Het bericht dat de AIVD politici op Bonaire heeft bespioneerd |
|
Roelof van Laar (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «AIVD bespioneerde op illegale wijze politici op Bonaire?1
Is het waar dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) politici op Bonaire in de periode van 2005 tot 2010 heeft bespioneerd? Zo ja, betrof het een legale of illegale operatie? Zo nee, wat uit deze berichtgeving is niet waar en waarom niet?
Was u op de hoogte van deze operatie? Zo ja, heeft u deze operatie goed gekeurd? Zo nee, wie heeft opdracht gegeven voor deze operatie?
Als het een legale operatie betreft, wat was de insteek van deze operatie? In hoeverre zijn politici op Bonaire tijdens of na de operatie op de hoogte gebracht van de operatie? Worden er op dit moment politici afgeluisterd binnen ons Koninkrijk?
Als het een illegale operatie betreft, wat was er illegaal aan deze operatie en waarom heeft de AIVD toch besloten tot deze operatie?
Is het waar dat de situatie voor «het ministerie problematisch» was? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom is toch overgegaan tot deze operatie?
Heeft de informatie die deze operatie heeft opgeleverd, de onderhandeling met betrekking tot de staatkundige toekomst van Bonaire beïnvloed? Zo ja, op welke manier?
Heeft de informatie die de AIVD heeft vergaard en waaruit bleek dat politici mogelijk corrupt waren en zich schuldig maakten aan grootschalig machtsmisbruik, geleid tot een strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, wat was de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De uitzending ‘Caribisch Nederland, Drie jaar later, Bonaire’ |
|
Roelof van Laar (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitzending «Caribisch Nederland, Drie jaar later, Bonaire»?1
Ja.
Klopt de bewering van enkele in de uitzending aan het woord zijnde personen dat sinds 10-10-2010 de prijzen sterk zijn gestegen, terwijl de salarissen nagenoeg gelijk zijn gebleven? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met de afspraak dat de inwoners van Caribisch Nederland er in koopkracht niet op achteruit zouden gaan? Zo ja, neemt u acties om deze onwenselijke ontwikkeling tegen te gaan?
De prijzen zijn de afgelopen jaren sterk gestegen. Dit jaar is de prijsontwikkeling weer gestabiliseerd. De belangrijkste oorzaken van de sterke prijsstijgingen zijn de wereldwijde stijging van energiekosten (en daarmee ook brandstofkosten en vervoerskosten), de stijging van andere wereldprijzen zoals voedsel en grondstoffen, en de dollarisatie. De stelselwijziging van 10-10-2010 heeft, volgens het koopkrachtonderzoek van Ecorys (bijlage bij Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 H, nr. 7), echter geen grote rol gespeeld bij de prijsontwikkeling. Met oog op de koopkracht op de eilanden is bij de totstandkoming van het nieuwe fiscale stelsel voor Caribisch Nederland ook de afspraak gemaakt eventuele extra opbrengsten terug te sluizen.
Het kabinet heeft op dit moment nog onvoldoende inzicht in de loonontwikkeling op de eilanden. Het Ecorys onderzoek geeft voor 2011 echter wel aan dat de toename van het besteedbaar inkomen voor veel groepen meer dan voldoende was om de gestegen prijzen op te vangen. Er zijn echter ook groepen waar de koopkracht onder druk is komen te staan. Het Centraal Bureau voor de Statistiek is een onderzoek gestart naar, onder andere, (bewegingen in) de inkomenssfeer op de eilanden. Op basis daarvan kan ook worden gekeken naar de loonontwikkeling ten opzichte van de inflatie.
Belangrijk gegeven is dat het wettelijk minimumloon (en uitkeringen) jaarlijks wordt geïndexeerd met de inflatie. Inwoners van Caribisch Nederland die het wettelijk minimumloon verdienen worden hiermee gecompenseerd voor prijsontwikkelingen. Daarnaast zij erop gewezen dat het kabinet de afgelopen jaren verschillende structurele maatregelen heeft genomen met het oog op de koopkracht in Caribisch Nederland. Voorbeelden hiervan zijn het verhogen van de belastingvrije som per 1 oktober 2011 en 1 januari 2012, het uitbreiden per 1 januari 2013 van het nultarief eerste levensbehoeften ABB met een aantal voedselproducten en de verlaging per zelfde datum van de accijns op benzine met 10 dollarcent per liter. Voorts heeft het kabinet dit jaar afgesproken dat elke nieuwe maatregel van de Rijksoverheid die direct of indirect een negatief effect op de koopkracht van de inwoners op Caribisch Nederland zou kunnen hebben, in een vroeg stadium aan de Ministeries van SZW en BZK wordt voorgelegd. Indien geoordeeld wordt dat er een negatief effect zou kunnen optreden, wordt in breder interdepartementaal verband (BZK, FIN, SZW, EZ) bezien of compensatie wenselijk en/of mogelijk is. Koopkracht en armoede is tevens een terugkerend overlegpunt met de eilandsbesturen tijdens de Caribisch Nederland week. In dit verband zij opgemerkt dat de bestuurscolleges tijdens de laatste Caribisch Nederland week in oktober 2013 zijn geïnformeerd over het door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid genomen besluit om ingaande 2014 structureel jaarlijks € 600.000 beschikbaar te stellen ten behoeve van het bestrijden van armoede in Caribisch Nederland.
Op het prijsniveau wordt bij beantwoording van vraag 6, 7, 8 en 9 verder ingegaan.
Zijn ook in 2013 de uitkeringen en het wettelijk minimumloon geïndexeerd met de gerealiseerde inflatie over het derde kwartaal van het voorgaande jaar? Zo nee, waarom niet?
Ja. De uitkeringen en het wettelijk minimumloon zijn per 1 januari 2013 geïndexeerd op basis van het consumentenprijsindexcijfer voor het derde kwartaal 2012 zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Hierbij is net als voorheen gekozen voor verschillende indexatiecijfers per openbaar lichaam, daarmee rekening houdend met de uiteenlopende inflatiecijfers (Bonaire 2,3%, Sint Eustatius 4,6% en Saba 3,0%). Zoals de Tweede Kamer bij brief van 19 december 2013 (kamerstukken II, 2013/2014, 33 750 XV, nr. 57) is gemeld, is indexatie overeenkomstig de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer wederom toegepast per 1 januari 2014 (aangevuld met een autonome verhoging voor Saba).
Is het waar dat vóór 10 oktober 2010 een relatief groot deel van de economische activiteiten op de eilanden zich aan het zicht van de overheid onttrok ofwel dat de eilanden een relatief grote informele economie kenden? Behoorden ook de handel en verkoop van primaire levensmiddelen, zoals groenten en fruit veelal tot de informele economie?
Het verschijnsel dat een deel van de economie zich aan het zicht van de overheid onttrekt doet zich wereldwijd voor. Hoewel hier geen gericht onderzoek naar is gedaan zal daar op Bonaire, Sint Eustatius en Saba ook sprake van zijn. Dit geldt zowel voor de periode voor de transitie, waarin deze eilanden nog deel uitmaakten van de Nederlandse Antillen als voor de periode na de transitie, waarin deze eilanden openbare lichamen van Europees Nederland zijn. De vraag of handel en verkoop van primaire levensmiddelen, zoals groenten en fruit, voor de transitie ook tot de informele economie behoorden – en, zo dit het geval zou zijn, in welke mate – is vanwege gebrek aan betrouwbare (statistische) informatie niet goed te beantwoorden. Wel kan meer in het algemeen worden opgemerkt dat de relatieve omvang van de informele economie op Bonaire, Sint Eustatius en Saba sinds de transitie naar verwachting zal zijn afgenomen, hoewel dit effect vanwege gebrek aan gegevens niet kan worden gekwantificeerd. De inschatting dat de omvang van de informele economie is afgenomen is enerzijds gebaseerd op het feit dat het nieuwe belastingstelsel voor Caribisch Nederland minder ontgaansmogelijkheden kent dan het oude, Nederlands Antilliaanse belastingstelsel. Dat geldt met name voor de algemene bestedingsbelasting (ABB). Anderzijds geldt dat de Belastingdienst / Caribisch Nederland (onderdeel van de Nederlandse belastingdienst) ten opzichte van de voormalige Nederlands Antilliaanse belastingdienst verbeteringen in de uitvoering en controle van het fiscale stelsel heeft doorgevoerd, waardoor de compliance is toegenomen.
Wat betreft de belastingopbrengsten en de koopkracht wordt opgemerkt dat tijdens de totstandkoming van het nieuwe fiscale stelsel voor Caribisch Nederland de afspraak is gemaakt dat de opbrengst van het nieuwe fiscale stelsel in 2011 (het jaar van invoering) gecorrigeerd voor inflatie, op macroniveau niet hoger zou moeten zijn aan de opbrengst die het oude Nederlands Antilliaanse belastingstelsel in 2010 op Bonaire, Sint Eustatius en Saba genereerde.2 Op basis van die afspraak zijn, nadat uit cijfers van de Belastingdienst / Caribisch Nederland bleek dat het nieuwe fiscale stelsel van Caribisch Nederland over 2011 meer zou opleveren dan geraamd, inmiddels diverse lastenverlichtende maatregelen getroffen om deze meeropbrengst terug te sluizen.3 In zoverre kan de vraag of de uit de afname van de informele economie voortvloeiende toename van de belastinginkomsten ten goede is gekomen aan de inwoners van Caribisch Nederland bevestigend worden beantwoord. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de hogere belastingopbrengst in 2011 niet alleen zal samenhangen met een afname van de omvang van de informele economie, maar ook met autonome ontwikkelingen, zoals toename van de bevolkingsomvang en stijging van de economische activiteit. Tot slot wordt opgemerkt dat een afname van de informele economie op papier tot een toename van de (totale) koopkracht zal leiden maar dat de effectieve koopkracht zoals die door de bevolking in de praktijk wordt ervaren lager kan zijn omdat het voorheen informele deel van hun inkomen belastingvrij werd ontvangen en belastingvrij kon worden uitgegeven, terwijl er over het formeel geworden deel van het inkomen nu wel belasting moet worden betaald.
Is het waar dat de omvang van de informele economie de laatste jaren sterk is afgenomen, ten faveure van de formele economie? Is dit terug te zien in de hoeveelheid belastinginkomsten en in de koopkracht van burgers? Deelt u de mening dat indien de belastinginkomsten inderdaad fors zijn toegenomen, deze inkomsten ten goede moeten komen aan de inwoners van Caribisch Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de tarieven voor stroom en elektriciteit op Bonaire erg hoog zijn? Zo ja, wat zijn hiervan de oorzaken en welke instrumenten heeft u om hier iets aan te doen?
Het elektriciteitstarief op Bonaire is bijna twee keer zo hoog als in Europees Nederland. Dit komt doordat het merendeel van de elektriciteit opgewekt wordt uit olie, hetgeen veel duurder is dan de opwekking uit kolen en gas in Europees Nederland. Daarnaast kent de elektriciteitsvoorziening aan de iets minder dan 8.000 aangeslotenen aanmerkelijke schaalnadelen. Tot slot zijn er aanwijzingen dat de efficiëntie van de bedrijfsvoering van het eilandelijk elektriciteitsbedrijf verder verbeterd kan worden. Er wordt nu al subsidie vanuit het Ministerie van Economische Zaken verleend om de elektriciteitsrekening van de afnemers te beperken. Deze is in 2012 ingesteld nadat een arbitrage uitwees dat het eilandelijk elektriciteitsbedrijf met terugwerkende kracht meer voor de ingekochte elektriciteit aan de producent moest betalen dan zij voorheen deed. Deze marktsituatie is overigens beschreven in een rapport dat de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer heeft gestuurd (31 568 nr. 125, vergaderjaar 2012–2013). In dit rapport wordt ook een advies uitgebracht over een regulerend kader dat de betaalbaarheid van elektriciteit verder dient te verbeteren, onder andere door tariefregulering en vereisten aan de governance. Een wetsvoorstel hiertoe is langs de lijnen van het advies in ontwikkeling. Het conceptwetsvoorstel is van 19 augustus tot en met 1 november 2013 geconsulteerd onder belanghebbenden en wordt in 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Is het waar dat de prijzen voor groenten en fruit op Bonaire erg hoog zijn? Hoe hebben deze prijzen zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Deelt u de mening dat – mede gezien de obesitas-problematiek op de Caribische eilanden – groenten en fruit op Bonaire tegen een redelijke prijs moeten kunnen worden gekocht?
Als gevolg van een gebrek aan voldoende feitelijk cijfermateriaal is het op dit moment niet goed mogelijk adequaat inzicht te geven in de ontwikkelingen van de prijzen voor groenten en fruit op Bonaire. Ook is onvoldoende informatie beschikbaar voor een grondige prijsvergelijking tussen Bonaire en de omliggende gebieden. Momenteel wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek gewerkt aan een verbetering van de beschikbaarheid van statistieken, opdat een goede prijsvergelijking in de toekomst mogelijk wordt. Voor wat het prijsniveau in Caribisch Nederland betreft, alsook factoren die daar invloed op hebben, wordt verwezen naar de antwoorden op vragen 8 en 9.
Is de beperkte concurrentie tussen supermarkten en distributeurs een oorzaak van de hoge prijzen, zoals door een vertegenwoordiger van de Consumentenbond Bonaire wordt beweerd? Is het waar dat er soms wel twee of drie keer (Curaçao, Bonaire) invoerrechten moeten worden betaald voor groenten en fruit, zoals door een ondernemer in de uitzending wordt gesteld? Zo ja, zijn er mogelijkheden om dit te wijzigen?
Naar aanleiding van klachten over hoge prijzen in Caribisch Nederland heeft het Ministerie van Economische Zaken in 2011 extern onderzoek laten uitvoeren naar de marktwerking in een aantal specifieke sectoren – waaronder de markt voor levensmiddelen – in Caribisch Nederland (zie de bijlage bij Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 H, nr. 7). Uit dit onderzoek blijkt dat de belangrijkste verklarende factor voor de prijsvorming in Caribisch Nederland de beperkte economische schaal van de eilanden is. Doordat de bevolkingsgrootte in Caribisch Nederland gering is, en vanwege het insulaire karakter van Caribisch Nederland, is op veel markten weinig ruimte voor meerdere aanbieders en is het perspectief voor effectieve concurrentie zeer beperkt. Ook kan de kleine economische schaal als gevolg hebben dat de productiekosten voor veel goederen en diensten (per eenheid) relatief hoog zijn en dat producten of diensten moeten worden geïmporteerd vanuit nabijgelegen gebieden. Deze factoren hebben een verhogend effect op de prijzen op de eilanden.
Naast de beperkte economische schaal, het insulaire karakter en transportkosten kunnen ook andere factoren invloed hebben op de prijsvorming in Caribisch Nederland. Zoals ook is aangegeven in het in 2012 door Ecorys uitgevoerde koopkrachtonderzoek Caribisch Nederland (bijlage bij Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 H, nr. 7), heeft ook de overstap van de Antilliaanse gulden naar de Amerikaanse dollar invloed gehad op de prijzen. Deze invloed was niet, zoals verwacht, prijsdrukkend maar prijsopdrijvend, vanwege het gedrag van marktpartijen. Dit kan worden toegelicht aan de hand van de op blz. 4/5 van dit kabinetsstandpunt opgenomen passage:
«Daarnaast heeft volgens Ecorys ook de overstap van de Nafl naar de USD als (enig) wettig betaalmiddel invloed gehad op de prijzen. Daar waar deze overstap in beginsel een prijsdrukkend effect (gehad) zou moeten hebben (door het vervallen van wisselkosten), is door Ecorys vastgesteld dat de overstap naar de USD in een aantal gevallen juist een prijsopdrijvend effect heeft gehad. Dat is verrassend omdat de koers van de Nafl al decennia gekoppeld was aan de koers van de USD. In de praktijk is gebleken dat winkeliers of restaurants de overstap van de Nafl naar de USD hebben gebruikt om de prijzen naar boven af te ronden tot psychologische of makkelijk hanteerbare prijzen. »
In aanvulling hierop wordt opgemerkt dat als onderdeel van het Belastingplan 2013 met ingang van 1 januari 2013 diverse eerste levensbehoeften, waaronder groenten en fruit zijn vrijgesteld van algemene bestedingsbelasting (tarief 8% op Bonaire en 6% op Sint Eustatius en Saba). Uit waarnemingen van onder andere de Unkobon (een consumentenorganisatie op Bonaire) is gebleken dat deze lastenverlichting door handelaren en winkeliers slechts voor een deel is doorgegeven aan de consument.
Ten behoeve van de betaalbaarheid van de voorzieningen beschikken de Bestuurscolleges in Caribisch Nederland op grond van de Prijzenwet BES over de bevoegdheid om de prijzen van goederen en diensten te reguleren en om inzage te vereisen in de manier waarop prijzen tot stand komen. Het prijsbeleid houdt in dat de eilandbesturen maximale marges kunnen stellen op bepaalde producten en diensten. De Bestuurscolleges hebben de afgelopen jaren niet of slechts zeer beperkt gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Om te komen tot een effectief systeem van prijsregulering heeft het Openbaar Lichaam Bonaire in 2013 extern onderzoek laten verrichten door onderzoeksbureau SEO.4 Hoewel de onderzoekers als gevolg van een gebrek aan voldoende feitelijk cijfermateriaal geen volledig prijsvergelijkend onderzoek hebben kunnen uitvoeren, constateren zij voor een aantal specifieke producten dat het prijsniveau op Bonaire hoger ligt dan op Curaçao en Aruba en dat er aanwijzingen zijn dat de prijsverschillen niet geheel verklaard kunnen worden door transportkosten of door importbelastingen.5 Volgens de onderzoekers komt dit doordat het grootste deel van de import van Bonaire vanuit Curaçao via «belastingvrije» entrepots plaatsvindt6 en het fiscale stelsel op Caribisch Nederland minder prijsopdrijvend werkt dan het fiscale stelsel op Curaçao. De onderzoekers merken op dat vanuit fiscaal oogpunt bezien producten op Bonaire goedkoper zouden moeten zijn dan op Curaçao, omdat op Curaçao zowel invoerheffingen als omzetbelasting wordt geheven (over de verkoopwaarde, soms in meerdere schakels) terwijl op Bonaire alleen algemene bestedingsbelasting bij invoer verschuldigd is over de inkoopwaarde (incl. vracht- en verzekeringskosten).7
Tegen deze achtergrond heeft SEO het Bestuurscollege van Bonaire een voorstel gedaan ten behoeve van een effectieve inzet van hun bevoegdheid voor prijsregulering op grond van de Prijzenwet BES. Het Bestuurscollege van Bonaire werkt dit voorstel momenteel nader uit en heeft recent bekend gemaakt voor een aantal specifieke producten maximumprijzen in te stellen, waaronder voor rijst, brood, koffie, groenten, fruit en suiker. Met de Bestuurscolleges van Caribisch Nederland heeft het Ministerie van Economische Zaken voorts afgesproken dat bij het ontwerpen van de prijsregulering een beroep kan worden gedaan op inhoudelijke expertise die aanwezig is bij het ministerie.
In hoeverre zijn de prijsstijgingen een gevolg van de overstap van de Antilliaanse gulden naar de Amerikaanse dollar?
Zie antwoord vraag 8.
Postbezorging in Caribisch Nederland |
|
Roelof van Laar (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Bonaire, Sint Eustatius, Saba krijgen een nieuwe postbode»1 en «Postbezorging BES in overleg met inwoners en ondernemers»?2 Herinnert u zich eveneens uw antwoorden op eerdere vragen?3
Ja.
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over het gunningsproces en de uitkomsten daarvan?4
Met het oog op de verlening van een nieuwe concessie is een zogenaamde offerteaanvraag openbaar gemaakt om aan geïnteresseerde partijen de gelegenheid te bieden een inschrijving te doen. De offerteaanvraag is op 27 juni 2013 gepubliceerd op de website van TenderNed. Ingevolge de offerteaanvraag moet bij een inschrijving worden voldaan aan de in de wet en in de concessiebeschikking bepaalde verplichtingen en voorwaarden. Tot 26 augustus 2013 konden partijen een inschrijving doen met gebruikmaking van het bij de offerteaanvraag gevoegde inschrijvingsmodel.
Er is tot deze datum één inschrijving ontvangen die aan de voorwaarden voldeed. Op 17 oktober jongstleden is de betreffende onderneming, Flamingo Communications, aangewezen als concessiehouder voor de postdienstverlening in Caribisch Nederland vanaf 1 januari 2014 (Staatscourant 2013, nummer 30604).
Wat gaat er voor de burgers van Caribisch Nederland verbeteren nu een nieuw bedrijf per 1 januari 2014 de post gaat bezorgen?
Flamingo Communications is een lokaal bedrijf op Bonaire dat Caribisch Nederland goed kent. Op basis van gesprekken tussen het Ministerie van Economische Zaken en Flamingo Communications is inzicht in hun businesscase gekregen. Op basis daarvan verwacht ik dat Flamingo Communications in staat zal zijn de postdienstverlening volgens de concessievoorwaarden uit te voeren. Door het aanvaarden van de concessievoorwaarden heeft Flamingo Communications zich hiertoe ook verplicht. Daarnaast heeft Flamingo Communications afspraken gemaakt met Nieuwe Post Nederlandse Antillen, de huidige concessiehouder, opdat de overgang van de concessie soepel kan verlopen. Met het oog op de nieuwe concessieverlening is een nieuwe afweging met betrekking tot die concessievoorwaarden gemaakt. Voor de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van de postdienstverlening zijn zowel de schaal van de postdienstverlening als bepaalde kenmerken van het verzorgingsgebied van belang. Hoe groter het volume aan poststukken en hoe kleiner de afstand binnen het verzorgingsgebied, hoe lager de kosten per postzending. In Caribisch Nederland is sprake van een relatief klein volume aan poststukken en een verspreid gelegen verzorgingsgebied, gezien de afstand tussen Bonaire enerzijds en Saba en Sint Eustatius anderzijds. Daarnaast is er vanwege toenemende elektronische substitutie sprake van teruglopende volumes. Tegen deze achtergrond zijn de voorwaarden van de bestaande concessie op verschillende punten aangepast. Het belangrijkste is dat de frequentie van het ophalen en bezorgen van de post is teruggebracht van vijf dagen naar drie dagen per week. Mede in verband hiermee is de norm voor de maximale overkomstduur versoepeld. Met deze aanpassingen wordt bijgedragen aan de mogelijkheid van een rendabele exploitatie van de postdienstverlening gedurende de looptijd van de concessie zonder de actuele behoeften van gebruikers uit het oog te verliezen. Voor het overige blijven voor de postdiensten goeddeels dezelfde concessievoorwaarden gelden als die in de vorige concessie zijn opgenomen.
Waarom is gekozen voor een bedrijf dat geen ervaring heeft met postbezorging? Welke garanties zijn er afgegeven, die maken dat er dit keer wel vanuit kan worden gegaan dat afspraken worden nagekomen? Op welke punten wijken de nu gehanteerde concessievoorwaarden af van de oude?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is gekozen voor een overeenkomst van tien jaar, waar voorheen een overeenkomst van drie jaar gebruikelijk was? Welke instrumenten heeft de concessieverlener in handen, als blijkt dat het bedrijf zich niet aan de voorwaarden houdt?
De bestaande concessie tot postdienstverlening is in 2003 voor 20 jaar verleend. Bij de staatkundige hervorming is de Wet post BES ingevoerd waarin is bepaald dat de bestaande postconcessie afloopt per 31 december 2012, met de mogelijkheid van een eenmalige verlenging van maximaal 3 jaar. De huidige concessie is met een jaar verlengd, tot 1 januari 2014. Verder wordt in de Wet post BES bepaald dat de postconcessie voor ten minste 10 jaar wordt verleend. Een termijn korter dan 10 jaar is niet aantrekkelijk voor een concessiehouder, aangezien er dan onvoldoende tijd is om de benodigde investeringen te kunnen terugverdienen.
Gedurende de looptijd heeft de overheid diverse instrumenten in handen om ervoor te zorgen dat de concessiehouder zich aan de voorwaarden houdt.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet er op toe dat de concessiehouder zijn verplichtingen naleeft. In dat kader kan de ACM zo nodig een aanwijzing geven. Bij het niet naleven van de aanwijzing kan de ACM vervolgens een boete opleggen. Tenslotte kan de concessie ingetrokken worden indien de concessiehouder zich niet aan de wettelijke regels of aan de voorwaarden van de concessiebeschikking houdt. Intrekking is een ingrijpend middel en zal dan ook alleen in het uiterste geval gebruikt worden.
Waar doelt de directeur van het nieuwe postbedrijf op als hij zegt dat het «postconcept drastisch wordt veranderd en vernieuwd»? Zijn de andere services waar hij over spreekt (drukwerk, webwinkels en pakketvervoer) ook onderdeel van de overeenkomst?
Flamingo Communications wil de kwaliteit van de postdienstverlening verbeteren. Hiertoe wordt begin 2014 gekeken hoe de klanten de huidige postdienstverlening ervaren en welke zaken prioriteit genieten. Op basis hiervan zal Flamingo Communications verbeteringen doorvoeren. Overigens blijven de voorwaarden die gelden op grond van de wet en de concessiebeschikking daarbij vanzelfsprekend van toepassing. Flamingo Communications heeft als concessiehouder het alleenrecht op het vervoer van brieven tot 2 kilogram. Zoals in het interview aangegeven, is Flamingo Communications daarnaast voornemens andere diensten aan te bieden, bijvoorbeeld op het gebied van e-commerce. Deze diensten vormen geen onderdeel van de concessie.
Wat zijn de redenen voor de prijsstijging naar 88 dollarcent? Hoe groot is deze prijsstijging? Acht u deze stijging acceptabel? Zo ja, wat krijgt de bevolking van Caribisch Nederland ervoor terug?
Flamingo Communications heeft aangegeven een verhoging van de postzegelprijs noodzakelijk te achten voor een rendabele exploitatie van de concessie. Flamingo Communications zal vanaf 1 januari 2014 een postzegelprijs van $ 0,88 hanteren (omgerekend ongeveer € 0,66) voor lokale brievenpost. De huidige postzegelprijs in Caribisch Nederland is $ 0,66. Ik acht deze verhoging acceptabel. Ter vergelijking, de reguliere postzegelprijs in Nederland zal per 1 januari 2014 € 0,64 bedragen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is naast dalende postvolumes in Caribisch Nederland sprake van een relatief klein volume aan poststukken en een verspreid gelegen verzorgingsgebied.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang rondom «het voornemen van de Bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba om straatnamen en huisnummers op bestuurlijk niveau vast te stellen, kenbaar te maken aan bewoners en eigenaren en deze zichtbaar te maken in de openbare ruimte»?5
De openbare lichamen hebben ieder een eigen traject voor straatnamen en huisnummers gestart. De voortgang verschilt dan ook per eiland. De eilanden beogen alle drie hun traject rondom vaststelling in 2014 af te ronden. In Saba is de bestuurlijke vaststelling dit najaar afgerond, de benodigde communicatiestappen worden komend voorjaar gezet en medio 2014 zullen de straatnaamborden zijn geplaatst en de nummerborden zijn uitgereikt. Ook Sint Eustatius rondt de bestuurlijke vaststelling nog in 2013 af en zet de benodigde communicatiestappen komend voorjaar. Plaatsing van de straatnaamborden en uitreiking van de nummerborden zijn voorzien voor medio 2014. Bonaire beoogt de bestuurlijke vaststelling komend voorjaar af te ronden en de overige acties in de zomer van 2014 uit te voeren. Alle drie de eilanden beogen de vastgestelde adressen uiterlijk in de zomer van 2014 in de bevolkingsadministraties «PIVA» te verwerken en sluiten hun traject af met een controle op de plaatsing van de nummerborden.
Kunt u de Kamer eveneens informeren of binnenkort postcodes worden ingevoerd op de eilanden, dit mede gezien het feit dat inwoners van de eilanden problemen ondervinden bij het online bestellen van producten bij (Nederlandse) webwinkels? Is het invoeren van één postcode per eiland een oplossing voor dit probleem?
Zoals aangegeven in antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer heeft een systeem van postcodes vooral betekenis voor de bezorgkwaliteit van brieven als er sprake is van een fijnmazig en uitgebreid netwerk van bezorgpunten. Dit is in Caribisch Nederland niet het geval (zie Kamerstukken II 2011/2012, aanhangsel 2891). Ik verwacht dat de vaststelling van straatnamen en huisnummers door de Bestuurscolleges in Caribisch Nederland en de doorvoering van deze straatnamen en huisnummers in de bevolkingsadministraties «PIVA» en in de openbare ruimte zullen bijdragen aan een betere bezorgkwaliteit. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is Flamingo Communications voornemens om naast de bezorging van brieven ook andere diensten aan te bieden, bijvoorbeeld op het gebied van e-commerce. Flamingo Communications is van oordeel dat op het gebied van e-commerce een systeem van postcodes van waarde zou kunnen zijn. In dit kader verkent Flamingo Communications de optie van invoering van een systeem van postcodes per wijk in Caribisch Nederland. Een (gefaseerde) invoering van een dergelijk systeem vergt echter de benodigde financiële investeringen en de benodigde tijd. Het is aan Flamingo Communications of andere geïnteresseerden om, indien gewenst, uitvoering te geven aan een dergelijk systeem.
De knikkebolziekte in Oost-Afrika |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
U heeft kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur van 24 oktober1 over de knikkebolziekte, zo blijkt uit het bericht «Ploumen: meer onderzoek naar knikkebolziekte nodig»2; kunt u bevestigen dat reeds tienduizenden kinderen aan deze ziekte zijn overleden en momenteel meer dan tienduizend kinderen aan de ziekte lijden?
Volgens de WHO, de Wereldgezondheidsorganisatie, en CDC, de Amerikaanse Centers for Disease Control and Prevention, lijden ongeveer tienduizend kinderen aan de knikkebolziekte, waarvan ongeveer 3.000 in Noord-Oeganda. De werkelijke omvang van de ziekte is onbekend, vooral doordat Zuid-Soedan geen functionerend informatiesysteem heeft voor gezondheidsgegevens. De literatuur meldt dat er in Zuid-Soedan de laatste jaren sprake lijkt te zijn van een toename in het aantal gevallen en een grotere geografische verspreiding. In Tanzania komt de ziekte beperkt voor.3
Zijn u naast Zuid-Soedan en Oeganda andere landen bekend waar de ziekte toeslaat?
Naast Zuid-Soedan en Oeganda is de ziekte ook gerapporteerd in Tanzania.
Is het waar dat de oorzaken van de ziekte niet bekend zijn en er geen effectieve behandeling van de ziekte mogelijk is?
Knikkebolziekte (nodding syndrome) treft vooral kinderen tussen 5 en 15 jaar in gemarginaliseerde rurale gemeenschappen. Het is een neurologische aandoening die zich uit in een epidemische vorm van epilepsie die gepaard gaat met toevallen, groeistoornissen en het karakteristieke knikkebollen. De ziekte werd voor het eerst gedocumenteerd in Tanzania in de jaren «60.
De oorzaken van knikkebolziekte zijn nog onbekend. Er is mogelijk een relatie met infectie door onchocerca volvulus, de parasiet die rivierblindheid veroorzaakt. Andere onderzoekstrajecten naar de oorzaken van de ziekte richten zich op verbanden met andere infecties, erfelijkheid en omgevingsfactoren, bijvoorbeeld het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de landbouw. De aandoening kan niet worden genezen en is niet overdraagbaar. Medische begeleiding van kinderen met deze ziekte richt zich op dit moment uitsluitend op de secundaire gevolgen van de aandoening, met medicatie voor epilepsie, voedingssupplementen bij ondervoede kinderen en psychosociale ondersteuning voor kinderen en families.
Wat is gebleken uit uw contact met de regeringen van Zuid-Soedan en Oeganda? Wat doen deze regeringen om de ziekte te bestrijden? Is er een vraag om assistentie bij het bestrijden van de (symptomen van de) ziekte?
Het Oegandese Ministerie van Gezondheid heeft in 2012 een actieplan ontwikkeld voor de behandeling van de ziekte4. Dit plan wordt inmiddels voor een deel uitgevoerd, in samenwerking met de WHO. In Oeganda zou sprake zijn van een terugloop van het aantal gevallen. Het Zuid-Soedanese Ministerie van Gezondheid is op de hoogte van de aandoening. In het licht van de enorme problemen in de gezondheidssector in het land, met onder meer zeer hoge kinder- en moedersterfte, is knikkebolziekte geen prioriteit voor de Zuid-Soedanese overheid. Nederland is niet gevraagd om assistentie in Oeganda en Zuid-Soedan.
Welke mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse regering om een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar en de bestrijding van de (symptomen van de) ziekte? Welke van deze mogelijkheden gaat u al dan niet benutten? Waarom wel/niet?
Naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken contacten gelegd met de Ministeries van Gezondheid in Oeganda en Zuid-Soedan en met onderzoekers en gezondheidsorganisaties in Nederland en België met expertise op het terrein van knikkebolziekte. Uit gesprekken met deze experts is gebleken dat onderzoek naar de omvang en de oorzaken van de aandoening de meest zinvolle inzet is voor een bijdrage. Nederland is bereid tot EUR 1 miljoen beschikbaar te stellen voor de strijd tegen de knikkebolziekte.
Met welke landen, universiteiten en internationale organisaties zal Nederland daarbij samenwerken? Hoe ziet die samenwerking er uit?
Zie antwoord vraag 5.
Europees ontwikkelingsgeld naar Wit-Russische dictator |
|
Roelof van Laar (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het ANP bericht «Hulpgeld EU naar Wit-Russische dictator» d.d. 20 oktober 2013?
Ja.
Uit welk EuropeAid programma zijn de fondsen afkomstig, welke doelstellingen kent dit programma en om hoeveel geld gaat het precies?
De EU verleent beperkt steun aan Wit-Rusland: een volwaardig partnerschap met het regime van president Loekasjenko is uitgesloten. De bilaterale Europese steun aan Wit-Rusland richt zich juist op de ondersteuning van de bevolking (modernisering economie) en van democratiseringsprocessen (goed bestuur en people to people contacten). Daarnaast neemt Wit-Rusland deel aan een aantal regionale programma’s die openstaan voor de nabuurschapslanden van het Oostelijk Partnerschap (OP).
Het project waar het ANP-bericht naar verwijst, valt onder het regionale programma «geïntegreerd grensbeheer». Dit programma wordt gefinancierd uit het nabuurschapsinstrument van de Unie en staat open voor de zes OP-landen. In totaal is voor dit programma 44 mln. euro gereserveerd. In 2012 werd in Wit-Rusland 2 mln. euro uitgegeven vanuit dit regionale programma. De algemene doelstelling is het verkeer van personen en goederen tussen de OP-landen te faciliteren en tegelijkertijd veilige grenzen te handhaven door samenwerking binnen en tussen de OP-landen en met EU-lidstaten te bevorderen. Het versterken van de westgrens van Wit-Rusland om mensenhandel, drugssmokkel en overige criminele activiteiten tegen te gaan is een doelstelling waarmee nadrukkelijk een Europees belang is gediend.
Klopt het dat Europese hulpfondsen besteed zijn aan de training van en materieel voor de politie in Wit-Rusland en klopt het dat het ondemocratische regime deze kennis en dit materieel inzet om tegenstanders die willen vluchten, op te sluiten in plaats van mensenhandel en drugssmokkel te bestrijden?
Het geld dat de EU in Wit-Rusland heeft besteed in het kader van geïntegreerd grensbeheer is ten goede gekomen aan patrouilleboten, jeeps en nachtkijkers. Daarnaast werden trainingen verzorgd ten behoeve van de douaneautoriteiten en grensbewakers. De Wit-Russische politie is niet ondersteund. Het gebeurt inderdaad regelmatig dat activisten en vertegenwoordigers van de Wit-Russische oppositie aan de grens door de politie worden aangehouden voor additionele controles, dat hen de doorgang wordt geweigerd en dat ze worden geïntimideerd. Deze praktijken zijn zorgelijk, maar als zodanig niet terug te voeren op de steun die de EU levert.
Deelt u de mening dat Europese ontwikkelingsgelden ten goede moeten komen aan de allerarmsten en niet als gevolg mogen hebben dat tegenstanders van ondemocratische regimes hinder ondervinden?
De steun die de EU aan de nabuurschapslanden verleent, is grotendeels afkomstig uit het nabuurschapsinstrument. Het gaat hier niet om de allerarmste landen, en armoedebestrijding is dan ook niet het hoofddoel van deze steun. Het nabuurschapsbeleid van de Unie is erop gericht stabiliteit en welvaart aan haar buitengrenzen tot stand te helpen brengen, door economische ontwikkeling te helpen bevorderen en een democratische samenleving die functioneert volgens de regels van de rechtsstaat van de grond te helpen tillen.
Vanzelfsprekend mogen tegenstanders van ondemocratische regimes geen directe hinder ondervinden van Europese steun. Het versterken van grensbewaking an sich veroorzaakt deze hinder niet: dat zijn de Wit-Russische autoriteiten en de wijze waarop zij met hun oppositie omgaan. Hierop wordt Wit-Rusland ook aangesproken door de EU, onder andere in het kader van het Oostelijk Partnerschap.
Deelt u de mening dat EuropeAid en de Europese Commissie alles in het werk moeten stellen om er voor te zorgen dat Europese ontwikkelingsgelden nooit kunnen worden gebruikt door ondemocratische regimes om zichzelf in het zadel te houden?
Ja.
Bent u bereid om EuropeAid en de Europese Commissie op dit bericht aan te spreken, om uitleg te vragen en zo nodig er bij hen op aan te dringen passende actie te ondernemen om te voorkomen dat het ondemocratische regime van Wit-Rusland Europees ontwikkelingsgeld kan inzetten om haar tegenstanders te onderdrukken en hun bewegingsvrijheid te dwarsbomen? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van het bericht is door de Nederlandse ambassade in Warschau met de EU delegatie in Minsk gedeeld. De EU heeft hierop laten weten dat de verleende steun in het kader van grensbewaking niet in verband kan worden gebracht met de wijze waarop de Wit-Russische autoriteiten tegenstanders van het regime behandelen.
De vergoeding van gehoortoestellen |
|
Roelof van Laar (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de tv-uitzending over de verstrekking van hoortoestellen?1
Ja.
Klopt het dat de huidige vergoedingssystematiek ertoe leidt dat alleen de hoortoestellen uit een bepaalde categorie worden vergoed, en daarmee alle andere hoortoestellen uitsluit voor vergoeding? Klopt het dat deze systematiek ertoe leidt dat ook goedkopere hoortoestellen niet vergoed worden, wanneer deze niet opgenomen zijn in een vergoedingscategorie? Klopt het dat deze systematiek er daarmee in sommige gevallen voor zorgt dat het optimale hulphoormiddel niet wordt vergoed, terwijl het goedkoper is dan hoortoestellen waar mensen vanuit deze vergoedingssystematiek recht op hebben?
Per definitie bestaat er in de Zvw alleen aanspraak op verantwoorde zorg wanneer iemand daar naar aard en omvang redelijkerwijs op aangewezen is. Dat geldt evenzeer voor hoortoestellen. Wanneer iemand een hoortoestel kiest dat hier niet aan voldoet, hoeven zorgverzekeraars dit in principe niet te vergoeden. De audicien deelt de klant op basis van het landelijk afgesproken indicatieprotocol in een zorgzwaartecategorie in. Op de Nederlandse markt zijn er ongeveer 1.400 toestellen aanwezig. In totaal zijn daarvan circa 800 toestellen geclassificeerd en opgenomen in de hoortoestellen database. Binnen elke categorie is er daardoor voldoende keus tussen verschillende kwalitatief goede toestellen om tot een optimale oplossing te komen. Indien een fabrikant een hoortoestel wil toevoegen kan hij dat toestel ter beoordeling aanmelden. Voor elke categorie maken audicien en zorgverzekeraar afspraken over de hoogte van de vergoeding. Audicienbedrijven bepalen vervolgens welk assortiment hoortoestellen ze willen voeren en welke hooroplossing uit dat assortiment voor de verzekerde de meest adequate oplossing is. Daaraan kan worden toegevoegd dat zorgverzekeraars veelal afspraken met audicienbedrijven hebben gemaakt over onderhoud en reparatie, waardoor de verzekerde veel minder gebruikskosten hoeft te maken.
Klopt het dat zwaar slechthorenden soms kiezen voor een cochleair implantaat in plaats van een hoortoestel, omdat een cochleair implantaat wel volledig wordt vergoed, en een hoortoestel niet? Vind u dit ook een perverse prikkel? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, omdat door een cochleair implantaat het resterende hoorvermogen verloren gaat, en een cochleair implantaat bovendien vele malen duurder is dan een optimaal hoortoestel? Zo nee, waarom niet?
Cochleaire implantaten worden alleen vergoed als een verzekerde daar recht op heeft. Hiervoor geldt dat de behandeling volgens de huidige wetenschap en praktijk effectief is en dat de verzekerde daarop redelijkerwijs is aangewezen. Aldus bestaat er alleen een indicatie voor cochleaire implantaten bij zeer ernstige dubbelzijdige doofheid bij kinderen en volwassenen. Als iemand vanwege zorginhoudelijke criteria niet in aanmerking komt voor een implantaat, lijkt mij een vrijwillige keuze voor een dergelijk zware ingreep puur als substitutie van een eigen bijdrage voor een hoortoestel niet erg aannemelijk.
Deelt u de mening dat voor de volwaardige participatie van slechthorenden een optimaal hoortoestel, en/of passende zorg, van groot belang is? Deelt u voorts de mening dat de huidige vergoedingssystematiek voor hoortoestellen ertoe leidt dat, vooral in gevallen waarin mensen complexe hoorproblemen hebben, er soms hogere dan noodzakelijke kosten worden gemaakt, terwijl dit niet noodzakelijkerwijs tot optimale oplossingen leidt?
Uiteraard wil ik dat iedereen met een functiebeperking – al dan niet- met behulp van hulpmiddelen zoveel mogelijk zelfredzaamheid kan behouden en volwaardig in het maatschappelijk leven kan participeren. Ik ga er vanuit dat de huidige aanspraak op hoorzorg juist leidt tot een betere hoorzorg tegen minder kosten. Op basis van het protocol en de afspraken die zorgverzekeraars met audicienbedrijven hebben gemaakt, is voor elke slechthorende een passende oplossing beschikbaar. Ik kan op dit moment niet beoordelen of zich situaties voordoen waarbij soms hogere dan noodzakelijke kosten worden gemaakt. Ik heb tijdens het AO Pakketadvies van 22 juni 2012 aan de Kamer toegezegd (29 689, nr. 410) dat ik de effecten van de nieuwe aanspraak op hoortoestellen zou monitoren en dat ik u daarover eind 2013 zou informeren. Het College van Zorgverzekeringen (CVZ)is thans bezig om het systeem te monitoren op kwaliteit van zorg en prijsontwikkeling. Omdat de resultaten van een eerste meting pas rond de jaarwisseling beschikbaar zijn, kan ik deze toezegging helaas niet binnen deze termijn gestand doen. Ik wacht graag de bevindingen van het CVZ af vooraleer ik u in het voorjaar 2014 een betrouwbare rapportage kan presenteren. Ondertussen zal ik veldpartijen oproepen om met elkaar in gesprek te blijven over het oplossen van eventuele aanloop problemen.
Welke oplossing ziet u om te komen tot een optimale inrichting van het huidige vergoedingssysteem voor hoortoestellen, zodat mensen toegang hebben tot een hulpmiddel en/of zorg op maat? Welke mogelijkheden ziet u om, in overleg met het veld, te komen tot een optimalisering van de bestaande vergoedingssystematiek, zodat passende oplossingen voor mensen met hoorproblemen weer centraal komen te staan?
Zie antwoord vraag 4.
Misbruik van Syrische minderjarige vluchtelingen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de verschillende reportages en artikelen over kindermisbruik en kindhuwelijken in Syrië en omringende landen, waaronder het artikel1 op de website van de Thomson Reuters Foundation en een videoreportage van RTL?2
Ja.
Kunt u de trend die genoemd wordt in het artikel, die van een stijgend aantal zaken van kindermisbruik en kindhuwelijken onder Syrische (vluchtelingen)meisjes in en rondom Syrië, bevestigen?
De trend van kindermisbruik en met name kindhuwelijken is bekend. Kindhuwelijken zijn geen nieuw fenomeen in o.a. het Midden-Oosten, maar door de Syrische crisis lijkt het aantal gevallen toe te nemen. Dit is echter moeilijk te controleren en cijfers zijn niet beschikbaar.
Kunt u bevestigen dat mannen vanuit Saoedi-Arabië en andere landen in het Midden-Oosten actief op zoek zijn naar kindbruidjes onder Syrische vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke maatregelen er internationaal worden genomen om deze kinderen te beschermen en deze trend een halt toe te roepen, en wat de rol van Nederland hierbij is?
Internationaal is een belangrijke eerste stap gezet door de aanname op 27 september jl. van een resolutie in de Mensenrechtenraad (MRR) waarmee erkend wordt dat kindhuwelijken en gedwongen huwelijken resulteren in een aantal fundamentele mensenrechtenschendingen. Het Kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten is verzocht om hierover een rapport op te stellen en een paneldiscussie te organiseren tijdens de 26e Mensenrechtenraad in juni 2014 («Strengthening efforts to prevent and eliminate child, early and forced marriages: challenges, achievements, best practices and implementation gaps»). Nederland was een van de initiatiefnemers van deze resolutie, samen met Canada, Finland en Zwitserland. De resolutie is gesteund door 107 landen maar de Golfstaten zagen af van co-sponsoring vanwege de verwijzing naar SRGR. Nu de resolutie het onderwerp op de agenda van de MRR heeft geplaatst biedt het vervolgtraject mogelijkheden tot inhoudelijke verdieping en draagvlakverbreding.
Bent u bereid om de autoriteiten van de landen, waaruit de plegers van deze misdaden komen, aan te spreken op hun betrokkenheid bij deze schanddaden?
Bestrijding van kindhuwelijken is een prioriteit in het Nederlandse beleid. Zoals vermeld in de nota Wat de Wereld Verdient (blz. 27) maakt Nederland zich sterk voor het tegengaan van huwelijksdwang (kindbruiden) en seksueel geweld, onder meer door deelname aan de internationale campagne «Girls not Brides».
Nederland brengt het thema internationaal onder de aandacht in diverse gremia, waaronder de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de Veiligheidsraad, de Mensenrechtenraad en de Raad van Europa en draagt actief bij aan de preventie van geweld tegen vrouwen en meisjes, zowel bilateraal als multilateraal. Zo organiseerden Nederland, Canada en Ghana op 25 september en marge van de AVVN een side-event over beëindiging van kindhuwelijken, getiteld «Too Young To Wed», in aanwezigheid van een voormalig potentieel Pakistaans kindbruidje. Hierbij heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking speciale aandacht gevraagd voor deze wanpraktijk en opgeroepen tot het vormen van een brede coalitie die concrete actie moet gaan ondernemen om kindhuwelijken tegen te gaan.
Op 18 oktober jl. heeft Nederland bijgedragen aan het open debat in de Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid en in EU-verband is de VR-resolutie gesteund die oproept tot krachtige implementatie van VR-resolutie 1325.
Aanspreken van de autoriteiten van de landen waaruit de plegers komen, heeft het meeste zin als dit in internationaal verband gebeurt. Daarom ondersteunt Nederland initiatieven in andere gremia zoals het «Preventing Sexual Violence in Conflict»-initiatief dat door de Britse Minister van Buitenlandse Zaken William Hague is gelanceerd en waarvoor via de G8 bredere internationale steun wordt geworven. Samen met de NGO «Girls Not Brides» maakt Nederland deel uit van de internationale campagne tegen kindhuwelijken. Financieel draagt Nederland bij aan de uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes via het UN Trustfund to Eliminate Violence against Women (dat tot op heden 135 lokale initiatieven in 128 landen ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes heeft gefinancierd) en via het door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ingestelde Funding Leadership and Opportunities for Women-fonds (FLOW) voor projecten op het gebied van bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes en economische weerbaarheid en politieke participatie van vrouwen, waarbij speciale aandacht uitgaat naar de MENA-regio.
Bent u bereid om dit thema internationaal onder de aandacht te brengen? Zo ja, op welke manier en in welke gremia?
Zie antwoord vraag 5.
In welke mate wordt er binnen de huidige middelen voor noodhulp voor de crisis in Syrië ook ingezet op de bescherming van meisjes tegen seksueel geweld en uithuwelijking?
Tijdens haar bezoek medio september aan het Syrische vluchtelingenkamp Za’ateri in Jordanië en aan illegale kampementen in Libanon, alsmede in gesprekken met UNICEF en UNHCR, heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking specifiek aandacht besteed aan de positie van vrouwen en meisjes. Hierbij werd ook ingegaan op het probleem dat meisjes, in een poging hen te beschermen, op steeds jongere leeftijd worden uitgehuwelijkt.
UNHCR heeft bewustmakingsprogramma’s over kindhuwelijken voor Syrische vluchtelingen en focust op identificatie van kwetsbare gezinnen in dit opzicht. Tot op heden heeft Nederland aan UNHCR een ongeoormerkte bijdrage van 36 miljoen euro humanitaire hulp voor slachtoffers van de Syrische crisis beschikbaar gesteld. Tevens is voor de Syrische crisis uit dit budget 3,5 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de VN-organisatie voor kinderen UNICEF, die zich ook bezig houdt met bestrijding van deze kwalijke praktijken en gender gerelateerd en seksueel geweld.
De nieuwe telefoonbemiddelingsdienst voor doven |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Roelof van Laar (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bemiddelingsdienst teksttelefonie stapt over op Total Conversation»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat KPN Teletolk enkel te gebruiken is met de in het bericht genoemde Total Conversation-software?
Ja, ik ben hiermee bekend. Total Conversation (TC) wordt toegejuicht door de belangenorganisaties voor doven en slechthorenden. TC is internationaal geaccepteerd als dé standaard voor telefoongesprekken met beeld, tekst en audio. Zo kan er gelijktijdig gesproken worden via gebaren(taal), real-time tekst (RTT), spraak en spraakafzien door middel van liplezen.
Was er bij de aanbesteding voor een nieuwe telefoonbemiddelingsdienst voor doven vooraf voorzien dat er unieke software van slechts één aanbieder beschikbaar zou zijn voor een service, waarvan klanten afhankelijk zijn voor hun noodzakelijke communicatie? Zo ja, waarom was er maar één aanbieder voor de benodigde software voorzien? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u in het licht van de belangen van de gebruikers het feit dat er toch maar één aanbieder van deze software is?
Vergoeden alle zorgverzekeraars de Total Conversation-software en maandelijkse kosten voor de nieuwe bemiddelingsdienst (KPN Teletolk)? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de in het bericht aangehaalde signalen dat «het helaas nog té stil is vanuit de zorgverzekeraars»? Zo nee, waarom niet? Waaruit bestaan de verschillen tussen de verzekeraars?
Ja, alle zorgverzekeraars vergoeden speciale communicatieapparatuur, of speciale software om te kunnen telefoneren voor mensen die daarvoor in aanmerking komen. Het signaal wijst op het gegeven dat analoge teksttelefoons niet geschikt zijn voor de internationale standaard voor TC software voor telefoongesprekken met beeld, tekst en audio.
Met TC software kan er gelijktijdig gebeld worden via gebaren(taal), real-time tekst (de letters komen bij de andere persoon meteen in beeld) en/of spraak en spraakafzien. Bij TC wordt gebruik gemaakt van specifieke digitale technische standaarden om snel en optimaal te kunnen telefoneren. Bezitters van een (oude) analoge teksttelefoon die gebruik willen maken van de bemiddelingsdienst, moeten overstappen naar een IP2 verbinding via een digitale teksttelefoon of een computer, smartphone of tablet. In geval een algemeen gebruikelijke smartphone, computer of tablet niet voldoet, kan een gebruiker in aanmerking komen voor een vergoeding van een speciale digitale tekst- of beeldtelefoon.
Deelt u de mening dat de kosten voor het overschakelen op de nieuwe bemiddelingsdienst, en de maandelijkse abonnementskosten, niet onder het eigen risico dienen te vallen? Zo ja, kunt u dan bevestigen dat alle zorgverzekeraars op deze wijze met de genoemde kosten omgaan of moeten gaan, en dat signalen dat sommige zorgverzekeraars de genoemde kosten niet vergoeden onjuist zijn? Zo nee, waarom niet?
Aan het gebruik van de bemiddelingsdienst zijn geen abonnementskosten verbonden. Gebruikers betalen alleen voor de algemeen gebruikelijke kosten voor de aanschaf en het gebruik van een normale smartphone, computer of tablet. De kosten voor de softwarelicentie worden door alle zorgverzekeraars vergoed en vallen niet onder het eigen risico.
Hebben de zorgverzekeraars als «de verantwoordelijke instanties voor de overstap van analoog naar digitaal» de gebruikers van de bestaande analoge telefoonbemiddelingsdienst voor doven daadwerkelijk geholpen «met instructies en begeleiding van het gebruik van digitale apparatuur»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat dan tot het in het bericht gestelde dat «verontruste gebruikers van analoge teksttelefoons [de NVVS] al hebben benaderd met de klacht dat hun verzekeraar van niets weet»? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om hiervoor alsnog te zorgen?
Alle verzekerden van wie bekend is dat men in het verleden een teksttelefoon heeft gekregen, hebben van hun zorgverzekeraar een brief ontvangen. De zorgverzekeraars hebben een partij ingezet voor instructie en begeleiding, die gespecialiseerd is in communicatie met doven en slechthorenden. Inmiddels is een significant deel van de doelgroep overgestapt op het nieuwe systeem van Total Conversation.
Bestaat het risico dat, vanwege de overschakeling van het analoge naar het digitale systeem, gebruikers buiten hun eigen schuld om, al dan niet tijdelijk, verstoken blijven van een telefoonbemiddelingsdienst voor doven? Zo ja, deelt u de mening dat dit voorkomen moet worden en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De bemiddelingsdienst is alleen bereikbaar via een IP verbinding. Gebruikers van een analoge telefoon die van de bemiddelingsdienst gebruik willen maken, kunnen overstappen op een IP verbinding via digitale teksttelefoon, computer, smartphone of tablet. Alle verzekerden van wie bekend is dat men in het verleden een teksttelefoon heeft gekregen, hebben van hun zorgverzekeraar een brief ontvangen waarin staat hoe ze in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding. Echter, niet alle gebruikers van analoge teksttelefoons zijn bij zorgverzekeraars, telecomaanbieders of de doven- en slechthorenden gemeenschap bekend. Het kan daardoor voorkomen dat een kleine groep gebruikers van (oude) teksttelefoons – kortstondig – geen gebruik kan maken van de bemiddelingsdienst. Op het moment dat gebruikers van analoge teksttelefoons zich bij hun zorgverzekeraar melden, zal de zorgverzekeraar voor zijn verzekerde adequate zorg regelen. Adequaat betekent passende gebruiksklare hulpmiddelen, inclusief noodzakelijke begeleiding en instructie.
Bent u van mening dat de nieuwe telefoonbemiddelingsdienst, en de omschakeling daartoe, een gelijkwaardige toegang tot universele diensten biedt, zoals bedoeld in de herziene Universele dienstrichtlijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er wel sprake is van een gelijkwaardige toegang tot universele diensten?
Door de gestelde betaalbaarheids- en kwaliteitseisen is de nieuwe tekst- en beeldbemiddelingsdienst naar mijn mening een adequate invulling van de gelijkwaardige toegang tot de universele dienst van vaste telefonie. Zo mag de dienst voor de eindgebruiker niet meer kosten dan het bellen naar een geografisch nummer. Verder zijn er eisen gesteld ten aanzien van de openingstijden, de wachttijden, de informatieverstrekking, de te ondersteunen standaarden, de vertrouwelijkheid van de gesprekken en de kwaliteit van de bemiddeling om een gelijkwaardige toegang tot telefonie te realiseren.
De mogelijke sluiting van de Saint James School of Medicine op Bonaire |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Saint James School of Medicine moet Bonaire verlaten»?1
Ja, dat ken ik.
Is het waar dat de Saint James School of Medicine per 1 januari 2015 haar deuren zal moeten sluiten?
De Saint James School of Medicine moet om de registratie in het Amerikaanse register van buitenlandse medische opleidingen (de IMED listing van de Educational Commission for Foreign Medical Graduates [ECFMG]) voort te zetten, zijn erkend door de Nederlandse overheid. Die erkenning heeft de instelling niet verkregen. Ik verwijs voorts naar mijn antwoord op vraag 3.
Is de genoemde reden, namelijk het niet voldoen aan de eisen van de Nederlandse onderwijsinspectie, de reden dat de school dicht moet? Zo ja, aan welke eisen voldoet de school niet (volledig)?
De Saint James School of Medicine was door de Nederlandse Antillen erkend zonder dat aan het erkenningsbesluit een beoordeling van de onderwijskwaliteit ten grondslag heeft gelegen. In het Landsbesluit van de Nederlandse Antillen d.d. 12/01/2000 is expliciet vermeld: «This document should however not be considered as a statement of accreditation of said school’s academic program». Na de transitie van Bonaire naar het land Nederland geldt de Nederlandse wetgeving en daarin is accreditatie van de opleiding wel een vereiste voor erkenning door de Nederlandse overheid. Om geaccrediteerd onderwijs te kunnen verzorgen moet de instelling zijn aangemerkt als een rechtspersoon voor hoger onderwijs. De medical school heeft, gezien de eis van ECFMG, ervoor gekozen rechtspersoon voor hoger onderwijs te worden. In dat verband moet op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) een procedure worden gevolgd, waarvan een verzwaarde toets nieuwe opleiding en een onderzoek door de Inspectie van het Onderwijs deel uitmaken. Indien de uitkomst van beide positief is, neemt de minister een positief besluit en maakt de instelling als rechtspersoon voor hoger onderwijs deel uit van het hoger onderwijsbestel. De medical school heeft ervoor gekozen na het onderzoek in het kader van de toets nieuwe opleiding, de aanvraag voor die toets in te trekken. Daarmee is de door de WHW voorgeschreven procedure stilgezet. De instelling kan wel blijven bestaan, maar is daarmee geen instelling voor hoger onderwijs naar Nederlands recht geworden. ECFMG heeft ervoor gekozen haar erkenning afhankelijk te stellen van de Nederlandse erkenning. Nu daar geen sprake van is, erkent ECFMG de instelling niet meer.
Is de stelling van Partido Demoktratiko Boneriano juist dat het vertrek van de school ernstige financiële en economische gevolgen zal hebben voor Bonaire? Is het waar dat de school voor bijna tien miljoen dollar bijdraagt aan de economie van het eiland? Kunt u dit bedrag nader specificeren?
Een vertrek van de medical school zal onvermijdelijk enige gevolgen hebben voor de economie van het eiland. Over de omvang daarvan kan ik geen uitspraak doen.
Welke inspanningen zijn er de afgelopen periode gepleegd om te voorkomen dat de school dicht moet? Welke mogelijkheden zijn er nog om sluiting te voorkomen?
Al in 2008–2009 heeft de NVAO een kwaliteitsbeoordeling van Saint James School of Medicine uitgevoerd op verzoek van de instelling, de toenmalig minister van OCW en de minister van onderwijs van de Nederlandse Antillen. Saint James School of Medicine heeft destijds ook die aanvraag ingetrokken. De instelling heeft wel een NVAO rapport ontvangen met expertoordelen en aanbevelingen voor verbetering. Dit rapport heeft de instelling kunnen gebruiken voor kwaliteitsverbetering en voorbereiding op de aanvraag bij de NVAO in 2011. De Nederlandse overheid heeft zich bereid verklaard gedurende een (overgangs)periode de bestaande situatie voort te zetten, zodat de registratie in IMED gehandhaafd kon blijven. ECFMG heeft de registratie in IMED op verzoek van OCW verlengd tot 1 oktober 2013 om de instelling de gelegenheid te geven aan de eisen van de Nederlandse wet te voldoen. Saint James School of Medicine is er herhaaldelijk op gewezen dat uiterlijk op 1 oktober 2013 de procedure voor rechtspersoon hoger onderwijs succesvol moest zijn doorlopen om de tijdelijke erkenning om te kunnen zetten in een permanente erkenning. Met deze verlenging is Saint James School of Medicine voldoende in de gelegenheid gesteld om erkenning te verkrijgen. De daarvoor gehanteerde termijn was alleszins redelijk.
Heeft de sluiting van de Saint James School of Medicine op Bonaire gevolgen voor de Saba University School of Medicine? Zo ja, welke? Antilliaans Dagblad, 30 september 2013
Nee, de Saba University of Medicine heeft de procedure zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2, met positief gevolg doorlopen en is erkend rechtspersoon voor hoger onderwijs. Dit betekent dat zij op de lijst van ECFMG blijft staan.
Het niet doorgaan van de Gay Pride op Curaçao |
|
Roelof van Laar (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Eerste Gay Pride Curaçao gaat niet door» en «Veel rumoer rond eerste Curaçao Pride»?1 2
Ja.
Is het waar dat de eerste Gay Pride op Curaçao niet in oorspronkelijke vorm door kon gaan omdat de regering op het laatste moment aanvullende eisen stelde aan de organisatie? Zo ja, waarom werden deze eisen op het laatste moment nog gesteld? Zo nee, wat is er niet juist?
Zoals u weet zijn het handhaven van de openbare orde en veiligheid taken die bij de regering van het autonome land Curaçao horen.
Het is aan de overheid van Curaçao om een afweging te maken in hoeverre het nodig is om aanvullende eisen te stellen aan de organisatie van de Gay Pride om daarmee de openbare orde en veiligheid te handhaven. De afwegingen die daarbij gemaakt zijn, zijn mij niet bekend aangezien dit een autonome aangelegenheid van het land Curaçao is. Over de brief van het Statenlid Raveneau heeft de minister-president van Curaçao, tevens leider van de partij van mevrouw Raveneau, inmiddels verklaard dat deze op persoonlijke titel geschreven is en niet namens de Pueblo Soberano of de regering van Curaçao.
Is het waar dat de politie op Curaçao «het meedragen van vlaggen, foto's en andere demonstratie-attributen gevaarlijk[achtte]»? Zo ja, waarom achtte de politie op Curaçao dit gevaarlijk?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het stellen van nadere voorwaarden door de politie enig verband hield met de brief die parlementslid Raveneau schreef aan de kerkleiders op Curaçao? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tijdens uw contacten met Curaçao namens de Nederlandse regering aan de regering van Curaçao op ondubbelzinnige wijze duidelijk te maken dat rechten van homo’s, lesbiennes, biseksuelen en transgenders (LHBT’ers) volledig moeten worden gerespecteerd? Is de regering van Curaçao bereid de organisatie van de in mei 2014 geplande regionale Caribische editie van de Gay Pride de garantie te geven dat dit evenement, met respect voor de vrijheid van meningsuiting, door kan gaan? Kunt u de Kamer nog voor de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties en de begrotingsbehandeling Onderwijs, Cultuur en Wetenschap informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Ook het emancipatiebeleid is een taak die bij de regering van het autonome land Curaçao behoort. Mij hebben geen signalen bereikt dat rechten van homo’s, lesbiennes, biseksuelen en transgenders (LHBT’ers) op Curaçao niet gerespecteerd zouden worden. Op zijn persconferentie na afloop van de vergadering van de ministerraad van Curaçao verklaarde minister-president Asjes dat zijn regering geen problemen verwacht met de Caribische editie van de Gay Pride in mei volgend jaar en dat hij de vrijheid van meningsuiting en demonstratie volledig respecteert, ook als het genoemde groepen betreft.
Ter illustratie van de algemene houding van de overheid van Curaçao verwijs ik u nog naar de website van de Curaçao Tourist Board – een overheidsstichting – die Curaçao promoot als een homo-vriendelijke vakantiebestemming: «een leef en laat leven atmosfeer».
Het kabinet steunt het homo-emancipatieproces in het Caribische deel van het Koninkrijk met een jaarlijkse financiële bijdrage van de minister van OCW aan het Pink Orange Akkoord-project van lokale homo-organisaties en COC Nederland. De bijdrage is bestemd voor capaciteitsversterking van de lokale LHBT-gemeenschap op de eilanden door lotgenotencontactactiviteiten, deskundigheidsbevordering en «nuldelijns» hulpverlening.
De Curaçaose organisatie FOKO is een van de partners in het Pink Orange Akkoord. Op 26 en 27 oktober komen de Pink Orange Akkoord-partijen bijeen op Aruba, om over de capaciteitsversterking en het homo-emancipatieproces op de eilanden verder te spreken.
Vanzelfsprekend zal ik de ontwikkelingen op dit terrein binnen het Koninkrijk nauwgezet blijven volgen.
Het bericht dat met subsidie Sapph-lingerie in Afrika zal worden verkocht |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Rob Heilbron gaat met subsidie Sapph-lingerie verkopen in Afrika»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke subsidie is verstrekt en voor welk bedrag?
Er is aan Dhr. Heilbron geen subsidie verstrekt, noch heeft hij een aanvraag ingediend.
Kunt u aangeven wat de afwegingen zijn om deze subsidie te verlenen en op deze manier deze vorm van handel te subsidiëren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de keuze voor de landen Marokko, Ethiopië, Uganda, Tanzania, Rwanda en Ghana, zoals in het artikel genoemd, op basis van het gegeven dat deze landen «subsidiegevoelig» zijn?
Dhr. Heilbron heeft in een nadere reactie laten weten dat zijn uitspraken in het Quote interview verkeerd zijn weergegeven. Met subsidiegevoeligheid bedoelde Dhr. Heilbron investeringsvoordelen die de nationale overheid ter plaatse buitenlandse ondernemers biedt, zoals belastingvoordelen en vrijstellingen bij het betalen van importheffingen.
Wat is uw oordeel over de uitspraken in het artikel; «Daarnaast hebben we gekeken naar landen die belastingtechnisch interessant zijn, dat er geen importheffingen zijn, geen winstbelasting of dat er tax free-situaties zijn»?
Ik vind het niet vreemd dat ondernemers naar deze aspecten kijken in de afweging om ergens te gaan investeren. Van Nederlandse ondernemers in het buitenland verwacht de Nederlandse overheid wel dat ze fatsoenlijk zaken doen, met inachtneming van nationale wetgeving en van de OESO-richtlijnen ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Kunt u aangeven welk deel van het totale subsidiebudget naar deze vorm van handel gaat?
Voor deze vorm van handel is geen OS budget beschikbaar gesteld.
Kunt u aangegeven op welke wijze deze vorm van handel bijdraagt aan de ontwikkeling van de genoemde landen, nu de producten onder meer afkomstig zijn uit «oude voorraad» en het tevens, voor zover uit het artikel op te maken valt, niet gaat om lokaal te produceren goederen?
Zie antwoord vraag 6.
Het besluit van Artsen zonder Grenzen om Somalië te verlaten |
|
Roelof van Laar (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Artsen zonder Grenzen (AzG) Somalië heeft verlaten, omdat zij zegt de veiligheid van de medewerkers niet langer te kunnen garanderen?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze beslissing van AzG, en welke gevolgen kan het vertrek van AzG hebben voor de medische noodhulp voor Somaliërs ter plaatse? Welke andere vormen van noodhulp worden nog wel in Somalië verstrekt?
Ik heb met zorg kennisgenomen van het besluit van AzG, maar ik heb begrip voor de moeilijke afweging die AzG heeft moeten maken. Het vertrek van AzG zal zeker worden gevoeld in Somalië. Met 1500 hulpverleners en 624.000 medische consulten in 2012 is AzG een grote speler op het gebied van humanitaire hulpverlening in het land. Ondertussen blijven andere organisaties wel medische noodhulp uitvoeren.
Somalië is momenteel nog in belangrijke mate afhankelijk van noodhulp. Er lopen programma’s op het gebied van voedselhulp, WASH (water, sanitatie en hygiëne), gezondheidszorg, onderdak, protectie en onderwijs.
Welke redenen noopten AzG tot deze beslissing? Welke geweldsdaden hebben er de laatste jaren jegens medewerkers van AzG en andere hulporganisaties plaatsgevonden in Somalië? Op welke wijze is daar door de Somalische autoriteiten tegen opgetreden?
AzG heeft aangegeven dat de extreme aanvallen op haar medewerkers tot het besluit hebben geleid. Hierbij wordt door AzG verwezen naar de moord op twee AzG-medewerkers in Mogadishu in december 2011 en de ontvoering van twee AzG-hulpverleners, die na 21 maanden gevangenschap in juli jl. zijn vrijgekomen. In totaal zijn er sinds 1991 16 AzG-medewerkers in Somalië gedood. Daarnaast hebben verschillende overvallen op staf, ambulances, klinieken e.d. plaatsgevonden. Door deze incidenten kon het optreden als onafhankelijke en onpartijdige hulporganisatie niet meer worden gegarandeerd.
Er zijn in Somalië in 2011 en in 2012 17 aanvallen tegen hulpverleners geregistreerd. Het aantal voor 2013 staat tot dusverre op 3. Het gaat hierbij in hoofdzaak om ontvoeringen en aanvallen met geweld, waarbij in sommige gevallen ook hulpverleners zijn omgekomen.
De veiligheidsincidenten waar AzG in haar besluit naar verwijst hebben plaatsgevonden onder de vorige regeringen, die slechts beperkt zeggenschap hadden buiten de stad Mogadishu. Dit geldt ook voor de huidige Somalische Federale Regering (SFG), die aanslagen op hulporganisaties veroordeelt en streeft naar vervolging van de daders. Hierbij moet worden aangetekend dat de ontwikkeling van de rechtsstaat in Somalië nog in de kinderschoenen staat, wat vervolging en berechting van de daders van deze geweldsdaden niet eenvoudig maakt. Ondersteuning van de opbouw van de rechtsstaat en de veiligheid blijft dan ook van groot in belang.
Op welke wijze kan de internationale gemeenschap de Somalische regering er op aanspreken dat geweld tegen medewerkers van internationale hulporganisaties onaanvaardbaar is, dat de lokale autoriteiten dit moeten veroordelen en aanpakken en dat de garantie gegeven moet kunnen worden dat de veiligheid van deze medewerkers voldoende is gewaarborgd? Bent u bereid dit in Europees verband en internationaal aan de orde te stellen?
Bij diverse gelegenheden is de Somalische regering door de internationale gemeenschap aangesproken op de fragiele veiligheidssituatie en de gevolgen die dit heeft voor de internationale inzet en aanwezigheid in Somalië. Tijdens de Somalië conferentie in Londen (7 mei) hebben de deelnemers, waaronder ook Nederland, gewezen op de bestaande uitdagingen, zoals de nog altijd fragiele veiligheidssituatie, voortdurende armoede en het beperkte gezag van de Somalische regering over het Somalische grondgebied. Ook in de voorbereiding van de Somalië conferentie in Brussel (16 september) wordt hierover gesproken.
De Nederlandse ambassadeur heeft het besluit van AzG besproken met de Somalische regering. Daarbij zegden de autoriteiten toe zich in te zetten voor de veiligheid van (i)ngo’s die essentiële hulp verlenen. Nederland zal blijven aandringen op een stevige dialoog van de internationale gemeenschap met de SFG over dit onderwerp.
Welke andere Nederlandse organisaties zijn actief in Somalië? Overwegen zij eveneens zich terug te trekken uit dat land? Kan de Nederlandse regering eraan bijdragen dat dit voorkomen wordt?
Nederlandse hulporganisaties die met Nederlandse OS-middelen in Somalië programma’s uitvoeren zijn Oxfam Novib, Free Press Unlimited, AWEPA en Care Nederland. Deze organisaties werken ter plekke voornamelijk met lokale partners en lokaal personeel. Daarnaast financiert Nederland ook activiteiten van enkele internationale organisaties. Uit navraag blijkt een grote alertheid inzake veiligheidsrisico’s. De genoemde organisaties geven echter aan niet te overwegen zich terug te trekken.
Hoe beoordeelt u de actuele veiligheidssituatie in Somalië, mede in het licht van dit besluit van AzG? Is er sprake van een verslechtering, en zo ja, in welke gebieden? Welke gevolgen heeft dit voor het Nederlandse asielbeleid m.b.t. Somalië?
De veiligheidssituatie blijft in het algemeen fragiel. Er is veel gebied gewonnen op Al-Shabaab, maar buiten het door AMISOM bezet gebied is de veiligheidssituatie meer fluïde dan voorheen. Uit het laatste ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat er groepen zijn die specifieke risico’s lopen vanwege op hen gerichte aanslagen door Al-Shabaab. Het betreft personen die politieke activiteiten verrichten voor de Somalische autoriteiten, medewerkers van ngo’s en journalisten. De door Artsen zonder Grenzen genomen beslissing ligt in de lijn van het beeld dat ten grondslag ligt aan het asielbeleid voor Somalië. Er is op dit moment geen aanleiding om het asielbeleid Somalië aan te passen.
Vanzelfsprekend zal aan de hand van het later dit jaar te verschijnen ambtsbericht over de situatie in Somalië worden bezien of het asielbeleid Somalië aanpassing behoeft.
De boekhouding van het Rijk |
|
Henk Nijboer (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Ministeries geven 472 miljoen euro onrechtmatig uit» en «Ik heb veel gezien, maar dit zijn echt amateurs»?1
Ja
Deelt u de mening dat de Rijksoverheid aan de belastingbetaler verplicht is dat iedere euro op de begroting rechtmatig en efficiënt wordt besteed?
Het kabinet streeft ernaar om de beschikbare begrotingsgelden zo efficiënt en rechtmatig mogelijk te besteden. Het Rijk heeft in 2012 ruim € 236,4 miljard uitgegeven. Hiervan is € 235,92 miljard (99,80%) volgens de Algemene Rekenkamer rechtmatig besteed (zie ook het antwoord op vraag 3). Het onrechtmatigheidspercentage van de rijksuitgaven in 2012 (0,20%: circa € 470 miljoen) bleef daarmee ruim binnen de tolerantiegrens van 1%. Dit is – ook in internationaal opzicht – een uiterst laag onrechtmatigheidspercentage. Van deze € 470 miljoen is ongeveer 60% overigens niet fout maar onzeker. Van deze onzekere uitgaven kon door de afzonderlijke ministeries onvoldoende worden aangetoond dat deze uitgaven aan alle rechtmatigheidseisen hebben voldaan.
De rechtmatigheid van de rijksuitgaven ligt in Nederland op een zeer hoog niveau, ook in internationaal perspectief. Uit de Financiële Jaarverslagen van het Rijk van voorgaande jaren en de rapporten van de Algemene Rekenkamer van eerdere Verantwoordingsdagen kan de Kamer opmaken dat dit – gelukkig – al vele jaren het geval is.
Kunt u voor elk van de in de artikelen aangehaalde cijfers, over onrechtmatige uitgaven of uitgaven waarover onzekerheid bestaat over de rechtmatigheid, toelichten of deze correct zijn?
De juiste cijfers over onrechtmatige uitgaven of uitgaven waarover onzekerheid bestaat over de rechtmatigheid zijn gedetailleerd terug te vinden in bijlage 2 van het rapport «Staat van de rijksverantwoording 2012»2, de website van de Algemene Rekenkamer «Controle op uitgaven en inkomsten van het Rijk (augustus 2013)»3 en in haar rapporten bij de jaarverslagen 2012 van de afzonderlijke ministeries4. Deze rapporten bevatten het resultaat van het jaarlijkse verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer. Bij dit verantwoordingsonderzoek steunt de Algemene Rekenkamer als externe controleur van de rijksoverheid onder meer op gegevens en de rapporten van de interne accountants van de ministeries die vrijwel allemaal zijn ondergebracht in de Auditdienst Rijk (ADR).
Over de jaarverslagen 2012 van de ministeries en de genoemde rapporten van de Algemene Rekenkamer heeft de Tweede Kamer het plenaire Verantwoordingsdebat gevoerd op donderdag 16 mei 2013 (de dag na Verantwoordingsdag) met de minister-president en mijzelf. Hierbij kwamen de rechtmatigheid van de rijksuitgaven en de kwaliteit van de bedrijfsvoering van de rijksoverheid veelvuldig aan de orde. Na het Verantwoordingsdebat heeft de Tweede Kamer in commissievergaderingen diverse debatten gehouden over de jaarverslagen van de ministeries en de genoemde rapporten van de Algemene Rekenkamer. Op basis van deze jaarverslagen, de rapporten van de Algemene Rekenkamer en de uitkomsten van deze debatten heeft de Tweede Kamer de ministers op 4 juli 2013 decharge verleend, mede na toezeggingen van de ministers over de geconstateerde aandachtspunten. De Algemene Rekenkamer volgt, zoals gebruikelijk, in hoeverre de ministers aan de toezeggingen gestalte geven en zal hierover rapporteren op de volgende Verantwoordingsdag (21 mei 2014).
Wat is uw reactie op de zeven bevindingen in het artikel en het oordeel dat verschillende accountants hierover geven?
Deze weergave herken ik niet. Dit oordeel is ook niet in overeenstemming met de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat het Rijk zijn bedrijfsvoering in 2012 over het algemeen redelijk op orde heeft, ook in deze tijd van bezuinigingen en reorganisaties.5
Voor zover de bevindingen in het artikel overeenkomen met de bevindingen van de Algemene Rekenkamer in de genoemde rapporten, hebben de afzonderlijke ministers hierop gereageerd met een bestuurlijke reactie die is opgenomen in de u bekende rapporten van de Algemene Rekenkamer. Hierin zijn ook de toezeggingen opgenomen van de ministers over de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde aandachtspunten in de bedrijfsvoering van de betreffende ministeries.
Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van de rapporten van de auditdienst en welke maatregelen bent u nog voornemens te nemen?
De afzonderlijke ministers zijn verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering op hun ministerie en verantwoorden zich hierover in hun jaarverslagen. De afzonderlijke ministers hebben daarom ook gereageerd op de bevindingen van de Algemene Rekenkamer, inclusief de geconstateerde aandachtspunten in de bedrijfsvoering zoals opgenomen in de rapporten van de Algemene Rekenkamer bij de jaarverslagen 2012.
Als minister van Financiën ben ik systeemverantwoordelijk voor de rijksbrede financiële bedrijfsvoering (financieel beheer en materieelbeheer) en leg ik hierover verantwoording af in het Financieel Jaarverslag van het Rijk. Namens het kabinet heb ik gereageerd op de bevindingen van de Algemene Rekenkamer in het eerdergenoemde rapport «Staat van de rijksverantwoording 2012». Hierin zijn ook de maatregelen opgenomen die het kabinet heeft genomen of nog voornemens is te nemen, mede naar aanleiding van de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer betreffende de rijksbrede financiële bedrijfsvoering.
De Algemene Rekenkamer volgt in hoeverre de ministers aan de gedane toezeggingen gestalte geven en zal hierover rapporteren aan de Kamer.
Berichten over de jeugdreclassering op Curaçao |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Overheid is afspraken niet nagekomen» en «Volwaardige jeugdreclassering ontbreekt»1, die beide gaan over het rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving over de jeugdreclassering op Curaçao?
Ja.
Werkt de Nederlandse overheid op het gebied van jeugdreclassering samen met Curaçao om de situatie op het eiland te verbeteren? Zo ja, op welke wijze wordt er samengewerkt? Zo nee, wat is de reden waarom er niet wordt samengewerkt? Bent u bereid – eventueel na een verzoek daartoe vanuit Curaçao – om samenwerking aan te bieden aan Curaçao?
Nee. Mede namens de minister en staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bericht ik u dat de overheid in Europees Nederland niet in structurele zin samenwerkt met het land Curaçao op het gebied van jeugdreclassering. Uitgangspunt is dat ieder land in het Koninkrijk primair zelf verantwoordelijk is om de situatie op het eiland te verbeteren. Wel zijn er incidenteel op casusniveau contacten tussen de Raad voor de Kinderbescherming in Europees Nederland en de respectievelijke landen Sint Maarten, Aruba en Curaçao.
Voorts zijn er recent contacten gelegd tussen de directeuren van de voogdijraden van de respectievelijke landen met de directeur van de voogdijraad BES in Caribisch Nederland om te bezien of en zo ja op welke terreinen van het justitieel jeugdbeleid (civielrechtelijk en strafrechtelijk) samenwerking mogelijk is. Van samenwerking in structurele zin op het terrein van jeugdreclassering is momenteel geen sprake. Ook een verzoek daartoe van het land Curaçao heeft mij niet bereikt.
Zoals ik in mijn beleidsreactie van 19 juni jl. (TK, 31 839, nr. 294) op het Unicef-onderzoek «Koninkrijkskinderen: Kinderrechten op de Nederlandse Cariben», reeds heb aangegeven, wil Nederland zich, samen met de landen in het Koninkrijk, blijven inzetten om de situatie van kinderen in het Caribisch deel van het Koninkrijk te verbeteren. Ook tijdens het Koninkrijksberaad begin juni zijn de Unicef-rapporten met de landen Curaçao, Aruba en Sint Maarten besproken. Afgesproken is dat de landen zoveel mogelijk samen gaan werken om de problematiek aan te pakken. Dit omvat wat mij betreft ook (de ontwikkeling van) jeugdreclassering. In dit verband verwijs ik graag naar de brief van de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 14 juni jl. (TK, 29270, nr. 85) aan uw Kamer, naar aanleiding van een soortgelijk onderzoek door de Raad voor de Rechtshandhaving op het gebied van jeugdreclassering in Caribisch Nederland. De Raad voor de Rechtshandhaving constateert dat veel van de knelpunten die in 2006 door de commissie-Camelia-Römer waren gesignaleerd, in Caribisch Nederland zijn weggenomen. De Raad concludeert dat er in Caribisch Nederland de afgelopen twee jaar grote stappen voorwaarts zijn gezet. Dat is gebeurd met grote inzet van de medewerkers van de Voogdijraad BES. De directeur van de voogdijraad BES heeft – met instemming van de collega bewindspersonen van Veiligheid en Justitie – zijn bereidheid uitgesproken om desgewenst samen te werken met de voogdijraad op Curaçao, als het gaat om uitwisseling van expertise en ervaring op het gebied van jeugdreclassering.
Geldt uw opmerking tijdens het algemeen overleg van 26 juni 2013 over de Kinderrechten in het Caribisch deel van het Koninkrijk – «Door samenwerken, door van elkaar te leren, door het inzetten van expertise en door bepaalde onderwerpen te agenderen kunnen we er echter ook vanuit Nederland aan bijdragen dat vooruitgang wordt geboekt, ook in de andere landen van het Koninkrijk» – ook voor de jeugdreclassering in de andere landen in het Koninkrijk? Zo ja, is de jeugdreclassering een thema dat aandacht zal krijgen binnen één van de werkgroepen in aanloop naar de volgende Koninkrijksconferentie?
De landen Curaçao, Sint Maarten en Aruba blijven primair zelf verantwoordelijk om kinderleed te voorkomen en daartoe geëigende maatregelen te nemen. Dat neemt niet weg dat we als landen binnen het Koninkrijk samenwerken op die gebieden die voor kinderen en jongeren van belang zijn. Tijdens de volgende Koninkrijksconferentie in maart 2014 zullen onder andere de onderwerpen kinderrechten en jeugdwerkloosheid worden geagendeerd. Deze onderwerpen worden de komende periode in werkgroepen voorbereid. Hier zal tevens worden bezien of het onderwerp jeugdreclassering wordt besproken tijdens de Koninkrijksconferentie.
De participatie van doven en slechthorenden binnen de samenleving |
|
Roelof van Laar (PvdA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoeveel doven en slechthorenden hebben de afgelopen 10 jaar voor regulier onderwijs gekozen, en hoeveel voor speciaal onderwijs? Hoe is deze verhouding onder dove kinderen met en zonder cochleair implantaat?
In onderstaande tabel wordt het aantal dove en slechthorende leerlingen vanaf 1-10-2003 tot en met 1-10-2012 in kaart gebracht dat op het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) staat ingeschreven of met leerlinggebonden financiering (lgf) in het primair onderwijs (po) of voortgezet onderwijs (vo) verblijft.
SO
VSO
LGF PO
LGF VO
Doof
SH
Doof
SH
Doof
SH
Doof
SH
2003
397
1.052
203
1.535
62
750
61
829
2004
437
960
211
1.440
102
655
71
472
2005
455
724
218
1.487
87
803
82
886
2006
451
639
221
1.606
124
682
139
1.469
2007
434
594
237
1.643
150
559
125
1.359
2008
442
515
219
1.687
143
520
129
1.320
2009
431
503
216
1.694
149
507
118
1.439
2010
400
518
225
1.713
141
491
118
1.439
2011
386
539
216
1.780
134
518
137
1.464
2012
362
547
193
1.973
131
522
128
1.486
Uit de tabel blijkt dat het aantal dove leerlingen in het (v)so tot 2006 licht is gestegen, daarna stabiliseerde en vanaf 2009 aan het dalen is. Het aantal dove leerlingen met een rugzak is daarentegen zowel in het primair als voortgezet onderwijs in de loop van de afgelopen 10 jaar verdubbeld. Het aantal slechthorende leerlingen in het so is in diezelfde periode gehalveerd, maar in het vso gestegen. Wat betreft de deelname van slechthorende leerlingen in het po en het vo is eenzelfde dalende respectievelijk stijgende trend te zien.
Het grote verschil tussen het aantal slechthorenden in de po- en de vo-leeftijd is te verklaren doordat leerlingen met ernstige spraak- en taalmoeilijkheden (esm) in het primair onderwijs een aparte categorie vormen en in het voortgezet onderwijs in dezelfde categorie als slechthorenden worden geplaatst.
Ik kan geen antwoord geven op de vraag hoe de verhouding is onder dove leerlingen met en zonder cochleair implantaat. Hierover zijn geen gegevens beschikbaar.
Hoeveel doven en slechthorenden die voor regulier onderwijs kiezen hebben een startkwalificatie behaald? Hoe staat dit in verhouding tot doven en slechthorenden die gekozen hebben voor speciaal onderwijs?
Het is onbekend hoeveel dove en slechthorende leerlingen in het voortgezet onderwijs een startkwalificatie hebben gehaald. Het Basisregister Onderwijs (BRON) registreert weliswaar examen- en diplomagegevens, maar niet of een leerling leerlinggebonden financiering in het voortgezet onderwijs ontvangt.
Van leerlingen die afkomstig zijn uit het vso hebben 18 dove en 113 slechthorende leerlingen in 2010 en 25 dove en 148 slechthorenden leerlingen in 2011 een startkwalificatie gehaald. Omdat er over dove en slechthorende leerlingen in het regulier onderwijs geen gegevens bekend zijn, is het niet mogelijk een vergelijking te maken.
Welke factoren zijn van invloed op het al dan niet succesvol afronden van de opleiding binnen regulier onderwijs?
Bij het al dan niet succesvol afronden van de opleiding binnen regulier onderwijs kunnen verschillende factoren meespelen. Het hangt samen met beperkingen in de onderwijsparticipatie (zoals leerachterstand, communicatieve en sociaal-emotionele zelfredzaamheid, de ernst van de stoornis), maar het is bijvoorbeeld ook afhankelijk van de inzet van de leerling.
Hoeveel doven en slechthorenden werken in een sociale werkplaats? Was er de afgelopen tien jaar een toe- of afname zichtbaar in het aantal doven en slechthorenden dat in een sociale werkplaats werkzaam was?
Hierin kan geen inzicht worden gegeven omdat in de sociale werkvoorziening het type handicap niet wordt geregistreerd.
Welk percentage doven en slechthorenden is werkloos? Was er de afgelopen tien jaar een toe- of afname van het percentage dove en slechthorende werklozen? Hoe staat dit aandeel in verhouding tot de algehele werkloosheid?
Het rapport «De positie van doven en zwaar slechthorenden op de arbeidsmarkt» van de Organisatie voor Strategisch arbeidsmarktonderzoek (OSA) uit Tilburg (juni 2007) schat de bruto arbeidsdeelname1 van personen met gehoorproblemen over de periode 2000 tot met 2005 op 48 procent, tegenover 69 procent onder personen zonder gehoorproblemen. Recente(re) cijfers zijn niet beschikbaar.
De werkloosheid onder degenen die deelnemen op de arbeidsmarkt was onder personen met gehoorproblemen (iets) hoger dan onder degenen zonder gehoorproblemen, namelijk 6,3 procent (3 op 48) tegenover 5,8 procent (4 op 69). Deze gegevens in het rapport zijn gebaseerd op het Periodiek Onderzoek Leefsituatie (POLS) van het CBS. Wat betreft de ontwikkeling van het werkloosheidspercentage is het waarschijnlijk dat het voor werklozen met gehoorproblemen in de huidige periode van laagconjunctuur lastiger is om werk te vinden dan voor werklozen zonder gehoorproblemen.
Het nieuws dat het gehoor van de Nederlandse jeugd nog verder is verslechterd |
|
Roelof van Laar (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de Nationale Hoorstichting het gehoor van de Nederlandse jeugd in twee jaar tijd 6% slechter is geworden?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat inmiddels 38% van jonge mensen een verslechterd gehoor heeft, terwijl dat grotendeels vermijdbaar is?
Gehoorschade als gevolg van hard geluid is een maatschappelijk probleem. De belangrijkste bronnen van geluidsbelasting bij jongeren die kunnen leiden tot gehoorschade zijn langdurig luisteren naar te harde muziek via persoonlijke muziekdragers en veelvuldig bezoek aan uitgaansgelegenheden, evenementen en festivals. Dat hierdoor permanente gehoorschade kan worden opgelopen, is extra schrijnend in de wetenschap dat het overgrote deel van deze gehoorschade bij jongeren voorkomen had kunnen worden. Over het aantal jongeren dat gehoorschade door te harde muziek heeft opgelopen zijn geen recente cijfers bekend. Ik heb het RIVM gevraagd om hier onderzoek naar te doen, zodat we over recente cijfers kunnen beschikken. Ik verwacht de uitkomst van dit onderzoek in het najaar. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg preventie van 30 mei jl. heb toegezegd, zal ik dit onderzoek aan de Tweede Kamer sturen.
Deelt u voorts de mening dat alles op alles moet worden gezet om het aantal jonge kinderen met verslechterd gehoor snel terug te dringen? Hoe gaat u dat aanpakken?
Ik ben van mening dat actie op het gebied van het tegengaan van gehoorschade door harde muziek bij jongeren nodig is. Ik zal dit thema in het Nationaal Programma Preventie opnemen, zodat het in samenhang met andere leefstijlgerelateerde thema’s opgepakt kan worden. Daarnaast zal ik in het najaar met de betrokken partijen om de tafel gaan zitten om gezamenlijk een aanpak voor het probleem af te spreken in de vorm van een convenant.
Deelt u bovendien de mening dat in het plan van aanpak moet worden opgenomen dat in uitgaansgelegenheden het geluid de limiet van 100 decibel niet mag overschrijden? Kunt u dit toelichten? Welke middelen staan u ten dienste om dat te bereiken?
Tijdens het gesprek met de betrokken partijen over de gezamenlijke aanpak van gehoorschade door te harde muziek in het najaar zullen we ook spreken over een verantwoorde geluidslimiet. Deze geluidslimiet kan dan in de convenantafspraken worden opgenomen. Daarnaast is er de optie van het wettelijk vastleggen van een geluidslimiet. Maar ik wil nog niet vooruitlopen op de vraag of een maximale geluidslimiet via wetgeving vastgelegd zou moeten worden. Ik wil eerst het overleg met de betrokken partijen in het najaar en de werking van het convenant tussen mij en de muzieksector afwachten en op basis van de uitkomsten daarvan de wenselijkheid en mogelijkheid van een wettelijk vastgelegde maximale geluidslimiet beoordelen.
Deelt u voorts de mening dat er in elke uitgaansgelegenheid een decibelindicator moet hangen, zodat jongeren zelf kunnen zien hoe hard het geluid is en inzien dat ze oordoppen moeten gebruiken? Kunt u dit toelichten? Bent u bereid te onderzoeken hoe dat het beste gerealiseerd kan worden?
Een decibelmeter is een handig instrument om inzichtelijk te maken wat het geluidsniveau is. Bezoekers van gelegenheden kunnen dan real-time bekijken hoe hard de muziek staat. Maar alleen een decibelmeter ophangen zal naar mijn mening weinig opleveren. Er is met het keurmerk Oorveilig van de Nationale Hoorstichting in zeven clubs ervaring opgedaan met het ophangen van een decibelmeter, maar het blijkt dat die maatregel alléén geen effect op het gedrag van de bezoekers heeft. Het is dus niet zo dat bezoekers weggaan of oordoppen indoen als ze op de decibelmeter zien dat het geluidsniveau boven de 103 decibel uitkomt. Voor de aanpak van gehoorschade door te harde muziek in uitgaansgelegenheden en bij evenementen en festivals is een integrale aanpak nodig waarbij ook voorlichting en informatieverstrekking belangrijk zijn.
Wat zijn de resultaten van de evaluaties van respectievelijk het Keurmerk Oorveilig en het Convenant Geluidsbeheer Muzieklocaties die in december 2012 geëvalueerd zouden worden? Zijn er aanpassingen in het beleid doorgevoerd op basis van deze evaluaties? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Uit de evaluatie van de Nationale Hoorstichting van het keurmerk Oorveilig blijkt dat er bij vrijwel alle deelnemende clubs sprake was van een groot aantal overschrijdingen van de afgesproken maximale geluidsnorm van 103 decibel. De werking van het Convenant Geluidsbeleid Muzieklocaties kon niet adequaat worden geëvalueerd, omdat geen monitoring en/of rapportage van de geluidsniveaus plaats heeft gevonden. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie en andere recente onderzoeken van de Nationale Hoorstichting heb ik besloten om in het najaar van dit jaar met de betrokken partijen om tafel te gaan zitten om een convenant met de muzieksector te tekenen. Daarnaast zal de preventie van gehoorschade door te harde muziek bij jongeren een plek krijgen in het Nationaal Programma Preventie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Preventiebeleid op 30 mei 2013?
Nee, daarvoor was de termijn van één dag te kort.