg vervelend voor de klanten van Welkom Energie. Ik ben me er van bewust dat een faillissement nadelige financiële gevolgen heeft voor de klanten. Zo verwachten klanten bijvoorbeeld een cash-back bonus aan het einde van het jaar en rekenden op dit geld. Omdat bij het faillissement van een energiebedrijf dezelfde regels gelden als bij de faillissement van elk ander bedrijf, is er nog geen duidelijkheid over te veel betaalde voorschotten of de cash-back bonus. Dat wordt pas bekend nadat het faillissement afgewikkeld is. Dit creëert een uitermate lastige situatie voor deze klanten. De precieze gevolgen verschillen per klant, hier ga ik bij het antwoord op vragen 6 en 11 verder op in.
Een ander nadelig financieel gevolg is dat de klanten van Welkom Energie geconfronteerd worden met een hogere energierekening bij de nieuwe energieleverancier. In de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) heb ik uiteengezet waarom de precieze omvang van de hogere kosten voor de consumenten van Welkom Energie verschilt per individuele klant en niet algemeen vast te stellen is.
De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet recent heeft aangekondigd, helpt de gedupeerden van Welkom Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari in, maar Eneco heeft de verlaging al doorberekend in de voorschotten die deze klanten betalen. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, ook niet voor de klanten van Welkom Energie, maar het is wel een substantiële compensatie.
Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Hoe gaat u zorgen dat deze consumenten hun voorschotten en andere bedragen die zij tegoed hadden, terugkrijgen? Hoe gaat u zorgen dat zij niet de hoofdprijs hoeven te betalen voor een nieuw contract?
De hoogte van betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom en het verbruik van elektriciteit en gas is per consument verschillend. Het gaat hierbij immers om een individuele (privaatrechtelijke) overeenkomst tussen de energieleverancier en de afnemer. Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de consument meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Er is dus geen voorbeeldsituatie te omschrijven die van toepassing is op alle consumenten wiens leverancier failliet gaat. Meerdere variabelen zijn hierop van invloed en daarom zullen er bij faillissementen altijd consumenten zijn die financieel verlies lijden en er zullen altijd consumenten zijn die minder financieel verlies lijden
Het is uiteindelijk de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan op basis van de Faillissementswet. Uit het eerste verslag van de curator blijkt dat hij bezig is met het in kaart brengen van de verschillende schulden en baten.3Zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, zijn consumenten concurrente schuldeisers die worden uitbetaald na diverse andere groepen zoals zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders). Wanneer de vordering van deze andere groepen uitbetaald zijn, beziet de curator of er nog financiële middelen in de boedel zijn. Zo ja, dan worden consumenten betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier. Pas op dat moment is duidelijk of, en zo ja hoeveel, consumenten terugkrijgen. Dit geldt voor alle faillissementen en volgt uit de werking van de Faillissementswet.
De consumenten van Welkom Energie zijn overgenomen door Eneco en krijgen te maken met hogere kosten door de gestegen gasprijzen. Consumenten kunnen op grond van de wet ook na een verplichte leverancierswissel altijd overstappen naar een andere leverancier. In de huidige markt liggen de prijzen hoger dan het oorspronkelijke contract dat deze klanten hadden met Welkom Energie. Zoals in mijn brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) is aangegeven, verschillen de exacte financiële gevolgen per klant. Indien het kabinet er voor zou kiezen om iedere klant van Welkom Energie extra te compenseren, dat roept dat tevens de vraag op of niet alle huishoudens in Nederland een individuele, op maat gesneden compensatie zouden moeten kunnen krijgen. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen, omdat een dergelijke maatvoering – in ieder geval op korte termijn – niet uitvoerbaar is. Als dergelijke maatwerk uitvoerbaar zou zijn, zou het maanden of jaren kosten voor consumenten deze compensatie zouden ontvangen. De energierekening stijgt voor de meeste consumenten deze winter en een dergelijke individuele compensatie zou te laat komen. Gezien de urgentie van de situatie heeft het kabinet erop ingezet om snel een generieke verlaging van de energierekening te realiseren.
De casus van Welkom Energie laat zien dat individuele compensatie zeer ingewikkeld is en veel tijd zou kosten, met als gevolg dat ook de klanten van Welkom Energie maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet gekozen voor de generieke en snelle ingreep op de energierekening door het verlagen van de belastingen voor iedereen.
Heeft u de motie-Beckerman c.s. over strengere eisen aan energieleveranciers (Kamerstuk 30 196, nr. 658) uitgevoerd?3
Deze motie wordt uitgevoerd bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet. Dit wetsvoorstel ligt momenteel voor bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en zal na advisering door de Raad van State in 2022 naar uw Kamer worden gestuurd. Bij het opstellen van het wetsvoorstel is tevens de toezegging meegenomen om samen met de ACM te bekijken of de voorwaarden waaronder energieleveranciers hun vergunning krijgen moeten worden aangescherpt en te bekijken of er meer controle moet worden uitgeoefend.5
In het traject voor de nieuwe Energiewet is met onder andere brancheorganisaties en ACM gesproken. Ook is het onderwerp consumentenbescherming aan bod gekomen tijdens de (publieke) bijeenkomsten die over de Energiewet de afgelopen jaren zijn georganiseerd, zowel in de fase van voorbereiding van de wet als in de zomer van 2021 na afloop van de consultatieperiode.
Op basis hiervan stelt het wetsvoorstel ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning een aantal aanpassingen voor. Conform bestaande regels moeten energieleveranciers, om een vergunning te krijgen (en te houden), bij de ACM aan kunnen tonen dat zij beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten om daadwerkelijk energie te kunnen leveren aan eindafnemers met een kleine aansluiting. In aanvulling op deze bestaande eisen worden in het wetsvoorstel de volgende extra maatregelen voorgesteld.
Leveranciers zullen bij de aanvraag (en periodiek na afgifte) van een vergunning een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) moeten overleggen. De eis voor het overleggen van een VOG zal in lagere regelgeving worden opgenomen en verder worden uitgewerkt. Hierbij moet gedacht worden aan de vaststelling van termijnen waarbinnen de VOG zal moeten worden overlegd, en consequenties van het niet kunnen overleggen van een VOG. Op deze wijze wordt een toets(moment) uitgevoerd dat zorgt voor een grotere betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers. Ze moeten niet alleen hun taken goed (kunnen) uitvoeren, maar als leverancier van nutsvoorzieningen ook in algemene zin integer zijn. Bovendien leidt een VOG screening tot bescherming van de afnemers, omdat beter geborgd is dat zij beleverd worden door betrouwbare leveranciers.
Ten tweede biedt het wetsvoorstel de ACM de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van de wet Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (wet Bibob). De Wet Bibob maakt het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Het doel is daarmee ook de integriteit van het toetsende bestuursorgaan, in dit geval de ACM, te beschermen, door te voorkomen dat vergunningen worden verleend aan niet betrouwbare en/of niet integere partijen. Ook kunnen al afgegeven vergunningen worden ingetrokken. Hiermee wordt voorkomen dat de ACM ongewild criminele activiteiten faciliteert.
Verder wordt voorgesteld te expliciteren dat de vergunninghouder aan de bij de vergunningaanvraag gestelde eisen moet blijven voldoen. In het wetsvoorstel is daartoe een bepaling opgenomen dat een leverancier om een vergunning te krijgen en behouden, moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten alsmede voldoende deskundigheid voor een goede uitvoering van zijn taak. Dit is nu niet als zodanig expliciet in de wet opgenomen.
Nieuw opgenomen is de kwaliteit van voldoende deskundigheid. Deze moet borgen dat leveranciers met voldoende kennis van zaken actief zijn op de markt. In lagere regelgeving zal hier nadere uitwerking aan worden gegeven.
In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om bij lagere regelgeving nadere uitwerking te geven aan de genoemde kwaliteiten. Wijzigingen in één of meer van deze kwaliteiten kunnen er toe leiden dat niet meer voldaan wordt aan de vergunningseisen. Voor de verdere invulling hiervan zal lagere regelgeving een plicht gaan bevatten om wijzigingen in bepaalde aspecten van die kwaliteiten te melden. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om bij grote organisatorische of financiële veranderingen. Een dergelijke meldplicht was niet eerder expliciet bepaald, wel was dit door de wetgever beoogd en als zodanig door de ACM in de vergunningseisen opgenomen.6 Naast deze meldplicht zal in lagere regelgeving worden bepaald dat bij de vergunningsaanvraag een accountantsverklaring (controle verklaring) overlegd moet worden en dit na vergunningverlening dit jaarlijks te herhalen.
Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave voor alle leveranciers en voor het systeem van Nederland. We zien dat meerdere energieleveranciers failliet zijn gegaan en dat dit grote nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4, vind ik het dan ook belangrijk – gezien de faillissementen dit jaar en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten – om nader te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek. Als aangekondigd, zal ik dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Op basis van bovenstaande heb ik invulling gegeven aan de motie Beckerman c.s. over strengere eisen aan energieleveranciers.7
Heeft u het verzoek uit het dictum van deze motie, namelijk het vooropstellen van de bescherming van consumenten, inmiddels opgevolgd?
Bij de uitwerking van de aangescherpte eisen en toezichtmogelijkheden zoals beschreven in vraag 7, is het belang van consumentenbescherming primair. De aangescherpte eisen zorgen ervoor dat consumenten worden beleverd door leveranciers die aan strengere eisen zijn onderworpen en die ook gedurende de looptijd van de leveringsvergunning aan meer verplichtingen moeten voldoen. Hiermee wordt de consument beter beschermd.
Heeft u het in de motie verzochte onderzoek, naar de vraag of en hoe strengere eisen kunnen worden gesteld aan energieleveranciers, uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies? Wat heeft u hiermee gedaan?
Bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet is een intern onderzoek gedaan. Hiertoe is op verschillende momenten gesproken met onder andere diverse brancheorganisaties en de ACM. Ook bij de fysieke en online bijeenkomsten over de Energiewet die publiek toegankelijk waren, kwam het onderwerp consumentenbescherming en strenger toezicht aan bod. Als conclusie is besloten om in de nieuwe Energiewet een aantal aanpassingen te doen en extra eisen te stellen, die omschreven zijn in het antwoord op vraag 7. Zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen.
Heeft u het in de motie verzochte onderzoek, naar de vraag hoe faillissementen kunnen worden voorkomen, uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies? Wat heeft u hiermee gedaan?
De energiebedrijven zijn in Nederland actief op een vrije markt, waarin zij onderling met elkaar concurreren. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toetreding en uittreding van energiebedrijven, waarbij de uittreding onder meer veroorzaakt kan worden door een faillissement.
ACM controleert of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, en kijkt daarbij een jaar vooruit. Door het gehele jaar heen voert ACM risico georiënteerd toezicht. Zo kijkt de ACM bijvoorbeeld met de coronacrisis en nu de hoge gasprijzen in hoeverre dergelijke crises invloed hebben op de betrouwbaarheid van de levering door de bedrijven. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming te treden en zich in het uiterste geval voor te bereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. Het behoort niet tot de taak van ACM om faillissementen te voorkomen en dit ligt ook niet binnen de mogelijkheden van ACM. De taak van ACM is om de leveringszekerheid te borgen, met andere woorden om te zorgen dat consumenten niet zonder elektriciteit en gas komen te zitten.
Wel is bij het opstellen van de nieuwe Energiewet gekeken op welke wijze strengere eisen gesteld kunnen worden aan leveranciers en op welke wijze het handhavingsinstrumentarium kan worden uitgebreid. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het (financiële) toezicht op en eisen aan energieleveranciers worden verscherpt. In het antwoord op vraag 7 ben ik hier nader op ingegaan. Zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen.
Heeft u het in de motie verzochte onderzoek, naar de vraag hoe gedupeerden kunnen worden geholpen, uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies? Wat heeft u hiermee gedaan?
Dit onderdeel van de motie is tevens meegenomen bij het opstellen van de Energiewet. Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, is het in een vrije markt mogelijk dat partijen toe- en uittreden, dit laatste kan het gevolg zijn van faillissementen van bedrijven. Wel is het, met de al aangekondigde strengere regels voor leveranciers en toezicht hierop, de bedoeling dat leveranciers financieel stabiel en betrouwbaar zijn. Bij het opstellen van de Energiewet is, naast aanscherping van de eisen aan energieleveranciers, ook gekeken hoe eventuele gedupeerden van een faillissement van een energieleverancier geholpen zouden kunnen worden.
Hieronder licht ik de verschillende facetten toe waardoor een consument gedupeerd kan raken bij een faillissement. Niet elk facet zal zich bij elke consument voordoen. Hoe groot de financiële gevolgen van elk facet zijn, verschilt per geval. Bij elk van deze facetten heb ik onderzocht of de eventuele gedupeerden van een faillissement bij dit facet geholpen zouden kunnen worden en of de eventuele nadelige financiële gevolgen verminderd of weggenomen zouden kunnen worden.
Allereerst kunnen gedupeerden van een faillissement nadeel ondervinden als zij hun teveel betaalde voorschot na afronding van het faillissement uiteindelijk niet terugkrijgen. De hoogte van het bedrag is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de maand waarin het faillissement plaatsvindt, het moment waarop de jaarafrekening wordt opgemaakt, de hoogte van het maandelijkse voorschotbedrag. Ik heb onderzocht of het afschaffen van het systeem van maandelijkse voorschotbedragen een goede oplossing zou zijn. Mijn conclusie is dat dit meer nadelen dan voordelen met zich meebrengt. Als consumenten achteraf per maand moeten gaan betalen voor het daadwerkelijke energieverbruik, zullen zij in de zomer weliswaar lage kosten hebben, maar in de winter geconfronteerd worden met hoge kosten, die zij op dat moment wellicht niet op kunnen brengen. Dat zou dus flinke nadelen voor consumenten met zich meebrengen. Kortom, ik houd vast aan het maandelijkse voorschotbedrag vanwege de voordelen voor de consument, waaronder de financiële zekerheid van een vast bedrag per maand.
Verder kunnen consumenten bij een faillissement nadeel ondervinden door het niet ontvangen van een afgesproken cash back bonus die consumenten aan het einde van hun vaste termijn contract verrekend zouden krijgen met hun jaarafrekening. Het betreft hier een commerciële afspraak tussen twee partijen. Het gaat mij te ver om regels te verbinden aan commerciële acties van een energieleverancier. Wel vind ik het belangrijk dat consumenten van eventuele risico’s omtrent de ontvangst van een cash back bonus bij faillissement, op de hoogte is. In de lagere regelgeving voor de Energiewet over pre contractuele informatie zullen hier eisen aangesteld worden.
Ten derde kunnen consumenten hun eventueel betaalde waarborgsom kwijt zijn bij een faillissement van hun leverancier. De waarborgsom is bedoeld om de leverancier te voorzien in een garantie in geval van wanbetaling van de maandelijkse voorschotten. Wanneer de consument van leverancier verandert krijgt hij dit geld terug wanneer zijn rekeningen betaald zijn. Bij een faillissement komen de waarborgsommen in de failliete boedel en is de kans dat de consument dit bedrag in de praktijk nog helemaal terugkrijgt niet groot. Bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet is ambtelijk verkend wat de mogelijkheden zijn om de waarborgsommen uit de eventuele boedel van faillissement te houden door het geld op een aparte derdenrekening te plaatsen en/of de waarborgsom in hoogte te beperken. Bij nadere analyse bleek dat de kosten van het extern plaatsen of beheren van de waarborgsommen veel hoger zouden zijn dan de hoogte van de te beheren waarborgsommen en dat dit dus geen goede oplossing is. Voor wat betreft de hoogte van de waarborgsom werd wel een mogelijkheid tot verbetering gezien. Conform de huidige voorwaarden die leveranciers hanteren, geldt een maximumhoogte van 6 maal het voorschotbedrag. Geconcludeerd is dat een waarborgsom van ten hoogste 4 maal het voorschotbedrag afdoende moet zijn om de eventuele geleden schade van de leverancier als gevolg van wantbetaling, te dekken. In lagere regelgeving in de Energiewet zal de maximumhoogte van viermaal het voorschotbedrag worden opgenomen.
Tenslotte kunnen consumenten bij faillissement van hun leverancier nadeel ondervinden doordat zij hun elektriciteitsafname van het net niet meer volledig kunnen salderen met de door henzelf opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld met zonnepanelen. Saldering wordt toegepast over het totale verbruik van de jaar- of eindafrekening. Het is voor de consument voordelig dat dit op deze wijze gebeurt, omdat over het algemeen in de zomer meer elektriciteit op het net wordt ingevoed dan afgenomen en dit in de winter juist precies andersom is en het daardoor gunstig is een en ander tegen elkaar weg te kunnen strepen in de jaarfactuur. De consument heeft vooral te maken met een nadeel als hij op het moment dat het faillissement plaatsvindt meer elektriciteit van het net heeft afgenomen dan hij heeft kunnen invoeden. Door het faillissement van de energieleverancier is het voor de consument niet meer mogelijk dit verbruik nog te salderen met latere invoeding op het net, wat zonder faillissement wel had gekund doordat het contractjaar in dat geval zou zijn doorgelopen.
Ik heb de motie Beckerman c.s. uitgevoerd door in 2019 en 2020 onderzoek te doen naar de verschillende facetten waardoor een consument gedupeerd kan raken bij een faillissement. Bij elk van deze facetten heb ik onderzocht of de eventuele gedupeerden van een faillissement bij dit facet geholpen zouden kunnen worden en of de eventuele nadelige financiële gevolgen verminderd of weggenomen zouden kunnen worden. De uitkomsten van dit onderzoek heb ik betrokken bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet, zo wil ik in de lagere regelgeving bij de Energiewet de waarborgsom die leveranciers vragen beperken tot maximaal vier maal het voorschotbedrag.
Zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 4 en 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek.
Bent u het eens met de uitspraak van Martien Visser, lector Energietransitie van de Hanzehogeschool, dat de controle op de energiemarkt slecht is? Kunt u dit antwoord toelichten?4
Energie is een belangrijke basisbehoefte en is het een publiek belang om te zorgen dat de leveringszekerheid geborgd blijft, dat wil zeggen dat consumenten niet zonder elektriciteit of gas komen te zitten als zij (al dan niet gedwongen door faillissement) van leverancier wisselen. Daarom worden consumenten voor energie extra beschermd door wet- en regelgeving en daarom heeft ACM een toezichthoudende rol. ACM houdt toezicht op energieleveranciers die leveren aan huishoudens en klein zakelijke afnemers. Leveranciers moeten beschikken over een vergunning die zij aanvragen bij ACM. ACM toetst of de leverancier de consument goed kan bedienen: de leverancier moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. ACM toetst of de leverancier op een betrouwbare wijze en onder redelijke tarieven en voorwaarden energie kan leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers.
In mijn brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) heb ik aangegeven op welke wijze ACM nu financieel toezicht houdt op leveranciers. Ook heb ik uw Kamer aangegeven te werken aan een aangescherpt wettelijk kader voor het toezicht door ACM en scherpere eisen aan energieleveranciers. Deze maatregelen zijn opgenomen in het wetsvoorstel voor de Energiewet dat thans voorligt bij de betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en dat in 2022 naar uw Kamer wordt gestuurd.
Deelt u de opvatting van de Consumentenbond dat er cowboys op de markt zitten, die consumenten in gevaar brengen? Wat gaat u doen met hun aanbeveling om de Autoriteit Consument en Markt meer bevoegdheden te geven om deze bedrijven te controleren?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, worden consumenten voor energie in de vrije markt extra beschermd door wet- en regelgeving en daarom heeft ACM een toezichthoudende rol. ACM toets of de leverancier de consument goed kan bedienen: de leverancier moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten om op een betrouwbare wijze en onder redelijke tarieven en voorwaarden energie te kunnen leveren aan huishoudens. Met deze eisen is bedoeld te voorkomen dat bedrijven zich te lichtvaardig aanmelden voor deze taak en bijvoorbeeld onvoldoende kennis hebben van de energiemarkt. In het wetsvoorstel voor de Energiewet zijn scherpere eisen aan en strenger toezicht op leveranciers door ACM opgenomen. Zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen. In de antwoorden op de vragen 7 en 13 ben ik hierop uitgebreid ingegaan.
Bent u inmiddels bereid te komen tot een waarborgfonds zodat consumenten hun geld terug kunnen krijgen bij een faillissement?
Een waarborgfonds heeft voordelen en nadelen. Het belangrijkste voordeel van een waarborgfonds is dat consumenten zekerheid hebben dat zij voorschotten terugkrijgen die zij aan hun energieleveranciers betaald hebben die failliet gaan. Naast dit voordeel zie ik ook de volgende risico’s en bezwaren.
Allereerst de hoge kosten. Het fonds moet van grote omvang zijn als het alle financiële gevolgen van huishoudens bij het omvallen van ook grote leveranciers zou moeten dekken. De vraag is dan ook door wie dit fonds financieel gevuld zou moeten worden. Indien het fonds wordt gefinancierd door de sector, is het onvermijdelijk dat die kosten uiteindelijk worden neergelegd bij de huishoudens en de energierekening nog verder zal stijgen. Een garantie is niet gratis.
Ten tweede kan er risicoverplaatsing optreden. Als het fonds alleen door de sector wordt gefinancierd, draagt de gehele sector het financiële risico van commerciële partijen die risicovol gedrag vertonen op de markt. Hierdoor worden betrouwbare energieleveranciers als het ware «beboet» voor faillissementen van energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen dan wel hebben vertoond. Dit kan er toe leiden dat energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen, risicovol gedrag blijven vertonen, omdat zij zelf de negatieve gevolgen niet zullen ondervinden. Aan een waarborgfonds kleven dus niet alleen voordelen, maar ook de nodige risico’s en negatieve gevolgen voor consumenten en de sector. Niettemin vind ik het van belang, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 11, dat het kabinet blijft zoeken naar mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Daar neem ik de vraag mee of er een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een fonds mogelijk is.
Voor hoeveel andere energiebedrijven is de financiële situatie onzeker? Kunt u via de Autoriteit Consument en Markt een overzicht geven van de financiële situatie en de mogelijke gevaren voor energiebedrijven?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 aangaf, kan de ACM, gezien het bedrijfsvertrouwelijke karakter, geen informatie delen die zij ontvangt in het kader van haar toezicht op de financiële positie van energieleveranciers.
Kunt u consumenten vooraf waarschuwen over de financiële situatie van energiebedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit gaan doen?
Het inzicht dat de ACM verkrijgt bij de controle van de financiële positie van leveranciers heeft een signalerende functie. De ACM kan hierdoor een vinger aan de pols houden bij leveranciers waarbij mogelijk de leveringszekerheid in het geding komt. Bij voorkeur vindt een leverancier, indien nodig, zelf een passende marktoplossing voor de verbetering van haar financiële positie, of zelf een passende oplossing voor de afwikkeling van een faillissement. ACM heeft niet de taak noch de mogelijkheden om een faillissement te voorkomen. Door over de financiële situatie van een energieleverancier te communiceren, zou de ACM de marktprocessen verstoren en het faillissement van een leverancier mogelijk zelfs inluiden. De ACM kan daarom geen informatie delen die zij ontvangt in het kader van haar toezicht op de financiële positie van energieleveranciers.
Waarom zijn de klanten van Welkom Energie nu verplicht een maand klant bij Eneco? Erkent u dat sommige consumenten nu ruim het dubbele moeten betalen? Waarom kunnen zij niet eerder overstappen? Waarom kunnen zij hun voorschot nu niet verlagen?
Welkom Energie heeft conform wettelijke bepaling uit de Besluiten leveringszekerheid bij ACM een melding gemaakt dat zij voorzag niet langer in staat te zijn om haar plicht tot levering van elektriciteit aan haar kleinverbruikers na te komen. Daarom heeft zij de ACM verzocht haar vergunning in te trekken. De «procedure leveringszekerheid» wordt afgeroepen als er een vergunning van een energieleverancier wordt ingetrokken waar nog actieve aansluitingen (klanten) op zitten. Dat was bij Welkom Energie het geval. In dergelijke gevallen treden de Besluiten Leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in werking en deze voorzien in een «vensterperiode». De vensterperiode is de periode tussen het nemen van het intrekkingsbesluit en de daadwerkelijke effectuering van de intrekking. In het geval van Welkom Energie duurde de vensterperiode 26 oktober 2021 tot en met 1 november 2021.
Alleen tijdens deze vensterperiode van de procedure leveringszekerheid, die in dit geval dus 7 kalenderdagen duurde, kunnen kleinverbruikers niet overstappen. Na deze vensterperiode hebben kleinverbruikers altijd de mogelijkheid om over te stappen van energieleverancier. Bij deze overstap geldt de reguliere wettelijke bepaalde opzegtermijn van maximaal 30 dagen, zoals bij elke opzegging van een energiecontract.
De overgestapte consumenten betalen bij Eneco meer dan bij Welkom Energie. Hogere tarieven zijn momenteel zichtbaar in de gehele energiemarkt. De tarieven liggen aanzienlijk hoger dan enkele maanden geleden en kleinverbruikers wiens contract bijna afloopt, zullen waarschijnlijk hogere tarieven betalen voor hun nieuwe contract. Of klanten hun voorschotbedrag kunnen wijzigen en in hoeverre ze dat kunnen doen, hangt af van de voorwaarden van de leverancier.
Erkent u dat deze failllissementen het gevolg zijn van (ideologische) politieke keuzes om van energie een markt te maken? Hoe staat u nu tegenover deze keuze? Bent u van mening dat deze keuze nog steeds de juiste was? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen wilt u zetten om energie weer publiek te maken?
De Europese Unie heeft eind jaren negentig gekozen voor een vrije energiemarkt voor elektriciteit en gas (eerste liberaliseringsrichtlijn voor energie). Ook in Nederland zijn energieleveranciers actief op een vrije markt, waarin sprake is van onderlinge concurrentie. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toe- en uittreding van energieleveranciers, waarbij faillissementen helaas kunnen voorkomen. Het voordeel van een vrije markt is dat consumenten zelf energietarieven kunnen vergelijken, keuzevrijheid hebben uit verschillende energieleveranciers en dat energieleveranciers innoveren in producten, dienstverlening en soort energie die aangeboden wordt (bijvoorbeeld groene stroom, groene stroom uit Nederland etc.). Zo kan elk huishouden zelf vrij kiezen van welke leverancier en tegen welke voorwaarden hij/zij elektriciteit en gas wil afnemen, waaronder de keuze voor grijze of groene stroom, de keuze voor vaste of variabele prijzen, de keuze voor een kort of lang lopend contract en de keuze om te wisselen van energieleverancier. De ACM houdt er toezicht op dat energieleveranciers (en netbeheerders) zich aan de wet houden en eerlijk zaken doen.
Het bericht ‘Nieuwe werkwijze Huurcommissie onrechtmatig, huurders de dupe’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nieuwe werkwijze Huurcommissie onrechtmatig, huurders de dupe»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Ik herken het beeld dat in het bericht wordt geschetst niet. Het toepassen van de kennelijke voorzittersuitspraak volgt uit de wet en is niet onrechtmatig. Huurders zijn juist geholpen met deze werkwijze, aangezien zij eerder duidelijkheid krijgen over hun geschil. Bovendien zorgt de Huurcommissie ervoor dat de kwaliteit van de geschilbeslechting en de rechten van partijen geborgd zijn en blijven. Voor een toelichting op deze waarborgen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9, 12 en 13.
Hoeveel huurders en verhuurders zijn er in 2020 en 2021 uitgenodigd om te verschijnen op zitting? Hoe verschilt dit met voorgaande jaren toen de Huurcommissie de nieuwe werkwijze nog niet had geadapteerd?
In 2020 zijn in totaal in 694 zaken partijen uitgenodigd voor een zitting. In 2021 is dit tot en met oktober in 2.236 zaken gebeurd. In onderstaande tabel zijn de cijfers van de afgelopen jaren opgenomen:
Geschillen op zitting behandeld
Waarvan met partijen
2018
2.997
2.872
2019
3.575
3.329
2020
917
694
2021 (t/m oktober)
3.195
2.236
Dat de cijfers over 2020 ten opzichte van voorgaande jaren lager uitvallen, is primair een gevolg van het feit dat de Huurcommissie in 2020 door de maatregelen tegen het coronavirus tijdelijk de zittingen heeft moeten stilleggen. Het aantal zaken dat nu op zitting wordt behandeld loopt daardoor nu weer op: zo zijn in 2021, tot en met oktober, in 2.236 zaken partijen uitgenodigd voor een zitting. Een definitief beeld van 2021 is pas te geven na afloop van het jaar. Zoals ik u eerder heb toegezegd,2 zal ik uw Kamer in voorjaar 2022 een overzicht bieden van de resultaten van het actieplan.
Wat was de doorlooptijd van zaken in 2020 en 2021?
De gemiddelde wachttijden bij de Huurcommissie verschillen per soort geschil en wanneer deze zijn ingediend. Voor zaken die in 2020 zijn afgehandeld golden de volgende gemiddelde wachttijden:
Zaaksoort
Gemiddelde wachttijd (in dagen)
Huurprijsgeschillen
134
Servicekosten
204
Huurverhoging
23
WOHV
50
Klachten (art. 4.5 Uhw)
71
Verzet
121
Totaal
97
Ik vind het belangrijk om deze cijfers te duiden, aangezien zij een vertekend beeld geven. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht, zijn in 2020 veel zaken op de plank blijven liggen, omdat door de coronamaatregelen tijdelijk geen zittingen of onderzoeken ter plaatse konden worden gehouden. De zaken die in 2020 wel konden worden afgewikkeld zijn over het algemeen de minder complexe zaken. De complexe zaken uit 2020 zullen grotendeels pas in 2021 worden afgerond. Hierdoor zullen de gemiddelde wachttijden over 2021 naar verwachting hoger uitvallen. De gemiddelde wachttijden over 2021 kunnen nog niet gegeven worden, omdat deze veel fluctueren over het jaar. Dat neemt niet weg dat de gemiddelde doorlooptijden in de afgelopen jaren te lang zijn geweest. Dit is dan ook aanleiding voor het Actieplan Aanpak Achterstanden, waarmee de achterstanden worden weggewerkt en de doorlooptijden mee verkort worden.
Hoeveel zaken zijn volgens deze nieuwe werkwijze afgehandeld en hoeveel zaken zijn nog per fysieke zitting afgehandeld? Kunt u dit in een overzicht weergeven?
In 2021 is de nieuwe werkwijze volledig van start gegaan. Daarmee wordt bij elke nieuwe zaak gekeken of deze zich leent voor behandeling op zitting of een kennelijke voorzittersuitspraak. Na behandeling op zitting volgt zonder meer een commissie-uitspraak. Hierbij wordt overigens geen onderscheid gemaakt tussen fysieke zittingen of videozittingen.
Indien een voorzittersuitspraak wordt gedaan kan daartegen verzet worden aangetekend, zodat de partijen hun geschil alsnog mondeling kunnen toelichten aan een voltallige commissie. Na deze zitting volgt dan alsnog een commissie-uitspraak. Overigens kunnen partijen, als geen verzet is aangetekend binnen 3 weken na de voorzittersuitspraak, ook naar de rechter gaan binnen 8 weken na een voorzittersuitspraak.
In 2021 zijn tot en met oktober 7.722 zaken volgens de nieuwe werkwijze van een inhoudelijke voorzittersuitspraak afgehandeld. En in dit jaar zijn 3.195 zaken op een zitting behandeld (maar nog niet allemaal administratief afgewikkeld). Voor een volledig beeld van de gehouden zittingen verwijs ik naar de tabel in mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel zaken zijn per videozitting behandeld? Waarom kan tegen deze uitspraak geen verzet worden aangetekend?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel zaken in 2020 en 2021 zijn schriftelijk in verzet gegaan na de schriftelijke uitspraak?
Naar aanleiding van het Actieplan worden er meer kennelijke inhoudelijke voorzittersuitspraken gedaan. In 2020 zijn bij kennelijke inhoudelijke voorzittersuitspraken 20% van de partijen in verzet gingen. In haar brief van 6 oktober 2021, die ik aan uw Kamer heb doorgeleid3, geeft de Huurcommissie aan dat het percentage verzetszaken bij kennelijke voorzittersuitspraken zich dit jaar heeft gestabiliseerd rond de 28%.
Is deze nieuwe werkwijze van de Huurcommissie met u geëvalueerd? Zo ja, wat waren hiervan de uitkomsten? Zo nee, wanneer gaat dit gebeuren?
Om voor de beste resultaten te zorgen wordt de nieuwe werkwijze doorlopend geëvalueerd door de Huurcommissie, in regulier overleg met het departement. De kennelijke voorzittersuitspraken worden gecontroleerd door een auditteam en ook de uitspraken in verzetszaken worden geanalyseerd.
De uitkomsten van deze verschillende mechanismen geven aan dat de werkwijze werkt: partijen krijgen sneller uitspraak en de achterstanden worden hiermee teruggedrongen. De resultaten van deze doorlopende evaluatie worden gebruikt om de werkwijze waar mogelijk te verbeteren. Ditzelfde geldt voor de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek dat de Huurcommissie doorlopend uitvoert. De tevredenheid over de kennelijke voorzittersuitspraken vertoont een stijgende lijn.
Klopt het dat deze werkwijze is geïntroduceerd vanwege de Coronacrisis zoals u toelicht in uw brief van 2 november 2020?2 Kan men er daarom vanuit gaan dat deze maatregel van voorbijgaande aard is? Kunt u dit toelichten? Wanneer wordt deze opgeheven?
De werkwijze is al sinds 2019 in voorbereiding, met als doel om onnodige zittingen te voorkomen en de Huurcommissie verder te professionaliseren. De werkwijze is dus niet specifiek geïntroduceerd als crisismaatregel naar aanleiding van het coronavirus. Wel heeft de coronacrisis, waardoor de zittingen tijdelijk moesten worden stilgelegd, de urgentie van de maatregel benadrukt.
De mogelijkheid tot het doen van deze kennelijke voorzittersuitspraken bestond al in het huidige wettelijke kader waarin de Huurcommissie werkt. Zoals ik in mijn brief van 8 november 20205 heb toegelicht gaat het niet om een tijdelijke, maar om een blijvende werkwijze.
Verwacht u dat deze manier van handelen van de Huurcommissie de inhoudelijke oordelen van de organisatie sterker of juist zwakker maakt? Kunt u dit toelichten?
Door bij kennelijke zaken, waarbij de uitkomst duidelijk is, geen onnodige zittingen te houden, kan de organisatie deze zaken snel afhandelen. Huurders en verhuurders hebben hier voordeel van. De Huurcommissie kan zich daarnaast richten op complexe zaken die juist baat hebben bij een zitting. Dit komt de algehele kwaliteit van de geschilbeslechting ten goede. Huurders en verhuurders vragen daar ook om, zo blijkt uit de klanttevredenheidsonderzoeken van de Huurcommissie.
Zoals ik eerder met uw Kamer heb besproken heeft de Huurcommissie verschillende controlemechanismen ingericht om de kwaliteit van de schriftelijke voorzittersuitspraken te bewaken. Deze uitspraken worden alleen ingezet wanneer de uitkomst van het geschil duidelijk is. De Huurcommissie heeft daarvoor criteria opgesteld. Ook is een twijfelteam ingesteld voor «randgevallen», waaraan ook een zittingsvoorzitter deelneemt en geldt voor de kennelijke voorzittersuitspraken onder meer een extra collegiale toets.
Bovendien kunnen partijen tegen een schriftelijke voorzittersuitspraak zonder bijkomende kosten bij een voltallige commissie in verzet gaan, waarna de zaak opnieuw getoetst wordt. Zoals ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd,7 wordt tegen circa 28% van de kennelijke voorzittersuitspraken verzet aangetekend en wordt in circa 25% het verzet gegrond verklaard. De uitkomsten van deze verzetszaken worden geanalyseerd en gebruikt om de werkwijze verder te verbeteren.
Door de werkwijze kunnen bovendien de achterstanden worden teruggedrongen, zodat huurders en verhuurders eerder geholpen zijn. Dit zorgt voor kortere wachttijden, hogere klanttevredenheid en minder klachten. De eerste tekenen uit het doorlopende klanttevredenheidsonderzoek van de Huurcommissie stemmen dan ook positief. Bovendien is ook de snelheid van dienstverlening onderdeel van de kwaliteit daarvan. Ik ben daarom van mening dat deze nieuwe werkwijze leidt tot een verbetering van de geschilbeslechting voor alle partijen en de laagdrempeligheid van de Huurcommissie ten goede komt.
Onderschrijft u de in het artikel van de NOS genoemde argument, dat door het dalen van het budget van de Huurcommissie de initiële achterstand is opgelopen? Kunt u dit toelichten?
Nee, ik deel deze conclusie niet. Voor de toelichting hierop verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 16.
Wat heeft de Huurcommissie gedaan met de interne kritiek van de zittingsleden die de nieuwe werkwijze «onrechtmatig» en «onhoudbaar» noemen?
Zoals ik eerder met uw Kamer heb gedeeld, is de werkwijze van de Huurcommissie tot stand gekomen na uitvoerig overleg met alle betrokkenen, te weten: de dienst, de zittingsvoorzitters, de zittingsleden, de Raad van Advies en het departement. Eind 2019 is de nieuwe werkwijze vastgesteld door het bestuur. Na interne kritiek is dit besluit heroverwogen en bij verschillende partijen advies ingewonnen, waaronder een externe begeleidingscommissie en het departement. Op basis van alle beschikbare informatie heeft de Huurcommissie een weloverwogen keuze gemaakt, die gemotiveerd aan alle partijen is gecommuniceerd. Uiteraard blijft de Huurcommissie voortdurend investeren in de kwaliteit van haar dienstverlening, onderzoeksrapporten en uitspraken. Overigens ben ik het er niet mee eens dat deze werkwijze onrechtmatig is. De bevoegdheid om kennelijke zaken, waarvan de uitkomst vaststaat, met een kennelijke voorzittersuitspraak af te doen volgt uit de wet.
Onderschrijft u de conclusie van journalistiek platform Investico dat huurders steeds minder goed terecht kunnen om binnen de afgesproken termijn een gedegen uitspraak op zitting van de Huurcommissie te krijgen?3
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat de kwaliteit vooruit of achteruit is gegaan sinds de invoering van de nieuwe werkwijze van de Huurcommissie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat het fundament van de Huurcommissie van hoor en wederhoor door deze nieuwe werkwijze wordt aangetast?
De rechten van partijen, waaronder het recht op hoor en wederhoor, zijn expliciet geborgd in de werkwijze van de Huurcommissie, zoals ik in mijn antwoord op vraag 9, 12 en 13 heb toegelicht. Indien partijen het niet eens zijn met de kennelijke voorzittersuitspraak, kunnen ze daartegen te allen tijde kosteloos verzet aantekenen. De zaak wordt dan alsnog door een voltallige commissie op zitting behandeld. Daarmee is hoor en wederhoor geborgd.
Vindt u dat de huidige werkwijze van de huurcommissie de rechten van de huurders voldoende waarborgt? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat het budget van de Huurcommissie in tien jaar tijd is gedaald van 23 naar 14 miljoen euro? Deelt u de mening dat de grote achterstanden bij de Huurcommissie deels veroorzaakt zijn door het dalende budget?
Het beeld dat de achterstanden veroorzaakt zijn door een dalend budget herken ik niet. De achterstanden van de Huurcommissie zijn voornamelijk veroorzaakt door een plotselinge stijging van de instroom van nieuwe geschillen in 2018. Hierdoor verdubbelde de werkvoorraad dat jaar. De werkvoorraad steeg in 2020 doordat als gevolg van de coronacrisis tijdelijk geen zittingen en onderzoeken ter plaatse konden worden gehouden.
Het budget van de Huurcommissie heeft deze achterstanden niet veroorzaakt. Het budget van de Huurcommissie fluctueert jaarlijks en wordt bepaald op basis van de offerte van de Huurcommissie. Het budget bestaat voor een deel uit reguliere uitgaven voor de geschilbeslechting en voor een deel uit incidentele investeringen in de bedrijfsvoering. De reguliere uitgaven worden grotendeels bepaald door de instroom van geschillen en de productieprognose voor het betreffende jaar. De incidentele investeringen betreffen projecten zoals ICT-verbeteringen, een reorganisatie en aparte projecten om de geschilbeslechting te verbeteren.
Het klopt dat het budget van de Huurcommissie in 2010 circa € 23 miljoen bedroeg en in 2020 circa € 14 miljoen. Schommelingen in het budget van de Huurcommissie zijn echter normaal: ten eerste zijn de reguliere uitgaven voor de geschilbeslechting sterk afhankelijk van de productieprognose van de Huurcommissie voor dat jaar. Ten tweede variëren de incidentele investeringen per jaar sterk en vertekenen zij het beeld rondom het budget van de Huurcommissie. Ze zijn immers eenmalig: investeringen in het werkproces die in 2010 zijn gedaan, hoeven in 2011 niet opnieuw gedaan te worden.
De budgettaire verschillen tussen de jaren 2010 en 2020 worden voornamelijk veroorzaakt door deze incidentele investeringen: in 2010 was € 5,4 miljoen nodig aan eenmalige investeringen, ten opzichte van € 0,8 miljoen in 2020. De kosten van het reguliere werkproces van geschilbeslechting verschilden tussen deze 2 jaargetallen slechts € 1,7 miljoen. Dit verschil wordt verklaard door een lagere productieprognose van het betreffende jaar en door de behaalde efficiencyslagen door de eerder gedane incidentele investeringen in het werkproces. Schommelingen in het budget zijn dus niet de oorzaak van de achterstanden van de Huurcommissie.
Bent u bereid om te onderzoeken waar recent gesloten zittingslocaties weer heropend kunnen worden en dit te combineren met een verhoging van het budget van de Huurcommissie en het aantal commissieleden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dit gaat vormgeven en op welke termijn?
Nee. De Huurcommissie beheert geen eigen zittingslocaties, maar huurt deze locaties in als ze nodig zijn voor de geschilbeslechting. Er zijn dan ook geen zittingslocaties gesloten. De Huurcommissie beziet doorlopend hoeveel zittingen gehouden moeten worden en welke en hoeveel locaties daarvoor nodig zijn. Ik vind het belangrijk dat de Huurcommissie flexibel is en kan inspelen op de wisselende noodzaak om bepaalde zittingslocaties te gebruiken. Daarbij speelt ook het gebruik van videozittingen een belangrijke rol.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 16 heb toegelicht, ontvangt de Huurcommissie de benodigde middelen voor de geschilbeslechting op basis van de jaarlijkse raming die zij maakt voor het aantal geschillen dat het komende jaar moet worden behandeld. Om de achterstanden terug te dringen, heb ik in 2021 aanvullende middelen vrijgemaakt voor de uitvoering van het actieplan «Aanpak achterstanden».
Op welke manieren kunnen huurders nu collectief bezwaar maken bij de Huurcommissie, omdat bijvoorbeeld in de hele straat gebreken zijn? Ziet u mogelijkheden om deze manier van bezwaar maken uit te breiden? Kunt u dit toelichten?
Het staat huurders vrij om (nagenoeg) gelijkluidende verzoeken tegelijkertijd in te dienen. De Huurcommissie kan deze verzoeken dan gevoegd behandelen. Daarnaast kunnen huurders van een woonruimte in een wooncomplex met (nagenoeg) gelijkluidende verzoeken kunnen deze verzoeken collectief bij de Huurcommissie indienen.
In de praktijk geldt dat casussen onderling vaak veel verschillen en dat collectieve behandeling daarom slechts in uitzonderlijke gevallen winst biedt. Ik zie daarom geen meerwaarde om een en ander uit te breiden.
Wat vindt u van het idee om een onafhankelijk huurcheck in te voeren voor zowel huurders in de sociale als in de vrije sector zonder termijn?
Ik ben met u eens dat het belangrijk is voor huurders om inzicht te hebben in hun huurprijs. Conform motie Beckerman/Nijboer8 onderzoek ik op welke manieren het WWS-systeem inzichtelijk uitlegbaar kan worden gemaakt zodat huurders zelf ook beter zicht hebben op wat een eerlijke en rechtvaardige huur zou moeten zijn. Tegelijkertijd werk ik aan de inzichtelijkheid van aanvangshuurprijzen in het traject Transparantie huurprijzen.
De wet bepaalt dat huurders met een geliberaliseerde huurovereenkomst binnen 6 maanden na aanvang van de overeenkomst de Huurcommissie kunnen verzoeken om de aanvangshuurprijs te toetsen. Deze termijn is gekozen zodat ook huurders in de vrije sector toegang hebben tot een onafhankelijke huurcheck. Tegelijkertijd is rechtszekerheid voor verhuurders ook van belang: zij moeten weten waar ze aan toe zijn. Vanuit dit oogpunt is het niet wenselijk om deze termijn aan te passen. Overigens heb ik voor huurders die een tijdelijk contract hebben geregeld dat zij de aanvangshuurprijs kunnen laten toetsen tot zes maanden na afloop van hun tijdelijke huurovereenkomst. Indien huurders en verhuurders ook andere type geschillen willen voorleggen aan de Huurcommissie, bijvoorbeeld over de servicekosten, dan kunnen zij de mogelijkheid hiertoe in de huurovereenkomst regelen. Sinds de inwerkingtreding van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten (op initiatief van het lid Nijboer) kunnen huurders en verhuurders met een geliberaliseerd huurcontract tevens hun geschil over de huurverhoging bij de Huurcommissie voorleggen.
Wanneer krijgen huurders uit de vrije huursector dezelfde toegang tot de Huurcommissie als huurders in de sociale sector?
In mijn antwoord op vraag 19 heb ik aangegeven welke mogelijkheden huurders en verhuurders in de vrije sector hebben om naar de Huurcommissie te gaan. Ik zie op dit moment geen wettelijke basis om partijen in de vrije sector verder toegang tot de Huurcommissie te geven. In de brief van 21 september9 heb ik aangekondigd om zogeheten botsproeven te gaan doen om te bezien hoe een regulerende maatregel in de praktijk zou uitwerken en wat daar verder voor nodig zou zijn. Ik heb hierbij oog voor de uitvoering en zal daarbij ook specifiek naar de rol van de Huurcommissie kijken. Ik vind het daarnaast van belang dat de Huurcommissie haar taak zorgvuldig en tijdig kan uitvoeren. Daarom werkt zij nu met het actieplan aan het terugdringen van de achterstanden, zodat huurders en verhuurders eerder hun uitspraak kunnen ontvangen. De Huurcommissie is voortvarend met het actieplan aan de slag gegaan. Zoals de Huurcommissie echter in haar brief van 6 oktober 2021 aan mijn departement aangeeft,10 is er evenwel nog veel werk te verzetten. Ik vind het daarom op dit moment niet wenselijk om de taken van de Huurcommissie sterk uit te breiden.
Bent u bereid om mogelijk te maken dat huurders die in het gelijk worden gesteld door de Huurcommissie niet alleen een huurverlaging kunnen krijgen, maar ook het afdwingbaar recht om onderhoudsgebreken aan te laten pakken?
Nee. Dit past niet bij het karakter van de Huurcommissie als buitengerechtelijke geschilbeslechter. De Huurcommissie kan in het geval van onderhoudsgebreken de huur verlagen, totdat het gebrek is verholpen. Vaak wordt met deze financiële prikkel het probleem verholpen. Indien een huurder een afdwingbare uitspraak wil, kan men hiervoor naar de rechter stappen.
Zoals ik eerder in mijn antwoord op Kamervragen over de onderhoudssituatie bij sociale huurwoningen11 heb toegelicht, hebben huurders met een gebrekkige onderhoudssituatie verschillende mogelijkheden om deze op te lossen. Naast een gang naar de Huurcommissie of de rechter kunnen zij gebreken onder voorwaarden zelf herstellen en de kosten op de verhuur verhalen op de verhuurder. Ook speelt de gemeente een rol in de handhaving op de kwaliteit van de woningen. Daarmee hebben huurders naar mijn mening voldoende mogelijkheden om onderhoud af te dwingen.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Ik heb de vragen zo veel mogelijk apart beantwoord. U heeft echter verschillende vragen over dezelfde onderwerpen gesteld. Om deze vragen goed te kunnen beantwoorden, heb ik deze vragen samengevoegd.
De kritiek van SodM op de afhandeling van mijnbouwschade in Limburg. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Gaat u de nazorg en schadeafhandeling in Limburg nu ook goed regelen, zoals u in uw reactie op het rapport «De staat van de Sector Voormalige Steenkoolwinning» van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), waarin wordt gesteld dat de organisatie rondom de nazorg niet goed geregeld is, aangeeft voor toekomstige mijnbouwactiviteiten (Kamerstuk 29 023, nr. 273)? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Sinds 2014 werkt mijn ministerie samen met de regio aan nazorg voor de na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkoolwinning in Limburg. De brief2 van 30 september 2020 beschrijft twee sporen die daarbij van belang zijn, namelijk: opbouw van kennis en een structurele schaderegeling.
Voor het eerste spoor is een basis gelegd door het rapport van Ingenieurbüro Heitfeld-Schetelig (IHS) en het beleidsadvies van de Coal Authority (CA). Dit heeft geleid tot een pakket van maatregelen3 dat nog steeds van toepassing is, met als doel de na-ijlende gevolgen beter begrijpen en indien nodig beheersmaatregelen te nemen. Behalve het bovengenoemde pakket van maatregelen is er ook doorlopend onderzoek door TNO om kennis te ontwikkelen over de mechanismen van de na-ijlende effecten.
Hieronder vindt u een overzicht van de maatregelen:
Voor het tweede spoor ben ik met de provincie Limburg en de twee nog resterende rechtsopvolgers (DSM, Umicore) in gesprek over de wijze waarop we de afhandeling van schade als gevolg van de voormalige steenkoolwinning kunnen oplossen. Mijn uitgangspunt daarbij is, zoals ook beschreven in de brief4 van 10 juli 2019, in de eerste plaats dat burgers niet met mijnbouwschade mogen blijven zitten. Daarnaast vind ik het van belang dat de vergoeding van schade als gevolg van de steenkoolwinning niet ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade, omdat dit fonds wordt gevuld door actieve mijnbouwondernemingen die nooit betrokken zijn geweest bij de steenkoolwinning. Voor schade die is verjaard of waarvoor geen rechtsopvolger meer aanspreekbaar is, ben ik voornemens een regeling te maken waarbij deze schadegevallen ten laste van publieke middelen worden vergoed.5 In de derde plaats streef ik ernaar dat schadegevallen in de regio op eenzelfde wijze worden afgehandeld, ongeacht of er een aansprakelijke rechtsopvolger is.
Samengevat, sinds 2014 is er met de regio een samenwerking en organisatie opgebouwd om te werken aan de nazorg voor de steenkoolwinning. Daarmee zeg ik niet dat alles nu helemaal goed is geregeld. Zo werken we nog aan de schadeafhandeling. Daarnaast vind ik het belangrijk dat we oog hebben voor nieuwe ontwikkelingen en blijven bezien hoe de nazorg voor steenkoolwinning verder kan worden verbeterd. SodM heeft mij hiervoor in de Staat van de sector voormalige steenkoolwinning een aantal bruikbare adviezen gegeven.
Hoe staat de tekst uit uw brief waarin u aangeeft dat het uw voorkeur heeft om aan de zorgplicht die rust op de vergunninghouder een eindige termijn te koppelen, omdat dit iedereen duidelijkheid geeft en dat u van mening bent dat de rijksoverheid na deze termijn moet zorgen voor een goede oplossing en in feite daarbij verantwoordelijk wordt voor het uitvoeren van de zorgplicht (Kamerstuk 29 023, nr. 273) in verhouding tot de langdurige schadeafhandeling in Limburg? Betekent dit dat de rijksoverheid nu de regie neemt en mensen met schade ruimhartig compenseert?
De zorgplicht die in de huidige Mijnbouwwet is opgenomen ziet met name op de fase van actieve mijnbouw, de beëindiging daarvan en de afsluiting van het mijnbouwwerk. Bij het opstellen van de Mijnbouwwet werd er vanuit gegaan dat er 30 jaar na beëindiging van de mijnbouwactiviteit zich niet of nauwelijks meer effecten zouden voordoen als gevolg van deze mijnbouwactiviteit.
Inmiddels is er sprake van voortschrijdend inzicht, mede door de ervaringen met de na-ijleffecten van de voormalige steenkoolwinning. Door rapporten van IHS (2016) en de CA (2016) is het besef gegroeid dat er ook 30 jaar na beëindiging van de activiteit zich nog gevolgen kunnen voordoen als gevolg van een mijnbouwactiviteit, en dat het niet redelijk is dat de decentrale overheden en omwonenden deze gevolgen moeten dragen. Daarnaast wordt voorzien, zoals aangegeven in mijn brief6 van 15 oktober 2021, dat het gebruik van de diepe ondergrond essentieel is voor het realiseren van een duurzaam energiesysteem. Dit is alleen mogelijk als er op een veilige en verantwoorde manier gebruik wordt gemaakt van de diepe ondergrond.7
Dit alles vormt aanleiding om de wijze waarop de zorgplicht thans is vormgegeven en wordt ingevuld tegen het licht te houden en te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen in alle fasen van de mijnbouwactiviteit (vooraf, tijdens en daarna) goed zijn geregeld. Vanuit dat perspectief lees ik ook het advies van de Mijnraad en SodM.
De opmerking over de duur van de zorgplicht zou ik graag nader toelichten. SodM signaleert dat de Mijnbouwwet niet duidelijk is over de duur van de zorgplicht en leidt daaruit af dat deze eeuwigdurend is. Ik vind het belangrijk dat omwonenden niet met de (na-ijlende) gevolgen van voormalig mijnbouwactiviteiten blijven zitten, tegelijkertijd wil ik daarbij ook het belang dat mijnbouwondernemingen hebben bij rechtszekerheid niet miskennen.8 Zo is bijvoorbeeld, in het belang van rechtszekerheid, ook de aansprakelijkheid van een mijnbouwonderneming op grond van het Burgerlijk Wetboek niet eeuwigdurend. Het heeft om die reden mijn voorkeur om aan de zorgplicht, die rust op de vergunninghouder, een eindige termijn te koppelen. Dat betekent, zoals ik eerder heb aangegeven, niet dat er daarna geen verantwoordelijkheid voor nazorg bestaat en wil ik ook niet dat omwonenden na die termijn met mijnbouwschade blijven zitten.9
Voor de schade als gevolg van de voormalige steenkolenwinning neem ik, zoals in eerdere brieven10 aangegeven, regie in de zin dat ik werk aan een onafhankelijke, laagdrempelige en buitengerechtelijke afhandeling door deze, in lijn met de landelijke aanpak voor afhandeling van mijnbouwschade, onder te brengen bij de Commissie Mijnbouwschade. Hierdoor worden gedupeerden ontzorgd. Daartoe voer ik overleg met de nog verantwoordelijke mijnbouwondernemingen. In het geval van verjaarde mijnbouwschade en schade door steenkoolwinning waarvoor geen rechtsopvolger meer is, neem ik regie in de zin dat ik werk aan een regeling ten laste waarvan schade kan worden vergoed. Daarvoor ben ik op dit moment bezig met het regelen van dekking voor de uitgaven van deze regeling binnen mijn begroting.
Bent u bereid in dit gebied het bewijsvermoeden toe te passen?
Nee, het wettelijk bewijsvermoeden is een uitzondering op de regels van het bewijsrecht. Een dergelijke uitzondering behoeft een voldoende rechtvaardiging. Voor Groningen vormt de aard, ernst en omvang van de schadegevallen waarvan het grootste deel is te herleiden tot bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld een rechtvaardiging voor deze afwijking. Omdat voor de rest van Nederland een voldoende rechtvaardiging ontbreekt, kan ik het toepassingsbereid van het wettelijk bewijsvermoeden niet uitbreiden naar de rest van Nederland. Dit geldt ook voor de voormalige steenkoolwinning. Voor een meer uitgebreide toelichting kunt u de brief11 van 20 december 2019 raadplegen.
Vindt u dat in uw afwegingen die u als Minister moet maken, waarvan u in uw brief benoemt dat die vaak complex zijn, de belangen van bedrijven of die van omwonenden voorop dienen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het belang dat omwonenden hebben bij een veilige leefomgeving12 en een goede afhandeling van schade staat wat mij betreft voorop bij de vormgeving en invulling van de zorgplicht. Tegelijkertijd moeten de belangen van andere betrokken partijen en de rollen plus verantwoordelijkheden van de verschillende partijen een goede plek krijgen. Deze belangen, rollen en verantwoordelijkheden kunnen daarnaast ook veranderen, afhankelijk van de fase van de mijnbouwactiviteit. Dit maakt de afwegingen complex.
Waarom is de afhandeling van schade door voormalig steenkoolwinning nog steeds niet ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade, zoals u in uw beantwoording van mijn Kamervragen beweerde, dat in 2020 probeerde voor elkaar te krijgen (Aanhangsel Handelingen, 3116)? Wanneer zal de Commissie deze taken wel kunnen vervullen?
Om een sector onder te brengen bij de werkwijze van de Commissie Mijnbouwschade, moet duidelijk zijn wie er aansprakelijk is. Dit is belangrijk omdat er met de aansprakelijke partijen afspraken moeten worden gemaakt over onder andere het onderbrengen van de buitengerechtelijke afhandeling van schade bij de Commissie (1), de procedure voor schadeafhandeling (2) en de uitvoering van het advies van de Commissie (3).
In het geval van steenkolenwinning is dit een complex vraagstuk, omdat de winning van steenkool meer dan 45 jaar geleden is beëindigd. Tot de uitspraak13 van de Raad van State op 15 april 2020 was mijn standpunt dat er sprake was van verjaring bij schadegevallen als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Daardoor zou ik ten laste van publieke middelen mijnschade kunnen afhandelen in alle concessies, ongeacht het wel of niet bestaan van een rechtsopvolger.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat deze situatie anders ligt. Uit de uitspraak blijkt dat rechtsopvolgers zich 30 jaar na beëindiging van hun mijnbouwactiviteiten niet per definitie kunnen beroepen op verjaring. Wanneer de overheid schade vergoedt waarvoor een onderneming aansprakelijk is, vormt dit een voordeel voor die onderneming en dat kan worden aangemerkt als staatssteun. Dit betekent dat ik in overleg moet treden met de betrokken rechtsopvolgers om tot overeenstemming te komen over de afhandeling van schade. Daarbij wil ik voorkomen dat er verschillende regimes van afhandeling ontstaan tussen de concessies.
In onderstaande tabel is weergegeven welke partijen op dit moment aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade door steenkolenwinning op basis van de voormalige concessiegebieden.
Voormalig concessiehouder
Bestaande rechtsopvolger
Aansprakelijk
De Staatsmijnen
(vier mijnen)
DSM
DSM
Oranje-Nassau
(vier mijnen)
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Laura & Vereeniging en de mijn Julia
Umicore
Umicore
Willem-Sophia
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Domaniale mijnmaatschappij
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Kortom, de uitspraak van de Raad van State heeft weerslag op het inrichten van de regeling en ook de wijze waarop de afhandeling van schade door steenkoolwinning kan worden ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade. Dit kost meer tijd dan ik vooraf had verwacht, maar laat onverlet dat ik mijn best doe om de afhandeling van schade door steenkoolwinning zo snel als mogelijk onderdeel te maken van de taken van de Commissie Mijnbouwschade.
Hoeveel schademeldingen zijn er de afgelopen tien jaar binnengekomen? Hoeveel schademeldingen zijn er afgewezen? Hoeveel zijn er toegewezen? Hoeveel schademeldingen staan er open in het voormalig steenkoolwinninggebied?
Het exacte aantal woningen of panden met schade ten gevolge van de voormalige steenkoolwinning in Limburg is niet bekend. Huiseigenaren met schade kunnen zich richten tot de stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg (het Calamiteitenfonds) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb).
De Tcbb kan huiseigenaren, bij wie zaakschade is opgetreden door bodembeweging die redelijkerwijs het gevolg kan zijn van steenkoolwinning, op hun verzoek advies geven over het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten en de hoogte van het schadebedrag.14 Dit advies kan hen helpen bij hun aanvraag of vordering van schadevergoeding. De Tcbb heeft in de periode 2011 tot november 2021 65 schademeldingen met betrekking tot voormalig steenkoolwinning in behandeling genomen. De Tcbb heeft bij 42 schademeldingen geconcludeerd dat deze schade niet is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van voormalige steenkoolwinning. Bij 22 schademeldingen heeft de Tcbb geconcludeerd dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Op dit moment is er 1 schademelding nog in behandeling.
Het Calamiteitenfonds beheert en beoordeelt verzoeken van huiseigenaren. Volgens de schaderegeling komen verzoeken in aanmerking indien er sprake is van ernstige mijnbouwschade aan de woning waarbij de leefbaarheid nu of op korte termijn in het geding is.15 Sinds eind 2015 heeft de stichting 45 formele aanvragen afgehandeld. Hiervan zijn 23 aanvragen gehonoreerd. Er zijn 22 aanvragen afgewezen omdat deze niet aan het criterium van de schaderegeling voldoen en 2 aanvragen zijn nu in behandeling.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel van gedupeerde Limburgers? Hoeveel zijn er de afgelopen tien jaar gevoerd? Hoeveel rechtszaken hebben gedupeerden daarvan gewonnen?
Naar mijn weten zijn er in het afgelopen decennium twee rechtszaken gevoerd over de voormalige steenkoolwinning. De eerste zaak betreft een verzoek om uitkering uit het Waarborgfonds Mijnbouwschade. Op 21 mei 2015 heeft de rechtbank Limburg geoordeeld16 dat dit verzoek terecht is afgewezen. De tweede zaak betreft de recente uitspraak van de Raad van State op 15 april 2020. In deze zaak zijn de gedupeerden in het gelijk gesteld en is vanuit het Waarborgfonds de schade vergoed. Ik ben niet op de hoogte van eventuele vorderingen die tegen de rechtsopvolgers van voormalig mijnbouwbedrijven zijn ingesteld.
Wordt de verjaringstermijn nog gebruikt in de afwijzing van schademeldingen, ondanks de uitspraak van de Raad van State hierover in april 2020, dat de mijnbouwschade in Limburg niet verjaard is?
Deze uitspraak van de Raad van State ziet op een specifieke casus. In de concrete omstandigheden van dat geval is er geen sprake van verjaring, omdat de schadeveroorzakende gebeurtenis niet was beëindigd. Deze uitspraak betekent niet dat schadegevallen helemaal niet meer kunnen verjaren. De uitspraak betekent slechts dat op een andere manier dan we voorheen dachten, moet worden gekeken naar het moment waarop een schadeveroorzakende gebeurtenis is beëindigd en de verjaringstermijn begint te lopen. Mij is niet bekend dat er sinds deze uitspraak schademeldingen zijn afgewezen op grond van verjaring. In het geval van het Waarborgfonds Mijnbouwschade weet ik dat zeker, omdat ik daar de beheerder van ben. Ik ben niet op de hoogte van de wijze waarop rechtsopvolgers (DSM en Umicore) omgaan met vorderingen die mogelijk tegen hen zijn of worden ingesteld.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van de Raad van State van april 2020 (gehad) voor de toekenning van schades het afgelopen jaar?
De uitspraak heeft geen gevolgen gehad voor de toekenning of afwijzing van aanvragen om schadevergoeding ten laste van het Waarborgfonds Mijnbouwschade in het afgelopen jaar, zie ook het vorige antwoord. Wel heb ik, zoals aangegeven in de brief van 30 september 2020, uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad van State.
Wat is de status van het publiek voorgefinancierd fonds waaruit schades worden hersteld die mogelijk «verjaard» zijn, zoals u noemde in uw brief van juli 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 189)? Hoeveel schademeldingen komen voor dat fonds in aanmerking? Hoeveel schades zijn er hersteld met geld uit dat fonds?
De antwoorden op vraag 1, 2, 5 en 8 geven goeddeels antwoord op deze vraag. Zoals eerder aangegeven, op dit moment werk ik aan de inrichting van een nieuwe regeling waarbij verjaarde schade door steenkoolwinning en schade door steenkoolwinning waarvoor geen rechtsopvolger meer aansprakelijk is, vergoed kunnen worden ten laste van publieke middelen zonder dat dit ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Daarbij kan ik geen inschatting geven van de hoeveelheid schadegevallen die in aanmerking komen voor de regeling. Dit is omgeven door onzekerheden, denk aan onzekerheid over de representativiteit van het huidige aantal meldingen of de invloed van de factor tijd. Zoals in 2016 aangegeven, zullen de na-ijlende gevolgen nog vele decennia voortduren.17
Is u bekend wanneer dit fonds in de Mijnbouwwet opgenomen gaat worden, zoals u in genoemde brief voorstelde? Ziet u zich gesteund door de aanbeveling van SodM «Borg een langere financiering van nazorg en zorg voor transparante verantwoording?» Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is er op gericht om de schaderegeling zo snel mogelijk tot stand te brengen. Ik verken daarbij ook de mogelijkheid om deze regeling, vooruitlopend op een regeling in de Mijnbouwwet, tot stand te brengen. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 5, ben ik echter nog in gesprek over de afhandeling van schade door steenkoolwinning.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13. Daarbij wil ik benadrukken dat nazorg over meer gaat dan de afhandeling van schade door mijnbouw.
Wat is uw reactie op de aanbeveling een adequaat uitgewerkt en transparant risicomanagementsysteem te hanteren waarin: heldere doelen zijn gesteld, concreet beschreven is wat veiligheid in de nazorgsituatie van steenkoolwinning is en waarin maatregelen uitgewerkt zijn die de doelen en beoogde veiligheid realiseren? Gaat u daarbij de genoemde technische verbeterpunten voor de regie gebruiken?
Dit is een goede aanbeveling. Tevens kan ik vermelden dat de ontwikkeling van een dergelijk systeem al gebeurt, zie ook het antwoord op vraag 1. Het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning heeft samen met de provincie Limburg gewerkt aan een risicosignaleringssysteem. Ik heb begrepen van de provincie dat er binnenkort een update zal verschijnen.
Daarnaast gaat een projectgroep aan de slag met de adviezen van SodM en de Mijnraad. Ook SodM zal deelnemen in deze projectgroep. Aan de hand van een aantal casussen wordt de problematiek en mogelijke oplossingen verder in kaart gebracht. De aanbeveling over regie is daar een onderdeel van. In april 2022 komt de projectgroep met een voorstel.18 Een nieuw kabinet zal vervolgens moeten bezien of en hoe dit wordt uitgewerkt in het huidige nazorgbeleid voor steenkoolwinning.
Wat vindt u van de aanbeveling van SodM om een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet op te nemen? Wilt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid systeemverantwoordelijk te worden, of bent u dat in uw ogen al? Hoe ziet u de adviezen die binnen deze aanbeveling beschreven worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zie ik aanleiding om de wijze waarop de zorgplicht thans is vormgegeven en wordt ingevuld tegen het licht te houden en te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen in alle fasen van mijnbouwactiviteiten (vooraf, tijdens en daarna) goed zijn geregeld. Tevens heb ik in mijn brief van 15 oktober 2021 aangegeven dat ik van mening ben dat alle betrokken partijen hierin een rol en verantwoordelijkheid hebben, zo ook de rijksoverheid. Tegelijkertijd is het noodzakelijk dat eerst de problematiek verder wordt onderzocht, voordat ik zinnige uitspraken kan doen over het opnemen van een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet of zoiets als systeemverantwoordelijkheid. Een projectgroep gaat ook met de zorgplicht aan de slag en zal in april 2022 met een voorstel komen, zie ook het antwoord op vraag 12. Een nieuw kabinet zal hier vervolgens een besluit over moeten nemen.
Wat is uw reactie op de opmerking van SodM dat huiseigenaren nog altijd niet weten waar ze hun recht kunnen halen? Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat mensen wel weten waar ze terecht kunnen?
Ik begrijp de opmerking van SodM en vind het vervelend dat deze vraag leeft bij huiseigenaren. Zoals hierboven aangegeven, ben ik samen met de provincie Limburg bezig om een onafhankelijk en een laagdrempelige schadeafhandeling te organiseren. Ik zet daarbij in op een duidelijke rol voor de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. Ik hoop dit in het komende jaar operationeel te hebben.
Gaat u de aanbeveling om «advisering aan omwonenden en het beschikbaar stellen van informatie over de voormalige mijnbouw en gevolgen voor woningen» opvolgen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Voor informatie over de voormalige steenkolenwinning en het zogenoemde pakket van maatregelen kunnen burgers op dit moment terecht bij hun gemeente. De gemeente geeft hun vraag voor beantwoording door aan het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning. De projectgroep voor nazorg zal in meer detail kijken naar deze aanbeveling.
Het varend ontgassen van kankerverwekkend gif. |
|
Sandra Beckerman |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het gedogen van varend ontgassen van giftige stoffen rondom Natura2000-gebieden en de bewoonde omgeving op het Marker-, en IJsselmeer?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, daarom zet Nederland zich al enige jaren in om zo snel mogelijk te komen tot een verbod2. Recent heb ik hierover een constructief overleg gehad met de gedeputeerden van de provincies Flevoland en Zeeland. We zijn het erover eens dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Omdat de inwerkingtreding van het verbod afhankelijk is van ratificatie van het CDNI-verdrag (Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart, ook wel genaamd Scheepsafvalstoffenverdrag. Zie ook het antwoord op vraag 3), hebben we afgesproken om samen met de provincies nog dit jaar met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe zij in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Deelt u de mening dat het niet uitvoeren van de motie Laçin, zorgt voor het onnodig lang uitstoten van het kankerverwekkende benzeen door schepen?2
Laat ik voorop stellen dat ook ik het verbod op varend ontgassen snel van kracht wil laten worden. In voornoemde motie werd de regering verzocht om per 1 juli 2020 een landelijk verbod op varend ontgassen in te voeren. Door middel van een Kamerbrief van 30 april 2020 heb ik de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie4. In de brief is aangegeven dat het Scheepsafvalstoffenverdrag, waarin het verbod is geregeld, bepaalt dat het verbod van kracht wordt zes maanden nadat de laatste verdragsstaat het verbod heeft opgenomen in de eigen nationale wetgeving. Nederland is gebonden aan de in dit verdrag opgenomen verplichtingen en kan daarom niet eigenstandig een nationaal verbod invoeren. Nederland heeft sinds de afgelopen jaren voortdurend druk gezet op de overige landen die nog moeten ratificeren om dit snel te doen.
Waarom kiest u ervoor om te wachten met handhaven van het ontgassingsverbod totdat andere lidstaten het Scheepsafvalstoffenverdrag hebben geratificeerd?
Op initiatief van Nederland gaat er een nationaal verbod op varend ontgassen komen op grond van internationale afspraken5, 6. Dit hebben we met andere landen afgesproken in het Scheepsafvalstoffenverdrag. Nederland is gebonden aan het verdragsrecht. Dit verdrag bepaalt dat het verbod van kracht wordt zes maanden nadat de laatste verdragsstaat het verbod heeft opgenomen in de eigen nationale wetgeving. Nederland is gebonden aan dit verdrag en kan daarom niet eigenstandig een nationaal verbod invoeren. Op dit moment biedt alleen de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (ADN) enkele regulerende veiligheidsvoorschriften: ontgassen is niet toegestaan in dichtbevolkte gebieden, in de buurt van bruggen en in sluizen en hun voorhavens. Voor een algeheel verbod op ontgassen biedt het ADN geen basis. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt zij handhavend op.
Ik kan u overigens melden dat ik recent een constructief overleg heb gehad met de gedeputeerden van de provincies Flevoland en Zeeland over deze kwestie. De conclusie van dat overleg was dat we allemaal liever vandaag dan morgen een landelijk verbod op varend ontgassen willen hebben, maar dat Nederland dit niet eigenstandig kan doen. In het CDNI-verdrag (Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart) is vastgelegd dat het verbod pas van kracht wordt als alle landen geratificeerd hebben. Dit constaterende heb ik samen de gedeputeerden afgesproken om nog dit jaar met de sector om tafel gaan om te bespreken hoe de sector in aanloop naar een verbod, alvast het ontgassen kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Kunt u duidelijk maken welke gevolgen er voor wie zijn wanneer u besluit het verbod op ontgassen nu toch snel in te voeren? Wiens belangen staan hier voorop? Wie is er volgens u bij gebaat om het verbod niet per direct te handhaven?
Vanuit het oogpunt van volksgezondheid en milieubescherming is het van belang dat er zo snel mogelijk een landelijk verbod komt. Een nationaal verbod gebaseerd op internationale afspraken is de enige mogelijkheid om dit te regelen. Wanneer het verbod nu wordt ingevoerd, zonder onderliggende ratificatie van alle verdragspartijen dan is het verbod niet rechtsgeldig en kan er vanzelfsprekend ook niet op worden gehandhaafd. Het gevolg is dat men kan blijven ontgassen conform de regels van het ADN. Een nationaal verbod in afwachting van het afgesproken internationale verbod biedt dan ook niet de gewenste oplossing, omdat overtredingen onbestraft blijven vanwege het ontbreken van een rechtsgrond. Daarom zet ik mij in voor een snelle ratificatie om te komen tot een nationaal verbod op ontgassen en in de tussentijd ga ik samen met de provincies met de sector om tafel zitten om te kijken of de sector, in aanloop naar het verbod, alvast het ontgassen kan verminderen door gebruik te maken van de succesvol geteste ontgassingsinstallaties en/of het meer uitvoeren van eenheids- en verenigbare transporten waardoor ontgassen niet nodig is. Ook zullen we met de deelnemers uit de taskforce Varend Ontgassen gaan verkennen hoe de financiering kan plaatsvinden, eventueel door een EU-subsidie aan te vragen.
Kunt u overzichtelijk weergeven welke provincies per wanneer een ontgassingsverbod hebben ingesteld?
De provincies Noord-Brabant (1 januari 2015), Zuid-Holland (1 januari 2015), Utrecht (1 maart 2017), Noord-Holland (1 maart 2017), Gelderland (6 juli 2017), Flevoland (3 mei 2018) en Zeeland (1 juli 2018) hebben een verbod op varend ontgassen ingesteld in hun provinciale milieuverordening.
Kunt u tevens aangeven op welke locaties de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de omgevingsdiensten momenteel toezien en handhaven op het verbod en kunt u daarbij tevens specificeren hoe vaak dit gebeurt?
Door de ILT wordt toezicht uitgeoefend op varend ontgassen op grond van de vigerende ADN regelgeving. Dit betreft vervoersregelgeving wat is gericht op het waarborgen van de externe veiligheid; de veiligheid van mensen die zich in de omgeving van de transportroutes bevinden. Daarmee kan de ILT verspreid over heel het land toezien op varend ontgassen. De ILT is hierbij wel afhankelijk van meldingen. De meeste meldingen ontvangt de ILT vanuit de omgevingsdiensten. Ontvangen meldingen zijn echter ook vaak afkomstig van eNoses (snuffelpalen) die met name langs de doorgaande vaarwegen tussen Amsterdam en Rotterdam staan opgesteld (o.a. Noordzeekanaal, Het IJ, Amsterdam-Rijnkanaal, Lek, Boven- en Beneden-Merwede, Waal, Noord, Oude Maas, Hollandsch-Diep). Soms komen er ook burgermeldingen binnen bij de omgevingsdiensten. Deze worden, indien gelieerd aan mogelijk ontgassende binnenvaart tankschepen, kenbaar gemaakt bij de ILT. Daarnaast voert de ILT jaarlijks enkele grotere handhavingsacties uit (zie antwoord vraag 10).
Hoe kan het dat de kaart met gedoogroutes van uw ministerie en de ILT niet bekend was bij de provincie Flevoland?3
De term gedoogroutes is niet correct. In het AO Maritiem van 5 juni 2019 is toegezegd om aan te geven voor welke gebieden het ontgassingsverbod geldt. Dit was nodig na de toevoeging van het begrip dichtbevolkt gebied aan het ADN Mijn voorganger heeft de Kamer hierover op 21 augustus 2019 geïnformeerd8. In bijlage 1 bij deze brief is een door de ILT opgestelde analyse gegeven van het in het ADN gebruikte begrip dichtbevolkt (zie ook de beantwoording van vraag 9). Op basis hiervan heeft de ILT invulling gegeven aan het begrip dichtbevolkt gebied. Op basis van deze bevindingen is een kaart gemaakt waarop in groen is aangegeven waar ontgassen naar de atmosfeer mogelijk is omdat de bevolkingsdichtheid daar laag is en daar voldaan kan worden aan de andere eisen die het ADN stelt.
De kaart is onderwerp van gesprek geweest in de taskforce Varend Ontgassen en is na verzending aan de Tweede Kamer besproken in een vergadering van de taskforce op 3 oktober 2019. De taskforce is in 2018 opgericht door het ministerie en de provincies. De provincies zijn in de taskforce vertegenwoordigd via IPO. De kaart en bijbehorende analyse zijn vanuit de taskforce voorafgaand aan deze vergadering aan de IPO, waaronder de provincie Flevoland. De kaart zoals die nu op de site van de ILT staat zijn gebruikt bij toezicht en handhaving bij de verschillende toezichtsacties die de ILT in de afgelopen jaren in samenwerking met Rijkswaterstaat en tal van omgevingsdiensten heeft uitgevoerd. Daarnaast heeft de ILT in april 2020 alle omgevingsdiensten aangeschreven om het thema varend ontgassen onder de aandacht te brengen.
Hoe kan het dat regionale verboden, van Flevoland en Zeeland, gesaboteerd worden met deze kaart?
Ik heb begrip voor het feit dat deze provincies door middel van een provinciaal verbod het ontgassen in hun provincies willen verbieden. Echter is een dergelijk verbod niet geldig op Rijkswateren en kan het dan ook niet als zodanig door de ILT worden gehandhaafd. Op dit moment biedt alleen de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (ADN) enkele regulerende veiligheidsvoorschriften: ontgassen is niet toegestaan in dichtbevolkte gebieden, in de buurt van bruggen en in sluizen en hun voorhavens. Van een algeheel verbod op ontgassen biedt het ADN geen basis. Zolang het CDNI verbod nog niet in werking is getreden, regelt het ADN hoe een ontgassing binnen de kaders kan worden uitgevoerd. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert geregeld controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt zij handhavend op. De kaart is een uitwerking van deze Europese vervoersregelgeving die het ontgassen thans op nationaal niveau reguleert. De ILT heeft hiermee de bestaande routes waar varend ontgassen nu nog onder voorwaarden mogelijk is, inzichtelijk gemaakt aan de hand van deze kaart. Het is dus een visuele weergave van bestaande mogelijkheden voor schippers, ten behoeve van de handhaving van Europese regelgeving.
Op basis van welke criteria is gekozen voor deze trajecten met gedoogroutes?
Er zijn in Nederland geen gedoogroutes. Op dit moment is er nog geen nationaal verbod op grond van het CDNI-verdrag. Dat willen we snel veranderen. Nu mag in Nederland op de alle binnenwateren varend worden ontgast indien de schipper voldoet aan de voorwaarden gesteld in het ADN. Dat wil zeggen dat er niet ontgast mag worden in of bij sluizen (en hun voorhavens), bruggen en in dichtbevolkt gebied. Om inzicht te krijgen in de dichtbevolkte gebieden langs de vaarwegen in Nederland, gebruikt de ILT een combinatie tussen netwerken van hoofdvaarwegen (bron: Vaarwegen (lijn) Rijkswaterstaat, 2019) en een bestand met de bevolkingsdichtheid (bron: Vierkantstatistieken Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). Aan de kaart zijn bruggen, sluizen en kilometermarkeringen van Rijkswaterstaat toegevoegd zodat helder is op welke trajecten ontgassen wettelijk mogelijk is.
Hoeveel handhavingsacties heeft de ILT in 2020 en 2021 verricht met betrekking tot het ontgassen van gevaarlijke stoffen door schepen?
In 2020 was de intentie de inzet voort te zetten en vooral te concentreren op vergroting van de samenwerking met omgevingsdiensten en Rijkswaterstaat gericht op informatie-uitwisseling en een andere inzet van de drones. De COVID-19 pandemie bemoeilijkte die oorspronkelijke opzet van gecombineerde acties. Ondanks de lockdowns zijn drones ingezet voor het in beeld krijgen van mogelijke ontduikingen van varend ontgassen door in het water te ontgassen en zijn fysieke zichtinspecties uitgevoerd. Daar waar de coronamaatregelen versoepelden zijn gecombineerde acties inspecteurs/drones gehouden. Aan intensivering van de samenwerking met de toezichtpartners is via videoconferencing volop aandacht besteed ter voorbereiding op fysieke acties, evenals aan de uitwisseling van de (digitale) gegevens.
Daarnaast is aandacht geschonken aan handhavingscommunicatie en communicatie met burgers naar aanleiding van ontgassingsklachten. Zo heeft de ILT op haar website en via sociale media geïnformeerd over toezichtsacties waarbij handhavend is opgetreden en zijn meerdere journalisten aanwezig geweest bij toezichtsacties. Verder zijn beschikbare data van de samenwerkingspartners verder door de ILT geanalyseerd om een duidelijker beeld te krijgen van de effectiviteit van onder meer de e-nosenetwerken en de koppeling van gegevens. Gebleken is dat burgermeldingen in de meeste gevallen niet hebben geleid tot waargenomen overtredingen, terwijl er bij signalen van e-noses er tot op heden altijd sprake was van het ontgassen van verboden gassen en dampen.
In 2021 zijn verspreid over meerdere dagen in de maanden, maart, mei, juli en september acties uitgevoerd. In november staat nog een aantal actiedagen gepland. Ook in 2021 heeft de ILT bestuurlijk opgetreden.Door de ILT zijn in 2021 (tot nu toe) 24 incidenten/meldingen behandeld inzake varend ontgassen door tankschepen.
Hoe heeft u de handhaving van het verbod bestuurlijk georganiseerd en deelt u de mening dat hiervoor één instantie verantwoordelijk zou moeten zijn om versnipperd toezicht te voorkomen?
Vanuit de wetgeving is geregeld welke organisaties vanuit hun eigen expertise toezicht houden op de naleving van het verbod. De ILT staat met name aan de lat voor de handhaving. Door de aanwezigheid van Rijkswaterstaat op de binnenwateren, fungeert Rijkswaterstaat als de oren en ogen van de ILT en geeft mogelijke signalen door. De provincies moeten erop toezien dat de ontgassingsinstallaties voldoen aan de voorwaarden die het Scheepsafvalstoffenverdrag hieraan stelt. Op alle binnenwateren geldt momenteel alleen een algemeen ontgassingsverbod voor benzine (UN1203). Daar wordt op gehandhaafd door RWS, ILT, havendiensten en politie. De landelijke handhaving op de huidige en toekomstige regelgeving op het gebied van ontgassen is voldoende op orde.
Klopt het dat er in Nederland nog steeds maar één ontgassingsinstallatie in Moerdijk is?
Naast de ontgassingsinstallatie in Moerdijk is er ook een ontgassingsinstallatie in Rotterdam waar schepen die klant zijn van deze terminal kunnen worden ontgast. Met de taskforce wordt hard gewerkt aan het realiseren van de benodigde ontgassingsinstallaties door proeven uit te voeren met mobiele ontgassingsinstallaties, het ontwikkelen van een vergunningenkader voor ontgassingen op openbare kades en het aanvragen van financieringsmogelijkheden. Het is aan de sector, als gebruiker, om te bepalen of er voldoende ontgassingsinstallaties zijn. Er zijn op dit moment vijf installaties getest, verspreid over de door de sector gewenste locaties zoals Rotterdam, Amsterdam en Zeeland. De installaties zijn getest met een aantal stoffen die straks onder het verbod vallen, zoals nafta en ethanol. Deze installaties kunnen op dit moment worden vergund om te ontgassen voor deze stoffen als daarvoor een aanvraag wordt ingediend.
De komende periode worden er nog meer proeven met deze installaties uitgevoerd met andere stoffen. De meest snelle manier om te worden vergund is wanneer deze installaties hun activiteiten gaan aanbieden bij bestaande (overslag)bedrijven die hiervoor een uitbreiding van de huidige vergunning kunnen aanvragen. Voor ontgassen op openbare kades moet nu nog individueel ontheffing worden verleend. In de taskforce wordt gewerkt aan een specifiek vergunningenkader voor de situatie waarbij op een openbare kade met behulp van een mobiele installatie wordt ontgast. Of dit voldoende is bij het van kracht worden van een verbod moet blijken. Naast het gebruik maken van een ontgassingsinstallatie kan de sector er immers ook voor kiezen om vaker dezelfde of verenigbare lading te vervoeren. Dan hoeft er niet te worden ontgast en kan men de kosten van een ontgassing besparen.
Omdat er nog geen verplichting bestaat om de ladingdampen af te geven, is er weinig animo om reeds gebruik te maken van deze installaties. Ik heb daarom met de gedeputeerden van Flevoland en Zeeland afgesproken om met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe de sector in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce Varend Ontgassen of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Hoeveel tests zijn er inmiddels gedaan met ontgassingsfaciliteiten? Hoeveel van deze installaties zijn er inmiddels vergund en worden deze openbaar toegankelijk voor schippers?4
Inmiddels zijn er negen proeven uitgevoerd met vijf ontgassingsinstallaties waarbij een aantal stoffen zijn ontgast die straks onder het verbod vallen. Uit de reeks proefnemingen is gebleken dat de deelnemende installaties kunnen worden vergund. De installaties kunnen dan in opdracht van de verladers ontgassingen uitvoeren. Het komende jaar zullen de installaties nog verder worden getest met het oog op andere stoffen en het mogelijk inkorten van de ontgassingsduur. Doordat het nog niet verplicht is om de ladingdampen af te geven is er weinig animo om reeds van deze installaties gebruik te maken. Samen met de provincies Flevoland en Zeeland ga ik in gesprek met de sector om te bezien of men alvast van deze installaties gebruik kan maken.
Hoe staat het verder met de ontwikkeling van (mobiele) ontgassingsinstallaties en wat onderneemt u daarnaast om schippers te helpen om de afvalgassen op een schone en veilige manier te lozen?
Met de taskforce wordt hard gewerkt aan het realiseren van de benodigde ontgassingsinstallaties door proeven uit te voeren met mobiele ontgassingsinstallaties, het ontwikkelen van een vergunningenkader voor ontgassingen op openbare kades en het aanvragen van financieringsmogelijkheden, eventueel door een EU-subsidie aan te vragen. Het komende jaar zullen de installaties nog verder worden getest met het oog op andere stoffen en het mogelijk inkorten van de ontgassingsduur. Om de ontwikkeling van mobiele installaties een duw in de rug te geven zal ik samen met de gedeputeerden van Flevoland en Zeeland in gesprek gaan met de sector om te bezien of men, in aanloop naar een landelijk verbod, alvast gebruik kan maken van deze installaties zodat de ontgassingen naar de open lucht kunnen worden verminderd.
Bent u bereid om het water rondom de gedoogde lozingstrajecten te onderzoeken op de aanwezigheid van concentraties Zeer Zorgwekkende Stoffen?
Een dergelijk onderzoek heeft geen meerwaarde gelet op het feit dat het bekend is dat varend ontgassen belastend is voor mens en milieu. Vandaar dat Nederland zich hard heeft gemaakt voor een internationaal verbod.
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van professor Geerlings die voorstelt om de opdrachtgevende eigenaren van de schadelijke scheepsladingen te laten zorgen voor de financiering van veilige verwerking van de afvalgassen?
Die gedachte is reeds verwerkt in het internationale Scheepsafvalstoffenverdrag, waar het verbod op varend ontgassen onderdeel van uitmaakt. Dit verdrag is gestoeld op het principe van «de vervuiler betaalt». In het verbod is dan ook een verplichting opgenomen die bepaalt dat de verladers, die de vervoersopdracht van deze stoffen verlenen, de kosten moeten dragen van de ontgassing. Hiermee is geregeld dat deze kosten niet worden afgewenteld op de schippers die de stoffen slechts vervoeren.
Het bericht dat vergelijkbare bevingsschades ongelijk beoordeeld worden. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het onderzoek van het IMG waaruit blijkt dat vergelijkbare schades ongelijk beoordeeld worden?1
Ja.
Bent u het met de heer Kortmann eens dat deze verschillen onaanvaardbaar groot zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beoordeling van schade is mensenwerk en wordt uitgevoerd door vier verschillende onafhankelijke, deskundige bureaus. Enige mate van verschil in de beoordeling is daarbij onvermijdelijk. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de gecontracteerde bureaus. Wel ben ik het met de heer Kortmann, voorzitter van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, eens dat deze verschillen niet onverklaarbaar groot moeten zijn.
Ook de bureaus zelf erkennen het belang van een meer eenduidige beoordeling en overleggen daarom wekelijks met het IMG om de beoordeling van schade zo uniform mogelijk te laten zijn Adviesrapporten waar sprake is van sterke afwijkingen worden uitgebreid besproken. Ook heeft het vernieuwde beoordelingskader voor het beoordelen van fysieke schade mede als doel de eenduidigheid van de adviezen van de expertisebureaus te vergroten. Zo zijn er op aangeven van de bureaus en met inbreng van juridische expertise meer verfijnde handvatten toegevoegd aan het beoordelingskader. In combinatie met nauwgezette monitoring door het IMG moet dit leiden tot meer eenduidige adviezen.
Wat is uw reactie op het feit dat er niet alleen verschil zit tussen verschillende bureaus, maar dat er zelfs verschil zit tussen de beoordelingen van één schade binnen één rapport? Wat zegt dit volgens u over de deskundigheid?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Verschillen zijn helaas niet uit te sluiten. Deze verschillen mogen echter niet onverklaarbaar groot zijn. Het IMG en de betrokken bureaus zijn zich bewust van het belang van eenduidige oordeelsvorming en werken er hard aan om onverklaarbare verschillen tegen te gaan.
Welke aanleiding was er in 2017 om de Wet Bewijsvermoeden Groningen in te voeren?
De aardbevingen in Groningen veroorzaken schade die vaak gelijksoortig is. In de periode van augustus 2012 tot eind 2015 (vóór de inwerkingtreding van de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen) zijn er circa 59.000 schademeldingen gedaan, waarvan in ongeveer 92% van de gevallen door de exploitant een voorstel voor schadeherstel werd gedaan. Aangezien de fysieke schade in Groningen in het merendeel van de gevallen ook daadwerkelijk het gevolg bleek te zijn van bodembeweging door gaswinning, werd vermoed dat ook de overige gevallen, die naar hun aard schade als gevolg van bodembeweging zouden kunnen zijn, aan bodembeweging door gaswinning konden worden toegeschreven. Gelet hierop, en op de wens van de Tweede Kamer om voor het aardbevingsgebied in Groningen benadeelden te hulp te komen bij hun bewijsvoering, is in artikel 6 177a BW een wettelijk bewijsvermoeden opgenomen voor schade die naar haar aard redelijkerwijs door het winnen van gas uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg veroorzaakt zou kunnen zijn2.
Klopt het dat deze wet is gebaseerd op het idee dat het (wetenschappelijk) onmogelijk is om vast te stellen of schade mijnbouwgerelateerd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In de context van het grote aantal schademeldingen in Groningen en in de gevallen waarin niet eenduidig is aan te tonen dat bodembeweging door gaswinning de schadeoorzaak is, maar dat ook niet is uit te sluiten, biedt het wettelijk bewijsvermoeden uitkomst. De bewoner wordt ontlast in de bewijsvoering ten aanzien van het causaal verband tussen de schade en de mijnbouwactiviteit. In de praktijk van de schadeafhandeling wordt bij twijfel daarover in het voordeel van de gedupeerde besloten. Dat neemt niet weg dat er ook situaties bestaan waarin er geen twijfel bestaat dat schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
Klopt het dat redenen als de groei van de stapel claims, onvrede bij Groningers, verlies van vertrouwen in de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en de falende overheid, de rol van de NAM, maar ook de gang naar de burgerlijke rechter, die als onevenredig bezwarend werden ervaren in verband met aspecten als de advocaat, de kosten, de risico’s en de tegenpartij, ten grondslag liggen aan het ontstaan van de Wet Bewijsvermoeden Groningen, zoals Peter van Buuren presenteerde op het derde gaswinningscongres in 2019?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Wat is er sindsdien veranderd?
Na de introductie van het bewijsvermoeden is de schadeafhandeling in Groningen volledig op afstand geplaatst van de NAM. Daarmee is de schadeafhandeling in publieke handen gekomen om de burger te ontlasten bij de procesvoering tegen de NAM en om op onafhankelijke wijze sneller en ruimhartiger de schades af te wikkelen. In Groningen zijn er sinds begin 2018 inmiddels circa 100.000 schademeldingen voor fysieke schade door het IMG en diens voorloper (de TCMG) afgehandeld. Het IMG heeft inmiddels ruim € 734 miljoen uitgekeerd aan vergoedingen voor fysieke schade.
Kunt u aangeven waaruit blijkt dat de stapel claims kleiner is geworden en alle Groningers tevreden zijn?
Het IMG publiceert wekelijks gegevens over het aantal afgehandelde dossiers, en de tevredenheid van bewoners, op een online dashboard op zijn website. Sinds de oprichting van het IMG heeft het in twee jaar tijd circa 100.000 meldingen van fysieke schade afgehandeld en circa 100.000 aanvragen voor waardedaling beoordeeld. In de zeven jaar daarvoor keerde de NAM circa 80.000 keer een vergoeding voor fysieke schade uit en circa 6.000 keer een vergoeding voor waardedaling. Het aantal afgehandelde meldingen is dus fors gegroeid sinds het in publieke handen nemen van de schadeafhandeling en het gemiddelde schadebedrag is gestegen. Ook is het aantal schademeldingen fors gestegen en wordt door het IMG steeds vaker besloten over complexe dossiers waar de schadebedragen gemiddeld hoger liggen. Het IMG streeft ernaar fysieke schademeldingen binnen een half jaar af te handelen. Op dit moment lukt dit nog niet voor alle meldingen. De gemiddelde doorlooptijd voor nieuwe dossiers is nu 210 dagen. De verwachting is dat de gemiddelde doorlooptijd met de introductie van de keuze voor een vaste vergoeding weer wordt verkort.
De tevredenheid over de schadeafhandeling door het IMG is over het algemeen hoog. In 2020 werd de afhandeling van meldingen voor fysieke schade en waardedaling door bewoners gemiddeld met een 7,9 beoordeeld. In de afgelopen maanden heeft het IMG in afwachting van de nieuwe werkwijze een groot aantal meldingen van fysieke schade on hold gezet, om mensen de kans te geven een beroep te doen op de vaste vergoeding. Een gevolg hiervan is dat de gemiddelde doorlooptijd van schademeldingen is gestegen. Daarnaast is het maandelijks gemiddelde tevredenheidscijfer gedaald naar een 6,5 in oktober 2021. Ik hoop dat na de start van de nieuwe werkwijze op 1 november 2021 voor nieuwe schademeldingen, en op 8 december voor eerder ontvangen meldingen, de gemiddelde doorlooptijd afneemt en de tevredenheid weer toeneemt. Ik zal dit blijven monitoren.
Waaruit blijkt dat het vertrouwen is hersteld?
Het herstel van vertrouwen is een zaak van de lange adem. Het vertrouwen in de overheid heeft, zoals de Nationale ombudsman stelt in zijn recente rapport «Verscheurd Vertrouwen», een flinke deuk opgelopen. Bewoners hebben te lang het gevoel gehad niet gehoord te worden, en vervolgens te lang in onzekerheid verkeerd. Met het afbouwen van de gaswinning en het in publieke handen brengen van zowel de schadeafhandeling als de versterking zijn belangrijke stappen gezet die op termijn kunnen bijdragen aan herstel van vertrouwen. Het kabinet is zich bewust van de opgave die hier nog resteert en zal zich blijven inzetten om alles te doen wat nodig is voor Groningen.
Is het uw prioriteit om gedupeerden schadeloos stellen of om per schade vast te stellen of deze mijnbouwgerelateerd is?
Mijn prioriteit is om ervoor te zorgen dat alle schade veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg vergoed wordt. Het IMG past daarbij het bewijsvermoeden toe en beoordeelt of schade redelijkerwijs kan zijn veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg. Indien dit het geval is, wordt aangenomen dat de schadeoorzaak inderdaad gelegen is in de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg. Er wordt dus niet voor elke schademelding apart een causaal verband aangetoond. Het IMG vergoedt schade op grond van de Tijdelijke wet Groningen. Met deze wet beoogt het kabinet een rechtvaardige, ruimhartige en onafhankelijke schadeafhandeling te garanderen binnen de kaders van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht, waarbij er oog is voor de menselijke maat. Het IMG is als zelfstandig bestuursorgaan bevoegd om alle vormen van schade, waaronder fysieke schade, schade door waardedaling en immateriële schade, af te handelen.
Heeft het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) dezelfde prioriteit als genoemd in vraag tien? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het IMG streeft ernaar om aanvragers zo veel mogelijk te ontzorgen, door middel van het bieden van laagdrempelige procedures met voldoende waarborgen voor zorgvuldigheid en ruimhartigheid.
Bent u van mening dat de deskundigen van IMG het bewijsvermoeden juist toepassen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het IMG is onafhankelijk en bepaalt zelf binnen het wettelijk kader de werkwijze voor de afhandeling van schade. Het wettelijk bewijsvermoeden is onderdeel van dit wettelijk kader. Aan een aantal onderdelen van het bewijsvermoeden moet in de praktijk invulling gegeven worden. De invulling hiervan is aan het IMG. Dit is wettelijk zo geregeld. Het is daarom niet aan mij om hier een oordeel over te vellen. Ik heb ook geen reden om aan te nemen dat het IMG hier niet zorgvuldig mee omgaat. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of het IMG het bewijsvermoeden op de juiste manier toepast.
Zou het op juiste manier toepassen van het bewijsvermoeden, zeker binnen het aangewezen gebied, deskundigen overbodig kunnen maken?
Nee. Het IMG past het bewijsvermoeden toe en is onafhankelijk in het bepalen van haar werkwijze in dezen. De inzet van deskundigen is onderdeel van deze werkwijze, onder andere om de omvang van de schade vast te stellen. Sinds 1 november hanteert het IMG een nieuwe werkwijze waarbij voor kleinere schades gedupeerden kunnen kiezen voor een vaste vergoeding van € 5.000 in plaats van een opname-op-maat door een deskundige.
Herkent u zich in het beeld dat gedupeerden, met het toepassen van het nieuwe beoordelingsschema mijnbouwschade, weer moeten bewijzen dat hun schade door de mijnbouwactiviteiten komt en dat we dus terug bij af zijn?3
Nee. Het nieuwe beoordelingskader doet geen afbreuk van het wettelijk bewijsvermoeden en is juist bedoeld om het bewijsvermoeden op een meer eenduidige wijze toe te passen. Het doel van het nieuwe beoordelingskader is namelijk om onverklaarbare verschillen in beoordelingen – met name aan de randen van het effectgebied – tegen te gaan.
Deelt u de mening dat de criteria binnen dit beoordelingsschema mijnbouwschade, die het IMG sinds 1 juli 2021 hanteert en gebaseerd zijn op gegevens van de NAM, zoals bijvoorbeeld de trillingssterktes, geen bijdrage levert aan een ruimhartige schadevergoeding?
Nee. De trillingssterktes van aardbevingen worden door het KNMI gemeten. Andere gegevens die het IMG gebruikt in zijn beoordelingsschema zijn evenmin van NAM afkomstig.
Bent u tevens van mening dat de invloed die de NAM hier dus nog steeds heeft zeer slecht is voor het herstel van vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NAM heeft geen invloed op de werkwijze van het IMG. Het IMG gaat over zijn eigen werkwijze.
Kunt u inzichtelijk maken hoe dit nieuwe beoordelingsschema bijdraagt aan beter, ruimhartig schadeherstel en minder uitvoeringskosten?
Het IMG hanteert sinds in mei 2021 een vernieuwd beoordelingskader voor het beoordelen van fysieke schade. De reden hiervoor was dat het IMG vaststelde dat er soms grote verschillen voorkwamen in de beoordelingen van de verschillende expertisebureaus. Deze verschillen lieten zich niet verklaren doordat een bureau gemiddeld veel grotere of kleinere panden beoordeelde of bijvoorbeeld vaker in de kern of de rand van het effectgebied van bevingen actief was. Hoewel individuele beoordelingen mensenwerk zijn en verschillen onvermijdelijk, was het IMG van mening dat de verschillen onwenselijk groot waren. Omdat de bureaus pas kort werken met het nieuwe kader, is het nog te vroeg om vast te stellen in hoeverre het nieuwe beoordelingskader bijdraagt aan kleinere verschillen tussen beoordelingen. Het nieuwe beoordelingskader had niet tot doel de uitvoeringskosten te verlagen, maar was gericht op het vergroten van de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de expertbeoordelingen.
De nieuwe werkwijze waarbij gedupeerden sinds 1 november kunnen kiezen voor een vaste vergoeding van € 5.000 in plaats van een opname-op-maat door een deskundige, kan wél leiden tot een snellere schade-afhandeling en minder uitvoeringskosten. Dit staat echter los van het nieuwe beoordelingskader.
Klopt het dat de informatie op de website van IMG, bijvoorbeeld over de mate van onafhankelijkheid van deskundigen, de afgelopen jaren regelmatig aangepast is? Zo ja, is de oude informatie nog beschikbaar zodat er goed gekeken kan worden wat er is aangepast? Zo nee, hoe verhoudt dit tussentijds oncontroleerbaar wijzigen van de inhoud van webpagina’s door IMG zich tot de uitgangspunten van het Rijksbrede programma Informatie Open op Orde, in het bijzonder tot de Rijksbreed gestelde prioriteit van toegankelijkheid van informatie door middel van archivering van websites?
Het IMG communiceert open en transparant en houdt daardoor zijn website zo goed mogelijk actueel. Op een centrale plek op haar website houdt het IMG een lijst bij van alle documentatie die ziet op het werkveld van het IMG. Deze documentatie is te vinden onder het kopje «documenten» en beslaat alle relevante documenten en adviezen sinds de oprichting van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade, de voorloper van het IMG.5 Oude documentatie en nieuwsberichten zijn dus nog beschikbaar via de huidige website. Dit geldt ook voor de eisen die zijn gesteld aan de onafhankelijkheid van deskundigen tijdens de aanbestedingsprocedure in 2018. Ook de documenten behorend bij de recent gestarte aanbesteding voor deskundigenbureaus per 2022 zijn hier te vinden. Het IMG werkt daarnaast ook aan verbetering van de toegankelijkheid van informatie door middel van archivering van de website.
Wilt u uw reactie geven op de voorbeelden uit het bericht «Gedupeerden zien twijfels bevestigd: «Van de acht identieke woningen kreeg ik als enige niets»»?4
Ik begrijp goed dat de situaties die in de publicatie van RTV Noord worden beschreven voor de betreffende bewoners moeilijk te begrijpen en te accepteren zijn. Het IMG erkent de onwenselijkheid van deze situatie en werkt met de betrokken bureaus aan het tegengaan van onverklaarbare verschillen. Bewoners hebben het recht op een contra-expertise wanneer zij het niet eens zijn met het oordeel van de schade-expert en kunnen bezwaar aantekenen tegen een besluit van het IMG.
Gaat u gedupeerden die onvoldoende of niet gecompenseerd worden voor hun schade alsnog compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Het beoordelen van schade en toekennen van schadevergoedingen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg is als wettelijke taak belegd bij het IMG. Het IMG heeft als opdracht om in onafhankelijkheid rechtvaardig, ruimhartig en voortvarend alle mijnbouwschade als gevolg van de gaswinning uit het Gronigenveld of de gasopslag Norg af te handelen. Het IMG is van mening dat het met de huidige werkwijzen alle schade vergoedt waar gedupeerden volgens het geldende aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht recht op hebben. Ik heb geen reden om hieraan te twijfelen.
Hoeveel van de 6199 schades die voor 31 maart 2017 zijn gemeld, de zogenaamde «oude NAM-schades», zijn nog steeds niet volledig afgerond? Bij hoeveel van deze «oude NAM-schades» is het aanbod van de NAM door de schademelder geaccepteerd en volledig en zonder voorwaarden door de NAM uitgevoerd?
Uw Kamer is in september 2020 geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, kenmerk 2020Z15483) over de stand van zaken van de afhandeling van de zogenaamde oude schadegevallen. Op 28 augustus 2020 meldde NAM dat de reguliere schadeafhandeling is afgerond. Voor enkele afgehandelde schades kunnen bewoners zich nog melden bij NAM voor de betaling van een factuur, bijvoorbeeld voor het verzilveren van een voucher of gemaakte bijkomende kosten conform daarover gemaakte afspraken of een uitspraak van de arbiter. In twee zaken wordt op wens van de bewoner het schadeherstel gekoppeld aan bouwkundig versterken. Er is nog één complexe situatie waar NAM met bewoners tracht om tot een totaaloplossing te komen. Voor schademelders bij wie er geen overeenstemming is bereikt, of die het niet eens zijn met de uitspraak van de arbiter bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Herkent u de zinsnede «Gezinnen moesten vechten tegen een veel machtiger overheid. Een oneerlijke strijd, waar rechtspraak niet altijd de bescherming bood die deze ouders wel verdienden», op rechtspraak.nl, bij de presentatie van het rapport «Recht vinden bij de rechtbank» in het Groningendossier?5
Het rapport «Recht vinden bij de rechtbank» en de conclusies zijn mij bekend. Ook de Nationale ombudsman onderstreept in zijn rapport «Verscheurd Vertrouwen» dat de rechtspositie van bewoners aandacht verdient. U ontvangt op korte termijn van de Minister van BZK en mij een schriftelijke reactie op het rapport van de Ombudsman, waarin wij ook op het aspect van rechtsbescherming in zullen gaan.
Bent u het met de conclusie eens dat onrecht in de toekomst voorkomen moet worden in vergelijkbare zaken en dat de rechtsbescherming van het individu belangrijker is dan het waarborgen van rechtseenheid en rechtszekerheid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 22. Vooruitlopend daarop wil ik wel al vast opmerken dat ook rechtseenheid en rechtszekerheid waarborgen zijn in een rechtsstaat en bij kunnen dragen aan rechtsbescherming. Daaraan is wederkerig dat de individuele burger beschermd moet worden indien een rigide uitleg van rechtseenheid en rechtszekerheid een inbreuk op zijn of haar bestaanszekerheid met zich brengt.
Wat gaat u doen met deze aanbeveling «om gefinancierde rechtsbijstand in de bezwaar- en beroepsfase over toeslagenzaken en andere kwesties die bestaanszekerheid betreffen, goed toegankelijk en betaalbaar te maken en te houden» uit dit rapport?6
In het wetsvoorstel Versterking Groningen, dat momenteel bij de Eerste Kamer ligt, is een artikel opgenomen betreffende juridische, bouwkundige en financiële bijstand voor eigenaren in alle fasen van het schade- en versterkingstraject. Dit artikel is bij amendement in het wetsvoorstel opgenomen (Kamerstuk 35 603, nr. 38). Bij brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 35 603, nr. 81) is door de Minister van BZK en mij aangekondigd dat een novelle in procedure wordt gebracht om onder meer dit onderdeel te wijzigen. Bij de wijziging is het uitgangspunt om de intentie van het amendement in stand te laten en het amendement uitvoerbaar te maken en aan te laten sluiten bij hetgeen al in de praktijk gebeurt. Uw Kamer ontvangt binnenkort deze novelle waarmee bewoners die te maken hebben met schade of versterking kosteloos gebruik kunnen maken van bouwkundige, financiële en juridische bijstand. Hiermee wordt de aanbeveling uit het aangehaalde rapport uitgevoerd.
Klopt het dat gedupeerden van de gaswinning in Groningen pas bijkomende kosten krijgen vergoed nadat er is vastgesteld dat er recht op schadevergoeding voor mijnbouwschade bestaat?
Ja. Bijkomende kosten worden vergoed wanneer het IMG een vergoeding heeft toegekend voor mijnbouwschade. Zo kent het IMG de aanvrager bij de afhandeling van fysieke schade ambtshalve (automatisch) een vergoeding toe voor het thuisblijven bij de schadeopname en de overlast van de procedure.
Voor overige bijkomende kosten, zoals schoonmaakkosten bij herstelwerkzaamheden en onder voorwaarden ook advieskosten, moeten bewoners zelf een aanvraag doen. Dit kan zowel tijdens de procedure als nadat een besluit tot schadevergoeding is ontvangen.
Bestaat de kans dat de gemaakte kosten achteraf ten laste komen van de schademelder?
Ja. Het schadetraject is echter zodanig ingericht dat de bewoners dit in principe zonder kosten kunnen doorlopen. Zo wijst het IMG aan iedere eigenaar een zaakbegeleider toe. Daarnaast kunnen eigenaren hulp krijgen, zowel in de lokale steunpunten als online en telefonisch, bijvoorbeeld bij het invullen van het schadeformulier of het opstellen van een zienswijze. Ook is kosteloos hulp beschikbaar via het Steunpunt Mijnbouwschade Stut en Steun.
Wanneer een aanvrager ervoor kiest om, naast de beschikbare deskundigen in het proces zelf (aanvullend) advies in te schakelen, komen deze kosten in beginsel voor rekening van de aanvrager. Het IMG kan niet op voorhand zeggen of deze advieskosten worden vergoed. Daarvoor is een beoordeling van het advies en de gemaakte kosten noodzakelijk. Het IMG geeft op de website aan dat mochten bewoners dit overwegen zijn contact op moeten nemen met IMG omdat de kans bestaat dat deze kosten niet vergoed worden.
Worden alle gemaakte kosten, zoals advieskosten, juridische kosten en kosten van contra-expertise, pas achteraf ten laste gelegd aan schademelder, dus pas nadat recht op schadevergoeding is vastgesteld?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 25 en 26.
Begrijpt u dat het gebrek aan overzicht van mogelijke secundaire kosten voor veel gedupeerden een reden is om af te zien de procedure en dus geen rechtvaardige compensatie van de schade krijgen? Wilt u hier uw visie op geven?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de werkwijze van het IMG en de onafhankelijke beoordelingen van schade-experts een rechtvaardige compensatie van gedupeerden in de weg staan. Wanneer gedupeerden zich toch niet kunnen vinden in het oordeel van de schade-expert, hebben zij het recht om gehoord te worden en om bezwaar aan te tekenen. Het IMG wijst ambtshalve of op verzoek van de bewoner bovendien een deskundige aan, die de aanvrager kan bijstaan in een eventuele bezwaarprocedure. Bewoners die er zelf niet uitkomen, of vragen hebben, kunnen verder voor gratis advies en ondersteuning terecht bij het Steunpunt Mijnbouwschade Stut en Steun.
Tevens verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 24 inzake gefinancierde rechtsbijstand.
Bent u, op basis van bovenstaande vragen over rechtszekerheid, alsnog bereid om het door de Kamer aangenomen amendement-Beckerman onverminderd op te nemen in de wet?7
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 24.
Welke gevolgen heeft het niet meer gebruiken of het ontmantelen van de meetnetwerken die het causale verband tussen bevingen en schade hadden kunnen vaststellen, volgens u voor de schadeafhandeling?8
Het IMG heeft zijn werkwijze vastgesteld binnen de wettelijke kaders en op basis van wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen bodembeweging door mijnbouw en schade aan gebouwen. Inherent aan wetenschappelijk onderzoek is dat kritisch gekeken wordt welke onderzoeksmethoden het meest passend zijn om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Op het moment dat bleek dat het sensorennetwerk van NAM geen nieuwe inzichten meer opleverde en experts aangaven dat een dergelijk netwerk geen technische meerwaarde biedt, is dat netwerk niet voortgezet. Voor verder onderzoek worden nu andere metingen en methoden ingezet. De Kamer is over het sensorennetwerk op 16 maart 2020 geïnformeerd (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 737). Het in die brief aangekondigde overleg met het KNMI heeft vorig jaar plaatsgevonden, maar heeft voor mij geen aanknopingspunten opgeleverd voor nieuwe initiatieven met burgerparticipatie bij schademonitoring.
Kent u de publicatie «Verscheurd Vertrouwen» van de Nationale ombudsman van 25 oktober 2021?9
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Ombudsman dat er een speciaal bewindspersoon zou moeten komen voor Groningen, «die zegt: nu is het afgelopen en hakken we de knopen door. Geen nieuwe onderzoeken meer, geen nieuwe procedures of weer nieuwe spelregels. Een crisisorganisatie met doorzettingsmacht.»?
Ik stuur u vóór het wetgevingsoverleg over Groningen/Mijnbouw op 29 november a.s. samen met de Minister van BZK een aparte brief met een inhoudelijke reactie op het rapport van de Ombudsman.
Wat is uw reactie op de opmerking van de Ombudsman dat hij dezelfde aanbevelingen doet als vier jaar geleden, omdat die helaas nog steeds gelden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32.
Bent u bereid, nu de situatie in Groningen wederom een «nationale crisis» wordt genoemd door de Ombudsman, nogmaals te kijken naar hoe eventueel een crisisaanpak ingericht kan worden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32.
Het bericht PUR-cowboys hebben vrij spel |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht PUR-cowboys hebben vrij spel?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ken het artikel.
Volgens het advies van de Gezondheidsraad is bij een juiste toepassing van gespoten PUR-schuim de blootstelling aan gevaarlijke stoffen zeer laag. De Gezondheidsraad acht bij juiste toepassing nadelige gezondheidseffecten voor bewoners onwaarschijnlijk. Maar dan is het natuurlijk van essentieel belang dat de isoleerders zich houden aan deze regels. Ik vind het daarom zorgelijk als bedrijven zich bij het toepassen van gespoten PUR-schuimisolatie niet zouden houden aan de regels die hiervoor in het Bouwbesluit zijn opgenomen, de veiligheidsvoorschriften van de fabrikanten en indien van toepassing de richtlijnen van de certificering. Met de evaluatie van de werkpraktijk wil ik meer inzicht krijgen hoe de regelgeving, voorschriften en private certificering in de praktijk worden toegepast. Daarna zal ik bezien welke nadere maatregelen genomen kunnen worden.
Bij wie ligt de exacte verantwoordelijkheid om zorgvuldig met dit materiaal om te gaan volgens u? Kunt u dit toelichten?
In mijn reactie op vragen van uw Commissie in het schriftelijk overleg over gespoten PUR-isolatieschuim en gezondheid die ik 5 november jl. aan u heb toegezonden, ben ik uitgebreid op dit vraagstuk in gegaan. Ik verwijs u daarom graag naar mijn antwoorden 8, 10, 11, 12, 16, 17 en 38 in het betreffende verslag.2
Heeft u zicht op het aantal meldingen waar het aanbrengen van PUR-schuim materiaal onzorgvuldig of niet goed is gebeurd? Hoeveel meldingen heeft de GGD Nederland gehad over misstanden met purschuim materialen?
Zoals het kabinet u heeft laten weten in de kabinetsreactie d.d. 30 juni 2021 op het advies van de Gezondheidsraad over PUR-schuim, is er geen volledige registratie van mensen die klachten hebben gekregen van een onjuiste toepassing van gespoten PUR-schuimisolatie.3 Voor de reactie van het kabinet op het advies van de Gezondheidsraad over de registratie van die klachten, verwijs ik naar dat Kamerstuk.
Het RIVM publiceert elke twee jaar een overzicht van milieu gerelateerde klachten die bij GGD’en zijn behandeld, waaronder klachten als gevolg van gevaarlijke stoffen uit PUR-schuim. Dit is zoals gezegd geen volledige registratie, maar de ontwikkeling van meldingen over milieugerelateerde klachten wordt door het RIVM en de GGD’en gebruikt als signaal om een toe- of afname eventueel nader te onderzoeken. Het RIVM en de GGD’en bespreken de ontwikkeling van de gegevens elke twee jaar om te beoordelen of een verandering van de aanpak op een bepaald onderwerp nodig is. Er is een expertteam beschikbaar dat wordt ingezet voor de beoordeling van individuele klachten. In de afgelopen jaren registreerde het RIVM de volgende aantallen door de GGD’en behandelde meldingen gerelateerd aan gevaarlijke stoffen uit gespoten PUR-isolatieschuim:
2011–2012
1
2013–2014
19
2015–2016
4
2017–2018
12
2019–2020
14
Wat is volgens u de reden dat de GGD in sommige gevallen adviseert om het reeds aangebrachte purschuim te laten verwijderen? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet kan niets zeggen over de afwegingen bij individuele casussen, maar in het algemeen geldt dat het een van de taken van de GGD is om onderzoek te doen naar externe bronnen die de publieke gezondheid schade kunnen toebrengen, zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Als een GGD aanwijzingen heeft dat gezondheidsklachten gerelateerd zijn aan verkeerd aangebracht PUR-schuim, kan zij adviseren om dat PUR-schuim te verwijderen. De GGD zou dat ook kunnen doen vanuit een voorzorgsprincipe; als het oorzakelijk verband onduidelijk is, kan zij ter overweging geven om het zekere voor het onzekere te nemen.
Wat zijn op dit moment de controlemechanismen op het aanbrengen van purschuim? Hoe kan voorkomen worden dat bedrijven de fabrikanten de schuld geven van verkeerd geleverd materiaal en fabrikanten de bedrijven van verkeerd aanbrengen? Heeft u hiervoor suggesties?
In mijn inbreng in het schriftelijk overleg, die ik 5 november jongstleden aan u heb aangeboden, heb ik aangegeven dat een isoleerder zich moet houden aan de Europese en nationale regelgeving. De overheid houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving. Daarnaast dienen bedrijven zich te houden aan de voorschriften van de fabrikant/leverancier van het PUR-schuimisolatie. Gecertificeerde isoleerders moeten zich aan de richtlijn van de certificering houden en worden hier periodiek op gecontroleerd door de certificerende instelling.
Verder geven fabrikanten/leveranciers voorlichting over de juiste toepassing van hun producten. Voor fabrikanten/leveranciers die zijn aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Polyurethaan Hardschuim-fabrikanten (NVPU) geldt de afspraak dat er alleen materiaal geleverd wordt aan gecertificeerde isoleerders.
In de evaluatie van de werkpraktijk zal ik ook aandacht besteden aan de rol van de fabrikant/leverancier in de juiste toepassing van gespoten PUR-schuimisolatie.
Hoeveel procent van de gespoten purschuimbranche is gecertificeerd? Volgens de NPVU is dit negentig procent, maar is dit te controleren?
Het cijfer van negentig procent geeft de ordegrootte aan van het deel van de omvang van gespoten PUR-isolatieschuim dat wordt toegepast door gecertificeerde bedrijven. De NVPU is tot dit cijfer gekomen op basis van eigen kennis van de markt en door gesprekken met haar leden, de certificerende instellingen en leveranciers. Ik zie het cijfer als een «expert judgement». Er is geen andere manier om te komen tot een schatting van dit cijfer, omdat een volledige registratie van bedrijven die in deze branche werkt, niet beschikbaar is.
Hoe denkt u over verplichte certificering zoals ook de brancheverenging wil? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ik herhaal hier hetgeen ik heb geantwoord in het schriftelijk overleg over PUR-schuimisolatie en gezondheid van 5 november jongstleden.
Ik ben bezig met de voorbereiding van de evaluatie van de werkpraktijk, die is geadviseerd door de Gezondheidsraad en die het kabinet aan uw Kamer heeft toegezegd. De evaluatie zal naar verwachting leiden tot een voorstel voor aanpassing van beleidsmaatregelen dat ik in de zomer van 2022 aan uw Kamer aan zal bieden.
In deze evaluatie zal ik ook onderzoeken wat in dit geval de voor- en nadelen van verplichte certificering zijn. Verplichte certificering is echter niet het enige instrument dat kan worden ingezet. Met de evaluatie van de werkpraktijk wil ik meer inzicht krijgen hoe regelgeving, voorschriften en private certificering in de praktijk worden toegepast en pas daarna bezien of een verplichte certificering – naast mogelijke andere maatregelen – een oplossing kan zijn voor in de werkpraktijk geconstateerde problemen.
Hoe kan het gebruik van valse en misleidende namen, die suggereren dat het om een groen en duurzaam product gaat, worden tegengehouden? Kunt u dit toelichten? Bent u van mening dat dit bij een eventuele verplichte certificering kan worden meegenomen?
De Reclame Code Commissie is in Nederland hét orgaan om klachten te doen over misleidende reclame en informatie. In de ogen van het kabinet is er hierop geen aanvullende actie van het kabinet nodig.
Op welke manieren worden werknemers die het materiaal aanbrengen op dit moment beschermd? Is deze bescherming volgens u voldoende? Kunt u dit toelichten?
Het uitgangspunt in het Arbostelsel is dat de werkgever primair verantwoordelijk is voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden van de werknemers (hier de isoleerders). Zo dient de werkgever de risico’s op de werkplek te inventariseren, te evalueren en te beheersen (middels een Risico Inventarisatie en Evaluatie RI&E) en werknemers adequaat voor te lichten en te instrueren. Daarbij moet deze van iedere stof waaraan de isoleerder kan worden blootgesteld de gevaren bepalen, een grenswaarde vaststellen en bepalen of deze grenswaarde overschreden wordt. Als er een wettelijke grenswaarde is voor een stof, dient de werkgever ervoor te zorgen dat de blootstelling van de isoleerder niet wordt overschreden. Voor isocyanaten wordt gewerkt aan zo’n wettelijke grenswaarde.
Verder moet ook de blootstelling via de huid worden beoordeeld. Indien de blootstelling boven de grenswaarde ligt of de huidblootstelling risicovol is (volgens de RI&E) is het aan de werkgever om adequate beheersmaatregelen te nemen. Daarbij is de juiste keuze van de persoonlijke beschermingsmiddelen essentieel (zoals type ademhalingsbescherming en beschermende kleding en handschoenen), die goed moet zijn aangepast aan de stoffen waaraan de isoleerders blootgesteld worden.
Voor een uitgebreidere toelichting op dit punt verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het advies van de Gezondheidsraad onder punt 5.4
Ten slotte houdt de Inspectie SZW toezicht op de naleving van de Arboregelgeving en heeft daarbij al bijzondere aandacht voor de blootstelling aan gevaarlijke stoffen. De Inspectie SZW volgt daarom de diverse adviezen en aangekondigde onderzoeken en de initiatieven vanuit deze branche op de voet en betrekt deze bij haar risico- en informatie-gestuurd toezicht.
Hoe kan het dat, nadat de certificerende instantie SKG IKOB op de hoogte werd gesteld van het verkeerd aanbrengen van het materiaal door ThermoSolutions, niet ingreep? Of als volgens u wel werd ingegrepen, is dat in voldoende mate gebeurd?
Ik heb hierover contact gehad met SKG-IKOB. SKG-IKOB kan niet zeggen of en hoe het contact heeft gehad met ThermoSolutions omdat contact tussen SKG-IKOB en bij de instelling gecertificeerde bedrijven onder contractuele geheimhouding valt.
SKG-IKOB voert jaarlijks een bedrijfsaudit uit bij bedrijven die het heeft gecertificeerd. Daarbij wordt ook gekeken naar communicatie-uitingen. Als het bedrijf daarbij afwijkt van de richtlijn en het certificatie reglement, dan moet het bedrijf dit corrigeren om sancties zoals schorsing te voorkomen. Dus als een bedrijf de suggestie wekt te zijn gecertificeerd voor iets waarvoor het geen certificaat heeft, dan zal SKG-IKOB ingrijpen om te zorgen dat het bedrijf dit corrigeert.
Neemt u de suggesties van de Gezondheidsraad over dat er duidelijke grenswaarden moeten worden gesteld bij het gebruik van gespoten purschuim?
Zoals ik in het antwoord op vraag 9 al heb aangegeven hebben werkgevers een eigen verantwoordelijkheid in het bepalen van grenswaarden voor hun medewerkers om zo gezondheidsrisico’s te voorkomen. Voor wat betreft isocyanaten wordt inmiddels gewerkt aan een wettelijke grenswaarde, tot die tijd moeten werkgevers zelf een veilige grenswaarde bepalen. Ik heb dit uitgebreid toegelicht in mijn inbreng van 5 november jongstleden in het schriftelijk overleg over gespoten PUR-schuimisolatie (antwoorden 3, 13, 20 en 41).
Is het bestaande protocol dat onder andere door de GGD wordt gebruikt om te controleren of slachtoffers ziek zijn geworden door pur, volgens u betrouwbaar? Is het waar dat dit protocol grotendeels gefinancierd is door de purindustrie zelf? Vindt u dit wenselijk? Kunt u dit toelichten?
Ik herhaal hier hetgeen ik eerder heb geantwoord op vragen hierover van uw Kamer.5 Het protocol is opgesteld door artsen van het Vumc, AMC en GGD Groningen en met betrokkenheid van diverse andere medisch deskundigen. Alle belangenorganisaties mochten input leveren die vervolgens werd beoordeeld door medisch inhoudelijke experts. Ook de branche mocht dus input leveren over bijvoorbeeld het productieproces van gespoten PUR-schuim, ook die inbreng is beoordeeld door medisch inhoudelijke experts. De projectgroep heeft in hoofdstuk 4 van het protocol uitvoerig beschreven op welke wijze alle betrokkenen, waaronder het Kennisplatform Gespoten PURschuim en het Ministerie van BZK, zijn geconsulteerd en op welke momenten en welke wijze zij hebben kunnen reageren op de inhoud van het protocol. Ik heb daarom geen redenen om te twijfelen aan de medische inhoud van het protocol.
De kosten van het project zijn voor de helft gefinancierd door het Ministerie van BZK en voor de helft door de branche.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Ja.
Vervuild slib in de Kaliwaal. |
|
Sandra Beckerman |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over het storten van vuiler slib in de Kaliwaal door K3-Delta, waar meer giftig PFAS in zit? Wat is daarop uw reactie?1
Ja. De Kaliwaal is een (particulier) baggerdepot (stortplaats) waarin baggerspecie die niet meer nuttig kan worden toegepast, onder voorwaarden kan worden gestort. Dit depot moet beschikken over een vergunning van de provincie op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en een vergunning van Rijkswaterstaat namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van de Waterwet. De bevoegde gezagen zullen beoordelen of het storten van baggerspecie verontreinigd met PFAS milieuhygiënisch verantwoord is. De vergunningen hiervoor zijn nu nog in behandeling.
Ligt de hoeveelheid PFAS in het slib, waarvoor deze vergunning wordt afgegeven, onder de normen die in het tijdelijke handelingskader PFAS zijn opgenomen? Wanneer komt het definitieve handelingskader PFAS? Kunt u uw antwoord toelichten?
De baggerdepots zijn bedoeld voor baggerspecie die niet meer nuttig kan worden toegepast. Baggerspecie met PFAS-gehalten onder de toepassingswaarden van het Tijdelijk Handelingskader kan in de regel wel nuttig worden toegepast. Juist voor hogere PFAS-gehalten is er behoefte aan alternatieve oplossingen, waaronder storten. Op grond hiervan komt baggerspecie met PFAS-gehalten boven het herverontreinigingsniveau in de regel voor storten in aanmerking. Uiteraard moet dit ter plaatse milieuhygiënisch verantwoord zijn, wat aan de bevoegde gezagen is om te beoordelen.
Zowel de provincie als Rijkswaterstaat geven aan dat hogere PFAS-gehalten in dit geval inderdaad verantwoord zijn. Daarbij is zorgvuldig gekeken naar de effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit, het grondwater en de drinkwaterwinning in dit concrete geval. Voor de beoordeling van de effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit en de drinkwaterwinning uit oppervlaktewater, die in de watervergunning aan bod komt, wordt de methodiek gevolgd van het op grond van de wetgeving voorgeschreven Handboek Immissietoets. De beoordeling van de effecten op het grondwater is beoordeeld aan de hand van de Richtlijnen voor baggerspeciestortplaatsen zoals opgenomen in het Beleidsstandpunt verwijdering baggerspecie. Dit is de gangbare benadering die in het verleden ook is toegepast voor de beoordeling van het storten van baggerspecie verontreinigd met andere stoffen in dit en vergelijkbare baggerdepots.
Zoals mijn voorganger uw Kamer in juli jl. heeft laten weten, wordt het Handelingskader na het zomerreces gepubliceerd (30 015, nr. 101). Op dit moment ben ik bezig om de reacties van de stakeholders op het concept-handelingskader van een antwoord te voorzien en waar nodig het handelingskader aan te passen. Wanneer dit gereed is, stuur ik uw Kamer het handelingskader toe.
Hoe zijn de afgelopen jaren de normen geformuleerd en aangepast? Op basis waarvan worden de normen aangepast?
Er zijn geen specifieke wettelijke normen voor de beoordeling van het storten van PFAS-houdend materiaal. Er bestaat alleen een norm voor de aanwezigheid van PFOS in oppervlaktewater. Deze norm is Europeesrechtelijk bepaald en wordt door de bevoegde gezagen betrokken bij vergunningverlening.
Het handelingskader stelt geen normen. Wel zijn hier toepassingswaarden opgenomen ter invulling van de wettelijke zorgplichten voor het toepassen van grond en baggerspecie. De toepassingscategorieën en -waarden zijn sinds de publicatie van het handelingskader in juli 2019 steeds op basis van wetenschappelijk onderzoek aangepast.
Kan helder worden uiteengezet of de vergunning die de provincie hier heeft verleend, verleend moest worden binnen de bestaande regelgeving? Had de provincie de vergunning kunnen weigeren? Zo ja, op grond waarvan?
De provincie kan als bevoegd gezag voor de vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een aanvraag alleen weigeren als deze in strijd is met het beoordelingskader van die wet. De provincie heeft aangegeven dat de betreffende aanvraag daarmee niet in strijd is en er dus geen grond is de vergunning te weigeren.
Tegen welke landelijke regelgeving loopt het provinciebestuur aan, waardoor de stort niet geweigerd kan worden?2
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke risico’s voor het drinkwater dat daar vlakbij wordt opgepompt zijn er te bedenken?
Het is aan de initiatiefnemer om risico’s voor de leefomgeving, waaronder een eventuele invloed op de drinkwatervoorziening, bij een voorgenomen activiteit in beeld te brengen, samen met passende beheersmaatregelen. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om daar in het vergunningenproces een oordeel over te vellen. Ten aanzien van de winningslocaties Druten en Kerk Avezaath, ligt de Kaliwaal buiten een grondwaterbeschermingsgebied. Desondanks is getoetst aan de extra strenge eisen voor grondwaterbeschermingsgebieden. Dit om na te gaan of er ook op de lange termijn geen risico’s aanwezig zijn voor de volksgezondheid en milieu. Uit berekeningen blijkt het invloedsgebied voor het grondwater waar in de verre toekomst (pas na honderden generaties) de normen voor drinkwater mogelijk worden overschreden, zeer klein blijft. Daarmee zal er ook geen risico zijn voor mens of milieu via het grondwater.
Zowel de provincie als Rijkswaterstaat komen tot de conclusie dat hogere PFAS-gehalten in dit geval inderdaad verantwoord zijn. Daarbij is zorgvuldig gekeken naar geval specifieke informatie omtrent de effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit, de bodem, het grondwater en de drinkwaterwinning
Hoe vaak en door wie wordt de bron van het drinkwater gemonitord? Wanneer is dat voor het laatst gebeurd?
Conform de drinkwaterwet is het drinkwaterbedrijf verplicht om het ongezuiverde grondwater «ruwwater» en het gezuiverde drinkwater te monitoren. Het waterbedrijf Vitens voert dit uit conform deze voorschriften. De meetfrequentie en moment van monitoring is daarbij afhankelijk van meerdere factoren zoals de omvang van de winning, eventuele omgevingsrisico’s en de parameter die gemonitord wordt.
Zijn er (inter-)nationale voorbeelden bekend waarbij giftige stoffen uit vuil slib toch door de ondoordringbare laag schone klei zijn gedrongen en zo in de bodem terecht zijn gekomen? Zo ja, waar? Wat waren de gevolgen?
Er zijn mij geen voorbeelden bekend waarbij dit het geval is.
Klopt het dat K3-Delta zelf de aard van de lading slib controleert? Zo ja, wie controleert dan K3-Delta?
K3-Delta heeft de verplichting om bagger die bij Kaliwaal wordt aangeboden te voorzien van een kwaliteitsverklaring. Daarin staan per stof de gehalten die zich in die bagger bevinden. Het onderliggend onderzoek wordt uitgevoerd door een daartoe erkend laboratorium. Provincie en Rijkswaterstaat zijn als bevoegd gezag verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Zie het antwoord op vraag 1.
Waar kunnen omwonenden terecht met hun vragen en zorgen? Wat gaat u doen om te zorgen dat omwonenden actief worden geïnformeerd?
Op de ontwerp vergunningen is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Onderdeel daarvan is dat omwonenden zienswijzen kunnen indienen. Ook kunnen omwonenden met vragen terecht bij het provincieloket.
Daarnaast heeft de initiatiefnemer een brief gestuurd aan B&W en de gemeenteraadsleden van Druten en West Maas en Waal en bewoners in de directe omgeving van de Kaliwaal. Daarin wordt uitleg gegeven en worden contactgegevens gedeeld als aanvullende informatie gewenst is.
Het loten door SNN voor het verlenen van subsidie. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u er van op de hoogte dat Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN) via een loting de volgorde gaat bepalen voor het verlenen van de subsidie voor verbetering/verduurzaming van woningen in het aardbevingsgebied? Wat is daarop uw reactie?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. In mijn brief van 27 september jl. over deze subsidieregeling (kenmerk 2021-0000493418) heb ik aangegeven dat bij het vormgeven van de subsidie ervoor gekozen is om de subsidie op volgorde van binnenkomst van de aanvragen te verdelen. De regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit BZK-subsidies waarin gesteld is dat loting de wijze is waarop de onderlinge rangschikking van aanvragen wordt vastgesteld, mocht het subsidieplafond op de laatste dag worden overschreden. Het is een gebruikelijke methode voor subsidies dat onder de aanvragers die op de laatste dag een aanvraag hebben gedaan, wordt geloot om de volgorde van binnenkomst vast te stellen. Het moment van overschrijden van het subsidieplafond is van tevoren niet exact vast te stellen. In geval van overschrijding, wordt de regeling pas aan het eind van de dag gesloten. Tot dat moment kunnen aanvragers in het online portaal een aanvraag indienen en komen aanvragen per post binnen. Een loting onder deze aanvragers is een manier om aanvragers die geen computer hebben en per post een aanvraag hebben gedaan een eerlijke kans te geven.
Desondanks begrijp ik goed dat een mogelijke loting voor aanvragers tot onzekerheid leidt. Hoewel dit een gebruikelijke systematiek is, vraagt de situatie in Groningen extra aandacht en maatwerk. Bewoners hebben veelal met bureaucratie en lange periode van onzekerheid te maken gekregen.
Daarom zal ik ervoor zorgdragen dat er voor degenen die een volledige aanvraag hebben gedaan op de dag van overschrijding van het subsidieplafond dit jaar al voldoende budget beschikbaar komt (het totale subsidieplafond voor de regeling is en blijft € 300 mln.). Hierdoor hoeft er geen loting plaats te vinden en zullen de aanvragers van dit jaar, als zij aan de voorwaarden voldoen, het subsidiebedrag kunnen ontvangen. De aanvragers zullen uiterlijk 18 november 2021 een besluit op hun aanvraag krijgen.
Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat dit in verhouding tot het doel van deze subsidie, namelijk: «Sommige Groningers wachten al lang op uitsluitsel. Met dit pakket komen we hen tegemoet, geven we ze echte keuzes en de mogelijkheid om hun huis duurzamer te maken. Tegelijkertijd investeren we in de toekomst van het gebied.»1
Deze uitspraak van de Minister van EZK is opgenomen in een nieuwsbericht over de presentatie van de bestuurlijke afspraken die door Rijk en Regio zijn gemaakt op 6 november 2020. Daarvan is de subsidieregeling onderdeel, maar geeft daarmee niet het doel van deze subsidie aan. Zoals ook in dit nieuwsbericht toegelicht is het totaal uitgetrokken bedrag van ruim 1,5 miljard euro bedoeld om huiseigenaren te compenseren, om mensen keuzes te geven en om ongewenste verschillen in straten en wijken te beëindigen, alsmede een algemene subsidie voor woningverbetering.
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen over deze subsidieregeling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3960) aan uw Kamer heb laten weten, is afgesproken dat het Rijk € 300 mln. beschikbaar stelt voor particuliere eigenaren wiens gebouw niet in het versterkingsprogramma is opgenomen maar die wel in het aardbevingsgebied wonen. Dit met als doel om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied en hiermee impuls te geven aan het toekomstperspectief van inwoners, sectoren en de algehele economische structuur van de Regio.
Hoe staat dit in verhouding tot de uitspraak: «Met dit pakket aan maatregelen geven we bewoners meer regie en kunnen we ongewenste verschillen oplossen, zoals eerder al afgesproken voor Opwierde in de gemeente Appingedam en de Zandplatenbuurt Zuid in Delfzijl.»?
Deze uitspraak heeft geen verband met de algemene subsidie voor verduurzaming en woningverbetering. De uitspraak heeft betrekking op de maatwerkafspraken die gemaakt zijn voor de eigenaren in Blok B.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat iedereen die de subsidie heeft aangevraagd, deze gewoon zal ontvangen? Op welke termijn gaat dit gebeuren?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 zal ik er voor zorgen dat voor degenen die een volledige aanvraag hebben gedaan op de dag van overschrijding van het subsidieplafond dit jaar hun aanvraag in behandeling wordt genomen.
Deelt u de mening dat iedereen die er recht op heeft, deze subsidie moet kunnen krijgen?
Zoals opgenomen is in eerdergenoemde correspondentie met uw Kamer is de subsidieregeling niet iets waar alle eigenaren «recht op hebben» zoals bij het vergoeden van schade door waardedaling of fysieke schade het geval is. De subsidie heeft als doel om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied en hiermee impuls te geven aan het toekomstperspectief van inwoners, sectoren en de algehele economische structuur van de Regio. De subsidie stimuleert eigenaren om verbeteringen aan hun gebouw te plegen om het wooncomfort te verhogen. De subsidie is dan ook niet vrijblijvend, de eigenaar moet een prijsopgave indienen bij de aanvraag en vervolgens deze investeringen plegen.
Aangezien alleen een eerste ronde met € 75 mln. heeft plaatsgevonden, kan er nog geen inschatting gemaakt worden over de uitputting van het totale budget van € 300 mln. Gegeven het grote aantal aanvragen bij de eerste tranche, heb ik uw Kamer in mijn brief van 27 september jl. (kenmerk 2021-0000493418) laten weten dat in het belang om aan bewoners snel duidelijkheid te bieden, het budget van de tranches 2022 en 2023 zal worden samengevoegd. Conform de aangenomen motie van de Leden Nijboer en De Vries zal ik in 2022 tijdig de benutting van het budget in kaart brengen.
Verzakte huizen aan het Stieltjeskanaal |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht over mensen in kapotte huizen langs het Stieltjeskanaal, die niet weten waar ze terecht kunnen met hun schade?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik heb het artikel gelezen. Deze mensen bevinden zich in een vervelende situatie, waarbij het belangrijk is dat helder is wat hun handelingsperspectief is.
Waar kunnen gedupeerden als de mensen uit het bericht naar toe, als de Nederlandse Aardolie Maatschappij en de gemeente ze niet helpen?
Om te bepalen wie aansprakelijk is voor funderingsschade is het noodzakelijk de oorzaak van de ontstane schade te kennen. De eigenaar-bewoner is verantwoordelijk voor het onderhoud aan zijn woning en daarmee ook de fundering. De eigenaar-bewoner staat zelf aan de lat als het bijvoorbeeld veroudering of slechte aanleg van de fundering betreft. Is de schade veroorzaakt door ingrijpen van anderen, bijvoorbeeld door mijnbouw, aanleg van infrastructuur in de omgeving of anderszins dan moeten mensen met schade zich wenden tot degene die de schade heeft veroorzaakt en hiervoor aansprakelijk kan worden gehouden. Indien men verwacht dat deze schade het gevolg is van mijnbouw (zoutwinning of de olie- of gaswinning uit de kleine velden) dan kan men zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade2. De Commissie zal deze schade onderzoeken en eventueel een schadebedrag toekennen. Is de aanleg van infrastructuur de oorzaak, dan kunnen mensen zich wenden tot het betreffende overheidsorgaan dat verantwoordelijk is voor de aanleg.
Over funderingsproblematiek als gevolg van bodemdaling in veenweidegebieden heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u eerder geïnformeerd3. De gemeente of de provincie kan een adviserende en ook ondersteunende rol spelen. Een voorbeeld hiervan is het loket dat momenteel door de gemeente Emmen wordt ingericht. Het loket registreert meldingen van inwoners met schade door bodemdaling, adviseert en is bezig om verder te onderzoeken wat er vanuit de gemeente kan worden gedaan.
Voor eigenaar-bewoners die zelf verantwoordelijk zijn voor het funderingsherstel maar onvoldoende financiële middelen hebben is het Fonds Duurzaam Funderingsherstel4 ingericht door het Rijk. Dit fonds biedt een vangnet voor mensen die om uiteenlopende redenen geen lening voor funderingsherstel kunnen krijgen bij een bank. Eigenaren kunnen tot op heden gebruik maken van deze faciliteit als hun gemeente een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met het fonds.
Het door het Kenniscentrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF)5 ingestelde landelijke funderingsloket biedt ook ondersteuning en advies voor woningeigenaren die te maken krijgen met funderingsproblematiek en de aanpak daarvan.
Hoeveel mensen uit dit gebied hebben schade gemeld bij het Instituut Mijnbouwschade? Hoe zijn deze meldingen afgehandeld?
Ik heb dit nagevraagd bij het IMG. Het IMG heeft uit dit gebied in totaal tien meldingen ontvangen (status 4 november 2021). Acht meldingen zijn afgewezen omdat het geen mijnbouwschade betrof. Twee schademeldingen zijn nog in behandeling.
Hoe kunnen omwonenden van deze olie- en gaswinningslocaties bewijzen dat de schade door mijnbouwactiviteiten komt? Hoe kunnen ze bewijzen dat de schade ergens anders door komt?
Bewoners in buurtschap Stieltjeskanaal die vermoeden dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de gas- of oliewinning uit een klein veld kunnen dit melden bij de Commissie Mijnbouwschade6. De commissie zal de schademelding onderzoeken en adviseren of de schade veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van olie-en gaswinning en de gedupeerde bewoner recht heeft op een vergoeding voor die schade. Indien het mijnbouwschade betreft dan stelt de commissie in dat advies ook het schadebedrag en een vergoeding vast. Het mijnbouwbedrijf betaalt deze vergoeding vervolgens aan de bewoner.
Om te bewijzen dat de schade ergens anders door komt is onderzoek nodig. Hierbij kunnen betrokken overheden mogelijk helpen, zoals in de buurgemeente Emmen het geval is.
Wat weet u van de buurgemeente Emmen die met getroffen inwoners en organisaties op zoek ging naar de oorzaak van bodemdaling? Is daar iets uit gekomen? Zo ja, wat?
In de naburige gemeente Emmen bevinden zich ook schademeldingen. De gemeente Emmen, de provincie Drenthe en het Waterschap Vechtstromen hebben een opdracht gegeven aan Fugro om een onderzoek7 te doen naar een selectie van deze schademeldingen. Uit het onderzoek is gebleken dat de schade aan de onderzochte woningen wordt veroorzaakt door bodemdaling en of verbouwingen en of bouwkundige gebreken.
De bodemdaling wordt op haar beurt veroorzaakt door een combinatie van veenoxidatie en zetting (samendrukken) van diepere lagen in de bodem. Daarbij spelen druk op de bodem (bijvoorbeeld door gewicht van bouwwerken), lage grondwaterstanden en langdurige droogte door klimaatverandering een belangrijke rol. De olie- of gaswinning aldaar heeft enkele millimeters bodemdaling veroorzaakt, maar dit kan volgens de onderzoekers niet geleid hebben tot schade.
De onderzoekers gaven ook aan, dat er bij woningen met bestaande spanning in de constructie, mede schade kan ontstaan of verergeren door trillingen als gevolg van het langsrijdende verkeer.
Krijgen de inwoners van Emmen, Zandpol, Erica en Nieuw-Amsterdam hun schade vergoed? Zo ja, op welke wijze en wie compenseert de schade?
Zoals aangegeven in antwoord 2 is een eventuele schadevergoeding per casus afhankelijk van de precieze oorzaak van de schade en of daarvoor een partij kan worden aangesproken. Mensen die het niet eens zijn met de conclusie van de aangesproken partij kunnen zich wenden tot de rechter.
Kunt u zich voorstellen dat, wanneer je huis in de stutten staat en je nergens terecht kunt, dit de gezondheid van mensen aantast?
Ja, dit is een onwenselijke situatie. Ik kan mij goed voorstellen dat dit in sommige gevallen een flink effect kan hebben.
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van funderingsherstel ligt in beginsel bij de eigenaar van de woning of het gebouw. Gezien de problematiek is het in eerste instantie aan de lokale en regionale bestuurders om een oplossing te vinden. Mijn ministerie heeft contact gezocht met de betrokken partijen. De gemeente Emmen heeft goede stappen gezet met het organiseren van onderzoek en het inrichten van het loket. Ik heb begrepen dat de Provincie Drenthe, waterschap Vechtstromen en het waterschap Hunze en Aa’s ook zijn aangehaakt. Ik juich het initiatief van deze partijen om huiseigenaren te helpen bij het zoeken naar oplossingen voor de problematiek toe.
De betrokken ministeries zien ook dat deze problemen op meerdere plekken in het land voorkomen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een Rijksprogramma aanpak funderingsproblematiek uitgevoerd door de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO). Dit programma zet in op kennisontwikkeling en -deling en biedt ondersteuning aan gemeenten om te komen tot een lokale aanpak. Daarnaast is er het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek, dat een funderingsloket heeft en voorlichting geeft aan eigenaar-bewoners. Ook is er het eerdergenoemde Fonds Duurzaam Funderingsherstel ingericht voor eigenaren die financieel niet in staat zijn tot herstel. Het fonds is toegankelijk voor inwoners van de bij dat fonds aangesloten gemeenten.
Wat gaat u doen om gedupeerden te helpen?
Zie antwoord vraag 7.
Slecht onderhouden huurwoningen |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Tienduizenden sociale huurwoningen in slechte staat en soms rijp voor de sloop»?1
Ja.
Bent u geschrokken van het feit dat zeker 80.000 sociale huurwoningen in Nederland flinke gebreken vertonen? Welke stappen gaat u zetten om dit aan te pakken?
Iedere huurder van een (sociale) huurwoning verdient een woning zonder gebreken, zodat het er prettig wonen is.
Op grond van de Woningwet kunnen gemeente, woningcorporatie(s) en huurdersorganisatie(s) prestatieafspraken maken over investeringen van een woningcorporatie in onderhoud en verduurzaming van hun woningvoorraad. Tevens heb ik voor de periode 2021–2025 volkshuisvestelijke prioriteiten vastgesteld. Eén daarvan betreft het investeren in een duurzame sociale woningvoorraad door aandacht voor kwaliteitsaspecten en inzet op isolatie en de energietransitie. Daarbij herken ik dat er verschillen zijn in de mate van onderhoud tussen woningcorporaties.
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft een indirecte rol ten aanzien van het toezicht op de kwaliteit van woningen. De Aw houdt risicogericht toezicht op het beleid en beheer van woningcorporaties en kan een woningcorporatie aanspreken als zij geen goed onderbouwd beleid heeft gericht op onderhoud en verbetering, of als zij dit beleid onvoldoende weet te realiseren. De conditiescores die ook in het genoemde artikel naar voren komen kunnen hierbij behulpzaam zijn. Door gebruik te maken van conditiescores kunnen woningcorporaties (en de Aw) de staat van hun woningen met elkaar vergelijken. Ook vormt de conditiemeting input voor het opstellen van de meerjarenonderhoudsplanning. Dit helpt zodoende om werkzaamheden te prioriteren.
Wanneer een individuele huurder klachten heeft over zijn of haar woning, kan de huurder hiervoor naar de Huurcommissie stappen. Tevens hebben gemeenten de taak om te handhaven op de kwaliteit van woningen als dat nodig is.
Herkent u het beeld dat er grote verschillen zitten tussen corporaties? Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om te zorgen dat corporaties met matige en slechte woningen die woningen aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
Was u ervan op de hoogte dat bijna de helft (49 procent) van alle woningen van corporatie Woonstad Rotterdam in categorie matig tot zeer slecht vallen? Was u ervan op de hoogte dat 44% van de woningen van Woningbedrijf Velsen en ProWonen matig tot zeer slecht is? Zo ja, wat heeft u gedaan?
Woonstad Rotterdam2 en ProWonen3 hebben inmiddels beide een bericht gepubliceerd waarin zij uiteenzetten dat de kwaliteit van hun bezit beter is dan blijkt uit de conditiescores die ze hebben aangeleverd.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de aangenomen kamermoties Beckerman en Koerhuis over een aanpak voor schimmel- en vochtproblemen2 en over de aanpak van schimmel- en vochtproblematiek laten gelden in het hele land3? Deelt u de mening dat de uitvoering van deze moties nog onvoldoende is?
In mijn reactie op de aangenomen moties, Kamervragen en in debatten met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik het volstrekt eens ben met de noodzaak om vocht- en schimmelproblemen aan te pakken. Het wegnemen en voorkomen hiervan vraagt om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders, als op bewoners zelf. Die aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Het aanpakken van vocht- en schimmelproblemen vraagt blijvend aandacht. In het WoON2021 zijn uitgebreide vragen opgenomen over vocht- en schimmel in woningen. De resultaten hiervan worden voor de zomer van 2022 gepubliceerd. Op basis hiervan kunnen wellicht nieuwe inzichten volgen die helpen bij de aanpak.
Bent u bereidt met een aanpak te komen om te zorgen dat alle huurders recht hebben op een huis van goede kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Alle gebouweigenaren dienen aan de geldende bouwvoorschriften te voldoen. In artikel 204, tweede lid artikel en 206 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is daarnaast geregeld dat de huurder recht heeft op huurgenot en dat de verhuurder op een verzoek van de huurder gebreken dient te verhelpen, tenzij dit redelijkerwijs niet van de verhuurder kan worden verwacht. Daarmee is gewaarborgd dat huurders recht hebben op een woning van goede kwaliteit.
Als een huurder van mening is dat een woning gebreken vertoont kan hij/zij zich tot de rechter of Huurcommissie richten. De Huurcommissie kan gelet op de aard van de gebreken tot de conclusie komen dat de huurder recht heeft op een verlaging van de huur tot het gebrek is verholpen. Vaak verhelpt de verhuurder het gebrek door deze financiële prikkel. Indien dit niet gebeurt, kan de huurder herstel vorderen bij de rechter of onder voorwaarden de gebreken zelf verhelpen en de kosten hiervan op de verhuurder verhalen.
Ook vanuit de gemeente wordt ingezet om de onderhoudssituatie van woningen te verbeteren. Zo kan de gemeente door middel van handhaving de verhuurder dwingen de onderhoudssituatie van huurwoningen te verbeteren. Middels het wetsvoorstel Goed verhuurderschap dat in voorbereiding is wil ik gemeenten meer mogelijkheden geven om op misstanden op de huurmarkt te handhaven. Daarmee krijgen gemeenten bijvoorbeeld meer grip op slechte onderhoudssituaties bij particuliere huurwoningen. Huurders hebben dus verschillende mogelijkheden om goed onderhoud af te dwingen.
Deelt u de mening dat huurders (te) weinig mogelijkheden hebben om achterstallig onderhoud van hun woning af te dwingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe lang zijn momenteel de wachttijden voor de huurcommissie?
De gemiddelde wachttijden bij de Huurcommissie verschillen per soort geschil en wanneer deze zijn ingediend. Geschillen over achterstallig onderhoud vallen onder de zogeheten gebrekengeschillen. Voor de behandeling van deze soort geschillen gold over 2020 een gemiddelde wachttijd van circa 200 dagen. Voor gebrekengeschillen die in 2020 met een voorzitters- of commissieuitspraak zijn afgedaan gold een gemiddelde wachttijd van circa 239 dagen. Het is de verwachting dat deze wachttijden over 2021 lager zullen uitvallen. De definitieve wachttijden over dit jaar worden met het jaarverslag van de Huurcommissie gepubliceerd.
De Huurcommissie werkt er hard aan om de wachttijden voor alle zaaksoorten te verkorten, zodat huurders en verhuurders eerder duidelijkheid krijgen over hun geschil. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd,9 is het de verwachting dat de achterstanden van de Huurcommissie in 2021 kunnen worden teruggedrongen naar een reguliere werkvoorraad. Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2022 informeren over de resultaten van het actieplan «Aanpak achterstanden» in 2021.
Deelt u de mening dat het ondoenlijk is als al deze huurders met een matige of slechte woning zelf naar de huurcommissie moeten?
Een huurder en verhuurder die samen een contract aangaan, hebben wederzijdse rechten en plichten, onder andere met betrekking tot een goede onderhoudssituatie. Ik vind het logisch dat een huurder die last ondervindt van een slechte onderhoudssituatie hierover in eerste instantie in gesprek gaat met de verhuurder. Zo kunnen beide partijen de problemen onderling oplossen. Lukt het onderling oplossen van de problematiek niet, dan kan alsnog een onafhankelijke partij in het proces worden betrokken, zoals de Huurcommissie. Indien het probleem niet door de Huurcommissie kan worden opgelost, staat de weg naar de rechter open of kan de gemeente handhaven op de onderhoudssituatie.
Het is evenwel logisch dat het niet enkel aan individuele huurders kan worden gelaten om onderhoudsproblematiek aan de kaak te stellen. Daarom voer ik beleid om verhuurders te stimuleren voldoende aandacht te besteden aan goed onderhoud van hun woningen, zoals in mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 5 heb toegelicht.
Ziet u mogelijkheden om de huur van mensen met een woning van matige of slechte kwaliteit automatisch te verlagen tot het moment dat de woning van voldoende kwaliteit is? Zo ja, op welke termijn kunt u dit doorvoeren? Zo nee, waarom niet?
De Huurcommissie kan per uitspraak de huur van woningen waar sprake is van een gebrek tijdelijk verlagen, tot de situatie is verholpen. Voor een dergelijke uitspraak moet de Huurcommissie per individuele zaak bekijken wat de relevante omstandigheden zijn. Een geautomatiseerde huurverlaging is op basis van het huidige wettelijke stelsel niet mogelijk.
Hoe staat u tegenover het voorstel om een «APK» (periodieke kwaliteitskeuring) voor huurwoningen in te voeren?
Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor huurwoningen. Dit zou een enorme operatie zijn en het zou ook leiden tot een heleboel keuringen van woningen waar helemaal geen problemen zijn. Ik zet daarom in op maatwerk. Voor heel specifieke veiligheidsrisico’s kan ik wel een gerichte onderzoeksplicht instellen, wat eerder gebeurd is voor bijvoorbeeld de constructieve veiligheid van galerijvloeren van oude galerijflats.
Voor corporaties is onderhoud de basis van hun activiteiten. Er wordt geïnvesteerd in regulier onderhoud, bij mutatie en bij reparatiewerkzaamheden. Evenals het renoveren en vernieuwen van verouderde sociale huurwoningen. De instandhoudingskosten, dat is de optelsom van de kosten voor onderhoud en investeringen in woningverbetering samen, zijn over de afgelopen vijf jaar gestegen. Uit de Aedes benchmark blijkt in de laatste vijf jaar sprake te zijn van een stijging van de instandhoudingskosten. Het gaat om een stijging van 4,8 miljard euro in 2015 naar 7,2 miljard euro in 2019. Medio november zullen de cijfers uit de Aedes benchmark over 2020 worden gepubliceerd.
Het bericht dat de Nederlandse universiteiten weer overspoeld worden door buitenlandse studenten |
|
Peter Kwint , Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het treurig is dat het nu al het zoveelste jaar op rij is dat studenten slapen in tentjes op campings, in noodopvangcentra, op couchsurfadresjes, op luchtbedjes bij medestudenten of zelfs dakloos zijn?1
Aan het begin van het studiejaar is jaarlijks sprake van een piekvraag naar huisvesting. Dit jaar is er een grotere piekvraag: ook doordat veel tweedejaars voor het eerst op kamers gaan door Covid-19, en doordat internationale studenten die hun eerste jaar aan een Nederlandse opleiding vanuit het buitenland deden.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor zorg te dragen dat iedere student in Nederland een fatsoenlijk dak boven zijn of haar hoofd heeft en niet afhankelijk is van noodopvang, de liefdadigheid van medestudenten of van het bankje in het park?
Zoals aangegeven in mijn brief aan Uw Kamer worden er binnen het kader van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting afspraken gemaakt op lokaal niveau om studentenwoningen te bouwen. Het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is een gezamenlijk actieplan van het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW, studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studenten. Doel van het actieplan is te zorgen dat vraag en aanbod beter met elkaar in evenwicht komen. Zo zijn er bijvoorbeeld in 2019 8.000 studentenwoningen bijgebouwd. Het kabinet roept lokale partijen op om afspraken te maken over het bijbouwen van extra studentenwoningen en daarmee niet te wachten. Bouwen kost tijd, waardoor het inlopen van het tekort ook tijd kost.
Welke voorzorgsmaatregelen gaat u nemen ter voorbereiding van het collegejaar 2022–2023, want je kunt er donder op zeggen dat deze situatie zich ook dit collegejaar voordoet, omdat er voorlopig niet wordt gewerkt aan een structurele oplossing?
Nagenoeg alle studiesteden houden rekening met een piekvraag in september en nemen maatregelen om dit op te vangen. Zo wordt in Groningen tijdelijke opvang voor 150 bedden gerealiseerd, worden in Maastricht hotels en hostels benaderd voor extra plekken en plaatst Tilburg aankomende periode 150 tijdelijke woningen. Ook bieden enkele universiteiten ondersteuning aan internationale studenten om huisvesting te vinden. Sommige onderwijsinstellingen geven aan dat zij internationale studenten waarschuwen om pas af te reizen als hun huisvesting geregeld is. Voorkomen moet worden dat er studenten hierheen gehaald worden, waar geen plaats voor is. De Minister van OCW en ik zijn bereid in gesprek te gaan met de verenigingen van universiteiten en hogescholen (VSNU en VH) over de voorlichting aan internationale studenten voor wat betreft huisvesting om te kijken in hoeverre hierin verbetering mogelijk is. Om te komen tot een structurele oplossing ga ik ook met de partijen in gesprek om het Landelijke Actieplan te actualiseren en de ambitie te vergroten zoals ik in het Commissiedebat van 16 september jl. heb aangegeven.
Wat zegt u tegen deze groep studenten die al aan het begin van hun studie te maken krijgen met onzekerheid? Erkent u dat dit geen goede start is van een studie en dat dit ook gevolgen kan hebben voor de studievoortgang van deze studenten?
Ik erken dat het vervelend is voor studenten en dat het voor hen geen goede start is van een studie. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven is het daarom belangrijk dat in de studiesteden goed rekening wordt gehouden met de piekvraag in september, dat we geen studenten hierheen halen waar geen plaats voor is en dat we de ambitie voor het realiseren van huisvesting voor studenten vergroten.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat studenten de dupe zijn van slecht woonbeleid en gebrekkige financiering van ons hoger onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat het voor steeds meer mensen, waaronder studenten, moeilijk is om een geschikte woning te vinden. Dit terwijl mensen het recht hebben op een betaalbaar dak boven het hoofd. Liefst ook in een prettige leefomgeving. Ik deel de mening dat het niet goed is als studenten te veel betalen voor een woning. Daarom is er de afgelopen jaren ook een campagne geweest in zowel het Nederlands als Engels om studenten te wijzen op hun rechten en de weg naar de Huurcommissie. Daarnaast heb ik me de afgelopen jaren sterk ingezet om de bouw van woningen te vergroten en woningen meer betaalbaar te maken door onder andere diverse maatregelen om de stijging van huurprijzen te beperken. Dit jaar zijn de huren van studentenkamers bevroren naar aanleiding van de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 35 488, nr. 13).2
Ik deel de mening niet dat studenten de dupe zijn van gebrekkige financiering van het hoger onderwijs. De toegankelijkheid van het Nederlands hoger onderwijs is over het algemeen hoog, evenals de onderwijskwaliteit.
Bent u bereid om studenten tegemoet te komen in het geval zij belachelijk hoge kosten moeten maken in het geval zij moeten overnachten in een hotel of op een camping? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u er voor zorg dragen dat studenten geen belachelijk hoge overnachtingen moeten betalen?
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om op lokaal niveau te zorgen voor voldoende huisvesting. Het is aan hen om met studentenhuisvesters en universiteiten hierover in overleg te treden.
Klopt het dat bij sommige advertenties voor studentenkamers expliciet staat vermeld dat internationale studenten niet welkom zijn? Wat vindt u hiervan?2
Hoewel onwelwillendheid tegenover internationale studenten niet door alle huisvesters herkend wordt, sluit ik niet uit dat er bij sommige advertenties inderdaad wordt aangegeven dat internationale studenten niet welkom zijn.
Het is verboden om ongerechtvaardigd onderscheid te maken op grond van bepaalde gronden zoals religie, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid, ras of een handicap of chronische ziekte. Op dit moment wordt gewerkt aan een wet over goed verhuurderschap waar ook het voorkomen van discriminatie onderdeel uitmaakt door verhuurders en verhuurbemiddelaars voor te schrijven dat zij een werkwijze moeten hebben die gericht is op het voorkomen van discriminatie. Die wet zal ook gelden bij de verhuur van woonruimte aan internationale studenten.
Deelt u de mening dat de hogescholen en universiteiten een cruciale rol spelen bij het werven van internationale studenten en dat zij open en eerlijk naar internationale studenten zouden moeten zijn over hun kansen op de (studenten)woningmarkt? Kunt u dit uitleggen? In hoeverre zijn hogescholen en universiteiten open en eerlijk over de kansen van internationale studenten op de (studenten)woningmarkt en welke hogescholen en universiteiten hebben daadwerkelijk noodopvang geregeld? Deelt u de mening dat hogescholen en universiteiten ook zorg moeten dragen voor de huisvesting van internationale studenten, aangezien er een financiële prikkel voor instellingen is om internationale studenten te werven?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap overlegt zeer geregeld met de verenigingen van universiteiten en hogescholen (VSNU en VH) over de verwachte instroom aan internationale studenten. Ook is met universiteiten gesproken over de voorlichtings- en wervingsactiviteiten voor internationale studenten: in de meeste gevallen is die voorlichting er juist op gericht om te waarschuwen voor grenzen aan de capaciteit, zowel bij de studie als voor wat betreft huisvesting. De internationale studenten weten Nederland echter zelf heel goed te vinden, zonder wervingsactiviteiten vanuit de hogeronderwijsinstellingen. Het knelpunt in huisvesting voor internationale studenten ontstaat vooral in september, als er een piekvraag is. Universiteiten reserveren kamers specifiek voor internationale studenten, omdat zij niet kunnen hospiteren, wachttijd opbouwen e.d. Verschillende steden, waaronder Groningen, Maastricht en Tilburg hadden vooraf noodopvang geregeld. Het blijft echter lastig vooraf te bepalen hoeveel capaciteit nodig is. Hoger onderwijsinstellingen zijn niet primair verantwoordelijk voor studentenhuisvesting. Ik vind het wel belangrijk dat hoger onderwijsinstellingen hun rol oppakken en goed samenwerken. Reeds enkele jaren werken hogeronderwijsinstellingen nauw samen met gemeenten en woningcorporaties rondom studentenhuisvesting, ook voor het huisvesten van internationale studenten.
VSNU en VH geven aan behoefte te hebben aan mogelijkheden om te kunnen sturen op de instroom. In het controversieel verklaarde wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid (WTT), staat een aantal voorstellen om te kunnen sturen op de instroom van internationale studenten. Door het controversieel verklaren kan nu niet verder worden gewerkt aan deze maatregelen.
In hoeverre is na te gaan hoeveel (internationale) studenten dakloos aan een studie beginnen, zoals in Groningen het geval is? Bent u bereid hier een inventarisatie naar te doen?3
Het is moeilijk na te gaan hoeveel studenten precies problemen hebben met huisvesting. Ik blijf wel geregeld met het veld in overleg over de huisvesting voor (internationale) studenten. De Rijksuniversiteit Groningen heeft aangegeven dat in de meeste gevallen de huisvestingsproblemen inmiddels zijn opgelost en dat de georganiseerde piekopvang wel druk was maar nog niet helemaal uitgeput. Lokale partijen in Groningen geven ook aan dat meespeelt dat er wel kamers beschikbaar zijn voor studenten aan de rand van de stad of net daarbuiten, maar dat de meeste studenten in het centrum willen wonen.
Opnieuw uitstel van sloop/nieuwbouw in Ten Boer. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het plan dat Plegt-Vos heeft verstuurd naar 25 van de 60 woningen aan de Blinkerdlaan in Ten Boer met het bericht dat de gemeente niet meer wisselwoningen wil bouwen en dat zij daarom weer twee jaar moeten wachten?
Ik ben ervan op de hoogte dat er op dit moment 35 wisselwoningen beschikbaar zijn voor de eigenaren aan de Blinkerdlaan in Ten Boer en dat de versterking van de woningen aan de Blinkerdlaan gefaseerd plaatsvindt.
Is u bekend dat deze woningen al in 2017 zijn geïnspecteerd en vallen onder Batch 1588? Wat is uw reactie op het feit dat deze bewoners na 4 jaar nu weer bijna twee jaar moeten wachten op een veilig thuis? Draagt dit volgens u bij aan het herstel van vertrouwen?
Het is mij bekend dat deze woningen al in 2017 zijn geïnspecteerd en onder batch 1588 vallen. Uitgangspunt in batch 1588 is dat eigenaren zelf de tijdelijke huisvesting regelen. Het subsidiebudget van de gemeente voor batch 1588 houdt hier ook rekening mee. Het zelf regelen van de wisselwoningen blijkt voor veel eigenaren echter ingewikkeld. Daarom heeft de gemeente Groningen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) gevraagd hierin te faciliteren. De NCG heeft daartoe wisselwoningen beschikbaar gesteld. Dit aantal wisselwoningen is voldoende om de versterking in twee fasen te kunnen uitvoeren.
Het uitgangspunt van tijdelijke huisvesting is dat bewoners om de beurt gebruikmaken van de wisselwoningen. Omdat de versterkingsopgave door het beëindigen van de gaswinning en de nieuwste inzichten (de gewijzigde NPR9998-richtlijn) lichter wordt, ligt het niet voor de hand meer wisselwoningen te bouwen in Ten Boer.
Dat betekent voor dit specifieke project dat de aannemer in 2022 start met de sloop van de eerste 35 woningen, en een jaar later met de overige 25. Deze fasering hangt samen met een fasering van werkzaamheden door nutsbedrijven en herinrichting van het openbaar gebied. Voor sommige bewoners betekent dit inderdaad dat zij later aan de beurt zijn.
Kan in een overzicht worden weergegeven hoeveel wisselwoningen er per gemeente nodig zijn? Hoeveel zijn er al gebouwd? Hoeveel worden er op korte termijn gebouwd? Om welke gemeenten gaat het dan? Hoeveel tekorten zijn er? Is er voldoende budget?
Op basis van het meerjaren versterkingsplan (MJVP) kan worden berekend welke behoefte aan wisselwoningen er is tot aan het einde van de versterkingsoperatie en wat de hieraan verbonden kosten zijn. Het MJVP wordt eind dit jaar vastgesteld (Kamerstukken II 2020/2021, 33 529, nr. 872). In de voorbereiding daarvan is gebleken dat meer tijdelijke huisvesting nodig is dan er nu beschikbaar is. Er is een projectgroep ingericht die zoekt naar oplossingen, zoals de inzet van huur via private aanbieders en recreatiewoningen.
In de onderstaande tabel treft u een overzicht waarin wordt weergeven hoeveel wisselwoningen per gemeente reeds zijn gebouwd en op korte termijn zullen worden gebouwd.
273
178
213
664
120
42
16
178
40
23
80
143
20
0
30
50
0
0
0
0
453
243
339
1.035
In mijn brief van 25 juni jl. (Kamerstukken II 2020/2021, 33 529, nr. 872) heb ik uw Kamer laten weten dat de NCG € 22 mln. bijdraagt voor de meerkosten van tijdelijke huisvesting. Daarmee is er voldoende budget gereserveerd voor wisselwoningen in batch 1588.
Welke argumenten geeft de gemeente Groningen dat zij niet meer wisselwoningen wil bouwen? Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat deze wisselwoningen wel worden gebouwd?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht uit 2017, waarin uw voorganger aangeeft dat de versterking binnen vijf jaar afgerond moet zijn?1 Kunt u uitleggen waarom u slechts 8% van de opgave voor elkaar heeft gekregen? Wanneer gaat de versnelling nu echt plaatsvinden?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en de NCG is om alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden. De streefdatum om de uitvoering van de versterking te voltooien is 2028. De realisatie van deze ambities is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden, met name rondom de beschikbare bouwcapaciteit, de werking van de typologieaanpak en het aantal herbeoordelingen waarvoor bewoners kiezen.
Circa 1.500 adressen zijn daadwerkelijk in uitvoering. Het streven van de NCG is om in 2021 in totaal voor 1.500 adressen het versterkingsproces af te ronden, een verdubbeling ten opzichte van 2020. Dit is volgens de NCG nog steeds haalbaar. Daarnaast verwacht de NCG de in de eerste helft van dit jaar opgelopen vertraging bij het aantal opnames en beoordelingen in de tweede helft van dit jaar in te halen en uit te komen op in ieder geval 2650 opnames en 4.000 beoordelingen. Bij het bereiken van deze aantallen speelt de invoering van de typologieaanpak een belangrijke rol. Met deze aanpak kan de NCG bepaalde typen woningen eenvoudiger en sneller opnemen en beoordelen. Tevens pakt de NCG naast de complexere projecten meer panden op waarbij lichtere versterkingsmaatregelen nodig zijn. Dit betekent dat meer panden sneller veilig zullen zijn.
Hoe plaatst u de opmerking van demissionair Minister-President tijdens zijn bezoek aan Groningen drie weken geleden: «Het gaat de goede kant op?» Bent u dat met hem eens? Zo ja, wat gaat er dan precies de goede kant op?
Ja, ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Gezinnen die door Vestia uit de Tweebosbuurt verdreven worden. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Woningcorporatie wil gezinnen uit woningen Tweebosbuurt laten zetten: «Ze willen ons wegpesten»»? Zo ja, wat is hierop uw reactie?1
Ja. Het is mij bekend dat de sloop van de Tweebosbuurt bij een deel van de huurders op grote weerstand stuit en zij alle wettelijke mogelijkheden benutten om zich tegen de sloop van hun woning te verzetten. Vestia van haar kant maakt eveneens gebruik van de wettelijke mogelijkheden. Daarmee is de zaak nu onder de rechter en is het aan de rechter om een oordeel te vellen.
Is het waar dat Vestia RVV (Regeling Vermindering Verhuurderheffing)-gelden misloopt wanneer deze woningcorporatie niet op tijd de geplande woningen in de Tweebosbuurt heeft gesloopt? Kunt u dit toelichten?
Aan de RVV zijn termijnen gekoppeld. Wanneer deze niet worden gehaald, dan bestaat er geen recht op vermindering van de verhuurderheffing. Het is op dit moment nog niet bekend of Vestia de termijnen volledig gaat halen.
Wat vindt u van de argumentatie met betrekking tot de door u ingestelde RVV als reden voor de ontruiming? Kunt u dit toelichten?
Vestia geeft aan dat er verschillende redenen zijn om een gerechtelijke procedure te starten tegen de twee huishoudens die zich tegen de sloop blijven verzetten. Het gaat daarbij zowel om volkshuisvestelijke, als leefbaarheid en financiële redenen:
De realisatietermijnen in de RVV zijn opgenomen om de voortgang van de bouw van sociale huurwoningen te versnellen. Vanzelfsprekend moeten corporaties zich ook houden aan regels rond overleg met bewoners bij herstructurering en sloop. Het overleg dat plaats moet vinden met de bewoners is reeds geregeld bij wet
In mijn antwoorden van 7 september jl. over sloop in de tweebosbuurt (2021D32181) heb ik aangegeven dat ik met Vestia het gesprek zal aangaan om verder te onderzoeken of de termijnen voor realisatie op negatieve wijze bij hebben gedragen aan het proces.
Vindt u dat Vestia hiermee het bewijs levert dat de RVV tot een perverse financiële prikkel kan leiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze prikkel wegnemen?
Corporaties moeten zich (kunnen) houden aan regels rond het overleg met bewoners bij herstructurering en sloop. Zoals hiervoor al aangegeven zal ik met Vestia het gesprek aangaan om verder te onderzoeken of de termijnen voor realisatie op negatieve wijze bij hebben gedragen aan het proces.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. over bij het verlenen van financiële steun eisen dat zeggenschap van bewoners goed geregeld is?2 Kunt u dit nader toelichten?
Op dit moment kunnen geen nieuwe aanvragen voor heffingsvermindering voor sloop en nieuwbouw worden ingediend. Openstelling voor nieuwe aanvragen ligt op korte termijn niet in de lijn der verwachtingen.
Ten aanzien van het Volkshuisvestingsfonds heb ik u eerder in mijn brief van 15 juli 2021 bericht dat ik mij ervan bewust ben dat sloop-nieuwbouwprojecten voor bewoners zeer ingrijpend zijn en dat een afweging voor dergelijke ingrepen altijd zorgvuldig gemaakt dient te worden, waarbij de belangen van de huidige bewoners meegerekend dienen te worden. De wet- en regelgeving die hiervoor geldt moet worden nageleefd.
Is er volgens u, in dit geval, voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de motie? Kunt u dit toelichten?
Zoals hiervoor opgemerkt stelde de RVV zelf geen eisen aan betrokkenheid van bewoners. Of Vestia bij de herstructurering van de Tweebosbuurt de bewoners voldoende heeft betrokken, zoals voorgeschreven in o.a. de Overlegwet is ter beoordeling van de rechter.
Bent u van mening dat, zolang het hoger beroep nog loopt, deze gezinnen in de woningen moeten kunnen blijven wonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen?
Het is aan de rechter om te beoordelen of de huurders in de woningen kunnen blijven wonen.
Bent u van mening dat deze huurders, die een rechtszaak gewonnen hebben die door de woningcorporatie is gestart, niet gekarakteriseerd mogen worden als dwarsliggers als zij vervolgens na de door hen gewonnen rechtszaak niet meewerken aan een gedwongen verhuizing? Kunt u dit toelichten?
Uit het aangehaalde krantenartikel maak ik op dat het deze bewoners om een principiële stellingname te doen is. Het is hun recht om van de bestaande rechtsmiddelen gebruik te maken.
Vindt u dat met het instellen van deze vordering de rechtsgang na de gewonnen rechtszaak nog steeds gerespecteerd wordt? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Er worden door Vestia verschillende argumenten aangevoerd ter onderbouwing van de vordering tot huisuitzetting. De rechter zal deze beoordelen.
Vindt u dat het inzetten van een zwaarwegend rechtsmiddel als de provisionele vordering deze Rotterdammers verder in de problemen kan brengen? Zo ja, wanneer brengt u Vestia hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom niet?
Zowel de bewoners als Vestia hebben het recht om van de bestaande rechtsmiddelen gebruik te maken om hun belangen, die zwaarwegend kunnen zijn, te verdedigen. Verder geeft Vestia aan dat de bewoners passende huisvesting is aangeboden in de buurt van hun huidige woning. Ik ga ervan uit dat, indien de rechter na afweging van alle belangen de vordering van Vestia zou toewijzen, de bewoners nog steeds passende huisvesting zal worden aangeboden.
Vindt u dat Vestia met het instellen van de provisionele vordering het recht op zeggenschap over de eigen woning geschonden heeft? Zo ja, per wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven, is deze zaak onder de rechter en is het daarom nu aan de rechter om hierover een oordeel te vellen.
Wat vindt u van de stelling van de Speciale Rapporteurs van de Verenigde Naties dat het woonbeleid van Vestia, Nationaal Programma Rotterdam Zuid, de woonvisie van het gemeentebestuur van Rotterdam kan leiden tot dakloosheid? Kunt u dit toelichten?
In het Rotterdamse woonbeleid, zoals het meest recent vastgelegd in het door de Rotterdamse gemeenteraad op democratische wijze vastgestelde Thuis in Rotterdam – Addendum Woonvisie, heeft de gemeente als centrale ambitie vastgelegd een thuis te willen bieden aan alle Rotterdammers. De in dat Addendum Woonvisie opgenomen beoogde voorraadontwikkeling heeft de gemeente gebaseerd op regionaal woningbehoefteonderzoek. Hieruit volgt dat in Rotterdam een grote behoefte is aan midden en hoger segment woningen, terwijl de sociale voorraad juist kan afnemen, gezien het feit dat de omvang van de sociale doelgroep een stuk kleiner is dan de sociale voorraad. Ook bij een afname van de sociale voorraad door bijvoorbeeld de aanpak van de Tweebosbuurt zou er dus nog voldoende sociale voorraad over blijven om in de behoefte van de sociale doelgroep te voorzien.
Daarnaast heeft de gemeente een Plan van Aanpak Kwetsbare Rotterdammers, met gerichte inzet op de huisvestingsvraag van kwetsbare Rotterdammers, waaronder (ex-)daklozen. De huisvesting van daklozen is daarmee één van de prioriteiten van het gemeentelijke woonbeleid.
Bovendien geldt dat verhuurders zoals woningcorporaties zich inzake herstructurering en herhuisvesting dienen te houden aan het huurrecht en daaraan gekoppelde jurisprudentie als het gaat om het bieden van passende vervangende huisvesting. Daartoe is in de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam een herhuisvestingsurgentie vastgelegd, waarmee woningzoekenden met voorrang in aanmerking komen op een woning op de woningmarkt van Rotterdam en de rest van de regio Rotterdam. Hierdoor is het vinden van passende vervangende huisvesting bij herstructurering geborgd.
Wat vindt u van het feit dat bewoners nog steeds geen gesprek met Vestia gekregen hebben over de brief van de Verenigde Naties terwijl deze opriep om met de bewoners in gesprek te gaan?
Er is geregeld overleg tussen de Bewonersgroep Tweebosbuurt (dit is de erkende bewonerscommissie) en Vestia. De brief van de VN brief is op 10 september jl. besproken, waarbij partijen hebben besloten tot een vervolgoverleg.
Bent u van mening dat rechten van de kinderen in kwestie, die mede voortvloeien uit het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, geschonden worden met de instelling van deze provisionele vordering? Zo ja, wanneer zult u Vestia hiervan op de hoogte brengen? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak is onder de rechter, juist daarom wil ik hier niet in treden.
Heeft (of hebben) de Speciale Rapporteur(s) inmiddels contact met u gezocht/opgenomen? Zo ja, wat was de uitkomst van dit gesprek?
Ik heb geen contact gehad met de Speciale Rapporteurs van de VN. Zoals ik in mijn antwoorden van 7 september heb aangegeven heeft de gemeente Rotterdam de rapporteurs van de VN uitgenodigd om in overleg te treden over de in hun brief aangehaalde zaken. Ik zal de ontwikkelingen in de Tweebosbuurt blijven volgen en ik zal me hierover ook regelmatig laten informeren door de lokale partijen.
Bent u van mening dat Vestia en de gemeente Rotterdam de sloop conform de oproep van de Verenigde naties stop moeten zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zult u Vestia en de gemeente hiervan op de hoogte brengen?
In mijn antwoord van 7 september heb ik op een gelijkluidende vraag aangegeven dat ik het van groot belang vind dat de juiste dialoog wordt gevoerd. Dat is in dit geval tussen de huurders, Vestia en de gemeente. Dit gesprek vindt plaats maar kent ook haar beperkingen in de tijd dat de zaak onder de rechter is. Juist omdat het onder de rechter is wil ik hier niet in treden.
Bent u bereid om zich in te zetten om de gesprekken conform de oproep van de Verenigde Naties tussen Vestia en haar huurders enerzijds en tussen de verantwoordelijke wethouder en de bewoners anderzijds tot stand te laten komen? Zo ja, wanneer zullen deze inspanningen plaatsvinden en kunt u ons informeren over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat gemeente, Vestia en bewoners goed overleg met elkaar hebben. Het Nederlandse stelsel van volkshuisvesting kent een aantal waarborgen voor het overleg tussen gemeente, corporaties en huurders(organisaties). In dit stelsel kunnen gemeente, de corporaties en de huurdersorganisaties prestatieafspraken maken, waaronder prestatieafspraken over herstructurering. Verder bepaalt de Overlegwet dat de verhuurder de huurder, de betrokken bewonerscommissie en de betrokken huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de betrokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan.
De Overlegwet bepaalt bovendien dat het recht op informatie van huurdersorganisaties en bewonerscommissies (en huurders) in ieder geval een aantal onderwerpen omvat, waaronder voorgenomen renovatie en voorgenomen sloop. Huurders kunnen de huurcommissie of de rechter om een oordeel vragen of aan de wettelijke vereisten is voldaan. Gegeven deze wettelijke waarborgen, en ook gegeven het feit dat het besluit tot herstructurering een op lokaal niveau genomen democratisch besluit betreft, vind ik het niet op mijn weg liggen om een oordeel te geven over het lokale overleg of om daarin te interveniëren.
Nieuw gifschandaal in binnenvaart |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Kent u het bericht «Binnenvaartschipper Daniël aan ramp ontsnapt: dodelijk gas aan boord»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat opnieuw drie binnenvaartschepen stilliggen omdat er hoge concentraties fosfine – een potentieel dodelijk gas – zijn aangetroffen? Erkent u dat de opvarenden aan een ramp zijn ontsnapt?
Dat er op drie schepen hoge fosfine concentraties zijn aangetroffen terwijl de schippers niet op de hoogte waren dat zij een gegaste lading aan boord hadden, is onacceptabel. De urgentie om zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om proberen te voorkomen dat een dergelijk incident zich weer voordoet, is evident. In de beantwoording van vraag 4 en 6 wordt ingegaan op de initiatieven die zowel door de verschillende departementen, de toelatingsautoriteit Ctgb2, de inspecties, NVWA en het bedrijfsleven worden ondernomen.
Kunt u zich herinneren dat de SP-fractie u in 2019 vroeg in te grijpen nadat een schippersechtpaar op de intensive care was beland? Deelt u de mening dat herhaling had moeten worden voorkomen? Welke stappen zijn er tussen 2019 en nu gezet en door wie? Hoe kan het dat de verboden stof fosfine opnieuw is aangetroffen op drie schepen?2
In december 2019 heeft zich een zeer ernstig incident voorgedaan op een binnenvaartschip waar de schipper en zijn vrouw ernstige gezondheidsschade hebben opgelopen door de aanwezigheid van fosfinedampen in hun lading diervoeder. In dat geval ging het om losse fosfidepillen die na overslag vanuit een zeeschip weer actief werden.
De oproep van de SP en VVD4 is ons bekend en over de maatregelen die zijn genomen om herhaling te voorkomen, bent u op 31 maart jl. per brief5 geïnformeerd. De genomen maatregelen zijn opgenomen in het «Plan van aanpak voor zeeschepen waarvan de lading in het buitenland ontsmet is met fosfine» van de Havenbedrijven van de grote zeehavens dat op 1 januari 2021 van kracht is geworden. In het plan van aanpak staat de gassingsleider centraal en zijn voorwaarden gesteld die de basis vormen voor een goede afhandeling van gegaste ladingen uit zeeschepen.
Dat nu in juli 2021 opnieuw fosfine is aangetroffen in binnenschepen heeft een andere oorzaak dan het incident in 2019. In dit geval zijn de bestaande voorschriften voor het vervoer van een gegaste lading bij het vervoer per spoor niet gevolgd. Op de wagons en in de ladingsdocumenten stond niet aangegeven dat de lading gegast was. Daarom wist niemand bij de overslag van trein naar de binnenvaartschepen dat de lading was gegast met fosfine.
Overigens zijn fosfine-genererende middelen niet verboden. Fosfine is een in Europa goedgekeurde werkzame stof, op basis waarvan in Nederland en in andere EU-lidstaten fosfine-genererende middelen zijn toegelaten voor het gassen van ladingen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat nieuwe incidenten worden voorkomen?
De veiligheid van het vervoer en de permanente verbetering daarvan is de kern van ons beleid, inclusief goede en adequate handhaving. Kijkend naar dit incident tijdens het vervoer van gegaste ladingen blijkt het essentieel dat bestaande regelgeving voor internationaal vervoer (wegvervoer, spoorvervoer, maritiem vervoer) correct wordt nageleefd zodat de relevante informatie voor de hele vervoersketen beschikbaar is. De ILT houdt daar toezicht op. Daarbij wordt sinds het incident in juli door ILT meer gericht gekeken naar overslag van ladingen van andere modaliteiten naar binnenvaart, waarbij ook fosfine metingen worden uitgevoerd.
Deze internationale regelgeving moet wordt aangevuld met specifiek voor de binnenvaart op maat gemaakte transport-regelgeving voor agrarische producten die over de binnenvaart in bulk worden vervoerd. Met name het feit dat aan boord van binnenschepen wonen en werken niet van elkaar zijn te scheiden verdient hier bijzondere aandacht. Daartoe zijn eind augustus 2021 voorstellen ingediend, gecoördineerd met de Europese Commissie, bij de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties. Het betreft voorstellen over de herkenbaarheid van de schepen met gegaste bulklading, ladingdocumentatie en opleiding van de bemanning. Naar verwachting zal een internationale werkgroep van experts, onder leiding van de initiatiefnemers Nederland en Duitsland, in januari 2022 een concept-regeling kunnen afronden. De bestaande EU-Richtlijn 2008/68/EG over Vervoer van Gevaarlijke Stoffen laat deze regeling na implementatie via de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen in Nederland ook gelden voor binnenlandse transporten.
Op korte termijn zal door Ctgb worden gekeken naar mogelijkheden om voorschriften voor toepassing van fosfine-genererende biociden en gewasbeschermingsmiddelen aan te passen. Deze voorschriften zijn echter beperkt effectief in geval gegaste, maar niet ontgaste ladingen (internationaal) worden getransporteerd. Immers op de plaats van ontvangst van deze ladingen zijn die voorschriften niet meer beschikbaar en/of niet meer van toepassing, waardoor de kans groot is dat aanwijzingen in het wettelijk gebruiksvoorschrift over het ontgassen niet bekend zijn en dus ook niet gevolgd kunnen worden.
Daarnaast stuurt het Ministerie van LNV, mede namens IenW en Ctgb, in september een brief naar de Europese Commissie waarin wordt gepleit voor een op Europees niveau aangescherpt geharmoniseerd gebruiksvoorschrift voor fosfine producerende middelen in ladingen die op transport gaan.
Verder juichen wij de initiatieven die het bedrijfsleven nu ontwikkelt toe. Het Comité van Graanhandelaren werkt aan standaard-clausules in ladingcontracten met betrekking tot de veiligheid van de lading in de transportketen en informatie in ladingbegeleidingsdocumenten. De sociale partners in de binnenvaart zijn bezig de huidige Arbocatalogus te herzien, gebaseerd op die recente branche RIE (Risico-inventarisatie en -evaluatie). In deze RI&E die in 2020 voor de binnenscheepvaart is vastgesteld, zijn de risico’s van werken met gegaste lading opgenomen.
Deelt u de mening van de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) dat schippers onnodige risico's lopen? Herkent u dat het een enorm probleem is wanneer je niet zeker weet wat er in je lading zit?3
Schippers moeten informatie krijgen over eventuele gevaarseigenschappen van hun lading. Die informatie moet zijn opgenomen in de ladingdocumenten en de betrokken laadeenheden moeten ook correct worden gemarkeerd. Zo komen schippers te weten of de lading in een eerdere schakel in de transportketen gegast is. Dat is voor de veiligheid van het vervoer van het grootste belang. De verplichting om informatie over gevaarseigenschappen op te nemen in ladingdocumenten bestaat reeds lange tijd voor vervoer in alle modaliteiten. Als dit was nageleefd zou dit informatieprobleem zich niet op de drie schepen hebben voorgedaan.
Voor bulkgoederen die afkomstig zijn van een zeeschip en die worden overgeslagen naar een binnenschip bestaat er in de grote zeehavens een «Plan van aanpak voor zeeschepen waarvan de lading in het buitenland ontsmet is met fosfine» die naar aanleiding van het incident in 2019 verder is aangescherpt. Binnenschepen worden pas beladen nadat met metingen is vastgesteld dat er geen gevaar is. Dan kan de schipper er van uitgaan dat de lading veilig is.
Voor het in Nederland vervoeren van gegaste bulkladingen met binnenschepen die in het buitenland zijn beladen, wordt de keten gesloten met de ingediende voorstellen bij de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, zoals ook beschreven in antwoord 4. Daarmee wordt de juiste informatieverstrekking aan de schipper wettelijk vastgelegd.
Momenteel maken de ILT en NVWA een eerste analyse van de kwetsbaarheden in de vervoersketen. In het CD Toezicht en handhaving van 7 september jl. is toegezegd dat de Kamer eind 2021 deze ketenanalyse ontvangt van het transport van gevaarlijke stoffen en welke aanvullende maatregelen er mogelijk genomen moeten worden. Afhankelijk van de uitkomst van deze analyse zal worden bezien of er aanvullend (steekproefsgewijs) metingen in een scheepsruim nodig zijn en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Wilt u ervoor zorgen dat schippers voortaan weten wat ze aan boord krijgen? Kunt u zorgen dat er gespecialiseerde controleurs (in het ruim) gaan meten welke gassen er in een lading zitten en dat aan de schipper bekend maken?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat na het ongeval in Nieuwegein protocollen weliswaar zijn aangepast, maar dat die alleen gaan over de overslag in de havens van Amsterdam en Rotterdam, terwijl deze lading is overgeslagen van trein op boot in Oss? Hoe gaat u zorgen dat overslag op alle plekken veilig verloopt?
Ja, de protocollen gaan over de overslag van lading van zeeschepen naar binnenvaartschepen in de grootste Nederlandse zeehavens van Rotterdam en Amsterdam. Het overgrote merendeel van overslag van met fosfidepillen gegaste ladingen vindt in deze havens plaats. In het Rijkshavenmeesteroverleg van 6 juli jongstleden is gevraagd of ook andere zeehavens vergelijkbare maatregelen willen nemen. Hier is positief op gereageerd.
Bij overslag uit een trein geldt internationale spoorregelgeving met betrekking tot correcte markering en documentatie die had moeten worden nageleefd. Zie het antwoord op vraag 6 voor de voorgenomen maatregelen die de hele keten moet gaan sluiten.
Kunnen de opdrachtgevers voor deze lading verantwoordelijk worden gehouden? Zo ja, welke stappen worden door wie gezet?
Als basisregel geldt dat de afzender van de lading verantwoordelijk is voor de juiste classificatie van de lading. Onjuiste classificatie kan leiden tot civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of strafrechtelijke stappen. Of er civielrechtelijke stappen worden gezet is aan de betrokken marktpartijen. Naleving door ILT valt onder bestuursrechtelijke stappen en uitspraken over mogelijk strafrechtelijk optreden zijn voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Zie daarover ook het antwoord op vraag 9.
Is of wordt er opnieuw onderzoek ingesteld naar dit nieuwe incident met fosfine? Is de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (inspectie SZW) betrokken? Gaat het Openbaar Ministerie (OM) vaststellen of er sprake was van een strafbaar feit?
In de transportdocumenten en etikettering van de goederen die per trein werden vervoerd, was niet aangegeven dat de lading/containers gegast waren. Toen er bij de overslaglocatie werd geconstateerd dat er fosfinegas in de lading zat (door het afgaan van een fosfinemeter) is er melding gedaan aan de inspectiediensten en is de Inspectie SZW (net als in 2019) ter plaatse onderzoek gaan doen.
Vervolgens zijn de werkzaamheden in de stuurhuizen en in de machinekamers van de 3 binnenvaartschepen stilgelegd (en de werkzaamheden in een silo waar al een deel van de gegaste lading was gelost) om de gezondheid en veiligheid van werknemers te borgen. Inmiddels zijn de stilleggingen opgeheven. De ILT heeft bij een volgend treintransport van dezelfde vervoerder geconstateerd dat er wederom sprake was van gegaste lading, zonder de benodigde documentatie en kenmerken. Er loopt in opdracht van de Officier van Justitie nu een strafrechtelijk onderzoek, waarin de landelijke eenheid van de politie de regie heeft. De ILT deelt kennis over de regelgeving van het RID (vervoer gevaarlijke stoffen per trein) en waar nodig andere transportregelgeving. Andere toezichthouders kunnen op een later moment op basis van hun expertise ook bij het onderzoek betrokken worden.
Zijn er tussen 2019 en nu incidenten geweest met biociden?
De ILT en Inspectie SZW hebben tussen 2019 (na het incident met binnenvaartschip «ms Fox») en nu (incident met drie binnenvaartschepen) geen incidenten met biociden en/of gewasbeschermingsmiddelen in lading geconstateerd.
Navraag bij het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) leert dat daar in 2020 drie meldingen van incidenten gerelateerd aan gegaste lading zijn gedaan, en in 2021 één – namelijk het recente incident met de drie binnenvaartschepen. In 2020 ging het in twee gevallen om een incident met blootstelling aan fosfine, één vanuit een scheepslading bij het overslaan en een ander waarbij een persoon werd blootgesteld aan fosfinedamp vanuit een aangrenzende schip. In een ander geval ging het om blootstelling aan formaldehyde na het openen van een container. Van formaldehyde staat in deze casus niet vast of het als gewasbeschermingsmiddel/biocide is toegepast, of uit een product afkomstig was. Omdat het hier uitsluitend om gemelde incidenten gaat, zou het daadwerkelijk aantal incidenten hoger kunnen liggen.
Bij het NVIC wordt melding gedaan door professionele hulpverleners bij (vermoedelijke) vergiftigingen. Deze meldingen worden niet doorgestuurd naar de ILT (of Inspectie SZW) en zijn ook maar beperkt bruikbaar voor de uitvoering van risicogericht toezicht. Bij een melding wordt de plaatsnaam van een incident of melding en de toxische stof geregistreerd. Persoonsgegevens die zouden kunnen leiden naar mogelijke overtreders kunnen niet worden gedeeld, omdat dit medisch-vertrouwelijke gegevens zijn. De geaggregeerde meldingen van het NVIC sluiten aan op het huidige beeld van de ILT en geven daarom geen aanleiding om het toezicht anders in te vullen. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van vragen 5 en 6 zal, afhankelijk van de eerste analyse van de kwetsbaarheden in de vervoersketen door ILT en NVWA, worden nagegaan of, en welke aanvullende maatregelen er mogelijk genomen moeten worden.